Resolutie van het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie in de context van het EVDB (2006/2033(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de op 12 december 2003 door de Europese Raad goedgekeurde Europese veiligheidsstrategie,
– gezien het op 29 oktober 2004 te Rome ondertekende Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raden van 16 en 17 juni 2005 en 15 en 16 december 2005, met name de verslagen van het voorzitterschap inzake het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 april 2005 over de Europese veiligheidsstrategie(1),
– gezien de op 9 december 2003 door de Raad goedgekeurde EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens,
– gezien het verslag van voormalig commissaris Michel Barnier "For a European civil protection force: Europe aid" ("Voor een Europese cívielebeschermingsmacht: Europe aid") van mei 2006,
– gezien de conclusies van de bijeenkomst van het bestuur van het Europese Defensieagentschap in september 2005,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 februari 2006 over het jaarlijks verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - 2004(2),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0366/2006),
Algemene overwegingen
A. overwegende dat de Europese veiligheidsstrategie een onderdeel is van het Algemene Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) en EVDB, waarin het hele spectrum van politieke actiemogelijkheden van de EU aan bod kan komen, met inbegrip van de diplomatieke, economische en ontwikkelingsmaatregelen,
B. overwegende dat uit tien jaar opinieonderzoek consequente publieke steun blijkt, en dat daarbij is aangetoond dat meer dan 60% van de EU-burgers voor een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid is, en meer dan 70% voor een gemeenschappelijk EU-defensiebeleid; overwegende evenwel dat uit andere opinieonderzoeken blijkt dat er geen steun bestaat voor een verhoging van de militaire uitgaven,
C. overwegende dat veiligheid en de strijd tegen de verbreiding van massavernietigingswapens en het internationale terrorisme worden beschouwd als een prioriteit voor de EU; dat een gezamenlijk antwoord en een gemeenschappelijke strategie in het kader van het EVDB dan ook noodzakelijk zijn,
D. overwegende dat de controle op de wapenexport door de EU en op mondiaal niveau moet worden versterkt,
1. beschouwt de Europese veiligheidsstrategie van december 2003, die op een initiatief van het Griekse voorzitterschap gebaseerd is, als een uitstekende analyse van de bedreigingen voor de moderne wereld, waarbij de fundamentele beginselen van het externe beleid van de EU werden geformuleerd; benadrukt echter dat het noodzakelijk is de tenuitvoerlegging ervan regelmatig te controleren, om te kunnen reageren op geopolitieke ontwikkelingen;
2. merkt op dat, zoals in de Europese veiligheidsstrategie wordt gesteld, internationaal terrorisme, de verspreiding van massavernietigingswapens, regionale conflicten, staatsfalen en de georganiseerde misdaad thans de grootste bedreigingen voor de EU en haar burgers vormen; benadrukt dat de toenemende mondiale concurrentiestrijd voor water en energiebronnen, de gevolgen van natuurrampen en het probleem van de veiligheid aan de buitengrenzen van de EU, moeten worden beschouwd als een strategische doelstelling bij de verdere ontwikkeling van de Europese veiligheidsstrategie; is bezorgd over het vooruitzicht van nieuwe bewapeningswedlopen op mondiaal en regionaal niveau en over de niet aflatende proliferatie van conventionele wapens;
3. erkent evenwel dat de strijd tegen het internationale terrorisme niet alleen met militaire middelen kan worden gevoerd en dat de preventie en onderdrukking van terrorisme een heel scala aan niet-militaire maatregelen vereist, zoals uitwisseling van geheime informatie, politiële en justitiële samenwerking – wat volledige interinstitutionele en pijleroverschrijdende samenwerking vereist – , alsmede de opbouw van democratische instellingen, infrastructuur en een burgermaatschappij in landen waar het staatsapparaat heeft gefaald of tekortkomingen vertoont; beklemtoont dat de EU met name kan bijdragen tot de preventie van internationaal terrorisme door op doeltreffende wijze democratische instellingen, sociale en economische infrastructuur, goed bestuur en een civil society op te bouwen of herop te bouwen en door racisme en vreemdelingenhaat succesvol te bestrijden;
