Resolutie van het Europees Parlement over de strategie inzake biomassa en biobrandstoffen (2006/2082(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie "Actieplan Biomassa" (COM(2005)0628),
– gezien de mededeling van de Commissie "Een EU-strategie voor biobrandstoffen" (COM(2006)0034),
– gezien Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt(1),
– gezien Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 met aanbevelingen aan de Commissie inzake verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare energiebronnen(3),
– gezien het mandaat dat aan de Commissie is verstrekt voor de WTO-onderhandelingen op landbouwgebied, zoals vermeld in het voorstel van de EG voor de modaliteiten van de WTO-onderhandelingen over landbouw (ref. 625/02, januari 2003),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie internationale handel en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0347/2006),
A. overwegende dat onder meer biomassa op lange termijn in sterkere mate als energiebron zal worden gebruikt en dat het energiepotentieel van biomassa zoveel mogelijk dient te worden benut, met name in de landbouw, de bosbouw en de afvalsector,
B. overwegende dat het voor een duurzame oplossing van het energieprobleem nodig is dat buitengewone en essentiële verbeteringen op het terrein van de energie-efficiëntie worden gerealiseerd, energiebesparingen worden doorgevoerd, en tegelijkertijd ook het gebruik van hernieuwbare energiebronnen wordt uitgebreid,
C. overwegende dat op het gebied van de opwekking van energie, de warmteproductie, koeling, de productie van waterstof en methaan, de productie van brandstoffen en in de chemische, voedingsmiddelen- , papier- en houtbewerkingsindustrie de voornaamste toepassingsmogelijkheden voor biomassa bestaan,
D. overwegende dat biomassa de enige koolstofhoudende hernieuwbare energiebron is en dat derhalve rekening moet worden gehouden met zowel de energiewinning als ook de fabricage van koolstofhoudende producten,
E. overwegende dat een sterker gebruik van biomassa kan bijdragen tot de verwezenlijking van de drie hoofddoelstellingen van het energiebeleid, te weten de voorzieningszekerheid, het concurrentievermogen en de milieuduurzaamheid door de vermindering van de broeikasgasemissies,
F. overwegende dat de wijze van toepassing van bio-energie en de keuze van gewassen, en de kenmerken van het landbouwsysteem waarin de gewassen worden geteeld, bepalen of het gebruik van bio-energie de productie van broeikasgassen vermindert,
G. overwegende dat de vervoerssector verantwoordelijk is voor meer dan 20% van de broeikasgasemissies, terwijl deze sector niet is opgenomen in de regeling voor de verhandeling van emissierechten; dat deze emissies naar verwachting in de toekomst verder zullen stijgen en dat het gebruik van biobrandstoffen een manier is om de milieuprestaties van de sector te verbeteren,
H. overwegende dat biomassa voor een vermindering van de afhankelijkheid van externe energiebronnen zou kunnen zorgen en in plattelandsgebieden nieuwe mogelijkheden zou kunnen scheppen op het vlak van economische ontwikkeling en werkgelegenheid,
I. overwegende dat sommige lidstaten niet voldoen aan Richtlijn 2003/30/EG over biobrandstoffen in het vervoer, en zeer lage streefcijfers vaststellen,
J. overwegende dat er thans nog sprake is van logistieke en technische obstakels die de toepassing van biomassa in de weg staan, namelijk de naar verhouding geringe energie-inhoud, de decentrale beschikbaarheid, de verschillen in de samenstelling van de gebruikte materialen alsmede de brandstofsynthese,
K. overwegende dat biobrandstoffen van de tweede generatie ("Biomass-to-Liquid (BTL)"-brandstoffen) een duidelijk hogere energiewinningscapaciteit hebben dan biobrandstoffen van de eerste generatie (plantaardige olie, biodiesel, ethanol),
L. overwegende dat de Gemeenschapswetgeving inzake de kwaliteit van benzine het gebruik van mengsels waaraan meer dan 5% bio-ethanol is toegevoegd, verbiedt;
M. overwegende dat de technologie voor de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie beschikbaar is, er sprake is van een toenemende behoefte aan hoogwaardige brandstoffen en de nodige infrastructuur en aandrijvingstechniek reeds ontwikkeld zijn,
