Resolutie van het Europees Parlement over vrouwen in de internationale politiek (2006/2057(INI))
Het Europees Parlement,
– gelet op de beginselen zoals vastgelegd in de artikelen 2, 3, lid 2, 13, 137, lid 1 sub i), en 141 van het EG-Verdrag,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals afgekondigd in 2000(1), inzonderheid artikel 23, waarin staat dat "de gelijkheid van mannen en vrouwen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning. Het beginsel van gelijkheid belet niet dat maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten voordele van het ondervertegenwoordigde geslacht",
– gelet op het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950,
– gezien de aanbevelingen van de Raad van Europa en in het bijzonder zijn resolutie en actieplan zoals aangenomen tijdens de op 8 en 9 juni 2006 in Stockholm gehouden 6de Ministeriële Conferentie over gelijkheid tussen vrouwen en mannen, inzonderheid Deel I, punt F, van de bijlage, met betrekking tot de evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces;
– gezien de ministeriële Verklaring van Athene van 1992 tijdens de Europese Conferentie over "Vrouwen aan de macht", waarin wordt gesteld dat "vrouwen de helft van het potentiële talent en de potentiële vaardigheden van de mensheid vertegenwoordigen en dat hun ondervertegenwoordiging in het besluitvormingsproces een verlies is voor de gehele samenleving",
– gezien de ministeriële Verklaring van Parijs van 1999 tijdens de Europese Conferentie over "Vrouwen en mannen aan de macht: een zorgzame samenleving, een dynamische economie, een visie voor Europa",
– gezien de op 21 november 2003 in Rome aangenomen slotverklaring van de jaarlijkse conferentie van het Netwerk van parlementaire commissies voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de Europese Unie (NCEO),
– gezien de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid van maart 2000, in het bijzonder de nadruk die daarin wordt gelegd op de positieve gevolgen die een economisch beleid met aandacht voor genderaspecten zal hebben voor de algehele strategie voor groei en concurrentievermogen van de EU,
– onder verwijzing naar de resolutie van de Raad van 27 maart 1995(2) en Aanbeveling 96/694/EG van de Raad van 2 december 1996(3) betreffende de evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces,
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 januari 2001(4) over het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de bovenvermelde Aanbeveling 96/694/EG van de Raad en van 2 maart 2000 over vrouwen en besluitvorming(5),
– gezien de ministeriële verklaring van de Conferentie van ministers voor gendergelijkheid, die op 4 februari 2005 werd gehouden in Luxemburg,
– gezien de routekaart van de Commissie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (COM(2006)0092) en in het bijzonder het daarin vervatte voorstel voor ondersteuning van een netwerk van vrouwen in besluitvormingsposities,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties (VN) van 1948,
– gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van de Verenigde Naties (CEDAW) van 1979, waarin onder meer wordt verklaard dat de partijen bij dit verdrag alle passende maatregelen zullen nemen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven in hun land uit te bannen,
– gezien het in 1999 aangenomen Facultatief Protocol bij het CEDAW, waarin wordt verklaard dat personen of groepen van personen die stellen slachtoffer te zijn van een schending van in het Verdrag genoemde rechten, daarover mededelingen kunnen doen onder de rechtsmacht van een staat die partij is,
– gezien het Verdrag inzake de politieke rechten van de vrouw van 1952, met name artikel 25, waarin is vastgelegd dat vrouwen op gelijke voorwaarden moeten worden behandeld als mannen en, zonder enige vorm van discriminatie, gerechtigd zijn om in alle verkiezingen te stemmen en gekozen te worden voor alle openbaar gekozen organen krachtens de nationale wetgeving en alle openbare mandaten en functies mogen bekleden waarin de nationale wetgeving voorziet,
