Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het GLB en steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) *
195k
32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging en correctie van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (COM(2006)0500 – C6-0335/2006 – 2006/0172(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0500)(1),
– gelet op de artikelen 36 en 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0335/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0377/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Overeenkomst EG/Canada inzake samenwerking op het gebied van hoger onderwijs, beroepsopleiding en jongeren *
190k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada tot vaststelling van een kader voor samenwerking op het gebied van hoger onderwijs, beroepsopleiding en jongeren (COM(2006)0274 – C6-0255/2006 – 2006/0096(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0274)(1),
– gelet op artikel 300, lid 2, eerste alinea, en de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0255/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn reglement,
– gezien het verslag van de commissie cultuur en onderwijs (A6-0338/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de regering van Canada.
Overeenkomst EG/VS inzake samenwerking op het gebied van hoger onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleiding *
191k
32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika tot vernieuwing van het samenwerkingsprogramma op het gebied van het hoger onderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding (COM(2006)0180 – C6-0174/2006 – 2006/0061(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0180)(1),
– gelet op artikel 300, lid 2, eerste alinea, en de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0174/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0339/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de listaten en aan de regering van de Verenigde Staten van Amerika.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (COM(2005)0676 – C6-0442/2005 – 2005/0258(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0676)(1),
– gelet op artikel 251, lid 2, en artikelen 42 en 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0442/2005),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0346/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 november 2006 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2006 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308,
Gelet op het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Naar aanleiding van wijzigingen in de wetgeving van bepaalde lidstaten moeten bepaalde bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden aangepast.
(2) Verordening (EEG) nr. 1408/71 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(3) De ingrijpende hervorming van de Nederlandse zorgverzekeringsregeling zijn in werking getreden met ingang van 1 januari 2006. Om rechtszekerheid te scheppen met betrekking tot de coördinatie van de prestaties bij ziekte moeten de Europese coördinatiebepalingen met ingang van die datum worden aangepast. Daarom moet worden bepaald dat de wijzigingen in de bijlagen I en VI bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 die betrekking hebben op de hervorming van de Nederlandse zorgverzekeringsregeling retroactief van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2006.
(4) Om de nodige maatregelen te nemen op het gebied van de sociale zekerheid van niet-werknemers voorziet het Verdrag niet in andere bevoegdheden dan die welke zijn vervat in artikel 308,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen I, II, II bis, III, IV en VI bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Punt 1, onder b) en punt 6, onder b), van de bijlage, betreffende Nederland, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2006, met dien verstande dat de rubriek "Q.NEDERLAND", punt 1, onder f), zesde streepje van Bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 1408/71, zoals toegevoegd bij punt 6, onder b) van de bijlage bij deze verordening, van toepassing is met ingang van de in de eerste alinea van dit artikel genoemde datum.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE
De bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden als volgt gewijzigd:
1. Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
a)
In deel I wordt de rubriek "X. ZWEDEN" vervangen door:" X. ZWEDEN
Personen die betaalde werkzaamheden verrichten en op dit inkomen zelf hun premies betalen overeenkomstig hoofdstuk 3, lid 3, van de Wet op de sociale premies (2000:980) worden als zelfstandigen beschouwd."
b)
In deel II wordt de rubriek "Q. NEDERLAND" vervangen door:" Q. NEDERLAND
Voor de vaststelling van het recht op prestaties op grond van de hoofdstukken 1 en 4 van Titel III van de verordening wordt onder "gezinslid" een echtgenoot, geregistreerde partner of kind jonger dan 18 jaar verstaan."
2. In bijlage II, deel III, wordt de rubriek "R. OOSTENRIJK" vervangen door:
"
R. OOSTENRIJK
Geen
"
3. Bijlage II bis wordt als volgt gewijzigd:
a)
De rubriek "M. LITOUWEN" wordt vervangen door:" M. LITOUWEN
a) Socialebijstandspensioen (Wet op de sociale overheidsuitkeringen van 2005, artikel 5).
b) Bijzondere steunvergoeding (Wet op de sociale overheidsuitkeringen van 2005, artikel 15).
c) Bijzondere vervoersvergoeding voor gehandicapten met mobiliteitsproblemen (Wet op de vervoersvergoeding van 2000, artikel 7)."
b)
In de rubriek "V. SLOWAKIJE" wordt de huidige vermelding punt a) en wordt het volgende nieuwe punt toegevoegd:" b) Sociaal pensioen dat vóór 1 januari 2004 is toegekend."
4. In Bijlage III, deel A, wordt punt 187 geschrapt.
5. Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:
a)
In deel A wordt de , rubriek "V. SLOWAKIJE" vervangen door:" V. SLOWAKIJE
Invaliditeitspensioen voor personen die als kinderen ten laste invalide zijn geworden en altijd geacht worden het vereiste tijdvak van verzekering te hebben vervuld (artikel 70, lid 2, artikel 72, lid 3, en artikel 73, leden 3 en 4, van Wet nr. 461/2003 op de sociale verzekering, zoals gewijzigd)."
b)
In deel B wordt de rubriek "G. SPANJE" vervangen door:" G. SPANJE
Regeling ter verlaging van de pensioenleeftijd van zelfstandigen die zeevaartactiviteiten uitoefenen als omschreven in Koninklijk Besluit nr. 2390/2004 van 30 december 2004."
c)
Deel C wordt als volgt gewijzigd:
i)
De rubriek "V. SLOWAKIJE" wordt vervangen door:" V. SLOWAKIJE
Nabestaandenpensioen (weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen) dat wordt berekend op basis van het ouderdomspensioen, het vervroegd pensioen of het invaliditeitspensioen dat aan de overledene werd betaald."
ii)
De rubriek "X. ZWEDEN" wordt vervangen door:" X. ZWEDEN
Op inkomen gebaseerde nabestaandenpensioenen (Wet 1998:674) en gegarandeerde pensioenen in de vorm van ouderdomspensioenen (Wet 1998:702)."
d)
Deel D wordt als volgt gewijzigd:
i)
Punt 1, onder i), wordt vervangen door:" i) Het Zweedse gegarandeerde pensioen en de gegarandeerde uitkering ter vervanging van het volledige Zweedse staatspensioen overeenkomstig de wetgeving inzake staatspensioenen die vóór 1 januari 1993 van kracht was, het volledige staatspensioen overeenkomstig de overgangsbepalingen van de wetgeving die vanaf die datum van kracht was, en de Zweedse inkomensgerelateerde uitkeringen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid."
ii)
Punt 2, onder i), wordt vervangen door:" i) De Zweedse uitkering bij ziekte en de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vorm van een gegarandeerde uitkering (Wet 1962:381, als gewijzigd bij Wet 2001:489), het nabestaandenpensioen dat berekend wordt op basis van de berekenbare tijdvakken (Wet 2000:461 en Wet 2000:462) en het Zweedse ouderdomspensioen in de vorm van een gegarandeerd pensioen dat wordt berekend op basis van eerdere fictieve tijdvakken (Wet 1998:702)."
iii)
Punt 3 wordt als volgt gewijzigd:
–
Punt 3, onder a), wordt vervangen door:"
a)
Het Noordse Verdrag van 18 augustus 2003 betreffende de sociale zekerheid;
"
–
Het volgende punt wordt toegevoegd:"
c)
De Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid van 10 november 2000 tussen de Republiek Finland en het Groothertogdom Luxemburg.
"
6. Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:
a)
De rubriek "E. ESTLAND" wordt vervangen door:" E. ESTLAND
Voor de berekening van de ouderschapsuitkering wordt wat betreft de tijdvakken van arbeid in andere lidstaten dan Estland uitgegaan van hetzelfde gemiddelde bedrag aan sociale belasting als werd betaald tijdens de daarmee samengetelde tijdvakken van arbeid in Estland. Indien de betrokkene tijdens het referentiejaar uitsluitend in andere lidstaten heeft gewerkt, wordt voor de berekening van de uitkering uitgegaan van het gemiddelde bedrag aan sociale belasting dat in Estland werd betaald tussen het referentiejaar en het jaar van het moederschapsverlof."
b)
In de rubriek "Q. NEDERLAND" wordt punt 1 vervangen door:" 1. Zorgverzekering
a) Wat betreft het recht op verstrekkingen krachtens de Nederlandse wetgeving wordt voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 4 van titel III van de verordening onder "rechthebbenden op verstrekkingen" verstaan:
i)
personen die overeenkomstig artikel 2 van de Zorgverzekeringswet verplicht zijn zich te verzekeren bij een zorgverzekeraar;
en
ii)
voor zover niet reeds begrepen onder i), personen die in een andere lidstaat woonachtig zijn en krachtens de verordening ten laste van Nederland recht hebben op geneeskundige zorg in hun woonland.
b) Personen als bedoeld in punt a), onder i) moeten zich overeenkomstig de Zorgverzekeringswet verzekeren bij een zorgverzekeraar; personen als bedoeld in punt a), onder ii) moeten zich registreren bij het College voor zorgverzekeringen.
c) De bepalingen van de Zorgverzekeringswet en de algemene wet bijzondere ziektekosten betreffende de verschuldigdheid van bijdragen zijn van toepassing op personen als bedoeld in punt a) en hun gezinsleden. Wat gezinsleden betreft, worden de bijdragen geheven bij degene van wie het recht op zorg is afgeleid.
d) De bepalingen van de Zorgverzekeringswet betreffende te late verzekering zijn van overeenkomstige toepassing op te late registratie van personen als bedoeld in punt a), onder ii) bij het College voor zorgverzekeringen.
e) Personen die recht hebben op verstrekkingen ingevolge de wetgeving van een andere lidstaat dan Nederland en die in Nederland wonen of tijdelijk in Nederland verblijven, hebben recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden en met inachtneming van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet samengestelde polis van het orgaan van de woonplaats, respectievelijk de verblijfplaats, en op verstrekkingen ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
f) Voor de toepassing van de artikelen 27 tot en met 34 van de verordening worden met pensioenen, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen genoemd onder b) (invaliditeit), respectievelijk c) (ouderdom) van de verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden als bedoeld in artikel 5 van deze verordening, gelijkgesteld:
–
pensioenen ingevolge de Wet van 6 januari 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet);
–
pensioenen ingevolge de Wet van 6 oktober 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van militairen en hun nabestaanden (Algemene militaire pensioenwet);
–
pensioenen ingevolge de Wet van 15 februari 1967 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de personeelsleden van de NV Nederlandse Spoorwegen en hun nabestaanden (Spoorwegpensioenwet);
–
pensioenen ingevolge het Reglement dienstvoorwaarden Nederlandse Spoorwegen;
–
uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt ingevolge een pensioenregeling die de verzorging van de gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering bij vervroegde uittreding uit het arbeidsproces ingevolge een van rijkswege of bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces voor personen van 55 jaar of ouder;
–
uitkeringen, die aan militairen en ambtenaren worden verstrekt ingevolge een regeling in het geval van overtolligheid, functioneel leeftijdsontslag en vervroegde pensionering.
g) Voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 4 van Titel III van de verordening wordt de no-claimteruggave waarin de Nederlandse wettelijke regeling voorziet ingeval van beperkt zorggebruik, beschouwd als een uitkering."
c)
In de rubriek "W. FINLAND" worden de punten 1 en 2 vervangen door:" 1. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, onder a), worden de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak overeenkomstig de Finse wetgeving inzake inkomensgerelateerde pensioenen als volgt berekend indien de betrokkene voor een deel van de referentieperiode tijdvakken van pensioenverzekering op grond van arbeid in een andere lidstaat heeft vervuld: de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak zijn gelijk aan de som van de inkomsten tijdens het deel van de referentieperiode in Finland, gedeeld door het aantal maanden waarvoor er tijdens de referentieperiode tijdvakken van verzekering in Finland waren."
De punten 3, 4 en 5 worden hernummerd als de punten 2, 3 en 4.
d)
De rubriek "X. ZWEDEN" wordt als volgt gewijzigd:
i)
Punt 1 wordt geschrapt.
ii)
Punt 2 wordt vervangen door:" 1. De bepalingen van de verordening betreffende de samentelling van tijdvakken van verzekering of verblijf zijn niet van toepassing op de overgangsregeling van de Zweedse wetgeving voor het recht op een gegarandeerd pensioen voor personen die in of vóór 1937 zijn geboren en gedurende een bepaalde periode in Zweden hebben gewoond alvorens zij een pensioen aanvragen (Wet 2000:798)."
iii)
Punt 3 wordt vervangen door:" 2. Voor de berekening van het nominale inkomen voor inkomensgerelateerde uitkeringen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid overeenkomstig hoofdstuk 8 van Lag (1962:381) om allmän försäkring (de Volksverzekeringswet), geldt het volgende:
a) indien de verzekerde tijdens de referentieperiode ook onder de wetgeving van een of meer andere lidstaten viel op grond van een activiteit als werknemer of zelfstandige, wordt het inkomen in die andere lidstaat of lidstaten geacht gelijk te zijn aan het gemiddelde bruto-inkomen van de verzekerde in Zweden tijdens het deel van de referentieperiode in Zweden, dat wil zeggen het inkomen in Zweden gedeeld door het aantal jaren tijdens welke dit inkomen is ontvangen;
b) indien de uitkering wordt berekend overeenkomstig artikel 40 van de verordening en de betrokkene niet verzekerd is in Zweden, wordt de referentieperiode bepaald overeenkomstig hoofdstuk 8, rubrieken 2 en 8, van bovengenoemde wet alsof de betrokkene in Zweden verzekerd was. Indien de betrokkene tijdens deze periode geen inkomen had dat overeenkomstig de Wet op op inkomen gebaseerde nabestaandenpensioenen (1998:674) recht geeft op een pensioen, mag de referentieperiode ingaan op een eerder tijdstip waarop de betrokkene een inkomen uit betaalde werkzaamheden in Zweden had."
iv)
Punt 4 wordt vervangen door:" 3. a) Voor de berekening van de fictieve grondslag voor het op inkomen gebaseerde nabestaandenpensioen (Wet 2000:461) geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioengerechtigdheid gedurende ten minste drie op de vijf kalenderjaren die onmiddellijk aan de dood van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode), worden ook tijdvakken van verzekering die in andere lidstaten zijn vervuld, in acht genomen alsof deze in Zweden waren vervuld. Tijdvakken van verzekering in andere lidstaten worden geacht gebaseerd te zijn op de gemiddelde Zweedse pensioenbasis. Indien de betrokkene slechts één jaar met een pensioenbasis in Zweden heeft vervuld, wordt elk tijdvak van verzekering in een andere lidstaat geacht hetzelfde bedrag te vertegenwoordigen.
b) Voor de berekening van het nominale pensioenkrediet voor weduwenpensioenen met betrekking tot sterfgevallen op of na 1 januari 2003 geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioenkrediet gedurende ten minste twee op de drie kalenderjaren die onmiddellijk aan de dood van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode) en indien de tijdvakken van verzekering tijdens de referentieperiode in een andere lidstaat zijn vervuld, worden deze jaren geacht op hetzelfde pensioenkrediet te zijn gebaseerd als het Zweedse jaar."
