Resolutie van het Europees Parlement over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa - Groenboek (2006/2113(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het groenboek van de Commissie - een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa (COM(2006)0105),
– gezien de gezamenlijke nota van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger over de externe aspecten van het energiebeleid aan de Europese Raad van 15-16 juni 2006,
– onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in tweede lezing op 8 maart 2005 met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten(1),
– onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in eerste lezing op 26 oktober 2005 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken voor vervoer en energie(2),
– onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in tweede lezing op 13 december 2005 met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten(3),
– onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in tweede lezing op 4 april 2006 met het oog op de aanneming van een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector(4),
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 18 mei 2006 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap(5),
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 16 november 2005 over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van Protocol nr. 9 bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië met betrekking tot de VI-kerncentrale van Bohunice in Slowakije(6),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2005 over het gebruik van de financiële middelen voor de ontmanteling van kerncentrales(7),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2005 over de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering(8),
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 14 december 2004 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (gecodificeerde versie)(9),
– onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in eerste lezing op 5 juli 2005 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake maatregelen om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen(10),
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 5 juli 2006 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof(11),
‐ onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 met aanbevelingen aan de Commissie inzake verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare energiebronnen(12),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 september 2005 over het aandeel van hernieuwbare energie in de EU en voorstellen voor concrete acties(13),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de zekerheidsstelling van de energievoorziening in de Europese Unie(14),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie "Meer doen met minder"(15),
– gezien de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raden van 23-24 maart 2006, betreffende de goedkeuring door de Europese Raad van het groenboek over een energiebeleid voor europa, en van 15-16 juni 2006 betreffende de gezamenlijke nota van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger inzake de externe aspecten van energiezekerheid,
– gezien de beraadslagingen op de openbare hoorzitting die op 12 september 2006 door de Commissie industrie, onderzoek en energie over dit onderwerp werd georganiseerd,
– gezien het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa waarin energie een thema is waarvoor gedeelde bevoegdheid met de lidstaten geldt,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkeling, de Commissie internationale handel, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0426/2006),
1. is verheugd over het groenboek van de Commissie over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie, maar benadrukt de noodzaak om in te zien dat de omstandigheden in de algemene wereldwijde energiemarkt steeds veranderen en wijst op het belang om het perspectief van de productie te verruimen tot een systematische benadering waarbij zowel met de productie als met de distributie en de consumptie rekening wordt gehouden ten einde een Europees energiebeleid uit te werken dat een betaalbare energie waarborgt - voor zover mogelijk uit koolstofarme bronnen op korte termijn en koolstofvrije bronnen op middellange termijn en uit eigen bronnen -, het marktmechanisme laat spelen en tegelijkertijd het milieu beschermt, de klimaatverandering bestrijdt en een efficiënt energiegebruik bevordert;
2. benadrukt dat de Commissie in haar groenboek heeft gesteld dat 1 triljoen EUR in de Europese energiemarkt geïnvesteerd dient te worden teneinde de energievoorziening in Europa op de lange termijn veilig te stellen; stelt daarnaast vast dat het niet aannemelijk is dat dit alleen door de overheid gefinancierd kan worden en dat het daarom belangrijk is om de energie-industrie van de Europese Unie bij de verdere ontwikkeling van een consensus aangaande het energiebeleid te betrekken;
3. dringt er bij de Europese Raad op aan om op de top in het voorjaar van 2007 een actieplan vast te stellen dat minimaal de volgende elementen omvat: de consument staat in het energiebeleid centraal, een radicale hervorming van het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) om de markt tot investeringen in een koolstofarme economie aan te zetten gebaseerd op een vastgestelde doelstelling voor EU-koolstofemissies in 2020, waaronder een doelstelling van 25% energie uit hernieuwbare bronnen in 2020 en een bindende doelstelling voor de uitstoot door auto's, een versnelling in het beleid inzake efficiënt energiegebruik, grotere inspanningen om de ontbundeling naar de letter en de geest te implementeren, met inbegrip van de volledige ontbundeling van het bezit van energienetten voor het geval dat andere maatregelen geen effect blijken te hebben, minimale bindende richtsnoeren voor regelgevers waaronder de procedure voor de benoeming van regelgevers, onafhankelijkheid, transparantie en verantwoordelijkheid, een ambitieus O&O-beleid inzake schone energietechnologieën, een gemeenschappelijke buitenlandse beleidsstrategie op energiegebied en volledige tenuitvoerlegging van alle huidige EU-energiewetgeving;
Duurzaamheid Klimaatverandering
4. erkent dat de klimaatverandering ernstige milieuproblemen veroorzaakt die onmiddellijke actie van de EU en de internationale gemeenschap vereisen; is van mening dat uiterlijk in 2050 het overgrote aandeel van EU-energie afkomstig moet zijn van koolstofvrije energiebronnen of geproduceerd moet worden met behulp van technologie die de uitstoot van broeikasgassen tegenhoudt, waarbij een zuinig en efficiënt energiegebruik en hernieuwbare energiebronnen centraal staan, en dat het daarom nodig is een duidelijk actieplan op te stellen om deze doelstelling te bereiken; dringt er bij de EU-leiders op aan om tegen het eind van volgende jaar een bindende CO2-doelstelling voor 2020 af te spreken en een indicatieve CO2-doelstelling voor 2050 en is voorts van mening dat:
a.
de Commissie een herziening van het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) dient voor te stellen, waaronder een economisch haalbaar beheer van de ETS-credits, zoals een geleidelijke overstap naar veilen of benchmarking op basis van output: het ETS-systeem moet worden gebaseerd op een zorgvuldige evaluatie van de gevolgen voor het milieu en de economie, een complete evaluatie van de toewijzingsmethoden, herziening van de sanctieregeling;
b.
tijdens de tweede ETS-financieringsperiode (2008-2012) financiële middelen dienen te worden toegekend op een manier die ertoe leidt dat er actie wordt ondernomen om de CO2-uitstoot en het energieverbruik terug te dringen;
c.
het systeem voor emissiehandel en maximale emissies internationaal dient te worden uitgebreid en voor een langere periode moet gelden dan nu;
d.
het ETS meer sectoren van zware energieverbruikers dient te omvatten, met name het hele goederenvervoer: er moet een strategie worden uitgewerkt om de emissie door schepen terug te dringen en er dient zo snel mogelijk een apart systeem voor de luchtvaart te worden ingesteld;
e.
de Commissie, gezien de schommelingen in de prijzen voor emissiecertificaten, opties tot matiging dient te overwegen; in zulke opties dienen vervat te zijn bevordering van het vertrouwen in de markt door de transparantie van de markt te vergroten, bijvoorbeeld door de tijdige en uniforme publicatie van emissiegegevens in de gehele EU, en een ruimere gebruikmaking van de flexibele mechanismen van het Protocol van Kyoto (gezamenlijke uitvoering en schone ontwikkeling) om de liquiditeit van de markt te vergroten;
f.
de Commissie voor het einde van 2007 dient na te gaan hoe de nationale toewijzingsmethoden kunnen worden geharmoniseerd en hoe de huidige methodologie inzake ETS kan worden vereenvoudigd en transparant kan worden gemaakt in lijn met de beursregels;
g.