4. wijst erop dat het de taak is van het GBVB de burgers van de EU tegen deze bedreigingen te beschermen, de legitieme belangen van de EU te verdedigen en de verwezenlijking van de doelstellingen van het Handvest van de Verenigde Naties te bevorderen, door als actor met een mondiale verantwoordelijkheid voor vrede en democratie op te treden; onderschrijft nadrukkelijk de zienswijze van de Europese veiligheidsstrategie dat deze doelstellingen het best via "doeltreffend multilateralisme", d.w.z. internationale instellingen en internationaal recht, kunnen worden verwezenlijkt;
5. herhaalt zijn standpunt dat de EU deze taken via het EVDB in de eerste plaats langs civiele en vreedzame weg dient te vervullen en alleen haar toevlucht tot militaire middelen mag nemen wanneer alle mogelijkheden voor onderhandelingen zorgvuldig zijn onderzocht en er een impasse is ontstaan; is van oordeel dat bij de vervulling van deze legitieme taken in de eerste plaats moet worden gelet op de ondubbelzinnige eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van de burgers binnen en buiten de grenzen van de EU;
6. is van oordeel dat de geopolitieke uitdagingen aanzienlijk zijn geëvolueerd sinds de Europese veiligheidstrategie in 2003 is goedgekeurd, en dat een herziening van deze strategie uiterlijk in 2008 dan ook noodzakelijk is; is van mening dat de strategie om de vijf jaar moet worden aangepast en behandeld in het Europees Parlement en de parlementen van de lidstaten;
7. wijst erop dat het van het grootste belang is de civiele en militaire elementen van de crisisrespons van de internationale gemeenschap te coördineren;
8. dringt er bij de lidstaten op aan de parlementaire dimensie van het EVDB te steunen, daar waar de ontwikkelingen op institutioneel en financieel niveau hand in hand gaan met de uitbreiding van de parlementaire controlerechten; herinnert eraan dat de verantwoordelijkheid voor de parlementaire controle op het EVDB wordt gedeeld door de parlementen van de lidstaten en het Europees Parlement, op basis van hun respectieve rechten en plichten uit hoofde van de relevante verdragen en grondwetten;
9. pleit voor initiatieven ter versterking van de betrekkingen en intensivering van de uitwisseling van informatie tussen de parlementen van de lidstaten en het Europees Parlement bij EVDB-kwesties, teneinde een beter gestructureerde en regelmatiger dialoog tussen de parlementen mogelijk te maken;
10. onderstreept dat de EU in staat moet zijn een aanzienlijke bijdrage te leveren, teneinde:
a)
zichzelf te beschermen tegen elke reële en ondubbelzinnige bedreiging voor haar veiligheid;
b)
vrede en stabiliteit te waarborgen, in de eerste plaats in haar geografische omgeving, maar ook in andere delen van de wereld, conform de beginselen van het VN-Handvest;
c)
humanitaire interventie- en reddingsoperaties uit te voeren;
d)
conflicten te voorkomen en te beheren, en democratie en eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen;
e)
regionale en mondiale ontwapening te bevorderen;
11. benadrukt dat de NAVO, in geval van een aanval door gewapende strijdkrachten van een derde land op het grondgebied van de EU, garant blijft staan voor de collectieve defensie maar dat van de EU wordt verwacht dat zij solidair optreedt en de aangevallen lidstaat alle benodigde hulp biedt in overeenstemming met artikel 51 van het Handvest van de VN; is verheugd over de toename van de NAVO-capaciteiten voor deelname aan operaties buiten het grondgebied van de organisatie, en beschouwt de NAVO als het geschikte forum voor de transatlantische dialoog over veiligheidskwesties;
12. erkent dat de capaciteiten van de strijdkrachten van de lidstaten en de beschikbaarheid daarvan voor de EU verband houden met het feit dat de meeste lidstaten leden van zowel de EU als de NAVO zijn en militaire eenheden onderhouden die ter beschikking van beide organisaties staan; verlangt derhalve dat de EU intensief blijft samenwerken met de NAVO, met name op het gebied van de capaciteitsopbouw;
13. onderstreept dat "strategische autonomie" inherent is aan de Europese veiligheidsstrategie, namelijk het vermogen om onafhankelijk van andere actoren onder haar bevoegdheid vallende operaties uit te voeren, hetgeen interoperabiliteit vereist en een duurzamer en betrouwbaarder aanvoerketen die gebaseerd is op wederzijdse bijstand, waarbij overlapping en suboptimaal gebruik van schaarse middelen op Europees niveau of tussen lidstaten wordt vermeden; waarschuwt voor een onnodige verdubbeling van de inspanningen tussen de NAVO en de EU, en tussen de lidstaten en de EU;