N. overwegende dat synthesebrandstoffen wereldwijd goede mogelijkheden bieden om een begin te maken met de productie van koolstofhoudende producten, zoals uit voorbeelden in Zuid-Afrika en Trinidad blijkt, maar dat de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie niettemin op termijn geen belemmering moet vormen voor de productie van biobrandstoffen van de eerste generatie, ingeleid door de lidstaten volgens Richtlijn 2003/30/EG;
O. overwegende dat bij de vaststelling van een EU-beleid ter bevordering van biomassa een geïntegreerde aanpak nodig is, die voor mededinging op alle toepassingsgebieden zorgt,
P. overwegende dat het actieplan Biomassa de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel de nodige speelruimte en flexibiliteit moet geven om zelf zowel eigen doelstellingen en beleidsmaatregelen als de instrumenten ter bevordering van biomassa te kunnen bepalen, echter zonder dat deze beleidsmaatregelen concurrentievervalsing tussen de lidstaten mogen veroorzaken,
Q. overwegende dat kostenefficiëntie en duurzaamheid belangrijke leidende begsinselen voor de ecologisch verantwoorde bevordering van bio-energie vormen, die een grote mate van milieuvriendelijkheid met een economisch haalbare en duurzame financieringsbasis combineren,
R. overwegende dat het voor de verwezenlijking van de doelstellingen betreffende milieuduurzaamheid en vermindering van broeikasgassen noodzakelijk is dat ervoor wordt gezorgd dat gedurende de hele levenscyclus van biobrandstoffen – van de akker tot de brandstoftank, met inbegrip van alle transport ervan– aanzienlijk minder koolstofemissies vrijkomen dan er worden geproduceerd door fossiele brandstoffen,
S. overwegende dat de kwestie van binnenlandse productie en de invoer van biomassa moet worden beoordeeld vanuit het oogpunt dat de ontwikkeling van een zelfstandige biomassasector in de Europese Unie de moeite loont, ook gezien de mogelijkheid van extra inkomsten voor de landbouwsector,
T. overwegende dat de opkomst van een Europese biobrandstofsector mogelijkheden biedt voor de overdracht van biobrandstoftechnologie aan ontwikkelingslanden die door stijgende olieprijzen zijn verzwakt,
U. overwegende dat het ontbreken van duidelijke milieueisen en -waarborgen, met name in het geval van biobrandstoffen, aanzienlijke negatieve gevolgen zou kunnen hebben, zoals een toename van ontbossing in de tropen, terwijl de broeikasgasemissies niet beduidend zouden verminderen,
V. overwegende dat de bestaande wetgeving in de Europese Unie met het oog op een effectiever gebruik van biomassa moet worden herzien,
W. overwegende dat een evenwicht tussen goederenproductie en energiewinning moet worden gevonden en dat de energiewinning slechts één van meerdere toepassingsmogelijkheden van biomassa is,
X. overwegende dat de chemische toepassing van producten uit dierlijke vetten en plantaardige oliën een concurrentiële bedrijfstak is die niet in zijn bestaan mag worden bedreigd,
Y. overwegende dat de industriële toepassing van hout en bijproducten van hout als grondstoffen een concurrentiële sector vormt die werkgelegenheid en waarde creëert en waarvan het voortbestaan derhalve niet in gevaar mag worden gebracht,
Z. overwegende dat andere, niet-Europese landen belangrijke maatregelen hebben genomen voor het bevorderen van biobrandstoffen en al hebben bereikt dat biobrandstoffen een aanzienlijk aandeel in de brandstoffenmarkt hebben,
1. is verheugd over de beide mededelingen van de Commissie over het Actieplan Biomassa en de EU-strategie voor biobrandstoffen;
2. stemt in met de beoordeling van de Commissie met betrekking tot de stand van het biomassagebruik en de belemmeringen voor een bredere toepassing van biomassa in de energiesector;
3. is ervan overtuigd dat de strategie van de Europese Unie voor de bevordering van biobrandstoffen juist tegen de achtergrond van de Lissabon-strategie efficiëntie en duurzaamheid moet nastreven en dat maatregelen niet tot onevenredig hoge administratiekosten mogen leiden;
4. is van oordeel dat transparante en open markten voor biomassa en biobrandstoffen op regionaal, nationaal en Europees niveau moeten worden gecreëerd, die aan de eisen op het gebied van duurzame productie voldoen en dat deze markten in het systeem van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moeten worden geïntegreerd en moeten voldoen aan de eisen van een gemeenschappelijke, transparante en concurrentiële energiemarkt;
