Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1785/2003, wat de invoerregeling voor rijst betreft (COM(2006)0098 – C6-0085/2006 – 2006/0028(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0098)(1),
– gelet op artikel 36 en artikel 37, lid 2, derde alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0085/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0142/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1673/2000, wat de verwerkingssteun voor vezelvlas en hennep betreft, en van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wat de voor de bedrijfstoeslagregeling in aanmerking komende hennep betreft (COM(2006)0125 – C6-0119/2006 – 2006/0043(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0125)(1),
– gelet op artikel 37, lid 2, derde alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0119/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0145/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Overeenkomst EG/Albanië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *
188k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2005)0349 – C6-0113/2006 – 2005/0143(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2005)0349)(1),
– gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0113/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0129/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Albanië.
Overeenkomst EG/Servië en Montenegro inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *
189k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Servië en Montenegro inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2005)0353 – C6-0114/2006 – 2005/0141(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2005)0353)(1),
– gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0114/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0126/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Servië en Montenegro.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2005)0355 – C6-0115/2006 – 2005/0146(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2005)0355)(1),
– gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0115/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0130/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.
Overeenkomst EG/Roemenië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *
188k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake het sluiten van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2005)0369 – C6-0116/2006 – 2005/0148(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2005)0369)(1),
– gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0116/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0128/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Roemenië.
Overeenkomst EG/Moldavië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *
187k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Moldavië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2005)0371 – C6-0117/2006 – 2005/0151(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2005)0371)(1),
– gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0117/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0127/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Moldavië.
Overeenkomst EG/Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *
188k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake het sluiten van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2005)0393 – C6-0118/2006 – 2005/0161(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2005)0393)(1),
– gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0118/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0125/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Marokko.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de verlenging van het Protocol tot vaststelling van vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de regering van de Democratische Republiek São Tomé en Príncipe inzake de visserij voor de kust van São Tomé en Príncipe, voor de periode van 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006 (COM(2005)0630 – C6-0045/2006 – 2005/0249(CNS))
– gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2005)0630)(1),
– gelet op artikel 37 en artikel 300, lid 2, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0045/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0132/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een verordening van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Democratische Republiek São Tomé en Príncipe.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) De financiële bijdrage van de Gemeenschap moet ook worden aangewend voor de ontwikkeling van de kustbevolking die van de visserij leeft en voor de oprichting van lokale bedrijfjes die visserijproducten conserveren en verwerken.
Amendement 2 Artikel 1 bis (nieuw)
Artikel 1 bis
Het advies van het Europees Parlement inzake de verlenging of sluiting van partnerschapsovereenkomsten inzake visserij wordt zo snel mogelijk ingewonnen om te voorkomen dat dergelijk advies pas wordt gevraagd na de betaling van enige financiële bijdrage.
Amendement 3 Artikel 3 bis (nieuw)
Artikel 3 bis
In het laatste jaar van de looptijd van het protocol en vóór de sluiting van enige overeenkomst over de verlenging ervan legt de Commissie een verslag over de toepassing van de overeenkomst en over de voorwaarden waaronder het ten uitvoer is gelegd voor aan het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 4 Artikel 3 ter (nieuw)
Artikel 3 ter
De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de resultaten van de gerichte acties die in artikel 4 van het Protocol worden beschreven.
Amendement 5 Artikel 3 quater (nieuw)
Artikel 3 quater
De Commissie doet het Europees Parlement een kopie toekomen van de evaluatiestudie naar de diepzeekrabbestanden, die voor 2006 is voorzien.
Amendement 6 Artikel 3 quinquies (nieuw)
Artikel 3 quinquies
Alvorens de onderhandelingen over de verlenging van deze overeenkomst af te ronden, brengt de Commissie het Europees Parlement op de hoogte van de standpunten van de lidstaten die belang hebben bij de verlenging van de overeenkomst.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende opzegging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van de Volksrepubliek Angola inzake de visserij voor de kust van Angola en houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2792/1999 (COM(2005)0677 – C6-0035/2006 –2005/0262 (CNS))
– gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2005)0677)(1),
– gelet op artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0035/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0133/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een verordening van de Raad en de opzegging van de overeenkomst;
2. hecht zijn goedkeuring aan de afwijkingen van Verordening (EG) nr. 2792/1999 die in de nu goedgekeurde verordening worden voorgesteld;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Angola.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft de plaats van levering van diensten (COM(2005)0334 – C6-0322/2005 – 2003/0329(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0334)(1),
– gelet op artikel 93 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0322/2005),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0153/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. verzoekt de Raad wanneer deze voornemens is het voorstel ingrijpend te wijzigen, het Parlement opnieuw te raadplegen;
5. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 OVERWEGING 1
(1) De totstandbrenging van de interne markt heeft, in combinatie met de globalisering, de deregulering en de technologische veranderingen, geleid tot een ingrijpende wijziging in de omvang en het verloop van de handel in diensten. Steeds vaker kunnen sommige diensten op afstand worden verleend. In reactie hierop werden de regels in de loop der jaren op een aantal punten gewijzigd en veel welomschreven diensten worden thans feitelijk belast volgens het bestemmingslandbeginsel.
(1) De totstandbrenging van de interne markt heeft, in combinatie met de globalisering, de deregulering en de technologische veranderingen, geleid tot een ingrijpende wijziging in de omvang en het verloop van de handel in diensten. Steeds vaker kunnen sommige diensten, zoals elektronisch geleverde diensten en telecommunicatiediensten, op afstand worden verleend. In reactie hierop werden de regels in de loop der jaren op een aantal punten gewijzigd en veel welomschreven diensten worden thans feitelijk belast volgens het bestemmingslandbeginsel.
Amendement 2 OVERWEGING 6
(6) In bepaalde omstandigheden zijn de algemene regels inzake de plaats van levering van diensten aan zowel belastingplichtigen als niet– belastingplichtigen niet van toepassing en gelden er welomschreven uitzonderingen. Deze uitzonderingen dienen grotendeels gebaseerd te zijn op bestaande criteria en aan te sluiten bij het beginsel van belastingheffing op de plaats van verbruik, zonder dat aan bepaalde ondernemers onevenredige administratieve lasten worden opgelegd.
(6) In bepaalde omstandigheden zijn de algemene regels inzake de plaats van levering van diensten aan zowel belastingplichtigen als niet– belastingplichtigen niet van toepassing en gelden er welomschreven uitzonderingen. Deze uitzonderingen dienen grotendeels gebaseerd te zijn op bestaande criteria en aan te sluiten bij het beginsel van belastingheffing op de plaats van verbruik, zonder dat aan bepaalde ondernemers onevenredige administratieve lasten worden opgelegd. Hiertoe moeten de BTW-verplichtingen worden vereenvoudigd door middel van maatregelen zoals de invoering van een systeem van eenmalige registratie.
Amendement 3 OVERWEGING 8 BIS (nieuw)
(8 bis) Een juiste toepassing van de BTW op diensten die aan de verleggingsregel onderworpen zijn, vereist dat de door de lidstaat van de dienstverlener verzamelde gegevens worden doorgegeven aan de lidstaat van vestiging van de klant. Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde1. De goedkeuring van deze richtlijn hangt nauw samen met de vereiste amendementen op Verordening (EG) nr. 1798/2003, evenals met de effectieve wijziging van het BTW-informatie-uitwisselingssysteem (VIES) om ook diensten in de gegevensuitwisseling op te nemen. ________________ 1 PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.
Amendement 4 ARTIKEL 1, LID 1 Artikel 6, lid 6 (Richtlijn 77/388/EEG)
6.Wanneer eenzelfde juridische entiteit meer dan één vaste inrichting heeft, worden de diensten tussen deze inrichtingen niet als een levering van diensten aangemerkt.
Schrappen
Amendement 5 ARTIKEL 1, LID 2 Artikel 9, lid 3 (Richtlijn 77/388/EEG)
3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 wordt een belastingplichtige die ook activiteiten of transacties verricht die niet als belastbare leveringen van goederen of diensten worden beschouwd, voor alle aan hem verleende diensten als belastingplichtige aangemerkt, behalve wanneer deze diensten voor eigen privé–doeleinden of privé–doeleinden van zijn personeel zijn.
3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 wordt een belastingplichtige die ook activiteiten of transacties verricht die niet als belastbare leveringen van goederen of diensten worden beschouwd, voor alle aan hem verleende diensten als belastingplichtige aangemerkt.
Amendement 6 ARTIKEL 1, LID 2 Artikel 9 octies, lid 1, letter c) (Richtlijn 77/388/EEG)
c) radio– en televisieomroepdiensten;
c) lineaire en niet-lineaire radio-, televisie en overige audiovisuele mediadiensten;
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Tobias Pflüger, dat op 29 november 2005 werd ingediend door het ministerie van justitie van de Bondsrepubliek Duitsland, en van de ontvangst waarvan op 15 december 2005 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Tobias Pflüger te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3 van zijn Reglement,
– gelet op artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),
– gelet op artikel 46 van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland,
– gelet op artikel 6, lid 2 en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0156/2006),
1. besluit de immuniteit van Tobias Pflüger op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (9858/3/2005 – C6-0018/2006 – 2003/0165(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (9858/3/2005 – C6-0018/2006),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003)0424)(2),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0122/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 16 mei 2006 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Er komen in de Gemeenschap steeds meer levensmiddelen waarvoor op het etiket of in reclameboodschappen voedings- en gezondheidsclaims worden gedaan. Om een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en hun keuze te vergemakkelijken, dienen de in de handel gebrachte producten, met inbegrip van de geïmporteerde producten, veilig en naar behoren geëtiketteerd te zijn. Een afwisselende en evenwichtige voeding is een voorwaarde voor een goede gezondheid en de afzonderlijke producten hebben een relatieve invloed op de totale voeding.
(2) Verschillen tussen de nationale bepalingen met betrekking tot dergelijke claims kunnen het vrije verkeer van levensmiddelen belemmeren en tot ongelijke concurrentievoorwaarden leiden. Aldus hebben zij rechtstreekse gevolgen voor de werking van de interne markt. Het is derhalve noodzakelijk communautaire voorschriften voor het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen vast te stellen.
(3) Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(5), bevat algemene voorschriften inzake etikettering. Richtlijn 2000/13/EG bevat een algemeen verbod op informatie waardoor de koper wordt misleid of waarin aan levensmiddelen een geneeskrachtige werking wordt toegeschreven. Deze verordening dient de algemene beginselen van Richtlijn 2000/13/EG aan te vullen en te voorzien in specifieke bepalingen betreffende het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen die als zodanig aan de consument worden geleverd.
(4) Deze verordening is van toepassing op alle voedings- en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan, met inbegrip van onder meer generieke reclame voor levensmiddelen en reclamecampagnes die geheel of ten dele door de overheid gefinancierd worden. Zij is niet van toepassing op claims die in niet-commerciële mededelingen worden gedaan, zoals dieetvoorschriften of adviezen van volksgezondheidsinstanties of -organisaties, noch op niet-commerciële mededelingen en informatie in de pers en in wetenschappelijke publicaties. Deze verordening is ook van toepassing op handelsmerken en andere merknamen die als voedings- of gezondheidsclaims kunnen worden opgevat.
(5)Generische omschrijvingen (benamingen) die traditioneel worden gebruikt om een eigenschap aan te geven van een categorie levensmiddelen of dranken die een effect kunnen hebben op de gezondheid, zoals "spijsverteringsbevorderende middelen" of "hoestbonbons", kunnen van deze verordening worden uitgezonderd.
(6) Niet-heilzame voedingsclaims vallen buiten het toepassingsgebied van deze verordening; de lidstaten die voornemens zijn daarvoor nationale regelingen in te voeren, dienen deze regelingen overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(6) en regels betreffende de informatiemaatschappij aan de Commissie ter kennis te brengen.
(7) Op internationaal niveau heeft de Codex Alimentarius in 1991 algemene richtsnoeren voor claims en in 1997 richtsnoeren voor het gebruik van voedingsclaims vastgesteld. De Commissie van de Codex Alimentarius heeft in 2004 een wijziging van deze laatste goedgekeurd, waardoor gezondheidsclaims in de richtsnoeren van 1997 zullen worden opgenomen. De definities en voorwaarden van de Codex-richtsnoeren worden naar behoren in aanmerking genomen.
(8) De in Verordening (EG) nr. 2991/94 van de Raad van 5 december 1994 tot vaststelling van normen voor smeerbare restproducten(7) geboden mogelijkheid om de vermelding "met laag vetgehalte" te gebruiken voor smeerbare vetproducten, moet zo spoedig mogelijk in onderhavige verordening worden opgenomen. In afwachting daarvan is Verordening (EG) nr. 2991/94 van toepassing op de producten die eronder vallen.
(9) In een levensmiddel kunnen allerlei nutriënten en andere stoffen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, vitaminen, mineralen met inbegrip van spoorelementen, aminozuren, essentiële vetzuren, voedingsvezels, diverse planten- en kruidenextracten, met een nutritioneel of fysiologisch effect aanwezig zijn waarvoor een claim kan worden gedaan. Derhalve moeten er algemene beginselen voor alle claims inzake levensmiddelen worden vastgesteld om een hoog beschermingsniveau voor de consument te waarborgen, de consument de informatie te verstrekken die hij nodig heeft om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, en gelijke concurrentievoorwaarden voor de levensmiddelenindustrie te scheppen.
(10) Wanneer levensmiddelen met claims worden aangeprezen, kan bij de consument de indruk ontstaan dat zij in nutritioneel, fysiologisch of een ander met de gezondheid verband houdend opzicht beter zijn dan soortgelijke of andere stoffen waar dergelijke nutriënten niet aan toegevoegd zijn. Dit kan de consument ertoe brengen keuzes te maken die zijn totale inname van nutriënten of andere stoffen beïnvloeden op een wijze die strijdig is met de wetenschappelijke adviezen. Om dit eventuele ongewenste effect tegen te gaan, moeten bepaalde beperkingen worden opgelegd ten aanzien van producten met claims. In dit verband kan het gehalte aan bepaalde stoffen in een product of het voedingsprofiel een geschikt criterium zijn om te bepalen of voor dat product claims mogen worden gedaan. Hoewel het gebruik van dergelijke criteria op nationaal niveau verantwoord is omdat het de consumenten de mogelijkheid biedt geïnformeerde keuzes op voedingsgebied te maken, is de kans groot dat zulks tot hinderpalen voor de intracommunautaire handel aanleiding geeft en daarom moeten deze criteria op communautair niveau geharmoniseerd worden. Informatie en boodschappen over gezondheid ter ondersteuning van mededelingen van de nationale overheid of de Gemeenschap over de risico's van alcoholmisbruik dienen niet onder het toepassingsgebied van deze verordening te vallen.
(11) Met het hanteren van voedingsprofielen als criterium wordt voorkomen dat een situatie ontstaat waarbij voedings- of gezondheidsclaims de algemene nutritionele status van een voedingsmiddel verhullen, wat de consumenten zou kunnen misleiden bij het maken van een verstandige keuze in het kader van een gezonde, evenwichtige voeding. De voedingsprofielen waarin deze verordening voorziet, zijn uitsluitend bedoeld om te kunnen bepalen onder welke voorwaarden een claim kan worden gedaan. De profielen moeten gebaseerd zijn op algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving betreffende de relatie tussen voeding en gezondheid. De profielen moeten evenwel ook productinnovatie mogelijk maken, en moeten rekening houden met de veranderlijkheid van voedingsgewoonten en -tradities en met de belangrijke rol die afzonderlijke producten in het totale voedselpakket kunnen spelen.
(12) Bij de vaststelling van een voedingsprofiel dient te worden gekeken naar het gehalte aan verschillende nutriënten en stoffen met een nutritioneel of fysiologisch effect, met name vetten, verzadigde vetten, transvetzuren, zout/natrium en suikers, waarvan een overmatige inname in de totale voeding niet aanbevolen wordt, alsmede enkelvoudig en meervoudig onverzadigde vetten, andere beschikbare koolhydraten dan suikers, vitaminen, mineralen, eiwitten en voedingsvezels. Bij de vaststelling van voedingsprofielen moeten de verschillende categorieën levensmiddelen en het aandeel en de rol van deze levensmiddelen in de totale voeding in aanmerking genomen worden en dient terdege rekening te worden gehouden met de diverse voedingsgewoonten en consumptiepatronen die in de lidstaten bestaan. Voor bepaalde levensmiddelen of categorieën levensmiddelen kan het, afhankelijk van hun rol en betekenis in de voeding van de bevolking, nodig zijn van de inachtneming van de vastgestelde voedingsprofielen af te wijken. Dit zijn complexe technische aangelegenheden en het nemen van de maatregelen ter zake moet aan de Commissie worden overgelaten, rekening houdend met het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.
(13) Voedingssupplementen als omschreven in Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen(8), die in vloeibare vorm verkrijgbaar zijn en een alcoholvolumegehalte van meer dan 1,2% hebben, worden niet als dranken beschouwd die onder deze verordening vallen.
(14) In de etikettering van en de reclame voor levensmiddelen worden in sommige lidstaten momenteel allerlei claims gebruikt betreffende stoffen waarvan niet bewezen is dat zij heilzaam zijn of waarover nog onvoldoende wetenschappelijke overeenstemming bestaat. Er moet voor worden gezorgd dat de stoffen waarvoor een claim wordt gedaan, een bewezen heilzaam nutritioneel of fysiologisch effect hebben.
(15) Om te waarborgen dat de gedane claims waarheidsgetrouw zijn, moet de stof waarvoor de claim wordt gedaan in het eindproduct in voldoende hoeveelheid aanwezig, respectievelijk afwezig of tot een voldoende laag niveau beperkt zijn, om het geclaimde nutritionele of fysiologische effect te bereiken. Ook moet de stof door het lichaam kunnen worden opgenomen. In voorkomend geval moet de stof die het geclaimde nutritionele of fysiologische effect sorteert, bovendien in een significante hoeveelheid aanwezig zijn in een hoeveelheid voedsel waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de consument die tot zich zal nemen.
(16) Claims inzake levensmiddelen moeten voor de consument begrijpelijk zijn en alle consumenten moeten tegen misleidende claims worden beschermd. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap heeft het sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame(9) evenwel noodzakelijk geacht om bij uitspraken in zaken over reclamekwesties na te gaan wat de gevolgen voor een fictieve doorsneeconsument zijn. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, en om de op grond van dat beginsel geboden bescherming ook effectief te kunnen toepassen, wordt in deze verordening het door het Hof van Justitie ontwikkelde criterium van de gemiddelde consument (een redelijk goed geïnformeerde, redelijk oplettende en voorzichtige consument) als maatstaf genomen, en wordt er rekening gehouden met sociale, culturele en taalkundige factoren, maar wordt er tevens voorzien in bepalingen die voorkomen dat wordt geprofiteerd van consumenten die bijzonder kwetsbaar zijn voor misleidende claims. Indien een claim gericht is op een bepaalde groep consumenten, zoals kinderen, is het wenselijk dat het effect van de claim vanuit het gezichtspunt van het gemiddelde lid van die groep wordt beoordeeld. Het criterium van de gemiddelde consument is geen statistisch criterium. Nationale rechtbanken en autoriteiten moeten, rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, hun eigen oordeel volgen om vast te stellen wat in een bepaald geval de typische reactie van de gemiddelde consument is.
(17) Wetenschappelijke onderbouwing dient bij het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims op de eerste plaats te komen; exploitanten van levensmiddelenbedrijven die claims gebruiken, moeten deze onderbouwen. Een claim wetenschappelijk onderbouwen dient te gebeuren door alle beschikbare wetenschappelijke gegevens in rekening te nemen en door de bewijzen te vergelijken.
(18) Een voedings- of gezondheidsclaim is niet toelaatbaar indien hij indruist tegen de algemeen aanvaarde voedings- en gezondheidsbeginselen, of indien daarmee overmatige consumptie van levensmiddelen wordt aangemoedigd of gedoogd, of het belang van goede eetgewoonten geminimaliseerd wordt.
(19) Gezien het positieve beeld dat wordt opgeroepen door levensmiddelen met voedings- en/of gezondheidsclaims en het potentiële effect van die levensmiddelen op de voedingsgewoonten en de totale nutriënteninname, moet de consument de algehele voedingskwaliteit van die producten kunnen beoordelen. Daarom moet voor alle levensmiddelen met gezondheidsclaims uitvoerige voedingswaarde-etikettering verplicht worden gesteld.
(20) Algemene nutritionele etiketteringsbepalingen staan in Richtlijn 90/496/EEG van de Raad van 24 september 1990 inzake de voedingswaarde-etikettering van levensmiddelen(10). Volgens deze richtlijn moet de voedingswaarde in de etikettering worden vermeld indien in de etikettering of de presentatie van een levensmiddel of in de daarvoor gemaakte reclame, met uitzondering van generieke reclame, een voedingsclaim wordt gedaan. Indien een voedingsclaim wordt gemaakt voor suikers, verzadigde vetten, vezels of natrium moet de te verstrekken informatie bestaan uit de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 90/496/EEG omschreven gegevens van Groep 2. Met het oog op een hoog niveau van consumentenbescherming moet deze verplichting om de gegevens van Groep 2 te verstrekken mutatis mutandis van toepassing zijn indien een gezondheidsclaim wordt gedaan, generieke reclame uitgezonderd.
(21) Er moet een lijst van toegestane voedingsclaims, met de specifieke voorwaarden voor het gebruik daarvan, worden opgesteld, op basis van de voorwaarden voor het gebruik van dergelijke claims die op nationaal of internationaal niveau zijn overeengekomen en in de communautaire wetgeving zijn vastgelegd. Elke claim die wordt geacht voor de consument dezelfde betekenis te hebben als een in bovengenoemde lijst opgenomen voedingsclaim, moet aan dezelfde in deze lijst vermelde gebruiksvoorwaarden voldoen. Bij voorbeeld, claims in verband met de toevoeging van vitaminen en mineralen zoals "met …", "met gerestaureerd gehalte aan", "toegevoegd …" of "verrijkt ...", moeten voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld voor de claim "bron van …". De lijst moet op gezette tijden worden bijgewerkt om rekening te houden met wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Verder is het voor vergelijkende claims nodig dat de consument duidelijk kan zien welke producten met elkaar worden vergeleken.
(22) De voorwaarden voor claims zoals lactosevrij of glutenvrij die gericht zijn tot een groep van consumenten met specifieke aandoeningen, moeten worden geregeld in Richtlijn 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen(11). Die richtlijn laat bovendien toe dat bij gewone levensmiddelen wordt vermeld dat zij geschikt zijn voor deze groepen consumenten indien die levensmiddelen voldoen aan de voorwaarden voor een dergelijke vermelding. Totdat de voorwaarden voor die vermeldingen op gemeenschapsniveau zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten ter zake nationale maatregelen handhaven of vaststellen.
(23) Het gebruik van gezondheidsclaims mag pas na een wetenschappelijke beoordeling volgens de strengste normen in de Gemeenschap worden toegestaan. Met het oog op een geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling van die claims dient de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid daarmee te worden belast. De aanvrager kan op verzoek inzage in zijn dossier krijgen om de stand van de procedure te verifiëren.
(24) Psychologische en gedragsfuncties worden, behalve door de voeding, nog door tal van andere factoren beïnvloed. Dit is een uiterst complexe materie en daardoor is het niet eenvoudig om een volledige, correcte en zinvolle boodschap over te brengen in een korte claim die in de etikettering en reclame voor levensmiddelen kan worden gebruikt. Daarom dienen claims met betrekking tot psychologische of gedragsaspecten wetenschappelijk te worden onderbouwd.
(25) In het licht van Richtlijn 96/8/EG van de Commissie van 26 februari 1996 inzake voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering(12), die verbiedt dat op de etikettering van onder die richtlijn vallende producten en bij het adverteren en het te koop aanbieden daarvan melding wordt gemaakt van de snelheid of de mate van gewichtsverlies als gevolg van het nuttigen ervan, wordt het dienstig geacht deze beperking uit te breiden tot alle levensmiddelen.
(26) Gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan en die gebaseerd zijn op algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving, moeten volgens een andere procedure beoordeeld en toegelaten worden. Daarom moet er na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid een communautaire lijst van die toegestane claims worden vastgesteld. Voorts moet er, om de innovatie aan te moedigen, een versnelde vergunningsprocedure ter beschikking zijn voor gezondheidsclaims die zijn gebaseerd op nieuwe wetenschappelijke staving.
(27) Om de ontwikkeling van wetenschap en techniek bij te houden, moet die lijst telkens wanneer dat nodig is, snel worden herzien. Die herzieningen zijn uitvoeringsmaatregelen van technische aard, en om de procedure te vereenvoudigen en te versnellen dient de vaststelling daarvan aan de Commissie te worden overgelaten.
(28)Voeding is slechts één van de vele factoren die van invloed zijn op het ontstaan van bepaalde ziekten bij de mens. Andere factoren, zoals leeftijd, genetische aanleg, de hoeveelheid lichaamsbeweging, het gebruik van tabak en drugs, blootstelling aan milieufactoren en stress, kunnen daarbij ook een rol spelen. Daarom zijn voor claims betreffende de beperking van een ziekterisico specifieke etiketteringsvoorschriften nodig.
(29) Om ervoor te zorgen dat gezondheidsclaims waarheidsgetrouw, duidelijk en betrouwbaar zijn en de consument zinvol helpen bij het kiezen van een gezonde voeding, moeten de formulering en de presentatie van gezondheidsclaims in het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en daaropvolgende procedures in aanmerking genomen worden.
(30) Soms levert een wetenschappelijke risicobeoordeling op zich niet alle informatie op waarop een besluit inzake risicobeheersing moet worden gebaseerd. Daarom moeten andere ter zake dienende factoren in aanmerking genomen worden.
(31) Met het oog op transparantie en om te vermijden dat voor claims die al zijn beoordeeld, meerdere aanvragen moeten worden ingediend, dient een openbaar repertorium met de lijsten van die claims te worden opgesteld en bijgewerkt door de Commissie.
(32) Om onderzoek en ontwikkeling in de levensmiddelenindustrie te stimuleren, dienen de door innoverende ondernemers gedane investeringen voor het verzamelen van de informatie en gegevens ten behoeve van een aanvraag krachtens deze verordening te worden beschermd. Die bescherming dient echter slechts voor beperkte tijd te gelden om onnodige herhaling van studies en onderzoeken te vermijden, en om de toegang tot claims te vergemakkelijken voor de kleine en middelgrote bedrijven (MKB) die maar zelden over voldoende financiële armslag beschikken om onderzoeksactiviteiten te ontplooien.
