Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 27 september 2006 - Straatsburg
Bescherming van persoonsgegevens (politiële en justitiële samenwerking) *
 Bescherming van de euro tegen valsemunterij "Pericles" *
 Bescherming van de euro tegen valsemunterij "Pericles" (niet-deelnemende lidstaten) *
 Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten *
 Overeenkomst EG/Guinee-Bissau over de visserij *
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2006 (Amendementen)
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2006 (Amendementen)
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2006
 PROGRESS-programma (werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit) ***II
 Strategische richtsnoeren inzake cohesie ***
 Diensten van algemeen belang
 Vorderingen van Turkije op weg naar toetreding

Bescherming van persoonsgegevens (politiële en justitiële samenwerking) *
PDF 196kWORD 33k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (COM(2005)0475 – C6-0436/2005 – 2005/0202(CNS))
P6_TA(2006)0370A6-0192/2006

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie (COM(2005)0475)(1),

–   gelet op artikel 34, lid 2, letter b) van het EU-Verdrag,

–   gelet op artikel 39, lid 1, van het EU-Verdrag op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0436/2005),

–   gelet op het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd,

–   gelet op artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0192/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd op 14 juni 2006(2);

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0258.


Bescherming van de euro tegen valsemunterij "Pericles" *
PDF 191kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma "Pericles") (COM(2006)0243 – C6-0179/2006 – 2006/0078(CNS))
P6_TA(2006)0371A6-0276/2006

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0243)(1),

–   gelet op artikel 123, lid 4, derde zin van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0179/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0276/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Bescherming van de euro tegen valsemunterij "Pericles" (niet-deelnemende lidstaten) *
PDF 192kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij de toepassing van Besluit 2006/…/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma "Pericles") wordt uitgebreid tot de niet-deelnemende lidstaten (COM(2006)0243 – C6-0180/2006 – 2006/0079(CNS))
P6_TA(2006)0372A6-0277/2006

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0243)(1),

–   gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0180/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0277/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten *
PDF 223kWORD 63k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (COM(2005)0091 – C6-0235/2005 – 2005/0018(CNS))
P6_TA(2006)0373A6-0268/2006

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie (COM(2005)0091)(1),

–   gelet op artikel 34, lid 2, onder b) van het EU-Verdrag,

–   gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0235/2005),

–   gelet op de artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0268/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Overweging 6
(6)  Voor de eventuele opneming van een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling van een onderdaan of ingezetene in het strafregister van een lidstaat moeten dezelfde regels gelden als voor een nationale veroordeling; personen die in een andere lidstaat veroordeeld zijn, mogen niet ongunstiger worden behandeld dan personen die door een nationale rechter zijn veroordeeld.
Schrappen
Amendement 2
Overweging 7
(7)  Dit kaderbesluit vervangt de bepalingen inzake de voorwaarden waaronder rekening wordt gehouden met strafrechtelijke veroordelingen die zijn opgenomen in het Verdrag van 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen.
(7)  Dit kaderbesluit is van toepassing tussen de lidstaten, onverlet de bepalingen inzake de voorwaarden waaronder rekening wordt gehouden met strafrechtelijke veroordelingen die zijn opgenomen in het Verdrag van 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen.
Amendement 3
Artikel 1, lid 1
1.  Dit kaderbesluit beoogt de wijze vast te stellen waarop een lidstaat bij een nieuwe strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening houdt met in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen van dezelfde persoon voor andere feiten of deze veroordelingen in zijn strafregister opneemt.
1.  Dit kaderbesluit beoogt de wijze vast te stellen waarop een lidstaat bij een strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening houdt met in een andere lidstaat tegen dezelfde persoon uitgesproken eerdere veroordelingen voor andere feiten.
Amendement 5
Artikel 2, letter a)
a) "veroordeling": elke definitieve beslissing van een strafgerecht of van een administratieve autoriteit tegen welker beslissing beroep kan worden ingesteld bij een met name in strafzaken bevoegd gerecht, waarbij wordt vastgesteld dat een persoon schuldig is aan een strafbaar feit of een handeling die volgens de nationale wetgeving strafbaar is als inbreuk op de rechtsvoorschriften;
a) "veroordeling": elke definitieve beslissing van een rechtbank, waarbij in een strafrechtelijke procedure wordt vastgesteld dat een persoon schuldig is aan een strafbaar feit krachtens de nationale wetgeving;
Amendement 6
Artikel 2, letter b)
b) "strafregister": het nationale register of de nationale registers waarin de veroordelingen overeenkomstig het nationale recht worden geregistreerd.
Schrappen
Amendement 7
Artikel 3, lid 1
1.  Elke lidstaat zorgt er overeenkomstig de regels die hij vaststelt voor dat in de andere lidstaten uitgesproken veroordelingen bij een nieuwe strafrechtelijke procedure wegens andere feiten dezelfde rechtsgevolgen hebben als in eigen land uitgesproken veroordelingen.
1.  Elke lidstaat zorgt er voor dat bij in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen tegen een persoon, de bevoegde nationale autoriteiten, alsmede gerechtshoven of rechtbanken, volgens hun nationale recht rekening houden met eerdere veroordelingen van dezelfde persoon wegens andere feiten en dat deze dezelfde rechtsgevolgen hebben als in eigen land uitgesproken veroordelingen, mits dergelijke personen niet ongunstiger behandeld worden dan wanneer de eerdere veroordelingen door nationale gerechten waren uitgesproken.
Amendement 8
Artikel 3, lid 2
2.  Lid 1 is van toepassing tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, het strafproces zelf en de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procedureregels, inclusief die welke betrekking hebben op de voorlopige hechtenis, de kwalificatie van het strafbare feit, het soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.
2.  Lid 1 is van toepassing tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, het strafproces zelf en de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende regels, inclusief die welke betrekking hebben op de voorlopige hechtenis, de kwalificatie van het strafbare feit, het soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.
Amendement 9
Artikel 5, lid 1
In een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen mogen buiten beschouwing worden gelaten indien de feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen, in de wetgeving van de lidstaat niet als strafbaar feit worden aangemerkt.
De eerste alinea is niet van toepassing op de volgende strafbare feiten:
deelneming aan een criminele organisatie
terrorisme
mensenhandel
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
handel in wapens, munitie en explosieven
corruptie
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
witwassen van opbrengsten van misdrijven
valsemunterij, met inbegrip van namaak van de euro
cybercriminaliteit
milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en in bedreigde planten- en boomsoorten
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf
moord en doodslag, zware mishandeling
illegale handel in menselijke organen en weefsels
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
racisme en vreemdelingenhaat
georganiseerde of gewapende diefstal
illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen
oplichting
racketeering en afpersing
namaak van producten en productpiraterij
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten
vervalsing van betaalmiddelen
illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars
illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen
handel in gestolen voertuigen
verkrachting
opzettelijke brandstichting
misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen
kaping van vliegtuigen of schepen
sabotage
gedragingen in strijd met de verkeersregels, met inbegrip van overtredingen van de rij- en rusttijdenwetgeving en van de wetgeving inzake gevaarlijke goederen
smokkel van goederen
inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten
bedreigingen en geweldpleging tegen personen, met inbegrip van geweld tijdens sportevenementen
opzettelijke vernieling
diefstal
strafbare feiten die door de veroordelingsstaat worden vastgesteld en die onder de uitvoeringsverplichtingen vallen welke voortvloeien uit instrumenten die zijn vastgesteld op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of op grond van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Schrappen
Amendement 10
Artikel 5, lid 2
2.  Onverminderd het bepaalde in lid 1 kunnen in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen ook buiten beschouwing worden gelaten wanneer een veroordeling in een andere lidstaat tot gevolg zou hebben dat de betrokkene bij een nieuwe strafrechtelijke procedure in verband met andere feiten een ongunstiger behandeling zou krijgen dan wanneer de veroordeling door een nationale rechter zou zijn uitgesproken.
Schrappen
Amendement 11
Artikel 6, lid 1
1.  Wanneer een lidstaat een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling opneemt in zijn strafregister, moet de opgenomen straf overeenstemmen met de daadwerkelijk opgelegde straf, behalve indien de straf daadwerkelijk is herzien bij de tenuitvoerlegging ervan in de lidstaat die tot opneming overgaat.
Schrappen
Amendement 12
Artikel 6, lid 2
2.  Indien in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen van onderdanen of ingezetenen krachtens de nationale wetgeving in het nationale strafregister worden opgenomen, mogen de regels betreffende de opneming, de eventuele wijzigingen of de schrapping van vermeldingen er in geen geval toe leiden dat de betrokkene ongunstiger wordt behandeld dan wanneer hij door een nationale rechter veroordeeld zou zijn geweest.
Schrappen
Amendement 13
Artikel 6, lid 3
3.  Elke wijziging of schrapping van een vermelding in de lidstaat waar de veroordeling is uitgesproken, brengt een gelijkwaardige wijziging of schrapping mee in de lidstaat waarvan de veroordeelde de nationaliteit heeft of ingezetene is, wanneer deze lidstaat de veroordeling in het strafregister heeft opgenomen en van de wijziging of schrapping in kennis is gesteld, behalve wanneer de wetgeving van deze lidstaat voor de veroordeelde gunstiger bepalingen omvat.
Schrappen
Amendement 14
Artikel 7
1.  Onverminderd de toepassing ervan in de betrekkingen tussen de lidstaten en derde landen vervangt dit kaderbesluit in de betrekkingen tussen de lidstaten het bepaalde in artikel 56 van het Verdrag van 's Gravenhage van 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen.
1.  Dit kaderbesluit is van toepassing tussen de lidstaten onverminderd artikel 56 van het Verdrag van 's Gravenhage van 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen waar het de betrekkingen tussen de lidstaten en derde landen betreft.
Amendement 15
Artikel 8, lid 1
1.  De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk op 31 december 2006 aan dit kaderbesluit te voldoen.
1.  De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk één jaar na de aanneming ervan aan dit kaderbesluit te voldoen.
Amendement 16
Artikel 8, lid 3
3.  Op basis van de door het secretariaat-generaal van de Raad verstrekte informatie dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2007 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van dit kaderbesluit in, alsmede, zo nodig, wetgevingsvoorstellen.
3.  Op basis van de door het secretariaat-generaal van de Raad verstrekte informatie dient de Commissie uiterlijk twee jaar na de aanneming van dit kaderbesluit bij het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van dit kaderbesluit in, alsmede, zo nodig, wetgevingsvoorstellen.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Overeenkomst EG/Guinee-Bissau over de visserij *
PDF 191kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de verlenging van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de regering van de Republiek Guinee-Bissau inzake de visserij voor de kust van Guinee-Bissau, voor de periode van 16 juni 2006 tot en met 15 juni 2007 (COM(2006)0182 – C6-0167/2006 – 2006/0065(CNS))
P6_TA(2006)0374A6-0271/2006

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2006)0182)(1),

–   gelet op artikel 37 en artikel 300, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0167/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0271/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Guinee-Bissau.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2006 (Amendementen)
PDF 134kWORD 69k
Amendementen bij het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2006 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, Afdeling III - Commissie, Afdeling VIII - Deel B - Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (11297/2006 - C6-0239/2006 - 2006/2119(BUD))
P6_TA(2006)0375A6-0283/2006

Amendement 1

AFDELING III: Commissie

Post 02 01 04 01 ‐ Werking en ontwikkeling van de interne markt, met name op de gebieden van kennisgeving, certificering en sectorale harmonisatie ‐ Uitgaven voor administratief beheer

02 01 04 01

Begroting 2006

OGB 3/2006

Amendement

Begroting 2006 + gewijzigde GB3

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

2 790 000

2 790 000

-554 545

-554 545

554 545

554 545

2 790 000

2 790 000

OMSCHRIJVING:

Ongewijzigd

TOELICHTING:

Ongewijzigd

MOTIVERING

De bedragen van het voorontwerp van gewijzigde begroting opnieuw opnemen.

-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-
P6_TA(2006)0375A6-0283/2006

Amendement 2

AFDELING III: Commissie

Artikel 06 02 03 ‐ Veiligheid van vervoer

06 02 03

Begroting 2006

OGB 3/2006

Amendement

Begroting 2006 + gewijzigde GB3

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

18 080 000

17 080 000

-2 714 000

-2 714 000

2 714 000

2 714 000

18 080 000

17 080 000

OMSCHRIJVING:

Ongewijzigd

TOELICHTING:

Ongewijzigd

MOTIVERING

Verlaging verwerpen omdat het te vroeg in het begrotingsjaar is om aanzienlijke verlagingen door te voeren.

-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-
P6_TA(2006)0375A6-0283/2006

Amendement 3

AFDELING III: Commissie

Post 06 02 09 01 ‐ Toezichthoudende Autoriteit Galileo ‐ Subsidiëring titels 1 en 2

06 02 09 01

Begroting 2006

OGB 3/2006

Amendement

Begroting 2006 + gewijzigde GB3

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

2 231 400

2 231 400

1 600 000

1 600 000

850 000

850 000

4 681 400

4 681 400

OMSCHRIJVING:

Ongewijzigd

TOELICHTING:

Ongewijzigd

MOTIVERING

De bedragen van het voorontwerp van gewijzigde begroting opnieuw opnemen.

-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-
P6_TA(2006)0375A6-0283/2006

Amendement 4

AFDELING III: Commissie

Post 06 02 09 02 ‐ Toezichthoudende Autoriteit Galileo ‐ Subsidiëring titel 3

06 02 09 02

Begroting 2006

OGB 3/2006

Amendement

Begroting 2006 + gewijzigde GB3

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

2 500 000

2 500 000

0

0

600 000

600 000

3 100 000

3 100 000

OMSCHRIJVING:

Ongewijzigd

TOELICHTING:

(Raming van de ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar dienovereenkomstig gewijzigd)

MOTIVERING

De bedragen van het voorontwerp van gewijzigde begroting opnieuw opnemen.