Standpunt van het Europees Parlement van 14 november 2006.
Gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur *
210k
52k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur (COM(2006)0154 – C6-0137/2006 – 2006/0056(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0154)(1),
– gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0137/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0331/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis) Aquacultuur is niet de enige bron van potentiële verspreiding van uitheemse soorten in het aquatisch milieu. Andere activiteiten, zoals onder andere het lozen van ballastwater en de handel in siervissen, vormen mogelijk een groter risico voor het milieu en vereisen bijzondere beheersmaatregelen. Er moeten globale strategieën worden ontwikkeld om het probleem van de uitheemse soorten op integrale wijze aan te pakken. Echter, zolang een dergelijke strategie nog niet in werking is, is het passend sectoriële maatregelen te nemen, zoals die welke in deze verordening worden voorgesteld.
Amendement 2 Overweging 5 ter (nieuw)
(5 ter) Er dienen specifieke strategieën te worden ontwikkeld om de invoering van genetisch gemodificeerde soorten in de viskweeksector van de EU tegen te gaan en controle uit te oefenen op de verplaatsingen van bevruchte eieren.
Amendement 3 Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) Er dient rekening mee te worden gehouden dat verplaatsingen van uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten die worden gehouden in gesloten aquacultuurvoorzieningen en die veilig zijn en een zeer gering gevaar van ontsnapping inhouden, normaal gezien niet dienen te zijn onderworpen aan enige voorafgaande risicobeoordeling voor het milieu.
Amendement 4 Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) Sommige uitheemse soorten worden sinds lange tijd algemeen gebruikt in de aquacultuur en de ervaring heeft geleerd dat het daarmee verbonden milieurisico minimaal is. Deze activiteiten zouden daarom een gedifferentieerde behandeling moeten krijgen, die hun ontwikkeling bevordert, zonder dat nieuwe administratieve verplichtingen worden opgelegd.
Amendement 5 Overweging 9 ter (nieuw)
(9 ter) Er moet worden voorzien in een passende overgangsperiode tussen het moment van inwerkingtreding en de toepassing van deze verordening, dit gezien de financiële en institutionele implicaties voor de betrokken partijen.
Amendement 6 Artikel 2, lid 4 bis (nieuw)
4 bis. Bij de toepassing van deze verordening dient rekening te worden gehouden met het feit dat gesloten aquacultuurvoorzieningen, zoals omschreven in artikel 3, punt 3, een geringer gevaar van ontsnapping kennen.
Amendement 7 Artikel 2, lid 5 bis (nieuw)
5 bis. Deze verordening is, met uitzondering van de artikelen 3 en 4, niet van toepassing op soorten die gedurende meer dan 30 jaar algemeen zijn gebruikt in de aquacultuur en waarvan bewezen is dat zij, als zij ontsnappen in de vrije natuur, geen gevaar opleveren voor het milieu.
De Commissie stelt, overeenkomstig de procedure beschreven in artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en op basis van wetenschappelijke gegevens, een lijst op van deze soorten, voordat de verordening in werking treedt.
Amendement 8 Artikel 5
De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit aan die moet toezien op de naleving van de vereisten van deze verordening (hierna "de bevoegde autoriteit" genoemd). Elke bevoegde autoriteit laat zich bijstaan door een raadgevend comité dat moet beschikken over passende biologische en ecologische expertise (hierna "het raadgevend comité" genoemd).
De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit aan die moet toezien op de naleving van de vereisten van deze verordening (hierna "de bevoegde autoriteit" genoemd). Elke bevoegde autoriteit laat zich bijstaan door een raadgevend comité dat moet beschikken over passende biologische en ecologische expertise (hierna "het raadgevend comité" genoemd). Indien de bevoegdheid in verband met het beheer van aquacultuuractiviteiten is gedelegeerd aan regionale of subregionale organen, mogen dergelijke bevoegde autoriteiten en raadgevende comités worden aangesteld door deze regionale of subregionale organen.
Amendement 9 Artikel 6, lid 1
1. Iedereen die voornemens is aquatische organismen te introduceren of te transloceren, vraagt hiervoor een vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat. Er kunnen aanvragen worden ingediend voor opeenvolgende verplaatsingen binnen een periode van maximaal vijf jaar.
1. Iedereen die voornemens is aquatische organismen te introduceren of te transloceren, vraagt hiervoor een vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat. Er kunnen aanvragen worden ingediend voor opeenvolgende verplaatsingen binnen een periode van maximaal zeven jaar.
Amendement 10 Artikel 10, lid 1
1. De aanvrager wordt binnen een redelijke termijn en uiterlijk een jaar na de datum van indiening van de aanvraag schriftelijk in kennis gesteld van het besluit tot toekenning of weigering van de vergunning.
1. De aanvrager wordt binnen een redelijke termijn en uiterlijk zes maanden na de datum van indiening van de aanvraag schriftelijk in kennis gesteld van het besluit tot toekenning of weigering van de vergunning.
Amendement 11 Artikel 12
Op ieder gewenst moment kan de bevoegde autoriteit de vergunning intrekken bij onvoorziene omstandigheden met nadelige gevolgen voor het milieu of voor de inheemse populatie.
Op ieder gewenst moment kan de bevoegde autoriteit de vergunning intrekken bij onvoorziene omstandigheden met nadelige gevolgen voor het milieu of voor de inheemse populatie. Elke intrekking van een vergunning dient te worden gerechtvaardigd op wetenschappelijke gronden.
Amendement 12 Artikel 25, alinea 1 bis (nieuw)
Zij is van toepassing met ingang van ...*. _________ * Twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding.
Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur *
190k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (COM(2006)0233 – C6-0202/2006 – 2006/0081(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0233)(1),
– gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0202/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0311/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Wijziging op het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden *
196k
32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van een wijziging op het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (COM(2006)0338 – C6-0276/2006 – 2006/0113(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0338)(1),
– gelet op artikel 175, lid 1, en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0276/2006),
– gelet op zijn resolutie van 12 mei 2005 over de EU-strategie voor de conferentie in Almaty over het Verdrag van Aarhus(2),
– gelet op de tweede bijeenkomst van de Partijen (MOP 2) bij het Verdrag van Aarhus in Almaty, Kazachstan van 25 tot en met 27 mei 2005,
– gelet op de artikelen 51 en 83, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0336/2006)
1. hecht zijn goedkeuring aan de goedkeuring van de wijziging;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen op goederen die door uit derde landen komende reizigers worden ingevoerd *
209k
49k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen op goederen die door uit derde landen komende reizigers worden ingevoerd (COM(2006)0076 – C6-0078/2006 – 2006/0021(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0076)(1),
– gelet op artikel 93 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0078/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0361/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Artikel 3, punt 1 bis (nieuw)
1 bis. "passagiers op veerdiensten en cruises op zee": personen die reizen op een veer- of lijnbootdienst op zee of een cruiseschip op zee, over een afstand van ten minste 100 kilometer;
Amendement 2 Artikel 8, lid 1, alinea 1
1. De lidstaten verlenen vrijstelling van BTW en accijnzen voor de invoer van andere dan de in afdeling 3 bedoelde goederen waarvan de totale waarde niet meer dan 220 EUR per persoon bedraagt.
1. De lidstaten verlenen vrijstelling van BTW en accijnzen voor de invoer van andere dan de in afdeling 3 bedoelde goederen waarvan de totale waarde niet meer dan 330 EUR per persoon bedraagt.
Amendement 3 Artikel 8, lid 1, alinea 2
In het geval van luchtreizigers bedraagt het in de eerste alinea genoemde drempelbedrag 500 EUR.
In het geval van luchtreizigers of passagiers op veerdiensten en cruises op zee bedraagt het in de eerste alinea genoemde drempelbedrag 1 000 EUR.
Amendement 4 Artikel 8, lid 2
2. De lidstaten mogen het drempelbedrag verlagen voor reizigers jonger dan vijftien jaar, ongeacht de vervoerswijze. Het drempelbedrag mag evenwel niet lager zijn dan 110 EUR .
2. De lidstaten mogen het drempelbedrag verlagen voor reizigers jonger dan zestien jaar, ongeacht de vervoerswijze. Het drempelbedrag mag evenwel niet lager zijn dan 110 EUR .
Amendement 5 Artikel 9, lid 2
2. De lidstaten mogen een onderscheid maken tussen luchtreizigers en andere reizigers door de in lid 1 genoemde minimale kwantitatieve beperkingen alleen toe te passen op andere reizigers dan luchtreizigers.
2. De lidstaten mogen een onderscheid maken tussen luchtreizigers of passagiers op veerdiensten en cruises op zee en andere reizigers door de in lid 1 genoemde minimale kwantitatieve beperkingen alleen toe te passen op andere reizigers dan luchtreizigers of passagiers op veerdiensten en cruises op zee.
Amendement 6 Artikel 10, lid 3
3. Behalve de in lid 1 gebruikte percentages vastgestelde vrijstelling verlenen de lidstaten vrijstelling van BTW en accijnzen voor een maximale hoeveelheid van 4 liter niet-mousserende wijnen en 16 liter bier.
3. Behalve de in lid 1 gebruikte percentages vastgestelde vrijstelling verlenen de lidstaten vrijstelling van BTW en accijnzen voor een maximale hoeveelheid van 8 liter niet-mousserende wijnen en 16 liter bier.
Amendement 7 Artikel 11
De vrijstellingen uit hoofde van de artikelen 9 of 10 gelden niet voor reizigers jonger dan zeventien jaar.
De vrijstellingen uit hoofde van de artikelen 9 of 10 gelden niet voor reizigers jonger dan achttien jaar.
Amendement 8 Artikel 12
De lidstaten verlenen voor elk motorvoertuig vrijstelling van BTW en accijnzen voor de brandstof die zich in de brandstoftank van dat voertuig bevindt, alsmede voor een maximale hoeveelheid van tien liter brandstof in een draagbaar reservoir, onverminderd de nationale bepalingen inzake het bezit en vervoer van brandstof.
De lidstaten verlenen voor elk motorvoertuig vrijstelling van BTW en accijnzen voor de brandstof die zich in de brandstoftank van dat voertuig bevindt, alsmede voor een maximale hoeveelheid van tien liter brandstof in een draagbaar reservoir, vervoerd in een motorvoertuig, onverminderd de nationale bepalingen inzake het bezit en vervoer van brandstof. De lidstaten hebben echter het recht om het niveau van brandstoftoerisme met het oog op belastingontduiking in hun grensregio's te meten en maatregelen te nemen om hier tegen op te treden.
Amendement 9 Artikel 14, lid 1, letter a)
a) personen die in het grensgebied hun verblijfplaats hebben;
Schrappen
Amendement 10 Artikel 16, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De in artikel 8, leden 1 en 2, genoemde drempelbedragen worden ten minste elke vijf jaar bijgesteld met niet minder dan het geharmoniseerde indexcijfer van de consumentenprijzen dan wel, indien dit hoger is, het gemiddelde inflatiepercentage van de lidstaten berekend aan de hand van de officiële gegevens van Eurostat, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.
Derde financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de EBWO ten behoeve van het Fonds Inkapseling Tsjernobyl *
204k
40k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de eerste tranche van de derde financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ten behoeve van het Fonds Inkapseling Tsjernobyl (COM(2006)0305 – C6-0251/2006 – 2006/0102(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0305)(1),
– gelet op artikel 203 van het Euratom-verdrag,
– gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0251/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gelet op het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0374/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag en artikel 119, tweede alinea, van het Euratom-verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Tekst voorgesteld door de Commissie
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Artikel 1, alinea 2
De kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
De kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. De bijdrage wordt gefinancierd tegen beschikbare jaarlijkse begrotingskredieten.
Amendement 2 Artikel 2, lid 1, alinea 2
De Commissie zorgt ervoor dat de Rekenkamer over alle relevante informatie beschikt. Zij verzoekt de EBWO, wanneer de Rekenkamer een daartoe strekkend verzoek formuleert, om extra gegevens over de werking van het Fonds Inkapseling Tsjernobyl, voor zover deze verband houden met de financiële bijdrage van de Gemeenschap.