14. is van oordeel dat het EVDB op dit ogenblik slechts beperkte middelen voor civiele en militaire operaties ter beschikking staan; vraagt de EU derhalve - teneinde haar geloofwaardigheid als mondiale actor te ontwikkelen - haar capaciteiten te concentreren op de geografische omgeving, met name de Balkan; overweegt tegelijkertijd om nieuwe capaciteiten te ontwikkelen teneinde de EU ertoe in staat te stellen actief bij te dragen tot conflictoplossing ook in andere delen van de wereld, conform de beginselen van het Handvest van de VN;
Geïntegreerde civiel-militaire samenwerking
15. juicht het toe dat de EU de nadruk legt op versterking van de civiele en militaire samenwerking bij crisisbeheer, en is van oordeel dat de ontwikkeling van civiele capaciteiten voor crisisbeheer een belangrijke rol speelt en een meerwaarde oplevert in de ontwikkeling van het EVDB en binnen het gehele spectrum van acties op het gebied van conflictpreventie, humanitaire interventie, wederopbouw na conflicten en vredesopbouw; onderstreept de noodzaak om gespecialiseerde internationale en lokale NGO's en hun netwerken daarbij te betrekken; dringt er bij de EU op aan te blijven streven naar de tenuitvoerlegging van een samenhangend conflictpreventiebeleid in de geest van de conclusies van de Europese Raad van Göteborg van 15-16 juni 2001;
16. is verheugd over de recente pogingen om in het kader van het Civiel Hoofddoel 2008 de tekortkomingen op het gebied van de ontwikkeling van civiele capaciteiten en competenties te verhelpen; is voorts verheugd over het feit dat de Civiel/Militaire Cel en het Operatiecentrum het potentieel hebben om een grote rol te spelen bij de ontwikkeling van de EU-benadering van de geïntegreerde civiel-militaire samenwerking en coördinatie; beveelt derhalve aan dat de Civiel/Militaire Cel en het Operatiecentrum worden opgewaardeerd tot een Europees hoofdkwartier voor de uitvoering van civiel-militaire missies;
17. erkent dat de sleutelcompetenties op het gebied van satelliet- en luchtverkenningssytemen, geïntegreerde telecommunicatiesystemen en strategisch zee- en luchttransport van cruciaal belang zijn voor civiele zowel als militaire crisisbeheeroperaties; verzoekt het Europees Defensieagentschap (EDA) samen met de Commissie de aanzet te geven tot geïntegreerde onderzoeks- en ontwikkelingsprocessen op gebieden die geïntegreerde en gecoördineerde civiel-militaire benaderingen versterken, met name op het gebied van satelliet- en luchtverkenningssystemen en geïntegreerde telecommunicatiesystemen;
Crisisbeheer
18. verwelkomt het opzetten van een Global Disaster Alert and Coordination System, dat door de Commissie in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties werd gefinancierd; wijst erop dat dit systeem het reactievermogen van de EU aanzienlijk moet verbeteren;
19. neemt kennis van de activiteiten van de door de Commissie opgezette Health Emergency Operations Facility; onderstreept het belang van deze faciliteit wat betreft zowel haar informatie- en gegevensbestand als haar mogelijkheden om te waarschuwen voor pandemieën en epidemieën, alsmede biologische en chemische bedreigingen; roept de Raad en de Commissie er derhalve toe op de nodige regelingen te treffen om in geval van sanitaire noodsituaties en grensoverschrijdende bioterroristische aanslagen de Commissie bij de coördinatie van de te nemen maatregelen te betrekken;
20. is verheugd over de inspanningen van de Commissie om een communautaire procedure voor rampenbescherming – ook in geval van zware terroristische aanslag – op te zetten; neemt kennis van het feit dat deze procedure in de eerste plaats steunt op de gegevens van een databank die gedetailleerde informatie bevat over de middelen die op nationaal niveau voor hulpacties ter beschikking staan; stelt vast dat het tijdbesparende effect van deze databank, die tevens synergieën bevordert, aanzienlijk kan worden verbeterd door er de gegevens in op te nemen van de door de militaire staf van de EU opgezette databank, die informatie bevat over alle middelen die voor crisisbeheer ter beschikking staan; roept de Raad en de Commissie bijgevolg op de nodige gesprekken te voeren en de nodige maatregelen te treffen om het overnemen van die gegevens mogelijk te maken;