-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-
P6_TA(2006)0375A6-0283/2006

Amendement 5

AFDELING III: Commissie

Post 18 02 03 02 ‐ Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen ‐ Subsidiëring titel 3

18 02 03 02

Begroting 2006

OGB 3/2006

Amendement

Begroting 2006 + gewijzigde GB3

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

vastl.

betal.

9 440 000

9 440 000

-3 786 000

-3 786 000

3 786 000

3 786 000

9 440 000

9 440 000

OMSCHRIJVING:

Ongewijzigd

TOELICHTING:

(Raming van de ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar dienovereenkomstig gewijzigd)

MOTIVERING

Verlaging verwerpen omdat het te vroeg in het begrotingsjaar is om aanzienlijke verlagingen door te voeren.

-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-
P6_TA(2006)0375A6-0283/2006

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2006 (Amendementen)
PDF 110kWORD 33k
Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2006 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, Afdeling III - Commissie, Afdeling VIII - Deel B - Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (11297/2006 - C6-0239/2006 - 2006/2119(BUD))
P6_TA(2006)0376A6-0283/2006

Het Europees Parlement,

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name artikel 272, lid 4, voorlaatste alinea,

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en met name artikel 177,

–   gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

–   gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, definitief vastgesteld op 15 december 2005(2) ,

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(3),

–   gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting (VOGB) nr. 3/2006 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, ingediend door de Commissie op 22 mei 2006 (SEC(2006)0633),

–   gezien het ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) nr. 3/2006, opgesteld door de Raad op 11 juli 2006 (11297/2006 – C6-0239/2006),

–   gelet op artikel 69 en Bijlage IV van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0283/2006),

A.   overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2006 vier verschillende elementen bevat, te weten versterking van de Europese GNSS-toezichtautoriteit, een personeelsuitbreiding voor het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en voor het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen, en een verhoging van de kredieten voor de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming,

B.   overwegende dat de Commissie in haar VOGB nr. 3/2006 voorstelde deze extra behoeften te financieren middels een verhoging van 3 604 545 EUR van de eigen middelen,

C.   overwegende dat de Raad in zijn OGB nr. 3/2006 besloot alle voorgestelde verhogingen uitsluitend via een herschikking van de middelen te dekken,

D.   overwegende in het bijzonder dat de Raad de extra behoeften van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming wenst te financieren door een vermindering van de vastleggings- en betalingskredieten van een administratief begrotingsonderdeel in de afdeling Commissie van de begroting, dat onder rubriek 3 van de financiële vooruitzichten 2000-2006 valt,

E.   overwegende dat het Parlement het eens is met de Verklaring van de Commissie betreffende het OGB nr. 3/2006, namelijk dat dit inderdaad een gevaarlijk precedent voor alle instellingen zou betekenen, aangezien beoogd wordt bij de uitvoering van de begroting de administratieve uitgaven van de ene instelling te financieren door gebruik te maken van de nodige kredieten van de begroting van een andere instelling,

1.   steunt de verhogingen die de Commissie in haar VOGB nr. 3/2006 voorstelt voor de Europese GNSS-toezichtautoriteit, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming;

2.   vindt het evenwel te vroeg in het begrotingsjaar om nu al in de nodige verhogingen bij deze onderdelen te voorzien middels een vermindering bij andere onderdelen, die in 2006 best nog volledig kunnen worden uitgevoerd;

3.   verwerpt dan ook het voornemen van de Raad om de verzoeken om extra kredieten te dekken via een herschikking en, in het bijzonder, door de verhoging die de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming heeft gevraagd, te compenseren door een vermindering bij de afdeling Commissie van de begroting;

4.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 78 van 15.3.2006.
(3) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2005/708/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 269 van 14.10.2005, blz. 24).


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2006
PDF 200kWORD 34k
Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2006 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, Afdeling III - Commissie (11298/2006 – C6-0247/2006 – 2006/2149(BUD))
P6_TA(2006)0377A6-0284/2006

Het Europees Parlement,

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name artikel 272, lid 4, voorlaatste alinea,

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en met name artikel 177,

–   gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1) en inzonderheid de artikelen 37 en 38 daarvan,

–   gezien de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2006 die definitief werd vastgesteld op 15 december 2005(2),

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(3),

–   gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2006 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, ingediend door de Commissie op 16 juni 2006 (SEC(2006)0760),

–   gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2006, opgesteld door de Raad op 17 juli 2006 (11298/2006 – C6-0247/2006),

–   gelet op artikel 69 en bijlage IV van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0284/2006),

A.   overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2006 betrekking heeft op de ontvangstenzijde van de begroting en een aantal elementen bevat die het niveau van de bijdragen van de lidstaten aan de eigen middelen van de Gemeenschap wijzigen,

B.   overwegende dat deze elementen verband houden met de jaarlijkse herziening van de ramingen voor de traditionele eigen middelen, BTW-grondslagen, BNI-grondslagen en een technische herberekening van de bijdragen die nodig zijn voor het financieren van de Britse korting, alsmede met het overschot van het Garantiefonds voor externe maatregelen uit 2005,

C.   overwegende dat de Europese Raad van december 2005 in Brussel de Commissie verzocht een volledige en brede herziening uit te voeren van alle terreinen van uitgaven en ontvangsten van de EU, met inbegrip van de Britse korting, en hierover in 2008/2009 een verslag te presenteren, vergezeld van passende voorstellen,

D.   overwegende dat de Commissie bij het uitvoeren van deze herziening en het formuleren van haar voorstellen rekening moet houden met de werkzaamheden en aanbevelingen van het Europees Parlement, overeenkomstig verklaring nr. 3 bij het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(4),

E.   overwegende dat het Parlement een dialoog is aangegaan met de nationale parlementen met als doel een gezamenlijke bijdrage aan deze geplande omvattende herziening van het stelsel van eigen middelen, met inachtneming van zijn legitieme rechten,

1.   hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2006, zonder wijzigingen;

2.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 78 van 15.3.2006.
(3) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2005/708/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 269 van 14.10.2005, blz. 24).
(4) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


PROGRESS-programma (werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit) ***II
PDF 195kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit - PROGRESS (6282/3/2006 – C6-0272/2006 – 2004/0158(COD))
P6_TA(2006)0378A6-0300/2006

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (6282/3/2006 – C6-0272/2006),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0488)(2),

–   gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2005)0536)(3),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0300/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;

2.   constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1 van het EG-Verdrag te ondertekenen;

4.   verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 99.
(2) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(3) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Strategische richtsnoeren inzake cohesie ***
PDF 192kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie (11807/2006 – C6-0266/2006 – 2006/0131(AVC))
P6_TA(2006)0379A6-0281/2006

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een beschikking van de Raad (11807/2006),

–   gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 161 van het EG-Verdrag (C6-0266/2006),

–   gezien zijn resolutie van 18 mei 2006 ter voorbereiding van de instemmingsprocedure inzake de communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013 (Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid)(1), die de aanleiding vormde voor een vroegtijdige dialoog tussen de Commissie en het Europees Parlement zoals die ook zou moeten plaatsvinden in de aanloop naar de halverwege te verrichten evaluatie van de communautaire strategische richtsnoeren als voorzien in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds(2),

–   gelet op artikel 75, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0281/2006),

1.   stemt in met het voorstel voor een beschikking van de Raad;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0216.
(2) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.


Diensten van algemeen belang
PDF 158kWORD 80k
Resolutie van het Europees Parlement over het Witboek van de Commissie over diensten van algemeen belang (2006/2101(INI))
P6_TA(2006)0380A6-0275/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie met de titel "Witboek over diensten van algemeen belang" (COM(2004)0374),

–   gezien de mededeling van de Commissie met de titel "Omzetting van het communautaire programma van Lissabon - De sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie" (COM(2006)0177),

–   gelet op Beschikking 2005/842/EG van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend(1),

–   onder verwijzing naar artikel 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie betreffende de toegang tot diensten van algemeen economisch belang,

–   onder verwijzing naar de artikelen 2, 5, 16, 73, 86, 87, 88 en 295 van het EG-Verdrag,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties over diensten van algemeen belang, met name zijn resolutie van 13 november 2001 over de mededeling van de Commissie met de titel "Diensten van algemeen belang in Europa"(2) en zijn resolutie van 14 januari 2004 over het Groenboek van de Commissie over diensten van algemeen belang(3) en zijn resolutie van 22 februari 2005 over staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst(4),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 16 februari 2006 over het voorstel van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt(5),

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Lissabon van 15 en 16 maart 2000, van de Europese Raad van Nice van 7, 8 en 9 december 2000, van de Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 en van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 over de diensten van algemeen belang,

–   onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op het gebied van de diensten van algemeen belang, met name de arresten van 19 mei 1993 in zaak 320/91, Corbeau(6); van 27 april 1994 in zaak C-393/92, Almelo(7); van 18 november 1999 in zaak C-107/98, Teckal(8); van 3 juli 2003 in de gevoegde zaken C-83/01 P, C-93/01 P and C-94/01 P, Chronopost(9); van 24 juli 2003 in zaak C-280/00, Altmark(10); van 27 november 2003 in de gevoegde zaken C-34/01 tot en met C-38/01, Enirisorse(11); en van 11 januari 2005 in zaak C-26/03, Stadt Halle(12),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie cultuur en onderwijs, de Juridische Commissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie internationale handel, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0275/2006),

A.   overwegende dat overeenkomstig de Verdragen het economisch beleid in Europa op "een openmarkteconomie met vrije mededinging" gegrondvest wordt en dat, onder andere, onderstaande beginselen het referentiekader vormen en in dit verband van belang zijn:

   - solidariteit, die samenbrengt en op het doel van een sociale, economische en territoriale samenhang en duurzame ontwikkeling berust,
   - samenwerking, die de omzetting van de transnationale en Europese doelstellingen van de Verdragen en -programma's mogelijk moet maken,
   - open grenzen en een interne markt, waarbinnen de vrijheid van verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal geldt, teneinde de Europese economieën en samenlevingen te integreren en de welvaart en het maatschappelijk welzijn van de Europese burgers te doen toenemen,
   - mededinging, die de voltooiing van de interne markt van de EU op basis van de regels van de sociale markteconomie mogelijk moet maken, geregeld door een wezenlijk democratisch recht vormend mededingingsrecht, en vooral het misbruik van monopolies en economische macht moet voorkomen en een waarborg moet bieden voor innovatie, hoge kwaliteit tegen billijke prijzen en een ruimte keuze en rechtbescherming voor de consument,
   - subsidiariteit, zoals verankerd in artikel 5 van het EG-Verdrag, om recht te doen aan de verscheidenheid van de lidstaten en de verschillende tradities in de EU en om de besluitvorming zo doeltreffend mogelijk te maken en zo dicht mogelijk bij de burgers te brengen, maar alleen wanneer daardoor een beter resultaat kan worden bereikt dan door maatregelen op nationaal of subnationaal niveau,
   - evenredigheid, die inhoudt dat het optreden van de Gemeenschap niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken,
   - democratie, waarbij algemene verkiezingen ten grondslag liggen aan de legitimiteit van de nationale en lokale overheid, die de taken, de uitvoering en financiering van diensten van algemeen belang (DAB) regelen en organiseren,

B.   overwegende dat DAB niet alleen een belangrijke factor van sociale en economische samenhang vormen, maar tevens in grote mate bijdragen tot het concurrentievermogen van de Europese economie,

C.   overwegende dat mededinging de voltooiing van de interne markt van de EU op basis van de regels van de sociale markteconomie mogelijk moet maken, geregeld door een wezenlijk democratisch recht vormend mededingingsrecht, teneinde niet alleen de macht van de staat, maar vooral ook economisch machtsmisbruik te beperken en een op het consumentenrecht berustende bescherming te garanderen,

D.   overwegende dat de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen reeds omvangrijk is, zich continu verder ontwikkelt en betrekking heeft op verschillende aspecten van DAB, met inbegrip van staatssteun, gelijke behandeling en/of verstoring van de mededinging,

E.   gezien de ontwikkeling op het vlak van de bij het Hof van Justitie aanhangig gemaakte zaken met betrekking tot de verenigbaarheid van DAB met de regels voor de interne markt en de Europese mededingingsregels en gezien de noodzaak op deze ontwikkeling te reageren door het positieve Europese recht in dezen te verduidelijken,

F.   overwegende dat de evolutie van de markten en de manier waarop de samenleving is georganiseerd een dynamische ontwikkeling doormaken die van lidstaat tot lidstaat verschilt, en dat daarom de toepassing van strikte regels en definities de optimalisering van de economische en maatschappelijke resultaten in de weg zou staan,

G.   overwegende dat het onmogelijk is om in een zo rijk geschakeerde omgeving als die van de EU een uniforme definitie van DAB te geven,

H.   overwegende dat de beschikbaarheid van efficiënte DAB een vast bestanddeel vormt van de economische, maatschappelijke en sociale systemen van alle lidstaten en per lidstaat varieert en dat het streven naar een geslaagde voltooiing van de interne markt de lidstaten in staat moet stellen doeltreffende en efficiënte DAB te introduceren, die recht doen aan de belangen van de burger in zijn tweeledige rol van consument van diensten en belastingbetaler en aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten, zonder onnodig afbreuk te doen aan de vrijheid van lokale en regionale autoriteiten om hun eigen prioriteiten vast te stellen en ten uitvoer te leggen met betrekking tot de kwaliteit, frequentie, betaalbaarheid en toegankelijkheid van dergelijke diensten,