5. is van mening dat de producenten van biobrandstoffen nood hebben aan een consistent investering- en prijsbeleid op middellange termijn op het niveau van de lidstaten en van de Europese Unie dat het mogelijk maakt om de gedane investeringen op redelijke termijn terug te kunnen verdienen;
6. roept de Commissie op te werken aan een uniforme Europese markt voor biomassa en vraagt de lidstaten de belemmeringen op het niveau van de lidstaten en tussen de lidstaten weg te nemen;
7. gaat ervan uit dat het actieplan Biomassa en de mededeling over de EU-strategie voor biobrandstoffen de basis zullen vormen voor concrete en doeltreffende maatregelen;
8. roept de Commissie op om de doelstellingen zoals die in het actieplan Biomassa met betrekking tot warmteproductie, energieopwekking en productie van biobrandstoffen zijn vastgesteld, opnieuw te onderzoeken uit het oogpunt van concurrentiële kostprijzen, rendement en energieproductie van de afzonderlijke sectoren;
9. is van mening dat de Commissie zich opnieuw op alle actieplannen en richtlijnen moet beraden met het oog op een rationele productie en benutting van bio-energiebronnen en biobrandstoffen en dat zij zich daarbij bij voorrang moet concentreren op akkerbouw, bosbouw en afvalbeheer;
10. is het met de Commissie eens dat het gebruik van biomassa in vaste toepassingen zoals electriciteitsopwekking, verwarming en koeling, optimaal kan bijdragen aan het bereiken van de doelstelling van de EU om de productie van broeikasgassen te verminderen; roept op tot het geven van steun voor een kostenefficiënte en duurzame productie en gebruik van biomassa op het gebied van electriciteitsopwekking, de productie van methaan, vervoer en verwarming en koeling, indien nodig met behulp van gepaste maatregelen, die in overeenstemming dienen te zijn met de doelstellingen van Kyoto en de klimaatdoelstelling om de temperatuurstijging op mondiaal niveau op de lange termijn te beperken tot twee graden Celsius; vraagt in dit kader ook specifieke aandacht voor de ombouw van stadsverwarmingsnetwerken;
11. meent dat steun en bijstand voor hernieuwbare energie op basis van biomassa er niet toe mag leiden dat de concurrentieverhoudingen op de grondstoffenmarkt op de lange termijn verstoord raken;
12. gaat ervan uit dat ook op basis van vrijwillige overeenkomsten de aanstoot kan worden gegeven tot een sterkere ontwikkeling en een sterker gebruik van biomassa en roept de lidstaten en de Commissie op om het gebruik van biomassa voor energieopwekking aan te moedigen en dit onder andere te doen door de milieu-eisen te stellen aan emissies en niet aan de keuze van de brandstof;
13. is van oordeel dat met name houtbiomassa op grond van de daarvoor aanwezige markt en de bestaande toepassingsmogelijkheden geschikt is om Europese markten op te bouwen, hoewel rekening moet worden gehouden met marktschaarste en stijgende prijzen; steunt derhalve het voornemen van de Commissie om zo spoedig mogelijk met een actieplan voor de bosbouw te komen;
14. meent echter dat het gebruik van biomassa uit hout er niet toe mag leiden dat de druk op natuurlijke bossen toeneemt, het herstel van bossen die van oudsher met overexploitatie te kampen hebben, stopt, of de toepassing van monocultuur of het aantal plantages voor exotische soorten stijgt, en het gebruik van bos-biomassa steeds op een wijze moet worden bevorderd die verenigbaar is met het verbeteren van de ecologische kwaliteit van bossen;
15. roept de lidstaten op de financiële steun voor biomassa niet afhankelijk te maken van de grootte, maar van de efficiëntie van de desbetreffende installatie, van een duidelijk positieve emissiebalans voor broeikasgassen, alsook van de tastbare voordelen voor het milieu en de voorzieningszekerheid, overeenkomstig het additionaliteitsbeginsel, en rekening te houden met de aard en omvang van de steun die nodig is om ervoor te zorgen dat een gegeven type biomassa een aandeel in de markt verwerft;
16. verzoekt de Commissie een instrument te ontwikkelen waarmee de duurzaamheid van de productie en het gebruik van (bio)brandstoffen kan worden beoordeeld; is van mening dat een gemeenschappelijke methodologie moet worden ontwikkeld voor het objectief meten van ecologische, sociale en economische duurzaamheidsaspecten van minerale brandstoffen en biobrandstoffen, die ook als referentiepunt zou kunnen dienen bij beleidsstimulansen ten behoeve van de meest duurzame (bio)brandstoffen;