21. is verheugd over de inspanningen van de Raad om ervoor te zorgen dat de vele in het kader van het EVDB beschikbare middelen bij rampen snel en doeltreffend kunnen worden ingezet; benadrukt in dit verband dat de leemten op het gebied van de coördinatie van strategisch (lucht)transport dringend moeten worden opgevuld; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan zo snel mogelijk de nodige financiële middelen ter beschikking te stellen om dit probleem op te lossen; verzoekt de Raad tevens de voorstellen van het hogervermelde verslag van Michel Barnier nauwgezet te bestuderen, met name de oprichting van een informele Europese Raad voor civiele veiligheid, een geïntegreerde Europese benadering om op crises te anticiperen, het samenbrengen van de bestaande nationale middelen en de oprichting van Europese consulaten, ten einde EU-burgers in het buitenland bij te staan; verzoekt de Raad en de Commissie samen te werken om deze voorstellen geleidelijk ten uitvoer te leggen;
22. is van oordeel dat de ontwikkeling van het EVDB heeft bijgedragen tot het ontstaan van "grijze gebieden" wat betreft de bevoegdheden van de Raad en de Commissie inzake de uitvoering van hoofdzakelijk civiele missies; verwacht dat de goedkeuring van het stabiliteitsinstrument het aantal grijze gebieden zal verminderen, zonder dat daarvan een negatief effect uitgaat voor de in de praktijk aangetoonde flexibiliteit van het crisisbeheer;
23. is verheugd over de vooruitgang die is geboekt in het kader van het Civiel Hoofddoel 2008, met name de ontwikkeling van plannen voor missies van civiele reactieteams en geïntegreerde politiegroepen; neemt tevens kennis van de ontwikkeling van expertise in verband met de bestrijding van georganiseerde misdaad en mensenhandel; verwelkomt daarnaast de oprichting van een crisisplatform bij de Commissie, dat zichzelf tot doel heeft gesteld de opstartfase van EVDB-missies ter plaatse te versnellen; verzoekt de Raad en de Commissie hun inspanningen te coördineren en stelt daarom voor een gemeenschappelijk opleidingsprogramma uit te werken voor het hele personeel dat met de planning van missies belast is;
Binnenlandse veiligheid
24. wijst erop dat de beveiliging van het eigen grondgebied de belangrijkste taak is van ieder veiligheidsbeleid; beseft dat de Europese burgers van een Europees defensiebeleid in de eerste plaats een substantiële bijdrage aan het waarborgen van hun persoonlijke veiligheid verwachten, met eerbiediging van hun fundamentele mensenrechten;
25. wijst erop dat de EU haar buitengrenzen moet beveiligen, haar vitale infrastructuur moet beschermen, internationale netwerken voor de financiering van terrorisme uit de weg moet ruimen en de georganiseerde misdaad moet bestrijden; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband een systeem te ontwikkelen voor het geïntegreerde beheer van de buitengrenzen van de EU, waarbij de eerbiediging van de mensenrechten en de grondrechten en de naleving van het humanitaire recht evenwel niet mogen worden beperkt, met name wat vluchtelingen en asielzoekers betreft;
26. wijst erop dat de EU:
-
het vrije verkeer van grondstoffen, met name koolwaterstoffen, voor de industrie en de consumenten veilig moet stellen, en dan ook het vervoer ervan per schip of vliegtuig, of via pijpleidingen, moet beveiligen;
-
zichzelf moet verdedigen tegen cyberaanvallen die vitale financiële, communicatie-, en energievoorzieningssystemen kunnen ontwrichten;
Snelle actie op basis van het VN-Handvest
27. onderschrijft het standpunt dat, aangezien de EU in het licht van nieuwe bedreigingen tot handelen moet kunnen overgaan voordat een crisis uitbreekt en vroegtijdig preventieve maatregelen moet kunnen treffen om conflicten en bedreigingen het hoofd te bieden, de Europese veiligheidsstrategie onvoorwaardelijk moet steunen op het VN-Handvest als het fundamentele kader voor de internationale betrekkingen;
Gedragsregels/opleiding
28. is er bijzonder over verheugd dat het gedrag van het personeel bij alle EVDB-operaties moet voldoen aan een reeks in documenten vastgelegde richtsnoeren en algemene gedragsregels; verwelkomt de eerste tekenen in deze richtsnoeren en regels van de vereiste de mensenrechtennormen en -regels in acht te nemen; benadrukt dat de naleving van dergelijke regels absoluut verplicht dient te zijn en dat de commandanten te velde verantwoordelijk dienen te worden gesteld voor de discipline en het gedrag van hun personeel, zelfs onder omstandigheden van extreme stress in oorlogssituaties; neemt tevens met tevredenheid kennis van de inspanningen om te garanderen dat de genderdimensie in de diverse beleidsmaatregelen, programma's en initiatieven van het EVDB beter tot haar recht komt;