De Commissie zorgt ervoor dat de begrotingsautoriteit en de Rekenkamer over alle relevante informatie beschikken. Zij verstrekt extra gegevens, wanneer zij een daartoe strekkend verzoek formuleren, over de werking van het Fonds Inkapseling Tsjernobyl, voor zover deze verband houden met de financiële bijdrage van de Gemeenschap.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (COM(2006)0082 – C6-0105/2006 – 2006/0023(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0082)(1),
– gelet op het VN-Verdrag tegen corruptie van 31 oktober 2003,
– gelet op het EG-Verdrag, en met name de artikelen 47, lid 2, 57, lid 2, 95, 107, lid 5, 179, 181 A, 190 lid 5, 195, lid 4, 199, 207, lid 3, 218, lid 2, 223 laatste alinea, 224, voorlaatste alinea, 225 A, voorlaatste alinea, 245, lid 2, 248, lid 4, laatste alinea, 255, lid 2, 255, lid 3, 260 tweede alinea, 264 tweede alinea, 266 laatste alinea, 279, 280, 283 en 300, lid 2, eerste alinea,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0105/2006),
– gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A6-0380/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Het is van het allergrootste belang dat alle lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, het verdrag onverwijld ondertekenen en ratificeren,
Steun voor plattelandsontwikkeling uit het ELFPO *
194k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (COM(2006)0237 – C6-0237/2006 – 2006/0082(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0237)(1),
– gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0237/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0319/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– gezien het verzoek van Gabriele Albertini om verdediging van zijn immuniteit in het kader van een strafrechtelijke procedure bij de rechtbank van Milaan, dat op 25 april 2006 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 27 april 2006 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Gabriele Albertini te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3 van zijn Reglement,
– gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),
– gelet op artikel 6, lid 3 en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0378/2006),
1. besluit de immuniteit en voorrechten van Gabriele Albertini te verdedigen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de terzake bevoegde autoriteiten van de Italiaanse Republiek.
– gezien het verzoek van Gabriele Albertini om verdediging van zijn immuniteit in het kader van een strafrechtelijke procedure bij de rechtbank van Milaan, dat op 28 april 2006 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 15 mei 2006 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Gabriele Albertini te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3 van het Reglement,
– gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),
– gelet op artikel 68 van de grondwet van de Italiaanse Republiek,
– gelet op artikel 6, lid 3 en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0383/2006),
A. overwegende dat Gabriele Albertini bij de zesde rechtstreekse verkiezingen van 10 t/m 13 juni 2004 tot lid van het Europees Parlement werd gekozen en dat zijn geloofsbrieven op 14 december 2004 door het Parlement werden onderzocht(2),
B. overwegende dat tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend en dat op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan bij ontdekking op heterdaad, en dat deze immuniteit evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen(3),
C. overwegende dat op het onderhavig geval artikel 68, tweede alinea van de Italiaanse grondwet van toepassing is op grond waarvan tegen parlementsleden zonder enige speciale formaliteit een strafrechtelijke procedure kan worden aangespannen, zij het dat een parlementslid niet mag worden gefouilleerd of dat er geen huiszoeking bij hem mag worden verricht zonder toestemming van de Kamer waartoe hij behoort en dat een parlementslid niet aangehouden mag worden of anderszins van zijn vrijheid mag worden beroofd of vastgezet, behalve ter executie van een rechterlijk vonnis waarvan geen hoger beroep meer mogelijk is of bij betrapping op heterdaad op een misdrijf waarvoor bij betrapping op heterdaad aanhouding dwingend is voorgeschreven,
D. overwegende dat de aanklacht die door het openbaar ministerie bij de rechtbank van Milaan tegen Gabriele Albertini is ingediend betrekking heeft op indiening van blanco amendementen in het kader van de begrotingsprocedure van de gemeenteraad van Milaan, met het oogmerk deze naderhand, na afloop van de termijn voor indienen van amendementen, in te vullen in het licht van de door de oppositie ingediende amendementen, hetgeen ongeoorloofd zou zijn,
E. overwegende dat het indienen van blanco amendementen kan worden geacht te behoren tot de politiek en de politieke gebruiken en dat zulke amendementen, zolang de definitieve tekst waarop zij betrekking hebben niet is aangenomen, de interne procedure betreffen en geen externe werking hebben, met name vooral ook vanuit strafrechtelijk oogpunt, omdat indiening van dergelijke amendementen een onmogelijk misdrijf oplevert en hoe dan ook als misdrijf niet bestaat,
F. overwegende dat dezelfde rechtbank van Milaan in een andere procedure (zaak nr. 9384/03 R.G.N.R.) waarin het om nagenoeg dezelfde beschuldigingen ging, die toen echter door Gabriele Albertini zelf tegen zíjn politieke tegenstanders werden ingebracht, de zaak niet-ontvankelijk verklaarde,
G. overwegende dat waar dezelfde rechtbank in twee nagenoeg identieke zaken tot diametraal tegengestelde uitspraken is gekomen, er sprake is van ongelijke behandeling en dus vermoedelijk van onredelijke vervolging tegen Gabriele Albertini,
H. overwegende dat onderhavige kwestie uiterst delicaat is en dat de gevolgen voor de voorrechten van het Europees Parlement onaanvaardbaar zijn, aangezien er geen rechtvaardiging is voor de ongelijke behandeling van Gabriele Albertini en alles dus wijst op "fumus persecutionis",
I. overwegende dat elke politieke vervolging van een van zijn leden neerkomt op een aantasting van de integriteit en daarmee minachting van het Europees Parlement als door de volkeren van Europa democratisch gekozen politieke instelling,
J. overwegende dat de discriminerende houding van de Italiaanse rechter schadelijk is voor Gabriele Albertini;
K. overwegende dat indien het statuut van de leden van het Europees Parlement reeds in werking was getreden, hetgeen nog niet het geval is hoewel het Europees Parlement het twee maal heeft goedgekeurd in zijn resoluties van 5 december 2002(4) en 17 december 2003(5), de vervolging tegen Gabriele Albertini had kunnen worden opgeschort;
1. betreurt dat in de huidige stand van het recht, het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965 het Europees Parlement niet de middelen biedt om bindende stappen te ondernemen ten einde Gabriele Albertini te beschermen, en besluit daarom diens immuniteit niet te verdedigen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van de verantwoordelijke commissie onverwijld te doen toekomen aan het openbaar ministerie van de rechtbank van Milaan in het kader van strafzaak nr. 8629/05 R.G.
– gezien het verzoek van Monica Frassoni om verdediging van de immuniteit van Gérard Onesta met betrekking tot de strafzaak die tegen hem is begonnen bij de Cour d'Appèl (derde strafkamer) in Toulouse, Frankrijk, dat op 17 mei 2006 werd ingediend en waarvan op 31 mei 2006 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Gérard Onesta te hebben gehoord, overeenkomstig regel 7, lid 3 van het Reglement,
– gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965, en artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),
– gelet op artikel 26 van de grondwet van de Franse Republiek,
– gelet op artikel 6, lid 3 en artikel 7 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0386/2006),
A. overwegende dat Gérard Onesta bij de zesde rechtstreekse verkiezingen van 10 tot 13 juni 2004 tot lid van het Europees Parlement is gekozen en dat het Europees Parlement op 14 december 2004(2) zijn geloofsbrieven heeft onderzocht,
B. overwegende dat tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, en dat op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen (3),
C. overwegende dat op onderhavig geval artikel 26, lid 2 van de Franse Grondwet van toepassing is, op grond waarvan een lid van het Parlement niet aangehouden kan worden voor een ernstig misdrijf of andere zware overtreding, en hij evenmin het voorwerp van hechtenis of een vergelijkbare vrijheidsberovende maatregel kan worden, zonder de toestemming van het Bureau van de vergadering waarvan hij lid is; overwegende dat deze toestemming niet vereist is in het geval van ontdekking op heterdaad van het ernstige misdrijf of zware overtreding of een onherroepelijk vonnis,
D. overwegende dat het Cour d'Appèl in Toulouse Gérard Onesta tot drie maanden gevangenisstraf heeft veroordeeld, waarmee hij een zwaardere straf heeft gekregen dat de andere verdachten, en overwegende dat dezelfde rechtbank deze beslissing verdedigde door erop te wijzen dat Gérard Onesta als parlementslid meer dan andere burgers zijn stem kon laten horen in politieke discussiegelegenheden, in het bijzonder met de steun van andere gekozen leden van zijn partij, zijn fractie in de Assemblée en, zo nodig, de media, aangezien hij volgens de Franse rechtbank een expert op communicatiegebied is,
E. overwegende dat het opleggen van een strengere straf aan Gérard Onesta uitsluitend vanwege zijn status als parlementslid een duidelijk geval van discriminatie van gekozen politici is, aangezien het lijkt alsof leden van het Parlement, die andere en effectievere manieren hebben om zich uit te drukken, niet net als andere burgers mogen deelnemen aan openbare demonstraties; overwegende dat dit de onaanvaardbare conclusie met zich zou brengen dat parlementsleden alleen in politieke vergaderingen mogen optreden en dat ze buiten deze fora minder rechten en minder uitdrukkingsmogelijkheden hebben dan andere burgers,
F. overwegende dat de Franse autoriteiten de beschuldiging "op heterdaad" op discriminatoire wijze alleen toepassen op parlementsleden - en niet op de ruim 400 andere personen die bij het voorval betrokken waren - en dat dit een misbruik van de procedure vormt, met als enige doel om het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten te omzeilen.
G. overwegende dat de heer Onesta beweert dat het zijn bedoeling was de aandacht te vestigen op het feit dat het Europese Hof van Justitie Frankrijk in gebreke had bevonden bij de omzetting van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu(4),
H. overwegende dat dit een bijzonder delicaat onderwerp is, met onaanvaardbare gevolgen voor de prerogatieven van het Europees Parlement, aangezien de discriminerende houding van de Franse rechtbank en het daaruit voortvloeiende politieke vooroordeel jegens de burgerrechten van Gérard Onesta diep te betreuren zijn,
I. overwegende dat de heer Onesta, na zijn binnenlandse rechtsmiddelen te hebben uitgeput, in elk geval het recht heeft om zijn zaak aanhangig te maken bij het Europese Hof voor de rechten van de mens te Straatsburg, en dat het Europees Parlement zich reeds bezint over maatregelen om zijn zaak te ondersteunen,
J. overwegende dat politieke vervolging van één van zijn leden een aanval is op de integriteit van het Europees Parlement als politieke instelling, democratisch gekozen door de volkeren van Europa, en gelijkstaat aan minachting van het Parlement, en overwegende dat het Europees Parlement, als democratische instelling, verplicht is zijn prerogatieven te verdedigen met alle middelen die te zijner beschikking staan,
1. betreurt het dat - in de huidige situatie - het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965 het Europees Parlement niet de middelen biedt om juridisch bindende stappen te nemen om Gérard Onesta te beschermen en besluit daarom om zijn immuniteit niet te verdedigen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Richtlijn mariene strategie) (COM(2005)0505 – C6-0346/2005 – 2005/0211(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0505)(1),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0346/2005),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie visserij (A6-0373/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 november 2006 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Richtlijn mariene strategie)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het mariene milieu is een kostbaar erfgoed dat als zodanig moet worden beschermd, hersteld en behandeld met als uiteindelijk doel veilige, schone, gezonde en productieve zeeën en oceanen met een rijke biologische diversiteit en dynamiek.
(2)Europa wordt omringd door vijf zeeën - de Middellandse Zee, de Oostzee, de Noordzee, de Zwarte Zee en de Noordelijke IJszee; alsmede door twee oceanen - de Atlantische oceaan en de Noordpooloceaan.
(3)Het grondgebied van de Gemeenschap wordt in wezen gevormd door een schiereiland met duizenden kilometers lange kusten, en de zeeën van de Gemeenschap zijn omvangrijker dan haar landgebied.
(4)Het behoeft geen betoog dat de druk op de natuurlijke mariene hulpbronnen en milieudiensten, bijvoorbeeld de opname van afval, te hoog is en dat de Gemeenschap de mariene wateren binnen en buiten haar grondgebied minder moet belasten.
(5)Met het oog op de bijzondere kwetsbaarheden van het ecosysteem van de Oostzee, die het gevolg zijn van de ingesloten en brakke aard, moeten de lidstaten rondom de Oostzee de specifieke bedreigingen voor de Oostzee zoals eutrofiëring, de introductie van invasieve soorten en overbevissing als dringende kwesties aanpakken.
(6) Overeenkomstig Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(5), diende een thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu te worden uitgewerkt, met als algemeen doeleinde de bevordering van duurzaam gebruik van de zee en het behoud van mariene ecosystemen.
(7)De thematische strategie inzake het mariene milieu, gebaseerd op een geïntegreerde aanpak, moet in voorkomend geval kwalitatieve en kwantitatieve doeleinden en tijdschema's bevatten die het mogelijk maken de geplande maatregelen te toetsen en te evalueren. De maatregelen ter uitvoering van de strategie moeten stroken met het subsidiariteitsbeginsel. Tevens moet worden gezorgd voor een grotere betrokkenheid van de betrokken partijen en het beter gebruik van de verschillende financieringsinstrumenten van de Gemeenschap, die direct of indirect verband houden met de bescherming van het mariene milieu.
(8)De ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de strategie moeten gericht zijn op de instandhouding van het ecosysteem. Hierbij moet men oog hebben voor biogeografische gebieden, die beschermd moeten worden en voor activiteiten van de mens die gevolgen hebben voor het mariene milieu.
(9)Het is noodzakelijk verder te gaan met het vooropstellen van biologische en milieudoelen en referentiekaders, waarbij rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(6) (de Habitatrichtlijn), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(7), alsmede met de doelstellinge van andere internationale afspraken.
(10) Om het duurzaam gebruik van de zee te bevorderen en de mariene ecosystemen te behouden, moet prioriteit worden gegeven aan het bereiken van een goede milieutoestand in het mariene milieu van de Gemeenschap, het voortzetten van de bescherming en instandhouding van dat milieu en het bieden van garanties om verdere verslechtering te voorkomen.
(11) Om die doelstellingen te bereiken is een transparant en coherent wetgevingskader, inclusief een definitie van wat een goede milieutoestand is, vereist dat in aansluiting met de beginselen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid een algemeen kader voor actie biedt en ervoor zorgt dat de acties die worden ondernomen, gecoördineerd en samenhangend zijn en naar behoren worden geïntegreerd met de acties uit hoofde van andere Gemeenschapswetgeving en internationale verdragen.
(12) De uiteenlopende omstandigheden, problemen en behoeften van de diverse mariene regio's die het mariene milieu van de Gemeenschap vormen, vereisen onderscheiden en specifieke oplossingen. Met die verscheidenheid moet rekening worden gehouden bij de voorbereiding, planning en uitvoering van maatregelen om in de context van de mariene regio's en subregio's een goede milieutoestand van het mariene milieu in de Gemeenschap tot stand te brengen.