(33)Het MKB levert een belangrijke toegevoegde waarde aan de Europese voedingsindustrie op het gebied van kwaliteit en behoud van verschillende dieetgewoontes. Om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken, moet het Agentschap tijdig passende technische richtsnoeren en instrumenten ter beschikking stellen, met name ten behoeve van het MKB.
(34) Gezien de specifieke aard van levensmiddelen met claims dienen de controleorganen naast de gebruikelijke middelen over extra middelen te beschikken om een efficiënte controle van deze producten te vergemakkelijken.
(35) Er moeten toereikende overgangsmaatregelen komen om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in staat te stellen zich aan de eisen van deze verordening aan te passen.
(36) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten het waarborgen van de goede werking van de gemeenschappelijke markt met betrekking tot voedings- en gezondheidsclaims met behoud van een hoog niveau van consumentenbescherming, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(37) De maatregelen ter uitvoering van deze verordening moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(13),
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Deze verordening harmoniseert de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot voedings- en gezondheidsclaims, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen en tevens een hoog niveau van consumentenbescherming te verwezenlijken.
2. Deze verordening is van toepassing op voedings- en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan, hetzij in de etikettering en presentatie van levensmiddelen, hetzij in de daarvoor gemaakte reclame, indien het gaat om levensmiddelen die bestemd zijn om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd.
In het geval van niet-voorverpakte levensmiddelen (met inbegrip van verse producten zoals fruit, groenten of brood) die aan de eindverbruiker of grootkeukens worden aangeboden en levensmiddelen die op verzoek van de koper op de plaats van verkoop worden verpakt of die met het oog op onmiddellijke verkoop worden voorverpakt, zijn de bepalingen van artikel 7 en artikel 10, lid 2, punten a) en b) niet van toepassing. De nationale bepalingen kunnen blijven gelden totdat communautaire maatregelen zullen zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 25, lid 2.
Zij is ook van toepassing op levensmiddelen die zijn bestemd om aan restaurants, ziekenhuizen, scholen, kantines en soortgelijke instellingen te worden geleverd.
3. Een handelsmerk, merknaam of fantasienaam die voorkomt in de etikettering of de presentatie van een levensmiddel of in de daarvoor gemaakte reclame en als een voedings- of een gezondheidsclaim kan worden uitgelegd, kan worden gebruikt zonder de in deze verordening vastgestelde vergunningsprocedures te ondergaan, op voorwaarde dat het merk of de naam in die etikettering, presentatie of reclame voorkomt in combinatie met een daarmee verband houdende voedings- of gezondheidsclaim die voldoet aan de bepalingen van deze verordening.
4.Voor generische omschrijvingen (benamingen) die traditioneel worden gebruikt om een eigenschap aan te geven van een categorie levensmiddelen of dranken die een effect kunnen hebben op de gezondheid, kan op verzoek van de betrokken exploitanten van levensmiddelenbedrijven tot een afwijking van lid 3 worden besloten volgens de procedure van artikel 25, lid 2. Het verzoek moet worden ingediend bij de bevoegde nationale instantie van een lidstaat, die het onverwijld aan de Commissie doorstuurt. De Commissie bepaalt en publiceert de regels die vaststellen hoe exploitanten van levensmiddelenbedrijven een dergelijk verzoek kunnen indienen, om te waarborgen dat een verzoek transparant en binnen een redelijke termijn wordt behandeld.
5. Deze verordening is van toepassing onverminderd de volgende communautaire bepalingen:
a)
Richtlijn 89/398/EEG en de aangenomen richtlijnen betreffende levensmiddelen voor specifieke voedingsdoeleinden;
b)
Richtlijn 80/777/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater(14);
c)
Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 inzake voor menselijke consumptie bestemd water(15);
d)
Richtlijn 2002/46/EG.
Artikel 2
Definities
1. Voor de toepassing van deze verordening:
a)
gelden de definities van "levensmiddel", "exploitant van een levensmiddelenbedrijf", "in de handel brengen" en "eindverbruiker" van respectievelijk artikel 2 en artikel 3, punten 3, 8 en 18, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(16);
b)
geldt de definitie van "voedingssupplement" van Richtlijn 2002/46/EG;
c)
gelden voor "voedingswaarde-etikettering", "eiwitten", "koolhydraten", "suikers", "vetstoffen", "verzadigd vet", "enkelvoudig onverzadigd vet", "meervoudig onverzadigd vet" en "voedingsvezels" de definities van Richtlijn 90/496/EEG;
d)
geldt de definitie van "etikettering" van artikel 1, lid 3, onder a), van Richtlijn 2000/13/EG.
2. Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:
1)
claim: elke boodschap of aanduiding die niet verplicht is op grond van de communautaire of nationale wetgeving, met inbegrip van illustraties, grafische voorstellingen of symbolen, ongeacht de vorm, waarmee gesteld, de indruk gewekt of geïmpliceerd wordt dat een levensmiddel bepaalde eigenschappen heeft;
2)
nutriënt: eiwitten, koolhydraten, vetten, voedingsvezels, natrium en de in de bijlage bij Richtlijn 90/496/EEG genoemde vitaminen en mineralen, alsmede stoffen die tot een van deze categorieën behoren of er een bestanddeel van zijn;
3)
andere stof: een stof die geen nutriënt is, maar wel een nutritioneel of fysiologisch effect heeft;
4)
voedingsclaim: een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat een levensmiddel bepaalde heilzame voedingseigenschappen heeft met betrekking tot:
a)
de energetische waarde (calorische waarde) die het
i)
levert,
ii)
in verlaagde of verhoogde mate levert, of
iii)
niet levert, en/of
b)
de nutriënten of andere stoffen die het
i)
bevat,
ii)
in verlaagde of verhoogde hoeveelheid bevat, of
iii)
niet bevat;
5)
gezondheidsclaim: een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat er een verband bestaat tussen een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan en de gezondheid;
6)
claim inzake ziekterisicobeperking: een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat de consumptie van een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan een risicofactor voor het ontstaan van een ziekte bij de mens in significante mate beperkt;
(7) Autoriteit: de bij Verordening (EG) nr. 178/2002 opgerichte Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.
HOOFDSTUK II
ALGEMENE BEGINSELEN
Artikel 3
Algemene beginselen voor alle claims
Voedings- en gezondheidsclaims mogen in de etikettering en presentatie van levensmiddelen die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht en in de daarvoor gemaakte reclame uitsluitend worden gebruikt indien zij in overeenstemming zijn met deze verordening.
Onverminderd Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 84/450/EEG mogen voedings- en gezondheidsclaims niet:
a)
onjuist, dubbelzinnig of misleidend zijn;
b)
leiden tot twijfels omtrent de veiligheid en/of de geschiktheid uit voedingsoogpunt van andere levensmiddelen;
c)
de excessieve consumptie van een levensmiddel stimuleren of vergoelijken;
d)
stellen, suggereren of impliceren dat een evenwichtige, gevarieerde voeding in het algemeen geen toereikende hoeveelheden nutriënten kan bieden. Er kunnen overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure en rekening houdend met de bijzondere omstandigheden in lidstaten, afwijkingen worden toegestaan voor nutriënten die niet in voldoende hoeveelheden voorkomen in een evenwichtige, gevarieerde voeding, ook wat betreft de voorwaarden voor het gebruik ervan;
e)
door middel van tekst of illustraties, grafische afbeeldingen of symbolen zinspelen op veranderingen in lichaamsfuncties die de consument vrees kunnen inboezemen of op diens vrees kunnen inspelen.
Artikel 4
Voorwaarden voor het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims
1. Uiterlijk op …(17) stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 25, lid 2, specifieke voedingsprofielen op, met inbegrip van de uitzonderingen, waaraan levensmiddelen of bepaalde categorieën levensmiddelen moeten voldoen om van voedings- of gezondheidsclaims voorzien te mogen zijn, evenals de voorwaarden voor het gebruik van voedings- of gezondheidsclaims met betrekking tot de voedingsprofielen.
De voedingsprofielen voor levensmiddelen en/of bepaalde categorieën levensmiddelen worden opgesteld met inachtneming van met name:
a)
de hoeveelheden van bepaalde nutriënten en andere stoffen die het betreffende levensmiddel bevat, zoals vet, verzadigde vetzuren, transvetzuren, suikers en zout/natrium;
b)
het belang van het levensmiddel (of de levensmiddelencategorieën) in en de bijdrage aan de voeding van de bevolking in het algemeen of, in voorkomend geval, van bepaalde risicogroepen, zoals kinderen;
c)
de algehele samenstelling van het levensmiddel vanuit nutritioneel oogpunt, en de aanwezigheid van nutriënten waarvan het gunstig effect op de gezondheid wetenschappelijk erkend is.
De voedingsprofielen worden opgesteld op grond van wetenschappelijke kennis omtrent dieet en voeding en de relatie tot de gezondheid.
Bij de vaststelling van de voedingsprofielen verzoekt de Commissie de Autoriteit om binnen twaalf maanden wetenschappelijk advies ter zake te verstrekken, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden besteed aan de volgende punten:
i)
de vraag of de profielen moeten worden opgesteld voor levensmiddelen in het algemeen en/of voor levensmiddelencategorieën;
ii)
de keuze en het evenwicht van nutriënten die in aanmerking moeten worden genomen;
iii)
de keuze van referentiehoeveelheden als basis voor de profielen;
iv)
de aanpak van de berekening van de profielen, en
v)
de uitvoerbaarheid en het testen van het voorgestelde systeem.
Bij de vaststelling van de voedingsprofielen overlegt de Commissie met de belanghebbende partijen, met name exploitanten van levensmiddelenbedrijven en consumentenorganisaties.
De voedingsprofielen en hun gebruiksvoorwaarden worden volgens de procedure van artikel 25, lid 2, en na overleg met de belanghebbende partijen, met name exploitanten van levensmiddelenbedrijven en consumentenorganisaties, aan de wetenschappelijke ontwikkelingen op dit gebied aangepast.
2. In afwijking van lid 1 zijn voedingsclaims:
a)
met betrekking tot de verlaging van het gehalte aan vetten, verzadigde vetzuren, transvetzuren, suikers en zout/natrium toegestaan zonder verwijzing naar een profiel voor de specifieke nutriënt(en) ten aanzien waarvan de claim wordt gedaan, mits zij in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgelegde voorwaarden;
b)
toegestaan wanneer een enkele nutriënt het voedingsprofiel overschrijdt, mits in de nabijheid van die claim en aan dezelfde kant een even leesbare vermelding over deze specifieke nutriënt wordt aangebracht. Deze vermelding luidt: "Hoog gehalte aan [...(18)]".
3. Dranken met een alcoholgehalte van meer dan 1,2 volumeprocent mogen niet voorzien zijn van gezondheidsclaims.
Wat voedingsclaims betreft, zijn enkel voedingsclaims toegestaan die verwijzen naar een laag of een verlaagd alcoholgehalte, of naar een verlaagde energetische waarde van dranken met een alcoholgehalte van meer dan 1,2 volumeprocent.
4. Bij het ontbreken van specifieke communautaire voorschriften voor voedingsclaims met betrekking tot een laag alcoholgehalte dan wel de verlaging of afwezigheid van het alcoholgehalte of de energetische waarde in dranken die normaal alcohol bevatten, kunnen de desbetreffende nationale voorschriften overeenkomstig de Verdragsbepalingen worden toegepast.
5. Andere dan de in lid 3 bedoelde levensmiddelen of categorieën levensmiddelen, waarvoor voedings- of gezondheidsclaims beperkt of verboden moeten worden, kunnen in het licht van wetenschappelijke gegevens worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 25, lid 2.
Artikel 5
Algemene voorwaarden
1. Voedings- en gezondheidsclaims mogen alleen worden gebruikt als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)
de aanwezigheid, de afwezigheid of de beperkte hoeveelheid in een levensmiddel of levensmiddelencategorie van een nutriënt of andere stof waarvoor de claim wordt gedaan, heeft een bewezen heilzaam nutritioneel of fysiologisch effect, dat is vastgesteld aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving;
b)
de nutriënt of de andere stof waarvoor de claim wordt gedaan:
i)
is in het eindproduct aanwezig in een significante hoeveelheid zoals omschreven in de communautaire wetgeving of, indien er ter zake geen voorschriften bestaan, in een hoeveelheid die volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving het geclaimde nutritionele of fysiologische effect bewerkstelligt, dan wel
ii)
is afwezig, of is aanwezig in een beperkte hoeveelheid die volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving het geclaimde nutritionele of fysiologische effect bewerkstelligt;
c)
indien van toepassing, de nutriënt of andere stof waarvoor de claim wordt gedaan, is aanwezig in een vorm die door het lichaam kan worden gebruikt;
d)
de hoeveelheid van het product die de consument, naar redelijkerwijs kan worden aangenomen, tot zich zal nemen, levert een significante hoeveelheid nutriënt of andere stof waarvoor de claim wordt gedaan, zoals omschreven in de communautaire wetgeving of, indien er ter zake geen voorschriften bestaan, een significante hoeveelheid die volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving het geclaimde nutritionele of fysiologische effect bewerkstelligt;
e)
de specifieke voorwaarden van hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV, worden nageleefd.
2. Voedings- en gezondheidsclaims mogen alleen worden gebruikt als kan worden aangenomen dat de gemiddelde consument de heilzame effecten die in de claim worden beschreven, begrijpt.
3. Voedings- en gezondheidsclaims hebben betrekking op het levensmiddel dat gereed is voor consumptie overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant.
Artikel 6
Wetenschappelijke onderbouwing van claims
1. Voedings- en gezondheidsclaims zijn gebaseerd op en onderbouwd door algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving.
2. Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die gebruik maakt van een voedings- of gezondheidsclaim, dient dit te rechtvaardigen.
3. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen een exploitant van een levensmiddelenbedrijf of een persoon die een product in de handel brengt, verzoeken alle relevante elementen en gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat aan deze verordening wordt voldaan.
Artikel 7
Voedingswaarde-informatie
De verplichting tot en de nadere regelingen voor het verstrekken van informatie overeenkomstig Richtlijn 90/496/EEG in het geval dat een voedingsclaim wordt gedaan, zijn van overeenkomstige toepassing in het geval dat een gezondheidsclaim wordt gedaan, uitgezonderd bij generieke reclame. De te verstrekken informatie bestaat evenwel uit de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 90/496/EEG omschreven gegevens van Groep 2.
Voorts wordt in voorkomend geval van (een) stof(fen) waarop een voedings- of gezondheidsclaim betrekking heeft en die niet in de voedingswaarde-etikettering vermeld staat(staan), in hetzelfde gezichtsveld als de voedingswaarde-informatie de hoeveelheid vermeld en uitgedrukt, overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 90/496/EEG.
In het geval van voedingssupplementen wordt de voedingswaarde-informatie verstrekt overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2002/46/EG.
HOOFDSTUK III
VOEDINGSCLAIMS
Artikel 8
Specifieke voorwaarden
1. Uitsluitend de voedingsclaims die in de bijlage staan vermeld en die voldoen aan de voorwaarden van onderhavige verordening zijn toegestaan.
2. De bijlage kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 25, lid 2, indien van toepassing, na raadpleging van de Autoriteit. Zo nodig consulteert de Commissie belanghebbende partijen, met name exploitanten van levensmiddelenbedrijven en consumentenorganisaties, om de perceptie en de duidelijkheid van de claims te beoordelen.
Artikel 9
Vergelijkende claims
1. Onverminderd Richtlijn 84/450/EEG mogen alleen levensmiddelen van dezelfde categorie worden vergeleken, en moet daarbij een reeks levensmiddelen van die categorie in aanmerking worden genomen. Het verschil in de hoeveelheid van een nutriënt en/of de energetische waarde moet worden vermeld en de vergelijking moet betrekking hebben op dezelfde hoeveelheid levensmiddel.
2. Vergelijkende voedingsclaims vergelijken de samenstelling van het betrokken levensmiddel met die van een reeks levensmiddelen van dezelfde categorie, met inbegrip van levensmiddelen van andere merken, die niet zodanig samengesteld zijn dat zij van een claim kunnen worden voorzien.
HOOFDSTUK IV
GEZONDHEIDSCLAIMS
Artikel 10
Specifieke voorwaarden
1. Gezondheidsclaims zijn verboden, tenzij zij in overeenstemming zijn met de algemene voorschriften van hoofdstuk II en de specifieke voorschriften van dit hoofdstuk, en er overeenkomstig deze verordening een vergunning voor is verleend, en zij zijn opgenomen in de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten van toegestane claims.
2. Gezondheidsclaims zijn alleen toegestaan als op de etikettering of, bij ontbreken daarvan, in de presentatie en de reclame, de volgende informatie wordt aangebracht:
a)
een vermelding waarin wordt gewezen op het belang van een gevarieerde, evenwichtige voeding en een gezonde levensstijl;
b)
de benodigde hoeveelheid van het levensmiddel en het vereiste consumptiepatroon om het geclaimde heilzame effect te bereiken;
c)
indien van toepassing, een vermelding voor mensen die het gebruik van het levensmiddel dienen te vermijden; en
d)
een passende waarschuwing voor producten die bij overmatig gebruik een gezondheidsrisico kunnen inhouden.
3. Verwijzingen naar algemene, niet-specifieke voordelen van de nutriënt of het levensmiddel voor de algemene gezondheid of voor het welzijn op het gebied van gezondheid zijn alleen toegestaan indien zij gepaard gaan met een specifieke gezondheidsclaim die is opgenomen in de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten.
4. In voorkomend geval worden volgens de procedure van artikel 25, lid 2, richtsnoeren voor de uitvoering van dit artikel vastgesteld, indien nodig in overleg met de belanghebbende partijen, met name exploitanten van levensmiddelenbedrijven en consumentenorganisaties.
Artikel 11
Nationale medische verenigingen en liefdadigheidsinstellingen op het gebied van de volksgezondheid
Bij gebrek aan specifieke communautaire voorschriften met betrekking tot aanbevelingen of goedkeuringen door nationale verenigingen van gezondheidswerkers, voedingsdeskundigen of diëtisten en liefdadigheidsinstellingen op het gebied van de volksgezondheid, kunnen nationale voorschriften worden toegepast, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag.
Artikel 12
Beperkingen op het gebruik van gezondheidsclaims
De volgende gezondheidsclaims zijn niet toegestaan:
a)
claims waarin de indruk wordt gewekt dat het niet nuttigen van het levensmiddel de gezondheid kan schaden;
b)
claims die zinspelen op de snelheid of de mate van gewichtsverlies;
c)
claims waarin wordt verwezen naar aanbevelingen van individuele artsen of beroepsbeoefenaren op het gebied van de volksgezondheid en andere niet in artikel 11 bedoelde verenigingen.
Artikel 13
Gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan
1. Gezondheidsclaims die het volgende beschrijven of waarin naar het volgende wordt verwezen:
a)
de rol van een nutriënt of andere stof bij de groei en ontwikkeling en de functies van het lichaam, of
b)
psychologische functies of gedragsfuncties, of
c)
onverminderd Richtlijn 96/8/EG, het afslankende of het gewichtsbeheersende effect, een vermindering van het hongergevoel, een versterking van het gevoel van verzadiging, of beperking van de in de voeding beschikbare energie,
en die staan vermeld op de in lid 3 bedoelde lijst, zijn toegestaan zonder dat zij aan de in de artikelen 15 tot en met 19 bedoelde procedures hoeven te worden onderworpen, indien zij:
i)
zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving, en
ii)
door de gemiddelde consument goed begrepen worden.
2. De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op …(19) een lijst met claims als bedoeld in lid 1, tezamen met de voorwaarden die daarop van toepassing zijn en verwijzingen naar de desbetreffende wetenschappelijke staving.
3. Na raadpleging van de Autoriteit stelt de Commissie, volgens de procedure van artikel 25, lid 2, uiterlijk op …(20) een communautaire lijst op van toegestane claims als bedoeld in lid 1 en van alle noodzakelijke voorwaarden voor het gebruik van deze claims.
4. Aanpassingen van de in lid 3 bis bedoelde lijst op basis van algemeen aanvaarde wetenschappelijke staving worden volgens de procedure van artikel 25, lid 2, goedgekeurd, na raadpleging van de Autoriteit, op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat.
5. Toevoegingen van claims aan de in lid 3 bedoelde lijst die gebaseerd zijn op nieuwe wetenschappelijke staving en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhouden, worden volgens de procedure van artikel 18 goedgekeurd, behalve claims die verband houden met de ontwikkeling en gezondheid van kinderen die volgens de procedure van de artikelen 15, 16, 17 en 19 goedgekeurd.
Artikel 14
Claims inzake ziekterisicobeperking en claims die verband houden met de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen
1. Niettegenstaande artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2000/13/EG mogen claims inzake ziekterisicobeperking en claims die verband houden met de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen worden gedaan, indien er volgens de procedure van de artikelen 15, 16, 17 en 19 van deze verordening een vergunning is verleend om ze op te nemen in een communautaire lijst van dergelijke toegestane claims, tezamen met alle noodzakelijke voorwaarden voor het gebruik van die claims worden beschreven.
2. Naast de algemene voorschriften van deze verordening en de specifieke voorschriften van lid 1 geldt bij claims inzake ziekterisicobeperking dat op de etikettering, of bij ontbreken daarvan, in de presentatie en de reclame, ook moet worden vermeld dat de ziekte waaraan de claim refereert, meerdere risicofactoren heeft en dat verandering van een van die factoren al dan niet een heilzaam effect kan hebben.
Artikel 15
Aanvragen van een vergunning
1. In het geval dat naar dit artikel wordt verwezen, wordt een aanvraag ingediend van een vergunning overeenkomstig de volgende leden.
2. De aanvraag wordt aan de bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat toegezonden.
a) De bevoegde nationale autoriteit:
i)
bevestigt de ontvangst van de aanvraag binnen veertien dagen na ontvangst schriftelijk. Op die bevestiging staat de datum van ontvangst van de aanvraag vermeld;
ii)
stelt de Autoriteit onverwijld daarvan in kennis; en
iii)
stelt de aanvraag en alle door de aanvrager verstrekte aanvullende informatie ter beschikking van de Autoriteit.
b) De Autoriteit:
i)
stelt de overige lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de aanvraag en stelt de aanvraag en de door de aanvrager verstrekte aanvullende informatie te hunner beschikking;
ii)
maakt de in lid 3, onder g), bedoelde samenvatting van de aanvraag openbaar.
3. De aanvraag bevat het volgende:
a)
naam en adres van de aanvrager;
b)
de nutriënt of andere stof, of het levensmiddel of de categorie levensmiddelen waarvoor de gezondheidsclaim wordt gedaan en de bijzondere eigenschappen ervan;
c)
een verslag van de verrichte onderzoeken, met inbegrip van, voorzover beschikbaar, onafhankelijke collegiaal getoetste studies die met betrekking tot de gezondheidsclaim zijn verricht en alle andere gegevens aan de hand waarvan kan worden aangetoond dat de gezondheidsclaim aan de criteria van deze verordening voldoet;
d)
voorzover nodig, een aanwijzing betreffende de informatie die door eigendomsrechten is beschermd, vergezeld van een verifieerbare staving;
e)
een verslag van andere wetenschappelijke studies die voor de gezondheidsclaim van belang zijn;
f)
een voorstel voor de tekst van de gezondheidsclaim waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, in voorkomend geval met inbegrip van specifieke voorwaarden voor het gebruik ervan;
g)
een samenvatting van de aanvraag.
4. De Commissie stelt, na raadpleging van de Autoriteit, volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van dit artikel vast, met inbegrip van voorschriften voor het opstellen en indienen van de aanvragen.
5. De Commissie stelt, in nauwe samenwerking met de Autoriteit, passende technische ondersteuning en instrumenten ter beschikking om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, met name MKB's, te assisteren bij de voorbereiding en indiening van de aanvraag voor een wetenschappelijke beoordeling.
Artikel 16
Advies van de Autoriteit
1. Bij het uitbrengen van haar advies tracht de Autoriteit een termijn van vijf maanden vanaf de datum van ontvangst van een geldige aanvraag in acht te nemen. Indien de Autoriteit overeenkomstig lid 2 aanvullende informatie van de aanvrager verlangt, wordt deze termijn met uiterlijk twee maanden na de datum van ontvangst van de door de aanvrager verstrekte informatie verlengd.
2. Zo nodig kan de Autoriteit, of een bevoegde nationale autoriteit via de Autoriteit, de aanvrager verzoeken de bij de aanvraag verstrekte gegevens binnen een bepaalde termijn aan te vullen.
3. Voor het opstellen van het advies zal de Autoriteit verifiëren:
a)
of de voorgestelde tekst van de gezondheidsclaim met wetenschappelijke staving is onderbouwd;
b)
of de tekst van de gezondheidsclaim voldoet aan de criteria van deze verordening.
4. Indien het advies luidt dat voor de gezondheidsclaim een vergunning kan worden verleend, worden in het advies de volgende gegevens opgenomen:
a)
naam en adres van de aanvrager;
b)
de nutriënt of andere stof, of het levensmiddel of de categorie levensmiddelen waarvoor een claim wordt gedaan en de bijzondere eigenschappen ervan;
c)
een voorstel voor de tekst van de gezondheidsclaim waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, in voorkomend geval met inbegrip van specifieke voorwaarden voor het gebruik ervan;
d)
indien van toepassing, de voorwaarden voor of beperkingen van het gebruik van het levensmiddel en/of een aanvullende vermelding of waarschuwing waarvan de gezondheidsclaim op het etiket en in de reclame vergezeld moet gaan.
5. De Autoriteit zendt het advies aan de Commissie, de lidstaten en de aanvrager, tezamen met een rapport waarin haar beoordeling van de gezondheidsclaim wordt beschreven en het advies wordt gemotiveerd alsook de gegevens waarop het advies is gebaseerd.
6. De Autoriteit maakt het advies overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 openbaar.
De aanvrager of het publiek kan gedurende dertig dagen na deze openbaarmaking opmerkingen aan de Commissie doen toekomen.
Artikel 17
Communautaire vergunning
1. De Commissie legt binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de Autoriteit aan het in artikel 23, lid 2, bedoelde comité een ontwerp-besluit betreffende de lijsten van toegestane gezondheidsclaims voor, daarbij rekening houdend met het advies van de Autoriteit, de toepasselijke bepalingen van het Gemeenschapsrecht en andere factoren die ter zake een rol spelen. Indien het ontwerp-besluit niet in overeenstemming is met het advies van de Autoriteit, geeft de Commissie een verklaring voor de verschillen.