dringt er bij de Commissie op aan een verslag op te stellen over de eventuele noodzaak tot regulering van de markt voor kooldioxide-emissierechten;
Onderzoek en ontwikkeling en innovatie
5. roept de Europese Voorjaarsraad van 2007 op om ervoor te zorgen dat het toekomstige Europese energiebeleid geschraagd wordt door een ambitieuze O&O-strategie op energiegebied, met name meer openbare middelen en sterke stimulansen om de particuliere sector aan te zetten om meer middelen uit te trekken voor O&O en op die manier zijn sociale verantwoordelijkheid op te nemen; moedigt de lidstaten aan om een strategie op te zetten om het budget voor onderzoek op het gebied van energie te verhogen, met name in het kader van een tussentijdse herziening van het budget voor het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieactiviteiten (FP7) en het programma Intelligente Energie - Europa; vraagt om een Europees strategisch plan inzake energietechnologie en hoopt dat hierin ruimte wordt geboden voor onderzoek dat specifiek gericht is op nieuwe energietechnologieën voor de middellange en lange termijn, inclusief met name de opslag van energie;
6. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de bijdrage die waterstof- en brandstofceltoepassingen kunnen leveren aan de bespoediging van de overgang van een op fossiele brandstoffen gebaseerd naar een efficiënt en CO2-arm energie- en transportsysteem, wordt weerspiegeld in de kortetermijnbeleidsacties van de EU op het gebied van energie en transport en de ondersteunende organen;
7. herinnert eraan dat de EU een sleutelrol speelt bij initiatieven zoals het internationale partnerschap inzake de waterstofeconomie (IPHE(16)) of de internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER(17));
8. verzoekt de Commissie en de lidstaten een routekaart te maken voor klimaat- en milieuvriendelijke innovatie dat niet alleen is gebaseerd op technologische innovatie maar ook op de ontwikkeling van strategieën om de marktpenetratie te vergroten van de beste beschikbare technologieën en organisatorische verbeteringen, bijvoorbeeld in de logistieke sector;
9. verzoekt de Commissie een energieaudit inzake bestaande technologieplatforms te laten uitvoeren teneinde de coördinatie en de uitwisseling van expertise te verbeteren;
10. merkt op dat onderzoek op het gebied van energietechnologieën een belangrijke stap is op weg naar het openen van exportmarkten; verzoekt daarom de Commissie om onderzoek naar alle soorten energie (conventioneel, kern- en hernieuwbare energie) te blijven steunen, zodat Europa, naast het benutten van dergelijk onderzoek voor eigen doeleinden in de lidstaten, ook exportmarkten zou kunnen openen;
Investeringen
11. brengt de noodzaak in herinnering van forse investeringen in de infrastructuur van elektriciteit en gas teneinde de energievoorziening in Europa veilig te stellen; verzoekt de Commissie:
a)
bij te dragen aan het scheppen van een gunstig investeringsklimaat,
b)
ervoor te zorgen dat de markten in staat gesteld worden de juiste investeringssignalen aan investeerders af te geven;
12. verzoekt de Commissie en de lidstaten, aangezien de elektriciteitsnetten aangepast zullen moeten worden aan het groeiende aandeel van hernieuwbare vormen van energie en decentrale opwekking, verder onderzoek te stimuleren op het gebied van de noodzakelijke informatie- en communicatietechnologieën;
13. pleit ervoor dat regionale belanghebbenden worden betrokken in energiezaken, aangezien veel problemen worden opgelost door investeringen op regionaal en stedelijk niveau, waarbij met name het gebruik van uiteenlopende en hernieuwbare energiebronnen wordt bevorderd; benadrukt de kansen voor MKB-ondernemerschap wat betreft energie-investeringen en de rol die investeringen in duurzame energie (d.w.z. in biomassa, biobrandstoffen en stadsverwarming) kunnen spelen in de regionale en stedelijke ontwikkeling; vraagt derhalve de lidstaten en de Commissie regionale en plaatselijke autoriteiten in deze zaken te betrekken om zich nog krachtiger te committeren aan de bevordering van hernieuwbare energiebronnen binnen de totale energiemix;
14. vestigt de aandacht op de problemen waarmee grensstreken worden geconfronteerd vanwege de verschillen in nationaal energiebeleid, gebrek aan informatie-uitwisseling tussen energieleveranciers van lidstaten en het gebrek aan geharmoniseerd EU-energiebeleid;
15. benadrukt het positieve effect dat bevordering en ontwikkeling van technologie op het gebied van hernieuwbare energie heeft op het scheppen van nieuwe, hooggekwalificeerde en langdurige arbeidsplaatsen;
Continue energievoorziening Energie-efficiëntie en energiebesparing
16. verzoekt de Raad en de Commissie maatregelen te nemen om van de EU tegen 2020 de meest energie-efficiënte economie van de wereld te maken en maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie als een horizontale prioriteit te stellen voor alle beleidssectoren in de EU; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat EG-richtlijnen op dit gebied op tijd ten uitvoer worden gelegd en dringt er bij de Raad op aan de voorstellen in het actieplan inzake energie-efficiëntie aan te nemen en bij de lidstaten om de beste praktijken toe te passen als basis voor hun nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie, die zij voor juni 2007 moeten overleggen; dringt er bij de Commissie op aan om op alle niveaus voldoende medewerkers in te zetten teneinde de in het actieplan voorgestelde maatregelen om te zetten in concrete daden; herinnert eraan dat indien de lidstaten de bestaande EU-wetgeving volledig zouden implementeren de EU-doelstelling om tot een energiebesparing van 20% tegen 2020 te komen reeds voor 50% zou zijn gehaald; roept de voorzitter van de Commissie op om te ijveren voor een wereldwijde overeenkomst inzake energie-efficiëntie;
17. wijst erop dat er veelbelovende technologieën beschikbaar zijn voor de gecombineerde productie van warmte, elektriciteit en koeling en dat stadsverwarming een infrastructuur biedt die ook voor toekomstige hernieuwbare energiebronnen bruikbaar is; dringt er daarom bij de nationale regeringen op aan de bestaande richtlijn inzake warmtekrachtkoppeling volledig te implementeren en de nodige wettelijke en financiële voorwaarden in het leven te roepen opdat het volle potentieel voor de ontwikkeling van de warmtekrachtkoppeling die in de desbetreffende nationale studies zijn omschreven kan worden benut;
18. brengt in herinnering dat 40% van alle energie in de EU wordt gebruikt in gebouwen en dat er enorme mogelijkheden zijn om dit verbruik terug te dringen bij het plannen van nieuwe gebouwen en door bestaande gebouwen te moderniseren; dringt er bij de Commissie op aan de bestaande gebouwenrichtlijn te herzien zodat deze ook van toepassing wordt op gebouwen beneden de grens van 1.000 m2; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat alle EU-instellingen in hun gebouwen een voorbeeld stellen door tegen 2012 de koolstofneutrale status te bereiken; stelt dat ook de lidstaten zich dit ten doel dienen te stellen voor alle overheidsgebouwen en dat dit streven dient te worden verruimd tot de gebouwen van lokale en regionale overheden tegen 2015; dringt er bij de Commissie op aan om een programma uit te werken voor de grootschalige bouw van huizen en gebouwen met passieve energie en netto positieve energie in de EU;