I.   overwegende dat de verlening van DAB en van diensten van algemeen economisch belang (DAEB) in alle delen van de EU in gelijke mate gewaarborgd moet zijn; overwegende dat economische en sociale samenhang ten doel hebben ongelijkheden tussen het ontwikkelingsniveau van de verschillende regio's te verkleinen en over de hele linie een harmonieuze ontwikkeling van de EU te bevorderen, met name in de nieuwe lidstaten,

J.   overwegende dat het met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5, lid 2 van het EG-Verdrag uitsluitend een taak van de lidstaten en hun lokale autoriteiten is om te bepalen welke diensten als DAB moeten worden aangemerkt en hoe deze georganiseerd, gefinancierd, geleverd, geëvalueerd en gecontroleerd dienen te worden,

K.   overwegende dat er ten aanzien van de verenigbaarheid van de regels van de interne markt en de mededingingsregels met het juist functioneren van de DAB rechtszekerheid moet komen om de bevoegde nationale, regionale en lokale autoriteiten de nodige beoordelingsvrijheid te geven en conflicten en rechtszaken te vermijden, met inachtneming van de interne markt en het eerdergenoemde standpunt over de diensten in de interne markt en de heldere tenuitvoerlegging van de regels inzake interne markt en mededinging,

L.   overwegende dat de sectoriële EG-richtlijnen voor DAEB in aan netten gebonden bedrijfstakken en in andere sectoren waarin een opening van de markt werd bereikt of gestart doeltreffend zijn in de zin dat zij voor een betere dienstverlening tegen lagere prijzen zorgen en een betrouwbaar kader vormen,

M.   overwegende dat het grote aantal sectorgerelateerde initiatieven voor het openstellen van de interne markt op het gebied van de diensten alsmede het standpunt van het Parlement over de voorgestelde dienstenrichtlijn ook op het gebied van DAEB meer kansen bieden voor mededinging en betere dienstverlening, zodat de noodzaak van juridische duidelijkheid ten aanzien van DAB des te groter is,

N.   overwegende dat DAEB een rechtstreeks effect op de interne markt voor diensten hebben en dat een aantal sectoren op het gebied van DAEB met succes zijn gemoderniseerd en geïntegreerd; overwegende dat de integratie van deze markten op gecontroleerde wijze is geschied en werd begeleid door maatregelen ter bescherming van openbare belangen, met name van het concept van universele diensten,

O.   overwegende dat het EG-Verdrag in artikel 16 het belang erkent van DAEB en dat de artikelen 43 tot en met 49 van het EG-Verdrag de rechtsgrondslag vormen voor het formuleren van communautair optreden ten aanzien van het vrij verlenen van diensten; overwegende dat de artikelen 86 en 87 van het EG-Verdrag en de jurisprudentie van het Hof van Justitie duidelijke aanwijzingen geven over hoe om te gaan met overheidssubsidie en financieringsvoorwaarden en -niveaus bij DAEB en voorts overwegende dat artikel 95 van het EG-Verdrag de aangewezen rechtsgrond is voor kwesties in verband met procedures voor openbare aanbestedingen en daarmee verwante aangelegenheden;

P.   overwegende dat het EG-Verdrag in artikel 16 en artikel 86, lid 2 weliswaar naar de DAEB verwijst maar daarvoor geen definitie geeft; dat in het EG-Verdrag niet wordt verwezen naar DAB, die alleen door de Commissie in het kader van een mededeling werden ingevoerd; en overwegende dat als gevolg van bovengenoemd standpunt van het Europees Parlement over diensten in de interne markt, DAEB moeten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van artikel 16, van de voorgestelde dienstenrichtlijn en DAB geheel zouden moeten worden uitgesloten van de richtlijn,

Q.   overwegende dat de verschillende vormen van beheer en van partnerschap tussen de deelnemers aan het economisch verkeer waaraan DAB en DAEB werden toevertrouwd, worden bevorderd en dat dit dient te gebeuren met eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten voor het ter beschikking stellen en toewijzen van deze diensten, in het belang van doeltreffende en kwalitatief hoogwaardige diensten,

R.   overwegende dat het doel van een hoog beschermingsniveau van de consument en een strikte naleving van het subsidiariteitsbeginsel hier sterker in het middelpunt moet staan,

S.   overwegende dat het Handvest van grondrechten van de Europese Unie het recht op toegang tot DAEB erkent en eerbiedigt teneinde de sociale en territoriale samenhang van de Unie te bevorderen,

1.   constateert dat zijn vorige, eerdergenoemde resoluties over de DAB van 13 november 2001, 14 januari 2004 en 22 februari 2005 nog steeds geldigheid hebben, met name met het oog op:

   - het subsidiariteitsbeginsel,
   - deregulering en
   - de voltooiing van de interne markt en de noodzaak van het bieden van diensten van hoge kwaliteit;
  

herinnert eraan dat niet van doorslaggevend belang is wie de DAB levert, maar dat kwaliteitsnormen en sociale evenwichtigheid in acht genomen worden en de betrouwbaarheid van de verzorging en de continuïteit tot toewijzingscriterium gemaakt worden; wijst erop dat het Parlement van mening is dat DAEB en breed scala aan bedrijven omvatten;

2.   merkt op dat het met het oog op de volledige benutting van de door de interne markt geboden mogelijkheden van bijzonder belang is dat de voorwaarden en bepalingen die de openstelling van de markten reguleren, een rechtvaardige, transparante en efficiënte mededinging waarborgen, de sociale samenhang en de toegang tot universele diensten waarborgen en misbruik van machtsposities en de vorming van nieuwe monopolies die de toetreding van nieuwe deelnemers tot de markt belemmeren, vermijden;

3.   onderstreept dat de DAB van een hoge kwaliteit moeten zijn, het hele grondgebied moeten bestrijken, voor een optimale prijs moeten worden verricht, sociaal evenwichtig moeten zijn en op grond van continuïteit van de voorziening verricht moeten worden en wijst erop dat het merendeel van de DAB onder billijke mededingingsvoorwaarden kunnen worden verricht waarbij de particuliere en overheidsondernemingen in beginsel gelijk moeten worden behandeld;

4.   verzoekt de Commissie aan het Parlement een uitgebreide analyse voor te leggen van de weerslag van de tot op heden doorgevoerde liberalisering, met name over de situatie van de consumenten en de betrokken werknemers;

5.   onderstreept dat de meeste DAEB op een interne markt worden geleverd en daarom vallen onder de wettelijke voorschriften inzake de interne markt, verlening van overheidsopdrachten, mededinging en staatssteun; en dat de Commissie controle uitoefent op misbruik voorzover de toepassing van deze voorschriften de vervulling, in feite of in rechte, van de aan de verleners van DAEB toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert, zoals bepaald in artikel 86, lid 2 van het Verdrag; benadrukt dat de Gemeenschap en de lidstaten overeenkomstig artikel 16 van het EG-Verdrag betreffende DAEB er in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden voor zorgen dat deze diensten functioneren op basis van beginselen en onder de voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen;

6.   is van oordeel dat de legitieme vereisten van algemeen belang geen voorwendsel mogen vormen voor een ongerechtvaardigde sluiting van de markten voor diensten voor internationale dienstverleners wanneer zij toezeggen zich aan deze vereisten te zullen houden en daartoe in staat zijn;

7.   benadrukt dat met name na de uitbreiding van de Europese Unie de samenhang op het gebied van DAEB moeten worden gegarandeerd, dat de netwerkinfrastructuren van de lidstaten in het kader van het structureel beleid voor de DAEB aan elkaar gekoppeld moeten worden en dat grensoverschrijdende samenwerking moet worden versterkt, om zo een daadwerkelijke interne markt te creëren en normalisatie te vereenvoudigen;

8.   houdt rekening met het economische gewicht van deze diensten en hun belang voor de productie van andere goederen en de levering van andere diensten; benadrukt dat de manier waarop DAEB georganiseerd zijn, invloed kan hebben op de interne markt, bijvoorbeeld in het geval van een verbod tot vestiging in het land waar de dienst wordt geleverd;

9.   is van mening dat met mededingingsvoorschriften de kwaliteit van de diensten, de keuze voor de consument en de betaalbaarheid moeten worden verbeterd, alsmede andere doelen van openbaar belang, met inbegrip van duurzame ontwikkeling, moeten worden verwezenlijkt;

10.   roept de Commissie op het onderscheid tussen DAB en DAEB te verhelderen door het ontwikkelen van operationele criteria en met inachtneming van de nationale tradities, op basis van de aard van openbare goederen en overheidsfinanciering of door solidariteitsmechanismen van DAB; onderstreept dat het vanwege het dynamische karakter van deze diensten en hun snelle ontwikkeling voor veel DAB uiterst moeilijk is een onderscheid tussen economische en niet-economische aspecten te maken; is derhalve verheugd over het feit dat de Europese Commissie in haar witboek aangeeft dat " indien er een spanningsveld ontstaat [...] de vervulling van een taak van algemeen belang voorrang [heeft] boven de toepassing van de regels van het Verdrag"; erkent dat een poging om DAB te definiëren er niet toe mag leiden dat DAB voor een groot deel buiten de werkingssfeer van de regels voor de interne markt en mededinging komen te vallen; merkt op dat een precieze afbakening van DAEB en DAB de vrijheid van de lidstaten om deze afbakening door te voeren, kan dwarsbomen;

11.   is van mening dat artikel 86, lid 2 van het EG-Verdrag de lidstaten garanties biedt om ervoor te zorgen dat de DAEB worden geleverd in overeenstemming met de verplichtingen van universele diensten, zoals deze in het Gemeenschapsrecht of door de lidstaten zijn vastgesteld; onderschrijft de interpretatie van het Hof van Justitie dat er een parallel bestaat tussen deze evaluatie en de evenredigheidscontrole in het kader van artikel 49 van het EG-Verdrag;

12.   merkt op dat het Hof van Justitie met zijn jurisprudentie en de Commissie door middel van haar interpretatie in individuele gevallen voor dit gebied de geldende regels bepalen en is van oordeel dat dit niet geleid heeft tot de nodige transparantie en rechtszekerheid;

13.   verzoekt om opheldering van de Commissie, met name in twee belangrijke kwesties, te weten de gevolgen van de op een sectoriële benadering gebaseerde jurisprudentie en de toepassing van het mededingingsrecht op DAB en DAEB, met name wat betreft de financiering van deze diensten;

14.   stelt vast, dat het niveau van gemeentelijke en regionale overheden voor DAB, dat dicht bij de burger staat, zijn waarde heeft bewezen en er verder toe in staat is bij dergelijke diensten de rechten inzake medebeslissing, de consumentenbescherming en het algemeen belang te waarborgen; wijst erop dat er op Europees niveau aan moet worden bijgedragen dat gemeentelijke en regionale instanties dergelijke diensten kunnen blijven aanbieden;

15.   is daarom van mening dat in het belang van:

   - lokale, regionale en nationale autoriteiten, opdat zij waar nodig in het belang van alle burgers geschikte diensten kunnen aanbieden en garanderen, met inachtneming van de interne markt en het hogergenoemde standpunt van het Parlement over diensten in de interne markt,
   - de (openbare, op winst gerichte of zonder winstoogmerk werkzame) ondernemingen die dergelijke diensten verrichten of de verrichting daarvan aanbieden, opdat zij weten welke voorwaarden en verplichtingen de autoriteiten op grond van de interne markt en het geldende recht met het oog op de opdrachten van algemeen belang die aan hen zijn toevertrouwd, kunnen opleggen,
   - degenen die gebruik maken van deze diensten, opdat zij er zeker van zijn dat de diensten die zijn ontwikkeld door de lidstaten en de lokale overheden in overeenstemming met lokale omstandigheden onder passende condities ten aanzien van toegankelijkheid, kwaliteit, betaalbaarheid, innovatie, aanpasbaarheid, continuïteit, duurzaamheid, gelijke behandeling, langetermijnplanning, kwaliteitseisen, veiligheid, universaliteit enz. worden aangeboden;
  

de Commissie met een verhelderende mededeling, richtsnoeren en beginselen over een aantal problematische kwesties moet komen, zoals de toepassing van de regels inzake de interne markt en de mededingingsregels op het terrein van DAB en DAEB en daarbij aan de lidstaten, regionale en lokale overheden garanties biedt over de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de toepassing van die regels; merkt op dat er behoefte bestaat aan verheldering over de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de Unie en de lidstaten en is van mening dat de sectoriële benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden in de relevante sectoren, in dit verband een belangrijk element dient te zijn; onderstreept in dit verband dat na een degelijke evaluatie van het Verdrag en de jurisprudentie van het Hof van Justitie, DAB nog altijd worden gedefinieerd door de lidstaten en merkt bovendien op dat er geen rechtsgrondslag is voor een voorstel dat ten doel heeft de bepalingen in het Verdrag die betrekking hebben op speciale diensten niet toe te passen;

16.   onderstreept de noodzaak de bestaande of toekomstige specifiek voor een sector geldende voorschriften die gebaseerd zijn op interne-marktregels en de subsidiariteit in acht nemen, en benadrukt dat sectorspecifieke regels niet in twijfel mogen worden getrokken en herinnert aan het succes van deze sectorspecifieke regels en stelt voor de sectoriële benadering uit te breiden tot andere sectoren;

17.   verzoekt de Commissie voor de sector sociale diensten en gezondheidsdiensten van algemeen belang meer rechtszekerheid te scheppen en hiertoe een voorstel voor een sectorspecifieke richtlijn van de Raad en het Parlement in te dienen, op de terreinen waarop dit zinvol lijkt;

18.   dringt er daarom bij de Raad op aan om zo spoedig mogelijk een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen over de herziening van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren(13);