17. roept de lidstaten op om met voorrang stimuleringsmaatregelen te treffen voor het bevorderen van energieproductie op basis van toeleveringscontracten tussen landbouwers en ondernemingen die biomassa gebruiken voor energiedoeleinden;
18. verwacht van de lidstaten maatregelen ter bevordering van investeringen in de productie en het gebruik van biomassa en biobrandstoffen die uit klimatologisch oogpunt het meest efficiënt zijn en verenigbaar met de regelgeving op het gebied van het structuur- en landbouwbeleid, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met traditionele variëteiten die milieuvriendelijk zijn en aangepast aan de regionale omstandigheden; gelooft dat bedoelde stimuleringsmaatregelen onder geen enkele omstandigheid mogen leiden tot de vervanging van duurzame lokale voedselproductie;
19. verwacht van de lidstaten dat zij nationale actieplannen inzake biomassa ontwikkelen, deze op termijn ook koppelen aan de eigen structuur- en landbouwbeleidsmaatregelen en deze nationale actieplannen op vastgestelde tijdstippen actualiseren; dat zij al het mogelijke doen voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Richtlijn 2003/30/EG;
20. roept de Commissie op om de duurzaamheid van biomassa en biobrandstoffen voor alle toepassingsgebieden op basis van een wetenschappelijke vergelijking van verschillende soorten, in de EU geïmporteerde en geproduceerde, te onderzoeken en de verenigbaarheid met het communautair acquis te evalueren en daarvan uiterlijk einde 2007 verslag te doen aan het Parlement en de Raad;
21. roept de Commissie en de lidstaten in verband met het toegenomen gebruik van biomassa voor energiedoeleinden op om ervoor te zorgen dat belangen en randvoorwaarden op het terrein van natuurbehoud en landschaps-, plattelands- en bosbeheer in acht worden genomen;
22. roept de Commissie op om na een strategische milieueffectbeoordeling voorstellen in te dienen met betrekking tot de bevordering van het kostenefficiënte en duurzame gebruik van biomassa voor verwarming en koeling, zowel in de publieke als private sector;
23. is van mening dat het gezien de conflicterende eisen die bij uit afval verkregen biomassa een rol spelen, belangrijk is dat bio-energie niet wordt aangegrepen als een excuus om afvalverbranding de voorkeur te geven boven meer materiaalbesparende opties, zoals hergebruik, recyclage of compostering;
24. verwacht dat in de context van de herziening van het wetgevingskader voor afval het gebruik als brandstof van afval dat vervolgens niet als grondstof kan worden teruggewonnen, zal worden vergemakkelijkt (ook waar het gaat om bijproducten van de agroalimentaire productie, behalve die afkomstig uit gebieden die door woestijnvorming worden bedreigd) en rekening houdend met de energie-efficiëntie; merkt echter op dat hieraan de voorwaarde moet worden verbonden, dat dit geen belemmering vormt voor het hergebruik of de terugwinning van recycleerbaar materiaal;
25. verzoekt de Commissie om belemmeringen gebaseerd op Europese regelgeving te verwijderen om de vergisting van mest of organisch afval voor de productie van biogas mogelijk te maken en te bevorderen;
26. verzoekt om openstelling van de gasnetwerken voor de levering en het zonder onderscheid transporteren van biogas, voor zover het technisch mogelijk en veilig is deze gassen in te voeren en te transporteren door het aardgassysteem;
27. verwacht dat de administratieve procedures voor de productie en het gebruik van bio-energie vereenvoudigd en tot alle lidstaten uitgebreid worden;
28. wijst erop dat steun aan de bevordering van energiegewassen is ingevoerd als deel van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
29. onderstreept dat bij het gebruik van biomassa in het belang van de duurzaamheid de toepassing moet worden bevorderd die het dichtst ligt bij de plaats waar het agrarisch basismateriaal ontstaat, zodat energieverlies als gevolg van het vervoer wordt voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve financiële hulp voor de ontwikkeling van het platteland te geven, zodat openbare instellingen op het platteland hun verwarmingen overschakelen op bio-energie;