19. verzoekt de Voorzitter van de Commissie om een ontmoeting te organiseren tussen vertegenwoordigers van de grootste steden in de EU voor het uitwisselen van hun ervaringen met lokale projecten voor terugdringing van het energiegebruik met als doel het stedelijk energieverbruik terug te dringen en efficiënter te maken; is van mening dat er fors moet worden geïnvesteerd in de gecombineerde productie van warmte, elektriciteit en koeling en in stadsverwarming en voegt eraan toe dat deze technologieën veelbelovend zijn voor een toenemend gebruik van biomassa en biobrandstoffen en benadrukt dat stadsverwarming een infrastructuur biedt die ook voor toekomstige hernieuwbare energiebronnen bruikbaar is; is van mening dat de Commissie op dit gebied nauw moet samenwerken met het Comité van de regio's;
20. vraagt de Commissie op zijn laatst in het voorjaar van 2007 uitvoeringsmaatregelen voor energie-efficiënte producten over te leggen in het kader van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten(18) (EVP-richtlijn);
21. vraagt de Commissie de industrie te steunen bij haar plannen voor de ontwikkeling en geleidelijke invoering van systemen voor slim meten en belasten, zoals een intelligent meetsysteem dat op afstand wordt bestuurd; vraagt de Commissie een grondige kosten-batenanalyse van deze maatregelen uit te voeren, met name met betrekking tot veranderingen in het verbruikspatroon van eindafnemers;
22. is van oordeel dat belastingen een prominente rol spelen bij de bevordering van energie-efficiëntie; is van mening dat er inspanningen gedaan dienen te worden zodat in de nationale belastingsystemen van de lidstaten onderscheid wordt gemaakt ten gunste van energie-efficiënte praktijken;
23. vestigt de aandacht van de Commissie op de noodzaak om EU-structuurfondsen te gebruiken om de warmte-isolatie van woningen, met name in de nieuwe lidstaten, op grote schaal te moderniseren, wat tot een aanzienlijke vermindering van het energieverbruik en de CO2-uitstoot zal leiden;
24. vraagt om een alomvattende EU-strategie in de transportsector, gericht op de geleidelijke stopzetting van het gebruik van fossiele brandstoffen, de vermindering van de afhankelijkheid van olie in de EU en de geleidelijke invoering van het gebruik van milieuvriendelijke duurzame vormen van energie voor transport; pleit voor een verschuiving naar de meest energie-efficiënte en schone vervoersmodi, die voornamelijk tot stand moet komen door nieuwe wetgeving, waaronder wetgeving in de automobielindustrie, en door het bevorderen van de marktpenetratie van plug-in hybride auto's en geheel elektrische voertuigen;
25. betreurt dat de Commissie enorme problemen ondervindt om het vervoers- en het energievraagstuk te koppelen; wijst erop dat de vervoerssector de oorzaak is van Europa's grootste probleem van de continuïteit van de voorziening en de sterke olieafhankelijkheid, en dat de van het vervoer, en meer in het bijzonder het luchtvervoer, afkomstige emissies die de oorzaak zijn van de klimaatveranderingen, fel toenemen;
26. wijst erop dat veel perifere en ultraperifere regio's een zeer belangrijk potentieel hebben op het gebied van hernieuwbare energie, als gevolg van hun geografische of klimatologische omstandigheden (aantal zonuren, blootstelling aan wind, biomassa, golfslagenergie); wenst dat deze opmerkelijke kans beter wordt benut, om met name actief bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Kyoto;
27. vraagt de Commissie en de lidstaten om praktische maatregelen te treffen ter verbetering van de energie-efficiëntie van kleine en middelgrote bedrijven, inclusief met name bewustmakingsmaatregelen en het vergemakkelijken van de toegang tot financiële middelen, onder andere van de structuurfondsen, de EBRD en de EIB, ten einde deze bedrijven in staat te stellen om investeringen te doen om het energieverbruik terug te dringen;
28. hoopt dat grotere energie-efficiëntie in derde landen zal worden aangemoedigd en stemt in met het voorstel van de Commissie om toe te werken naar een internationale overeenkomst inzake energie-efficiëntie;
29. is van oordeel dat het benchmarksysteem zoals overeengekomen in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten(19) om tot een afdoende energie-efficiëntie te komen een economisch rationeel, onbureaucratisch en effectief middel is om de energie-efficiëntie te verbeteren en stelt voor dit systeem op ruimere schaal te gebruiken in andere energiesectoren; vraagt de Commissie zich in te spannen om het bepalen van gemeenschappelijke benchmarks op EU-niveau te versnellen op alle relevante terreinen, op basis van indicatoren voor energie-efficiëntie per sector overeenkomstig artikel 16 van die richtlijn;
Energiemix
30. is van mening dat de diversificatie van energiebronnen, samen met het verhoogd gebruik van inheemse bronnen en decentralisatie van de energieproductie, de continuïteit van voorziening in de hand zal werken, maar erkent tegelijkertijd dat besluiten over de energiemix in een bepaalde lidstaat de continue voorziening in andere lidstaten kan beïnvloeden; ziet de afhankelijkheid van de EU van een beperkt aantal energieproducenten en bevoorradingsroutes als een ernstig risico voor de stabiliteit en de welvaart in de EU; juicht de invoering van een mechanisme toe dat ervoor kan zorgen dat lidstaten die worden geconfronteerd met moeilijkheden tengevolge van schade aan hun infrastructuur, snel op solidariteit en hulp kunnen rekenen;
31. beschouwt het als essentieel dat de Europese energiestrategie gebaseerd is op maximale subsidiariteit en dat beslissingen inzake de energiemix het prerogatief van de lidstaten blijven;
32. is verheugd over het scenario voor grote efficiëntie en een groot aandeel van hernieuwbare energiebronnen dat het DG-TREN van de Commissie in juli 2006 heeft gepresenteerd, alsook over de studie inzake continue voorziening in opdracht van de Commissie industrie, onderzoek en energie van het Parlement, die op 9 oktober 2006 aan die commissie werd gepresenteerd; dringt er derhalve bij de Commissie op aan beide scenario's als basis aan te houden voor de herziening van de energieproblematiek, die gepland staat voor januari 2007;
33. vraagt de Commissie en de lidstaten om, zonder de kosten op de korte en middellange termijn te veronachtzamen, prioriteit te schenken aan die vormen van energie die de afhankelijkheid van de import, met name specifiek vanfossiele brandstoffen, verminderen, die milieuvriendelijk en duurzaam zijn en de risico's voor continue voorziening verlagen, niet in de laatste plaats vanwege de decentralisatie van de productie;
34. vraagt de Voorzitter van de Commissie om het plan uit te voeren om wekelijks cijfers over Europese voorraden, importen en exporten van olie en aardolieproducten te publiceren, ingedeeld naar productsoort (ruwe olie, benzine, dieselolie, huisbrandolie en andere soorten); is van mening dat dit soort cijfers (die deel uitmaken van het publieke domein, zoals in de Verenigde Staten) een duidelijker idee zou geven van de druk waar de wereldmarkt onder staat en een duidelijk beeld van het Europese verbruik, en tegelijkertijd de obsessie die handelaars met de Amerikaanse voorraden hebben, zou verminderen en er daardoor aan zou bijdragen dat olieprijzen minder aan schommelingen onderhevig zijn;
35. vraagt de Commissie een transparant en objectief debat te voeren over de toekomstige energiemix en hierbij de voor- en nadelen van alle vormen van energie in aanmerking te nemen, inclusief de kosten en de gevolgen voor de economie en het milieu;
36. dringt er bij de Commissie op aan om op zijn laatst eind 2008 met een nieuw EU-vormgevingsinstrument voor energie en transport te komen; is van oordeel dat zo'n bottom-upmodel in nauwe samenwerking tussen de Commissiediensten, het IEA en de nationale regeringen tot stand moet komen en ten doel moet hebben om alle statistische energie- en transportgegevens in Europa te stroomlijnen, zodat het model het grote aantal modellen dat momenteel binnen de verschillende Commissiediensten bestaat, kan vervangen en de energiestatistieken in geheel Europa geharmoniseerd kunnen worden; is voorts van mening dat het model tot het publieke domein dient te behoren, zodat het, zoals nu het geval is in de VS, op verzoek gebruikt kan worden door de verschillende belanghebbenden om verschillende scenario's te ontwikkelen voor de energietoekomst van de EU;