– gezien het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, in het bijzonder artikel 25, waarin is vastgelegd dat eenieder het recht heeft deel te nemen aan de behandeling van openbare aangelegenheden, hetzij rechtstreeks of door middel van vrijelijk gekozen vertegenwoordigers en te stemmen en gekozen te worden door middel van betrouwbare periodieke verkiezingen,
– onder verwijzing naar de in september 1995 in Peking gehouden Vierde Wereldconferentie voor vrouwen, naar de in Peking aangenomen Verklaring en het Actieplatform, en naar de slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de speciale VN-vergaderingen Peking +5 en Peking +10 over verdere acties en initiatieven voor de uitvoering van de Verklaring van Peking en het Actieplatform op respectievelijk 9 juni 2000 en 11 maart 2005,
– gezien de millenniumdoelstellingen (MDG's), in het bijzonder MDG 3 over bevordering van gendergelijkheid en het vergroten van de zeggenschap van vrouwen als eerste vereiste voor het overwinnen van honger, armoede en ziekte, het bereiken van gelijkheid op alle onderwijsniveaus en alle arbeidsterreinen, gelijke zeggenschap over hulpbronnen en gelijke vertegenwoordiging in het openbare en publieke leven,
– gezien de op 31 oktober 2000 aangenomen resolutie nr. 1325 van de Veiligheidsraad van de VN ("UNSCR 1325 (2000)"), in het bijzonder artikel 1, waarin de lidstaten ertoe worden opgeroepen een ruimere vertegenwoordiging van vrouwen te verzekeren, op alle besluitvormingsniveaus, in nationale, regionale en internationale instellingen alsmede mechanismen voor het voorkomen, beheersen en beslechten van conflicten en mede gezien de verklaring van het voorzitterschap ter gelegenheid van de vijfde verjaardag van de UNSCR 1325 (2000) in oktober 2005,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 november 2000 over de rol van vrouwen in de vreedzame conflictregeling(6),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over de situatie van de vrouw in gewapende conflicten en haar rol in de wederopbouw en het democratische proces in landen die zich in een postconflictsituatie bevinden(7),
– gezien de Conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 23 en 24 mei 2005 ten aanzien van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, en gezien de ontwerprichtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van UNSCR 1325 (2000) van de Veiligheidsraad van de VN in de context van het EVDB, zoals goedgekeurd door de Europese Raad van 16 december 2005,
– gezien het besluit van de Noorse Regering om bij wet een quotum van 40% in te stellen wat betreft de vertegenwoordiging van vrouwen in de raden van bestuur van kapitaalvennootschappen;
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0362/2006),
A. A, gezien de mijlpaal die de Conferentie van Peking in 1995 bereikte door gendergelijkheid, onder andere met betrekking tot de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek, hoger op de agenda te plaatsen,
B. overwegende dat een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan het politieke proces en de besluitvorming een nauwkeuriger weergave zal vormen van de samenstelling van de samenleving en essentieel is voor toekomstige generaties en het goed functioneren van democratische samenlevingen,
C. overwegende dat goed bestuur mede inhoudt dat fundamentele vrijheden worden gerespecteerd en de rechten van vrouwen als fundamentele basisrechten worden beschouwd,
D. overwegende dat de situatie van vrouwen in de internationale politiek in de eerste plaats afhangt van de situatie van vrouwen nationaal gezien en van de strategieën die op nationaal niveau worden toegepast voor verbetering van de positie van vrouwen,
E. gezien de belangrijke rol die de secretaris-generaal van de Verenigde Naties speelt door met het personeelsbeleid van de VN een voorbeeld te stellen voor meer genderevenwicht op het politieke toneel wereldwijd,
F. overwegende dat van de huidige 191 lidstaten van de VN er slechts 47 ondertekenaars en 115 partij zijn van het Verdrag van de politieke rechten van vrouwen van 20 december 1952 en overwegende dat, als gevolg daarvan, in een aantal landen vrouwen niet volledig hun politieke rechten kunnen uitoefenen en uitgesloten worden van deelname aan verkiezingen of van het bekleden van een openbaar ambt,