(13) Daarom is het passend dat lidstaten die een mariene regio delen, ervoor zorgen dat één gemeenschappelijke mariene strategie wordt opgesteld per regio of subregio voor de wateren die vallen onder hun soevereiniteit of jurisdictie. Elke lidstaat ontwikkelt een mariene strategie voor zijn Europese wateren, die weliswaar specifiek op die eigen wateren is toegesneden maar wel het algemene perspectief weergeeft van de betrokken mariene regio. De mariene strategieën dienen uit te monden in de uitvoering van programma's van maatregelen om een goede milieutoestand te realiseren.
(14) Wegens het grensoverschrijdend karakter van het mariene milieu dient de uitwerking van de mariene strategieën per mariene regio te worden gecoördineerd. Aangezien de mariene regio's zowel met andere lidstaten als met derde landen worden gedeeld, moeten de lidstaten streven naar een zo hecht mogelijke samenwerking met alle betrokken lidstaten en andere landen. Voorzover zulks haalbaar en passend is, dient voor deze coördinatie gebruik te worden gemaakt van de bestaande institutionele structuren in de mariene regio's.
(15) Aangezien voor het bereiken van deze doelstellingen actie in internationaal verband onontbeerlijk is, dient deze richtlijn de doeltreffendheid van de bijdrage van de Gemeenschap in het kader van internationale overeenkomsten te vergroten.
(16)Vanwege de interactie van de belangen van scheepvaart- en visserijlanden en hun vaartuigen en activiteiten in het mariene milieu, moeten de pogingen het mariene milieu te beschermen tegen risico's die horen bij het gebruik van deze vaartuigen in de mariene regio met vlaggenstaten worden gecoördineerd. Indien vaartuigen van derde landen worden gebruikt in de mariene regio, moeten lidstaten hun pogingen om het mariene milieu te beschermen coördineren binnen het kader van de bestaande organisaties en instanties.
(17) De Gemeenschap en de lidstaten zijn partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS), dat is goedgekeurd bij Besluit 98/392/EG van de Raad(8). In deze richtlijn moet dan ook volledig rekening worden gehouden met de verplichtingen die voor de Gemeenschap en de lidstaten uit deze overeenkomsten voortvloeien.
(18) Deze richtlijn moet ook het krachtige standpunt ondersteunen dat de Gemeenschap in de context van het Verdrag inzake biologische diversiteit, goedgekeurd bij Besluit 93/626/EG van de Raad(9) heeft ingenomen over het halt toeroepen van de achteruitgang van de biodiversiteit, het garanderen van een instandhoudingsgericht en duurzaam gebruik van de mariene biodiversiteit en de totstandbrenging van een wereldwijd netwerk van beschermde mariene gebieden tegen 2012. Voorts moet zij bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van de zevende vergadering van de Conferentie der partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD/COP7), die een uitvoerig programma van werkzaamheden heeft aangenomen met betrekking tot de biodiversiteit in mariene en kustgebieden, inclusief een reeks doelstellingen, streefcijfers en activiteiten om het biodiversiteitsverlies op nationaal, regionaal en wereldniveau een halt toe te roepen en het vermogen van het mariene ecosysteem om de toelevering van goederen en diensten te ondersteunen, veilig te stellen, alsook een werkprogramma inzake beschermde gebieden met als doel de totstandbrenging en handhaving van ecologisch representatieve nationale en regionale systemen van beschermde mariene gebieden tegen 2012. De verplichting voor de lidstaten om Natura 2000-gebieden aan te wijzen uit hoofde van de Habitatrichtlijn draagt in belangrijke mate bij tot dit proces.
(19)Er moet een rationele aanpak worden vastgesteld voor de volledige tenuitvoerlegging van het Natura 2000-netwerk in het mariene milieu. Deze aanpak moet ook voorstellen inhouden voor een aanpassing van de bijlagen bij de Habitatrichtlijn die betrekking hebben op mariene habitats en soorten, alsook voor toepassing en bijstelling van de maatregelen die nodig zijn voor de technische en financiële uitvoering.
(20)Opneming in de mariene strategieën van beschermingsdoelen, beheersmaatregelen en bewakings- en beoordelingsactiviteiten die zijn opgezet voor beschermde mariene gebieden, is van wezenlijke betekenis voor verwezenlijking van de doelen van deze richtlijn.
(21) Deze richtlijn moet bijdragen tot de naleving van de verplichtingen die op de Gemeenschap en de lidstaten rusten uit hoofde van diverse andere relevante internationale overeenkomsten waarbij zij belangrijke verbintenissen zijn aangegaan met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu tegen verontreiniging: het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied, goedgekeurd bij Besluit 94/157/EG van de Raad(10), het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, goedgekeurd bij Besluit 98/249/EG van de Raad(11) en de nieuwe bijlage V bij dat verdrag inzake de bescherming en het behoud van de ecosystemen en de biologische diversiteit van het zeegebied alsook het desbetreffende aanhangsel III, goedgekeurd bij Besluit 2000/340/EG van de Raad(12), het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en het kustgebied van de Middellandse Zee goedgekeurd bij Besluit 77/585/EEG van de Raad(13), en zijn wijzigingen van 1995, goedgekeurd bij Besluit 1999/802/EG van de Raad(14), alsook het protocol bij dat verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land, goedgekeurd bij Besluit 83/101/EEG van de Raad(15).
(22)De buurlanden van de Unie moeten worden uitgenodigd om door middel van partnerschappen aan dit project deel te nemen, met name in de Oostzee, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de partnerschapinitiatieven die zijn gelanceerd in het kader van de VN-Wereldtop over duurzame ontwikkeling van 2002.
(23)Er moet ook aandacht worden besteed aan de biodiversiteit en de mogelijkheden voor diepzeeonderzoek langs de kusten van de ultraperifere gebieden en er moet steun worden verleend in het kader van specifieke programma's voor het opstellen van wetenschappelijke studies om tot een beter begrip van de diepzee-ecosystemen te komen.
(24)Voor een doeltreffende bescherming van het mariene milieu moeten lidstaten kaders en platforms opzetten die een sectoroverschrijdende behandeling van de mariene kwesties mogelijk maakt. De ontwikkeling van de toestand van de mariene wateren moet daarom niet alleen vanuit milieuoogpunt beschouwd te worden, maar moet de natuurwetenschappen combineren met de economische, sociale en bestuurlijke ontwikkeling van het gebied.
(25) Aangezien de uit hoofde van de mariene strategieën uitgevoerde programma's van maatregelen alleen doeltreffend en zo kosteneffectief mogelijk kunnen zijn indien zij worden opgesteld op basis van een gedegen wetenschappelijke kennis van de toestand van het mariene milieu in een bepaald gebied en indien zij binnen het algemene perspectief van de mariene regio in kwestie zo zorgvuldig mogelijk op de behoeften van de voor elke lidstaat betrokken wateren worden afgestemd, moet ervoor worden gezorgd dat op nationaal niveau een passend kader, inclusief mariene onderzoeks- en monitoringprojecten, voor geïnformeerde besluitvorming wordt voorbereid.
(26) Als eerste stap van deze voorbereiding moeten alle lidstaten van een mariene regio de karakteristieken en functies van hun mariene wateren analyseren en met betrekking tot die wateren de belangrijkste belastende en beïnvloedende factoren, de economische en maatschappelijke gebruiksvormen ervan alsmede de door de aantasting van het mariene milieu veroorzaakte kosten vaststellen.
(27) Op basis van deze analyses dienen de lidstaten vervolgens voor de Europese wateren een reeks kenmerken van een goede milieutoestand vast te stellen. Te dien einde is het dienstig dat gebruik wordt gemaakt van de algemene kwalitatieve descriptoren, gedetailleerde criteria en standaarden die de Commissie met medewerking van alle belanghebbende partijen in de nabije toekomst zal opstellen.
(28)De Gemeenschap moet voor de lidstaten de voorwaarden scheppen om te kunnen profiteren van het hoogwaardig onderzoek en de kennis op het gebied van de mariene wetenschappen die op de universiteiten aanwezig is. De wetenschappelijke en technische informatie die nodig is om de verschillende etappes van deze richtlijn ten uitvoer te leggen moet uit betrouwbare bronnen komen en de duurzaamheid van de kustgebieden waar deze onderwijscentra zich gewoonlijk bevinden, moet worden verzekerd.
(29)De steun voor onderzoek naar het mariene milieu moet worden vastgelegd in het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007 tot en met 2013).
(30) De volgende stap om te komen tot een goede milieutoestand dient de vaststelling te zijn van milieustreefdoelen en monitoringprogramma's met het oog op continue evaluatie, zodat de toestand van de betrokken wateren regelmatig kan worden beoordeeld.
(31) Op basis van deze raamwerken dienen de lidstaten programma's van maatregelen vast te stellen en uit te voeren die erop gericht zijn in de betrokken wateren een goede milieutoestand te realiseren, rekening houdend met de bestaande communautaire en internationale eisen en de behoeften van de betrokken mariene regio.
(32) Hoewel het – gezien de vereiste specificiteit – passend is dat deze stappen door de lidstaten worden ondernomen, is het met het oog op de samenhang van de maatregelen in de hele Gemeenschap en de op mondiaal niveau aangegane verplichtingen van essentieel belang dat zowel de voorbereidende werkzaamheden als de programma's van maatregelen ter goedkeuring aan de Commissie worden voorgelegd.
(33)De planning, de uitvoering en het beheer van de programma's van maatregelen kunnen aanzienlijke uitgaven vergen. Aangezien de programma's van maatregelen het middel vormen om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken, moet de Gemeenschap participeren in de uitgaven van de lidstaten bij de voorbereiding, de uitvoering en de coördinatie van deze programma's.
(34) Om redenen van billijkheid en haalbaarheid is het passend dat een regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het voor een lidstaat onmogelijk is het ambitieniveau van de vastgestelde milieustreefdoelen waar te maken.
(35) In dit verband moeten voorzieningen worden getroffen voor twee types bijzondere gevallen. Het eerste type betreft situaties waarin het voor een lidstaat onmogelijk is zijn milieustreefdoelen te halen als gevolg van maatregelen of het uitblijven van maatregelen van een ander land, natuurlijke oorzaken of overmacht, of maatregelen die door de betrokken lidstaat zelf zijn genomen om redenen van openbaar belang die geacht werden zwaarder door te wegen dan de negatieve milieueffecten. In dergelijke gevallen is het passend dat de lidstaten wordt toegestaan maatregelen ad hoc te nemen in plaats van de maatregelen die deel uitmaken van het programma van maatregelen. Maatregelen ad hoc dienen zo te worden opgezet dat een verdere verslechtering van de toestand van de getroffen mariene wateren wordt voorkomen en de negatieve gevolgen voor de betrokken mariene regio worden getemperd.
(36) Een bijzonder geval van het tweede type doet zich voor wanneer een lidstaat een probleem signaleert dat gevolgen heeft voor de milieutoestand van zijn Europese mariene wateren en eventueel zelfs voor de hele mariene regio in kwestie, maar dat niet door middel van op nationaal niveau getroffen maatregelen kan worden aangepakt. In dergelijke gevallen moet worden voorzien in de mogelijkheid om de Commissie te informeren in het kader van de indiening van de programma's van maatregelen.
(37) Wel is het noodzakelijk dat communautair toezicht wordt uitgeoefend op de soepelheid die met betrekking tot deze bijzondere gevallen aan de dag wordt gelegd. Wat het eerste type bijzondere gevallen betreft, is het derhalve passend dat de Commissie bij haar beoordeling voorafgaand aan de goedkeuring van het programma van maatregelen, terdege rekening houdt met de doeltreffendheid van de eventueel toegepaste maatregelen ad hoc. Voorts moet de Commissie, in gevallen waar een lidstaat verwijst naar maatregelen die zijn genomen om doorslaggevende redenen van openbaar belang, zich ervan vergewissen dat eventuele wijzigingen of veranderingen in het mariene milieu die door die maatregelen worden veroorzaakt niet zodanig zijn dat zij het bereiken van een goede milieutoestand in de betrokken mariene regio voorgoed bemoeilijken of onmogelijk maken.
(38) Wat het tweede type bijzondere gevallen betreft, moet de Commissie, alvorens het programma van maatregelen goed te keuren, zich vergewissen van de gegrondheid van het standpunt van de betrokken lidstaat, te weten dat maatregelen op nationaal niveau niet zouden volstaan en dat derhalve actie op Gemeenschapsniveau noodzakelijk is.
(39) Gezien het dynamische karakter en de natuurlijke variabiliteit van mariene ecosystemen, en gezien het feit dat de belastende en beïnvloedende factoren zullen variëren naar gelang van de ontwikkeling van diverse menselijke activiteitspatronen en onder invloed van de klimaatverandering, is het van primair belang dat wordt erkend dat de definitie van goede milieutoestand dynamisch en flexibel is en in de loop van de tijd dient te worden aangepast. Bijgevolg is een flexibele en aanpasbare bescherming van het mariene milieu wenselijk. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de mariene strategieën regelmatig worden bijgewerkt.
(40) Voorts moet worden voorzien in de bekendmaking van de programma's van maatregelen en de actualiseringen daarvan, alsook in de indiening bij de Commissie van tussentijdse verslagen waarin de vooruitgang wordt beschreven die bij de uitvoering van de programma's is geboekt.
(41) Om ervoor te zorgen dat het brede publiek actief deelneemt aan de totstandbrenging, uitvoering en actualisering van de mariene strategieën, is het nodig dat degelijke informatie beschikbaar wordt gesteld over de verschillende elementen van de mariene strategieën en de respectieve actualiseringen daarvan, alsook, indien daarom wordt verzocht, relevante achtergronddocumenten en informatie die bij de ontwikkeling van de mariene strategieën zijn gebruikt.