37. stelt voor dat de EU, om de diversificatie van de energiebronnen te stimuleren, een stabiel beleidskader voor de lange termijn opstelt teneinde het noodzakelijke investeringsklimaat te scheppen; stelt dat dit kader een verbetering van de energie-efficiëntie met ten minste van 20% tegen 2020 als EU-doelstelling dient te bevatten en vraagt de Commissie een kader voor te stellen voor geharmoniseerde ondersteuningsprogramma's voor hernieuwbare vormen van energie als onderdeel van de routekaart voor hernieuwbare energie, bovendien bindende sectordoelstellingen voor hernieuwbare energiebronnen vast te leggen om te bereiken dat tegen 2020 25% van de primaire energie uit hernieuwbare energiebronnen wordt geleverd en op het niveau van de Raad en de Commissie een routekaart op te stellen met als doelstelling om 50% hernieuwbare energiebronnen in 2040 te bereiken en een vermindering van de CO2-uitstoot in de EU met 30% in 2020 en 60-80% in 2050;
38. benadrukt dat de noodzaak om de huidige energieproductiemix te veranderen geen last is maar een kans, daar het gebruik van zonne-energie, windenergie, biomassa, waterkrachtenergie en geothermische energie en van energie-efficiëntere technologieën er immers toe zal bijdragen dat aan de verplichtingen wordt voldaan die in Kyoto en in het kader van de VN-Kaderconventie over klimaatverandering zijn aangegaan en het gebruik hiervan bovendien bevorderlijk is voor innovatie, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen in Europa;
39. is van mening dat de voorgestelde Strategische evaluatie van de energiesituatie (SER) rekening dient te houden met het werk van de voorgestelde Waarnemingspost voor Energievoorziening (dat geen onafhankelijk orgaan moet zijn) en geregeld moet toetsen of de voorziening gegarandeerd blijft; meent dat de opdracht van de SER er ook in moet bestaan een strategische analyse te maken van de problemen waarmee de EU in de energiesector te wordt geconfronteerd, met inbegrip van de externe aspecten; moedigt de Commissie aan om de SER te gebruiken om een formule te ontwikkelen waarmee de lidstaten de afweging kunnen maken tussen de verschillende beleidsopties ten aanzien van het milieu, continue energievoorziening, concurrentievermogen en creëren van werkgelegenheid en zo risico's tot een minimum kunnen beperken; juicht het toe dat de Commissie een gedetailleerde studie wil laten uitvoeren naar de subsidies en kosten van alle energiebronnen, waarbij alle externe aspecten in de SER geïnternaliseerd worden met toepassing van de levenscyclus- en well-to-wheel-benadering; wenst dat deze studie wordt gepubliceerd om de publieke opinie bewuster te maken; stelt voor dat er op Europees niveau een studie wordt verricht op het gebied van vraag en aanbod op de middellange en lange termijn teneinde de behoeften aan investeringen te bepalen, met name aan de productiekant, en ondernemingen zichtbaarder te maken; stelt voor een kosten-batenanalyse te maken die gericht is op de bijdrage van elke energiebron aan de drie doelstellingen van de EU op energiegebied, namelijk continuïteit van de energievoorziening, concurrentievermogen en milieuduurzaamheid;
40. stelt dat in de SER ook handelskwesties aan de orde dienen te komen, waarmee wordt bedoeld dat de gevolgen geanalyseerd dienen te worden van internationale samenwerking en langetermijncontracten die al getekend zijn of nog getekend moeten worden en dat nagegaan moet worden of het beleid van de zakenwereld en het nationaal en EU-beleid wel parallel lopen;
41. brengt in herinnering dat in de EU olie nog altijd de belangrijkste primaire energiebron is en dat de EU daarbij vrijwel compleet afhankelijk is van importen; betreurt het gebrek aan aandacht voor dit feit in het groenboek van de Commissie; verzoekt de Commissie en de lidstaten de noodzaak in aanmerking te nemen om het olieverbruik terug te dringen, de afhankelijkheid van import te verminderen en bij te dragen aan het terugdringen van de CO2-uitstoot;
42. dringt erop aan dat de lidstaten een systematische aanpak - met aandacht voor de economische, ecologische en technologische aspecten - ontwikkelen voor de productie, de distributie, het gebruik en de marktpenetratie van biobrandstoffen, met name die welke in de vervoertransportsector kunnen worden gebruikt, om de beschikbaarheid van biobrandstoffen te verbeteren en de handel hierin te bevorderen; dringt erop aan op dat de bestaande bindende wetgeving ten volle wordt uitgevoerd; dringt er bij de Commissie op aan de technische en bestuurlijke barrières weg te nemen die blendingsniveaus in de weg staan en ervoor te zorgen dat de verschillende beleidsgebieden, zoals vervoer, landbouw en handel, op elkaar afgestemd zijn en dat duidelijk wordt gemaakt dat zowel vloeibare als gasvormige biobrandstoffen ook gebruikt kunnen worden in de transportsector en niet alleen als brandstof voor de opwekking van elektriciteit; spoort de lidstaten aan de invoering van een verplicht en algeheel certificeersysteem door de Commissie in overweging te nemen dat de duurzame productie van biobrandstoffen in alle fasen mogelijk maakt en dat zorgt voor de broeikasgasbalans van de totale levenscyclus van zowel biobrandstoffen die binnen de EU worden geproduceerd als op die welke in de EU worden geïmporteerd;
43. vraagt de Commissie zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen voor een richtlijn inzake verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare energiebronnen en brengt zijn resolutie van 14 februari 2006 in herinnering met aanbevelingen aan de Commissie en de Raad betreffende verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare energiebronnen;
44. vraagt de Commissie de belangrijke rol van fossiele brandstoffen voor de middellange termijn te onderkennen en de mogelijkheid te overwegen om verder onderzoek te doen naar het terugdringen van de koolstofintensiteit in overeenstemming met de 2°C-doelstelling voor de vermindering van de CO2-uitstoot; stelt dat dit gepaard moet gaan met voortdurende modernisering en verbetering van hun efficiëntie en de ontwikkeling van een nieuwe generatie installaties op basis van vergassing en parallelle elektriciteitsopwerking en chemische productie, de verdere ontwikkeling van een economisch haalbare methode voor de vastlegging en opslag van koolstof, zowel steenkool als gas en aardolie, in overeenstemming met de besluiten van het Europees technologieplatform voor nul-emissiecentrales voor fossiele brandstoffen en het wegnemen van de barrières die de EU-wetgeving opwerpt;
45. vraagt de Commissie en de lidstaten het sociaal-economische belang te erkennen van lokale en inheemse energiebronnen in de EU en de ontwikkeling hiervan te stimuleren als een middel dat bijdraagt aan de continuïteit van de energievoorziening in Europa;
46. vraagt de Commissie de trans-Europese energienetwerken tot stand te brengen en een prioritair interconnectieplan op te stellen in het licht van het recente bijgewerkte besluit waarin de richtsnoeren zijn vastgelegd voor trans-Europese netten voor energietransmissie, zonder de infrastructuur en opslagfaciliteiten voor de hervergassing van vloeibaar aardgas uit het oog te verliezen; is voorts van mening dat alle energiebronnen, inclusief hernieuwbare energiebronnen, een eerlijke en niet-discriminerende toegang tot elektriciteitsnetten moeten krijgen ten einde de integratie van de markten te bevorderen en de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen; is van mening dat windenergie-installaties voor de kust eerst moeten worden geïntegreerd in een regionaal elektriciteitsnet en uiteindelijk in het trans-Europees energienetwerk;