30. roept ertoe op de integrale verbranding van planten, bijvoorbeeld van graangewassen, te erkennen en te bevorderen;
31. is ingenomen met het initiatief van de Commissie om meer het accent te leggen op de reële benutting van de mogelijkheden voor de productie van bio-energie op basis van de communautaire graaninterventievoorraden; vestigt de aandacht op het feit dat de omvang van de voor de export bestemde interventievoorraden daardoor kan worden teruggebracht, en dat de EU aldus gemakkelijker kan voldoen aan de in het kader van de WTO aangegane verplichtingen; verzoekt de Commissie derhalve daarvoor de nodige stimulansen te ontwikkelen, opdat een zo groot mogelijke hoeveelheid interventiegraan voor dat doel kan worden gebruikt;
32. is verheugd over de doelstelling van de mededeling van de Commissie om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in de vorm van onder meer biobrandstoffen alsmede de toepassing daarvan in onder meer het vervoer te blijven stimuleren, zonder hiermee afbreuk te doen aan de vrijheid van de lidstaten om te kiezen voor andere hernieuwbare energiebronnen en zelf de sectoren en toepassingen te kiezen waarbij het gebruik van biomassa het meest bijdraagt aan de reductie van broeikasgassen en de hoogste energiebaten oplevert;
33. roept de lidstaten op tot het bevorderen van het gebruik van biobrandstoffen door het belastings- en accijnzenregime voor het aanmaken en gebruik van deze brandstoffen aantrekkelijker te maken; roept de lidstaten op om een gecoördineerd beleid in deze materie sterker te ondersteunen; steunt daarom de Commissie in haar doelstelling ten aanzien van biobrandstoffen verplichtingen voor te stellen, zoals uiteengezet in de EU-strategie voor biobrandstoffen (COM(2006)0034); verzoekt de Commissie nieuwe, ambitieuzere streefdoelen voor de lange termijn (tot 2020) vast te stellen om investeerders zekerheid te geven;
34. roept de Commissie op om in overleg met de olie- en gasondernemingen en de autofabrikanten de beschikbaarheid van milieuvriendelijke voertuigen te vergroten en de distributie van en toegang voor de consument tot biobrandstof te verbeteren;
35. roept de Commissie op alle ongerechtvaardigde obstakels voor de biomassa- en biobrandstoffenmarkt weg te nemen, zonder echter afbreuk te doen aan de overwegingen inzake milieu en gezondheid waarop deze maatregelen waren gebaseerd;
36. steunt het voornemen van de Commissie om onderzoek en ontwikkeling, met name op het gebied van biobrandstoffen van de tweede generatie, blijvend te bevorderen en de industriële toepassing daarvan te vergemakkelijken;
37. is van mening dat biobrandstoffen van de tweede generatie (BTL-brandstoffen) een aanzienlijk hoger energierendement mogelijk maken dan biobrandstoffen van de eerste generatie;
38. acht het dringend noodzakelijk om zo spoedig mogelijk de technische normen voor biobrandstoffen vast te stellen en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof alsmede de relatie ervan tot het gebruik van biobrandstoffen te herzien, zonder afbreuk te doen aan de milieu- en gezondheidsoverwegingen waarop deze maatregelen zijn gebaseerd; benadrukt dat de bestaande normen pas aangepast moeten worden en Richtlijn 98/70/EG pas gewijzigd nadat de Commissie haar beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit van een hoger aandeel van biobrandstoffen in benzine en diesel heeft afgerond;
39. roept met name op tot de herziening van de geldende norm EN 14214, om verdere types van biomassa op te nemen;
40. wenst dat een definitie van de verschillende typen biobrandstoffen van de tweede generatie wordt vastgesteld om gezien de gevolgen voor het milieu een onderscheid aan te brengen tussen producten van de bosbouw en producten op basis van afvalhoutcellulose, gestort organisch afval en grondstoffen van plantaardige en dierlijke herkomst;
41. steunt de oprichting van een technologieplatform voor biobrandstoffen in samenwerking met alle technologieleveranciers die bij de ontwikkeling, de productie, de verwerking en het eindgebruik van energiegewassen zijn betrokken;
42. verwacht van de Commissie dat zij bij de ondersteuning van het onderzoek op gepaste wijze rekening houdt met het nagestreefde intensievere gebruik van biomassa in samenhang met stadskoelings- en stadsverwarmingsnetwerken, overeenkomstig het door het Europees Parlement in eerste lezing ingenomen standpunt inzake het zevende kaderprogramma voor onderzoek(4);