G. overwegende dat er, volgens de Interparlementaire Unie, van de 43 961 parlementsleden wereldwijd (lager- en hogerhuis samen) slechts 16,4% vrouw is (namelijk 7195); overwegende dat de Scandinavische landen de meeste vrouwelijke parlementsleden tellen (40%), gevolgd door de beide Amerika's (19,6%) en Europa (OVSE-landen, uitgezonderd de Scandinavische landen) met een gemiddelde van 16,9%, iets boven dat van Afrika beneden de Sahara (16,4%), Azië (16,3%), het Pacifische gebied (12%) en de Arabische landen (8,3%),
H. overwegende dat deze percentages wijzen op een fundamenteel democratisch in gebreke blijven zowel op Europees niveau als in een wijdere internationale context,
I. overwegende dat, ondanks de de jure gelijkheid in de meeste Europese landen en wereldwijd, er de facto ongelijkheid blijft bestaan tussen vrouwen en mannen wat betreft de verdeling van macht, verantwoordelijkheden en toegang tot economische, sociale en culturele middelen, vanwege het voortbestaan van prevalerende genderrollen, wat een ongelijke verdeling van gezinsverantwoordelijkheden met zich meebrengt, en voor de meeste vrouwen het combineren van werk en gezin bemoeilijkt,
J. overwegende dat ondanks de communautaire en nationale wetgeving die gedurende de afgelopen 30 jaar tot stand is gekomen, vrouwen in de EU nog altijd gemiddeld 15% minder betaald krijgen dan mannen voor gelijkwaardige arbeid,
K. overwegende dat tegenwoordig meer vrouwen dan mannen in het bezit zijn van een universitaire graad,
L. overwegende dat een eis tot invoering van kieslijsten met een genderevenwicht niet effectief is als vrouwen allemaal onder aan de lijst worden geplaatst en overwegende dat een volledige om-en-om-lijst mogelijk niet het gewenste resultaat oplevert als het land een kiessysteem met een "open lijst" hanteert, waarbij kiezers de volgorde van de kandidaten op de lijst kunnen veranderen,
M. gezien de cruciale rol die politieke partijen spelen inzake het verhinderen of het bevorderen van een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek door verschillende middelen die hen ten dienste staan; vaststellend dat, terwijl steeds meer politieke partijen beweren dat er genderevenwicht is wat betreft hun gewone leden, dit zelden terug te vinden is in de hogere kaders van politieke partijen, en slechts 11% van de partijleiders wereldwijd vrouw is,
N. met grote interesse vaststellend dat er een hele reeks andere instrumenten beschikbaar zijn die kunnen zorgen voor een grotere deelname van vrouwen aan de politiek, zoals positieve-discriminatiemaatregelen die beogen de aanwezigheid en activiteiten van vrouwen in parlementen en op andere gekozen posten veilig te stellen,
O. benadrukkend dat in landen waar conflicten hebben plaatsgevonden en waar het kiessysteem is ontworpen en de verkiezingen zijn georganiseerd door de VN, de kans groter is dat er meer vrouwen een gekozen ambt bekleden vanwege een door de VN opgelegde evenwichtiger gendervertegenwoordiging;
P. overwegende het belang van het veranderen van de culturele acceptatie van evenwichtige besluitvorming door bewustwordingscampagnes en overwegende dat het bereiken van een genderevenwicht in de politiek vaak veranderingen vereist in de algemeen heersende opvattingen,
Q. in het besef dat het delen van gezinsverantwoordelijkheden tussen vrouwen en mannen van invloed is op de volledige deelname van vrouwen aan de politiek,
R. erkennend dat niet-gouvernementele en vrijwilligersorganisaties een sleutelrol spelen in de pogingen de maatschappij als geheel zo te beïnvloeden dat zij een rechtvaardiger genderevenwicht in de politiek accepteert,
S. overwegende dat vrouwen een positieve bijdrage kunnen leveren en hebben geleverd aan de totstandkoming van een cultuuromslag ten aanzien van genderkwesties en ten aanzien van algemene essentiële maatschappelijke en politieke kwesties door hun betrokkenheid aan de basis,