47. vraagt de Commissie speciaal aandacht te schenken aan de ontwikkeling van mariene hernieuwbare energiebronnen (offshore windenergie, energie uit golven en getijden, met name in de Noordzee, Oostzee, Ierse Zee en Middellandse Zee en zonne-energie, met name in het Middellandse-Zeegebied) om ervoor te zorgen dat deze hulpbronnen worden opgenomen in de routekaart voor 2007 voor hernieuwbare energiebronnen en snel volledig worden ontwikkeld;
48. dringt aan op een herziening van de bestaande EU-wetgeving, die de ontwikkeling verhindert van de in deze resolutie uiteen gezette prioriteiten op energiegebied, met inbegrip van de toekomstige ontwikkeling van grote projecten voor getijdenenergie;
49. is van mening dat kernenergie opgenomen moet worden in het Europese politieke debat over het energiebeleid; erkent de rol die kernenergie thans in sommige lidstaten vervult voor blijvende veiligstelling van de elektriciteitsvoorziening, als onderdeel van de energiemix en ter vermijding van CO2-uitstoot; is van mening dat besluiten over de vraag of kernenergie een rol moet blijven spelen in de lidstaten alleen op het niveau van de lidstaat genomen mogen worden, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel;
50. dringt er bij de Commissie op aan de kwestie van de ontwikkeling van kernenergie in lidstaten te onderzoeken, en daarbij zowel de voordelen van deze technologie (weinig schommelingen van de productiekosten en geen CO2 -uitstoot) in aanmerking te nemen als de risico's die met kernenergiecentrales verbonden zijn (storingen en afvalverwerking);
51. brengt onder de aandacht dat, gezien het feit dat de EU in hoge mate afhankelijk is van importen, het bijzonder belangrijk is de landen van oorsprong en de doorvoerroutes verder de diversifiëren;
52. erkent dat bij besluiten over de samenstelling van de energiemix de specifieke nationale en regionale omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen; is derhalve van oordeel dat stimulering van hernieuwbare vormen van energie moet zijn aangepast aan de desbetreffende geografische, klimatologische en economische omstandigheden;
Infrastructuur en investeringen voor continue levering
53. roept de lidstaten op uitvoering te geven aan hun politieke toezeggingen met betrekking tot de ontwikkeling van de ontbrekende koppelingen van energienetwerken, met speciale aandacht voor de geïsoleerde en grensregio's van de EU, zoals de Baltische staten; herinnert aan de noodzaak van investeringen om dit doel te bereiken, en verzoekt de Commissie maatregelen voor het scheppen van een gunstig investeringsklimaat voor te stellen om te waarborgen dat de markten het juiste signaal geven aan investeerders; verzoekt de lidstaten en de Commissie de milieuaspecten grondig in overweging te nemen alvorens verdere belangrijke infrastructurele investeringen, zoals bijvoorbeeld in de geplande Noord-Europese pijpleiding North Stream, goed te keuren;
54.
is van oordeel dat naast de voordelen voor het milieu ook economische efficiëntie een bepalende factor dient te zijn bij het stimuleren van hernieuwbare vormen van energie, zodat de financiële lasten voor de eindverbruiker tot een minimum kunnen worden beperkt;
Externe aspecten
55. is van mening dat de ontwikkeling van een gemeenschappelijk uitgangspunt in de EU bij de dialoog met derde landen kan zorgen voor een verbetering van de onderhandelingspositie van de EU met energieproducerende en -consumerende landen en dat de voor energie verantwoordelijke commissaris een welomschreven mandaat moet hebben, dat een visie voor energieplanning op lange termijn in Europa omvat;
56. dringt er bij de lidstaten op aan, tevens met het oog op verbetering van de samenwerking met de EU-instellingen, een lijst van prioritaire gebieden vast te stellen waarop zij overeenstemming hebben bereikt op het gebied van buitenlands energiebeleid, waaronder:
a)
doelen op het gebied van klimaatverandering, energie-efficiëntie en -besparing en de ontwikkeling van duurzame technologieën,
b)
mensenrechten en sociale dialoog, met als streven het vaststellen van normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op dit gebied, zowel op EU- als VN-niveau,
c)
de integratie in alle nieuwe handels- en internationale overeenkomsten van de EU van een energiehoofdstuk, met erkenning van de beginselen van wederkerigheid, transparantie en de rechtsstaat,
d)
de vaststelling op EU-niveau van een uitwisseling van informatie over omvangrijke gascontracten en de verkoop van energie-infrastructuur aan derde landen,
e)
de diversifiëring van leverings- en doorvoerroutes voor olie en gas, rekening houdend met het nabuurschapsbeleid van de EU;
57. vraagt de Commissie en de lidstaten investeringen en het verwerven van marktaandeel in de Europese Unie door ondernemingen uit energieproducerende landen alleen op voorwaarde van reciprociteit, dat wil zeggen investeringszekerheid in deze landen, te steunen, daarbij gebruikmakend van een strategie die de overdracht van beste beschikbare technologieën combineert met het creëren van een internationaal, gereguleerd en stabiel kader voor investeringen dat teruggrijpt op de Wereldhandelorganisatie (WTO) en bilaterale economische overeenkomsten;
58. is van mening dat het van wezenlijk belang is dat de EU de wereldwijde strijd tegen de klimaatverandering blijft leiden en ernaar blijft streven dat de doelstellingen van het Kyoto-protocol worden gehaald; acht het noodzakelijk dat de pogingen van de EU om hernieuwbare en schone energiebronnen en technologieën voor energiebesparing en energie-efficiëntie te ontwikkelen, worden geïntegreerd in al haar externe betrekkingen overeenkomstig de in 2002 in Johannesburg overeengekomen agenda voor mondiale duurzame ontwikkeling;
59. benadrukt de noodzaak om tot een gemeenschappelijk energiebeleid te komen zowel wat betreft interne marktreguleringen als externe aspecten, waarbij rekening wordt gehouden met de politieke en economische belangen van alle lidstaten;
60. benadrukt het belang van de ontwikkeling van een pan-Europees verdrag tot oprichting van een energiegemeenschap;
61. verwelkomt, binnen de context van het Groenboek, het recente initiatief van de Commissie om een onderzoek te doen naar het onderlinge verband tussen het beheer van natuurlijke hulpbronnen en conflicten in de externe betrekkingen van de Commissie, en benadrukt met name het verband tussen de continuïteit van de energievoorziening en het behoud van het klimaat;
62. vraagt de Commissie om als voornaamste doel van het extern EU-beleid inzake energie vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen die afkomstig zijn van een paar grote producenten en diversificatie van de energiebronnen te stellen en is van mening dat hiertoe een langetermijnplan met indicatieve datums voorgelegd dient te worden aan het Parlement en de Raad;
63. benadrukt dat een nieuwe vorm van politieke dialoog en samenwerking onder verbruikerslanden onontbeerlijk is geworden, met name met de VS, China, India en Japan; constateert dat eenzelfde dialoog tussen de belangrijkste verbruikers- en productielanden eveneens noodzakelijk is geworden om een mondiale benadering van energie te ontwikkelen; is van mening dat deze nieuwe vormen van mondiale energiedialogen erop gericht dienen te zijn mondiale energiemarkten stabiel, zeker en transparant te maken, en tegelijkertijd een constante stimulans dienen te vormen voor schone energiebronnen en energie-efficiëntie;