19.   stelt voor dat, als een bevoegde instantie het verrichten van een dienst als een DAEB definieert, de openbaredienstverplichtingen dienen te worden toegewezen middels een eerlijke en transparante aanbestedingsprocedure die is gebaseerd op gelijke voorwaarden voor alle mededingers of door middel van een officieel besluit dat moet voldoen aan transparantiecriteria;

20.   is verheugd over het voorgestelde communautaire wettelijke kader voor overheidssteun in de vorm van compensatie voor openbaredienstverplichtingen en het voornemen van de Commissie over te gaan tot herziening van Richtlijn 80/723/EEG van 25 juni 1980 inzake de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen(14);

21.   stelt voor dat, wanneer een bevoegde instantie DAEB op een andere wijze denkt te financieren dan door middel van rechtstreekse financiering uit haar algemene begroting, zij een financieringsvorm kiest in overeenstemming met de bepalingen van het EG-Verdrag, met name van artikel 86, lid 2, en met name bij verlening van uitsluitende en bijzondere rechten, verlening van een compensatie voor het verrichten van openbare diensten of bij inschakeling van een fonds voor het verrichten van openbare diensten; merkt op dat in al die gevallen een transparant tariefstelsel en een passende en transparante financieringsvorm noodzakelijk zijn;

22.   wanneer een bevoegde instantie overweegt een compensatie te verlenen voor het verrichten van openbare diensten om de financiering van een DAB te waarborgen, deze compensatie niet wordt opgevat als staatssteun in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag indien:

   - de begunstigde een duidelijk omlijnde openbare opdracht wordt toevertrouwd;
   - de parameters voor de berekening van compensatiebetalingen vooraf op objectieve en transparante wijze worden vastgesteld;
   - de compensatie niet hoger is dan de voor het verrichten van de betreffende dienst gemaakte kosten, met ruimte voor een redelijke winst;
   - de begunstigde door een openbare aanbestedingsprocedure wordt aangewezen of de compensatie niet hoger is dan de kosten van een naar behoren beheerde onderneming die over adequate middelen beschikt voor het verrichten van de betreffende openbare dienst;
   - een transparante procedure werd gevolgd;
  

benadrukt evenwel dat het bedrag van de compensatie niet hoger mag zijn dan wat nodig is voor de exploitatie van de dienst en niet mag worden gebruikt voor de financiering van activiteiten die buiten het bestek van de dienst in kwestie vallen (zogeheten kruissubsidies) en dat de compensatie beschikbaar moet zijn voor alle exploitanten, ongeacht hun juridische status, aan wie het verrichten van DAB is toevertrouwd;

23.   wijst op het belang van de toepassing van de voorschriften van Beschikking 2005/842/EG; benadrukt echter dat de betaling van pure compensatie voor de uitvoering van openbaredienstverplichtingen niet als staatssteun mag worden beschouwd en dat de wetgeving dienovereenkomstig moet worden gewijzigd;

24.   onderstreept dat het een kwestie van de beoordeling door de bevoegde instantie is, het rechtstreekse beheer van een DAB op zich te nemen door middel van een eigen eenheid of het beheer aan externe dienstverleners, met of zonder winstoogmerk toe te vertrouwen, waarbij hij dezelfde zeggenschap dient uit te oefenen als voor rechtstreeks verrichte diensten en in welk geval een openbare aanbestedingsprocedure moet worden gestart; benadrukt bovendien dat het beginsel van lokaal en regionaal zelfbestuur in acht moet worden genomen, op grond waarvan de bevoegde autoriteit het recht heeft om zelf te bepalen hoe elke afzonderlijke dienst met het oog op het openbaar belang het best kan worden verricht;

25.   is van oordeel dat het detacheren van het verrichten van een DAB de autoriteit ertoe noopt deze dienstverrichting op basis van een openbare dienstverrichtingsopdracht te gunnen, nadat een openbare aanbestedingsprocedure heeft plaatsgehad; bij dit beginsel dient echter voor een bevoegde instantie de mogelijkheid open te worden gelaten een openbare dienstverrichtingsopdracht bij dringende gevallen, direct en zonder het volgen van een dergelijke procedure aan een exploitant van hun keuze te gunnen; de Commissie dient voor deze gevallen samen met de lidstaten en het Europees Parlement, helderheid te verschaffen over de criteria in de aanbestedingsrichtlijnen of die in een verordening vast te leggen; in dit verband dienen lokale autoriteiten dienstverleningstaken rechtstreeks aan intergemeentelijke ondernemingen of soortgelijke gemeenschappelijke organisatievormen of aan ondernemingen waarover zij zeggenschap hebben te kunnen toewijzen, op voorwaarde dat deze organen het merendeel van hun werkzaamheden voor die autoriteiten verrichten en niet op externe markten concurreren maar slechts een binnenlandse organisatievorm zijn en dat een regeling moet worden getroffen die particuliere deelnemers niet van meet af aan categorisch uitsluit;

26.   wijst erop dat er in het belang van eventuele efficiëntiewinst via de inschakeling van nieuwe dienstverleners en nieuwe methoden om DAB te leveren, behoefte is aan meer rechtszekerheid voor de verschillende intergemeentelijke organisatievormen (samenwerking tussen gemeenten, publiek/private partnerschap, concessieverlening), verheldering van de Europese mededingingswetgeving over de toewijzing van openbare diensten en overheidssubsidie en over de algemene criteria die in heel Europa gelden, stelt dat er juridische duidelijkheid moet worden geschapen over de uitbesteding van openbare diensten die moet worden onderscheiden van openbare-dienstcontracten; roept de Commissie op de regels voor de gunning van dergelijke uitbestede diensten te stipuleren en het onderscheid te verduidelijken tussen die regels en de regels inzake openbare-dienstcontracten;

27.   is van oordeel dat de bevoegde instantie ervoor moet zorgen dat in de sectoren waarin zij een regeling voor verplichtingen in verband met het algemeen belang of universele dienstverleningsverplichtingen dan wel bijzondere doelstellingen heeft vastgesteld, de voor de desbetreffende sector geschikte soorten en instrumenten voor regelgeving op basis van doorzichtige regels worden toegepast;

28.   is verder van oordeel dat er behoefte bestaat aan richtlijnen op nationaal en lokaal niveau ten behoeve van meer doorzichtigheid en bescherming van de consument op de volgende gebieden :

   - vaststelling van de toegangsmodaliteiten tot de bestaande netwerken, voor zover de toegang voor het leveren van de dienst noodzakelijk is;
   - vaststelling van de prijs- en/of tariefvoorwaarden voor het verrichten van de dienst;
   - zorgen voor concurrentie en waar mogelijk kansen voor nieuwe ondernemers;
   - regeling en invoeren voor de minnelijke schikking van conflicten tussen de verrichter en de opdrachtgever van de dienst, onverminderd de mogelijkheid juridische stappen te ondernemen;
   - raadpleging van en eventueel voorlegging aan de voor de mededinging bevoegde instanties van ieder detail dat zou kunnen wijzen op een overtreding van de nationale en de in het EG-Verdrag vervatte mededingingsvoorschriften;

29.   stelt ten behoeve van kwalitatief hoogwaardige en doeltreffende DAB verder voor om vrijwillige en regelmatige benchmarking- en kwaliteitsmetingsmechanismen op nationaal en Europees niveau en de uitwisseling van ervaring te stimuleren en de beste methodes te bevorderen en daarbij te zorgen voor de participatie van alle relevante stakeholders , bij dergelijke maatregelen moet rekening worden gehouden met de volgende punten:

   - de ontwikkeling van omvattende evaluatiemethodes, zoals economische, sociale en ecologische criteria,
   - bescherming en veiligheid van degenen die van de dienst gebruik maken,
   - juistheid en proportionaliteit van de norm in vergelijking met de kosten van de dienst,
   - een zo breed mogelijke verspreiding en publicatie van de norm, en
   - eenvoudige en doeltreffende controle op de eerbiediging van de norm, hetgeen op basis van een handvest of een gedragscode zou kunnen worden vastgelegd;

30.   benadrukt hoe belangrijk het is de controlecapaciteit van de lidstaten te versterken om zo de effectieve realisatie van de doelstellingen van openbaar beleid te verzekeren, zoals betaalbare prijzen en kwaliteitsnormen; benadrukt bovendien dat de bevoegde overheden moeten beschikken over de nodige middelen en expertise om concurrentie in de praktijk af te dwingen en consumentenbescherming te verzekeren;

31.   verzoekt de Commissie op basis van zijn resolutie van 14 januari 2004, zijn resolutie van 9 maart 2005 over de tussentijdse herziening van de Strategie van Lissabon(15) en de onderhavige resolutie een voorstel voor passende juridische inititatieven in te dienen en wijst erop dat de medebeslissingsrechten, zoals door het Verdrag bepaald volledig moet worden nageleefd door alle partijen die betrokken zijn bij DAB en DAEB;

32.   wijst erop dat de door de Gemeenschap gesloten internationale akkoorden en de hieruit voortvloeiende verplichtingen verenigbaar moeten zijn met het interne beleid en de interne voorschriften van de Gemeenschap;

33.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67.
(2) PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 153.
(3) PB C 92 E van 16.4.2004, blz. 294.
(4) PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 117.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0061.
(6) Jurispr. 1993, blz. I-2533.
(7) Jurispr. 1994 blz. I-1477.
(8) Jurispr. 1999 blz.. I-8121.
(9) Jurispr. 2003 blz. I-6993.
(10) Jurispr. 2003 blz. I-7747.
(11) Jurispr. 2003 blz I-14243.
(12) Jurispr. 2005 blz. I-1.
(13) PB L 156 van 28.6.1969, blz. 1.
(14) PB L 195 van 29.7.1980, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/81/EG (PB L 312 van 29.11.2005, blz. 47).
(15) PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 164.


Vorderingen van Turkije op weg naar toetreding
PDF 188kWORD 110k
Resolutie van het Europees Parlement over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding (2006/2118(INI))
P6_TA(2006)0381A6-0269/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien het voortgangsverslag van de Commissie over Turkije van 2005 ("Turkey 2005 Progress Report") (COM(2005)0561),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 september 2005 over de start van de onderhandelingen met Turkije(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 maart 2006 over het document van de Commissie van 2005 betreffende de strategie voor de uitbreiding(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 2004 over het periodiek verslag 2004 en de aanbeveling van de Europese Commissie over de vorderingen van Turkije op de weg naar toetreding(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2005 over de rol van vrouwen in het sociale, economische en politieke leven in Turkije(4),

–   gezien het kader voor onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,

–   gezien Besluit 2006/35/EG van de Raad van 23 januari 2006 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije(5), waarin prioriteiten voor de korte en middellange termijn worden aangegeven,

–   gezien Verordening (EG) nr. 389/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap(6),

–   gezien de verklaring van Turkije van 29 juli 2005 betreffende Cyprus, de verklaring van de Raad van 21 september 2005 en het actieplan van Turkije van 24 januari 2006,

–   gezien de standpuntbepaling van de Europese Unie bij gelegenheid van de 45e bijeenkomst van de Associatieraad EG-Turkije van 12 juni 2006,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de te Brussel gehouden Europese Raad van 15-16 juni 2006,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0269/2006),

A.   overwegende dat de Raad op 3 oktober 2005 een kader voor de onderhandelingen met Turkije over de toetreding tot de EU heeft goedgekeurd, die een onmiddellijk begin van de onderhandelingen mogelijk maakten, en overwegende dat de Commissie momenteel een formeel onderzoek van het over te nemen acquis uitvoert, dat op bepaalde beleidsgebieden vorderingen maakt, en overwegende dat een hoofdstuk, "Wetenschap en Onderzoek", tijdens de Toetredingsconferentie van 12 juni 2006 geopend en voorlopig gesloten is,

B.   overwegende dat de voortgang van de onderhandelingen moet afhangen van het realiseren van de in het toetredingspartnerschap aangegeven prioriteiten, de vereisten van het onderhandelingskader en de volledige tenuitvoerlegging van de uit de associatieovereenkomst (Overeenkomst van Ankara) en het bijbehorende protocol voortvloeiende voorschriften, met inbegrip van een integrale regeling van grensgeschillen en van de kwestie Cyprus die door beide partijen op het eiland wordt gesteund,

C.   overwegende dat de naleving van alle criteria van Kopenhagen altijd een vereiste is geweest voor de toetreding tot de EU en dat voor toekomstige toetredingen ook moet blijven,

D.   overwegende dat het Europees Parlement in zijn genoemde resoluties van 15 december 2004 en 28 september 2005 heeft benadrukt dat het openen van toetredingsonderhandelingen aanbeveling verdient zolang er overeenstemming over bestaat dat in de eerste fase van de onderhandelingen prioriteit wordt verleend aan de volledige naleving van de politieke criteria, dat voorafgaande aan iedere onderhandelingsronde op ministerieel niveau een evaluatie van de omzetting van de politieke criteria – niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk – dient plaats te vinden, om aldus doeltreffend en permanent druk op de Turkse autoriteiten uit te oefenen om het tempo van de nodige hervormingen aan te houden, en dat een omvattend programma met duidelijke streefdoelen, tijdschema's en termijnen moet worden vastgelegd voor het vervullen van de politieke criteria;

E.   overwegende dat de hervormingen alleen kunnen slagen als vooral de Turkse regering en samenleving als stuwende kracht fungeren, teneinde de duurzaamheid en onomkeerbaarheid van het hervormingsproces te garanderen, en dat de EU de omvang en de tenuitvoerlegging van de hervormingen moet blijven monitoren,