29. neemt kennis van het streven van de Raad om de doelgerichte - strategische en operationele - EVDB-opleidingsprogramma's voor het diplomatieke, militaire en civiele personeel verder te ontwikkelen; verwacht dat de deelname van deskundigen van het Europees Parlement aan deze programma's mogelijk zal worden gemaakt; stemt in met de benadering die erin bestaat minimumnormen vast te stellen voor de opleiding van het personeel van EVDB-missies in het veld en verzoekt de Raad samen met de Commissie en de lidstaten te werken aan de standaardisering van alle opleidingsmaatregelen op alle niveaus;
30. is van mening dat soldaten aan onnodige risico's zullen worden blootgesteld indien de commandostructuur, hun uitrusting of hun bewapening niet voldoet aan de vereisten van de operatie; acht het derhalve van groot belang te garanderen dat de onder EU-commando geplaatste eenheden adequaat uitgerust zijn;
31. is van mening dat het doeltreffend gebruik van militaire capaciteiten niet zonder een duidelijke versterking van de Europese capaciteiten voor 'power projection', met inbegrip van lucht- en zeetransport, mogelijk zal zijn; erkent in dit verband de inspanningen van verschillende landen om hun capaciteiten op het gebied van luchtvervoer en amfibische operaties uit te breiden, evenals hun plannen om meer vliegdekschepen aan te schaffen;
32. merkt op dat multinationale acties leiden tot extra kosten en een geringere efficiëntie, doordat de uitrusting en bewapening van de deelnemende eenheden onderling verschillen en vaak niet compatibel zijn; is derhalve van oordeel dat de EU maatregelen dient te bevorderen die erop zijn gericht materieel en bewapening te harmoniseren, teneinde de beschikbare middelen en de effectiviteit van multinationale operaties te optimaliseren;
Inlichtingensystemen
33. bekritiseert het bijzonder ernstige feit dat de gevechtsgroepen die momenteel worden gevormd niet in dezelfde mate toegang hebben tot lucht- en ruimteverkenning, en betreurt dat de gegevens van de nationale satellietverkenningssystemen Helios, SAR–Lupe en Cosmo-Skymed niet voor alle lidstaten op een gemeenschappelijke basis beschikbaar zijn;
34. om deze tekortkomingen op te vangen:
a)
vraagt met aandrang dat de gevechtsgroepen die momenteel worden gevormd gemeenschappelijk of op zijn minst compatibel materieel krijgen op het gebied van inlichtingen en telecommunicatie;
b)
vraagt dat de volgende generatie satellietverkenningssystemen wordt geïntegreerd in een Europees systeem waarvan de gegevens ter beschikking worden gesteld voor militaire en politiële doeleinden en voor rampenbeheer, met gebruikmaking van het satellietcentrum in Torrejón;
35. wijst erop dat de NAVO momenteel het luchtverkenningssysteem Airborne Ground Surveillance (AGS) ontwikkelt, naast de nationale systemen die reeds bestaan of worden ontwikkeld; dringt erop aan dat dit systeem beschikbaar wordt gesteld voor alle EU-lidstaten, met name in de context van de EU-gevechtsgroepen;
36. is van oordeel dat het op het gebied van telecommunicatie noodzakelijk is een gemeenschappelijk systeem voor het commando over multinationale eenheden te ontwikkelen, en dat het militaire en politiële materieel en het materieel van nooddiensten dan ook aan dezelfde technische normen moeten voldoen, zoals bijvoorbeeld in Finland reeds het geval is;
Grenscontroles
37. benadrukt het belang van een vergroting van het collectieve vermogen van de EU om haar buitengrenzen te beschermen; blijft uiterst bezorgd over de incompatibiliteit en de kwaliteit van het materieel voor grenscontroles en onderstreept de noodzaak van nieuwe technologie om deze situatie te verhelpen;
Vervoer
38. is van oordeel dat het, gezien het feit dat vervoer, met name strategisch vervoer, een essentiële tekortkoming is bij alle crisisbeheermaatregelen van de EU, van groot belang is dat een aparte Europese regeling wordt uitgewerkt om de toegang tot conventioneel, civiel en multimodaal vervoer te garanderen, op basis van een geïntegreerde civiel-militaire benadering die schaalvoordelen oplevert voor alle Europese actoren op het gebied van crisisbeheer voor EVDB- en rampenbestrijdingsdoeleinden;
Tekortkomingen in het EVDB-besluitvormingsproces
39. is van mening dat het politieke besluitvormingsproces in de aanloop naar de goedkeuring van een EVDB-missie een aantal zwakheden vertoont, zoals in het geval van de missie in de Democratische Republiek Kongo duidelijk is geworden; verzoekt de Raad bijgevolg de verschillende stadia van dit proces te herzien en zonodig stappen te ondernemen om die tekortkomingen te verhelpen; herinnert de Raad, en in het bijzonder zijn Politiek en Veiligheidscomité, in dit verband aan zijn verplichting om het Parlement te raadplegen;