2. Indien het ontwerp-besluit strekt tot wijziging van de lijsten van toegestane gezondheidsclaims, worden de in artikel 16, lid 4, bedoelde gegevens hier vermeld.
3. Het definitieve besluit ten aanzien van de aanvraag wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 25, lid 2.
4. De Commissie stelt de aanvrager onverwijld in kennis van het vastgestelde besluit en maakt de bijzonderheden ervan bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.
5. Gezondheidsclaims die op de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten staan, kunnen overeenkomstig de daarvoor geldende voorwaarden door elke exploitant van een levensmiddelenbedrijf worden gebruikt, tenzij het gebruik ervan overeenkomstig artikel 21 is beperkt.
6. De afgifte van de vergunning laat de algemene civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf met betrekking tot het desbetreffende levensmiddel onverlet.
Artikel 18
In artikel 13, lid 5 genoemde gezondheidsclaims
1.Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die voornemens is gebruik te maken van een gezondheidsclaim die niet voorkomt in de lijst bedoeld in artikel 13, lid 3, kan een aanvraag indienen voor opname van de claim in deze lijst.
2.De aanvraag wordt voorgelegd aan de bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat, die binnen 14 dagen na ontvangst hiervan schriftelijk kennis geeft. Op die bevestiging staat de datum van ontvangst van de aanvraag vermeld. De aanvraag bevat de in artikel 15, lid 3 bedoelde gegevens en de redenen voor de aanvraag.
3.De geldige aanvraag, in lijn met de in artikel 15, lid 5 genoemde richtsnoeren, en alle door de aanvrager verstrekte informatie worden onverwijld toegezonden aan de Autoriteit voor een wetenschappelijke beoordeling en naar de Commissie en de lidstaten ter informatie. De Autoriteit brengt binnen vijf maanden na ontvangst van de aanvraag advies uit. Deze termijn kan met één maand worden verlengd als de Autoriteit aanvullende informatie van de aanvrager verlangt. In dat geval verstrekt de aanvrager de gevraagde informatie binnen 15 dagen na ontvangst van het verzoek van de Autoriteit.
De in artikel 16, lid 3, onder a) en b), lid 5 en lid 6 bedoelde procedure is mutatis mutandis van toepassing.
4.Als het advies van de Autoriteit op grond van de wetenschappelijke beoordeling luidt dat de claim mag worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 13, lid 3, neemt de Commissie een besluit over de aanvraag, rekening houdend met het advies van de Autoriteit, de toepasselijke bepalingen van het Gemeenschapsrecht en andere factoren die ter zake een rol spelen, na raadpleging van de lidstaten en binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de Autoriteit.
Als het advies van de Autoriteit luidt dat de claim niet in deze lijst mag worden opgenomen, wordt een besluit over de aanvraag genomen overeenkomstig de in artikel 25, lid 2 bedoelde procedure.
Artikel 19
Wijziging, schorsing en intrekking van vergunningen
1. De aanvrager/gebruiker van een claim uit een van de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten kan een aanvraag tot wijziging van de relevante lijst indienen. De procedures van de artikelen 15 tot en met 18 is van overeenkomstige toepassing.
2. De Autoriteit brengt op eigen initiatief of naar aanleiding van een verzoek van een lidstaat of van de Commissie, advies uit over de vraag of een gezondheidsclaim uit de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten nog steeds in overeenstemming is met de voorwaarden van deze verordening.
Zij legt het advies onverwijld voor aan de Commissie, aan de lidstaten en, in voorkomend geval, aan de oorspronkelijke aanvrager van de betrokken claim. De Autoriteit maakt het advies overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 openbaar.
De aanvrager/gebruiker of het publiek kan gedurende dertig dagen na deze openbaarmaking opmerkingen aan de Commissie doen toekomen.
De Commissie bestudeert het advies van de Autoriteit en de ingezonden opmerkingen zo spoedig mogelijk. De vergunning wordt, zo nodig, volgens de procedures van artikel 17 en 18 gewijzigd, geschorst of ingetrokken.
HOOFDSTUK V
ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 20
Communautair repertorium
1. Door de Commissie wordt een communautair repertorium van voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (hierna "het repertorium" genoemd), opgesteld en bijgehouden.
2. Het repertorium bevat het volgende:
a)
de voedingsclaims en de daarvoor geldende voorwaarden zoals aangegeven in de bijlage;
b)
overeenkomstig artikel 4, lid 5, vastgestelde beperkingen;
c)
de toegezonden gezondheidsclaims en de daarvoor geldende voorwaarden overeenkomstig artikel 13, leden 3 en 5, artikel 14, lid 1, artikel 19, lid 2, artikel 21, artikel 24, lid 2, en artikel 28, lid 6, alsmede de in artikel 23, lid 3, bedoelde nationale maatregelen;
d)
een lijst van afgewezen gezondheidsclaims en de redenen voor de afwijzing.
Gezondheidsclaims waarvoor een vergunning is verleend op grond van door eigendomsrechten beschermde gegevens, worden opgenomen in een aparte bijlage bij het repertorium onder vermelding van:
1)
de datum waarop de Commissie een vergunning voor de gezondheidsclaim heeft verleend, en de naam van de oorspronkelijke aanvrager aan wie de vergunning is verleend;
2)
het feit dat de Commissie de gezondheidsclaim heeft verleend op grond van door eigendomsrechten beschermde gegevens;
3)
het feit dat het gebruik van de gezondheidsclaim is beperkt, tenzij een latere aanvrager een vergunning voor de claim krijgt zonder dat er naar de door eigendomsrechten beschermde gegevens van de oorspronkelijke aanvrager wordt verwezen.
3. Het repertorium wordt openbaar gemaakt.
Artikel 21
Gegevensbescherming
1. De wetenschappelijke gegevens en de andere informatie die de aanvraag overeenkomstig artikel 15, lid 3, dient te bevatten, mogen gedurende vijf jaar vanaf de datum van afgifte van de vergunning niet ten behoeve van latere aanvragers worden gebruikt - tenzij de latere aanvrager met de eerdere aanvrager is overeengekomen dat die gegevens en informatie wel mogen worden gebruikt - indien:
a)
de eerdere aanvrager bij zijn aanvraag heeft aangegeven dat de wetenschappelijke gegevens en andere informatie door eigendomsrechten waren beschermd; en
b)
de eerdere aanvrager ten tijde van zijn aanvraag het exclusieve recht had om naar de desbetreffende gegevens te verwijzen; en
c)
de gezondheidsclaim niet had kunnen worden goedgekeurd indien de eerdere aanvrager de desbetreffende gegevens niet had verstrekt.
2. Tot het eind van de in lid 1 bedoelde periode van vijf jaar hebben latere aanvragers niet het recht om te verwijzen naar gegevens waarvan een eerdere aanvrager heeft aangegeven dat zij door eigendomsrechten zijn beschermd, behalve indien de Commissie besluit dat een claim kon of had kunnen worden opgenomen in de in artikel 14, dan wel indien van toepassing, de in artikel 13 bedoelde lijst, zonder dat de desbetreffende gegevens waren verstrekt.
Artikel 22
Nationale bepalingen
Onverminderd de Verdragsbepalingen, in het bijzonder artikelen 28 en 30, mogen de lidstaten de handel in levensmiddelen die aan deze verordening voldoen en de daarvoor gemaakte reclame niet beperken of verbieden door de toepassing van niet-geharmoniseerde nationale bepalingen inzake claims voor bepaalde levensmiddelen of voor levensmiddelen in het algemeen.
Artikel 23
Kennisgevingsprocedure
1. Indien een lidstaat het nodig acht nieuwe wetgeving vast te stellen, stelt hij de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de beoogde maatregelen en de motivering daarvan.
2. De Commissie raadpleegt het bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (hierna "het comité" genoemd), indien zij van oordeel is dat zulks zinvol is of indien een lidstaat daarom verzoekt, en brengt advies uit over de beoogde maatregelen.
3. De betrokken lidstaat kan de beoogde maatregelen zes maanden na de in lid 1 bedoelde kennisgeving treffen, op voorwaarde dat hij van de Commissie geen negatief advies heeft ontvangen.
Indien de Commissie een negatief advies uitbrengt, stelt zij, voordat de in de eerste alinea bedoelde periode is verstreken, volgens de procedure van artikel 25, lid 2, vast of de beoogde maatregelen kunnen worden uitgevoerd. De Commissie kan verlangen dat de beoogde maatregelen worden gewijzigd.
Artikel 24
Vrijwaringsmaatregelen
1. Indien een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een claim niet aan deze verordening voldoet of dat de in artikel 6 bedoelde wetenschappelijke onderbouwing ervan ontoereikend is, kan die lidstaat het gebruik van die claim op zijn grondgebied tijdelijk opschorten.
Hij stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan, onder opgave van redenen, in kennis.
2. Over de claim wordt een besluit genomen volgens de procedure van artikel 25, lid 2, in voorkomend geval na raadpleging van de Autoriteit.
De Commissie kan deze procedure op eigen initiatief inleiden.
3. De in lid 1 bedoelde lidstaat kan de opschorting handhaven tot hem kennis is gegeven van het in lid 2 bedoelde besluit.
Artikel 25
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 26
Toezicht
Teneinde een efficiënt toezicht op levensmiddelen met voedings- of gezondheidsclaims te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten eisen dat de fabrikant of degene die voor het in de handel brengen van dergelijke levensmiddelen op hun grondgebied verantwoordelijk is, de bevoegde autoriteit van deze commercialisering in kennis stelt door haar een model van het voor het product gebruikte etiket te verstrekken.
Artikel 27
Evaluatie
Uiterlijk op …(21) legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de toepassing van deze verordening, in het bijzonder over de ontwikkeling van de markt voor levensmiddelen waarvoor voedings- of gezondheidsclaims worden gedaan, en over de wijze waarop de consument de claims begrijpt, samen met een voorstel voor wijzigingen, indien dat nodig is. Het verslag dient tevens een evaluatie van de weerslag van deze verordening op dieetkeuzen en de mogelijke weerslag op zwaarlijvigheid en niet-overdraagbare ziekten te omvatten.
Artikel 28
Overgangsmaatregelen
1. Vóór de toepassingsdatum van deze verordening in de handel gebrachte of geëtiketteerde levensmiddelen die niet aan deze verordening voldoen, kunnen tot de houdbaarheidsdatum, doch uiterlijk tot en met ...(22)* in de handel worden gebracht. Met betrekking tot het bepaalde in artikel 4, lid 1, mogen levensmiddelen niet later dan vierentwintig maanden na de vaststelling van de desbetreffende voedingsprofielen en hun gebruiksvoorwaarden in de handel worden gebracht.
2. Producten voorzien van handelsmerken of merknamen die bestonden vóór 1 januari 2005 en die niet aan deze verordening voldoen, mogen blijvend in de handel worden gebracht tot en met …(23); daarna gelden de bepalingen van deze verordening.
3. Niet in de bijlage opgenomen voedingsclaims die voor 1 januari 2006 in een lidstaat werden gebruikt overeenkomstig nationale bepalingen die daarop van toepassing waren, mogen tot …(24)* onder de verantwoordelijkheid van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven worden gemaakt, onverminderd de aanneming van de in artikel 24 bedoelde vrijwaringsmaatregelen.
4. Ten aanzien van voedingsclaims in de vorm van illustraties, grafische voorstellingen of symbolen die aan de algemene beginselen van deze verordening voldoen, niet in de bijlage zijn opgenomen en overeenkomstig in nationale bepalingen of voorschriften vastgestelde specifieke voorwaarden en criteria worden gebruikt, geldt het volgende:
a)
de lidstaten doen de Commissie die voedingsclaims en de toepasselijke nationale bepalingen of voorschriften uiterlijk op …(25)** toekomen, vergezeld van de wetenschappelijke gegevens ter staving van die bepalingen of voorschriften;
b)
de Commissie neemt in overeenstemming met de in artikel 25, lid 2, vastgestelde procedure een besluit met betrekking tot het gebruik van dergelijke claims aan.
Voedingsclaims die niet worden toegestaan op grond van deze procedure, mogen tot uiterlijk twaalf maanden na de aanneming van het besluit worden gebruikt.
5. De in artikel 13, lid 1, onder a), vermelde gezondheidsclaims kunnen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot de aanneming van de in artikel 13, lid 3, vermelde lijst onder de verantwoordelijkheid van bedrijfsexploitanten worden gedaan, mits zij stroken met deze verordening en met de toepasselijke nationale bepalingen en onverminderd de aanneming van de in artikel 24 bedoelde vrijwaringsmaatregelen.
6. Ten aanzien van andere dan de in artikel 13, lid 1, onder a), en artikel 14 bedoelde gezondheidsclaims die, in overeenstemming met de nationale bepalingen, vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gebruikt, geldt het volgende:
a)
gezondheidsclaims die in een lidstaat zijn beoordeeld en toegestaan, worden als volgt toegestaan:
i)
de lidstaten doen de Commissie die claims uiterlijk op …(26) toekomen, vergezeld van een verslag met de evaluatie van de wetenschappelijke gegevens ter staving van de claim;
ii)
na raadpleging van de Autoriteit neemt de Commissie in overeenstemming met de in artikel 25, lid 2, vastgestelde procedure een besluit met betrekking tot de aldus toegestane gezondheidsclaims aan.
Gezondheidsclaims die niet worden toegestaan op grond van deze procedure, mogen tot uiterlijk zes maanden na de aanneming van het besluit worden gebruikt;
b)
gezondheidsclaims die niet in een lidstaat zijn beoordeeld en toegestaan: deze claims kunnen verder worden gebruikt, mits voor …(27) overeenkomstig deze verordening een aanvraag wordt ingediend; gezondheidsclaims die niet worden toegestaan op grond van deze procedure kunnen verder worden gebruikt tot uiterlijk zes maanden nadat overeenkomstig artikel 17, lid 3, een besluit is genomen.
Artikel 29
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitter De Voorzitter
BIJLAGE
Voedingsclaims en voorwaarden daarvoor
LAGE ENERGETISCHE WAARDE
De claim dat een levensmiddel een lage energetische waarde heeft en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als de energetische waarde van het product maximaal 40 kcal (170 kJ)/100 g voor vaste stoffen en [of] maximaal 20 kcal (80 kJ)/100 ml voor vloeistoffen bedraagt. Op tafelzoetstoffen is een limiet van 4 kcal (17 kJ)/portie, met een zoetkracht die overeenstemt met die van 6g sucrose (ongeveer 1 theelepel sucrose), van toepassing.
VERMINDERDE ENERGETISCHE WAARDE
De claim dat een levensmiddel een verminderde energetische waarde heeft en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als de energetische waarde van het product met minimaal 30% verminderd is, onder vermelding van de eigenschap(pen) waardoor de totale energetische waarde van het levensmiddel verminderd is.
BEVAT GEEN ENERGIE
De claim dat een levensmiddel geen energie bevat en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan gedaan als de energetische waarde van het product maximaal 4 kcal (17 kJ)/100 ml bedraagt. Op tafelzoetstoffen is een limiet van 0,4 kcal (1,7 kJ)/portie, met een zoetkracht die overeenstemt met die van 6g sucrose (ongeveer 1 theelepel sucrose), van toepassing.
VETARM
De claim dat een levensmiddel vetarm is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het vetgehalte van het product maximaal 3 g/100 g voor vaste stof of 1,5 g/100 ml voor vloeibare stoffen bedraagt (1,8 g/100 ml voor halfvolle melk).
VETVRIJ
De claim dat een levensmiddel vetvrij is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het vetgehalte van het product maximaal 0,5 g/100 g of 0,5 g/100 ml bedraagt. Claims als "X% vetvrij" zijn echter verboden.
ARM AAN VERZADIGDE VETTEN
De claim dat een levensmiddel arm aan verzadigde vetten is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als de som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren in het product niet groter is dan 1,5 g/100 g voor vaste stoffen of 0,75 g/100 ml voor vloeistoffen, en op voorwaarde dat maximaal 10% van de energetische waarde afkomstig is van de som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren.
VRIJ VAN VERZADIGDE VETTEN
De claim dat een levensmiddel vrij van verzadigde vetten is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als de som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren niet groter is dan 0,1 g/100 g of 0,1 g/100 ml.
SUIKERARM
Een claim dat een levensmiddel suikerarm is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het suikergehalte van het product maximaal 5 g/100 g voor vaste stof of 2,5 g/100 ml voor vloeibare stoffen bedraagt.
SUIKERVRIJ
De claim dat een levensmiddel suikervrij is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het suikergehalte van het product maximaal 0,5 g/100 g of 0,5 g/100 ml bedraagt.
ZONDER TOEGEVOEGDE SUIKERS
De claim dat aan een levensmiddel geen suikers zijn toegevoegd en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als aan het product geen mono- of disacchariden of andere vanwege hun zoetkracht gebruikte levensmiddelen zijn toegevoegd. Indien een levensmiddel van nature suikers bevat, dient ook het volgende op het etiket te staan: "DIT PRODUCT BEVAT VAN NATURE AANWEZIGE SUIKERS".
NATRIUMARM/ZOUTARM
De claim dat een levensmiddel natriumarm/zoutarm is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product maximaal 0,12 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g of 100 ml bevat. Voor ander water dan natuurlijk mineraalwater dat onder het toepassingsgebied van Richtlijn 80/777/EEG valt, mag deze waarde niet meer dan 2mg natrium per 100 ml bedragen.
ZEER LAAG NATRIUMGEHALTE/ZOUTGEHALTE
De claim dat een levensmiddel een zeer laag natriumgehalte/zoutgehalte heeft en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product maximaal 0,04 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g of 100 ml bevat. Deze claim mag niet worden gebruikt voor natuurlijk mineraalwater en ander water.
NATRIUMVRIJ/ZOUTLOOS
De claim dat een levensmiddel natrium- of zoutvrij is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product maximaal 0,005 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g bevat.
BRON VAN VEZELS
De claim dat een levensmiddel een bron van vezels is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het vezelgehalte van het product minimaal 3 g/100 g of 1,5 g/100 kcal bedraagt.
VEZELRIJK
De claim dat een levensmiddel vezelrijk is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het vezelgehalte van het product minimaal 6 g/100 g of 3 g/100 kcal bedraagt.
BRON VAN EIWITTEN
De claim dat een levensmiddel een bron van eiwitten is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als minimaal 12% van de energetische waarde van het levensmiddel wordt geleverd door eiwitten.
EIWITRIJK
De claim dat een levensmiddel eiwitrijk is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als minimaal 20% van de energetische waarde van het levensmiddel wordt geleverd door eiwitten.
BRON VAN [NAAM VAN DE VITAMINE(N)] EN/OF [NAAM VAN HET MINERAAL/DE MINERALEN]
De claim dat een levensmiddel een bron van vitaminen en/of mineralen is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product minimaal een aanzienlijke hoeveelheid bevat zoals vastgesteld in de bijlage bij Richtlijn 90/496/EEG of een hoeveelheid waarin is voorzien door afwijkingen die zijn toegestaan krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. …/… van de Raad en het Europees Parlement van ... [betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen](29).
RIJK AAN [NAAM VAN DE VITAMINE(N)] EN/OF[NAAM VAN HET MINERAAL/DE MINERALEN]
De claim dat een levensmiddel rijk aan vitaminen en/of mineralen is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product ten minste tweemaal de onder "bron van [NAAM VAN DE VITAMINE(N)] en/of [NAAM VAN HET MINERAAL/DE MINERALEN]" bedoelde hoeveelheid bevat.
BEVAT [NAAM VAN DE NUTRIËNT OF ANDERE STOF]
De claim dat een levensmiddel een nutriënt of andere stof bevat waarvoor in deze verordening geen specifieke voorwaarden zijn vastgelegd, en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product aan alle desbetreffende bepalingen van deze verordening, en met name artikel 5, voldoet. Voor vitaminen en mineralen gelden de voorwaarden van de claim "bron van".
VERHOOGD GEHALTE AAN (NAAM VAN DE NUTRIËNT)
De claim dat een levensmiddel een verhoogd gehalte aan een of meer nutriënten, met uitzondering van vitaminen en mineralen, heeft en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product voldoet aan de voorwaarden voor de claim "bron van" en het desbetreffende gehalte minimaal 30% hoger is dan dat van een vergelijkbaar product.
VERLAAGD GEHALTE AAN (NAAM VAN DE NUTRIËNT)
De claim dat een levensmiddel een verlaagd gehalte aan een of meer nutriënten heeft en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het desbetreffende gehalte van het product minimaal 30% lager is dan dat van een vergelijkbaar product, behalve voor micronutriënten, waarvoor een verschil van 10% ten opzichte van de referentiewaarden van Richtlijn 90/496/EEG aanvaardbaar is en voor natrium, of de equivalente waarde voor zout, waarvoor een verschil van 25% aanvaardbaar is.
"LIGHT" of Lite
Voor de claim dat een levensmiddel "light" of LITE is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, gelden dezelfde voorwaarden als voor de claim "verlaagd"; voorts moet bij de claim worden vermeld welke eigenschap(pen) het levensmiddel "light" of LITE maken.
VAN NATURE/NATUURLIJK
Indien een levensmiddel van nature voldoet aan de in deze bijlage opgenomen voorwaarde(n) voor het gebruik van een voedingsclaim, mogen de woorden "van nature/natuurlijk" in de claim worden opgenomen.
Standpunt van het Europees Parlement van 26 mei 2005 (PB C 117 E van 18.5.2006, blz. 187), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 8 december 2005 (PB C 80 E van 4.4.2006, blz. 43) en standpunt van het Europees Parlement van 16 mei 2006.
PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).
PB L 186 van 30.6.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toevoeging van vitamines en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (9857/3/2005 – C6-0017/2006 – 2003/0262(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (9857/3/2005 – C6-0017/2006)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003)0671)(3),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0078/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 16 mei 2006 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij de vervaardiging van levensmiddelen kan een breed scala van nutriënten en andere ingrediënten worden gebruikt, waaronder vitaminen, mineralen met inbegrip van spoorelementen, aminozuren, essentiële vetzuren, vezels, en diverse planten- en kruidenextracten. De toevoeging van die stoffen aan levensmiddelen is in de lidstaten geregeld met behulp van uiteenlopende nationale voorschriften, die het vrije verkeer van deze producten belemmeren, ongelijke concurrentievoorwaarden creëren en derhalve directe gevolgen hebben voor het functioneren van de interne markt. Er moeten dus communautaire voorschriften worden vastgesteld om de nationale bepalingen in verband met de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen te harmoniseren.
(2) Deze verordening strekt tot reglementering van de toevoeging van vitaminen en mineralen aan levensmiddelen en van het gebruik van bepaalde andere stoffen of ingrediënten die andere stoffen dan vitaminen of mineralen bevatten, die aan levensmiddelen worden toegevoegd of bij de productie van levensmiddelen worden gebruikt op zodanige wijze dat de inname van die stoffen veel groter is dan onder normale omstandigheden bij een evenwichtige en gevarieerde voeding redelijkerwijs te verwachten is, en/of anderszins een potentieel risico voor de consument inhouden. Zolang er op grond van deze verordening of van andere specifieke communautaire bepalingen, geen specifieke communautaire voorschriften zijn vastgesteld inzake een verbod op of een beperking van het gebruik van stoffen of ingrediënten die andere stoffen dan vitaminen of mineralen bevatten, mogen, onverminderd de bepalingen van het Verdrag, de nationale voorschriften worden toegepast.
(3) In enkele lidstaten is het om redenen van volksgezondheid verplicht aan bepaalde gewone levensmiddelen sommige vitaminen en mineralen toe te voegen. Deze redenen kunnen op nationaal of zelfs regionaal niveau gelden, maar rechtvaardigen op dit moment niet dat de verplichte toevoeging van nutriënten in de hele Gemeenschap geharmoniseerd wordt. Indien hiertoe evenwel aanleiding zou zijn, kunnen dergelijke bepalingen op communautair niveau worden vastgesteld. Ondertussen is het nuttig informatie over dergelijke nationale maatregelen te verzamelen.
(4) Vitaminen en mineralen mogen vrijwillig door de fabrikanten aan levensmiddelen worden toegevoegd of moeten daar op grond van specifieke communautaire wetgeving als voedingsstoffen aan worden toegevoegd. Zij kunnen ook om technologische redenen worden toegevoegd als additieven, kleurstoffen, aroma's of voor soortgelijke toepassingen, met inbegrip van toegestane oenologische procédés en behandelingen overeenkomstig de desbetreffende communautaire wetgeving. Deze verordening is van toepassing onverminderd de reeds van kracht zijnde specifieke communautaire voorschriften inzake de toevoeging of het gebruik van vitaminen en mineralen in specifieke producten of groepen producten of de toevoeging van die stoffen om andere dan de in deze verordening bedoelde redenen.
(5) Aangezien bij Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen(6) uitvoerige voorschriften zijn vastgesteld voor voedingssupplementen die vitaminen en mineralen bevatten, mogen de voorschriften inzake vitaminen en mineralen in deze verordening niet gelden voor voedingssupplementen.
(6) Vitaminen en mineralen worden voor een aantal oogmerken door de fabrikant aan levensmiddelen toegevoegd, onder meer om het gehalte daaraan te restaureren indien dat gedurende de productie, opslag of behandeling is verlaagd, of om aan levensmiddelen een voedingswaarde te geven die vergelijkbaar is met die van de levensmiddelen ter vervanging waarvan zij bedoeld zijn.
(7) Een adequate en gevarieerde voeding kan onder normale omstandigheden van alle nutriënten die voor een normale ontwikkeling en een gezond leven nodig zijn, de hoeveelheden leveren die op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens zijn vastgesteld en worden aanbevolen. Uit onderzoek is echter gebleken dat deze ideale situatie zich niet voor alle vitaminen en mineralen en voor alle bevolkingsgroepen in de Gemeenschap voordoet. Levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, dragen in sterke mate bij aan de inname van de betrokken nutriënten en aldus aan de totale inname van die stoffen.