T. overwegende het belang van onderwijs en opleiding vanaf jonge leeftijd om ervoor te zorgen dat vrouwen de kennis, vaardigheden en het zelfvertrouwen ontwikkelen die nodig zijn om volledig deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk en politieke leven,
U. overwegende dat vrouwen een bijdrage leveren door aandacht te vragen voor de specifieke behoeften van vrouwen, zodat een genderperspectief wordt geïntegreerd in toekomstig beleid, dat daardoor de democratie als geheel beter dient,
V. benadrukkend dat het essentieel is dat vrouwen van hun gelijken erkenning krijgen voor hun positieve bijdrage aan de internationale politiek om te kunnen komen tot een politieke cultuur met meer genderevenwicht en vaststellend dat slechts 12 van de 92 Nobelprijswinnaars vrouwen zijn geweest,
1. herinnert eraan dat reeds op Europees niveau is erkend - in zijn bovenvermelde resolutie van 2 maart 2000 - dat een evenwichtige deelname van de beide seksen aan de besluitvorming een onmisbare voorwaarde voor democratie is;
2. stelt vast dat bij recente verkiezingen in een aantal lidstaten en derde landen vrouwen zijn doorgedrongen tot de hoogste functies als staatshoofd en regeringsleider;
3. feliciteert de regeringsleiders die objectieve en niet-discriminerende criteria hebben toegepast bij de selectie van leden van hun kabinet;
4. betreurt ten diepste dat ongelijkheid, genderdiscriminatie en ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politiek in Europa en over de gehele wereld nog steeds voortduren, ondanks een groot aantal politieke verklaringen en aanbevelingen, wereldwijd gesteunde actieprogramma's en specifieke wetgeving op nationaal niveau; stelt in het bijzonder vast dat het percentage vrouwen in het Europees Parlement ligt tussen de 58 en 0 procent, afhankelijk van de lidstaat (met een gemiddelde van iets meer dan 30 procent), en dat het percentage vrouwen in de nationale parlementen van de lidstaten varieert van 45 tot 9 procent;
5. brengt het feit onder de aandacht dat de lage deelname van vrouwen aan de centra van besluitvorming en bestuur vaak te maken heeft met de moeilijkheid om privé-leven en werk met elkaar te combineren, met de ongelijke verdeling van gezinsverantwoordelijkheden en met discriminatie op het werk en in de beroepsopleiding;
6. onderstreept de noodzaak verder te kijken dan de cijfers en de blik te richten op de wijze waarop politiek actieve vrouwen de vormgeving van het bestuur en conflictoplossing beïnvloeden, op welke wijze zij ertoe bijdragen dat hervorming van bestuur, verantwoording en de rechtsstaat op nationaal en internationaal niveau hoog op de politieke agenda worden geplaatst;
7. onderstreept dat de geringe aanwezigheid van vrouwen in de politiek Europa berooft van een kostbaar menselijk potentieel;
8. steunt het werk dat wordt verricht door de Interparlementaire Unie ten behoeve van een beter genderevenwicht op het politieke toneel;
9. is ingenomen met de opneming van de kwestie van gelijke participatie van vrouwen en mannen in besluitvormingsprocessen op alle niveaus in het werkprogramma van het CEDAW voor 2006; ziet uit naar de bevindingen en aanbevelingen in dit verband; verzoekt de Commissie en het voorzitterschap van de Raad het Parlement op de hoogte te houden van de voortgang van de CEDAW-onderhandelingen;
10. betreurt de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de posten van speciaal en persoonlijk vertegenwoordiger en gezant of van speciaal en persoonlijk adviseur van de secretaris-generaal van de VN, en op andere hoge posities binnen de VN;
11. moedigt de secretaris-generaal van de VN ertoe aan meer vrouwen tot Speciaal Vertegenwoordiger, Vertegenwoordiger, Speciale Gezant, of persoonlijk of speciaal adviseur van de secretaris-generaal te benoemen; is van mening dat de lidstaten van de VN naast mannelijke kandidaten ook vrouwelijke kandidaten zouden moeten voordragen wanneer de secretaris-generaal kandidaten zoekt voor dergelijke hoge posten;
12. moedigt delegaties van de VN-Veiligheidsraad ertoe aan vrouwen op te nemen, teneinde te zorgen voor een genderdimensie in alle vredeshandhavings-, conflictoplossings- en vredesopbouwmissies, en in contact te treden met vrouwenorganisaties op lokaal niveau bij bezoeken aan conflictgebieden;