64. roept de Commissie en de Raad op een strategisch energiepartnerschap te ontwikkelen met landen zoals China, India, Zuid-Afrika, Brazilië en Mexico om deze landen technische bijstand te verlenen bij het ontwikkelen van strategieën voor duurzame energie en zo hun bijdrage aan de inspanningen op het gebied van de vermindering van klimaatverandering zeker te stellen;
65. doet de dringende oproep aan de Commissie zich niet alleen te richten op nauwere samenwerking met Rusland, maar ook de samenwerking met andere energie uitvoerende landen te intensiveren, met name met de OPEC-landen; juicht de voorgenomen ontwikkeling van een EU-brede energiegemeenschap toe;
66. Dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om zeer serieus om te gaan met het reële gevaar van een tekort in de gasvoorziening uit Rusland na 2010 door onder andere een gebrek aan investeringen, buitensporige lekkages en energieverspilling op de Russische binnenlandse markt; dringt er op aan dat lidstaten duidelijk maken dat de noodzakelijke soort investering waarschijnlijk uitblijft zonder een verbetering van de veiligheid voor investeringen, aangezien deze niet zullen worden gedaan zonder contracten op lange termijn; dringt er op aan dat de lidstaten en de Unie in hun besprekingen met Rusland op het gebied van energie, ratificatie verlangen van het doorvoerprotocol en het verdrag inzake het energiehandvest, dat van wezenlijk belang is ter waarborging van de toekomstige broodnodige buitenlandse investeringen in de Russische energie-infrastructuur, alsmede ter waarborging in de toekomst van een voldoende gastoevoer naar de EU;
67. wijst erop dat op de informele bijeenkomst van de Europese Raad in Lahti is besloten dat de beginselen van het energiehandvest en de conclusies van de G8 opgenomen moeten worden in de komende overeenkomst tussen de EU en Rusland, waarbij het onder meer gaat om de volgende punten:
a)
een mechanisme, naar het voorbeeld van die van de WTO, voor de beslechting van geschillen tussen de EU en Rusland en de individuele investeerders,
b)
een bepaling inzake wederzijdse toegang tot infrastructuur,
c)
mededingingsregels ter beperking van de macht van niet-gesplitste quasi-monopolistische ondernemingen, met betrekking tot de toegang tot de respectievelijke energiemarkten,
d)
een akkoord over de aanpak van de kwestie van technische mankementen in de derde landen, met gevolgen voor de grensoverschrijdende leveringen aan de lidstaat van de EU;
68. benadrukt dat de precaire veiligheidssituatie inzake de energievoorziening en het klimaat vaak de oorzaak is van internationale crises en conflicten die invloed op democratie, mensenrechten en armoede hebben;
69. wijst erop dat het tekort in de gasvoorziening waarmee diverse lidstaten afgelopen winter te kampen hadden reeds geleid heeft tot verplaatsingen van ondernemingen in energie-intensieve sectoren; acht het in dit verband noodzakelijk te onderzoeken hoe solidariteit tussen lidstaten kan worden bevorderd, en te overwegen dit onderwerp als een prioriteit te beschouwen teneinde een goede werking van bestaande en toekomstige interconnectiesystemen te waarborgen;
70. roept de EU op om te streven naar opneming in de WTO-regels inzake energiehandel van bepalingen waarmee deze organisatie een internationale bemiddelaar kan worden die geschillen over de levering en distributie van energie kan beslechten;
71. is van mening dat de EU een verantwoordelijkheid heeft om met de desbetreffende landen decentrale oplossingen op energiegebied te ontwikkelen die aangepast zijn aan plattelandsgebieden;
72. vraagt de Commissie om de kwestie te analyseren en aan te pakken van technische storingen in de derde landen, die grensoverschrijdende leveranties aan de lidstaten nadelig beïnvloeden, zoals onderbreking van de olieaanvoer door de Druzhba-pijplijn;
73. benadrukt de noodzaak om in de EU-gasmarkt extra diversiteit in te bouwen door manieren te zoeken om zich te verzekeren van grotere energieaanvoeren rechtstreeks van producenten in Centraal-Azië, dat wil zeggen van Kazachstan, Azerbeidzjan, Turkmenistan en Oezbekistan;
74. roept op tot het ondernemen van stappen om ervoor te zorgen dat de pan-Europese Energiegemeenschap (PEEC) wordt ontwikkeld, door het energiegemeenschapsverdrag uit te breiden tot Turkije, en door de mogelijkheid te onderzoeken van toetreding van de Mashrek en de Maghreb tot de PEEC;
Interne markt voor energie en concurrentievermogen
75. roept de lidstaten op te erkennen dat de energiemarkt in de EU nog altijd niet volledig geliberaliseerd is en dat de afronding daarvan uiterst noodzakelijk is; is van mening dat een duidelijk omlijnd en stabiel politiek kader en een competitieve en rechtvaardige energiemarkt nodig zijn om te zorgen voor een hoog niveau van energieonafhankelijkheid, stabiliteit op lange termijn, doelmatigheid, aandacht voor milieuaspecten en continuïteit van de levering; roept derhalve de Commissie en de lidstaten op om de behoefte aan regulerend ingrijpen tegen deze achtergrond zorgvuldig te onderzoeken;
76. stelt vast dat lidstaten op uiteenlopende manieren een liberaliseringsbeleid voor de energiemarkt hebben aangemoedigd en dat er ook verschillen te zien zijn in hun reguleringskaders;
77. verzoekt om tijdens de Europese Voorjaarsraad 2007 een bredere visie te geven op het gemeenschappelijke Europees belang op energiegebied, teneinde de voltooiing van de interne markt in een duidelijk politiek kader te plaatsen, dat momenteel ontbreekt;
78. vraagt de Commissie om, gebruik makend van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 86, lid 3, van het EG-Verdrag haar inspanningen te vergroten voor het ontbundelen van de gasinfrastructuur, teneinde de concurrentie bij de transmissie van gas te vergroten en beheerders te stimuleren om de markten ook voor andere dan de traditionele gasleveranciers open te stellen;
79. feliciteert de Commissie met het onderzoek over de energiesector; vraagt de Commissie door te gaan met wetshandhaving, zoals boetes, tegen bedrijven die de concurrentieregels overtreden; moedigt de Commissie aan lidstaten aan te klagen die onrechtmatig nationale energiekampioenen beschermen en pogen eindprijzen opnieuw te reguleren tot op een niveau onder de marktprijs, of fusies en overnames proberen tegen te houden omdat zulk gedrag de ontwikkeling van de interne markt zou kunnen belemmeren; verzoekt de Commissie richtsnoeren te geven over de passende vorm van contracten voor langtermijnleveringen en de voorwaarden waaronder regelingen aanvaardbaar zijn;
80. meent dat de lidstaten en regio's ervoor dienen te zorgen dat kleine en middelgrote energieproducenten op de markt hetzelfde worden behandeld als grote, zodat energieverbruikers tegen de effecten van een monopolie worden beschermd;
81. dringt er bij de Commissie op aan om bij de beoordeling van de nationale allocatieplannen (NAP's), marktverstoringen ten gevolge van deze plannen af te keuren en aan te dringen op de harmonisering van de NAP's, waarvan er veel in strijd zijn met het beginsel dat de vervuiler betaalt;
82. vraagt de Commissie om een einde te maken aan het reguleren van de energieprijzen, omdat daarmee de essentie van open energiemarkten wordt aangetast; vraagt de Commissie vooral om het aanpakken van prijsregulering voor energie-intensieve industrietakken, omdat daarmee niet alleen de interne markt voor energie maar ook de interne markt voor andere basisproducten wordt ondergraven; erkent dat voor energie-intensieve industrietakken in de EU die te maken hebben met mondiale concurrentie mogelijk speciale maatregelen nodig zijn, maar dat deze maatregelen over de hele EU gecoördineerd moeten worden genomen; dringt er derhalve bij DG Mededinging op aan om heldere criteria voor te stellen om te kunnen bepalen welke industrietakken moeten worden gekwalificeerd als energie-intensieve bedrijfstakken die met mondiale concurrentie te maken hebben, en op basis van deze criteria de geldigheid van bijzondere nationale energieregelingen voor energie-intensieve industrietakken te beoordelen;