F.   overwegende dat de Commissie in haar voortgangsverslag heeft geconstateerd dat het tempo van de veranderingen vorig jaar langzamer is geworden, dat de tenuitvoerlegging te wensen overlaat en dat nog aanzienlijke inspanningen vereist zijn wat betreft de fundamentele vrijheden en de mensenrechten, met name de vrijheid van meningsuiting, de rechten van vrouwen, godsdienstvrijheid, vakbondsrechten, politieke rechten, rechten van minderheden, taalvrijheid en culturele rechten, evenals een verdere versterking van de strijd tegen foltering en mishandeling, alsook snelle en correcte uitvoering van justitiële beslissingen door de overheid,

G.   overwegende dat de op het gebied van de vrijheid van meningsuiting geboekte vooruitgang nog steeds verre van tevredenstellend is en een gemengd beeld oplevert met bepaalde positieve ontwikkelingen, zoals de recente vrijspraken van professor Ibrahim Kaboglu en professor Baskin Oran, die waren aangeklaagd op grond van de artikelen 216 en 301 van het Turkse Wetboek van Strafrecht, van de journalist Murat Belge, de romanschrijfster Elif Shafak, de schrijfster Perihan Mağden en van de auteur Orhan Pamuk, terwijl een aantal voorvechters van de mensenrechten nog steeds wordt vervolgd, journalisten en uitgevers nog steeds voor de rechtbank worden gedaagd en de journalist Hrant Dink, wiens zaak, ondanks zijn vrijspraak door de rechtbank, naar het Hof van cassatie is verwezen, en wie in verband met een andere rechtszaak een gevangenisstraf van drie jaar kan worden opgelegd, alsmede anderen, zoals de mensenrechtenactiviste Eren Keskin, zijn veroordeeld;

H.   overwegende dat op 12 juli 2006 het Hof van Cassatie heeft besloten een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden voor Hrant Dink te bekrachtigen op grond van artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht wegens belediging van de Turkse identiteit,

I.   overwegende dat Turkije de volkerenmoord op de Armeniërs nog steeds niet heeft erkend ondanks de vele verzoeken van het Europees Parlement en verscheidene lidstaten,

J.   overwegende dat bij de opstelling van nieuwe antiterreurwetgeving terdege rekening gehouden moet worden met de internationale verdragen ter bestrijding van terrorisme,

K.   overwegende dat de definitie van terroristische misdrijven moet aansluiten bij internationale normen en standaarden, met name het rechtmatigheidsbeginsel uit hoofde van artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarvan niet mag worden afgeweken, ook niet als de staat van beleg is afgekondigd,

L.   overwegende dat de onlangs aangenomen Turkse wet tegen het terrorisme met name in strijd is met het advies van de bijzonder rapporteur van de VN-Mensenrechtenraad inzake terrorisme en eerdere hervormingen op het gebied van fundamentele vrijheden en mensenrechten ondermijnt doordat het elementen herintroduceert die bij vroegere hervormingen waren opgeheven, en overwegende dat deze wet de uitoefening van die rechten en vrijheden verder zou kunnen beperken vanwege de brede definitie van termen als "terreurdaad" en "terrorist" en de uitbreiding van het aantal delicten dat onder die wet valt; overwegende dat Turkije oog moet hebben voor de gemeenschappelijke wens van de EU dat voorkomen wordt dat veiligheidsoverwegingen ten koste gaan van de vrijheden van onze burgers, een en ander overeenkomstig de Europese Raad van Tampere van 15-16 oktober 1999 en meer recentelijk de totstandkoming van het Haags programma,

M.   overwegende dat er sinds het laatste verslag van het Parlement geen vorderingen zijn gemaakt bij het aanpakken van de problemen van religieuze minderheden, en overwegende dat de wet inzake stichtingen, die hangende is in het Turkse parlement, niet alle tekortkomingen lijkt te verhelpen die in het vorige ontwerp werden vastgesteld, zoals de inbeslagname van het vermogen van religieuze stichtingen, rechtspersoonlijkheid, het recht op opleiding van geestelijken en eigen beheer, en daarmee niet voldoet aan de EU-normen en de verwachtingen van religieuze gemeenschappen en meer in het algemeen van niet-gouvernementele organisaties die nodig zijn voor een gevarieerd en onafhankelijk maatschappelijk middenveld,

N.   overwegende dat het zogenoemde Emasya-protocol dat in 1997 door de Generale Staf en het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd ondertekend, onder bepaalde omstandigheden in de uitvoering van militaire operaties voorziet wanneer de binnenlandse veiligheid in het geding is,

O.   overwegende dat het opnieuw oplaaiende geweld in het zuidoosten van het land en de wederopleving van de terroristische activiteiten van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) een ernstige bedreiging vormen voor de vrede, de stabiliteit en de democratie in Turkije; overwegende dat dient benadrukt dat het optreden tegen terrorisme evenredig aan de dreiging moet zijn en altijd moet stroken met het internationale recht op het gebied van de mensenrechten,

P.   overwegende dat het moedige en veelbelovende signaal inzake de Koerdische kwestie dat minister-president Erdogan vorig jaar heeft afgegeven, nog niet in substantiële acties heeft geresulteerd,

Q.   overwegende dat het de Turkse regering ontbreekt aan een alomvattende strategie voor de politieke, economische en sociale ontwikkeling van de zuidoostelijke regio en dat het Zuidoost-Anatolië-project tot dusver slechts een zeer beperkt effect heeft gesorteerd in Diyarbakir en andere provincies,

R.   overwegende dat het een positief signaal voor andere etnische groepen in Turkije is dat uitzendingen in het Koerdisch door drie omroepen zijn toegestaan, hoewel hiervoor beperkingen qua zendtijd en programmering blijven gelden,

S.   overwegende dat Turkije uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) nog ten uitvoer moet brengen, met inbegrip van die betreffende Cyprus, en dat het EHRM in 2005 met betrekking tot Turkije in 290 zaken een uitspraak heeft gedaan, waarbij in 270 van deze zaken sprake was van tenminste één schending,

T.   overwegende dat de Turkse regering partij is bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de mens en de Fundamentele Vrijheden, houdende oprichting van het EHRM en dat kritiek van de Turkse regering op de rechtspraak van het EHRM in specifieke zaken de acceptatie van de rechtsstaat door het Turkse publiek kan ondermijnen,

U.   overwegende dat de lidstaten van de EU in 2005 meer dan 2000 asielverzoeken van Turkse burgers hebben aanvaard,

V.   overwegende dat de Commissie in haar voortgangsverslag heeft geconstateerd dat corruptie in Turkije nog steeds een serieus probleem vormt en dat Turkije op de corruptie-index voor 2005 van Transparency International op een gemiddelde beoordeling van 3,5 komt (op een schaal van 0 "zeer corrupt" tot 10 "zeer correct"),

W.   overwegende dat wordt erkend dat Turkije een vrije markteconomie is; dat de Turkse economie in 2005 een sterke groei heeft doorgemaakt (rond 7,6%) en dat het volume van de buitenlandse directe investeringen in dat jaar is toegenomen; overwegende nochtans dat het tekort op de lopende rekening, dat steeds verder groeit, en het hoge werkloosheidscijfer (rond 10,9% in maart 2006) reden tot zorg blijven,

X.   overwegende dat Turkije op grond van zijn strategische geografische ligging in de regio, en op grond van een aantal transnationale kwesties (bijv. energie, watervoorraad, vervoer, grensbeheer, strijd tegen het terrorisme), de dynamiek van zijn economie en zijn menselijk kapitaal, een belangrijke rol kan spelen bij het aanpakken van de verschillende uitdagingen waarmee de regio zich geconfronteerd ziet, en bij de toekomstige ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU

Y.   overwegende dat Turkije door zijn culturele en historische achtergrond als bruggenbouwer tussen Europa en de islamitische wereld kan fungeren,

Z.   overwegende dat de geostrategische ligging van Turkije, zijn NAVO-lidmaatschap en betrekkingen met de islamitische wereld een aanwinst kunnen zijn voor het Europese veiligheidsbeleid,

AA. overwegende dat Turkije het Aanvullend Protocol tot verlenging van de Overeenkomst van Ankara ten aanzien van de nieuwe lidstaten wel heeft ondertekend, maar niet geratificeerd of uitgevoerd en dat dit onder meer leidt tot een aanhoudend embargo tegen onder Cypriotische vlag varende en vanuit havens in de Republiek Cyprus naderende vaartuigen, waaraan de toegang tot Turkse havens wordt geweigerd, en tegen Cypriotische vliegtuigen, waaraan vluchten over Turkije en landingsrechten op Turkse luchthavens worden geweigerd,
AB. overwegende dat de EU, in overeenstemming met de hogervermelde Verklaring van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten van 21 september 2005 en de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 15-16 juni 2006, de volledige, niet-discriminerende tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Ankara en het Aanvullend Protocol door Turkije in 2006 nauwlettend zal controleren en grondig zal evalueren, en dat de Europese Gemeenschap en haar lidstaten hebben verklaard dat nalatigheid van Turkije bij het volledig nakomen van zijn contractuele verplichtingen gevolgen zal hebben voor de algehele voortgang van de onderhandelingen,
AC. overwegende dat Turkije nog steeds een ongerechtvaardigde blokkade tegen Armenië in stand houdt; dat deze blokkade een gevaar vormt voor de stabiliteit in de regio, een regionale ontwikkeling tussen goede buren hindert en afbreuk doet aan de prioriteiten van het herziene partnerschap voor toetreding en de eisen van het onderhandelingskader,
Democratie en rechtsstaat

1.   benadrukt dat het aanhalen van de banden tussen Turkije en de Europese Unie van fundamenteel belang is voor de EU, Turkije en de regio;

2.  2 is verheugd over het feit dat de actieve fase van de toetredingsonderhandelingen tussen Turkije en de Europese Unie is begonnen met de opening en voorlopige sluiting van het hoofdstuk "Wetenschap en Onderzoek"; betreurt evenwel het feit dat het hervormingsproces het afgelopen jaar is vertraagd, zoals blijkt uit de aanhoudende tekortkomingen of de ontoereikende vooruitgang op het gebied van met name de vrijheid van meningsuiting, godsdienstige rechten en rechten van minderheden, de civiel-militaire betrekkingen, de rechtshandhaving in het veld, de rechten van vrouwen, vakbondsrechten, culturele rechten en de snelle en correcte uitvoering van rechterlijke uitspraken door de overheidsdiensten; dringt er bij Turkije op aan het hervormingsproces nieuw leven in te blazen,

3.  3 is verheugd over het initiatief van de Turkse regering om het proces van wetswijziging te hervatten door bij het Turkse parlement het negende maatregelenpakket voor wetshervormingen in te dienen, waaronder een ombudsmanwet, een wet inzake de rekenkamer – die de controle op militaire uitgaven mogelijk maakt –, een wet inzake stichtingen en maatregelen ter verbetering van het functioneren van het rechtswezen, zoals de wet administratieve procedures, maatregelen ter bestrijding van corruptie, maatregelen ter vergemakkelijking van het werk van minderhedenscholen en maatregelen ter verhoging van de transparantie bij de financiering van politieke partijen,

4.  4 onderstreept dat over wetsvoorstellen die betrekking hebben op vraagstukken in de sfeer van fundamentele rechten en vrijheden in een democratie op een openlijke en transparante manier moet kunnen worden gediscussieerd en dat de burgersamenleving in alle stadia ten volle bij dergelijke discussies moet worden betrokken;

5.  5 verwacht dat het Turkse parlement, opdat het negende maatregelenpakket inzake wetshervormingen daadwerkelijk een nieuwe impuls aan het hervormingsproces kan geven, dit pakket zal amenderen en vervolgens zal goedkeuren en daarbij vooral rekening houdt met de volgende punten:

   - het functioneren en de onafhankelijkheid van de justitie worden versterkt via geschikte maatregelen die hun neerslag moeten vinden in een wet inzake schikkingen, een wet inzake administratieve procedures en een wet inzake bestuursrechtelijke procedures;
   - in de wet inzake stichtingen worden alle beperkingen opgeheven die tot dusver voor religieuze minderheden golden op het vlak van rechtspersoonlijkheid, de opleiding van geestelijken, werkvergunningen, scholen en intern beheer, wordt een passende regeling getroffen voor zaken zoals geconfisqueerde eigendommen en de instelling van vorderingen tot schadevergoeding tegen de staat wegens niet-uitvoering van rechterlijke uitspraken, en wordt volledige vrijheid van vereniging gewaarborgd, waarmee het beginsel van een pluralistische, onafhankelijke en zelfverzekerde burgersamenleving wordt ondersteund;
   - de wet inzake de financiering van politieke partijen zorgt voor een echte verhoging van de transparantie en maakt een einde aan de corruptie;
   - alle nog resterende bevoegdheden van de militaire rechtbanken voor de berechting van burgers worden daadwerkelijk afgeschaft;
   - internationale overeenkomsten zoals het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van nationale minderheden, het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, het Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee worden ondertekend en geratificeerd;
   - idealiter moet worden gestreefd naar constante en structurele betrokkenheid van NGO's bij het wetgevingsproces in het algemeen en bij de implementatie van het negende pakket in het bijzonder;

6.   neemt kennis van de aanneming van de nieuwe antiterreurwet op 30 juni 2006, die een uitvloeisel is van de hernieuwde en voortdurende intimidatie-, gewelds- en terreurcampagne van de PKK; verzoekt de Turkse autoriteiten erop toe te zien dat door de uitvoering van deze wet de uitoefening van de fundamentele rechten en vrijheden niet verder wordt beperkt en dat voor een evenwicht wordt gezorgd tussen veiligheidseisen en de waarborging van de mensenrechten; onderstreept met name het belang van een strikte en restrictieve definitie van het begrip "terreurdaad", van complete garanties voor de vrijheid van meningsuiting en de mediavrijheid, inclusief het recht om zich langs democratische weg voor elke zaak in te zetten, de oplegging van proportionele straffen voor terreurmisdrijven, de toekenning van volledige verweerrechten conform de Europese normen, de volledige verantwoordingsplicht voor misdrijven die zijn begaan door veiligheidstroepen of agenten van inlichtingendiensten en de betrachting van uiterste behoedzaamheid bij het toestaan van vuurwapengebruik door wetshandhavers;