13. is ingenomen met het besluit van de Raad om de lidstaten een vragenlijst te sturen waarin wordt verzocht om informatie over de stappen die zij hebben ondernomen in verband met de uitvoering van UNSCR 1325 (2000) van de Veiligheidsraad van de VN; roept de Raad ertoe op zijn bevindingen te delen met het Parlement;
14. moedigt de opname van vrouwelijke politieagenten alsmede vrouwelijke militairen en burgerpersoneel in vredeshandhavingsmissies van de EU en de VN krachtig aan, teneinde de communicatie met vrouwen in lokale gemeenschappen, en lokale gemeenschappen in het algemeen te verbeteren;
15. betreurt dat er momenteel maar één vrouw werkt als persoonlijk vertegenwoordiger van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU, terwijl er 14 posten zijn van speciaal vertegenwoordiger/persoonlijk vertegenwoordiger/speciaal gezant of speciaal coördinator(8); roept de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB van de EU ertoe op meer vrouwen te benoemen als speciaal vertegenwoordiger van de secretaris-generaal, vertegenwoordiger of speciaal gezant; roept de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB van de EU ertoe op de lidstaten te verzoeken om bij hem naast mannelijke kandidaten ook vrouwelijke kandidaten voor te dragen wanneer hij kandidaten zoekt voor dergelijke hoge posten;
16. roept de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB van de EU, de Commissie en alle lidstaten ertoe op meer vrouwen aan te werven als burgerambtenaren, militairen en politiebeambten, alsook om een contactpersoon voor genderkwesties te benoemen bij alle EVDB-missies, zoals voor het eerst is gebeurd bij de EUFOR-missie in de Democratische Republiek Congo;
17. moedigt genderspecifieke scholing voor alle bij EVDB-missies betrokken personeel krachtig aan; moedigt voorts de publicatie aan van een pakket genderinstrumenten gewijd aan de gevolgen van gender in conflict- en postconflictsituaties voor alle personeel dat betrokken is bij EVDB-operaties;
18. is verheugd over het grotere aantal vrouwelijke Commissarissen onder Commissievoorzitter Barroso; betreurt dat volledige pariteit, teneinde een voorbeeld te stellen in Europa en wereldwijd, op het niveau van Commissarissen nog niet is bereikt;
19. is ingenomen met de nieuwe routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen van de Commissie, in het bijzonder met haar besluit tot ondersteuning van een netwerk van vrouwen in besluitvormingsposities;
20. is verheugd over het feit dat een Europees instituut voor gendergelijkheid zal worden opgericht, dat het initiatief zou moeten nemen om tot een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in de internationale politiek te komen;
21. verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen over de werkzaamheden van de groep van Commissarissen voor fundamentele rechten, bestrijding van discriminatie en gelijke kansen;
22. betreurt het feit dat in de 107 delegaties en bureaus van de Commissie in derde landen momenteel slechts 7 vrouwen een functie op het niveau van hoofd van een dergelijke delegatie bekleden; dringt er bij de Commissie op aan meer vrouwen in topposities bij externe delegaties te benoemen;
23. roept de Commissie ertoe op de EU-instrumenten voor externe betrekkingen en ontwikkeling te gebruiken als vectoren voor de bevordering van vrouwen in de politiek, met name de deelname van vrouwen als kiezers en kandidaten in de politiek en de opname van genderkwesties in de programma's van politieke partijen in verkiezingscampagnes, alsook in de contacten met andere regionale organisaties, in het bijzonder met betrekking tot capaciteitsopbouw;
24. verzoekt de Commissie haar steun voor projecten gericht op het verzekeren van deelname van vrouwen aan het politieke leven binnen en buiten de EU, met name in ontwikkelingslanden, te verhogen;