(42) Het is passend dat de Commissie een eerste beoordelingsverslag over de uitvoering van deze richtlijn indient binnen twee jaar na de ontvangst van alle programma's van maatregelen, en in ieder geval uiterlijk tegen 2017. Vervolgens dient de Commissie om de zes jaar een verslag bekend te maken.
(43) Er moet worden voorzien in de mogelijkheid tot vaststelling van aanpassingen van de standaarden inzake beoordeling van de toestand van het mariene milieu, monitoring, de milieustreefdoelen en de technische schema's voor de overdracht en verwerking van gegevens in overeenstemming met Richtlijn 2007/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (INSPIRE)(16).
(44) Maatregelen ter regulering van het visserijbeheer kunnen onder meer worden genomen in de context van het gemeenschappelijke visserijbeleid zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijke visserijbeleid(17), op basis van wetenschappelijke adviezen, en vallen derhalve tevens binnen de werkingssfeer van deze richtlijn. Het toezicht op de lozingen en emissies die het gevolg zijn van het gebruik van radioactief materiaal is geregeld bij de artikelen 30 en 31 van het Euratom-Verdrag en valt derhalve niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.
(45)Bij de toekomstige hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid moet rekening worden gehouden met de milieueffecten van de visserij en de doelstellingen van deze richtlijn.
(46) Daar de doelstellingen van deze actie niet in voldoende mate door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve, gezien de omvang en de consequenties van de actie, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(47)De maatregelen van de lidstaten moeten gebaseerd zijn op het voorzorgsbeginsel en een op ecosystemen gerichte aanpak.
(48) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name wordt zo gestreefd naar de integratie in het communautair beleid van een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
(49) De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze richtlijn dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(18),
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Deze richtlijn stelt een kader vast door middel waarvan de lidstaten uiterlijk tegen het jaar 2017 een goede milieutoestand van het mariene milieu moeten realiseren en maatregelen moeten treffen die:
a)
de bescherming en het behoud van het mariene milieu garanderen of tot het herstel ervan leiden of, indien dit mogelijk is, de structuur, de functie en de processen van de mariene biodiversiteit en ecosystemen herstellen;
b)
geleidelijk aan de vervuiling van het mariene milieu voorkomen en wegnemen zodat zij geen gevolgen van betekenis heeft of een groot risico vormt voor de mariene biodiversiteit, de mariene ecosystemen, de volksgezondheid of het legitieme gebruik van de zee;
c)
ervoor zorgen dat de mariene diensten en goederen en andere werkzaamheden die in het mariene milieu worden uitgevoerd duurzaam kunnen worden voortgezet en geen bedreiging zullen vormen voor het gebruik door en de activiteiten van toekomstige generaties of het vermogen van de mariene ecosystemen om te reageren op de door de natuur en de mens teweeg gebrachte veranderingen.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze richtlijn is van toepassing op alle Europese mariene wateren en houdt rekening met de noodzaak de kwaliteit te garanderen van het mariene milieu van geassocieerde landen en van kandidaat-lidstaten.
Artikel 3
Bestaande verplichtingen, afspraken en initiatieven
Deze richtlijn laat onverlet:
a)
de tussen de lidstaten of de Gemeenschap op communautair of internationaal niveau bestaande verplichtingen, afspraken en initiatieven inzake de milieubescherming van de Europese mariene wateren; en
b)
de bevoegdheid van lidstaten in bestaande internationale institutionele structuren.
Artikel 4
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1.
"Europese mariene wateren":
–
alle Europese wateren zeewaarts van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, en reikend tot de uiterste grens van het onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten vallende gebied, met inbegrip van de zeebodem van al die wateren en de ondergrond daarvan; en
–
alle getijdenwateren - zowel in als grenzend aan de lidstaten - vanwaar de afstand van de territoriale wateren wordt gemeten, en ieder stuk land of zeebodem dat voortdurend of bij tussenpozen wordt bedekt door deze wateren.
2.
"milieutoestand": de algemene toestand van het milieu in de betrokken wateren, rekening houdend met:
a)
de structuur, de functie en de processen van de samenstellende mariene ecosystemen; en
b)
de componenten, omstandigheden en factoren, ongeacht of zij akoestisch, biologisch, chemisch, klimatologisch, geografisch, geologisch, fysisch of fysiografisch van aard zijn, die elkaar beïnvloeden en de toestand, productiviteit, kwaliteit en situatie van de onder punt a) bedoelde mariene wateren bepalen.
De onder b) bedoelde componenten, omstandigheden en factoren omvatten die welke het gevolg zijn van menselijke activiteiten, ongeacht of deze activiteiten in of buiten de Europese mariene wateren plaatsvinden.
3)
"goede milieutoestand": de toestand van het milieu wanneer:
a)
deze ecosystemen geheel op eigen en natuurlijk aanwezige kracht kunnen functioneren dankzij de structuur, de functie en de processen van de ecosystemen waaruit het mariene milieu is samengesteld. De mariene ecosystemen behouden hun natuurlijke veerkracht in geval van een ingrijpende verandering van het milieu;
b)
alle menselijke activiteiten in en buiten de betrokken gebieden beheerd worden op een wijze waardoor de totale druk op de mariene ecosystemen geen afbreuk doet aan de goede milieutoestand. Menselijke activiteiten in de mariene omgeving overschrijden niet het niveau dat duurzaam is op de geografische schaal die voor de evaluatie geschikt is. De mogelijkheden voor het gebruik door en de activiteiten van de toekomstige generaties in het mariene milieu blijven intact;
c)
de biodiversiteit en mariene ecosystemen beschermd worden, de achteruitgang ervan wordt vermeden, herstel mogelijk is en hun functie, processen en structuur voor zover mogelijk worden hersteld;
d)
de verontreiniging en energie, met inbegrip van lawaai, in het mariene milieu voortdurend worden verminderd ten einde de gevolgen of gevaren hiervan voor de mariene biodiversiteit, ecosystemen, de volksgezondheid of het legitiem gebruik van de zee zo gering mogelijk te houden; en
e)
aan alle in bijlage I vermelde voorwaarden wordt voldaan.
4.
"verontreiniging": stoffen of energie, met inbegrip van lawaai, die door menselijke activiteiten direct of indirect in het mariene milieu terechtkomen en die leiden of kunnen leiden tot gevolgen die de mariene biodiversiteit en ecosystemen kunnen schaden, tot gevaren voor de volksgezondheid en die een belemmering voor het legitieme gebruik van de zee vormen.
5.
"beschermde mariene gebieden": gebieden waarin activiteiten waarvan is vastgesteld dat ze het mariene milieu in hoge mate belasten en/of beïnvloeden beperkt of verboden moeten worden. Beschermde mariene gebieden worden vastgesteld door de lidstaten tijdens de voorbereidingsfase van de mariene strategie en maken deel uit van een systeem van mariene ruimtelijke planning die consistent is op communautair, regionaal en subregionaal niveau, en overeenstemt met internationale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is.
Artikel 5
Mariene regio's en subregio's
1. De lidstaten voeren deze richtlijn uit in de volgende mariene regio's
a)
de Oostzee;
b)
het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan;
c)
de Middellandse Zee;
d)
de Zwarte zee.
2. Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van een bepaald gebied mogen de lidstaten deze richtlijn ten uitvoer leggen met inaanmerkingneming van onderverdelingen van de in lid 1 genoemde mariene wateren, op voorwaarde dat die onderverdelingen zó worden omschreven dat zij aansluiten bij internationale verdragen en verenigbaar zijn met de volgende mariene subregio's:
a)
in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan:
i)
in de Noordzee in ruime zin, met inbegrip van het Kattegat en het Kanaal, de mariene wateren die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk;
ii)
in de Keltische zeeën, de mariene wateren die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van Ierland en het Verenigd Koninkrijk;
iii)
in de Golf van Biskaje en de Iberische kustwateren, de mariene wateren die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van Frankrijk, Portugal en Spanje;
iv)
in de Atlantische Oceaan, de mariene wateren rond de Azoren en Madeira die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van Portugal en de mariene wateren rond de Canarische Eilanden die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van Spanje;
b)
in de Middellandse Zee:
i)
in de westelijke Middellandse Zee, de mariene wateren die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van Spanje, Frankrijk en Italië;
ii)
in de Adriatische Zee, de mariene wateren die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van Italië, Slovenië en Kroatië;
iii)
in de Ionische Zee, de mariene wateren die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van Griekenland, Italië en Malta;
iv)
in de Egeïsche en Levantijnse Zee, de mariene wateren die vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van Griekenland en Cyprus.
De lidstaten stellen de Commissie tegen de in artikel 30, lid 1, eerste alinea, genoemde datum in kennis van alle onderverdelingen die zij toepassen.
3.In iedere mariene regio bereiken de betrokken lidstaten uiterlijk in 2017 een goede milieutoestand in de Europese mariene wateren binnen deze regio dankzij de ontwikkeling en uitvoering van een mariene strategie voor deze regio in overeenstemming met de bepalingen van onderhavige richtlijn.
Lidstaten stellen geschikte managementeenheden vast in hun Europese mariene wateren voor elke mariene regio of subregio. De managementeenheden houden, indien nodig, rekening met bestaande management-, monitoring- en referentie-eenheden en worden vastgesteld door coördinaten in de relevante mariene strategie.
Lidstaten informeren de Commissie over elke gedefinieerde managementeenheid op de datum die is vastgesteld in de eerste alinea van artikel 30, lid 1.
Artikel 6
Mariene strategieën
1.De lidstaten verwezenlijken een goede milieutoestand door mariene strategieën uit te stippelen en toe te passen.
2.Lidstaten die een mariene regio delen, stellen een enkele gemeenschappelijke mariene strategie per regio of subregio op voor de wateren die onder hun soevereiniteit of jurisdictie binnen dat gebied vallen. Elke lidstaat ontwikkelt ten aanzien van elke voor hem relevante mariene regio een mariene strategie voor zijn Europese mariene wateren overeenkomstig het volgende actieplan:
a) Voorbereiding:
i)
een initiële evaluatie, af te ronden uiterlijk ...(19), van de huidige milieutoestand van de betrokken wateren en de milieueffecten van menselijke activiteiten daarop, overeenkomstig artikel 10;
ii)
een omschrijving, vast te leggen uiterlijk ...*, van de goede milieutoestand van de betrokken wateren, overeenkomstig artikel 11, lid 1;
iii)
de vaststelling, uiterlijk ...(20)*, van een reeks milieustreefdoelen, overeenkomstig artikel 12, lid 1;
iv)
de vaststelling en uitvoering, uiterlijk ...**, tenzij in de desbetreffende Gemeenschapswetgeving anders is bepaald, van een monitoringprogramma voor continue evaluatie en periodieke actualisering van de streefdoelen, overeenkomstig artikel 13, lid 1;
b) Programma's van maatregelen:
i)
uitwerking, uiterlijk tegen 2012, van een programma van maatregelen dat gericht is op het realiseren van een goede milieutoestand, overeenkomstig artikel 16, leden 1, 3 en 5;
ii)
inwerkingtreding, uiterlijk tegen 2014, van het in punt (i) bedoelde programma overeenkomstig artikel 16, lid 8.
3.Indien lidstaten die wateren delen in een bepaalde mariene regio of subregio overeenkomen de stappen die worden genoemd in lid 2, onder a) en b) sneller te implementeren dan genoemd, informeren zij de Commissie over hun herziene tijdschema en gaan ze dienovereenkomstig te werk.
Deze lidstaten krijgen voldoende steun van de EU voor hun grotere inspanningen om het milieu te verbeteren door het gebied te benoemen tot proefgebied.
De bepalingen in lid 2, onder a) en b) mogen geen enkele lidstaat ervan weerhouden strengere beschermende maatregelen te handhaven of in te voeren.
4.De lidstaten voeren gepaste instrumenten in om erop toe te zien dat de in lid 2 genoemde maatregelen met inachtneming van de artikelen 10, 11, 12, 13 en 16, ontwikkeld en ten uitvoer gelegd worden in overeenstemming met artikel 8 en op een zodanige wijze dat per regio één gezamenlijke mariene strategie wordt opgezet en gezamenlijk verslag wordt uitgebracht over de in deze artikelen genoemde aspecten.
Voor elke mariene regio doet de lidstaat of de bevoegde autoriteit de Commissie en de betrokken lidstaten binnen drie maanden het verslag toekomen.
5.De mariene regio van de Oostzee zou een proefgebied kunnen worden om de mariene strategie te implementeren. Het aanstaande Actieplan voor de Oostzee van de Helsinki Commissie (HELCOM) zou een nuttig middel kunnen zijn om de Oostzee daarvoor te gebruiken.
Uiterlijk in 2010 wordt door de lidstaten in de regio een gemeenschappelijk programma van maatregelen voor de mariene regio van de Oostzee ontwikkeld overeenkomstig artikel 16, lid 1, onder a) en b) om een goede milieutoestand in de mariene regio van de Oostzee te bereiken.
Artikel 7
Beschermde mariene gebieden
1.De lidstaten stellen in het kader van hun strategieën, maatregelen vast ter bescherming van gebieden, per regio en subregio, als "beschermde mariene gebieden" aangeduid.
De lidstaten treffen zo nodig, in het kader van hun strategieën per regio en subregio, tevens maatregelen om gesloten mariene natuurgebieden in te stellen met het doel de meest kwetsbare mariene ecosystemen en de biologische diversiteit te beschermen en te behouden.
2.Een lidstaat die een programma van maatregelen opstelt, moet als een van de maatregelen in zijn programma het gebruik van maatregelen van ruimtelijke bescherming opnemen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot het gebruik van speciale beschermingszones volgens Richtlijn 92/43/EEG, het gebruik van speciale beschermingszones volgens Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand(21) (de "Vogelrichtlijn") en beschermde mariene gebieden zoals vastgesteld in Besluit VII/5 van de conferentie van partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, alsmede krachtens de besluiten die voortvloeien uit de internationale of regionale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is.