(8) Aantoonbare tekorten aan nutriënten komen heden ten dage in de Gemeenschap voor, maar zijn weinig frequent. De veranderingen in de sociaal-economische situatie in de Gemeenschap en de leefstijl van diverse bevolkingsgroepen hebben geleid tot uiteenlopende voedingsbehoeften en veranderende voedingsgewoonten. Dit heeft tot gevolg gehad dat ook de behoeften van diverse bevolkingsgroepen aan energie en nutriënten veranderd zijn en dat die groepen van bepaalde vitaminen en mineralen er minder binnenkrijgen dan in de verschillende lidstaten wordt aanbevolen. Verder bieden de jongste wetenschappelijke inzichten aanwijzingen dat om de gezondheid en het welzijn op een optimaal niveau te houden de inname van bepaalde nutriënten hoger zou mogen zijn dan momenteel wordt aanbevolen.
(9) Alleen vitaminen en mineralen die normaal in de voeding voorkomen, als onderdeel daarvan worden geconsumeerd en als essentiële nutriënten worden beschouwd, mogen als toevoeging aan levensmiddelen worden toegestaan, al betekent dit nog niet dat die toevoeging nodig is. Controverses die zouden kunnen ontstaan over de vraag welke nutriënten essentieel zijn, dienen te worden voorkomen. Daarom moet er een positieve lijst van deze vitaminen en mineralen worden vastgesteld.
(10) De chemische stoffen die als bron van vitaminen en mineralen aan levensmiddelen kunnen worden toegevoegd, dienen veilig en biologisch beschikbaar te zijn, dat wil zeggen dat zij door het lichaam kunnen worden opgenomen. Daarom dient er ook van deze stoffen een positieve lijst te worden vastgesteld. Dergelijke stoffen die door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding in een advies van 12 mei 1999 op grond van bovengenoemde criteria inzake veiligheid en biologische beschikbaarheid zijn goedgekeurd en die gebruikt kunnen worden bij de vervaardiging van levensmiddelen voor zuigelingen en peuters, van andere levensmiddelen voor bijzondere voeding of van voedingssupplementen, moeten op deze positieve lijst voorkomen. Hoewel natriumchloride (keukenzout) niet op deze lijst van stoffen staat, mag het ook in de toekomst als een ingrediënt voor de bereiding van levensmiddelen gebruikt worden.
(11) Om de ontwikkeling van de wetenschap en techniek bij te houden dienen de bovenbedoelde lijsten, zo nodig, onverwijld te worden herzien. Dergelijke herzieningen zijn uitvoeringsmaatregelen van technische aard; om de procedure te vereenvoudigen en te bespoedigen dient de vaststelling daarvan aan de Commissie te worden overgelaten.
(12) Levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, worden meestal door de fabrikant aangeprezen en kunnen door de consument worden gezien als levensmiddelen die in nutritioneel, fysiologisch of een ander met de gezondheid verband houdend opzicht beter zijn dan soortgelijke of andere producten waar dergelijke nutriënten niet aan toegevoegd zijn. Dit kan de consument aanzetten tot keuzes die uit een ander oogpunt ongewenst zijn. Om dit eventuele ongewenste effect tegen te gaan, is het dienstig bepaalde beperkingen op te leggen ten aanzien van de producten waaraan vitaminen en mineralen mogen worden toegevoegd, naast de beperkingen die voortvloeien uit technologische overwegingen of die om veiligheidsredenen nodig zijn wanneer er maximumgehalten voor vitaminen en mineralen in dergelijke producten worden vastgesteld. Het gehalte aan bepaalde stoffen, zoals alcohol, in het product kan in dit verband een geschikt criterium zijn om de toevoeging van vitaminen en mineralen niet toe te staan. Iedere afwijking van het verbod op de toevoeging van vitaminen en mineralen aan alcoholische dranken dient te worden beperkt tot de bescherming van traditionele wijnrecepten, en de betrokken producten moeten ter kennis van de Commissie worden gebracht; er mogen geen voedings- of gezondheidsclaims voor dergelijke toevoegingen worden gemaakt. Om bij de consument verwarring over de natuurlijke voedingswaarde van verse levensmiddelen te vermijden, zouden ook daaraan geen vitaminen en mineralen toegevoegd mogen worden.
(13) Deze verordening heeft geen betrekking op vitaminen en mineralen die met het oog op fraudebestrijding als echtheidsindicatoren in sporenhoeveelheden worden gebruikt.
(14) Omdat overmatige consumptie van vitaminen en mineralen schadelijke gevolgen kan hebben, dienen er maximale veiligheidsgrenzen voor de toevoeging van die stoffen aan levensmiddelen te worden vastgesteld. Deze veiligheidsgrenzen moeten ervoor zorgen dat de producten bij normaal gebruik volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant en bij een gevarieerde voeding veilig zijn voor de consument. Het moeten daarom veilige maximumwaarden zijn voor de totale hoeveelheden vitaminen en mineralen in het levensmiddel die daarin van nature voorkomen en/of eraan zijn toegevoegd voor ongeacht welk doel, ook voor technologische doeleinden.
(15) Daarom moeten die veiligheidsgrenzen, alsmede eventuele andere beperkingen voor de toevoeging van bedoelde stoffen aan levensmiddelen worden vastgesteld met inachtneming van de veilige bovengrenzen die aan de hand van een wetenschappelijke risicobeoordeling zijn bepaald op basis van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens en de eventuele inname uit andere levensmiddelen voor deze nutriënten. Ook moet terdege rekening worden gehouden met de aanbevolen hoeveelheden vitaminen en mineralen voor de algemene bevolking. Indien het nodig is om voor bepaalde vitaminen en mineralen beperkingen te stellen aan de levensmiddelen waaraan zij mogen worden toegevoegd (b.v. toevoeging van jodium uitsluitend aan zout), moet prioriteit worden gegeven op grond van het oogmerk om het gehalte daaraan te restaureren indien dat gedurende de productie, opslag of behandeling is verlaagd of om aan levensmiddelen een voedingswaarde te geven die vergelijkbaar is met die van de levensmiddelen ter vervanging waarvan zij bedoeld zijn.
(16) Bij de toevoeging van vitaminen en mineralen aan levensmiddelen moet een bepaalde minimumhoeveelheid in het levensmiddel worden bereikt. Een te lage of onbeduidende hoeveelheid van deze stoffen in de verrijkte levensmiddelen zou namelijk voor de consument geen enkel voordeel hebben en misleidend zijn. Om dezelfde reden moeten deze nutriënten in een significante hoeveelheid in het levensmiddel aanwezig zijn om in de voedingswaarde-etikettering vermeld te mogen worden. Het is dan ook wenselijk de minimumhoeveelheden vitaminen en mineralen in levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, gelijk te stellen aan de significante hoeveelheden waarin nutriënten aanwezig moeten zijn om in de voedingswaarde-etikettering te mogen worden vermeld, tenzij door middel van passende afwijkingen anders is bepaald.
(17) De vaststelling van maximumgehalten en eventuele gebruiksvoorwaarden op grond van de in deze verordening vastgelegde beginselen en criteria, en de vaststelling van minimumgehalten zijn uitvoeringsmaatregelen van technische aard: om de procedure te vereenvoudigen en te versnellen dient de vaststelling daarvan aan de Commissie te worden overgelaten.
(18) Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(7), bevat algemene voorschriften en definities inzake etikettering. De onderhavige verordening moet derhalve tot de nodige aanvullende bepalingen beperkt blijven. Die aanvullende bepalingen dienen voorts van toepassing te zijn onverminderd Verordening (EG) nr. ... van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen](8).
(19) Gezien het belang voor de voeding van producten waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd en hun potentiële effect op de voedingsgewoonten en de totale nutriënteninname, moet de consument de algehele voedingskwaliteit van die producten kunnen beoordelen. Daarom moet voedingswaarde-etikettering, in afwijking van artikel 2 van Richtlijn 90/496/EEG van de Raad van 24 september 1990 inzake de voedingswaarde-etikettering van levensmiddelen(9), verplicht zijn.
(20) Een normale, gevarieerde voeding bevat tal van ingrediënten die elk weer tal van stoffen bevatten. De inname van deze stoffen of ingrediënten als gevolg van hun normale, traditionele gebruik in de huidige voedingswijzen geeft geen aanleiding tot bezorgdheid en hoeft niet gereguleerd te worden. Een aantal andere stoffen dan vitaminen en mineralen, of ingrediënten die deze stoffen bevatten, worden aan levensmiddelen toegevoegd in de vorm van extracten of concentraten, en kunnen leiden tot een inname die aanzienlijk hoger ligt dan bij een adequate, gevarieerde voeding het geval zou zijn. Soms zijn er sterke twijfels omtrent de veiligheid van dergelijke toevoegingen en het nut ervan is niet altijd duidelijk; daarom moeten die toevoegingen gereguleerd worden. In dergelijke gevallen moet de bewijslast voor de veiligheid van die stoffen liggen bij de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de producten die zij in de handel brengen.
(21) Gelet op de specifieke aard van de levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, dienen de controlediensten, naast de gebruikelijke middelen, over aanvullende middelen te beschikken om een efficiënte controle van deze producten te vergemakkelijken.
(22) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de goede werking van de interne markt wat betreft de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen, terwijl een hoog niveau van consumentenbescherming wordt geboden, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(23) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10),
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ONDERWERP, WERKINGSSFEER EN DEFINITIES
Artikel 1
Doel en toepassingsgebied
1. Doel van deze verordening is de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten met betrekking tot de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen en tevens een hoog niveau van consumentenbescherming te verwezenlijken.
2. De bepalingen van deze verordening met betrekking tot vitaminen en mineralen zijn niet van toepassing op de voedingssupplementen die onder Richtlijn 2002/46/EG vallen.
3. Deze verordening geldt onverminderd specifieke bepalingen van de communautaire wetgeving betreffende:
a)
voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen en, indien hiervoor geen specifieke bepalingen bestaan, eisen betreffende de samenstelling van die producten die nodig zijn in verband met de specifieke voedingsbehoeften van de personen voor wie zij bestemd zijn;
b)
nieuwe levensmiddelen en nieuwe levensmiddeleningrediënten;
c)
genetisch gemodificeerde levensmiddelen;
d)
levensmiddelenadditieven en aroma's;
e)
toegestane oenologische procédés en behandelingen.
Artikel 2
Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
1."autoriteit": de bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(11) opgerichte Europese Autoriteit voor voedselveiligheid;
2.
"andere stof": een stof die geen vitamine of mineraal is, maar wel een nutritief of fysiologisch effect heeft.
HOOFDSTUK II
TOEVOEGING VAN VITAMINEN EN MINERALEN
Artikel 3
Voorschriften inzake de toevoeging van vitaminen en mineralen
1. Aan levensmiddelen mogen uitsluitend de in bijlage I opgesomde vitaminen en mineralen in de in bijlage II opgesomde vormen worden toegevoegd, overeenkomstig de voorschriften van deze verordening.
2. Vitaminen en mineralen in voor het menselijk lichaam opneembare vorm mogen aan levensmiddelen worden toegevoegd, ongeacht of zij daarin normaliter voorkomen, om met name rekening te houden met:
a)
een tekort aan een of meer vitaminen en/of mineralen bij de bevolking of bij specifieke bevolkingsgroepen, dat kan worden aangetoond aan de hand van klinische of subklinische bewijzen van een tekort of waarvoor een geschatte lage nutriënteninname een aanwijzing is, of
b)
de mogelijkheid om de voedingstoestand van de bevolking of van specifieke bevolkingsgroepen te verbeteren, en/of eventuele tekorten bij de opname van vitaminen of mineralen uit de voeding ten gevolge van veranderde voedingsgewoonten te verhelpen, of
c)
ontwikkelingen in de algemeen aanvaarde wetenschappelijke kennis over de betekenis van vitaminen en mineralen in de voeding en de daaruit voortvloeiende effecten op de gezondheid.
3. Wijzigingen in de in lid 1 bedoelde lijsten worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure, met inachtneming van het advies van de Autoriteit.
Alvorens dergelijke wijzigingen vast te stellen, pleegt de Commissie overleg met de belangengroeperingen, met name de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en de consumentengroeperingen.
Artikel 4
Beperkingen voor de toevoeging van vitaminen en mineralen
Vitaminen en mineralen mogen niet worden toegevoegd aan:
a)
onbewerkte producten zoals, onder meer, groenten, fruit, vlees, pluimvee en vis;
b)
dranken met een alcoholgehalte van meer dan 1,2 volumeprocent, uitgezonderd, in afwijking van artikel 3, lid 2, de producten:
i)
als bedoeld in artikel 44, lid 6 en lid 13, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt(12); en
ii)
die vóór de aanneming van deze verordening in de handel zijn gebracht; en
iii)
die overeenkomstig artikel 11 door een lidstaat ter kennis van de Commissie zijn gebracht,
en op voorwaarde dat er geen voedings- of gezondheidsclaim wordt gemaakt.
De lijst van levensmiddelen of categorieën levensmiddelen waaraan geen specifieke vitaminen en mineralen mogen worden toegevoegd, kan in het licht van wetenschappelijke gegevens, met inachtneming van hun voedingswaarde, worden uitgebreid volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 5
Zuiverheidscriteria
1. De zuiverheidscriteria voor vitamineformuleringen en mineraalverbindingen van bijlage II worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure, tenzij zij van toepassing zijn krachtens lid 2 van dit artikel.
2. Voor de vitamineformuleringen en mineraalverbindingen van bijlage II gelden de zuiverheidscriteria die in de communautaire wetgeving zijn voorgeschreven voor het gebruik ervan bij de vervaardiging van levensmiddelen voor andere dan in deze verordening bedoelde doeleinden.
3. Voor de vitamineformuleringen en mineraalverbindingen van bijlage II waarvoor de communautaire wetgeving niet in zuiverheidscriteria voorziet, gelden de algemeen aanvaardbare zuiverheidscriteria die door internationale organen worden aanbevolen, en kunnen nationale voorschriften met strengere zuiverheidscriteria van kracht blijven, totdat de communautaire wetgeving in zuiverheidscriteria voor deze stoffen voorziet.
Artikel 6
Voorwaarden voor de toevoeging van vitaminen en mineralen
1. Wanneer een vitamine of mineraal aan levensmiddelen wordt toegevoegd, bedraagt de totale hoeveelheid van die vitamine of dat mineraal die voor ongeacht welk doel in het verkochte levensmiddel aanwezig is, niet meer dan maximumhoeveelheden die volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld. Met het oog hierop kan de Commissie uiterlijk ...(13) voorstellen indienen voor maximumhoeveelheden. Voor geconcentreerde en gedehydrateerde producten zijn de vast te stellen maximumhoeveelheden de hoeveelheden die aanwezig zijn in de volgens de aanwijzingen van de fabrikant voor consumptie bereide levensmiddelen.
2. Eventuele voorwaarden houdende een beperking van of een verbod op de toevoeging van een specifieke vitamine of een specifiek mineraal aan een levensmiddel of een categorie levensmiddelen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure.
3. De in lid 1 bedoelde maximumhoeveelheden en de in lid 2 bedoelde voorwaarden worden vastgesteld met inachtneming van:
a)
de veilige bovengrenzen voor vitaminen en mineralen die aan de hand van een wetenschappelijke risicobeoordeling op basis van algemeen aanvaardbare wetenschappelijke gegevens zijn vastgesteld, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de variërende mate van gevoeligheid van verschillende groepen consumenten;
b)
innames van vitaminen en mineralen uit andere voedingsbronnen.
4. Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde maximumhoeveelheden en de in lid 2 bedoelde voorwaarden wordt ook rekening gehouden met de aanbevolen hoeveelheden vitaminen en mineralen voor de algemene bevolking.
5. Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde maximumhoeveelheden en de in lid 2 bedoelde voorwaarden voor vitaminen en mineralen waarvan de aanbevolen hoeveelheden voor de algemene bevolking dicht bij de veilige bovengrens liggen, wordt voorzover nodig ook met het volgende rekening gehouden:
a)
de bijdrage van de afzonderlijke producten aan het totale voedingspakket van de algemene bevolking of van bepaalde bevolkingsgroepen;
b)
het voedingsprofiel van het product zoals vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../… [inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen].
6. Na toevoeging van een vitamine of mineraal aan een levensmiddel is die vitamine of dat mineraal in het levensmiddel aanwezig in ten minste een significante hoeveelheid, indien die is bepaald overeenkomstig de bijlage bij Richtlijn 90/496/EEG. Minimumhoeveelheden voor specifieke levensmiddelen of categorieën levensmiddelen, inclusief lagere hoeveelheden, die afwijken van de bovenbedoelde significante hoeveelheden, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 7
Etikettering, presentatie en reclame
1. De etikettering en presentatie van en de reclame voor levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, mogen geen vermelding bevatten waarin gesteld of gesuggereerd wordt dat een evenwichtige, gevarieerde voeding niet kan voorzien in een toereikende hoeveelheden nutriënten. In voorkomend geval kan volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure een afwijking betreffende een specifieke nutriënt worden vastgesteld.
2. De etikettering en presentatie van en de reclame voor levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, mogen de consument niet misleiden of bedriegen informatie verstrekken over de voedingswaarde van de levensmiddelen als gevolg van de toevoeging van die nutriënten.
3. Producten waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd en die onder deze verordening vallen, is voedingswaarde-etikettering verplicht. De te verstrekken informatie bestaat uit de in artikel 4, lid 1, groep 2, van Richtlijn 90/496/EEG genoemde gegevens en de totale in het levensmiddel aanwezige hoeveelheden van de vitaminen en mineralen na toevoeging.
4. In de etikettering van producten waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, mag die toevoeging worden vermeld onder de voorwaarden van Verordening (EG) nr. .../… [inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen].
5. Dit artikel geldt onverminderd andere bepalingen van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op gespecificeerde categorieën levensmiddelen.
6. De voorschriften ter uitvoering van dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure.
HOOFDSTUK III
TOEVOEGING VAN BEPAALDE ANDERE STOFFEN
Artikel 8
Stoffen waarvoor een verbod of eenbeperking geldt, of die door de Gemeenschap worden onderzocht
1. Wanneer een andere stof dan vitaminen of mineralen, of een ingrediënt dat een dergelijke stof bevat, aan levensmiddelen wordt toegevoegd of bij de vervaardiging van levensmiddelen wordt gebruikt op zodanige wijze dat de inname van die stof veel groter is dan onder normale omstandigheden bij een evenwichtige en gevarieerde voeding redelijkerwijs te verwachten is, en/of dat anderszins een potentieel risico voor de consument ontstaat, wordt de procedure van dit artikel gevolgd.
2. Op eigen initiatief of op basis van informatie van de lidstaten kan de Commissie, steeds na een beoordeling van de beschikbare informatie door de Autoriteit en volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure, een besluit nemen en indien nodig de stof of het ingrediënt in bijlage III opnemen. Meer bepaald:
a)
indien een schadelijk effect op de gezondheid is vastgesteld, wordt die stof en/of het ingrediënt dat die stof bevat:
i)
opgenomen in deel A van bijlage III en wordt de toevoeging ervan aan levensmiddelen en het gebruik ervan bij de vervaardiging van levensmiddelen verboden, of
ii)
opgenomen in deel B van bijlage III en is de toevoeging ervan aan levensmiddelen en het gebruik ervan bij de vervaardiging van levensmiddelen slechts toegestaan onder de aldaar vermelde voorwaarden.
b)
indien de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is vastgesteld, maar hieromtrent nog wetenschappelijke onzekerheid bestaat, wordt de stof opgenomen in deel C van bijlage III.
3. De communautaire voorschriften betreffende specifieke levensmiddelen kunnen het gebruik van bepaalde stoffen onderwerpen aan verdere beperkingen of verboden, naast de beperkingen en verboden van deze verordening.
4. Ondernemers in de levensmiddelensector alsmede andere belanghebbenden kunnen te allen tijde bij de Autoriteit ter beoordeling een dossier indienen met de wetenschappelijke gegevens ter staving van de veiligheid van een in deel C van bijlage III opgenomen stof onder de omstandigheden waarin die stof in een levensmiddel of een categorie levensmiddelen wordt gebruikt, waarin ook het oogmerk van dat gebruik wordt toegelicht. De Autoriteit informeert de lidstaten en de Commissie onverwijld van de indiening en stelt hun het dossier ter beschikking.
5. Binnen vier jaar na de datum waarop een stof in deel C van bijlage III is opgenomen, wordt volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure en met inachtneming van het advies van de Autoriteit over de overeenkomstig lid 4 van dit artikel ter beoordeling ingediende dossiers, een besluit genomen om het gebruik van een in deel C van bijlage III opgenomen stof algemeen toe te staan, of om die stof in deel A of deel B van bijlage III op te nemen, naar gelang van het geval.
6. De Commissie stelt, volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure, de uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van dit artikel vast, met inbegrip van voorschriften betreffende de in lid 4 van dit artikel bedoelde indiening.
HOOFDSTUK IV
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 9
Communautair repertorium
1. De Commissie stelt een communautair repertorium op over de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen, hierna "het repertorium" genoemd, en houdt dat repertorium bij.
2. Het repertorium bevat het volgende:
a)
de vitaminen en mineralen die aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd, vermeld in bijlage I;
b)
de vitamineformuleringen en mineraalverbindingen die aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd, vermeld in bijlage II;
c)
de maximum- en minimumhoeveelheden voor vitaminen en mineralen die aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd, alsmede daaraan verbonden voorwaarden overeenkomstig artikel 6;
d)
de informatie betreffende de nationale bepalingen inzake verplichte toevoeging van vitaminen en mineralen als bedoeld in artikel 11;
e)
eventuele beperkingen inzake de toevoeging van vitaminen en mineralen als bedoeld in artikel 4;
f)
de stoffen waarvoor dossiers zijn ingediend overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder b);
g)
informatie over de in bijlage III genoemde stoffen en de redenen voor opname in die bijlage;
h)
informatie over de stoffen genoemd in bijlage III, deel C, waarvan het gebruik algemeen is toegestaan overeenkomstig artikel 8, lid 5.
3. Het repertorium wordt openbaar gemaakt.
Artikel 10
Het vrije verkeer van goederen
Onverminderd het Verdrag, met name de artikelen 28 en 30, mogen de lidstaten de handel in levensmiddelen die aan de voorschriften van deze verordening en van communautaire besluiten ter uitvoering van deze verordening voldoen, niet verbieden of beperken door toepassing van niet-geharmoniseerde nationale bepalingen betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen aan levensmiddelen.
Artikel 11
Nationale bepalingen
1. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op …(14) in kennis van bestaande nationale bepalingen inzake de verplichte toevoeging van vitaminen en mineralen, en inzake de producten waarvoor de in artikel 4, onder b), bedoelde afwijking geldt.
2. Wanneer een lidstaat het bij gebreke van communautaire bepalingen nodig acht nieuwe wetgeving vast te stellen:
a)
inzake de verplichte toevoeging van vitaminen en mineralen aan specifieke levensmiddelen of categorieën levensmiddelen,
b)
inzake het verbieden of beperken van het gebruik van bepaalde andere stoffen bij de vervaardiging van specifieke levensmiddelen,
stelt hij de Commissie daarvan in kennis overeenkomstig de procedure van artikel 12.
Artikel 12
Kennisgevingsprocedure
1. Indien een lidstaat het nodig acht nieuwe wetgeving vast te stellen, stelt hij de Commissie en de andere lidstaten van de beoogde maatregelen en de motivering in kennis.
2. De Commissie raadpleegt het in artikel 14 bedoelde Comité, indien zij van oordeel is dat zulks zinvol is, of indien een lidstaat daarom verzoekt, en brengt advies uit over de beoogde maatregelen.
3. De betrokken lidstaat kan de beoogde maatregelen niet eerder dan zes maanden na de in lid 1 bedoelde kennisgeving treffen, op voorwaarde dat hij van de Commissie geen negatief advies heeft ontvangen.
Indien de Commissie een negatief advies uitbrengt, besluit zij, voordat de in de eerste alinea bedoelde periode is verstreken, volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure of de beoogde maatregelen kunnen worden uitgevoerd. De Commissie kan eisen dat de beoogde maatregelen worden gewijzigd.
Artikel 13
Vrijwaringsmaatregelen
1. Wanneer een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een product gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens, ook al is het in overeenstemming met deze verordening, kan die lidstaat de toepassing van de betrokken bepalingen op zijn grondgebied tijdelijk schorsen of beperken.
Hij stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis onder vermelding van de redenen die tot zijn besluit hebben geleid.
2. Over de zaak wordt een besluit genomen volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure, in voorkomend geval na raadpleging van de Autoriteit.
De Commissie kan deze procedure op eigen initiatief inleiden.
3. De in lid 1 bedoelde lidstaat kan de schorsing of beperking handhaven tot hem kennis is gegeven van het in lid 2 bedoelde besluit.
Artikel 14
Procedure van het Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (hierna "het comité" genoemd).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 15
Toezicht
Teneinde een efficiënt toezicht op levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd en op levensmiddelen die in de delen B en C van bijlage III vermelde stoffen bevatten te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten eisen dat de fabrikant of degene die voor het in de handel brengen van dergelijke levensmiddelen op hun grondgebied verantwoordelijk is, de bevoegde instantie van het in de handel brengen in kennis stelt, door deze een model van het voor het product gebruikte etiket te verstrekken. In zulke gevallen kan ook informatie over het uit de handel nemen van het product worden geëist.
Artikel 16
Evaluatie
Uiterlijk op ...(15) legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de gevolgen van de toepassing van deze verordening, in het bijzonder betreffende de ontwikkeling van de markt voor levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, het gebruik daarvan, de inname van nutriënten voor de bevolking, veranderingen in de voedingsgewoonten en de toevoeging van bepaalde andere stoffen, en dient zij de nodig geachte voorstellen tot wijziging van deze verordening in. De lidstaten verstrekken de Commissie daartoe uiterlijk op ...(16)* alle nodige informatie. De voorschriften ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 17
Overgangsmaatregelen
1. In afwijking van artikel 3, lid 1, kunnen de lidstaten tot ...(17) op hun grondgebied het gebruik toestaan van vitaminen en mineralen die niet in bijlage I zijn opgenomen of een niet in bijlage II vermelde vorm hebben, onder de volgende voorwaarden:
a)
de betrokken stof wordt gebruikt voor toevoeging aan levensmiddelen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening in de Gemeenschap op ...(18)* in de handel zijn, en
b)
de Autoriteit heeft met betrekking tot het gebruik van die stof, of het gebruik van de stof in die vorm, bij de vervaardiging van levensmiddelen geen ongunstig advies verleend op basis van een dossier ter ondersteuning van het gebruik van de betrokken stof dat uiterlijk op ...(19)** door de lidstaat bij de Commissie moet worden ingediend.