40. herhaalt zijn eis om zonder beperkingen bij dit proces te worden betrokken en wijst er nogmaals op dat het krachtens de huidige Verdragen het recht heeft om jaarlijks vooraf te worden geraadpleegd over toekomstige aspecten en opties van het GBVB; verzoekt de Raad met klem ten aanzien van het Parlement een opener en transparanter informatiebeleid te voeren wat het GBVB en het EVDB betreft; bekritiseert in dit verband de huidige procedure voor de toegang van het Europees Parlement tot "vertrouwelijke documenten" van de Raad, die in de meeste gevallen slechts zeer algemene informatie bevatten;
41. bevestigt andermaal zijn standpunt dat een militaire missie waarbij de EU betrokken is niet mag starten voordat het Parlement naar behoren is geïnformeerd en geraadpleegd;
42. vraagt dat uitgaven voor militair materieel en bewapening worden goedgekeurd in het kader van begrotingen die aan parlementaire controle worden onderworpen; is derhalve van mening dat parallelle begrotingen en mechanismen, die noch door de nationale parlementen, noch door het Europees Parlement effectief kunnen worden gecontroleerd, moeten worden vermeden;
43. merkt op dat de begroting van de EU diverse hoofdstukken met veiligheidsaspecten bevat, zoals de kredieten voor crisisbeheer, beveiliging van de buitengrenzen en vitale infrastructuur, veiligheidsonderzoek en de tenuitvoerlegging van de programma's Galileo en Global Monitoring for Environment and Security (GMES);
44. dringt er in het bijzonder op aan dat de begrotingsmiddelen voor crisisbeheermissies, beveiliging van de buitengrenzen, veiligheidsonderzoek en Galileo verder worden verhoogd, waarbij de kredieten voor veiligheidsonderzoek zich op lange termijn dienen te richten op de door de Groep op hoog niveau voor veiligheidsonderzoek vastgestelde financieringsbehoeften;
45. vraagt tevens dat militaire crisisbeheeroperaties worden gefinancierd uit de begroting van de EU en dat de lidstaten daartoe extra EU-middelen ter beschikking stellen;
46. bekritiseert het feit dat wegens het ATHENA-mechanisme en andere ad hoc mechanismen die door de lidstaten of zelfs door het Europees Ontwikkelingsfonds worden gefinancierd, het Europees Parlement niet in staat is enige budgettaire controle uit te oefenen op de militaire EVDB-opeaties; wijst erop dat er tevens behoefte is aan transparantie bij civiel-militaire operaties (zoals politiemissies) die in een grijs gebied tussen ad hoc regelingen en financiering uit de GBVB-begroting vallen;
47. vraagt dan ook dat een nieuwe begrotingsmethodologie wordt ontwikkeld om de doorzichtigheid van de EVDB-uitgaven te vergroten en de ontwikkeling van de militaire en civiele capaciteiten die nodig zijn om de doelstellingen van de Europese veiligheidsstrategie te verwezenlijken, te steunen:
a)
in een beginfase, die in 2007 aanvangt en niet langer dan twee jaar duurt, stelt de Raad een begrotingsdocument op dat de door de lidstaten gedane toezeggingen weerspiegelt ten aanzien van de verwezenlijking van het Civiel Hoofddoel 2008 en het Militair Hoofddoel 2010, op basis van de bestaande catalogi (de eisencatalogus, de strijdkrachtencatalogus en de voortgangscatalogus);
b)
in een tweede fase verbinden de lidstaten zich tot het EVDB door een virtuele "begroting" waarin zij op meerjarige basis kredieten toezeggen voor de financiering van het voor EVDB-operaties benodigde materieel en personeel. Dit document, dat weliswaar niet juridisch bindend is, kan niettemin een belangrijk politiek document worden naast de EU-begroting, dat aangeeft hoeveel de lidstaten bereid zijn uit te geven voor het EVDB. Het document zal de lastenverdeling over de lidstaten vergemakkelijken omdat het grotere doorzichtigheid van de militaire uitgaven zal garanderen, en zal elk jaar gezamenlijk worden behandeld door het Europees Parlement en de parlementen van de lidstaten;
c)
als onderdeel van het herziene financiële stelsel van de Unie dat voor 2008-2009 wordt overwogen, moeten definitieve besluiten worden genomen over een rationalisatie van de begroting voor het GBVB en het EVDB, waarin ook de nationale uitgaven op EU-niveau op het gebied van veiligheid en defensie worden opgenomen;
Europese markt voor defensiematerieel en coöperatief onderzoek