83. dringt er bij de Commissie op aan om in geval van misbruik van een dominante positie op de markt verdere stappen te ondernemen om concentraties in de energiemarkt aan te pakken;
84. stelt een aanzienlijke uitbreiding voor van de bevoegdheden van de regelgevende instanties van de lidstaten, die volledig onafhankelijk moeten zijn van de regering en de industrie, en hun bevoegdheden te harmoniseren, hetgeen bereikt zou kunnen worden door middel van het vaststellen van gemeenschappelijke regels inzake transparantie, bekendmaking en verantwoording, te controleren door de Commissie en eenmaal per jaar door het Europees Parlement, en om minimale bindende richtsnoeren vast te stellen voor de procedure ter benoeming van regelgevende instanties; is van mening dat de rol van nationale regelgevende instanties voor de energiesector moet bestaan uit het adviseren van mededingingsautoriteiten in de lidstaten en het verzekeren dat energiebedrijven een wettelijke verplichting hebben om consumenten besparingstips te geven;
85. vraagt de Commissie om een toetsing van de bevoegdheden en onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties voor te bereiden en pas daarna haar aanbeveling over de geharmoniseerde ontwikkeling van regelgeving in de interne markt te formuleren;
86. roept de lidstaten ertoe op om nationale regelgevende instanties bevoegdheden toe te kennen die op EU-niveau zijn overeengekomen inzake grensoverschrijdende elektriciteits- en gastransmissie, waaronder niet-discriminerende toegang tot het elektriciteitsnet, transmissietarieven, toekenning van capaciteit, maatregelen voor congestiebeheer, werking van het net en een duidelijk tijdschema voor biedingen op de energiemarkt; is van mening dat nationale regelgevende instanties ook moeten blijven hameren op de noodzaak voor netwerkexploitanten om te handelen in het belang van de Europese consumenten; is van mening dat alvorens een Europese regelgevende instantie wordt opgericht, de bevoegdheidsterreinen van regelgevende instanties van de lidstaten geharmoniseerd moeten worden met het oog op het bereiken van een grotere consistentie van de werkzaamheden ter verbetering van het functioneren van de markt;
87. dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op het bevorderen van een betere coördinatie tussen de transmissienetbeheerders (TSO's), met name op terreinen als de grensoverschrijdende toewijzing van capaciteit, transparantie, intradaagse markten, en planning van de aanleg van netten en het doen van investeringen die voor de ontwikkeling van regionale markten van belang zijn; vraagt de Commissie om samen met de TSO's een Europese netcode op te stellen;
88. vraagt de Commissie om een oplossing van de problemen van de onafhankelijkheid / belangenverstrengeling en transparantie met betrekking tot TSO's en om met voorstellen te komen die de TSO's in staat stellen hun verantwoordelijkheid te nemen als partijen die de toegang tot de markt vergemakkelijken en om de internationale regels voor TSO's te harmoniseren ter bevordering van grensoverschrijdend transport;
89. vraagt de Commissie om te zorgen voor strikte naleving door de lidstaten van de in artikel 7, lid 6, van Richtlijn 2001/77/EG neergelegde voorwaarde dat het transport van elektriciteit over het net uit hernieuwbare energiebronnen die wordt opgewekt in perifere gebieden, zoals eilandgebieden en regio's met een lage bevolkingsdichtheid, door de netbeheerders niet anders wordt getarifeerd; en dringt bij de Commissie aan op aanvullende maatregelen voor het beëindigen van de bestaande prijsdiscriminatie binnen de lidstaten;
90. vraagt de Commissie en de lidstaten om zorgvuldig na te gaan of er voor het realiseren van gelijke concurrentievoorwaarden behoefte is aan nieuwe instellingen zoals een Europees centrum voor energienetwerken, gezien het grote aantal al bestaande instellingen waarop zou kunnen worden voortgebouwd;
91. dringt bij de Commissie aan op het verstrekken van meer steun voor de onderlinge koppeling van netten tussen en met name binnen de lidstaten, waardoor afgelegen en op eilanden gesitueerde energieleveranciers beter toegang hebben tot het net op het vasteland;
92. vraagt de Commissie om een gedetailleerd onderzoek te doen naar de bestaande problemen met betrekking tot het toekennen van bouwvergunningen aan de grenzen en om hierover een verslag in te dienen bij het Europees Parlement; roept de lidstaten ertoe op bouwvergunningen aan de grenzen toe te kennen binnen vier jaar na de indiening van een aanvraag; voegt hieraan toe dat dit bijvoorbeeld kan worden verwezenlijkt met de invoering van wetgeving, waar nodig;
93. is van mening dat het creëren van regionale energiemarkten de integratie van de energiemarkten van de EU moeten helpen versnellen en dat in geen geval verdere hindernissen opgeworpen mogen worden voor de integratie van de energiemarkten;
94. vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat in gevallen waarin de capaciteit voor grensoverschrijdende transmissie beperkt is, meer gebruik wordt gemaakt van allocatiesystemen op marktbasis;
95. vraagt de Commissie prioriteit te verlenen aan de invoering tegen 2009 van goed functionerende regionale energiemarkten, teneinde de markten die het meeste potentieel hebben om uit te groeien tot een Europese markt, tegen 2012 te integreren, en vooruitgang te maken bij de oprichting van een interne Europese energiemarkt en -netwerk;
96. merkt op dat voor de grensoverschrijdende koppeling van elektriciteitsnetten speciale maatregelen zijn vereist, zoals de preferentiële behandeling van investeringen of belastingvrijstelling; dringt er bij de Commissie op aan om in snel tempo vorderingen te maken met de projecten voor trans-Europese energienetwerken (TEN's); merkt op dat het aanleggen van de ontbrekende verbindingsstukken in de TEN's zowel de continuïteit van de levering zal vergroten als aan de voltooiing van de interne markt zal bijdragen;
97. acht het noodzakelijk dat de uitbreiding van het reguleringskader wordt uitgesteld en dat in plaats daarvan in de lidstaten de uitvoering van de bestaande EU-voorschriften moet vermeld worden; is van mening dat verdere regelgevende maatregelen, zoals volledige ontbundeling van de eigendom, pas in overweging dienen te worden genomen wanneer de mechanismen waarin de bestaande internemarktwetgeving voorziet, in de praktijk niet blijken te voldoen; benadrukt het belang van het verbeteren van de doeltreffendheid van reglementering en van het waarborgen van een juiste, samenhangende tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake de scheiding van activiteiten, vastgelegd in de bestaande richtlijnen;
98. verzoekt de Commissie met aandrang bij de vaststelling van haar standpunt inzake het toekomstige beheer en eigenaarschap van stroomdistributienetten en de behoefte aan nieuwe wetgevingsinitiatieven met het oog op een betere regulering van de Europese elektriciteitssector ten volle rekening te houden met de recente verslagen van de UCTE en de ERGEG over de grote elektriciteitspanne van november 2006 in Duitsland;
99. is van mening dat, wanneer de Commissie tot de bevinding komt dat de bestaande wetgeving ondoeltreffend is, onmiddellijk moet worden overgegaan tot volledige ontbundeling van het eigendom van de transmissienetten in de energiesector om belangenconflicten tussen concurrerende energiebedrijven te vermijden;