3.Lidstaten zorgen ervoor dat deze gebieden uiterlijk in 2012 bijdragen aan een coherent en representatief netwerk van beschermde mariene gebieden, inclusief gebieden met een voldoende omvang die volledig worden beschermd tegen alle gebruik voor winningsdoeleinden, om onder meer paaiplaatsen, kweekplaatsen en voedselgebieden te beschermen en de integriteit, de structuur en de werking van ecosystemen mogelijk te maken die moeten worden behouden of hersteld.
4.De lidstaten stellen voor deze beschermde mariene gebieden een of meer registers op die uiterlijk ...(22) voltooid moeten zijn.
5.Het publiek moet toegang hebben tot de informatie die in het of de register(s) is neergelegd.
6.Het of de register(s) van de beschermde mariene gebieden worden voor iedere mariene regio of subregio herzien en bijgewerkt.
Artikel 8
Samenwerking en coördinatie met derde landen
1. In het kader van deze richtlijn werken lidstaten met mariene wateren in dezelfde mariene regio of subregio samen en coördineren de maatregelen die zij nemen.
Voorzover passend en uitvoerbaar bedienen de lidstaten zich van de in die mariene regio of subregio bestaande institutionele structuren, en voor zover mogelijk van de daar vastgestelde programma's en werkzaamheden die worden aangepast in overeenstemming met artikel 22.
2. In het kader van het opstellen en implementeren van een mariene strategie, spannen de lidstaten zich in om de maatregelen die zij nemen te coördineren met:
a)
derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen over maritieme zones in de betreffende mariene regio;
b)
derde landen waarvan de vlaggenvaartuigen varen in de betreffende mariene regio; en
c)
derde landen die door land worden omgeven, maar die op hun territorium puntbronnen of diffuse bronnen van verontreiniging hebben die naar de betreffende mariene regio wordt overgebracht via rivieren of de lucht.
In dit verband bouwen de lidstaten zoveel mogelijk voort op bestaande programma's en activiteiten die worden ontplooid in het kader van uit hoofde van internationale overeenkomsten opgezette structuren.
In het kader van internationale en regionale overeenkomsten die de Gemeenschap is aangegaan met organisaties met derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen:
–
over wateren die grenzen aan Europese mariene wateren,
–
over vaartuigen die in Europese mariene wateren varen, en
–
over land dat verontreiniging van Europese mariene wateren kan veroorzaken,
bevorderen de lidstaten en de Commissie de goedkeuring van maatregelen en programma's voor mariene strategieën in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstukken II en III.
3.De Commissie zet uiterlijk in 2007 een wetgevingskader op, dat gericht is op milieucriteria, om te garanderen dat alle relevante belanghebbenden van tevoren worden geraadpleegd over grote infrastructuurprojecten in het mariene milieu.
4.Steun van de Europese Unie, bijvoorbeeld uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, kan alleen worden toegewezen aan belanghebbenden die kunnen aantonen dat hun activiteiten een balans vertonen in termen van voedingsstoffen, dat wil zeggen dat deze niet gepaard gaan met grootschalig verlies van voedingsstoffen aan waterontvangers.
Artikel 9
Bevoegde nationale instanties
1. De lidstaten wijzen tegen de in artikel 30, lid 1, eerste alinea, genoemde datum voor elke voor hen relevante mariene regio de instantie aan die bevoegd is voor de uitvoering van deze richtlijn ten aanzien van hun Europese mariene wateren.
Binnen een termijn van zes maanden na deze datum verstrekken de lidstaten de Commissie een lijst van de aangewezen bevoegde instanties die tevens de in bijlage II vermelde gegevens bevat.
Tezelfdertijd doen de lidstaten de Commissie een lijst toekomen van de nationale instanties die bevoegd zijn met betrekking tot alle relevante internationale organisaties waarin zij participeren.
2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle wijzigingen in de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie binnen drie maanden nadat die wijzigingen van kracht zijn geworden.
HOOFDSTUK II
MARIENE STRATEGIEËN: VOORBEREIDING
Artikel 10
Evaluatie
1. De lidstaten voeren voor iedere mariene regio een initiële evaluatie van hun Europese mariene wateren uit, die de volgende elementen omvat:
a)
een analyse van de essentiële kenmerken, functies en de huidige milieutoestand van die wateren, gebaseerd op de in tabel 1 van bijlage III opgenomen niet-uitputtende lijst van elementen, en die betrekking heeft op de habitattypes, de biologische componenten, de fysisch-chemische kenmerken en de hydromorfologie;
b)
een analyse van de belangrijkste belastende en beïnvloedende factoren, met inbegrip van menselijke activiteiten, die inwerken op de milieutoestand van die wateren, die:
i)
gebaseerd is op de in tabel 2 van bijlage III opgenomen niet-uitputtende lijst van elementen;
ii)
betrekking heeft op de cumulatieve en synergische gevolgen en aanwijsbare trends; en
iii)
rekening houdt met de desbetreffende evaluaties die krachtens de vigerende Europese wetgeving zijn uitgevoerd;
c)
een economische en sociale analyse van het gebruik van die wateren en de aan de aantasting van het mariene milieu verbonden kosten.
2. Bij de in lid 1 bedoelde analyses wordt rekening gehouden met elementen betreffende de kustwateren, overgangswateren en territoriale wateren die vallen onder de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG, en de relevante bepalingen van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater(23), Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit(24) en de Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van waterbeleid en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG(25), teneinde een allesomvattende evaluatie van de toestand van het mariene milieu te verkrijgen.
3.Voor iedere mariene regio stellen de lidstaten de in lid 1 bedoelde evaluatie op en streven zij er via de in artikel 6, lid 3 bedoelde coördinatie naar ervoor te zorgen dat:
a)
hun evaluatiemethoden coherent zijn voor lidstaten in eenzelfde regio;
b)
rekening wordt gehouden met grensoverschrijdende gevolgen en kenmerken; en
c)
rekening wordt gehouden met de gezichtspunten van de lidstaten die tot dezelfde mariene regio horen.
4.Gegevens en informatie afkomstig van de initiële evaluatie worden, uiterlijk drie maanden na voltooiing ervan, beschikbaar gesteld aan het Europees Milieuagentschap en de relevante regionale mariene en visserijorganisaties en -verbanden om gebruikt te worden voor pan-Europese mariene evaluaties, met name met het oog op de in artikel 23, lid 3 onder b) bedoelde herziening van de status van het mariene milieu in de Gemeenschap.
Artikel 11
Omschrijving van de goede milieutoestand
1. Ten aanzien van elke voor hen relevante mariene regio stellen de lidstaten in het licht van de initiële evaluatie overeenkomstig artikel 10, lid 1, voor hun Europese mariene wateren een reeks specifieke kenmerken van een goede milieutoestand vast op basis van de in bijlagen I en III bedoelde algemene kwalitatieve descriptoren, criteria en standaarden.
Zij houden onder andere rekening met de in bijlagen I en III genoemde elementen met betrekking tot de habitattypes, de biologische componenten, de fysisch-chemische kenmerken en de hydromorfologie.
2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de evaluatie overeenkomstig artikel 10, lid 1, en de omschrijving overeenkomstig lid 1 van dit artikel, uiterlijk drie maanden na de voltooiing van bedoelde omschrijving.
Artikel 12
Vaststelling van milieustreefdoelen
1. Op basis van de initiële evaluatie overeenkomstig artikel 10, lid 1, stellen de lidstaten ten aanzien van elke voor hen relevante mariene regio gezamenlijk een enkele volledige reeks milieustreefdoelen die zijn ontworpen om uiterlijk in 2017 een goede milieutoestand te realiseren, en bijbehorende indicatoren vast voor al hun Europese mariene wateren, rekening houdend met de in bijlage IV opgenomen niet-uitputtende lijst van kenmerken.
Bij het opstellen van die streefdoelen en indicatoren houden de lidstaten rekening met de ononderbroken toepassing van bestaande milieustreefdoelen die op nationaal, communautair of internationaal niveau met betrekking tot dezelfde wateren zijn vastgesteld, en zorgen zij ervoor dat ook rekening wordt gehouden met relevante grensoverschrijdende effecten en kenmerken.
2. De lidstaten brengen de milieustreefdoelen uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie.
Artikel 13
Vaststelling van monitoringprogramma's
1. Op basis van de initiële evaluatie overeenkomstig artikel 10, lid 1, zorgen de lidstaten voor de vaststelling en uitvoering van gecoördineerde monitoringprogramma's voor de continue evaluatie van de milieutoestand van hun Europese mariene wateren op basis van de in de bijlagen III en V opgenomen lijsten en in het licht van de overeenkomstig artikel 12 vastgestelde milieustreefdoelen.
Deze programma's dienen binnen elke mariene regio en subregio consistent te zijn en zij moeten de bepalingen inzake evaluatie en monitoring welke gelden krachtens het Gemeenschapsrecht, in het bijzonder de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG, of internationale overeenkomsten of communautaire initiatieven inzake infrastructuur voor ruimtelijke informatie en GMES (Wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid), als vertrekpunt nemen, met name bij mariene diensten, voor zover dergelijke vereisten gerelateerd zijn aan de Europese mariene wateren van de lidstaten in de voornoemde mariene regio.
2. Voor elke mariene regio of subregio stellen de lidstaten een monitoringprogramma op in overeenstemming met lid 1 en nemen zij - in het belang van de coördinatie - de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat:
a)
de monitoringmethoden consistent zijn in alle lidstaten en gebaseerd op duidelijk omschreven gemeenschappelijke streefdoelen;
b)
relevante grensoverschrijdende invloeden en kenmerken in aanmerking worden genomen.
3. Indien passend zal de Commissie overeenkomstig de in artikel 28, lid 2 bedoelde procedure specificaties en gestandaardiseerde methoden inzake monitoring en evaluatie aannemen die rekening houden met de bestaande verplichtingen en die de vergelijkbaarheid tussen de monitoring- en evaluatieresultaten garanderen.
4.Gegevens en informatie afkomstig van deze monitoringprogramma's worden uiterlijk drie maanden na voltooiing ervan, beschikbaar gesteld aan het Europees Milieuagentschap en de relevante regionale mariene en visserijorganisaties en -verbanden om gebruikt te worden voor pan-Europese mariene evaluaties, met name met het oog op de in artikel 23, lid 3 onder b) bedoelde herziening van de status van het mariene milieu in de Gemeenschap.
Artikel 14
Verontreiniging van het mariene milieu
Lidstaten keuren maatregelen en programma's goed voor de detecteerbaarheid en traceerbaarheid van mariene verontreiniging.
Artikel 15
Goedkeuring
Op basis van alle kennisgevingen voor elke mariene regio overeenkomstig artikel 10, lid 1, artikel 11, lid 2, artikel 12, lid 2, en artikel 13, lid 2, beoordeelt de Commissie voor iedere lidstaat afzonderlijk of de medegedeelde elementen een raamwerk vormen dat aan de eisen van deze richtlijn voldoet.
Bij die beoordeling houdt de Commissie rekening met de samenhang van de raamwerken binnen de verschillende mariene regio's en voor de Gemeenschap als geheel.
Met het oog op die beoordeling kan de Commissie een lidstaat verzoeken om alle aanvullende informatie te verstrekken die zij nodig heeft om een besluit te kunnen nemen.
Binnen zes maanden na de ontvangst van de kennisgeving van de overeenkomstig artikel 13 vastgestelde monitoringprogramma's kan de Commissie ten aanzien van een gegeven lidstaat besluiten het raamwerk of bepaalde delen daarvan te verwerpen indien deze niet in overeenstemming zijn met deze richtlijn.
HOOFDSTUK III
MARIENE STRATEGIEËN : PROGRAMMA'S VAN MAATREGELEN
Artikel 16
Programma's van maatregelen
1. Ten aanzien van elke voor hen relevante mariene regio geven de lidstaten de maatregelen aan die moeten worden genomen om in al hun Europese mariene wateren een goede milieutoestand, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 11, lid 1, te realiseren.
Die maatregelen worden uitgewerkt op basis van de initiële evaluatie overeenkomstig artikel 10, lid 1, en in het licht van de overeenkomstig artikel 12, lid 1, vastgestelde milieustreefdoelen, waarbij de in bijlage VI opgesomde types maatregelen, relevante grensoverschrijdend effecten en kenmerken in aanmerking worden genomen, en worden gebaseerd op de volgende milieubeginselen:
a)
het voorzorgsbeginsel en de beginselen dat preventieve actie moet worden ondernomen, dat milieuschade in de eerste plaats bij de bron moet worden hersteld en dat de vervuiler betaalt;
b)
een op het ecosysteem gerichte aanpak.
Lidstaten beslissen welke maatregelen genomen moeten worden volgens artikel 14 met betrekking tot de traceerbaarheid en de detecteerbaarheid van mariene verontreiniging.
2.De programma's van de maatregelen van de lidstaten bevatten maatregelen voor ruimtelijke bescherming. Deze maatregelen omvatten, maar zijn niet beperkt tot het gebruik van speciale beschermingszones volgens Richtlijn 92/43/EEG, speciale beschermingszones volgens Richtlijn 79/409/EEG en beschermde mariene gebieden zoals vastgesteld in Besluit VII/5 van de conferentie van partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, alsmede krachtens de besluiten die voortvloeien uit de internationale of regionale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is.
Lidstaten zorgen ervoor dat deze gebieden uiterlijk 2012 bijdragen aan een coherent en representatief netwerk van beschermde mariene gebieden, inclusief gebieden met een voldoende omvang die volledig worden beschermd tegen alle gebruik voor winningsdoeleinden, om onder anderen paaiplaatsen, kweekplaatsen en voedselgebieden te beschermen en de integriteit, de structuur en de werking van ecosystemen mogelijk te maken die moeten worden behouden of hersteld.
3. De lidstaten integreren de overeenkomstig lid 1 uitgewerkte maatregelen in een programma van maatregelen, rekening houdend met de maatregelen die krachtens het relevante Gemeenschapsrecht of internationale overeenkomsten zijn vereist. Lidstaten geven zich in het bijzonder terdege rekenschap van de voordelen die voortvloeien uit de implementatie van Richtlijn 91/271/EEG, Richtlijn 2006/7/EG en Rchtlijn .../.../EG [inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van waterbeleid].