43. roept de lidstaten met klem op om zo spoedig mogelijk aan te geven wat hun nationale streefdoel voor bio-energie is, die behalve met hun nationale Kyoto-doelstelling ook in overeenstemming zouden moeten zijn met de langetermijndoelstelling van twee graden Celsius die in EU-verband is overeengekomen;
44. verzoekt de Commissie een verplichte en alomvattende certificering in te voeren die de duurzame productie van biobrandstoffen in alle fasen mogelijk maakt, waaronder begrepen normen voor de teelt- en verwerkingsfasen alsook voor de emissiebalans voor broeikasgassen over hun gehele levenscyclus, die zowel voor in de Europese Unie gefabriceerde als voor ingevoerde brandstoffen geldt;
45. roept de Commissie op om steun te verlenen voor de ontwikkeling en toepassing van het systeem voor de wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (GMES-systeem) voor het bewaken van het grondgebruik bij de productie van bio-ethanol, teneinde de vernietiging van het regenwoud en andere negatieve milieueffecten te voorkomen;
46. erkent dat een verdere stijging van de palmolieproductie negatieve gevolgen kan hebben voor natuurlijke bossen en de traditionele voedselproductie, omdat het een vermindering van de biodiversiteit, grondconflicten en een aanzienlijke stijging van broeikasgasemissies tot gevolg heeft; roept de Commissie derhalve op om de invoer van producten op palmoliebasis in de EU alleen toe te staan als wordt voldaan aan criteria voor duurzame productie, die in een uitgebreid certificeringsstelsel worden vastgesteld;
47. verwacht dat een Europawijd streefcijfer voor biomassa in elk geval in overeenstemming zal zijn met de doelstelling die binnen de EU is overeengekomen om tegen 2020 25% van de energie uit hernieuwbare energiebronnen te winnen;
48. is wat betreft de vervoerssector voorstander van beleidsplannen en maatregelen alsook alternatieve technologieën die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de EU inzake klimaatverandering;
49. verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om op het gebied van de biobrandstoffen zo spoedig mogelijk een compromis tot stand te brengen tussen de automobielindustrie en de aardoliesector volgens het principe "biobrandstoffen voor auto's en niet auto's voor biobrandstoffen";
50. verzoekt om toepassing van de achtste aanbeveling van de groep CARS 21, die biobrandstoffen van de tweede generatie een zeer veelbelovende technologie ter vermindering van de CO2-uitstoot in het vervoer noemt;
51. beveelt aan om bij de bevordering van productinnovatie en technologie rekening te houden met het mogelijke gebruik van biobrandstoffen in alle vervoersmiddelen;
52. is van mening dat ten behoeve van de toepassing van biobrandstoffen in bepaalde sectoren, zoals de land- en bosbouw, de scheepvaart en het openbaar personenvervoer, bevordering van het gebruik ervan middels een belastingvrijstelling op lange termijn voor pure brandstoffen gebaseerd op een geëigend certificeringssysteem zinvol kan zijn;
53. verzoekt de Commissie met behulp van de wijziging van het communautair accijnsstelsel in de afzonderlijke lidstaten de toevoeging van biobrandstoffen aan traditionele brandstoffen te stimuleren;
54. beklemtoont het belang van toepassing van fiscale maatregelen, waaronder belastingvrijstellingen, maar roept de Commissie op waakzaam te zijn voor marktverstoringen;
55. steunt de Commissie in haar voornemen om in het kader van de WTO-onderhandelingen duidelijke regels in te voeren die de ontwikkeling van een Europese biobrandstoffensector mogelijk maken, met name door de oprichting van adequate en coherente handels- en douanekader;
56. roept de Commissie op nog meer prioriteit te geven aan de erkenning van niet-commerciële overwegingen als onderdeel van een toekomstige WTO-overeenkomst; merkt op dat de EU er op die manier voor kan zorgen dat ingevoerde biobrandstoffen aan bepaalde duurzaamheidscriteria beantwoorden, vooral wat het milieu betreft;
57. stelt vast dat biobrandstoffen inmiddels op de wereldmarkt worden verhandeld en dat de EU ook in de toekomst niet in staat zal zijn in haar eigen behoeften te voorzien; stelt dat niettemin volstrekte prioriteit moet worden gegeven aan het bevorderen van de eigen productie van dergelijke brandstoffen;