2. Tot ...* kunnen de lidstaten in overeenstemming met het Verdrag de bestaande nationale beperkingen of verboden blijven toepassen op de handel in levensmiddelen waaraan vitaminen of mineralen zijn toegevoegd die niet in de lijst van bijlage I zijn opgenomen of die een niet in bijlage II vermelde vorm hebben.
3. Totdat de desbetreffende communautaire maatregelen op grond van artikel 6 of andere specifieke communautaire bepalingen zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten, in overeenstemming met het Verdrag, bestaande nationale voorschriften blijven toepassen inzake de maximum- en minimumhoeveelheden van de aan levensmiddelen toegevoegde vitaminen en mineralen die in bijlage I zijn opgenomen en inzake de voorwaarden voor deze toevoegingen.
Artikel 18
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Levensmiddelen die vóór ...* in de handel gebracht of geëtiketteerd zijn en niet aan deze verordening voldoen, mogen echter worden verhandeld tot hun vervaldatum, mits deze niet later valt dan ...(21)*.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
Vitaminen en mineralen die aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd
1. Vitaminen
Vitamine A
Vitamine D
Vitamine E
Vitamine K
Vitamine B1
Vitamine B2
Niacine
Pantotheenzuur
Vitamine B6
Foliumzuur
Vitamine B12
Biotine
Vitamine C
2. Mineralen
Calcium
Magnesium
IJzer
Koper
Jood
Zink
Mangaan
Natrium
Kalium
Seleen
Chroom
Molybdeen
Fluoride
Chloride
Fosfor
BIJLAGE II
Vitamineformuleringen en mineraalverbindingen die aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd
Standpunt van het Europees Parlement van 26 mei 2005 (PB C 117 E van 18.5.2006, blz. 206), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 8 december 2005 (PB C 80 E van 4.4.2006, blz. 27) en Standpunt van het Europees Parlement van 16 mei 2006.
PB L 276 van 6.10.1990, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
** De laatste dag van de vijfendertigste maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Herstel van het bestand van Europese aal *
232k
80k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal (COM(2005)0472 – C6-0326/2005 – 2005/0201(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0472)(1),
– gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0326/2005),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0140/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, zoals geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer hij voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst dat de overlegprocedure zoals bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;
5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Op 15 november 2005 heeft het Europees Parlement een resolutie over de ontwikkeling van een communautair actieplan voor het herstel van Europese aal1 aangenomen waarin de Commissie ertoe werd opgeroepen onverwijld te komen met een voorstel voor een verordening voor het herstel van het bestand van Europese aal.
(8) Het al dan niet slagen van maatregelen voor het herstel van de Europese-aalstand hangt af van de nauwe samenwerking en coherente actie op communautair, nationaal en lokaal niveau, alsmede van de informatie, raadpleging en betrokkenheid van de overheidssectoren.
(8) Het al dan niet slagen van maatregelen voor het herstel van de Europese-aalstand hangt af van de nauwe samenwerking en coherente actie op communautair, nationaal en lokaal en regionaal niveau, alsmede van de informatie, raadpleging en betrokkenheid van de overheidssectoren.
Amendement 3 Overweging 10
(10) Binnen een stroomgebied waar de visserij en andere menselijke activiteiten met betrekking tot aal een grensoverschrijdend effect kunnen hebben, moeten alle programma's en maatregelen worden gecoördineerd voor het hele stroomgebied. Wanneer een stroomgebied zich uitstrekt tot buiten de grenzen van de Gemeenschap, moet de Gemeenschap streven naar een adequate coördinatie met de betrokken derde landen. De noodzaak van een dergelijke coördinatie mag evenwel niet verhinderen dat de lidstaat de urgente maatregelen treft die zich opdringen,
(10) Binnen een stroomgebied waar de visserij en andere menselijke activiteiten met betrekking tot aal een grensoverschrijdend effect kunnen hebben, moeten alle programma's en maatregelen worden gecoördineerd voor het hele stroomgebied. Coördinatie mag echter niet ten koste gaan van de snelle invoering van de nationale onderdelen van de beheerplannen voor aal. Wanneer een stroomgebied zich uitstrekt tot buiten de grenzen van de Gemeenschap, moet de Gemeenschap streven naar een adequate coördinatie met de betrokken derde landen. Bij internationale coördinatie, zowel binnen de Gemeenschap als daarbuiten, dient speciale aandacht te worden besteed aan de Oostzee en de Europese kustwateren die buiten de werkingssfeer van de Richtlijn 2000/60/EG vallen. De noodzaak van een dergelijke coördinatie mag evenwel niet verhinderen dat de lidstaat de urgente maatregelen treft die zich opdringen,
Amendement 4 Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis) Aangezien, uiteraard, een groot deel van de intrek van glasaal verloren gaat, dient de Commissie onverwijld te onderzoeken op welke wijze de Europese aquacultuur zou kunnen worden betrokken bij het herstel van de Europese-aalbestanden, onder meer door middel van het doorkweken van gevangen glasaal tot rode aal, die kan worden uitgezet in de Europese binnenwateren die in verbinding staan met de zee,
Amendement 5 Overweging 10 ter
(10 bis) In verband met het herstel van de Europese-aalbestanden dient te worden opgemerkt dat glasaal bijzonder kwetsbaar is, omdat er grote hoeveelheden glasaal worden uitgevoerd. Derhalve dienen er speciale maatregelen te worden uitgevoerd om de hoeveelheid glasaal die in de Europese wateren wordt uitgezet, te vergroten.
Amendement 6 Artikel 2
Van de eerste tot en met de vijftiende dag van elke maand is het vissen op, het aanlanden van of het aan boord hebben van paling van de soort Anguilla anguilla verboden.
De vangstperiode wordt zodanig ingekort dat de visserij met de helft vermindert.
Amendement 7 Artikel 3, inleidende formule
In afwijking van artikel 2 wordt, voor een periode die afloopt op 30 juni 2007, toestemming verleend voor de visserij op, het aan boord hebben van of het aanlanden van aal van de soort Anguilla anguillavan de eerste tot en met de vijftiende van elke maand, op voorwaarde dat:
In afwijking van artikel 2 wordt, voor een periode die afloopt op 30 juni 2007, toestemming verleend voor de visserij op, het aan boord hebben van of het aanlanden van aal van de soort Anguilla anguillabuiten de vastgestelde vangstperiode, op voorwaarde dat:
Amendement 8 Artikel 3, letter b)
b) alle gevangen aal wordt uitgezet in Europese binnenwateren die in verbinding staan met de zee, teneinde het ontsnappingsniveau van volwassen schieraal te verhogen.
b) alle gevangen aal: - wordt uitgezet in Europese binnenwateren die in verbinding staan met de zee, teneinde het ontsnappingsniveau van volwassen schieraal te verhogen, of - wordt gebruikt voor aquacultuur in de Europese Unie, op voorwaarde dat een door de Commissie vast te stellen percentage van in de aquacultuur gebruikte aal wordt gebruikt voor het kweken en uitzetten van rode aal in Europese binnenwateren die in verbinding staan met de zee, teneinde het ontsnappingsniveau van volwassen schieraal te verhogen, en
Amendement 9 Artikel 3, letter b bis)(nieuw)
b bis) de lidstaten nemen extra maatregelen om de natuurlijke trek van glasaal gedurende bepaalde periodes zo min mogelijk te belemmeren.
Amendement 10 Artikel 4, lid 1
1. Indien de bestaande nationale maatregelen reeds garanderen dat, voor gespecificeerde stroomgebieden, het in artikel 6, lid 4, bedoelde doel reeds wordt bereikt, kan de betrokken lidstaat een aanvraag indienen om, voor een periode die afloopt op 30 juni 2007, te mogen afwijken van de in artikel 2 bedoelde maatregelen voor deze stroomgebieden.
1. Indien de bestaande nationale maatregelen reeds garanderen dat, voor gespecificeerde stroomgebieden, het in artikel 6, lid 4, bedoelde doel reeds wordt bereikt, kan de betrokken lidstaat een aanvraag indienen om, voor een periode die afloopt op 30 juni 2008, te mogen afwijken van de in artikel 2 bedoelde maatregelenvoor deze stroomgebieden.
Amendement 11 Artikel 5, alinea 1 bis (nieuw)
Artikel 4 bis
Aanvullende bescherming voor glasaal
Het vissen op aal van minder dan 12 cm is toegestaan indien wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
(a) het merendeel van de gevangen aal wordt uitgezet in Europese binnenwateren die in verbinding staan met de zee, teneinde het ontsnappingsniveau van volwassen schieraal te verhogen;
(b) voor aal gevangen ten behoeve van de aquacultuur in de Europese Unie geldt de voorwaarde dat een door de Commissie vast te stellen percentage ervan dient te worden gebruikt voor het kweken en uitzetten van pootaal in Europese binnenwateren die in verbinding staan met de zee, teneinde het ontsnappingsniveau van volwassen schieraal te verhogen.
Indien gewenst door een lidstaat kan de Europese Commissie een quotum vaststellen voor de export van glasaal, op voorwaarde dat dit niet strijdig is met het duurzaamheidscriterium of het herstel van het Europese-aalbestand.
Indien in een lidstaat of een regio glasaalvangst wordt gebruikt voor consumptie, kan de Commissie dit toestaan als het niet strijdig is met laten het duurzaamheidscriterium.
Amendement 12 Artikel 5
In afwijking van artikel 2 wordt met ingang van 1 juli 2007 toestemming verleend voor de visserij op, het aan boord hebben van of het aanlanden van aal van de soort Anguilla anguilla van de eerste tot en met de vijftiende van elke maand, op voorwaarde dat die visserij in overeenstemming is met de specificaties en beperkingen die zijn vastgesteld in het beheersplan voor aal.
In afwijking van artikel 2 moet de visserij met ingang van 1 juli 2008 in overeenstemming zijn met de specificaties en beperkingen die zijn vastgesteld in het beheersplan voor aal.
Amendement 13 Artikel 5, alinea 1 bis (nieuw)
Voor lidstaten die de Commissie vóór 31 december 2006 een beheersplan voor aal ter goedkeuring hebben voorgelegd, geldt dat de werking van artikel 2 wordt opgeschort totdat de Commissie een definitief besluit heeft genomen.
Amendement 14 Artikel 6, lid 1
1. De lidstaten bepalen en omschrijven welke individuele stroomgebieden op hun grondgebied een natuurlijke habitat voor Europese aal vormden ("stroomgebied voor aal"), vóórdat de mens in dat gebied enige activiteit aan de dag had gelegd.
1. De lidstaten bepalen en omschrijven welke individuele stroomgebieden op hun grondgebied een natuurlijke habitat voor Europese aal vormden ("stroomgebied voor aal"), vóórdat de mens in dat gebied enige activiteit aan de dag had gelegd. Een lidstaat kan er om gegronde redenen voor kiezen zijn gehele grondgebied of een bestaande regionale bestuurlijke eenheid als één stroomgebied aan te wijzen.
Amendement 15 Artikel 6, lid 2
2. Bij de omschrijving van de stroomgebieden voor aal houden de lidstaten ten volle rekening met de in artikel 3 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde administratieve regelingen.
2. Bij de omschrijving van de stroomgebieden voor aal houden de lidstaten maximaal rekening met de in artikel 3 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde administratieve regelingen.
Amendement 16 Artikel 6, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De lidstaten leggen in hun stroomgebieden een beheersplan voor aal ten uitvoer dat een effectief herstel van het bestand waarborgt. De lidstaten geven aan welke stroomgebieden voor deze plannen in aanmerking komen.
Amendement 17 Artikel 6, lid 3 ter (nieuw)
3 ter. Beheersplannen voor stroomgebieden die door een of meer lidstaten worden gedeeld, dienen gezamenlijk te worden opgesteld en aan de Commissie worden voorgelegd.
Amendement 18 Artikel 6, lid 4
4. Elk beheersplan voor aal heeft ten doel om, voor elk stroomgebied voor aal, ervoor te zorgen dat de kans zeer groot is dat ten minste 40% van de biomassa van volwassen aal kan ontsnappen naar zee, gemeten ten opzichte van de maximale raming van de potentiële ontsnapping uit het stroomgebied bij afwezigheid van enige menselijke activiteit die van invloed is op het visgebied of het bestand.
4. Elk beheersplan voor aal heeft ten doel om, voor elk stroomgebied voor aal, ervoor te zorgen dat de kans zeer groot is dat een hoog percentage van de biomassa van volwassen aal kan ontsnappen naar zee, gemeten ten opzichte van de maximale raming van de potentiële ontsnapping uit het stroomgebied rekening houdend met elke menselijke activiteit die van invloed is op het visgebied of het bestand.
Amendement 19 Artikel 6, lid 5 bis (nieuw)
5 bis. De Europese Unie steunt maatregelen voor het herstel van aalbestanden in stroomgebieden van rivieren in de diverse lidstaten.
Amendement 20 Artikel 6, lid 5 ter (nieuw)
5 ter. De Europese Unie steunt maatregelen voor hulp bij de bouw en/of aanpassing van mechanismen om barrières te passeren, teneinde te voorkomen dat de trek via rivieren wordt belemmerd.
Amendement 21 Artikel 7, lid 1
1. Uiterlijk op 31 december 2006 delen de lidstaten aan de Commissie de overeenkomstig artikel 6 opgestelde individuele beheersplannen voor aal mee.
1. Uiterlijk op 30 juni 2007 delen de lidstaten aan de Commissie de overeenkomstig artikel 6 opgestelde individuele beheersplannen voor aal mee.
Amendement 22 Artikel 7, lid 3
3. De lidstaten leggen de krachtens lid 2 goedgekeurde beheersplannen voor aal ten uitvoer met ingang van 1 juli 2007.
3. De lidstaten leggen de krachtens lid 2 goedgekeurde beheersplannen voor aal ten uitvoer met ingang van 1 juli 2008, of zoveel eerder als haalbaar is.
Amendement 23 Artikel 8, lid 1
1. Wanneer een stroomgebied zich uitstrekt over het grondgebied van meer dan één lidstaat, stellen de betrokken lidstaten gezamenlijk een beheersplan voor aal op.
1. Wanneer een stroomgebied zich uitstrekt over het grondgebied van meer dan één lidstaat, stellen de betrokken lidstaten gezamenlijk een beheersplan voor aal op. Indien de coördinatie tot een zodanige vertraging dreigt te leiden dat het onmogelijk wordt het beheersplan tijdig in te dienen, kunnen lidstaten beheersplannen indienen voor hun nationale deel van het stroomgebied.
Amendement 24 Artikel 8, lid 2
2. Wanneer een stroomgebied voor aal zich uitstrekt tot buiten het grondgebied van de Gemeenschap, doen de betrokken lidstaten al het mogelijke om een beheersplan voor aal op te stellen in samenwerking met de betrokken derde landen.
2. Wanneer een stroomgebied voor aal zich uitstrekt tot buiten het grondgebied van de Gemeenschap, doen de betrokken lidstaten al het mogelijke om een beheersplan voor aal op te stellen in samenwerking met de betrokken derde landen. In dit verband wordt speciale aandacht besteed aan de Oostzee en de kustwateren die buiten de werkingssfeer van Richtlijn 2000/60/EG vallen.
Amendement 25 Artikel 8 bis (nieuw)
Artikel 8 bis
Bijzondere maatregelen voor glasaal
Als onderdeel van het plan voor het herstel van het Europese-aalbestand neemt de Commissie speciale maatregelen om de hoeveelheid uitgezette glasaal te verhogen, zulks met het oog op de problemen die worden veroorzaakt door grootschalige uitvoer van glasaal.
Amendement 26 Artikel 9, lid 1
1. Voor elk beheersplan voor aal legt de betrokken lidstaat uiterlijk op 31 december 2009 een verslag voor aan de Commissie over de monitoring, de doelmatigheid en de resultaten van het plan, waarbij met name voor elk stroomgebied een raming wordt gegeven van het percentage van de totale biomassa van aal dat kan ontsnappen naar zee om daar te paaien, berekend ten opzichte van de potentiële ontsnapping bij totale afwezigheid van visserij of andere menselijke activiteiten die van invloed zijn op de visserij en op het bestand.
1. Voor elk beheersplan voor aal legt de betrokken lidstaat uiterlijk op 31 december 2009 een verslag voor aan de Commissie over de monitoring, de doelmatigheid en de resultaten van het plan.
Amendement 27 Artikel 9, lid 2
2. Uiterlijk op 1 juli 2010 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een statistische en wetenschappelijke evaluatie van de resultaten van de tenuitvoerlegging van de beheersplannen voor aal, samen met het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij.
2. Uiterlijk op 1 juli 2011 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een statistische en wetenschappelijke evaluatie van de resultaten van de tenuitvoerlegging van de beheersplannen voor aal, samen met het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij.
Amendement 28 Artikel 9, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De Commissie bepaalt vóór 1 januari 2007, in overleg met de ICES, de EIFAC (European Inland Fisheries Advisory Commission), de lidstaten en de visserijsector, of de in artikel 6, lid 4, gestelde norm in de praktijk voldoende meetbaar en toepasbaar is, waarna zij, indien noodzakelijk, een gewijzigd of aangepast voorstel voorlegt.
Amendement 29 Artikel 11, eerste alinea
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, maar niet vóór 1 januari 2007.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van een partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko (COM(2005)0692 – C6-0040/2006 – 2005/0280(CNS))
– gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2005)0692)(1),
– gelet op artikel 37 en artikel 300, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0040/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het advies van zijn Juridische Dienst (SJ-0085-06),
– gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0163/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een verordening van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van het Koninkrijk Marokko.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) De financiële bijdrage van de Europese Gemeenschap dient ook te worden gebruikt voor de ontwikkeling van de van de visserij levende kustbevolkingen van Marokko en de Westelijke Sahara, en voor de oprichting van lokale kleine en middelgrote ondernemingen in de visserijsector.
Amendement 2 Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis) Het is belangrijk de informatieverstrekking aan het Europees Parlement te verbeteren. Daarom stelt de Commissie jaarlijks een verslag op over de toepassing van de overeenkomst, dat betrekking heeft op alle categorieën van visserij die daarin worden geregeld en dat vergezeld gaat van de gunstige adviezen die de Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 2 van de overeenkomst heeft uitgebracht.
Amendement 3 Artikel 1, alinea 1
De Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.
De Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd, op voorwaarde dat zij wordt uitgevoerd in overeenstemming met het internationale recht.
Amendement 4 Artikel 2, inleidende formule
De in het protocol bij de overeenkomst vastgestelde vangstmogelijkheden worden als volgt over de lidstaten verdeeld:
De in het protocol bij de overeenkomst opgenomen en overeenkomstig de beginselen die de relatieve stabiliteit waarborgen, vastgestelde vangstmogelijkheden worden als volgt over de lidstaten verdeeld:
Amendement 5 Artikel 3, alinea 1 bis (nieuw)
Op grond van deze meldingen en van gegevens die door de krachtens artikel 10 van de overeenkomst ingestelde gemengde commissie worden verstrekt, brengt de Commissie jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van de overeenkomst.
Amendement 6 Artikel 3, alinea 1 ter (nieuw)
Indien bewezen is dat de overeenkomst wordt toegepast op een manier die in strijd is met de internationale verplichtingen, onderneemt de Commissie onverwijld stappen om de overeenkomst op grond van artikel 15 op te schorten.
Amendement 7 Artikel 3 bis (nieuw)
Artikel 3 bis
In haar jaarlijks verslag aan het Europees Parlement verstrekt de Commissie tevens informatie over de ontwikkeling van de visbestanden, de maatregelen voor beheer en instandhouding daarvan en de resultaten van de experimentele visserij op nieuwe soorten overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van het protocol.
Amendement 8 Artikel 3 ter (nieuw)
Artikel 3 ter
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van het protocol tracht de Commissie, indien de biologische situatie van de bestanden van koppotigen en schaaldieren verbetert, en dit door gunstige wetenschappelijke adviezen wordt bevestigd, nieuwe vangstmogelijkheden voor deze twee soorten in de overeenkomst op te nemen.
Amendement 9 Artikel 3 quater (nieuw)
Artikel 3 quater
De technische en visserijbeheersmaatregelen die door de Marokkaanse autoriteiten ten behoeve van de plaatselijke vloten worden vastgesteld, moeten ook van toepassing zijn op de communautaire vloot die in het kader van deze overeenkomst actief is.
Amendement 10 Artikel 3 quinquies (nieuw)
Artikel 3 quinquies
In de loop van het laatste jaar van de toepassing van het protocol en vóór een overeenkomst tot verlenging daarvan wordt gesloten, legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van de overeenkomst voor.
Amendement 11 Artikel 3 sexies (nieuw)
Artikel 3 sexies
Op grond van het in artikel 3 quinquies bedoelde verslag en na raadpleging van het Europees Parlement, verleent de Raad de Commissie in voorkomend geval een onderhandelingsmandaat met het oog op de aanneming van een nieuw protocol.
Amendement 12 Artikel 3 septies (nieuw)
Artikel 3 septies
De vergaderingen en werkzaamheden van de in artikel 10 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie mogen worden bijgewoond door een lid van het Europees Parlement, in de hoedanigheid van waarnemer, alsmede door vertegenwoordigers van de visserijsector die in het kader van de overeenkomst actief is.
Amendement 13 Artikel 3 octies (nieuw)
Artikel 3 octies
De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van elk initiatief tot wijziging van de inhoud van de overeenkomst, met inbegrip van het protocol, de technische notities en de aanhangsels.
Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2003-2004)
140k
61k
Resolutie van het Europees Parlement over het 21ste en het 22ste jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2003 en 2004) (2005/2150(INI))
– gezien de werkdocumenten van de Commissiediensten (SEC(2004)1638 en SEC(2005) 1446 en 1447),
– gelet op artikel 45 en artikel 112, lid 2 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A6-0089/2006),
A. overwegende dat in de jaarverslagen van de Commissie wordt vastgesteld in hoeverre de richtlijnen door de lidstaten zijn omgezet, teneinde te waarborgen dat de toepassing van de wetgeving op doeltreffende wijze wordt gecontroleerd; overwegende dat volgens het 21ste verslag op 31 december 2003 in totaal 3927 inbreukdossiers in behandeling waren, waarbij in 1855 van deze zaken een inbreukprocedure werd ingeleid, in 999 een met redenen omkleed advies werd uitgebracht, 411 zaken naar het Hof van Justitie werden verwezen en in 69 zaken (waarvan 40 met betrekking op het milieu) de procedure van artikel 228 van het EG-Verdrag werd ingeleid,
B. overwegende dat een adequate controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht niet alleen een beoordeling inhoudt van de kwantiteit van de omzetting, maar ook van de kwaliteit van de omzetting en van de praktijken die bij de eigenlijke toepassing van het Gemeenschapsrecht worden gevolgd,
C. overwegende dat een correcte en snelle tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht een integraal en essentieel bestanddeel vormt van "betere regelgeving"; overwegende dat een heldere en goed geformuleerde wetgeving een onontbeerlijke voorwaarde is voor de behoorlijke toepassing van het Gemeenschapsrecht in de gehele Europese Unie; overwegende dat de kwaliteit van de wetgeving en duidelijkheid inzake de verplichtingen van de lidstaten niet altijd bevredigend zijn, daar de wetgeving dikwijls het resultaat is van moeizame politieke compromissen,
D. overwegende dat de Commissie de door haar gebruikte methoden kan aanpassen om haar taak met succes te kunnen vervullen en om vernieuwingen in te voeren ter verbetering van de toepassing van het Gemeenschapsrecht,
E. overwegende dat de Commissie momenteel aan de aanpassing van bestaande procedures werkt en onderzoekt hoe deze sneller en efficiënter kunnen worden gemaakt; overwegende dat dit echter geen afdoende reden is om de gevraagde informatie over het totaal aan middelen dat in de bevoegde directoraten-generaal en het algemeen secretariaat voor inbreuken wordt uitgetrokken, niet op tijd te verstrekken,
F. overwegende dat het aantal klachten over inbreuken op het Gemeenschapsrecht aantoont dat de Europese burgers voor deze toepassing een rol van vitaal belang spelen, en dat het voor de geloofwaardigheid van de Europese Unie van groot belang is in voldoende mate op de zorgen van de burgers te kunnen ingaan,
G. overwegende dat de klachten van burgers geenszins een slechts symbolische rol bij het scheppen van een "Europa van de mensen" spelen, maar een kosteneffectief en doeltreffend middel vormen voor de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht,
H. overwegende dat een efficiënte rechtsbescherming en een uniforme toepassing en interpretatie essentiële elementen zijn van het Gemeenschapsrecht,
I. overwegende dat het Parlement het 22ste jaarverslag van de Commissie pas in januari 2006 heeft ontvangen en dat, vanwege deze hardnekkige vertraging, in deze resolutie slechts in beperkte mate wordt verwezen naar dat verslag en dat de analyse hoofdzakelijk betrekking heeft op het 21ste jaarverslag van de Commissie over de toepassing van het Gemeenschapsrecht in 2003,
1. is overtuigd van de noodzaak dat alle Europese instellingen op zorgvuldige en zichtbare wijze aandacht besteden en onmiskenbaar prioriteit verlenen aan het vraagstuk van toezicht op de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving, vooral gezien de nadruk die sinds kort wordt gelegd op de dringende noodzaak de Gemeenschapswetgeving en de wetgevingsinitiatieven kwantitatief te beperken;
2. houdt vast aan het standpunt dat een vermindering van de kwantitatieve omvang van de wetgeving hand in hand moet gaan met meer nadruk op de tenuitvoerlegging; beklemtoont dat klachten een kosteneffectief en doeltreffend instrument vormen voor het toezicht op de toepassing van het Gemeenschapsrecht en roept de Commissie ervoor te zorgen dat ten minste een deel van de middelen die vroeger werden uitgetrokken voor de opstelling en follow-up van wetgeving wordt besteed aan de doeltreffende en juiste tenuitvoerlegging van de bestaande Gemeenschapswetgeving in de verschillende eenheden die individuele klachten en inbreukdossiers behandelen;
3. is ervan overtuigd dat de commissies van het Parlement eveneens aandacht dienen te besteden aan het thema van de toepassing van de Gemeenschapswetgeving en met name dat de verantwoordelijke rapporteur een actievere rol zou moeten spelen bij de controle op de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving in de lidstaten, waarbij de regelmatige, door de commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid georganiseerde zittingen tot voorbeeld kunnen strekken;
4. is zich ervan bewust dat comitologie niet het voorwerp uitmaakt van onderhavige resolutie en benadrukt dat er dus een aparte resolutie nodig is over dat thema;
5. benadrukt dat artikel 211 van het EG-Verdrag de Commissie de institutionele verantwoordelijkheid toekent om toe te zien op de toepassing van zowel de bepalingen van dit Verdrag als van de bepalingen welke de instellingen krachtens dit Verdrag vaststellen en dat artikel 226 van het EG-Verdrag de Commissie ertoe machtigt op te treden tegen lidstaten die een van de krachtens dit Verdrag op hen rustende verplichtingen niet zijn nagekomen;
6. stelt vast dat de grootste problemen met de niet-nakomingsprocedure (artikelen 226 en 228 van het EG-Verdrag) gelegen zijn in de duur daarvan (gemiddeld 54 maanden tussen de registratie van de klacht en de aanhangigmaking bij het Hof van Justitie) en in de sporadische toepassing van artikel 228;
7. stelt vast dat de Commissie vier vergaderingen per jaar organiseert om over niet-nakomingsprocedures te beslissen en dat alle besluiten (van de eerste aanmaning met een aan de lidstaat gericht verzoek om informatie, tot aan de beslissing de zaak voor het Hof van Justitie te brengen) worden genomen door het college van Commissieleden; erkent weliswaar de relevantie en de noodzaak van een dergelijk collectief optreden in het geval van niet-nakomingsprocedures, maar stelt voor zorgvuldig de mogelijkheid te overwegen om de beginfase van de interne procedure te bekorten door ieder Commissielid te machtigen binnen zijn of haar bevoegdheidsgebied aanmaningen aan de lidstaten te sturen, zoals thans overigens reeds wordt gedaan wanneer een lidstaat het Gemeenschapsrecht niet binnen de vastgestelde termijn heeft omgezet in nationale wetgeving;
8. constateert dat de nationale rechtbanken in de meeste lidstaten in onvoldoende mate samenwerken en nog steeds terughoudend zijn wat betreft de toepassing van het beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht;
9. is verheugd over de mededeling van de Commissie over de "Verbetering van de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht" (COM(2002)0725), die verschillende acties omlijnt ter verwezenlijking van die doelstelling;
10. betreurt niettemin dat de Commissie geen enkele gestructureerde en gedetailleerde follow-up heeft gepresenteerd van een aantal van de in bovengenoemde mededelingen gedane toezeggingen, zoals de toezegging dat "de toepassing van de prioriteitscriteria elk jaar [zal] worden geëvalueerd bij de bespreking van het verslag over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht";
11. roept de Commissie op een specifieke evaluatie uit te voeren van de toepassing van de in de bovengenoemde mededeling genoemde prioritaire criteria, teneinde te beoordelen of een dergelijke werkwijze werkelijk nodig is en of hierdoor niet het gevaar dreigt dat het toepassingsgebied van de niet-nakomingsprocedures, waarvoor het Verdrag geen rangorde vaststelt, al te zeer wordt ingeperkt; roept de Commissie op te beoordelen of niet een eenvoudige verhoging van de beschikbare middelen in de meest betrokken directoraten-generaal een doeltreffender oplossing is om de follow-up van klachten te verbeteren; wijst erop dat de voor de omzetting bevoegde diensten binnen de Commissie moeten kunnen beschikken over juridisch deskundigen om te onderzoeken of de omzettingen volledig zijn uitgevoerd; benadrukt dat men zich voor de analyse van die omzettingen niet louter kan verlaten op een automatisch concordantiesysteem;
12. roept de Commissie op het Parlement op de hoogte te houden van de resultaten van dergelijke evaluaties; houdt vast aan zijn standpunt dat het vastleggen van prioriteiten er niet toe mag leiden dat klachten van burgers minder gehoor vinden, en dringt er bij de Commissie op aan het Parlement te raadplegen over een mogelijke verandering van de prioriteitscriteria;
13. roept de Commissie op de beginselen van de rechtsstaat en de ervaringen van burgers voorrang te verlenen boven zuiver economische criteria en evaluaties; dringt er bij de Commissie op aan nauwlettend toe te zien op de eerbiediging van de fundamentele vrijheden en de algemene beginselen van het Verdrag evenals op de naleving van verordeningen en kaderrichtlijnen; nodigt de Commissie uit om de secundaire wetgeving als referentiecriterium te gebruiken om uit te maken of er sprake is van een schending van de fundamentele vrijheden;
14. dringt er bij de Commissie op aan de samenwerking met de lidstaten als bedoeld in artikel 10 van het EG-Verdrag te herevalueren, in het licht van het feit dat de meeste lidstaten er niet toe bereid zijn veel voor de verbetering van de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving te doen, zoals is gebleken tijdens de onderhandelingen over het interinstitutioneel akkoord van 16 december 2003 inzake beter wetgeven(1), toen de Raad weigerde verplichtingen aan te gaan op het gebied van de omzetting en tenuitvoerlegging; verklaart zijn steun aan de hervatting van de onderhandelingen met de Raad over dit vraagstuk teneinde het interinstitutioneel akkoord te wijzigen;
15. roept de Commissie op tot een zorgvuldige heroverweging van haar inschikkelijkheid ten opzichte van de lidstaten waar het gaat om de termijnen voor het verstrekken van informatie aan de Commissie, de vaststelling van nationale uitvoeringsmaatregelen of mededeling daarvan en de correcte toepassing van de Gemeenschapswetgeving op nationaal, regionaal en lokaal niveau;
16. constateert dat de lidstaten besloten hebben specifieke structuren op te bouwen ten behoeve van de tenuitvoerlegging; is verheugd over de inspanningen van de Commissie ter ondersteuning van de oprichting van desbetreffende coördinatiecentra in de lidstaten teneinde het omzettings- en uitvoeringsbeleid te verbeteren en de efficiëntie van de precontentieuze fase van niet-nakomingsprocedures te verhogen; stelt voor dat de lidstaten niet alleen technische structuren opbouwen, maar ook één of meer politieke persoonlijkheden aanwijzen die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor het beleid inzake niet-nakomingsprocedures;
17. wijst erop dat ondanks de op organisatorische vraagstukken en communicatiestromen liggende nadruk, moet worden erkend dat vele gevallen van incorrecte tenuitvoerlegging het resultaat zijn van een slechte kwaliteit van de wetgeving en een uitdrukking zijn van opzettelijke pogingen van de lidstaten om de Gemeenschapswetgeving om politieke, bestuurlijke en economische redenen te ondermijnen; stelt in dit verband vast dat de Commissie er in de praktijk toe neigt zich met een laat ingrijpen van de lidstaten tevreden te stellen om de niet-nakomingsprocedure af te sluiten; roept de Commissie op de lidstaten te verzoeken met terugwerkende kracht de overtreden communautaire regel toe te passen teneinde de gevolgen van die inbreuk te corrigeren, op straffe van onmiddellijke instelling van een procedure op basis van artikel 228 van het EG-Verdrag indien het verzuim voortduurt;
18. stelt vast dat het Netwerk voor probleemoplossing in de interne markt (SOLVIT-netwerk) op de interne markt een effectief buitengerechtelijk hulpinstrument is gebleken dat de vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten heeft doen toenemen, maar is van oordeel dat dergelijke instrumenten niet moeten worden beschouwd als vervanging voor niet-nakomingsprocedures die erop zijn gericht de lidstaten tot toepassing van de Gemeenschapswetgeving te verplichten; nodigt de lidstaten uit om meer menselijke en financiële middelen uit te trekken voor hun nationaal contactpunt van het SOLVIT-netwerk;
19. is van mening dat wetgeving dusdanig moet worden opgesteld dat deze gemakkelijk kan worden afgedwongen; vindt het even belangrijk dat de burgers de communautaire wetgeving beter begrijpen en stelt daarom voor om bij alle wetgevingsbesluiten een samenvatting voor de burgers op te nemen in de vorm van een niet-legalistische toelichting;
20. is overtuigd dat het weliswaar van belang is tijd en moeite te besteden aan de ontwikkeling van een dialoog met de lidstaten en hen beter te assisteren teneinde de snelle, correcte omzetting van de Gemeenschapswetgeving te vergemakkelijken, maar dat, met name sinds de uitbreiding, een grotere discipline aan de dag moet worden gelegd om buitensporige vertragingen en voortdurende verschillen in de kwaliteit van de nationale omzetting te voorkomen;
21. is het standpunt toegedaan dat een specifieke clausule die de lidstaten ertoe verplicht bij de omzetting van richtlijnen een concordantietabel op te stellen, op systematische wijze dient te worden opgenomen in iedere nieuwe richtlijn;
22. stelt vast dat in 2004 ongeveer 41 % van de nieuwe richtlijnen een bepaling met betrekking tot een concordantietabel bevatten; is van mening dat het Europees Parlement, in zijn rol als medewetgever, voorstellen dient te steunen om in richtlijnen bepalingen op te nemen die de lidstaten ertoe verplichten bij de kennisgeving van omzettingsmaatregelen gebruik te maken van de concordantietabel; roept de Commissie op regelmatig verslag te doen aan het Parlement over de toepassing van die bepalingen;
23. is verheugd over de inspanningen van sommige directoraten-generaal – en met name DG Milieu – om de conformiteitscontroles met betrekking tot de relevante richtlijnen, met name sedert de uitbreiding, te verbeteren; roept de Commissie op om op haar website de door de verschillende directoraten-generaal aangevraagde studies te publiceren over de overeenstemming van de nationale uitvoeringsmaatregelen met de Gemeenschapswetgeving;
24. stelt vast dat er verschillende procedures wegens non-conformiteit bestaan en dat dergelijke procedures in sommige gevallen zijn herhaald zonder daardoor te bereiken dat de lidstaten ervan werden overtuigd hun omzettingswetgeving aan te passen; benadrukt dat vertragingen van de procedure in dergelijke gevallen zeer nadelige gevolgen voor de burgers kunnen hebben, daar de aandacht niet naar individuele gevallen, maar naar algemene problemen uitgaat; roept de Commissie derhalve op consequent op te treden in gevallen van niet-mededeling van nationale uitvoeringsmaatregelen en non-conformiteit daarvan met de Gemeenschapswetgeving en de verschillende stappen van de procedure als bedoeld in artikel 226 van het EG-Verdrag, vastgelegd in specifieke, niet-dwingende wetgevingsinstrumenten (kennisgevingen, richtsnoeren), te nemen en zich daarbij aan strikte, onontwijkbare termijnen te houden opdat zo spoedig mogelijk een boete kan worden opgelegd krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag;
25. verzoekt de Commissie een lijst in te dienen van de richtlijnen die de slechtste staat van dienst hebben wat betreft hun tenuitvoerlegging, en aan te geven welke redenen zij daarvoor meent te kunnen aanvoeren; herinnert eraan dat overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie en artikel 10 van het EG-Verdrag de lidstaten een "adequaat", doeltreffend en uitgebalanceerd systeem van sancties moeten invoeren dat ontradend werkt ten aanzien van schendingen van de communautaire regels; is van mening dat de niet-invoering van een doeltreffend sanctiesysteem aanleiding moet geven tot strenge vervolging in het kader van de niet-nakomingsprocedure;
26. stelt vast dat de bestaande procedures de burgers alleen het recht geven een klacht in te dienen en dat de Commissie, als hoedster van het Verdrag, een ruime discretionaire bevoegdheid heeft wanneer het om de beslissing gaat een klacht te registreren en een procedure in te stellen; is van mening dat geen enkele regel van het Verdrag, noch de rechtspraak van het Hof van Justitie verbiedt om via specifieke regelgevingsinstrumenten bijkomende rechten aan de klagers toe te kennen, en verzoekt derhalve de Commissie te werken aan de vaststelling van dergelijke instrumenten; is overtuigd dat dit belangrijk is en dat deze bijzondere bevoegdheid gepaard dient te gaan met een verplichting tot transparantie en verantwoordingsplicht aangaande de redenen waarom een bepaald besluit wordt genomen, met name wanneer geen procedure wordt ingeleid;
27. is verheugd over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Europese Ombudsman betreffende "Betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het Gemeenschapsrecht" (COM(2002)0141);
28. dringt er bij de Commissie op aan het in die mededeling genoemde beginsel te eerbiedigen dat alle door de Commissie ontvangen klachten die mogelijkerwijs een daadwerkelijke inbreuk op het Gemeenschapsrecht aan de kaak stellen, tenzij ze vallen onder de uitzonderlijke omstandigheden zoals bedoeld in punt 3 van de bijlage bij de mededeling, geregistreerd dienen te worden, zonder dat zij enige vorm van selectie uitvoert; stelt vast dat de Europese Ombudsman onlangs specifieke klachten heeft ontvangen over niet-inschrijving van ingediende klachten in het register en dat hij deze klachten thans onderzoekt; verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig een rapport te bezorgen over de gevallen van niet-inschrijving van klachten, conform de voornoemde mededeling;
29. stelt vast dat de in de mededeling vastgestelde termijn van één jaar voor de maximale periode die mag verstrijken tussen de registratie van een klacht en het versturen van een aanmaning of het besluit tot seponering, te lang is; betreurt dat die termijn bovendien niet altijd wordt nageleefd, waardoor de klager op onaanvaardbare wijze in onzekerheid wordt gelaten; roept de Commissie derhalve op aanmaningen die nog geen "onderhandelingen" met de lidstaten impliceren, korte tijd na de registratie van de klacht te versturen en vaart te zetten achter de procedure via korte termijnen waarvan niet kan worden afgeweken tenzij in uitzonderlijke gevallen;
30. dringt er bij alle Commissiediensten op aan de klagers – en in voorkomende gevallen ook de betrokken leden van het Europees Parlement – na afloop van elke vooraf vastgelegde termijn (aanmaning, met redenen omkleed advies, aanhangigmaking bij het Hof van Justitie) in kennis te stellen van de vorderingen in hun zaak, de beslissingen van de Commissie toe te lichten en deze gedetailleerd aan de klager mee te delen overeenkomstig de in haar mededeling van 2002 omlijnde beginselen, op grond waarvan de klager verdere opmerkingen kan indienen (waarbij de verstrekte informatie, met name in gevallen waarin de Commissie voornemens is de klacht te seponeren, de door de betrokken lidstaat aangevoerde argumenten dient te omvatten);
31. roept de Commissie op een specifieke procedure in te voeren op grond waarvan de klager en het eventueel betrokken lid van het Europees Parlement toegang wordt verleend tot de documentatie en de inhoud van de met de lidstaat gevoerde correspondentie;
32. roept de Commissie op specifieke gegevens te verstrekken met betrekking tot de naleving van de in haar interne, alleen langs inofficiële weg beschikbare procedurehandleiding gestelde termijnen; herhaalt dat het van groot belang is termijnen te stellen voor de maximumperiode die mag verstrijken tussen de registratie van de klacht en het sturen van een antwoord aan de klager en het verzenden van een aanmaning;
33. stelt vast dat procedures krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag sinds de inwerkingtreding daarvan slechts in drie gevallen hebben geleid tot een arrest van het Hof van Justitie; is verheugd over de mededeling van de Commissie over de toepassing van artikel 228 van het EG-Verdrag (SEC(2005)1658) die het beleid van de Commissie verduidelijkt en verder ontwikkelt door het Hof van Justitie te verzoeken een periodieke betaling en de betaling van een forfaitaire som op te leggen aan lidstaten die het arrest van het Hof niet naleven;
34. verzoekt de Commissie formeel te verklaren dat, overeenkomstig haar mededeling van 2005, alle zaken die reeds het onderwerp zijn van een aanmaning of een met redenen omkleed advies krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag, alsmede zaken die momenteel het onderwerp zijn van procedures overeenkomstig artikel 226, onder de bepalingen van het nieuwe beleid vallen (voorzover zij niet voor de aanhangigmaking bij het Hof worden opgelost);
35. herinnert eraan dat door individuele burgers bij de Commissie, de Europese Ombudsman en de bevoegde parlementaire commissies ingediende verzoekschriften de Europese instellingen ertoe zouden moeten aanmoedigen te onderzoeken op welke manier het Gemeenschapsrecht op nationaal en Europees niveau ten uitvoer wordt gelegd;
36. herhaalt zijn opvatting dat afspraken over een nauwe samenwerking en nauwlettend toezicht tussen de Commissie, de Raad, de Europese Ombudsman en de bevoegde parlementaire commissies van essentieel belang zijn om een effectief optreden te waarborgen in alle gevallen waarin de klager om gegronde redenen zijn beklag heeft gedaan over een inbreuk op het Gemeenschapsrecht;
37. dringt erop aan dat de Commissie, in haar toekomstige jaarverslagen, gegevens moet presenteren die de belangrijke en eigen bijdrage van verzoekschriften voor de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht op accurate wijze weerspiegelen en herhaalt het verzoek dat zij deed in haar resolutie van 9 maart 2004(2) om een hoofdstuk op te nemen dat uitsluitend aan verzoekschriften is gewijd;
38. meent dat de procedurerechten van indieners van verzoekschriften moeten worden vastgelegd op dezelfde wijze als de rechten van klagers, die werden uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 2002; meent dat procedurekwesties in verband met de parallelle behandeling van klachten en verzoekschriften moeten worden opgehelderd en dat de coördinatie tussen de betrokken diensten verder moet worden verbeterd zodat de Commissie verzoekschriften kan garanderen dat de rechten van de indieners van verzoekschriften worden geëerbiedigd;
39. merkt uit eigen ervaring op dat burgers die een verzoekschrift richten tot het Parlement het moeilijk hebben om zich in de nationale rechtbanken te beroepen op rechten die afgeleid zijn uit het Gemeenschapsrecht om herstel te verkrijgen van verlies of schade die zij hebben geleden door toedoen van inbreuken van lidstaten op het Gemeenschapsrecht;
40. betreurt de onbereidwilligheid van de Commissie om beweerde schendingen van het Gemeenschapsrecht te onderzoeken die in het verleden zijn gebeurd en sindsdien zijn verholpen, zoals de schendingen die werden naar voren gebracht in de verzoekschriften over "Equitable Life" en "Lloyds of London"; dringt er bij de Commissie op aan om dergelijke zaken te onderzoeken wanneer de vermeende tekortkomingen naar zeggen van de betrokkenen aanzienlijke schade hebben berokkend, omdat het resultaat van dergelijk onderzoek bijzonder nuttig kan zijn voor burgers die schadevergoeding proberen te krijgen via de gepaste wettelijke kanalen;
41. meent dat moet worden onderzocht op welke manieren de procedures op interinstitutioneel niveau kunnen worden verbeterd om te kunnen voorzien in een doeltreffender, niet-gerechtelijk beroep voor Europese burgers, als logisch gevolg van het in het Verdrag opgenomen recht om verzoekschriften in te dienen; stelt in dit verband voor om te voorzien in een soort "Solvit"-organisatie binnen het Europees Parlement die leden zou bijstaan bij de behandeling van zaken van juridische aard;
42. roept op tot een intensievere samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement en hun respectievelijke leden, teneinde de doeltreffende controle van Europese aangelegenheden op nationaal niveau te bevorderen en te vergroten; is van oordeel dat de nationale parlementen een grote rol dienen te spelen bij het toezicht op de toepassing van het Gemeenschapsrecht, om er zo toe bij te dragen de democratische legitimiteit van de Unie te versterken en de Unie dichter bij de burgers te brengen;
43. dringt er bij de Commissie op aan haar jaarverslagen over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht aan de nationale parlementen door te sturen, opdat deze beter in staat zijn die toepassing door de nationale autoriteiten te controleren;
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Europese Ombudsman en de parlementen van de lidstaten.