7.   merkt op dat, mocht er nog steeds behoefte aan zijn om bepaalde organisaties die in verband worden gebracht met terroristische misdrijven te kwalificeren als terroristische organisaties, met alle nadelige wettelijke consequenties van dien, de procedure voor een dergelijke kwalificatie transparant en objectief moet zijn, en de betrokken organisaties in de gelegenheid moeten worden gesteld om daartegen bij een onafhankelijke rechterlijke instantie in beroep te gaan;

8.   onderkent het belang van de wet inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van terrorisme, die zowel van toepassing is op slachtoffers van terreurdaden als op slachtoffers van door de staat uitgevoerde terrorismebestrijdingsoperaties; betreurt het dat deze wet niet ten volle aan de verwachtingen voldoet omdat de commissies voor schadebeoordeling wettelijk niet goed zijn toegerust om hun taken naar behoren te kunnen vervullen;

9.   roept Turkije op alle Turkse burgers gedurende de gehele rechtsgang gelijke behandeling voor de wet te garanderen, met inbegrip van het rechterlijk onderzoek, de rechtzitting, de veroordeling en de detentie, zonder uitzonderingen voor overheidsambtenaren, militairen of medewerkers van veiligheidsdiensten; onderstreept dat het bij het tegengaan van strafvrijstelling en ter wille van het publieke vertrouwen in de rechtshandhaving essentieel is dat van strafbare feiten beschuldigde ambtenaren op dezelfde gronden worden aangehouden en vastgezet als andere van misdrijven verdachte personen;

10.   roept Turkije op om op korte termijn bepalingen van het strafrecht, zoals de artikelen 216, 277, 285, 288, 301, 305 en 318, in te trekken of te wijzigen, die een willekeurige uitleg door rechters en procureurs mogelijk maken en zo tot uitspraken kunnen leiden die tegen de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid indruisen en daarom een bedreiging voor de eerbiediging van de mensenrechten en de menselijke vrijheid vormen en een negatieve invloed hebben op het democratiseringsproces;

11.   betreurt de veroordeling van Hrant Dink op 12 juli 2006 door het Hof van Cassatie op grond van artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht en wijst erop dat de gerechthoven er niet in zijn geslaagd bij de interpretatie van de bepalingen in het wetboek van strafrecht een positieve jurisprudentie op te bouwen, die aansluit op de desbetreffende EU-normen;

12.   onderkent de verbeteringen in de wetgeving die voortvloeien uit de sinds 2002 door de Turkse regering ondernomen inspanningen inzake het nultolerantiebeleid ten aanzien van foltering, waarmee zij gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen van het Europees Parlement; erkent ook dat de mishandeling door wetshandhavers in dalende lijn gaat, zoals beschreven in het verslag 2006 over Turkije van het Europees Comité voor de voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing; onderstreept dat er behoefte is aan effectievere uitvoeringsmaatregelen, zoals overduidelijk blijkt uit de voortdurende meldingen van foltering en mishandeling door wetshandhavers, met name in het zuidoostelijke deel van het land, en de strafvrijstelling die deze ambtenaren vaak genieten, zoals onder andere beschreven in het rapport 2006 van Amnesty International; spoort Turkije ertoe aan het facultatief protocol bij het Verdrag tegen foltering te ratificeren; is bezorgd over de kwaliteit van de rechtshandhaving in de alledaagse praktijk, die niet aan de EU-normen voldoet;

13.   onderstreept dat het van belang is dat Turkije het Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof ratificeert om eventueel nog resterende gevallen van strafvrijstelling uit de weg te ruimen en de internationale bescherming van de mensenrechten krachtiger ter hand te nemen;

14.   onderkent de verbeteringen in de wetgeving die voortvloeien uit de sinds 2002 door de Turkse regering ondernomen inspanningen ter bestrijding van corruptie; roept de Turkse autoriteiten op zich daadkrachtig in te zetten voor de bestrijding van corruptie in de alledaagse praktijk; verwijst naar de in maart 2006 door de Groep van staten tegen corruptie uitgebrachte aanbevelingen en roept Turkije op zich hieraan te houden en ze uit te voeren;

15.   betreurt het dat er tot dusver in Turkije geen goed functionerend systeem voor het uitoefenen van toezicht op gevangenissen door onafhankelijke mensenrechteninstellingen bestaat;

16.   constateert dat er sedert de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht een zekere vooruitgang is geboekt op het gebied van de rechten van de vrouw; benadrukt echter dat de niet-eerbiediging van de vrouwenrechten in Turkije ernstige zorgen blijft baren en onderstreept dat verdere inspanningen moeten worden ondernomen om discriminerende praktijken en geweld tegen vrouwen uit te bannen en in meer opvanghuizen voor vrouwen in nood te voorzien, dit in samenwerking met vrouwenorganisaties uit het maatschappelijk middenveld en met adequate financiële ondersteuning; roept Turkije op zich meer in te spannen om te waarborgen dat vrouwen hun recht op onderwijs en arbeidsmogelijkheden ten volle kunnen uitoefenen; constateert dat er sprake is van enige vooruitgang in de strijd tegen eergerelateerde misdrijven, aangezien de straf in dergelijke gevallen is opgevoerd tot levenslang, maar spreekt zijn verontrusting uit over de snelle toename van het aantal zogenaamde zelfmoorden onder vrouwen in Zuidoost-Turkije; uit in dit verband zijn voldoening over de door NGO's en door de pers in Turkije gevoerde bewustmakingscampagnes;

17.   roept de Turkse autoriteiten op met het Europees Parlement een voortdurende dialoog aan te gaan over de vrouwenrechten in Turkije en in dat verband kennis te nemen van zijn tweede resolutie over de rol van de vrouw in het maatschappelijke, economische en politieke leven in Turkije, die in de loop van 2006 in het Europees Parlement aan de orde zal komen;

18.   merkt op dat in Turkije 50% van de universitair afgestudeerden en 40% van de beoefenaars van vrije beroepen, onder wie artsen en juristen, vrouwen zijn;

19.   uit zijn voldoening over het onlangs door de Turkse regering opgezette initiatief ter bevordering van maatschappelijke integratie, dat gericht is op het stimuleren van de werkgelegenheid via een systeem van financiële initiatieven in 49 economisch achtergebleven gebieden;

20.   uit zijn diepe bezorgdheid over de zaak Şemdinli rond een mogelijk door Turkse veiligheidstroepen uitgevoerde bomaanslag op een boekwinkel en over het daarmee verband houdende ontslag van de procureur Ferhat Sarikaya, dat onderwerp is geweest van een onderzoek door het Turkse parlement; beklemtoont dat het ernstig bezorgd is over de aanhoudende – om niet te zeggen weer oplevende – rol van de strijdkrachten in de Turkse samenleving; benadrukt dat objectieve en onafhankelijke onderzoeken noodzakelijke voorwaarden zijn voor het herstel van het vertrouwen van het publiek en voor de waarborging van de geloofwaardigheid van de rechterlijke macht; dringt daarom aan op publicatie van het onderzoeksrapport van de Grote Nationale Assemblee (Turks parlement);

21.   betoogt dat een duidelijke constitutionele scheiding tussen de politieke en institutionele taken van de civiele en militaire overheid in Turkije een conditio sine qua non is om op een serieuze manier over de Turkse toetreding tot de EU te kunnen onderhandelen;

22.   herhaalt zijn oproep tot een hervorming van het kiesstelsel door de kiesdrempel van 10 procent te verlagen om te zorgen voor een bredere vertegenwoordiging van de politieke krachten en minderheden in de Grote Nationale Assemblee; is in dat licht verheugd over het huidige debat over hervorming van het kiesstelsel;

23.   herinnert eraan dat het de opstelling van een nieuwe grondwet beschouwt als een verder en waarschijnlijk noodzakelijk uitvloeisel van het zeer fundamentele karakter van de veranderingen die voor een lidmaatschap in de EU noodzakelijk zijn, en merkt op dat een moderne grondwet de basis zou kunnen vormen voor de modernisering van de Turkse staat;

24.   veroordeelt met klem de moord op een rechter van de hoogste rechtbank van Turkije; is bezorgd over het lage veiligheidsniveau dat dergelijke rechters ondanks duidelijke en openlijke bedreigingen door de politie wordt geboden; roept de Turkse regering op deze situatie te verhelpen;

25.   veroordeelt de recente bomaanslagen in verschillende Turkse steden; spreekt de slachtoffers van deze en eerdere aanslagen zijn medeleven uit;

26.   roept de Turkse regering op de milieunormen van de EU toe te passen bij projecten waarvan kan worden verwacht dat zij schade aan het milieu zouden kunnen toebrengen, zoals de geplande aanleg van een goudmijn in Bergama en andere vergelijkbare mijnbouwprojecten, alsmede de Yortanli-dam, die momenteel in aanbouw is, de Ilisu-dam, die kan leiden tot de vernietiging van historisch belangrijke landschappen, zoals Hasankeyf (zou als gevolg van de Ilisu-dam onder water komen) en Allionoi (zou als gevolg van de Allani-dam onder water komen), en andere afdammingsprojecten welke zijn gepland in de Munzur-vallei en in Yusufeli in de provincie Artvin;

Mensenrechten en de bescherming van minderheden

27.   betreurt het feit dat in het voortgangsverslag over het afgelopen jaar slechts geringe vorderingen op het gebied van de grondrechten en fundamentele vrijheden wordt geconstateerd; veroordeelt schendingen van de mensenrechten en fundamentele vrijheden en beperkingen van de uitoefening daarvan;

28.   wijst er eens te meer op dat Turkije zich moet houden aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en volledig en onverwijld uitvoering moet geven aan alle uitspraken van het EHRM;

29.   is bezorgd over het aantal asielzoekers uit Turkije dat in 2005 zijn toevlucht heeft gezocht in de geïndustrialiseerde landen; is van oordeel dat Turkije ofwel wat betreft de bewaking van zijn grenzen, ofwel op het gebied van justitie en in de sfeer van verdraagzaamheid en bescherming van de mensenrechten zwak heeft gepresteerd; erkent tegelijkertijd echter dat er in de jaren 2001-2005 ook vooruitgang is geboekt, aangezien het aantal asielzoekers uit Turkije over die periode met 65% is teruggelopen tot iets meer dan 10.000 in 2005;

30.   herinnert Turkije aan de aanbeveling van het Europees Parlement om de bestaande inspectiediensten op het gebied van de mensenrechten te hervormen en hun taken door onafhankelijke inspectiediensten te laten uitvoeren en deze van voldoende middelen te voorzien om in alle regio's van Turkije effectief te kunnen optreden en hun de bevoegdheid te geven alle detentiefaciliteiten van de politie te allen tijde te onderzoeken, in nauwe samenwerking met onafhankelijke Turkse NGO's op het gebied van de mensenrechten; beklemtoont dat er dringend behoefte is aan consolidatie en versterking van de capaciteit van instellingen die zich bezighouden met de bevordering en handhaving van de mensenrechten; uit zijn voldoening over het feit dat Turkije samenwerkt met de speciale rapporteur inzake foltering van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (UNHRC) en roept Turkije op zich bereid te verklaren permanent open te staan voor alle speciale procedures van de UNHRC;

31.   respecteert de gevoeligheden die bestaan in een land waar de grote meerderheid van de bevolking uit soennitische moslims bestaat, maar herinnert Turkije aan het belangrijke culturele en historische erfgoed dat het multiculturele, multi-etnische en multireligieuze Ottomaanse rijk het land heeft nagelaten; betreurt de afwezigheid aan vooruitgang op het gebied van de godsdienstvrijheid sedert de reeds aangehaalde resolutie van het Parlement van 28 september 2005; benadrukt dat de vrijheid van de burgers tot beoefening van willekeurig welke religie en hun vrijheid om deel uit te maken van willekeurig welke confessie zich tevens moet uitstrekken tot de waarborging van gelijke wettelijke en administratieve mogelijkheden om hun religie te beoefenen, religieuze gemeenschappen te organiseren, vermogen te bezitten en te beheren en hun geestelijken op te leiden;

32.   veroordeelt onomwonden de moord op pater Andrea Santoro, een Italiaanse priester-missionaris;

33.   herhaalt zijn reeds in vroegere resoluties aan de Turkse autoriteiten gedane oproep om hun verplichtingen ten aanzien van de godsdienstvrijheid na te komen en concrete stappen te ondernemen om de voor religieuze minderheden geldende restricties op te heffen, met name wat betreft hun wettelijke status, de opleiding van geestelijken en hun eigendomsrechten (zo werd het oecumenisch patriarchaat de laatste tijd het slachtoffer van de onteigening van 30 bezittingen); dringt aan op de onmiddellijke beëindiging van de inbeslagname en verkoop door de Turkse autoriteiten van eigendommen van religieuze gemeenschappen; roept op tot de onverwijlde heropening van het Grieks-orthodoxe Halki-seminarie en tot opheffing van het verbod op het openbaar gebruik van de kerkelijke titel van de oecumenische patriarch; roept op tot de bescherming en erkenning van de Alevieten, met inbegrip van de erkenning van Cem-huizen als religieuze centra; dringt aan op de bescherming en erkenning van de yezidi's en de vestiging van yezidische gebedshuizen, en roept ertoe op elk religieus onderwijs op basis van vrijwilligheid te laten plaatsvinden en niet alleen voor de soennitische geloofsrichting mogelijk te maken, en dringt tevens aan op de instelling van een alternatief studievak voor degenen die niet wensen deel te nemen aan religieus onderwijs, waarbij waarden, normen en ethische vraagstukken aan bod komen; roept op tot de bescherming van de fundamentele rechten van alle christelijke minderheden en gemeenschappen in Turkije (b.v. de Griekse gemeenschap in Istanbul en op Imvros en Tenedos);