25. beveelt aan dat zijn bevoegde commissie permanente en regelmatige samenwerking tussen vrouwelijke parlementariërs van over de hele wereld tot stand brengt; roept ertoe op middelen te verschaffen zodat het Vrouwenforum van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en gelijksoortige "fora" van andere parlementaire vergaderingen waaraan de EU deelneemt, plaats kunnen vinden en gemeenschappelijke initiatieven kunnen ontplooien;
26. verzoekt de lidstaten en de Commissie , waar nodig, onderwijsprogramma's te bevorderen waarmee mensen en met name jongeren bewust worden gemaakt van de gelijke rechten van vrouwen om vanaf jonge leeftijd volledig deel te nemen aan het politieke leven;
27. verzoekt het toekomstige Europees Instituut voor gendergelijkheid regelmatig aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over het verzamelen van gegevens en over de invloed van nationale pariteitswetgeving en het beleid van de lidstaten op het gebied van gendergelijkheid en van de beste werkmethoden van Europese en nationale politieke partijen;
28. verzoekt het toekomstige Europees Instituut voor gendergelijkheid de voortgang te volgen en te evalueren betreffende het bereiken van een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan het politieke en openbare leven in Europa door indicatoren voor het volgen en evalueren aan te geven en toe te passen op basis van internationaal vergelijkbare gendergescheiden gegevens en vervolgens rapporten te publiceren over de genomen maatregelen en de geboekte vooruitgang inzake deelname van vrouwen aan de besluitvorming, en deze rapporten breed onder de aandacht te brengen;
29. verzoekt het toekomstige Europees Instituut voor gendergelijkheid contact te onderhouden met onafhankelijke organen, bijvoorbeeld organen die toezicht houden op gelijkberechtiging of speciale onafhankelijke nationale bemiddelingsorganen, teneinde het overheidsbeleid op het gebied van een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan het politieke en openbare leven te volgen;
30. moedigt het toekomstige Europees Instituut voor gendergelijkheid aan samen te werken met onderzoeksinstellingen om verdere studie te doen naar de barrières voor vrouwen wat betreft hun toegang tot hoge publieke benoemingen en het politieke leven, onder andere door onderzoek naar stereotypen van vrouwen in de politiek;
31. moedigt het toekomstige Europees Instituut voor gendergelijkheid aan om verder te kijken dan de cijfers en ook te meten hoe vrouwen de politieke agenda's beïnvloeden, zowel op nationaal als internationaal niveau, namelijk bij het bevorderen van goed bestuur, verantwoording en de rechtsstaat;
32. erkent dat staten de belangrijkste motor zijn voor daadwerkelijke veranderingen in politieke vertegenwoordiging; dringt er bij alle staten op aan de verbintenissen krachtens de Verklaring en het Actieplatform, zoals aangenomen in 1995 in Peking en tijdens de Peking +5 en +10-vergaderingen, alsook de verbintenissen krachtens het internationaal recht, in het bijzonder ten aanzien van de tenuitvoerlegging van UNSCR 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad en de Lissabon-strategie, na te komen;
33. roept alle lidstaten ertoe op vrouwen aan te moedigen zich kandidaat te stellen voor hoge posten op internationaal niveau; dringt er bij de lidstaten op aan om bij internationale onderhandelingen en beleidsvorming, met name in internationale organisaties, naast mannelijke ook vrouwelijke kandidaten voor te dragen voor posten op hoog niveau;
34. verzoekt de Commissie de beste methoden ten aanzien van internationale en nationale maatregelen gericht op het bevorderen van deelname van vrouwen aan de hoogste posten in de internationale politiek te analyseren en te verbreiden ;
35. 35 roept de lidstaten ertoe op meer vrouwelijke diplomaten aan te trekken, op te leiden en te benoemen voor de diplomatieke dienst en genderevenwicht in hun delegaties bij de Verenigde Naties en andere internationale vergaderingen en conferenties te bevorderen;
36. roept de regeringen van de lidstaten op om te werken aan de bewustmaking van het publiek in hun land met het oog op het bestrijden van negatieve maatschappelijke attitudes ten aanzien van het vermogen van vrouwen om op gelijke voet deel te nemen aan het politieke proces op nationaal en internationaal niveau; moedigt de lidstaten aan de doelstelling van genderevenwicht in alle openbare functies te bevorderen;