4.De programma's van maatregelen omvatten:
a)
maatregelen met betrekking tot de kustwateren, overgangswateren en territoriale wateren, krachtens Richtlijn 2000/60/EG, en
b)
de beschermingsmaatregelen van de krachtens artikel 7 beschermde mariene zones.
5. Wanneer de lidstaten het programma van maatregelen overeenkomstig lid 3 opstellen, besteden zij passende aandacht aan duurzame ontwikkeling en in het bijzonder aan de sociale en economische gevolgen van de overwogen maatregelen. Lidstaten moeten administratieve kaders en platforms opzetten waardoor mariene zaken sectoroverschrijdend behandeld kunnen worden om milieuwetenschap en maatregelen te combineren met economische, sociale en administratieve ontwikkelingen van het gebied en van dergelijke interactie te profiteren.
De lidstaten zien erop toe dat de maatregelen kosteneffectief en technisch haalbaar zijn en zij voeren een effectbeoordeling, inclusief een uitvoerige kosten-batenanalyse, uit alvorens zij enige nieuwe maatregel treffen.
6. In hun programma's van maatregelen geven de lidstaten aan hoe de maatregelen ten uitvoer zullen worden gelegd en hoe deze zullen bijdragen tot het realiseren van de overeenkomstig artikel 12, lid 1, vastgestelde milieustreefdoelen.
7. De lidstaten brengen hun programma's van maatregelen binnen drie maanden na de gereedkoming ervan ter kennis van de Commissie en van alle andere betrokken lidstaten.
8. Onverminderd artikel 19, zien de lidstaten erop toe dat de programma's binnen twee jaar na de gereedkoming ervan operationeel zijn.
9.Nadat zij alle belanghebbende partijen heeft geraadpleegd, stelt de Commissie uiterlijk tegen ...(26) overeenkomstig de in artikel 28, lid 2, bedoelde procedure gedetailleerde criteria en standaarden vast voor het toepassen van de good ocean governance beginselen.
Artikel 17
Uitzonderingen
1. Indien een lidstaat, na vaststelling van een programma van maatregelen krachtens artikel 16, lid 1, een geval aanwijst waar om enige hierna genoemde reden de milieustreefdoelen en een goede milieutoestand niet door middel van door die lidstaat genomen maatregelen kunnen worden gerealiseerd, omschrijft hij dat geval duidelijk in zijn programma van maatregelen en verschaft hij de Commissie de nodige uitleg ter ondersteuning van zijn standpunt:
a)
het milieustreefdoel is voor deze lidstaat niet relevant, vanwege een kenmerk dat niet van toepassing is voor de lidstaat;
b)
de bevoegdheid om de betrokken maatregel(en) vast te stellen komt uit hoofde van het Gemeenschapsrecht niet uitsluitend aan deze lidstaat toe;
c)
de bevoegdheid om de betrokken maatregel(en) vast te stellen komt uit hoofde van het internationaal recht niet uitsluitend aan deze lidstaat toe;
d)
de maatregelen of het uitblijven van maatregelen van een andere lidstaat, een derde land, de Europese Gemeenschap of een andere internationale organisatie;
e)
natuurlijke oorzaken of overmacht;
f)
klimaatverandering;
g)
veranderingen of wijzigingen in de fysieke kenmerken van mariene wateren veroorzaakt door maatregelen die werden genomen om dwingende prioritaire redenen van openbaar belang.
2.De lidstaten die een beroep doen op de onder lid 1, onder b), c), d), e) of f) bedoelde gronden, nemen in hun programma van maatregelen passende maatregelen ad hoc op die in overeenstemming zijn met het communautaire en internationale recht ten einde de mate waarin de goede milieutoestand in de Europese mariene wateren van de betrokken mariene regio kan worden bereikt, zo min mogelijk te beperken.
3. De lidstaten die een beroep doen op de in lid 1, onder g), bedoelde grond zien erop toe dat de veranderingen of wijzigingen niet zodanig zijn dat zij het bereiken van een goede milieutoestand in de betrokken mariene regio voorgoed bemoeilijken of onmogelijk maken.
4.Indien een lidstaat een beroep doet de in lid 1, onder b) bedoelde grond en de Commissie deze grond aanvaardt, neemt de Commissie onmiddellijk, en binnen de grenzen van haar bevoegdheden, alle noodzakelijke maatregelen ten einde ervoor te zorgen dat het betrokken milieustreefdoel wordt bereikt.
Artikel 18
Informatie
Wanneer een lidstaat een probleem constateert dat gevolgen heeft voor de milieutoestand van zijn Europese wateren en dat niet door middel van op nationaal niveau getroffen maatregelen kan worden aangepakt, informeert hij de Commissie daaromtrent en verschaft hij haar het nodige bewijsmateriaal ter staving van zijn standpunt.
Artikel 19
Goedkeuring
Op basis van de kennisgevingen van de programma's van maatregelen overeenkomstig artikel 16, lid 7, beoordeelt de Commissie voor iedere lidstaat afzonderlijk of de medegedeelde programma's een passende manier zijn om een goede milieutoestand, zoals bepaald overeenkomstig artikel 11, lid 1, te realiseren.
Bij die beoordeling houdt de Commissie rekening met de samenhang van de programma's van maatregelen in de Gemeenschap als geheel.
Met het oog op die beoordeling kan de Commissie een lidstaat verzoeken om alle aanvullende informatie te verstrekken die zij nodig heeft om een besluit te kunnen nemen.
Binnen zes maanden na de ontvangst van de kennisgeving van de programma's van maatregelen kan de Commissie ten aanzien van een gegeven lidstaat besluiten het programma of bepaalde aspecten daarvan te verwerpen indien deze niet in overeenstemming zijn met deze richtlijn.
HOOFDSTUK IV
ACTUALISERING, VERSLAGLEGGING EN INFORMATIE VAN HET PUBLIEK
Artikel 20
Actualisering
1. De lidstaten zien erop toe dat hun mariene strategieën voor elke voor hen relevante mariene regio steeds worden geactualiseerd.
2. Met het oog op de naleving van lid 1 herbezien de lidstaten om de zes jaar na de eerste vaststelling ervan, de volgende elementen van hun mariene strategie:
a)
de initiële evaluatie en de omschrijving van de goede milieutoestand overeenkomstig artikel 10, lid 1, respectievelijk artikel 11, lid 1;
b)
de overeenkomstig artikel 12, lid 1, vastgestelde milieustreefdoelen;
c)
de overeenkomstig artikel 13, lid 1, vastgestelde monitoringprogramma's;
d)
de overeenkomstig artikel 16, lid 3, vastgestelde programma's van maatregelen.
3. Nadere bijzonderheden met betrekking tot eventuele actualiseringen naar aanleiding van de in lid 2 bedoelde toetsingen worden aan de Commissie en alle andere betrokken lidstaten toegezonden binnen drie maanden na de bekendmaking ervan overeenkomstig artikel 22, lid 4.
4. De artikelen 15 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21
Tussentijdse verslagen
De lidstaten dienen, binnen drie jaar na de bekendmaking overeenkomstig artikel 22, lid 4, van elk programma van maatregelen of van enige actualisering daarvan, bij de Commissie een tussentijds verslag in waarin de bij de uitvoering van dat programma geboekte vooruitgang wordt beschreven.
Artikel 22
Raadpleging en informatie van het publiek
1. Overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu(27) zorgen de lidstaten voor actieve participatie van alle belanghebbende partijen in de uitvoering van deze richtlijn, en met name in de vaststelling van de mariene strategieën overeenkomstig de hoofdstukken II en III en de actualisering daarvan overeenkomstig artikel 20.
2.Krachtens lid 1 betrekken lidstaten, indien mogelijk, belanghebbende partijen erbij, met behulp van bestaande beheersorganisaties of structuren, waaronder regionale zeeverdragen, wetenschappelijke adviesorganen en regionale adviesraden (RAC's).
3.De lidstaten zetten een structuur op voor advies en regelmatige uitwisseling van informatie waarbij de betreffende lokale autoriteiten, experts, NGO's en alle betrokken gebruikers in de mariene regio of subregio betrokken zijn. Die structuur moet direct gekoppeld zijn aan de RAC's die door de EU zijn gesteund.
4. De lidstaten maken een samenvatting van de volgende elementen van hun mariene strategieën c.q. de actualiseringen daarvan bekend aan het publiek en bieden het de gelegenheid om commentaar te geven:
a)
de initiële evaluatie en de omschrijving van de goede milieutoestand overeenkomstig artikel 10, lid 1, respectievelijk artikel 11, lid 1;
b)
de overeenkomstig artikel 12, lid 1, vastgestelde milieustreefdoelen;
c)
de overeenkomstig artikel 13, lid 1, vastgestelde monitoringprogramma's;
d)
de overeenkomstig artikel 16, lid 3, vastgestelde programma's van maatregelen.
5. Overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie(28) wordt op verzoek inzage gegeven in de achtergronddocumenten en de informatie die bij de ontwikkeling van de mariene strategieën is gebruikt. Met name worden de gegevens en informatie die bij de initiële evaluatie en door middel van de monitoringprogramma's zijn verkregen, via het internet of enige andere passende vorm van telecommunicatie beschikbaar gemaakt voor het publiek.
De lidstaten verlenen de Commissie voor het uitvoeren van haar taken onbeperkte toegangs- en gebruiksrechten met betrekking tot die gegevens en informatie.
Artikel 23
Verslagen van de Commissie
1. De Commissie maakt binnen twee jaar na de ontvangst van alle programma's van maatregelen, en in ieder geval uiterlijk tegen 2017, een eerste beoordelingsverslag over de uitvoering van deze richtlijn bekend.
Vervolgens publiceert de Commissie om de zes jaar een verslag.
Zij dient deze verslagen in bij het Europees Parlement en de Raad.
2.De Commissie publiceert uiterlijk ...(29) een verslag waarin eventuele tegenstrijdigheden tussen, of aanvullingen op mogelijke verbeteringen voor deze richtlijn worden benadrukt, evenals de verplichtingen, afspraken en initiatieven bedoeld in artikel 3.
Dat rapport wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad.
3. De in lid 1 bedoelde verslagen bevatten de volgende elementen:
a)
een beoordeling van de vooruitgang die bij de uitvoering van deze richtlijn is geboekt;
b)
een beoordeling van de toestand van het mariene milieu in de Gemeenschap, uitgevoerd in overleg met het Europees Milieuagentschap en de betrokken regionale mariene en visserijorganisaties en –verdragen;
c)
een overzicht van de mariene strategieën, vergezeld van suggesties voor de verbetering daarvan;
d)
een samenvatting van de beoordeling door de Commissie, overeenkomstig artikel 19, van de informatie die zij overeenkomstig artikel 18 van de lidstaten heeft ontvangen;
e)
een samenvatting van de reacties van de Commissie op de diverse verslagen die de lidstaten overeenkomstig artikel 21 hebben ingediend;
f)
een samenvatting van de reacties op de commentaren van het Europees Parlement en de Raad op eerdere mariene strategieën.
4.Uiterlijk ...(30) brengt de Commissie verslag uit over de toestand van het mariene milieu van de wateren van het Noordpoolgebied die voor de Gemeenschap van belang zijn en stelt zij het Europees Parlement en de Raad zo nodig beschermingsmaatregelen voor, met het oog op vaststelling van het noordpoolgebied tot beschermd gebied, vergelijkbaar met Antarctica, een zogenaamd 'natuurreservaat bestemd voor rust en wetenschap'.
Lidstaten die Europese mariene wateren hebben waaronder wateren in het noordpoolgebied moeten de resultaten van de eerste beoordeling van deze wateren beschikbaar stellen aan de Arctische raad.
Artikel 24
Voortgangsverslag over beschermde gebieden
Uiterlijk ...* brengt de Commissie verslag uit over de voortgang met het creëren van een globaal netwerk van beschermde gebieden en tijd/gebiedsluitingen voor de bescherming van paaiplaatsen en perioden in overeenstemming met de verplichting krachtens Besluit VII/5 van de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, en de bijdrage van de Gemeenschap aan de totstandkoming van een dergelijk netwerk.
Op basis hiervan stelt de Commissie, indien van toepassing, overeenkomstig met de procedures van het Verdrag, eventuele aanvullende communautaire maatregelen voor die nodig zijn om de beoogde bescherming van een representatief netwerk van beschermde mariene gebieden uiterlijk voor 2012 te verwezenlijken.
Artikel 25
Toetsing van deze richtlijn
1.De Commissie herbeziet deze richtlijn tegen ...(31)* en stelt, indien passend,het Europees Parlement en de Raad eventueel noodzakelijke wijzigingen voor ten einde:
a)
een goede milieutoestand in de Europese mariene wateren te verwezenlijken als dit niet uiterlijk tegen 2017 is gebeurd;
b)
een goede milieutoestand in de Europese mariene wateren in stand te houden als deze toestand is bereikt uiterlijk tegen 2017.
2.De Commissie houdt onder anderen rekening met het krachtens artikel 23, lid 1 opgestelde initiële evaluatieverslag.
Artikel 26
Communautaire financiering
1.Gezien het prioritaire karakter van de mariene strategie moet de implementatie van de onderhavige richtlijn vanaf 2007 worden opgenomen in de communautaire begrotingen.
2.De door de lidstaten opgestelde programma's worden door de EU medegefinancierd overeenkomstig de financieringsinstrumenten van het Vierde Communautair Bestek voor Steunverlening.
HOOFDSTUK V
SLOTBEPALINGEN
Artikel 27
Technische aanpassingen
1. De bijlagen III, IV en V worden aangepast aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang overeenkomstig de in artikel 28, lid 3 bedoelde procedure, rekening houdend met de termijnen voor de toetsing en actualisering van de mariene strategieën overeenkomstig artikel 20, lid 2.