34.   spreekt de hoop uit dat het komende bezoek van Paus Benedictus XVI aan Turkije zal bijdragen tot de versterking van de interreligieuze en interculturele dialoog tussen Christendom en Islam;

35.   roept Turkije ertoe op alle arresten van het Internationaal Gerechtshof onverkort in acht te nemen en ten uitvoer te leggen en zich aan de jurisprudentie van dit hof te conformeren;

36.   wijst met klem op de verplichting van Turkije om ervoor te zorgen dat de bescherming van de fundamentele rechten van alle religieuze gemeenschappen volledig is gewaarborgd; verlangt dat het gewijzigd ontwerp voor de wet inzake stichtingen de aanbevelingen van het Europees Parlement en de Commissie weerspiegelt en aan de Europese normen voldoet, en tevens beantwoordt aan de verwachtingen van de multireligieuze Turkse samenleving;

37.   constateert dat binnen de Turkse samenleving een belangrijke discussie over de hoofddoek aan de gang is; merkt op dat er geen Europese regelgeving op dit gebied bestaat, maar spreekt de hoop uit dat in Turkije een compromis wordt gevonden over het dragen van de hoofddoek door studenten aan universiteiten;

38.   herhaalt zijn oproep aan de Turkse autoriteiten om de Internationale Arbeidsorganisatie-normen op het gebied van vakbondsrechten toe te passen, zich te onthouden van politieke inmenging in het functioneren van de vakbonden, rekening te houden met hun standpunten bij de beleidsvoorbereiding en bijzondere aandacht te besteden aan de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt; is verheugd over recente successen, zoals een project in Adana tegen kinderarbeid, maar dringt aan op de invoering van verdere wetgeving ter voorkoming van kinderarbeid; is ingenomen met de jongste evaluatie door de IAO, waarin Turkije een succesvol voorbeeld wordt genoemd in de bestrijding van kinderarbeid en juicht het dan ook toe dat de Turkse regering zich ten doel heeft gesteld om tegen 2012 een einde te maken aan de ergste vormen van kinderarbeid;

39.   is verheugd over de start van uitzendingen in het Koerdisch, hetgeen kan worden beschouwd als een belangrijke stap, mits vervolgens alle restricties en beperkingen worden opgeheven en er speciale, door en voor de Koerdische gemeenschappen geproduceerde programma's komen, teneinde de Koerden in staat te stellen hun culturele en onderwijsrechten vrij uit te oefenen;

40.   wijst erop dat het EHRM Turkije heeft geadviseerd een nieuwe juridisch kader voor gewetensbezwaarden tot stand te brengen en herinnert Turkije eraan dat het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren in het Europees Handvest van de grondrechten wordt erkend; is derhalve ingenomen met het initiatief van het Ministerie van Justitie om het recht op gewetensbezwaar wettelijk te erkennen en vervangende dienst in Turkije in te voeren; is verontrust over het feit dat een Turkse militaire rechtbank recentelijk een dienstweigeraar op grond van gewetensbezwaren tot gevangenisstraf heeft veroordeeld en daarbij een uitspraak van het EHRM terzake openlijk naast zich neer heeft gelegd; laakt het feit dat journalisten en schrijvers die zich hebben uitgesproken voor het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren, nog steeds worden vervolgd;

41.   steunt voluit de activiteiten van het democratische maatschappelijke middenveld in Turkije, in het bijzonder de Turkse Vereniging voor de mensenrechten en de Turkse Stichting voor de mensenrechten; stelt dat dergelijke organisaties een rol van onschatbare waarde vervullen, in het bijzonder wat het toezien op de mensenrechtensituatie betreft;

42.   verzoekt de Commissie de activiteiten van deze Turkse democratische maatschappelijke organisaties ten volle en resoluut te steunen, met name financieel;

43.   veroordeelt met klem de ernstige inbreuken op de Europese principes die worden gepleegd door het "Talaat Pacha-comité", een door extreemrechtse organisaties geleide groep, en de negationistische demonstraties die door diezelfde organisaties in Lyon en Berlijn zijn georganiseerd; roept Turkije op dit comité te ontbinden en een einde te maken aan zijn activiteiten;

Zuidoost-Turkije

44.   veroordeelt met klem het opnieuw oplaaien van het terroristische geweld van de kant van de PKK; benadrukt dat er geen enkele rechtvaardiging is voor het geweld dat door welke bij het conflict betrokken partij dan ook in verschillende delen van het land tegen Turkse burgers is gebruikt; betuigt zijn solidariteit met Turkije in zijn strijd tegen het terrorisme en roept de PKK er dan ook toe op een onmiddellijk staakt-het-vuren af te kondigen en in acht te nemen;

45.   is ingenomen met de recente oproep van de Partij voor een Democratische Samenleving tot een staakt-het-vuren en tot politieke onderhandelingen over het conflict in het zuidoosten en dringt er bij de PKK op aan hierop in te gaan;

46.   wijst op de vele processen die ook nu nog tegen vertegenwoordigers van het maatschappelijke middenveld worden gevoerd en de intimidatie waarvan zij dagelijks het slachtoffer zijn, zoals bij voorbeeld Mehdi Zana, de echtgenoot van Leyla Zana, die de Sacharov-prijs van het Europees Parlement heeft gekregen; roept de Turkse regering op een einde te maken aan de restricties waarmee deze vertegenwoordigers van het democratische maatschappelijke middenveld in Turkije nog steeds worden geconfronteerd;

47.   is zeer bezorgd over de daaruit voortvloeiende spanningen in het zuidoosten, die een ernstige bedreiging voor de vrede en de stabiliteit in de regio vormen; wijst op het belang om vooruitgang te boeken bij het verminderen van de spanningen in Oost- en Zuidoost-Turkije, daar dit onontbeerlijk is om ervoor te zorgen dat hervormingen duurzaam en geloofwaardig zijn; roept alle bij het conflict betrokken partijen op zich van geweld en van reacties hierop met geweld te onthouden; acht het belangrijk het juridische begrip terrorisme niet dusdanig op te rekken dat niet-terroristische delicten onder de Turkse anti-terreurwet komen te vallen, waarin terrorisme veeleer op basis van het nagestreefde doel dan onder verwijzing naar specifieke criminele daden wordt gedefinieerd en die zo vaag en in algemene bewoordingen is gesteld dat de fundamentele vrijheden in gevaar komen;

48.   spreekt zijn geloof uit dat de oproep van de Partij voor een Democratische Samenleving tot de buiten de wet gestelde PKK om een eenzijdig staakt-het-vuren af te kondigen laat hopen dat er een einde komt aan de vicieuze cirkel van geweld in Zuidoost-Turkije en de rest van het land;

49.   roept de Turkse autoriteiten op Europese normen toe te passen bij de aanhouding en detentie van verdachten; roept de Turkse autoriteiten op onafhankelijke pathologen-anatomen zonder enige restrictie toe te staan onderzoek te doen bij sterfgevallen in gevangenschap of mogelijk als gevolg van geweld van de zijde van veiligheidstroepen; is bezorgd over het geweld tegen kinderen dat tijdens rellen in Diyarbakir in maart 2006 tot slachtoffers heeft geleid; constateert dat een nieuwe, in juli 2005 aangenomen wet inzake de bescherming van kinderen niet volledig voldoet aan de internationale normen met betrekking tot de voorschriften in verband met jeugdige delinquenten;

50.   roept de Turkse regering op naar een democratische oplossing voor de Koerdische kwestie te streven in het voetspoor van de bemoedigende verklaring van minister-president Erdogan van vorig jaar; acht het van essentieel belang het evenwicht te vinden tussen het controleren van de situatie uit veiligheidsoverwegingen onder vermijding van civiel-militaire spanningen en de effectieve bevordering van de politieke dialoog en de economische en sociale ontwikkeling van de zuidoostelijke regio door middel van een door passende middelen gesteunde integrale strategie; roept de Turkse regering op om in de sociaal-economische ontwikkeling van het zuidoosten te investeren, de verschillen tussen het nationale gemiddelde en de cijfers voor het oosten en zuidoosten, o.a. bij werkloosheid, toegang tot onderwijs, huisvesting en volksgezondheid, aan te pakken en een constructieve dialoog aan te gaan met vreedzame gesprekspartners; roept de gekozen vertegenwoordigers van de Koerdische gemeenschap op positief te reageren op een dergelijke dialoog met de Turkse regering en principieel van alle geweld af te zien; wijst in dit verband op het belang om gekozen Koerdische vertegenwoordigers sterker aan het democratische proces te laten deelnemen via passende maatregelen, bijvoorbeeld door de kiesdrempel te verlagen; benadrukt de noodzaak om een efficiënt gedecentraliseerd bestuur tot stand te brengen;

51.   is van mening dat de nodige financiële middelen voor een dergelijk investerings- en ontwikkelingsprogramma voor het zuidoosten niet van Turkije alleen kunnen komen, maar in een breder internationaal kader bijeen moeten worden gebracht; roept de Turkse regering en de Commissie op na te gaan in hoeverre de pretoetredingssteun van de EU hiervoor kan worden aangewend;

52.   verwelkomt de goedkeuring van de wet inzake binnenlandse ontheemden, die, mits hij op doeltreffende wijze wordt toegepast, een belangrijk instrument voor schadevergoeding kan vormen; merkt evenwel op dat de aanhoudende aanwezigheid van dorpswachten en het weer oplaaiende geweld het recht op terugkeer in de weg staan; dringt er derhalve bij de Turkse autoriteiten op aan om de dorpswachten te ontwapenen en het systeem van dorpswachten te ontmantelen;

53.   doet een beroep op de Turkse regering te laten zien dat zij vastbesloten is om een politieke oplossing voor de Koerdische kwestie te vinden door besprekingen te beginnen met de legale, pro-Koerdische Partij voor een Democratische Samenleving, die heeft opgeroepen tot een staakt-het-vuren en een politieke dialoog;

Regionale kwesties en externe betrekkingen

54.   verwelkomt de nominering van Istanbul als culturele hoofdstad van Europa 2010;

55.   bekrachtigt zijn overtuiging dat een modern, democratisch en seculier Turkije, terwijl het zich geleidelijk aanpast aan het beleid van de lidstaten van de EU, een constructieve en stabiliserende rol zou kunnen spelen in de bevordering van wederzijds begrip tussen verschillende beschavingen en tussen de Europese Unie en de landen in de regio rond Turkije, met name het Midden-Oosten; juicht in dit verband het besluit van de Turkse regering en het Turkse parlement toe om deel te nemen aan de VN-vredesmacht in Libanon;

56.   neemt kennis van het voorstel van Turkije om een commissie van deskundigen op te richten die onder auspiciën van de Verenigde Naties zou moeten staan teneinde de tragische ervaringen uit het verleden te verwerken, en van het standpunt van Armenië inzake dat voorstel; dringt er zowel bij de Turkse als bij de Armeense regering op aan hun verzoeningsproces voort te zetten en in een voor beide kanten aanvaarbaar voorstel te laten uitmonden; is verheugd over het feit dat er in het recente debat in Turkije tenminste een begin is gemaakt met de discussie over de pijnlijke geschiedenis met Armenië; onderstreept dat erkenning van de Armeense genocide als zodanig formeel niet tot de criteria van Kopenhagen behoort, maar dat het onontbeerlijk is dat een land dat op weg is naar het lidmaatschap, zijn geschiedenis verwerkt en onder ogen ziet; roept de Turkse autoriteiten in dit verband op de werkzaamheden van onderzoekers, intellectuelen en academici die zich met de kwestie bezighouden, te faciliteren door hen toegang te geven tot de historische archieven en hen alle relevante documenten te bezorgen; dringt er bij Turkije op aan, zonder voorafgaande voorwaarden, de nodige stappen te doen om diplomatieke relaties en betrekkingen van goed nabuurschap met Armenië op te bouwen, de economische blokkade op te heffen en spoedig de landgrens tussen beide landen te openen, in overeenstemming met de resoluties van het Europees Parlement uit de jaren 1987 tot en met 2005, om zo te voldoen aan de prioriteiten in het toetredingspartnerschap en aan de vereisten in het kader voor de onderhandelingen inzake een "vreedzame regeling van de grensgeschillen", die beide absolute vereisten zijn om tot de EU te kunnen toetreden; een soorgelijk standpunt dient te worden ingenomen ten aanzien van andere minderheden (bvb. de Pontische Grieken en de Assyriërs);

57.   doet een beroep op Turkije om zich te committeren aan goede nabuurschapsbetrekkingen; herinnert Turkije er in dit verband aan dat het zich moet onthouden van eventuele dreigementen tegen buurlanden (bijv. de dreiging met een "casus belli" tegen Griekenland inzake zijn recht op vaststelling van de omvang van zijn territoriale wateren) alsook van spanningen veroorzakende militaire activiteiten (bijv. aanhoudende schendingen van de regels betreffende de FIR (Flight Information Region) Athene en van het Griekse nationale luchtruim), die ook gevaar opleveren voor de veiligheid van de luchtvaart, de goede nabuurschapsbetrekkingen raken en een negatieve invloed zouden kunnen hebben op het toetredingsproces; vraagt Turkije om serieuze, intensieve inspanningen gericht op de oplossing van hangende geschillen met al zijn buurlanden, overeenkomstig het VN-Handvest en andere relevante internationale verdragen; zoals gesteld in de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Helsinki van 10-11 december 1999 en de prioriteiten van het toetredingspartnerschap voor de korte termijn, moeten bij het uitblijven van een regeling hangende grenskwesties worden voorgelegd aan het Internationaal Gerechtshof, teneinde te komen tot een definitieve en bindende regeling;