58. is van mening dat een aanvaardbaar penetratieniveau voor de invoer van bio-ethanol in de EU voor een bepaalde periode moet worden vastgesteld, dat verenigbaar is met de geleidelijke ontwikkeling van een eigen productie in de Gemeenschap in overeenstemming met de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling, met name in de energiesector;
59. acht het noodzakelijk dat de Commissie uiterlijk einde 2007 een verslag indient over de productie- en exportvoorwaarden voor biobrandstoffen in de belangrijkste producerende landen;
60. roept de Commissie op om in het actieplan Biomassa aanvullend onderzoek naar kunststoffen uit biomassa te bevorderen, teneinde meer inzicht te krijgen in de mate waarin deze kunststoffen gedurende hun levenscyclus kunnen bijdragen aan besparingen op fossiele brandstoffen, de vermindering van broeikasgasemissies en besparingen op energieverbruik bij terugwinningactiviteiten anders dan compostering; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om het gebruik van bepaalde biokunststoffen verplicht te stellen, ingeval zij een goed alternatief voor de huidige kunststoffen blijken te zijn;
61. roept de Commissie op om bij wijze van proefproject de oprichting van parken voor hernieuwbare energie te overwegen, waar in de energiebehoefte wordt voorzien door een combinatie van verschillende hernieuwbare energiebronnen, zoals biomassa, wind en zon;
62. is overtuigd dat de steun van het grote publiek voor biobrandstoffen van essentieel belang is, en wijst op de wijdverspreide bezorgdheid bij het grote publiek over groene genetische manipulatie; is van mening dat de ontwikkeling van hoogwaardige biomassa op milieuvriendelijke wijze dient gebeuren en geen bedreiging mag vormen, reëel of als zodanig ervaren, voor de productie van voedingsmiddelen die niet genetisch gemodificeerd zijn; is overtuigd dat "merker-geassisteerde selectie" (MAS), die de mogelijkheid biedt tot het verbeteren van gewassen via "smart breeding", d.w.z. het kruisen van gewassen uit gelijksoortige families in plaats van de genetische modificering ervan door het inbrengen van vreemde genen, een wezenlijke bijdrage dient te leveren tot de ontwikkeling van hoogwaardige en tegelijk milieuvriendelijke biomassa;
63. roept ertoe op in alle lidstaten adequate prikkels voor de duurzame aanbouw van energiegewassen te scheppen zonder de voedselproductie in gevaar te brengen, waarmee de duurzame winning van extra hoeveelheden biomassa afkomstig uit land- en bosbouw wordt gefaciliteerd;
64. verzoekt de Commissie extra aandacht te geven aan kleinschalige biobrandstofprojecten binnen de primaire agrarische sector, zoals mobiele distillatie en vergisting, die grote gevolgen kunnen hebben voor de toekomstige verwerking van primaire bijproducten;
65. is van mening dat ook middelen uit de begroting als voorzien onder rubriek 2, eerste peiler, van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (§60) en uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling moeten worden gereserveerd voor energiewinning uit biomassa;
66. is van mening dat de bevordering van biomassa op het platteland moet worden gerealiseerd door het onderzoek naar en de ontwikkeling en demonstratie van toepassingen gerelateerd aan biomassa waarvan gebleken is dat zij de grootste en meest rendabele vermindering van broeikasgassen en de grootste energiebesparing opleveren, meer prioriteit te geven, en door met behulp van voorlichtingscampagnes een aparte markt te creëren ter verbetering van de rentabiliteit; beveelt aan dat speciale aandacht wordt geschonken aan de ontwikkeling en bevordering van win-win-oplossingen waarbij productie van biomassa kan worden gecombineerd met herstel van de habitat, landbouw die weinig productiemiddelen vraagt en een milieuvriendelijk landbeheer;
67. roept ertoe op de in het kader van de subsidieregeling voor energiegewassen op 1,5 miljoen ha vastgestelde gewaarborgde maximale oppervlakte duidelijk te verhogen en geen enkele aanplant van die subsidieregeling uit te sluiten, waarbij aan aanplanten met een hoge energie-efficiëntie voorrang moet wordengegeven;
68. dringt er bij de Commissie op aan de braakleggingsregeling af te schaffen en nieuwe stimulansen voor energiegewassen op te zetten;