48. benadrukt dat de Europese veiligheidsstrategie een sterke en onafhankelijke Europese defensie-industrie veronderstelt alsook autonome technologische onderzoek- en ontwikkelingscapaciteiten waarmee de essentiële veiligheidsbelangen van de EU en de lidstaten naar behoren kunnen worden beschermd; concludeert uit het openbare debat dat internemarktregels moeten worden vastgesteld voor defensiegerelateerde producten die zijn aangepast aan de specifieke kenmerken van deze sector ten einde het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie te bevorderen en een autonome industriële basis te ontwikkelen die de noodzakelijke defensiecapaciteiten biedt; onderstreept dat dergelijke regels de industriële samenwerking en de handel binnen de Gemeenschap moeten vergemakkelijken; herinnert eraan dat de afwijking zoals voorzien in artikel 296 van het EG-Verdrag geen gevolgen heeft voor de taak van de communautaire instellingen om wetgeving op te stellen inzake de ontwikkeling van de interne markt voor defensiegerelateerde uitrusting en diensten, mits deze wetgeving de essentiële veiligheidsbelangen van de lidstaten en de EU beschermt; dringt erop aan dat een hoog niveau van bescherming wordt bereikt;
49. kijkt derhalve uit naar de interpretatieve mededeling van de Commissie over de toepassing van artikel 296 van het EG-Verdrag, haar voorstel voor een specifieke richtlijn inzake overheidsopdrachten op defensiegebied en het creëren van een bindend rechtsinstrument voor de vergemakkelijking van intracommunautaire overdrachten van defensiegerelateerde producten, dat een vereenvoudigd gemeenschappelijk systeem in de plaats stelt van de bestaande nationale exportlicenties; is van mening dat dit systeem de essentiële veiligheidsbelangen van de EU en de lidstaten dient te beschermen door het vaststellen van de beginselen van een Europees exportbeleid op basis van de gedragscode van de Europese Unie inzake wapenexport;
50. wijst erop dat bepalingen zoals artikel XXIII van de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten de mogelijkheid erkennen van bescherming van essentiële veiligheidsbelangen die verband houden met overheidsopdrachten op defensiegebied; benadrukt dat de vast te stellen gemeenschappelijke regels ter waarborging van de bescherming van de belangen van de EU en de lidstaten de voorkeur dienen te geven aan defensiegerelateerde producten van Europese oorsprong boven producten uit derde landen, volledig uitvoering dienen te geven aan het wederkerigheidsbeginsel in de handelsbetrekkingen en het gebruik dienen te bevorderen van technologie die wordt beschermd door Europese industriële-eigendomsrechten;
51. verwelkomt de gedragscode van het Europees Defensieagentschap en roept de lidstaten ertoe op deze te onderschrijven; dringt erop aan dat een einde wordt gemaakt aan het toepassen van compensaties en de "juste retour"; acht het noodzakelijk dat de werkzaamheden van het Europees Defensieagentschap in het kader van het EVDB worden geïntensiveerd;
52. erkent het belang van coöperatief onderzoek voor het concurrentievermogen van de Europese industrie; vraagt dan ook grotere complementariteit tussen de werkzaamheden van de Commissie en die van het Europees Defensieagentschap, door een efficiëntere dialoog op het gebied van civiel, veiligheids- en defensiegerelateerd onderzoek in Europa; benadrukt dat de EU zich tot doel dient te stellen dual use-technologieën en multifunctionele capaciteiten beschikbaar te stellen en de scheiding tussen onderzoek voor civiele en voor defensiedoeleinden ongedaan moet maken; acht het noodzakelijk, gezien de verscheidenheid van de bedrijfsstructuren in deze sector in vergelijking met andere onderzoekssectoren, dat de definitie van kleine en middelgrote bedrijven op het gebied van het Europees veiligheidsonderzoek wordt aangepast;
53. wenst dat de gedragscode van 1998 inzake wapenexport kracht van wet krijgt in alle lidstaten en doeltreffend wordt toegepast en uitgevoerd; is van oordeel dat het besluit over de vraag of het land van bestemming voldoet aan de criteria van de gedragscode op gemeenschappelijke basis dient te worden genomen;
MVW/Iran
54. is zich ervan bewust dat het succes van de pogingen om Iran ervan af te houden verrijkt uranium te produceren dat kan worden gebruikt voor het vervaardigen van wapens, niet kan worden gegarandeerd; beschouwt het gezamenlijke onderhandelingsvoorstel van de EU-3, de Verenigde Staten, Rusland en China evenwel als de beste strategie; verwelkomt de multilaterale benadering die aan dit voorstel ten grondslag ligt; is verheugd over de rol die Europa daarbij heeft gespeeld; betreurt het dat de besprekingen van de Hoge Vertegenwoordiger en de Drie van de EU met Iran tot nog toe geen bevredigende resultaten hebben opgeleverd; stemt er daarom mee in dat de kwestie verder op het niveau van de VN-Veiligheidsraad wordt behandeld; onderstreept dat de besprekingen op elk moment weer hervat kunnen worden, mits er aanwijzingen van Iranese kant zijn dat zij succes kunnen hebben; zou het verwelkomen indien de Verenigde Staten bereid zouden zijn om aan deze onderhandelingen met Iran deel te nemen;