58.   brengt zijn teleurstelling tot uitdrukking over het feit dat Turkije ondanks zijn contractuele verplichtingen nog steeds beperkingen handhaaft ten aanzien van onder Cypriotische vlag varende en vanuit havens in de Republiek Cyprus naderende vaartuigen, waaraan de toegang tot Turkse havens wordt geweigerd, en tegen Cypriotische vliegtuigen, waaraan de toegang tot het Turkse luchtruim en landingsrechten op Turkse luchthavens worden geweigerd; herinnert Turkije eraan dat deze praktijk een inbreuk van Turkije op de Overeenkomst van Ankara, de daaraan verbonden douane-unie en het toegevoegde Protocol vormt, aangezien deze beperkingen in strijd zijn met het beginsel van het vrij verkeer van goederen; wenst samen te werken met de Turkse autoriteiten om hen in staat te stellen hun verplichtingen op dit gebied geheel na te komen zonder de politieke spanningen in eigen land op te voeren, daar dit haaks staat op het streven naar duurzame verzoening voor Cyprus; betreurt het dat Turkije zijn veto handhaaft tegen de deelname van de Republiek Cyprus aan internationale organisaties en multilaterale overeenkomsten;

59.   roept Turkije op concrete stappen te ondernemen om de bilaterale betrekkingen tussen Turkije en alle lidstaten van de EU, ook met de Republiek Cyprus, zo spoedig mogelijk te normaliseren; verwijst in dit verband naar hogergenoemde verklaring van de Raad van 21 september 2005;

60.   wijst op de huidige problemen in het kader van de samenwerking tussen de EU en de NAVO en roept Turkije op zijn standpunt ten aanzien van de toetreding van alle EU-lidstaten te herzien;

61.   herinnert Turkije eraan dat de erkenning van alle lidstaten, met inbegrip van de Republiek Cyprus, een noodzakelijk onderdeel van het associatieproces vormt; roept Turkije op concrete stappen te ondernemen om de bilaterale betrekkingen met de Republiek Cyprus zo spoedig mogelijk te normaliseren; dringt bij Turkije aan op de volledige tenuitvoerlegging van de bepalingen van de associatieovereenkomst en het bijbehorende aanvullende protocol, alsook van de prioriteiten die voortvloeien uit het toetredingspartnerschap; roept de Turkse autoriteiten ertoe op om op constructieve wijze te blijven bijdragen aan het vinden van een integrale regeling van de kwestie-Cyprus binnen het kader van de Verenigde Naties, die zowel voor de Grieks-Cyprioten als voor de Turks-Cyprioten aanvaardbaar is, op basis van de eerdere werkzaamheden van de VN, en tot een billijke oplossing leidt op basis van de beginselen waarop de EU is gegrondvest, alsmede van het acquis, en roept hen ertoe op om overeenkomstig de desbetreffende VN-resoluties hun troepen spoedig volgens een specifiek tijdschema terug te trekken; is verheugd over de bijeenkomst tussen de heer Papadopoulos en de heer Talat op 3 juli 2006, die geleid heeft tot het akkoord van 8 juli 2006; moedigt verdere contacten aan om de dialoog voort te zetten die tot een alomvattende regeling moet leiden;

62.   verzoekt beide partijen een constructieve houding in te nemen bij het zoeken naar een alomvattende oplossing voor de kwestie-Cyprus binnen het kader van de VN en op basis van de beginselen waarop de Europese Unie is gegrondvest;

63.   merkt op dat de terugtrekking van de Turkse soldaten de hervatting van inhoudelijke onderhandelingen zou kunnen bevorderen, en roept de Turkse regering ertoe op overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de VN de Turkse troepen spoedig volgens een specifiek tijdschema terug te trekken;

64.   is verheugd over de instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap na de Raad Algemene Zaken van 27 februari 2006; steunt de Commissie in haar inspanningen om deze gelden te besteden; verzoekt de Raad hernieuwde inspanningen te ondernemen om zonder onnodige vertraging tot een overeenkomst te komen over een regeling voor de bevordering van het handelsverkeer met betrekking tot het noordelijke deel van Cyprus, met inbegrip van verdere aandacht voor een eventueel gezamenlijk toezicht op de haven van Famagusta onder auspiciën van de Europese Unie en de Verenigde Naties, overeenkomstig het unanieme besluit van de Raad Algemene Zaken van 27 februari 2006, rekening houdend met de conclusies van de Raad van 26 april 2004, maar ook het overleg onder het Luxemburgse voorzitterschap en op basis van Protocol nr. 10 bij de Akte van Toetreding van de Republiek Cyprus en negen verdere landen; verzoekt de regeringen van Cyprus en Turkije nieuwe initiatieven te nemen ter versterking van de banden tussen de twee gemeenschappen en zo aan wederzijds vertrouwen te werken;

65.   is verheugd over de positieve ontwikkelingen in de Turkse economie, die beschouwd wordt als een volledig functionerende vrijemarkteconomie, die een hoge groei (ongeveer 7,6% in 2005) en een aanzienlijk en toenemend volume aan directe buitenlandse investeringen (DBI) laat zien; blijft echter bezorgd over het steeds groter wordende tekort op de lopende rekening en een hoog werkloosheidscijfer (ongeveer 10,9% in maart 2006); verzoekt de Turkse regering verdere inspanningen te doen om de positieve dynamiek om te zetten in duurzame groei en macro-economische stabiliteit, en tegelijkertijd te streven naar verkleining van de aanzienlijke regionale verschillen in sociaal-economische ontwikkeling in termen van inkomen, volksgezondheid, toegang tot onderwijs, arbeidsmarkt en andere levensomstandigheden (het inkomen per hoofd is in de regio Istanbul 43% hoger dan het nationaal gemiddelde en ongeveer vier keer zo hoog als het inkomen per hoofd in de armste regio);

66.   stelt vast dat Turkije ondanks het algehele succes van de douane-unie nog steeds niet heeft voldaan aan een aantal verplichtingen die met name betrekking hebben op bestaande technische handelsbelemmeringen, bijvoorbeeld een verbod op de invoer van rundvlees, een tekortschietende aanpassing op het gebied van overheidssteun en ernstige tekortkomingen bij de handhaving van intellectuele eigendomsrechten; dringt er bij Turkije op aan onmiddellijke vooruitgang op dit gebied te boeken, en herinnert het land aan de noodzaak om zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst inzake de douane-unie na te komen;

Onderhandelingen

67.   herinnert Turkije eraan dat het besluit van de Raad de Commissie ertoe verplicht om in 2006 verslag te doen van de volledige tenuitvoerlegging door Turkije van het Aanvullend Protocol van Ankara en dat een gebrek aan vooruitgang in dit verband ernstige gevolgen zal hebben voor het onderhandelingsproces en dit zelfs tot stilstand zou kunnen brengen;

68.   beklemtoont de noodzaak van nauwkeurige, gestructureerde en degelijke onderzoeksgegevens en statistieken als grondslag voor het in Turkije te voeren beleid en voor het beleid dat de EU ten aanzien van Turkije voert;

69.   betreurt het dat Turkije zich blijft verzetten tegen een lidmaatschap van Cyprus van internationale organisatie en mechanismen zoals de OESO, Missile Technology Control Regime, de Samenwerking in het Zwarte-Zeegebied en het Wassenaar Arrangement; verzoekt Turkije dit beleid ten aanzien van de Republiek Cyprus zo spoedig mogelijk te wijzigen;

70.   wijst met nadruk op de noodzaak om de dialoog EU-Turkije over de veiligheid van de energievoorziening te intensiveren, omdat diversifiëring van de energievoorzieningsroutes in het belang van beide partijen is;

71.   verwacht dat, in lijn met zijn eerdere resoluties en het standpunt van de Raad en de Commissie, de in het toetredingspartnerschap aangegeven prioriteiten voor de korte termijn uiterlijk eind 2007 zullen zijn gerealiseerd en de prioriteiten voor de middellange termijn uiterlijk eind 2009; onderstreept het feit dat er prioriteit dient te worden gegeven aan de volledige tenuitvoerlegging van de politieke criteria gedurende de eerste fase van de onderhandelingen en dat het bereiken van deze duidelijke streefdoelen een voorwaarde vormt voor de voortzetting van het onderhandelingsproces;

72.   is ingenomen met het voorstel van het voorzitterschap van de EU om de politieke criteria gedurende het gehele onderhandelingsproces aan de orde te stellen, te beginnen met het hoofdstuk over onderwijs en cultuur; betreurt het ten zeerste dat er geen consensus over dit voorstel is bereikt en dat de politieke criteria derhalve alleen tijdens de onderhandelingen over bepaalde beleidsgebieden aan de orde zullen worden gesteld; benadrukt dat het daarom van nog groter belang is dat de in het toetredingspartnerschap overeengekomen termijnen voor de omzetting van de prioriteiten voor de korte en middellange (uiterlijk eind 2007 respectievelijk eind 2009) worden nageleefd, teneinde de nodige politieke hervormingen en de geloofwaardigheid van het toetredingsproces als zodanig te waarborgen;

73.   benadrukt dat het, in het belang van Turkije zelf en omwille van het vertrouwen in de onomkeerbaarheid van het hervormingsproces, van belang is dat de hervormingen vanuit het land impulsen krijgen van de autoriteiten zelf, zowel civiel als militair, alsmede van de civiele samenleving, en dat zij niet alleen het resultaat van druk van buitenaf zijn;

74.   acht het van even groot belang dat de Turkse regering grotere inspanningen doet om het publiek uit te leggen dat het proces van de toetreding van Turkije tot de Unie een continu proces van binnenlandse hervormingen impliceert waarbij de maatstaf voor succes niet het nemen van bepaalde afzonderlijke maatregelen is, maar het bereiken van een Europese standaard met betrekking tot democratisering en politieke liberalisering teneinde niet alleen bepaalde praktische wijzigingen tot stand te brengen, maar ook verandering te brengen in de houding van publiek en officiële instanties;

75.   neemt nota van het voornemen van de Turkse regering om verder te gaan met de bouw van kernreactoren voor de productie van kernenergie voor civiele doeleinden; dringt er bij de Turkse regering op aan zich te committeren aan de volledige inachtneming van de bepalingen en voorwaarden zoals die zijn vastgesteld door het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie en nauw met het agentschap samen te werken ter wille van de veiligheid van de reactoren, alsmede de bescherming van het milieu; verzoekt de Commissie in dit kader nauwgezet toe te zien op de tenuitvoerlegging van het acquis communautaire tijdens de toetredingsonderhandelingen;

76.   benadrukt dat de start van de onderhandelingen het uitgangspunt vormt voor een langdurig proces, dat van nature een proces met een open einde is en niet a priori en automatisch tot toetreding moet leiden; beklemtoont echter dat de onderhandelingen het Turkse lidmaatschap van de Europese Unie tot doel hebben en dat de verwezenlijking van dit streven zal afhangen van de inspanningen van beide partijen;

77.   wijst er nogmaals op dat de Commissie in geval van een ernstige en voortdurende schending van de beginselen van democratie, de inachtneming van mensenrechten en fundamentele vrijheden, de beginselen van de rechtsstaat en de beginselen van het internationaal recht, de Raad kan aanbevelen de onderhandelingen op te schorten, waarna de Raad met een gekwalificeerde meerderheid een besluit neemt;

78.   is van oordeel dat de betrekkingen tussen de EU en Turkije, onafhankelijk van de al dan niet succesvolle afsluiting van de onderhandelingen, ervoor moeten zorgen dat Turkije vast verankerd blijft in de Europese structuren;

79.   herinnert eraan dat het vermogen van de Unie om Turkije op te nemen, en tegelijk de dynamiek van de Europese integratie te behouden, ook een belangrijke overweging is in het algemeen belang van zowel de Unie als Turkije; betreurt het dat de Commissie niet in staat is gebleken de follow-up van de impactstudie voor 2005 voor te leggen; vraagt erom deze samen met de follow-up van de impactstudie voor 2006 in te dienen; acht het van het grootste belang dat de EU tijdig de institutionele en financiële voorwaarden schept voor de toetreding van Turkije; herinnert er in dit verband aan dat het Verdrag van Nice geen aanvaardbare grondslag is voor verdere besluiten betreffende de toetreding van eventuele verdere nieuwe lidstaten, en dringt er derhalve op aan dat binnen het kader van het grondwettelijk proces de noodzakelijke hervormingen in werking treden; herinnert eraan dat de budgettaire gevolgen van de toetreding van Turkije pas in het financieel kader voor de periode vanaf 2014 volledig kunnen worden beoordeeld; ziet in dit verband uit naar het verslag dat de Europese Commissie voor de bijeenkomst van de Europese Raad in december 2006 zal indienen over de opnamecapaciteit van de Unie;

80.   beklemtoont dat het, in tegenstelling tot eerdere onderhandelingen, in het geval van Turkije noodzakelijk zal zijn om het Europese publiek voortdurend en intensief te informeren over de onderhandelingen zelf en de vooruitgang die Turkije in dit verband boekt;

o
o   o

81.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de voorzitter van het EHRM en de regering en het parlement van Turkije.

(1) PB C 227 E van 21.9.2006, blz. 163..
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0096.
(3) PB C 226 E van 15.9.2005, blz. 189.
(4) PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 385.
(5) PB L 22 van 26.1.2006, blz. 34.
(6) PB L 65 van 7.3.2006, blz. 5.

Juridische mededeling - Privacybeleid