69. wijst erop dat ook de aanplant van duurzame grondstoffen volgens de optimale werkmethoden moet plaatsvinden en dat de randvoorwaarden (Cross-compliance) van toepassing zijn op de aanplant;
70. dringt er bij de Commissie op aan de lijst met gewassen die in aanmerking komen voor de productie van biobrandstoffen in de ondersteuningssystemen uit te breiden, erop toe te zien dat op plaatselijk en regionaal niveau de meest geschikte energiegewassen worden geselecteerd en de vergisting van mest te stimuleren;
71. roept de Commissie op om de hindernissen weg te nemen voor de ontwikkeling van energiegewassen in de nieuwe lidstaten, waar een vereenvoudigde regeling inzake een enkele areaalbetaling wordt toegepast;
72. dringt aan op goedkeuring van een uniform kader op Europees niveau opdat de beschikbaarstelling van biomassa voor energiedoeleinden zelfs in landen prioriteit krijgt waar bio-energie tot dusver geen rol van betekenis speelt;
73. is overtuigd dat de duurzame productie en het duurzaam gebruik van biomassa, onder meer via kleinschalige teelt en als onderdeel van een integraal beleid voor plattelandsontwikkeling, voor ontwikkelingslanden aanzienlijke voordelen bieden en dat technologieoverdracht met deze derde wereldlanden en de export van biotechnologieën door de Europese Unie dient te worden ondersteund; is echter van mening dat dit beleid evenwichtig moet zijn en dat de inspanningen op de eerste plaats gericht zouden moeten zijn op de eigen bevrediging van energiebehoeftes van landen in plaats van uitsluitend op de ontwikkeling van hun exportcapaciteit;
74. vraagt de Commissie om een initiatief te ontwikkelen dat specifiek bedoeld is voor het informeren, opleiden en het vergroten van het bewustzijn over het gebruik van biomassa en biobrandstoffen en dat gericht is op de landbouwer, burgers en lokale bestuurders;
75. is van mening dat de productie van biomassa en biobrandstoffen aanzienlijk kan bijdragen tot verwezenlijking van de Europese doelstellingen van klimaatbeheersing;
76. verzoekt de Commissie in 2007 in het kader van een energiepakket een voorstel in te dienen voor een richtlijn betreffende verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energiebronnen en verwijst naar zijn resolutie van 14 februari 2006 met aanbevelingen aan de Commissie inzake verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energiebronnen;
77. beklemtoont de behoefte aan een EU-dekkend informatiebeleid over biomassa en biobrandstoffen;
78. verzoekt de Commissie, met betrekking tot het levenscyclusaspect, turf op te nemen als hernieuwbare energiebron voor duurzame productie van biomassa en bio-energie;
79. dringt aan op het vaststellen van betrouwbare, algemene voorwaarden voor investeerders en producenten, in het belang van een langetermijnstrategie gericht op bevordering van een concurrentiële markt voor biobrandstoffen in de Europese Unie, in het bijzonder middels belastingvoordelen;
80. dringt er bij de politieke en economische instanties met klem op aan meer werk te maken van de samenwerking en de integratie van de biobrandstoffenmarkten in de Europese Unie en de Europese buurlanden, met name in het kader van de specifieke partnerschapsovereenkomsten;
81. meent dat het programma Intelligente Energie - Europa zal helpen om plaatselijke projecten op het gebied van energiebesparing en het juiste gebruik van natuurlijke hulpbronnen te ondersteunen;
82. verzoekt de Commissie in de biregionale en bilaterale onderhandelingen niet méér aan te bieden dan in de WTO aan concessies zal gedaan worden bij de verzoeken om preferentiële toegang tot de communautaire markt voor bio-ethanol, en bij de toepassing van het stelsel van algemene preferenties (SAP) en van SAP+ bepalingen te implementeren, zodat de aan bepaalde landen toegekende preferenties voor bio-ethanol kunnen worden verlaagd of afgeschaft als zij niet meer gerechtvaardigd zijn;
83. spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan waakzaam te zijn voor fraudepogingen of omzeiling van douanerechten aangaande bio-ethanol en daarbij met name de naleving van de oorsprongsregels en de regels inzake tariefindeling te waarborgen en misbruik van bepaalde opschortende douaneregelingen te voorkomen;
84. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.