Op weg naar een Veiligheids- en Defensie-Unie
55. wijst erop dat de EU zich ook aan het ontwikkelen is tot een Veiligheids- en Defensie-Unie die de externe veiligheid zowel als diverse interne aspecten van veiligheid, de bestrijding van het internationale terrorisme in al zijn vormen en het beheer van natuurrampen bestrijkt, en de volgende elementen bevat:
a)
de toezegging van de lidstaten dat zij in staat zijn :
-
binnen 60 dagen 60.000 soldaten in te zetten en gedurende een jaar te onderhouden voor operaties voor vredeshandhaving en vredesopbouw, zoals is besloten op de Europese Raad van Helsinki, en 13 op korte termijn inzetbare gevechtsgroepen op te richten, waarvan er vanaf 2007 twee permanent paraat zullen zijn;
-
capaciteiten te ontwikkelen voor civiel crisisbeheer op het gebied van politiële operaties, rechtsorde, civiele administratie en civiele bescherming, zoals is besloten op de Europese Raad van Santa Maria do Feira van 19-20 juni 2000;
b)
een Europese commandostructuur bestaande uit een Politiek en Veiligheidscomité, een Militair Comité, een Militaire Staf (al deze structuren zijn sinds 2001 operationeel) en een Civiel/Militaire Cel met een in oprichting zijnd Operatiecentrum;
c)
de Europese Gendarmerie die haar hoofdkwartier heeft in Vicenza, en die bij de toekomstige politiële missie in Kosovo zal worden ingezet;
d)
het door de Europese Raad voorgestelde Europees Defensieagentschap, dat sinds 2004 operationeel is;
e)
Europol en het Europees aanhoudingsbevel;
f)
gemeenschappelijke regels voor wapenaankoop en -export;
g)
Europees veiligheidsonderzoek als aparte thematische prioriteit in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek;
56. is van oordeel dat dit proces dient te worden versterkt door de volgende elementen:
a)
de totstandbrenging van een gemeenschappelijke markt op het gebied van defensie als een middel om een werkelijk geïntegreerde Europese defensietechnologie te creëren, conform de beginselen van onderlinge afhankelijkheid en specialisatie tussen de EU-lidstaten;
b)
een gemeenschappelijk satelliet- en luchtverkenningssysteem en gemeenschappelijke telecommunicatiestandaarden, ter beschikking van de militaire, politiële en rampenbeheerdiensten;
c)
het opzetten van een permanente Europese zeemacht, met inbegrip van een kustwacht, die actief is in de Middellandse Zee, teneinde de Europese aanwezigheid duidelijk te maken en het crisisbeheerpotentieel van de EU in deze regio, die voor haar veiligheid van het grootste belang is, te versterken;
d)
een Europese begroting die niet alleen de civiele maar ook de militaire veiligheidsaspecten dekt;
e)
een Europees onderminister belast met het veiligheids- en defensiebeleid;;
f)
een groter aantal bijeenkomsten van de EU-ministers van Defensie;
g)
een Europese civielebeschermingsmacht, zoals voorgesteld in het hogervermelde verslag van Michel Barnier van mei 2006, alsmede een Europees Korps voor civiele vrede en het Partnerschap voor vredesopbouw;
h)
een steeds inzetbare Europese lucht- en zeevervoerscapaciteit voor rampenhulp en reddings- en defensieoperaties (multimodaal vervoer, waarbij de adequaatste middelen dienen te worden gecombineerd);
i)
adequate parlementaire controle door de parlementen van de lidstaten en het Europees Parlement;
57. onderstreept het belang van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, dat aanzienlijke vooruitgang mogelijk zal maken op weg naar de totstandbrenging van een Veiligheids- en Defensie-Unie, met name via :
a)
de benoeming van een Europees minister van Buitenlandse Zaken, die tezelfdertijd vice-voorzitter van de Commissie is;
b)
de solidariteitsclausule voor het geval een lidstaat wordt getroffen door een terroristische aanslag, een natuurramp of een door menselijk handelen veroorzaakte ramp;
c)
een clausule van wederzijdse bijstand tussen lidstaten in geval van gewapende aanval op het grondgebied van een lidstaat;
o o o
58. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de secretarissen-generaal van de Verenigde Naties, de NAVO, de OVSE en de Raad van Europa.