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 juni 2002 over effectbeoordeling (COM(2002)0276),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 juni 2002 over het Actieplan "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving" (COM(2002)0278),
– gezien het tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesloten Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2003 over beter wetgeven(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 april 2004 over de toetsing van de impact van de communautaire regelgeving en de raadplegingsprocedures(2),
– gezien de conclusies van de Raad Mededinging van 25-26 november 2004,
– gezien de mededeling van de Commissie van 16 maart 2005 getiteld "Betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie" (COM(2005)0097),
– gezien het verslag van de Commissie getiteld "De wetgeving verbeteren 2004" van 21 maart 2005 (COM(2005)0098),
– gezien de richtsnoeren voor effectentoetsing van de Commissie van 15 juni 2005 met bijlagen (SEC(2005)0791),
– gezien de mededeling van de Commissie "Resultaat van de screening van wetgevingsvoorstellen die bij de wetgever hangende zijn" van 27 september 2005 (COM(2005)0462),
– gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité over beter wetgeven en over verbetering van de tenuitvoerlegging en handhaving van de Europese wetgeving van 28 september 2005(3),
– gezien de mededeling van de Commissie over een gemeenschappelijke EU-methode voor het bepalen van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten van 21 oktober 2005 (COM(2005)0518),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 2005 over het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie voor 2006(4),
– gelet op het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0082/2006),
A. overwegende dat de Commissie in haar mededeling over betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie een duidelijk verband legt tussen het halen van de Lissabon-doelstellingen en betere regelgeving,
B. overwegende dat de totstandbrenging van een transparante, duidelijke, doeltreffende en kwalitatief hoogstaande regelgevingsomgeving een prioritaire doelstelling voor het beleid van de Europese Unie zou moeten zijn,
C. overwegende dat de regelgevingsomgeving waarin de bedrijven zich ontwikkelen een bepalende factor is voor hun concurrentievermogen, een duurzame groei en derhalve voor hun prestaties op het gebied van werkgelegenheid,
D. overwegende dat effectentoetsing bij nieuwe wetgeving en vereenvoudiging van bestaande wetgeving kan bijdragen tot een betere beoordeling van de sociale, economische, milieu- en gezondheidseffecten daarvan en zou kunnen leiden tot een vermindering van de administratieve lasten, die de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf (MKB), aantasten,
E. overwegende dat de reputatie van de Europese wetgever bij burgers en bedrijven in de Unie duidelijk te wensen overlaat, met name doordat de wetgeving, die vaak het resultaat is van een moeilijk tot stand gekomen politiek compromis, niet duidelijk genoeg is en de lidstaten niet in staat of niet bereid zijn om die correct ten uitvoer te leggen,
F. overwegende dat bij de totstandkoming van wetgeving de Commissie sommige betrokkenen de gelegenheid geeft te reageren, door middel van overleg en verschillende werkgroepen, maar dat er onvoldoende zicht is op de inhoud van dit overleg, de deelnemers en de wijze waarop de Commissie de resultaten daarvan in aanmerking neemt,
G. overwegende dat het zich in zijn reeds aangehaalde resolutie van 20 april 2004 met grote meerderheid heeft uitgesproken voor het gebruik van effectentoetsing in de Europese Unie om regelgeving te verbeteren en overwegende dat de Raad en de Commissie in tal van documenten het belang van effectentoetsing hebben onderstreept,
H. overwegende dat de effectentoetsing die door de Commissie wordt toegepast niet consequent volgens één en dezelfde methodiek plaatsvindt en daardoor van wisselende kwaliteit is en dat de effectentoetsing vaak meer op een rechtvaardiging van het voorstel lijkt dan op een objectief feitelijke toetsing,
I. overwegende dat veel uitvoerings- (of secundaire) wetgeving via comitologie tot stand komt, zonder adequate parlementaire controle of effectentoetsing,
J. overwegende dat wetgeving ook een proces is, waarbij geleerd kan worden van gemaakte fouten; overwegende dat er onvoldoende zicht is op de effecten van wetgeving en dat de rapporten van de Commissie over de uitvoering van gemeenschapswetgeving zich beperken tot de implementatie in de lidstaten, maar geen inzicht geven of de wetgeving in de praktijk heeft beantwoord aan de doelstelling,
1. onderstreept de noodzaak dat alle communautaire wetgeving die wordt aangenomen volledig met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel strookt;
2. steunt de ambitie om de Europese wetgeving ter bevordering van groei en werkgelegenheid te verbeteren; benadrukt de noodzaak van een geïntegreerde en consistente aanpak van de initiatieven voor een "betere regelgeving" die aansluit op de drie pijlers van de Lissabon, indien de markt het laat afweten; benadrukt dat initiatieven voor een "betere regelgeving" op een doorzichtige en democratische wijze ten uitvoer moeten worden gelegd;
3. spreekt zich uit voor een op beginselen gebaseerde wetgeving die kwaliteit boven kwantiteit stelt; beschouwt het debat over een "betere regelgeving" als een goede gelegenheid om na te denken over wetgeving als een proces dat bedoeld is om vastomlijnde beleidsdoelen te verwezenlijken door alle belanghebbenden bij alle fasen van dit proces te betrekken, vanaf de voorbereiding tot de handhaving;
4. raadt aan het programma voor een "betere regelgeving" eerst op een beperkt aantal gebieden uit te proberen en de resultaten daarvan te evalueren voordat het breed wordt ingezet; meent dat de ervaringen met de Lamfalussy-procedure in de wetgeving inzake de financiële markten in het algemeen en de dialoog tussen regelgevers en marktdeelnemers in het bijzonder als een waardevolle testcase voor een dynamisch wetgevingsproces kunnen dienen;
5. is van mening dat de Lamfalussy-procedure haar nut heeft; vindt de convergentie van toezichtprocedures van cruciaal belang; verwelkomt in dit opzicht de bijdragen van de comités van niveau 3 en sluit zich aan bij hun oproep tot een adequaat instrumentarium; meent dat de technische details bij de wetgeving grotendeels kunnen vervallen en meer afdoende regels voor een dynamische markt kunnen worden ingesteld, als toezichthouders maar voldoende speelruimte hebben; benadrukt evenwel dat de politiek te allen tijde verantwoordelijk blijft voor de einddoelstellingen van de betreffende wetgeving; staat erop dat de wetgevers het proces nauwlettend in de gaten houden en herhaalt nogmaals dat de rechten van het Parlement op het gebied van wetgeving volledig in acht moeten worden genomen;
6. stelt de noodzaak vast om ieder wetgevingsvoorstel vergezeld te laten gaan van een effectentoetsing, hetgeen in zijn reeds aangehaalde resolutie van 20 april 2004 is gedefinieerd als het kort en bondig in kaart brengen van de gevolgen in sociaal, economisch en milieuopzicht, alsmede het in kaart brengen van de beleidsalternatieven die de wetgeving tegen deze achtergrond ter beschikking staan;
7. is van oordeel dat ingeval een ontwerpvoorstel door de Commissie op verzoek van een of meer lidstaten wordt ingediend, dit vermeld dient te worden;
8. benadrukt de noodzaak de eenduidige richtsnoeren en structuren voor het uitvoeren van een effectentoetsing die de Commissie in juni 2005 heeft gepubliceerd zo spoed mogelijk uniform in alle DG's te implementeren;
9. verwelkomt de ontwikkeling van effectbeoordelingen in de voorbereidende fase, maar wijst erop dat deze nooit in de plaats van het politieke debat over de voors en tegens van wetten kunnen komen; onderstreept dat de belangen van consumenten, het bedrijfsleven en de burgerbevolking niet simpelweg tot een kosten-batenanalyse kunnen worden teruggebracht; is ervan overtuigd dat de uitvoering van wetten volledig onder de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf en overeenkomstig hun politieke prioriteiten moet plaatsvinden; verlangt volledige transparantie in de voorbereidende fase, motiveringen die stoelen op de resultaten die men wil bereiken en waar nodig nadere uitleg; benadrukt het belang van gemeenschappelijke richtsnoeren die bij de drie pijlers van Lissabon aansluiten; staat op een behoorlijke begroting;
10. benadrukt dat de Commissie in de effectentoetsing op een meer nauwkeurige manier en overeenkomstig nauwkeurige richtsnoeren de gevolgen in aanmerking moet nemen van het niet-bestaan van wetgeving, in termen van gemiste baten, met name met betrekking tot gezondheid, maatschappelijk welzijn en duurzaamheid; benadrukt dat zij daarnaast de door haar ontwikkelde methode om administratieve lasten als onderdeel van effectentoetsing kwantitatief te gaan berekenen op EU-niveau zo snel mogelijk moet operationaliseren; stelt vast dat een dergelijke methode noodzakelijk is om inzicht te krijgen in de kosten die samenhangen met de toepassing en uitvoering van wetgeving; is van mening dat uiterlijk 2006 een definitieve methodiek moet zijn geïntegreerd in de effectentoetsing;
11. acht het voor een eenduidige toepassing van effectentoetsing door de diensten van de Commissie van wezenlijk belang dat de kwaliteit van de effectentoetsing wordt onderworpen aan een onafhankelijke controle; zal geen voorstellen in behandeling nemen zonder dat deze vergezeld gaan van een onafhankelijk gecontroleerde effectenbeoordeling, tenzij, in uitzonderlijke individuele gevallen, door het Parlement ontheffing hiervan wordt verleend;
12. spreekt de wens uit dat voor een "betere regelgeving" een algemene aanpak wordt gehanteerd, waarbij zowel het Parlement, de Raad en de Commissie als de lidstaten volledig worden betrokken en waarbij alle belanghebbenden worden geraadpleegd, zodat ook burgers zich meer betrokken voelen, aangezien we onlangs hebben gezien dat de bevolking in bepaalde lidstaten weinig vertrouwen in het Europees project heeft; pleit voor een grotere inbreng en betrokkenheid van de vertegenwoordigers van consumenten en werknemers bij de overlegprocessen;
13. benadrukt dat raadpleging van belanghebbenden in de voorbereidende fase niet hetzelfde is als onderhandelen met de belanghebbenden gedurende het wetgevingsproces en uit haar bezorgdheid over de neiging van de Commissie om bilaterale onderhandelingen met individuele lidstaten aan te gaan vooraleer wetgevingsvoorstellen ter tafel te leggen, wat soms leidt tot vreemde, inconsistente of tegenstrijdige bepalingen en opt-outs of uitzonderingen ten gunste van bepaalde lidstaten, waardoor de gelijkheid van het speelveld wordt verstoord;
14. acht het noodzakelijk dat bij voorbereiding van wetgeving en de effectentoetsing betrokkenen in de gelegenheid worden gesteld en voldoende tijd krijgen om hun reacties kenbaar te maken, dat de Commissie de betrokkenen meedeelt op welke wijze hun reacties in het voorstel worden verwerkt; is van oordeel dat de Commissie hierbij maximale transparantie dient te betrachten door zowel de reacties van betrokkenen als de effectentoetsing in een voor ieder toegankelijk register te publiceren;
15. stelt vast dat veel uitvoeringswetgeving tot stand komt via de zogenoemde comitologieprocedure; is van mening dat deze wetgeving aan dezelfde kwaliteitseisen als de uit te voeren wetgeving moet voldoen en pleit er derhalve voor deze aan een effectentoetsing te onderwerpen zodra de noodzakelijke know-how en instrumenten zijn ontwikkeld;
16. is ervan overtuigd dat het Parlement eerder genegen zal zijn zich op de algemene beginselen te concentreren en een vereenvoudiging en innovatie van de wetgeving te steunen als zijn wetgevende bevoegdheden in de context van de comitologie worden geëerbiedigd;
17. herhaalt dat het Parlement en de Raad hun fundamentele wijzigingen in voorstellen van de Commissie ook aan een effectentoetsing kunnen onderwerpen en benadrukt dat deze effectentoetsing alleen maar zin heeft, wanneer dezelfde methodiek wordt gehanteerd als bij de Commissie;
18. nodigt de Raad en de Commissie uit in het kader van een interinstitutioneel overleg op korte termijn een communautaire methode en procedure voor het toepassen van effectentoetsing binnen het Europees beleidsproces te ontwikkelen en voor september 2006 met concrete afspraken te komen;
19. onderstreept dat de methoden voor een "betere regelgeving" het machtsevenwicht tussen het Parlement, de Raad en de Commissie en hun respectieve rol in acht moeten nemen; spreekt de wens uit dat het Parlement op basis van zijn ervaring een weloverwogen en geïntegreerde bijdrage levert; benadrukt dat de politiek achter de innovaties in het wetgevingsproces moet staan;
20. is van mening dat een zeer technische wetgeving de co-wetgevers niet van het democratische wetgevingsproces mag vervreemden, maar hen juist moet stimuleren zich op de politieke kernbeginselen en -doelstellingen te concentreren en zich op de praktische toepassing daarvan te richten, waarbij ze van een voorschrijvende op een ontvankelijke en participatieve aanpak moeten overschakelen, daarbij gebruikmakend van alle technische kennis en capaciteiten van de regelgevende autoriteiten die de wet moeten toepassen;
21. nodigt lidstaten uit onderling ervaringen uit te wisselen met het gebruik van effectentoetsing, en ook op nationaal niveau regelgeving te onderwerpen aan effectentoetsing;
22. verwelkomt de grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij het werkprogramma van de Commissie, maar wil niet dat voorstellen op volstrekt willekeurige wijze en alleen op basis van subsidiariteit en proportionaliteit worden geselecteerd; spreekt de wens uit dat alle nieuwe voorstellen vergezeld gaan van een samenvatting van de bestaande wetgeving op dat gebied en een toelichting van de plaats die de nieuwe tekst daarin inneemt; wil dat de Raad en het Parlement verschillende opties worden voorgelegd, die elk een gedegen analyse bevatten van de respectieve consequenties wat de verwachtingen van de burger, de drie pijlers van Lissabon, het kostenplaatje en de administratieve belasting (vooral voor het MKB) betreft;
23. roept de Commissie op een uniform wetgevend kader voor de hele EU zeker te stellen door ervoor te zorgen dat dit kader niet van Raadswege door een veelvoud aan uitzonderingsregels voor enkele lidstaten wordt ondermijnd;
24. verzoekt de Commissie uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van nieuwe wetgeving het Parlement te rapporteren over de effecten van de wetgeving in de praktijk; is daarbij vooral geïnteresseerd in de vraag of de wetgeving aan de oorspronkelijke opzet heeft voldaan, welke gevolgen zij heeft gehad voor het internationale concurrentievermogen van de desbetreffende sector, niet in de laatste plaats in het licht van de uiteenlopende regelgeving (of het ontbreken daarvan) in concurrerende landen, en hoe de wetgeving in de praktijk wordt nageleefd; vraagt de Commissie eveneens de kwantitatieve resultaten van de effectentoetsing regelmatig te onderwerpen aan een kritische analyse, ten einde vast te stellen of de gehanteerde methodiek betrouwbare voorspellingen produceert en hierover aan het Parlement te rapporteren;
25. onderstreept de noodzaak van een actievere rol van het Parlement, en met name van de verantwoordelijke rapporteur, bij het monitoren van de implementatie van Europese regelgeving in de lidstaten, en van gebruikmaking daarbij van het netwerk tussen het Europees Parlement en de nationale en/of regionale parlementen;
26. is van mening dat de omzetting van EG-wetgeving nauwlettend en proactief in de gaten moet worden gehouden, zodat uiteenlopende interpretaties en verguldingsmaatregelen worden voorkomen; wil dat de Commissie samen met de toezichthouders en deskundigen zowel op EU- als nationaal niveau een actieve rol bij het omzettingsproces speelt, aangezien een vroegtijdige analyse van mogelijke knelpunten vertragingen en een onnodige belasting van het bedrijfsleven kan voorkomen; stelt voor dat het Parlement samen met zijn nationale partners een gedegen toezichtprocedure voor het omzettingsproces opzet;
27. erkent dat de "open coördinatiemethode" een belangrijk beleidsinstrument is in het kader van de strategie van Lissabon; beklemtoont echter dat deze methode niet kan worden beschouwd als een algemeen substituut voor een meer officiële coördinatie en gemeenschappelijke beleidsmaatregelen in dit verband; dringt erop aan dat het Parlement volledig wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van de WTO-praktijken en verzoekt de Commissie een evaluatierapport over deze methode in te dienen; beklemtoont dat de open coördinatiemethode niet mag uitgroeien tot een parallelle, niet-transparante wetgevingsprocedure die de in het EG-Verdrag vastgestelde procedures ondermijnt en de parlementaire controle in gevaar brengt;
28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Tenuitvoerlegging, gevolgen en uitwerking van de vigerende wetgeving op het gebied van de interne markt
128k
49k
Resolutie van het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging, de gevolgen en de uitwerking van de vigerende wetgeving op het gebied van de interne markt (2004/2224(INI))
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 juni 2002 over effectbeoordeling (COM(2002)0276),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 juni 2002 over het actieplan 'Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving' (COM(2002)0278),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december juni 2002 over de verbetering van de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (COM(2002)0725),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2003 over beter wetgeven(1) dat tussen het Parlement, de Raad en de Commissie is afgesloten,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 april 2004 over de impact van de Gemeenschapswetgeving en de raadplegingsprocedure(2),
– gezien de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2004,
– gezien de mededeling van de Commissie van 16 maart 2005, met als titel 'Betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie' (COM(2005)0097),
– gezien het verslag van de Commissie van 21 maart 2005, met als titel 'De wetgeving verbeteren 2004' (COM(2005)0098),
– gezien de richtsnoeren voor de effectbeoordelingen van de Commissie van 15 juni 2005, en de bijlagen hierbij (SEC(2005)0791),
– gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité over beter wetgeven en over verbetering van de tenuitvoerlegging en handhaving van de Europese wetgeving van 28 september 2005(3),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 januari 2005 getiteld "Tweede verslag over de implementatie van de internemarktstrategie 2003-2006" (COM(2005)0011),
– gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2005, met de titel "Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap: een strategie voor de vereenvoudiging van de regelgeving" (COM(2005)0535),
– gezien de herlancering van de Lissabon-strategie op 22 en 23 maart 2005,
– gezien de scorebordverslagen betreffende de interne markt,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0083/2006),
A. overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie zich in het boven aangehaalde Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2003 ertoe hebben verbonden zich aan de agenda voor een betere regelgeving te houden,
B. overwegende dat de Commissie in de hernieuwde agenda van Lissabon een betere regelgeving centraal stelt bij het streven naar werkgelegenheid en groei in de Europese Unie,
C. overwegende dat de deregulering en vermindering van de enorme bureaucratie veroorzaakt door de EU-wetgeving vitale voorwaarden zijn voor het bereiken van de doelstellingen van Lissabon,
D. overwegende dat een verbeterde Europese wetgeving zou moeten leiden tot een betere concurrentiepositie in de wereldeconomie, faire concurrentievoorwaarden tussen bedrijven, het stimuleren van de groei en de versterking van de sociale samenhang,
E. overwegende dat het nastreven van de doelstelling van een betere regelgeving niet mag leiden tot het ondermijnen van de sociale normen of de normen ter bescherming van het milieu en de consument,
F. overwegende dat burgers en bedrijven baat hebben bij goede, duidelijke en eenvoudige interne marktwetten en dat ook de tenuitvoerlegging en handhaving hierdoor wordt vergemakkelijkt,
G. overwegende dat betrokkenen hun bezorgdheid hebben geuit over de moeilijkheden die ze hebben ondervonden als gevolg van onduidelijke of onvolledige concepten, definities of bepalingen in de Gemeenschapswetgeving,
H. overwegende dat problemen met de omzetting of tenuitvoerlegging vaak het gevolg zijn van slecht opgestelde wetteksten; dat de Europese wetgevende organen hierin een belangrijke verantwoordelijkheid hebben en dus bij onderhandelingen zouden moeten afzien van ingewikkelde en onduidelijke compromissen,
I. overwegende tekstuele dubbelzinnigheden leiden tot wettelijke onzekerheden en tegenstrijdigheden bij het omzetten van teksten in nationale wetgeving, met het gevaar voor concurrentieverstoring en fragmentatie van de interne markt,
J. overwegende dat uit de diverse scorebordverslagen over de interne markt telkens weer blijkt dat, ondanks verbeteringen in sommige lidstaten, de omzetting en tenuitvoerlegging van communautaire wetgeving nog steeds een ernstig probleem is,
K. overwegende dat binnen de agenda voor betere regelgeving prioriteit moet worden gegeven aan de tenuitvoerlegging en omzetting van bestaande regelgeving om tegenstrijdigheden te voorkomen die de concurrentiekracht van Europa, de rechten van werknemers en consumenten en het vermogen van consumenten en bedrijven om de interne markt optimaal te benutten, ondermijnen,
L. overwegende dat uit de diverse scorebordverslagen over de interne markt telkens weer blijkt dat de omzetting in verscheidene lidstaten nog steeds een ernstig probleem is,
M. overwegende dat voor een betere regelgeving zowel op voorhand als achteraf effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd om na te gaan of de doelstellingen kunnen worden of zijn bereikt,
N. overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie de noodzaak hebben erkend om alternatieve regelgevingsmechanismen te gebruiken in die gevallen die zich daarvoor lenen, alsmede in die gevallen waarbij het gebruik van een wettelijk instrument volgens het EG-Verdrag niet expliciet vereist is,
O. overwegende dat, onder het voornoemde Interinstitutioneel Akkoord, dergelijke mechanismen niet van toepassing zullen zijn als fundamentele rechten of belangrijke politieke opties op het spel staan, noch in situaties waar de regels in alle lidstaten op dezelfde manier moeten worden toegepast,
P. overwegende dat er geen enkel officieel mechanisme bestaat om het Parlement op de hoogte te brengen voordat wordt voorgesteld alternatieven voor wetgeving te gebruiken, noch om het Parlement te raadplegen over resultaten die voortkomen uit alternatieve regelgeving; voorts overwegende dat deze afwezigheid van "checks and balances" de democratisch prerogatieven van het Parlement ondermijnt,
Q. overwegende dat het van vitaal belang is dat alle drie de instellingen middelen en personeel investeren in de oprichting van taakgroepen voor 'betere regelgeving',
1. benadrukt dat een gemeenschappelijke aanpak nodig is om de regelgeving te verbeteren en dat deze gebaseerd moet zijn op een aantal grondbeginselen inzake regelgeving, namelijk subsidiariteit, proportionaliteit, verantwoordingsplicht, consistentie, doorzichtigheid en doelgerichtheid; benadrukt dat deze aanpak niet kan voorbijgaan aan de rechten van het sociaal overleg en de principes van de participatieve democratie moet respecteren;
2. benadrukt dat het Parlement, de Raad en de Commissie taakgroepen voor een 'betere regelgeving' moeten oprichten, een interinstitutionele werkgroep moeten instellen om opleidingen, vaardigheden en kwaliteitscontrole te ontwikkelen en de optimale werkwijzen voor een betere regelgeving moet delen en benchmarken;
3. dringt er bij de Commissie op aan dat ze een korte, duidelijke gids produceert voor het proces voor een betere regelgeving; dat in de gids de belangrijkste beoordelingsstappen die moeten worden genomen bij de evolutie, ontwikkeling en tenuitvoerlegging van Gemeenschapswetgeving in grote lijnen moeten worden weergegeven, daarbij inbegrepen een evaluatie achteraf op hoofdpunten, in samenwerking met het Parlement;
4. dringt er op aan dat er bij alle Commissievoorstellen een "checklist voor betere regelgeving" wordt gevoegd waarin een samenvatting wordt gegeven van de fases die het voorstel moet doorlopen, en dat deze checklist bij de voltooiing van elke fase moet worden geactualiseerd, met een verwijzing naar relevante studies of effectbeoordelingen;
5. benadrukt dat er door een strategische regelgevingsbenadering en een stabiel kader de beste resultaten zullen worden bereikt doordat de betrokken sectoren de wetgeving op de meest effectieve wijze kunnen plannen en ten uitvoer leggen; geeft de Commissie een pluim voor het CARS 21-initiatief, aangezien dit een heel goed voorbeeld is van strategische benadering van regelgeving;
6. verzoekt de Commissie om zowel op voorhand als achteraf effectbeoordelingen van de wetgeving uit te voeren, zodat kan worden nagegaan of de belangrijkste beleidsdoelstellingen zijn bereikt en het herzieningsproces van de regelgeving kan worden ondersteund;
7. acht het met het oog op de uniforme toepassing door de Commissie van effectbeoordelingen, met name met betrekking tot de internemarktwetgeving, van essentieel belang dat de kwaliteit daarvan aan een speciale controle wordt onderworpen;
8. staat erop dat alle aan het Parlement voorgelegde wetgevende voorstellen ook een samenvatting van de effectbeoordeling bevatten;
9. benadrukt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat ze geen nieuwe problemen bij de tenuitvoerlegging opwerpen door het opleggen van aanvullende vereisten op nationaal niveau bij de omzetting van Gemeenschapswetgeving ("verguldingsmaatregelen") en zij dit moeten bevestigen aan de hand van een formele verklaring aan de Commissie;
10. dringt er bij de Commissie op aan dat ze de Gemeenschapswetgeving verder moet consolideren, vereenvoudigen en systematiseren om deze toegankelijker en leesbaarder te maken;
11. verzoekt de Commissie met nieuwe voorstellen voor een doorzichtiger en doeltreffender raadpleging van de betrokkenen te komen; is van oordeel dat de sociale partners op voet van gelijkheid hierin moeten worden betrokken en dat consumenten- en leefmilieuorganisaties moeten worden geraadpleegd;
12. dringt er bij de Commissie op aan de doeltreffendheid te verbeteren van het ex ante onderzoek van nationale technische ontwerpvoorschriften krachtens Richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij(4), onder andere door het vergroten van de openbare toegang tot bezwaren die door de Commissie en andere lidstaten worden geopperd;
13. dringt er op aan dat de Commissie een transparante en snelle inbreukprocedure voor test cases voor de interne markt in het leven roept en dat ze het Parlement op de hoogte brengt van de wijze waarop haar criteria van voorrang voor de behandeling van inbreuken – zoals vermeld in haar aangehaalde mededeling over de verbetering van de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht – in de praktijk zijn onderzocht en onder de aandacht van de klagers zijn gebracht;
14. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan het toezicht op de uitvoering en naleving van het Gemeenschapsrecht te verbeteren; meent dat dit kan meehelpen bij het opvoeren van het omzettingstempo van wetgeving, bij de uitwisselingen van optimale werkwijzen tussen de lidstaten en bij het invoeren van sancties voor het in gebreke blijven; dringt erop aan dat de verslagen van de Commissie over de tenuitvoerlegging zich niet beperken tot een juridische analyse van de omzettingsinstrumenten, maar eveneens de toepassing van de wetgeving in kwestie in de praktijk evalueren;
15. staat erop dat het Parlement een lijst krijgt van alle beleidsmaatregelen waarbij de Commissie alternatieve regelgevingsmechanismen heeft gebruikt, met onder meer een evaluatie van de min- en pluspunten van deze mechanismen, de effecten ervan op de concrete situatie en meer bepaald op de rechten van werknemers en consumenten, alsmede op de sociale cohesie, op de eerlijke mededinging, het stimuleren van de groei en de concurrentiepositie van de EU, alsmede op de optimale werkwijzen en de lessen die uit het proces kunnen worden getrokken; dringt erop aan deze informatie in het jaarverslag van de Commissie over beter wetgeven op te nemen;
16. onderkent dat de klassieke regelgevingsmethode niet altijd de beste manier is om een beleidsdoelstelling te bereiken;
17. benadrukt tevens de centrale rol van het Parlement, en met name van de verantwoordelijke rapporteur, in het controleren van de implementatie en naleving van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten en van het hierop uitgeoefende toezicht door de Commissie;
18. erkent de mogelijkheden van het Lamfalussy-proces om een interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen, maar betreurt de trage voortgang bij het bereiken van een interinstitutioneel akkoord waarin de rol van het Parlement in het implementatieproces volledig wordt erkend;
19. dringt erop aan dat de Commissie in het jaarlijkse werkprogramma een lijst opneemt met die voorstellen waarvoor een alternatieve regeling zou kunnen gelden;
20. dringt erop aan dat alternatieve regelgevingsvoorstellen worden voorzien van duidelijke doelstellingen en vastomlijnde termijnen voor op te treden, evenals sancties voor het ingebreke blijven;
21. stelt voor dat de commissies van het Parlement goed doortimmerde onderzoeksmechanismen bedenken om de tenuitvoerlegging en het gebruik van alternatieve regelgevingsmiddelen te evalueren en op te volgen, zodat consumenten ook bij dergelijke alternatieve regelgevingsvoorstellen altijd hun toevlucht tot het gerecht kunnen nemen als bedrijven hun beloften niet nakomen;
22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2000 over het verslag van de Commissie aan de Europese Raad: "De wetgeving verbeteren 1998 - Een gedeelde verantwoordelijkheid" en "De wetgeving verbeteren 1999"(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2001 over het Witboek van de Commissie over Europese governance(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 april 2003 over het verslag van de Commissie aan de Europese Raad "De wetgeving verbeteren 2000" en over het verslag van de Commissie aan de Europese Raad "De wetgeving verbeteren 2001"(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 februari 2004 over het verslag van de Commissie "Een betere wetgeving 2002"(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2004 over de mededeling van de Commissie over de vereenvoudiging en verbetering van de communautaire regelgeving(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 april 2004 over de toetsing van de impact van de communautaire regelgeving en de raadplegingsprocedures(6),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken, de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0080/2006),