100. is van mening dat de Commissie een uitgebreide gasstrategie moet formuleren, waarin wordt gekeken naar de noodzaak om het gasverbruik te verminderen, het waarborgen van toegang voor derde partijen met het oog op een economisch en doeltreffend gebruik van gas, de diversificatie van leverings- en doorvoerroutes en verbeterde gasinfrastructuur (zoals gasopslag, LNG-faciliteiten en ontbrekende gashubs), dit mede ter voorbereiding op de invoering van biogas, en de noodzaak in sommige lidstaten om de richting van de gasstroom om te keren, en waarin de kwestie van de opslag en de voorraden wordt behandeld voorafgegaan door een degelijke kosten-batenanalyse waarbij rekening is gehouden met de fysieke en economische beperkingen die aan de gassector eigen zijn;
101. vraagt de Commissie om voorstellen te doen voor een richtlijn inzake aardgas ter compensatie van de richtlijnen inzake biobrandstof en waterstof;
102. vraagt de Commissie om te definiëren wat grote energieverbruikers zijn; vraagt de Commissie verder om bijzondere aandacht te geven aan de situatie van grote energieverbruikers in de EU die in een mondiale economie moeten concurreren;
103. dringt er bij de Commissie op aan om haar bevoegdheden op mededingingsgebied te gebruiken voor het aanpakken van bepalingen in leveringscontracten tussen gasproducenten en nationale energieleveranciers in de EU waarin marktsplitsing wordt geregeld en bedoelde energieleveranciers meer in het bijzonder wordt verboden om reservegas naar andere EU-markten door te verkopen, alsook om de wettigheid te onderzoeken van de langlopende leveringscontracten die de markt voor andere leveranciers afsluiten;
Energiearmoede en consumentenrechten
104. is van mening dat consumenten in het middelpunt van alle toekomstige energiebeleidsmaatregelen moeten worden gesteld en dat energiearmoede een belangrijkere plaats moet innemen in de voorstellen van de Commissie; herinnert eraan dat consumenten, met name de overheid, die op dit terrein een voorbeeldfunctie heeft, evenzeer verplichtingen hebben wat energiebesparing betreft; onderkent de centrale betekenis die "slimme meters" en "slimme facturering" kunnen spelen bij de bewustmaking van de consument over het hoe en waarom van zijn energieverbruik en derhalve bij het veranderen van zijn gedrag; roept de Raad en de Commissie op maatregelen voor te stellen om huishoudens met lage inkomens te helpen energie te besparen en zo hun energierekeningen te verlagen en daarmee minder kwetsbaar te worden voor toekomstige prijsstijgingen;
105. dringt aan op de noodzaak van campagnes voor opvoeding en gedragsverandering ter wille van een meer duurzame mobiliteit van de Europese burger;
106. verzoekt erom dat geïntegreerde en voortdurende steun wordt geboden aan lokale en regionale autoriteiten met betrekking tot maatregelen voor energie-efficiëntie en duurzaamheid onder alle Europese financieringsprogramma's, met name de structuurfondsen, het zevende kaderprogramma, het programma "Intelligente Energie-Europa" en, over het algemeen, alle maatregelen op het gebied van het regionaal beleid en van de financiële engineering binnen het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013, en met betrekking tot de activiteiten van de EIB;
107. vraagt de Commissie blijk te geven van haar belangstelling voor zowel hernieuwbare energiebronnen als energiebesparing door nadruk te leggen op dit beleid bij alle uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds (mainstreaming) gefinancierde initiatieven en in het bijzonder bij initiatieven uit hoofde van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, voor alle regio's van de Unie, voor de programmeringsperiode 2007- 2013, en een voorstel in te dienen voor het verwijderen van de rem op de vooruitgang inzake energiebesparing veroorzaakt door de grens van 3% op uitgaven voor energie-efficiëntie uit hoofde van deze fondsen, en te overwegen deze drempel te schrappen na 2013;
108. bevestigt opnieuw haar standpunt dat het essentieel is dat mensen voldoende energie krijgen geleverd om in hun basisbehoeften te kunnen voorzien en dat bedoelde leveringen moeten worden gegarandeerd; verzoekt derhalve regelgevende instanties voor de energiesector in de lidstaten te garanderen dat verplichtingen betreffende universele diensten worden gerespecteerd en kwetsbare en arme consumenten voldoende worden beschermd;
109. bepleit dat de aanbestedende instanties energiebeleidsdoelstellingen opnemen bij het formuleren van criteria voor de gunning van overheidsopdrachten, indien dat haalbaar is, redelijk voor de inschrijvers en geen oneerlijke tussenkomst in de aanbestedingsprocedure betekent;
110. benadrukt dat het van belang is ernaar te streven dat consumenten eenvoudig toegang hebben tot informatie omtrent prijs en keuze, een eenvoudige methode om van energieleverancier te veranderen en het recht om in elke lidstaat door de regelgevende instantie te worden gehoord;
Ontwikkeling
111. verzoekt de Commissie en de Raad te erkennen dat er 2 miljard mensen in de wereld zijn die geen toegang hebben tot basisdiensten op energiegebied en dat de EU een beleidsrichting zou moeten uitzetten om deze situatie te verbeteren en de millenniumontiwkkelingsdoelstellingen te verwezenlijken;
112. verwelkomt het initiatief voor een wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie als onderdeel van de mondiale verantwoordelijkheid van de EU voor het voeren van beleid ter bevordering van ontwikkeling;
113. benadrukt dat de EU en de lidstaten hun diplomatieke, hulp- en handelsbetrekkingen met energieleverende landen moeten gebruiken voor het bevorderen van fiscale transparantie; dringt er bij de Commissie op aan het "Extractive Industry Transparency Initiative" (EITI) formeel te ondersteunen en te bevorderen, en een strategie te ontwikkelen om de beginselen van het EITI en het programma "Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen" een vast onderdeel van alle overeenkomsten met derde landen te maken; is van mening dat specifieke bepalingen in deze overeenkomsten de rol van het maatschappelijk middenveld als onafhankelijke waakhond van het beheer van de energie-inkomsten dienen te ondersteunen;
114. is van oordeel dat het effect van EU-maatregelen aanzienlijk versterkt zou worden door een sterk buitenlandbeleid dat probeert alle geïndustrialiseerde landen te winnen voor de strijd tegen de klimaatverandering en door in het EU-ontwikkelingsbeleid meer programma's te incorporeren die beogen schone en efficiënte energie te stimuleren;
115. is daarnaast van mening dat de Europese Unie samen met de meest geavanceerde ontwikkelingslanden naar manieren dient te zoeken waardoor ze een grotere rol zouden kunnen spelen in de wereldwijde strijd tegen de opwarming van de aarde en het inspelen daarop; en dat de Europese Unie ook dient te overwegen welke stappen er genomen kunnen worden om de mondiale solidariteit te versterken, gezien de effecten die klimaatveranderingen, met name op de armste landen, hebben;
116. beklemtoont dat economische ontwikkeling een recht is voor alle ontwikkelingslanden; benadrukt echter dat ontwikkelingslanden de vervuilende praktijken van de geïndustrialiseerde landen niet hoeven te herhalen, en roept daarom op meer aandacht te besteden aan technologische samenwerking en capaciteitsopbouw op het gebied van duurzame energie en aan mondiale efficiëntienormen voor energieverbruikende producten;
117. verlangt een sterkere ondersteuning van het gebruik van duurzame, lokaal beschikbare energiebronnen en decentrale energienetten met name in ontwikkelingslanden, o.a. door een transfer van kennis en technologie, omdat op die manier de toegang tot energie kan worden veiliggesteld, hulpbronnen kunnen worden ontzien, arbeidsplaatsen kunnen worden gecreëerd, afhankelijkheid kan worden gereduceerd en er een bijdrage kan worden geleverd aan de opbouw van goed functionerende markteconomieën;
o o o
118. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.