37. roept de lidstaten ertoe op maatregelen te nemen gericht op het combineren van het sociale, gezins- en beroepsleven in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 en de Lissabon-strategie en aldus een voorwaardescheppende omgeving te creëren voor de volledige deelname van vrouwen in de politiek;
38. roept de lidstaten op de daartoe geëigende wettelijke en/of bestuursmaatregelen te nemen om het voor gekozen vertegenwoordigers mogelijk te maken hun publieke en gezinsverantwoordelijkheden te combineren en met name parlementen en lokale en regionale overheden aan te moedigen ervoor te zorgen dat hun roosters en werkmethoden gekozen vertegenwoordigers van beide seksen in staat stellen hun werk en gezinsleven te combineren;
39. verzoekt de lidstaten vrouwen meer opleidingsmogelijkheden te geven zodat ze voldoende competent zijn voor een loopbaan in de politiek en voor toegang tot hoge posten;
40. roept de politieke partijen in Europa ertoe op een evenwichtige vertegenwoordiging van de beide seksen op hun kieslijsten te bevorderen;
41. moedigt politieke partijen in Europa ertoe aan alle barrières weg te nemen die een directe of indirecte belemmering vormen voor de deelname van vrouwen, teneinde te waarborgen dat vrouwen op dezelfde voorwaarden als mannen gerechtigd zijn om op alle besluitvormingsniveaus volledig te participeren in interne beleidsvormingsstructuren, benoemingsprocedures en de leiding van politieke partijen;
42. moedigt de bevoegde autoriteiten aan om te voorzien in politieke scholing, onder meer in spreken in het openbaar, voor vrouwen en mannen die zich met politiek wensen bezig te houden;
43. dringt er bij politieke partijen op aan gekwalificeerde vrouwen en mannen op te nemen op hun kieslijsten;
44. moedigt politieke partijen aan om vrouwen op te roepen deel te nemen aan verkiezingen en te gaan stemmen en de bewustwording van de specifieke behoeften en aspiraties van vrouwen in hun partijprogramma's te versterken;
45. moedigt zijn interparlementaire delegaties en de missies en delegaties van de commissies ertoe aan om binnen het kader van hun activiteiten rekening te houden met het vraagstuk van gendergelijkheid en een voldoende vertegenwoordiging van vrouwen bij hun institutionele samenwerking;
46. verklaart opnieuw dat het zich wil inzetten voor een algeheel genderbeleid en voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in alle delegaties en missies, waaronder verkiezingswaarnemingsmissies;
47. 47 moedigt door leden van het Parlement geleide verkiezingswaarnemingsmissies ertoe aan in het bijzonder aandacht te schenken aan de kwestie van participatie van vrouwen in politieke campagnes, hetzij als kandidaten hetzij als kiezers;
48. 48 moedigt aan om meer ruimte te geven aan jonge vrouwen in maatschappelijke organisaties teneinde hen in staat te stellen ervaring op te doen en vaardigheden en capaciteiten te ontwikkelen die zij ook op het gebied van politieke deelname kunnen gebruiken;
49. moedigt de oprichting aan van niet-gouvernementele organisaties, met name organisaties die gericht zijn op het versterken van de rol van vrouwen, die training geven in leiderschap, besluitvorming, spreken in het openbaar, informatiegebruik en communicatietechnologie, in het opbouwen van zelfvertrouwen en het voeren van politieke campagnes;
50. moedigt de media aan het belang van deelname van vrouwen aan het politieke proces te erkennen, te komen met een eerlijke en evenwichtige verslaggeving over mannelijke en vrouwelijke kandidaten en ook aandacht te geven aan de invloed die partijprogramma's hebben op de bevordering van de behoeften, de rechten en de democratische vertegenwoordiging van vrouwen;
51. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de overige instellingen en organen van de EU, en de regeringen en parlementen van de lidstaten, de leden van de VN, alsook aan de secretaris-generaal van de VN.