A. overwegende dat vereenvoudiging van het wetgevend kader en waarborging van de duidelijkheid, doeltreffendheid en kwaliteit van zowel bestaande als toekomstige wetgeving essentiële voorwaarden zijn om de doelstelling van een "betere regelgeving" te bereiken, die een prioriteit vormt voor de Unie in het kader van de bevordering van economische groei en werkgelegenheid,
B. gezien de in het interinstitutioneel akkoord van 16 december 2003 inzake beter wegeven(7) vastgestelde verplichtingen en doelstellingen, met name diegene die erop gericht zijn de communautaire wetgeving te vereenvoudigen en de kwantitatieve omvang daarvan te beperken, en diegene die betrekking hebben op het effect van de communautaire wetgeving in de lidstaten,
C. overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 25 oktober 2005 onder de titel "Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap : een strategie voor de vereenvoudiging van de regelgeving" (COM(2005)0535) de vereenvoudiging terecht niet als een afzonderlijke wetgevende techniek voorstelt naast de codificatie, herschikking of gewone intrekking van regelgevende teksten maar als een algemene methode die al die werkwijzen omvat en bestemd is om de communautaire en nationale regels gemakkelijker toepasbaar en daardoor ook minder geldverslindend te maken,
D. overwegende dat deze methode voor de Commissie, de Raad en het Europees Parlement een werktuig ter bereiking van de doelstellingen van de strategie van Lissabon is,
E. overwegende dat een dergelijke methode een nauw partnerschap op de eerste plaats tussen de Europese instellingen onderling en vervolgens tussen de Europese instellingen en de autoriteiten van de lidstaten veronderstelt,
F. gezien de niet aflatende inspanningen van de Commissie, de Raad en het Parlement van de afgelopen jaren om instrumenten ter vereenvoudiging van de wetgeving te ontwikkelen, te definiëren en de toepassing ervan te verbeteren,
G. overwegende dat de vereenvoudigingspogingen die sinds de aanvatting van het tweede vereenvoudigingsprogramma in februari 2003, aansluitend op de mededeling van de Commissie "Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire" (COM(2003)0071, 11 februari 2003), ondernomen zijn, zeer verschillend van aard en omvang geweest zijn, van herziening van bepaalde richtlijnen tot omwerking van de regelgeving voor een heel beleidsterrein in zijn geheel, zodat de procedurele benaderingswijze moeilijk eenvormig te maken is,
H. gezien de bij de tenuitvoerlegging van de interinstitutionele akkoorden van 20 december 1994(8) inzake codificatie en van 28 november 2001(9) inzake herschikking van de Europese wetgeving opgedane ervaringen, en overwegende dat deze instrumenten van essentieel belang zijn om te kunnen komen tot een vereenvoudiging van het communautair acquis,
I. overwegende dat sedert de inwerkingtreding van het interinstitutioneel akkoord inzake herschikking slechts 12 voorstellen tot herschikking zijn ingediend, waarvan er 2 uiteindelijk hebben geleid tot publicatie van de daaruit resulterende wetgevingsbesluiten, 2 werden ingetrokken en 8 nog hangende zijn; en overwegende dat er weliswaar tegen de 2400 'families' wetgevingsbesluiten bestaan die voor codificatie in aanmerking zouden kunnen komen, maar dat tot op heden slechts 49 voorstellen dienaangaande zijn ingediend bij het Parlement;
J. overwegende dat het "Lopend programma voor vereenvoudiging", dat in bijlage 2 van de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie van 2005 is opgenomen, dertig voorstellen bevat die moeilijk te plaatsen zijn omdat ze in algemene termen handelen over gevallen voor "aanpassing", "herziening", "modernisering", "vereenvoudiging" en dergelijke;
1. steunt krachtig het proces van de vereenvoudiging van de regelgeving van de Unie, alsmede de doelstelling ervoor te zorgen dat deze regelgeving passend, eenvoudig en effectief is; benadrukt evenwel dat ten aanzien van dit proces aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan:
a)
volledige betrokkenheid van het Europees Parlement zowel bij het interinstitutionele debat over vereenvoudiging als, in zijn hoedanigheid van medewetgever, bij de goedkeuring van de wetgeving waarop de vereenvoudigingsprocedure betrekking heeft;
b)
ruime en transparante raadpleging van alle belanghebbenden, dus niet alleen lidstaten en bedrijven, maar ook niet-gouvernementele organisaties;
c)
meer algemene transparantie van het regelgevingsproces, in het bijzonder door de Raadsbesprekingen open te stellen voor het publiek, wanneer de Raad bijeenkomt in zijn hoedanigheid van wetgever;
2. moedigt de Commissie aan om, gesteund door het interinstitutioneel akkoord inzake beter wetgeven, specifiek gerichte en weldoordachte wetgeving aan te nemen waarvan de effecten kunnen worden voorzien en die zullen bijdragen tot het creëren van gunstige voorwaarden om groei en werkgelegenheid te bevorderen door onnodige administratieve kosten en procedures te verminderen, obstakels die aanpassing en innovatie in de weg staan te verwijderen en in het algemeen te zorgen voor rechtszekerheid,
3. is verheugd over de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie van 2005 over haar toezegging te zullen komen met een programma ter vereenvoudiging van wetgevingsbesluiten, en over de uitgestippelde methoden en doelstellingen voor het verwezenlijken van dat programma;
4. is verheugd over het feit dat de Commissie voornemens is omvangrijke vereenvoudigingsinitiatieven op te nemen in haar jaarlijkse wetgevingsprogramma's en over het feit dat de Commissie aanvullende voorstellen zal indienen die verschillende sectoren van de economie van de Gemeenschap zullen bestrijken; benadrukt het belang van nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie om na te gaan welke wetgeving moet worden vereenvoudigd;
5. is tevreden met de intentie onnodige belasting van het MKB te verminderen en het gebruik van informatietechnologie te intensiveren; is van mening dat een van de doelstellingen van de vereenvoudiging van de regelgeving van de Unie moet zijn de regelgeving eenvoudiger en effectiever te maken, en op die manier meer gericht op de gebruiker;
6. is van mening dat het vereenvoudigingsproces in geen geval mag leiden tot een verlaging van de normen waarin de bestaande wetgeving voorziet; waarschuwt bijvoorbeeld dan ook voor een al te strikte en louter financieel of bestuurlijk georiënteerde analyse van de kosten en baten van de beoogde wetgeving; is ervan overtuigd dat bij elke in het kader van een vereenvoudigingsstrategie op te maken evaluatie in gelijke mate rekening moet worden gehouden met de economische, maatschappelijke, milieu- en gezondheidsaspecten die daaraan zijn verbonden, en dat een dergelijke operatie niet alleen maar door kortetermijnmotieven mag zijn ingegeven;
7. verzoekt de Commissie bij voorrang aandacht te besteden aan de vereenvoudiging van verordeningen; richtlijnen dienen slechts in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen te worden vereenvoudigd, voorzover zij niet handelen over zeer gevoelige aangelegenheden en niet via moeizame compromissen tot stand zijn gekomen, zoals bij het communautaire vennootschapsrecht;
8. stelt vast dat het 'slaagpercentage' van de vereenvoudigingsinitiatieven sinds 2003 niet teleurstelt en dat de gemiddelde duur van de procedures in vergelijking met de ingewikkeldheid van de materies niet overdreven is; stelt niettemin vast dat de vereenvoudigingsinitiatieven die sindsdien aangevat zijn, zeer beperkt in aantal zijn en dat de doelstellingen voor een beperking van de omvang van het communautair acquis, die aanvankelijk vastgelegd waren, nog lang niet bereikt zijn;
9. is van oordeel dat de intrekking van irrelevante en achterhaalde wetgeving hoogste prioriteit moet krijgen en dat de Commissie hieraan onverwijld moet voldoen; is echter van oordeel dat, wanneer bepaalde wetgeving om deze redenen wordt ingetrokken, tegelijk een communautair wetgevingsbesluit moet worden vastgesteld waarmee wordt voorkomen dat de lidstaten aangelegenheden gaan reguleren die op communautair niveau zijn gedereguleerd;
10. onderlijnt dat, voorzover er sprake van overreglementering van een aantal beleidsterreinen is, de toestand grotendeels aan de wetgevende activiteiten van de lidstaten te wijten is, en dat bijgevolg, als er Europese regels ingetrokken worden, die intrekking gevolgd moet worden door afschaffing van de overeenkomstige nationale bepalingen;
11. stelt voor dat de Commissie een voortdurende controle uitoefent op eventuele nationale wetgeving die van kracht blijft nadat de daaraan ten grondslag liggende communautaire wetgeving is ingetrokken; is van oordeel dat de Commissie gepaste herzieningsclausules dient op te nemen in haar voorstellen;
12. beschouwt codificatie en herschikking als elementaire middelen ter vereenvoudiging van het acquis communautaire en dringt erop aan deze middelen op grotere schaal in te zetten; is overtuigd dat herschikking slechts in beperkte mate is toegepast en dat dit te wijten is aan het gebrek aan interesse vanwege de Commissie en aan het feit dat het Reglement van het Europees Parlement niet nauw genoeg aansluit bij het interinstitutioneel akkoord inzake herschikking;
13. steunt de codificatie van het acquis communitaire, maar is sceptisch aangaande een volledige herschikking, aangezien deze tot uiteenlopende interpretaties tussen de EU-instellingen zou kunnen leiden; waarschuwt dat de vereenvoudiging er niet toe mag leiden dat het acquis zonder democratische controle wordt herschreven;
14. juicht de tot nu toe door codificatie van de communautaire wetgeving behaalde resultaten toe en hoopt dat de betrokken eenheden van de Commissie nieuwe, ambitieuzere codificatievoorstellen zullen opstellen die zich ook tot beleidsgebieden uitstrekken die tot nu toe buiten beschouwing zijn gebleven, met name ondernemingsrecht, intellectuele eigendom en consumentenbescherming;
15. is van oordeel dat, indien bij de instellingen de wens bestaat de wetgeving te vereenvoudigen en dit door middel van herschikkingte doen, het interinstitutioneel akkoord inzake herschikkingsystematischer moet worden toegepast;
16. gaat ervan uit dat het Europees Parlement en de Raad, ter wille van een doeltreffende herschikking, er principieel van moeten afzien de gecodificeerde delen van wetgevingsbesluiten te wijzigen; is overtuigd dat, indien de instellingen werkelijk de wens hebben de wetgeving te vereenvoudigen en dit door middel van herschikking te doen, de gecodificeerde delen van een wetgevingsbesluit moeten worden onderworpen aan de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord inzake codificatie; erkent evenwel dat er een speciale procedure dient te komen om het gecodificeerde gedeelte te kunnen wijzigen wanneer dit van cruciaal belang is om dit gedeelte met het te wijzigen deel in overeenstemming te brengen of het hierop te laten aansluiten;
17. is van oordeel dat het zinvol zou zijn wanneer de instellingen zouden onderzoeken of naast codificatie en herschikking een derde procedure moet worden ingevoerd teneinde te voorzien in de meest geschikte instrumenten voor het vereenvoudigen van de communautaire wetgevingsbesluiten; meent evenwel dat tot op heden in die gevallen waarin de Commissie algemene vereenvoudigingsvoorstellen heeft gedaan die niet kunnen worden ingedeeld bij intrekkingen, codificaties of herschikkingen, het Europees Parlement enkel de gewone procedure kan starten en bijgevolg punt 36 van het interinstitutioneel akkoord inzake beter wetgeven niet kan worden toegepast;
18. is van oordeel dat het interinstitutioneel akkoord inzake herschikking de procedure dient uit te stippelen die moet worden gevolgd wanneer het tijdens een wetgevingsprocedure noodzakelijk blijkt de gecodificeerde gedeelten van het betreffende wetgevingsbesluit te wijzigen;
19. roept de Commissie op om, onder inachtneming van de bovenstaande richtsnoeren, onverwijld een voorstel in te dienen over een herschikking van de interinstitutionele akkoorden met betrekking tot de kwaliteit van de EU-wetgeving;
20. verklaart zich bereid om sterker bij te dragen tot de vereenvoudigingspogingen die door de drie instellingen samen ondernomen moeten worden om de operatie vereenvoudiging weer op gang te trekken;
21. verbindt er zich van zijn kant toe om na te denken over verbetering van zijn eigen procedures en interne wetgevende technieken om de vereenvoudigingen te bespoedigen, met inachtneming van de procedures die door het primair recht voorgeschreven zijn, in dit geval het EG-Verdrag;
22. verzoekt de Commissie constitutionele zaken te bepalen welke wijzigingen aan het Reglement kunnen worden aangebracht om het mogelijk te maken het akkoord inzake herschikking daadwerkelijk ten uitvoer te leggen, vooral met het oog op een bredere toepassing van de in het Reglement vastgestelde vereenvoudigde procedures;
23. onderstreept dat de traditionele wetgevingsinstrumenten het gangbare middel moeten blijven om de in de Verdragen vastgelegde doelstellingen te bereiken; is van mening dat alternatieve methoden van regelgeving, zoals co-regulering en zelfregulering, een zinvolle aanvulling kunnen vormen op wetgevingsmaatregelen, voor zover die methoden de resultaten van de wetgeving evenwaardig of meer verbeteren; onderstreept dat de toepassing van alternatieve methoden van regelgeving in ieder geval in overeenstemming moet zijn met het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"; wijst erop dat de Commissie de voorwaarden en grenzen moet bepalen waaraan de partijen bij de toepassing van die praktijken gehouden zijn, en dat deze in elk geval alleen dienen te worden gebruikt onder toezicht van de Commissie en onverminderd het recht van het Parlement, de toepassing ervan af te keuren;
24. verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de vraag in hoeverre de als een vorm van coregulering opgezette standaardiseringspraktijk die momenteel gangbaar is, voldoet aan de vereisten van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven", alsmede aan die van artikel 6 van het EG-Verdrag;
25. is van mening dat standaardisering dreigt te leiden tot minder transparantie en minder verantwoordingsplicht, aangezien de gekozen vertegenwoordigers niet meer bij de besluitvorming worden betrokken en de inspraak van niet-gouvernementele organisaties en andere belanghebbende partijen niet meer in gelijke mate is gegarandeerd; is derhalve van mening dat standaardisering strikt beperkt moet blijven tot louter technische harmonisatiemaatregelen;
26. verwondert zich over het feit dat de hervorming van het huidig systeem van delegatie van de regelgevende functie (het systeem-"comitologie") in de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie van 2005 alleen maar in het kort en in het voorbijgaan ter sprake komt in punt 3 letter d, in fine, terwijl die hervorming het afgeleid Europees recht aanzienlijk kan helpen vereenvoudigen door de Commissie de mogelijkheid te geven om uitvoeringsbepalingen aan te nemen met procedures die vlugger verlopen;
27. is van mening dat de wetgever ook tot vereenvoudiging kan bijdragen via een akkoord over minder gedetailleerde wetsbesluiten en door een beroep te doen op een ruimere waaier van uitvoeringsmaatregelen van de Commissie, op voorwaarde dat effectieve controle op de inhoud van deze uitvoeringsmaatregelen door de wetgever is gewaarborgd;
28. wijst er in dit verband eens te meer op dat voor toepassing van de zgn. "comitéprocedure" een complete herziening nodig is van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10), en wel om
a)
meer openheid te waarborgen,
b)
ervoor te zorgen dat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden beperkt blijven tot niet-essentiële of uitvoerende bepalingen en dat het doel, de inhoud, de draagwijdte en de duur van de gedelegeerde bevoegdheden duidelijk worden omschreven, ook met betrekking tot eventuele "sunset-clausules",
c)
formele gelijkheid te garanderen tussen de aan het Europees Parlement en de Raad toegekende besluitvormingsbevoegdheden ten aanzien van dergelijke maatregelen middels toepassing van terugverwijzingsmechanismen;
29. neemt nota van de lijst van acties in het lopend programma voor vereenvoudiging van de Commissie en zal in het raam van het komende wetgevingsproces actief meewerken om de doelstelling te halen dat de daar genoemde wetgeving wordt vereenvoudigd, als dit wenselijk is;
30. verwacht dat de diverse herschikkings- en herzieningsvoorstellen van de Commissie zullen bijdragen tot een verhoging van de economische en sociale ontwikkeling van de Unie in het kader van het beleid inzake duurzame ontwikkeling, alsmede van het peil van de bescherming van de gezondheid van burgers en van de kwaliteit van hun leefmilieu, overeenkomstig de doelstellingen neergelegd in artikel 2 van het EG-Verdrag;
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 september 2005 aan de Raad en het Europees Parlement over het resultaat van de screening van wetgevingsvoorstellen die bij de wetgever hangende zijn (COM(2005)0462),
– gezien de brief van zijn Voorzitter aan de voorzitter van de Europese Commissie d.d. 23 januari 2006(1),
– gezien de brief van de voorzitter van de Commissie aan de Voorzitter van het Parlement d.d. 8 maart 2006,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0143/2006),
A. overwegende dat de Commissie in haar reeds aangehaalde mededeling haar voornemen kenbaar heeft gemaakt om 68 voorstellen in te trekken waarvan zij vindt dat zij niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de strategie van Lissabon en de principes voor betere wetgeving, terwijl andere zullen worden onderworpen aan een herziene economische-effectenevaluatie en indien nodig zullen worden gewijzigd,
B. overwegende dat in de brief van de Voorzitter van het Parlement aan de voorzitter van de Commissie over het resultaat van de analyse van deze mededeling door de parlementaire commissies in grote lijnen positief wordt gereageerd op de voornemens van de Commissie, maar specifiek wordt verzocht verscheidene van deze voorstellen niet in te trekken en bezwaar wordt gemaakt tegen eventuele wijziging van sommige andere voorstellen,
C. overwegende dat het antwoord van de voorzitter van de Commissie aan de Voorzitter van het Parlement stelt dat de Commissie naar behoren rekening heeft gehouden met het standpunt van het Parlement alvorens haar definitief standpunt in te nemen en de specifieke redenen geeft waarom de Commissie sommige van de verzoeken van het Parlement niet heeft opgevolgd alsook de eventuele initiatieven die de Commissie in de toekomst denkt te nemen om alsnog aan sommige van deze verzoeken tegemoet te komen,
D. overwegende dat deze mededeling bij uitstek de kans biedt voor een intensievere analyse van de problemen in verband met het intrekken of wijzigen van wetgevingsvoorstellen door de Commissie,
E. overwegende dat de meeste wetgevingsbesluiten van de Gemeenschap, op enkele uitzonderingen na, slechts kunnen worden goedgekeurd op basis van een voorstel van de Commissie die vrijwel het monopolie geniet voor wetgevingsinitiatieven,
F. overwegende dat artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag bepaalt dat de Commissie "kan besluiten haar voorstel te wijzigen" te allen tijde gedurende de procedure die leidt tot de aanneming van een communautair besluit, "zolang de Raad geen besluit heeft genomen",
G. overwegende dat, hoewel de rol van het Parlement om historische redenen niet wordt genoemd in artikel 250, lid 2, deze bepaling moet worden geïnterpreteerd in combinatie met artikel 251 voorzover het gaat om de toepassing ervan op de medebeslissingsprocedure en artikel 252 voorzover het gaat om de samenwerkingsprocedure,
H. overwegende dat bij de aanneming van een gemeenschappelijk standpunt na de eerste lezing de Commissie conform het derde streepje van de tweede alinea van artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag het Europees Parlement alleen op de hoogte mag brengen van haar eigen standpunt en dat vervolgens bij een wijziging van het gemeenschappelijk standpunt door het Parlement de Commissie conform letter c) in de derde alinea van artikel 251, lid 2 alleen haar advies mag geven, zodat duidelijk is dat de Commissie niet langer de "eigenaar" van de voorstellen is,
I. overwegende dat de Verdragen waar het gaat om de mogelijkheid dat de Commissie een wetgevingsvoorstel intrekt er het zwijgen toe doen,
J. overwegende dat dit ontbreken van bepalingen over het intrekken van wetgevingsvoorstellen de Commissie er niet van heeft weerhouden om regelmatig wetgevingsvoorstellen in te trekken,
K. overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie het niet eens lijken te zijn over de mate waarin de Commissie het recht heeft om haar wetgevingsvoorstellen in te trekken,
L. overwegende dat het intrekken van wetgevingsvoorstellen ondanks dit gebrek aan overeenstemming regelmatig is gepraktiseerd door de Commissie zonder dat dit ooit aanleiding heeft gegeven tot een zaak bij het Hof van Justitie,
M. overwegende dat het Parlement zelf in het verleden de Commissie heeft verzocht voorstellen in te trekken,
N. overwegende dat de kaderovereenkomst(2) over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie van 26 mei 2005 bepaalt dat:
–
de Commissie in alle wetgevingsprocedures zich ertoe verplicht de door het Parlement aangenomen amendementen zorgvuldig te behandelen, teneinde hiermee rekening te houden in een eventueel gewijzigd voorstel (punt 31),
–
de Commissie bij alle wetgevingsprocedures, alvorens een voorstel in te trekken, het Parlement en de Raad hiervan in kennis stelt (punt 32);
–
de Commissie voor de wetgevingsprocedures waarvoor geen medebeslissing is vereist, zich ertoe verbindt een door het Parlement verworpen wetgevingsvoorstel in voorkomend geval in te trekken en om, wanneer zij haar voorstel handhaaft,in een verklaring voor het Parlement de redenen hiervoor uiteen te zetten (punt 33),
O. overwegende dat afspraken, gebaseerd op gemeenschappelijke richtsnoeren tussen de drie instellingen over het intrekken en indien nodig wijzigen van wetgevingsvoorstellen door de Commissie een positieve bijdrage zouden leveren aan een soepel verloop van de wetgevingsprocedures;
1. is verheugd over de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie en is van mening dat het intrekken of wijzigen van de overgrote meerderheid van de voorstellen zoals daar genoemd, in feite kan bijdragen aan vereenvoudiging van het communautaire wetgevingsklimaat, maar benadrukt dat de Commissie nauwkeurig rekening moet houden met de bezwaren van de Voorzitter van het Parlement in zijn brief d.d. 23 januari 2006;
2. is verheugd dat de Commissie, alvorens haar definitief standpunt goed te keuren opnieuw haar voorstellen heeft herzien in het licht van de bezwaren van het Parlement; erkent dat in elke zaak waarin de Commissie de bezwaren niet heeft overgenomen zij redenen heeft gegeven waarom zij dit niet deed en dat in sommige gevallen zij mogelijke initiatieven heeft aangegeven waardoor aan de wensen van het Parlement tegemoet zou kunnen worden gekomen;
3. beklemtoont dat bij toekomstige soortgelijke ondernemingen de Commissie specifieke redenen moet geven voor het intrekken of wijzigen van elk voorstel en zich niet mag beperken tot het verwijzen naar algemene beginselen die niet duidelijk de redenen verklaren waarom de Commissie van mening is dat een specifiek voorstel moet worden ingetrokken of gewijzigd;
4. verheugt zich over het feit dat de Commissie verklaart rekening te zullen houden met de doelstellingen van de Agenda van Lissabon voordat zij een voorstel doet om een wetgevingsvoorstel in te trekken; betreurt het daarom dat de Commissie het voorstel inzake het statuut van de Europese onderlinge maatschappij heeft ingetrokken, een onderwerp dat toch een van de hoekstenen van de Strategie van Lissabon vormt; verbaast zich erover dat de Commissie het argument naar voren brengt dat de verscheidenheid van de nationale wetgevingen een obstakel vormt voor communautaire initiatieven; dringt er daarom bij de Commissie op aan om voor het einde van dit jaar een initiatief te nemen dat de opstelling mogelijk maakt van een statuut voor de Europese onderlinge maatschappij en de Europese vereniging;
5. verzoekt de Commissie om onmiddellijk nadat zij is benoemd een lijst op te stellen en te overhandigen aan het Parlement en de Raad waarin staat met welke van de wetgevingsvoorstellen van haar voorganger zij denkt door te gaan;
6. verzoekt de Commissie een lijst op te nemen met voorstellen die zij van plan is in te trekken of te wijzigen in haar jaarlijks wetgevings- en werkprogramma zodat het Parlement zijn mening kan laten horen overeenkomstig de rechten die het toebedeeld krijgt van de Verdragen en de procedures die zijn neergelegd in de reeds aangehaalde kaderovereenkomst;
7. neemt kennis van het feit dat de mogelijkheid dat de Commissie een wetgevingsvoorstel intrekt niet wordt genoemd in enige bepaling van de bestaande Verdragen terwijl de mogelijkheid om een wetsvoorstel te wijzigen valt onder het beginsel dat de Commissie haar voorstel kan wijzigen tijdens de procedure die voorafgaat aan de goedkeuring van een communautair besluit zoals uitdrukkelijk bepaald is in artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag; erkent dat dit beginsel tevens van toepassing is op de medebeslissingsprocedure uit artikel 251 en de samenwerkingsprocedure uit artikel 252;
8. erkent evenwel dat binnen duidelijke beperkingen de mogelijkheid van de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te trekken tijdens een procedure die voorafgaat aan de goedkeuring ervan
–
een uitvloeisel is van het recht van de Commissie om wetgevingsinitiatieven te nemen en een logische aanvulling vormt op haar mogelijkheid een voorstel te wijzigen,
–
kan bijdragen aan versterking van de rol van de Commissie bij de wetgevingsprocedure en
–
kan worden beschouwd als een positief element dat ervoor moet zorgen dat de procedures die voorafgaan aan goedkeuring van een communautair besluit en de interinstitutionele dialoog gericht zijn op het bevordering van het "communautair belang";
9. houdt evenwel staande dat deze mogelijkheid moet worden bezien in het licht van de rechten van de verschillende instellingen in het wetgevingsproces zoals vastgelegd in de Verdragen en in overeenstemming met het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen;
10. benadrukt dat de mogelijkheden van intrekken of wijzigen niet mogen afdoen aan de rol van elke instelling in het wetgevingsproces zodat het institutionele evenwicht niet in gevaar komt en dat de mogelijkheid om in te trekken niet betekent dat een "vetorecht" door de Commissie wordt erkend;
11. benadrukt dat het intrekken of wijzigen van wetgevingsvoorstellen onderworpen moet zijn aan dezelfde algemene principes die ook gelden voor het indienen van voorstellen door de Commissie, namelijk het communautair belang moet leidraad zijn en de voorstellen moeten met redenen worden omkleed;
12. is van mening, zonder af te doen aan de bevoegdheid van het Hof van Justitie om de precieze reikwijdte en grenzen vast te stellen van de rechten die de Verdragen toekennen aan de instellingen, dat het vaststellen van gemeenschappelijke richtsnoeren door de instellingen ten aanzien van het intrekken of wijzigen van wetgevingsvoorstellen door de Commissie kan worden beschouwd als aanvulling op de desbetreffende beginselen die zijn neergelegd in de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie en het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven en een positieve stap zouden betekenen op de weg naar het vergemakkelijken van het wetgevingsproces en de dialoog tussen de instellingen;
13. brengt de volgende richtsnoeren naar voren over het intrekken en wijzigen van wetgevingsvoorstellen door de Commissie:
a)
de Commissie kan in het algemeen een wetgevingsvoorstel intrekken of wijzigen op welk tijdstip ook tijdens de procedures die voorafgaan aan de goedkeuring ervan zolang de Raad geen besluit heeft genomen. Dit betekent dat de Commissie bij medebeslissings- en samenwerkingsprocedures dit niet meer mag doen nadat de Raad het gemeenschappelijk standpunt heeft goedgekeurd, tenzij de Raad bij zijn besluit over het gemeenschappelijk standpunt zijn bevoegdheden te buiten is gegaan om het Commissievoorstel te amenderen zodat het besluit in de praktijk neerkomt op een wetgevingsinitiatief van de Raad zelf waarin het Verdrag niet voorziet;
b)
wanneer het Parlement een wetgevingsvoorstel heeft verworpen of substantiële amendementen erop heeft voorgesteld of wanneer het Parlement de Commissie anderszins heeft verzocht een wetgevingsvoorstel in te trekken of ingrijpend te wijzigen, moet de Commissie hiermee naar behoren rekening houden. Indien de Commissie om belangrijke redenen besluit het standpunt van het Parlement niet te volgen, moet zij de redenen voor dit besluit uiteenzetten in een verklaring tegenover het Europees Parlement,
c)
wanneer de Commissie besluit een wetgevingsvoorstel op eigen initiatief in te trekken of te wijzigen, moet zij het Parlement van tevoren verwittigen over haar voornemen. Deze kennisgeving moet tijdig worden afgegeven waardoor het Parlement de kans krijgt om haar standpunt over de zaak te bepalen en moet een duidelijke uitleg bevatten van de redenen waarom de Commissie van mening is dat een specifiek voorstel moet worden ingetrokken of gewijzigd. De Commissie moet naar behoren rekening houden met het standpunt van het Parlement. Indien de Commissie om belangrijke redenen besluit haar voorstel in te trekken of te wijzigen tegen de wensen van het Parlement, moet zij de redenen uitleggen voor dit besluit in een verklaring tegenover het Europees Parlement;
14. benadrukt dat de mate waarin de Commissie rekening houdt met de standpunten van het Parlement voorzover het gaat om intrekking of wijziging van wetgevingsvoorstellen een essentieel onderdeel vormt van het politiek vertrouwen dat ten grondslag ligt aan een heilzame samenwerking tussen de twee instellingen;
15. is van mening dat mocht de Commissie een wetgevingsvoorstel intrekken of ingrijpend wijzigen op een wijze die raakt aan de wetgevingsprerogatieven van het Parlement, de kwestie moet worden doorverwezen naar de relevante politieke instanties van het Parlement voor politieke overweging; is bovendien van mening dat, mocht de Commissie een wetsvoorstel intrekken op een wijze die raakt aan de prerogatieven van de twee takken van de wetgevende macht, zij deze kunnen beschouwen als ongeldig en de procedure kunnen voortzetten die wordt genoemd in de Verdragen en die voorafgaat aan de uiteindelijke goedkeuring van het desbetreffende besluit;
16. is van mening dat, wanneer een wetgevingsvoorstel dat is geformuleerd overeenkomstig artikel 138 van het Verdrag, wordt ingetrokken dan wel ingrijpend gewijzigd, de Commissie de betrokken Europese sociale partners hiervan naar behoren op de hoogte moet stellen;
17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.