2. Indien nodig kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 28, lid 3 bedoelde procedure overgaan tot de vaststelling van:
a)
standaarden voor de toepassing van de bijlagen III, IV en V;
b)
technische schema's ten behoeve van de overdracht en verwerking van gegevens, met inbegrip van statistische en cartografische gegevens.
Artikel 28
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG ingestelde comité, hierna "het comité" genoemd.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 bis, leden 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 29
Wateren die zich buiten de Europese mariene wateren bevinden
Het Europees Parlement en de Raad, of eventueel de Raad, stellen communautaire maatregelen vast ten einde de milieutoestand van de zich buiten de Europese mariene wateren bevindende wateren te verbeteren indien een dergelijke verbetering mogelijk is via de controle op de activiteiten die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap of de lidstaten vallen.
Deze maatregelen worden vastgesteld op basis van de voorstellen die de Commissie uiterlijk ...(32)overeenkomstig de procedures van het Verdrag indient.
Artikel 30
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ...(33)* aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 31
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 32
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitter De Voorzitter
BIJLAGE I
Voorwaarden waarnaar in de artikelen 4 en 11 wordt verwezen
a)
op basis van relevante informatie over trends wordt de biologische diversiteit van een mariene regio in stand gehouden (als de trends stabiel zijn) en hersteld (als een neerwaartse trend geconstateerd is), met inbegrip van de ecosystemen, de habitats en de soorten, door vooral aandacht te schenken aan die welke op grond van de volgende milieukenmerken het kwetsbaarst zijn voor de gevolgen van menselijke activiteiten: kwetsbaarheid, gevoeligheid, trage groei, lage vruchtbaarheid, perifere situatie binnen het verspreidingsgebied, arme genetische stroming, en genetisch onderscheiden subpopulaties;
b)
de populaties van alle levende mariene hulpbronnen zijn hersteld tot en blijven op niveaus die de abondantie van de species en het behoud van hun volledige voortplantingsvermogen garanderen waarbij de populatieverdeling op grond van leeftijd en grootte van de goede gezondheid van het bestand getuigt;
c)
de verspreiding en de abondantie van species die niet direct worden geëxploiteerd mogen niet (substantieel) worden beïnvloed door menselijke activiteit;
d)
de negatieve gevolgen van de visserijactiviteiten voor het mariene milieu zijn verminderd, met inbegrip van de gevolgen voor de zeebodem en de bijvangst van vissoorten die niet voor vangst bedoeld zijn en voor jonge vissen;
e)
het niveau van de populatie van kleine "voedervissen" die zich onderaan de voedselketen bevinden, is duurzaam, met name rekening houdend met hun belang voor roofvissen, met inbegrip van commerciële vissoorten, en voor het duurzaam behoud van de ecosystemen en hun voedselbronnen;
f)
concentraties van ecotoxische substanties die antropogeen van aard zijn (waaronder synthetische substanties en chemicaliën die de hormoonfuncties verstoren) bevinden zich rond de nulwaarde en kunnen het milieu of de volksgezondheid niet direct of indirect schaden;
g)
concentraties van in de natuur voorkomende ecotoxische substanties bevinden zich rond de natuurlijke waarden van het ecosysteem;
h)
de gevolgen van organische veronreinigende stoffen en kunstmeststoffen afkomstig van de kuststreek of het land daarachter, de aquacultuur of riolerings- en andere afvoersystemen, bevinden zich onder de niveaus die het milieu, de volksgezondheid of het legitieme gebruik van de zee en de kusten zouden kunnen aantasten;
i)
eutrofiëring, die bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door de emissie van nutriënten zoals fosfor en stikstof, is geminimaliseerd tot een niveau waarop deze niet langer schadelijke effecten heeft zoals verlies van de biodiversiteit, aantasting van het ecosysteem, schadelijke waterbloei en zuurstofgebrek in de bodemwateren;
j)
de gevolgen voor ecosystemen van de zee en de kust, met inbegrip van de habitat en de soorten, ten gevolge van de exploratie of exploitatie van de zeebodem, ondergrond daarvan of sedentaire soorten, zijn verminderd en leveren geen schade op voor de structurele en ecologische integriteit van de bentische en daarmee verbonden ecosystemen;
k)
de hoeveelheid afval in het mariene en kustmilieu is verminderd tot een zodanig niveau dat hij geen bedreiging vormt voor de mariene soorten en habitats, de volksgezondheid en de veiligheid en economie van de kustgemeenten;
l)
de geregelde operationele lozingen door boorplatforms en pijplijnen en het gebruik van boorspoelingen vormen geen risico van betekenis voor het mariene milieu en niet-opzettelijke lozingen van stoffen door olie- en gasboorinstallaties op zee zijn tot een minimum beperkt;
m)
alle operationele lozingen en lozingen door schepen zijn geregeld bij en voldoen aan internationale wetgeving, de regionale zeeverdragen of de gemeenschapswetgeving en het risico van ongevallen is tot een minimum beperkt;
n)
de regelmatige lozing van aardolie door boorplatforms en pijplijnen en het gebruik van schadelijke boorspoelingen zijn stopgezet en niet opzettelijke lozingen van deze stoffen zijn tot een minimum beperkt;
o)
schadelijke operationele lozingen en lozingen door schepen zijn afgeschaft en het risico van ongevallen die kunnen leiden tot schadelijke lozingen is tot een minimum beperkt;
p)
de doelbewuste introductie van exotische soorten in het mariene en kustmilieu is verboden; incidentele introducties zijn tot een minimum beperkt en ballastwater is als mogelijke introductiebron verwijderd. Het gebruik van nieuwe soorten (met inbegrip van exotische en genetisch gemodificeerde soorten) in de aquacultuur is verboden zonder voorafgaande impactevaluatie;
q)
de gevolgen van bouwwerkzaamheden voor de vissoorten en mariene en kusthabitats zijn tot een minimum beperkt en van geen schadelijke invloed op de structurele en ecologische integriteit van de bentische en daarmee verband houdende ecosystemen of het vermogen van vissoorten en mariene en kusthabitats om hun verspreidingsgebied aan de klimaatverandering aan te passen;
r)
geluidsvervuiling door (bijvoorbeeld) de scheepvaart en akoestische instrumenten van onderzeeërs, is tot een minimum beperkt om schadelijke effecten op het zeeleven, de volksgezondheid of het legitieme gebruik van de zee en de kusten te voorkomen;
s)
de stelselmatige/opzettelijke lozing van vloeistoffen of gassen in de waterkolom en de lozing van vaste stoffen in de waterkolom zijn verboden, tenzij vergunning is verleend krachtens het internationaal recht en vooraf een milieueffectrapportage is uitgevoerd in overeenstemming met Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten(34) en desbetreffende internationale verdragen;
t)
de stelselmatige/opzettelijke lozing van vloeistoffen of gassen in de zeebodem en ondergrond en de lozing van vaste stoffen op de zeebodem en ondergrond zijn verboden, tenzij vergunning is verleend krachtens het internationaal recht en vooraf een milieueffectrapportage is uitgevoerd in overeenstemming met Richtlijn 85/337/EEG en desbetreffende internationale verdragen;
u)
in elke regio is het aandeel mariene gebieden die worden beschermd tegen mogelijk schadelijke menselijke activiteiten en ook de diversiteit van de constituerende ecosystemen die aanwezig zijn in deze gebieden, voldoende om een effectieve bijdrage te leveren aan een regionaal en globaal netwerk van beschermde mariene gebieden.
BIJLAGE II
Artikel 9, lid 1
(1) Naam en adres van de bevoegde instantie – officiële naam en officieel adres van de aangewezen bevoegde instantie.
(2) Juridische status van de bevoegde instantie – een omschrijving van de juridische status van de bevoegde instantie en, indien van toepassing, een samenvatting of afschrift van haar statuut, stichtingsakte of gelijkwaardig juridisch document.
(3) Bevoegdheden – een omschrijving van de juridische en administratieve bevoegdheden van de bevoegde instantie en van haar rol ten aanzien van de betrokken mariene wateren.
(4) Samenstelling – indien de bevoegde instantie optreedt als coördinerend orgaan voor andere bevoegde instanties, is een lijst van die organisaties vereist, evenals een samenvatting van de institutionele verhoudingen die met het oog op de coördinatie zijn vastgesteld.
(5) Regionale coördinatie – er is een samenvatting vereist van de mechanismen die zijn ingesteld met het oog op de coördinatie tussen de lidstaten wier Europese mariene wateren deel uitmaken van dezelfde mariene regio.
BIJLAGE III
Artikel 10, lid 1, artikel 11, lid 1, en artikel 13, lid 1
Tabel 1 - Karakteristieken
Fysische en chemische kenmerken
- bathymetrische kenmerken;
- jaarlijks en seizoengerelateerd temperatuurregime;
- overheersende stromingen en geraamde recycling-/verversingstijden;
- saliniteit, m.i.v. regionale trends en gradiënten.
Habitattypes
- belangrijkste habitatype(s), met een beschrijving van hun karakteristieke fysische en chemische kenmerken - diepte, temperatuurregime, stromingen, saliniteit, structtur en aard van het substraat (zeebodem);
- inventarisatie en kartering van bijzondere habitattypes, met name die welkde het voorwerp uitmaken van of zijn aangewezen krachtens gemeenschapswetgeving (Habitatrichtiljn en Vogelrichtlijn) of internationale verdragen omdat zij in wetenschappelijk opzicht of voor de biodiversiteit van bijzonder belang zijn;
- andere bijzondere gebieden die wegens hun karakteristieken, ligging of strategisch belang specifieke aandacht verdienen. Het kan gaan om gebieden die blootstaatn aan intense of specifieke belasting, dan wel om gebieden die een specifieke beschermingsregeling vereisen.
Biologische elementen
- een beschrijving van de biologische gemeenschappen die met de belangrijkste habitats zijn geassocieerd. Dit omvat informatie over de karakteristieke fytoplankton- en zoöplanktongemeenschappen, met inbegrip van de typische soorten, de geografische en seizoenvariabiliteit en ramingen van de primaire en secundaire productiviteit. Informatie over de ongewervelde benthische fauna, inclusief soortensamenstelling, biomassa, productiviteit en variabiliteit op jaar- en seizoenbasis moet eveneens worden verstrekt. Ten slotte moet ook informatie over de structuur van de vispopulaties, met inbegrip van de abundantie, verspreiding en leeftijds-/grootteopbouw daarvan worden gepresenteerd;
- een beschrijving van de populatiedynamiek, het natuurlijke en feitelijke verspreidingsgebied en de toestand van alle zeezoogdiersoorten die in de regio/subregio voorkomen. Voor soorten die vallen onder EU-wetgeving (Habitatrichtlijn) of internationale overeenkomsten moet ook een beschrijving worden gegeven van de belangrijkste bedreigingen en de reeds getroffen beschermings-/beheersmaatregelen;
- een beschrijving van de populatiedynamiek, het natuurlijke en feitelijke verspreidingsgebied en de toestand van alle zeevogelsoorten die in de regio/subregio voorkomen. Voor soorten die vallen onder EU-wetgeving (Vogelrichtlijn) of internationale overeenkomsten moet ook een beschrijving worden gegeven van de belangrijkste bedreigingen en de reeds getroffen beschermings-/beheersmaatregelen;
- een beschrijving van de populatiedynamiek, het natuurlijke en feitelijke verspreidingsgebied en de toestand van alle andere in de regio/subregio voorkomende soorten die vallen onder EU-wetgeving of internationale overeenkomsten, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste bedreigingen en de reeds getroffen beschermings-/beheersmaatregelen;
- een inventaris van het voorkomen, de abundantie en de verspreiding van de niet-inheemse soorten (exoten) die in de regio/subregio worden aangetroffen.
Andere kenmerken
- een beschrijving van de incidentie van aanrijking met voedingsstoffen, nutriëntencycli (stromingen en sediment/water-interacties), ruimtelijke patronen en gevolgen;
- een beschrijving van de algemene toestand qua chemische verontreiniging, met inbegrip van problematische chemische stoffen, verontreiniging van sedimenten, "hot spots", sanitaire problemen (besmetting van visvlees);
- andere kenmerken, typische of bijzondere eigenschappen van de regio/subregio (bijv. gedumpte munitie).
Tabel 2 – Belastende en beïnvloedende factoren
Algemeen
Verontreiniging in de vorm van de directe of indirecte introductie in het mariene milieu, ten gevolge van menselijke activiteiten, van stoffen of energie, met inbegrip van door de mens veroorzaakt onderwaterlawaai, waardoor nadelige effecten optreden of kunnen optreden zoals schade aan biologische hulpbronnen en in zee levende organismen, gevaren voor de menselijke gezondheid, hinder voor mariene activiteiten zoals visserij, toerisme en recreatie en andere legitieme vormen van gebruik van de zee, aantasting van de gebruikskwaliteit van zeewater en vermindering van de esthetische kwaliteit.
Fysieke vernietiging
Verstikking (bijv. door kunstwerken, lozing van baggerspecie)
Afdichting (bijv. door permanente constructies)
Fysieke beschadiging
Verslibbing (bijv. door afstroming van het land, baggerwerken, lozingen)
Abrasie (bijv. door plezierboten of ankers)
Selectieve extractie (bijv. zand- en grindwinning, verstrikking)
Niet-fysieke verstoring
Lawaai (bijv. door scheepvaart, seismisch onderzoek)
Visuele vervuiling (bijv. door recreatieactiviteiten)
Verontreiniging door toxische stoffen
Toevoer van synthetische stoffen (bijv. pesticiden, aangroeiwerende middelen, PCB's)
Toevoer van niet-synthetische stoffen (bijv. zware metalen, koolwaterstoffen)
Verontreiniging door niet-toxische stoffen
Toevoer van voedingsstoffen (bijv. afstroming uit landbouwgebieden, lozingen)
Toevoer van organische stoffen (bijv. maricultuur, lozingen)
Veranderingen in het temperatuurregime (bijv. lozingen, krachtcentrales)
Veranderingen in turbiditeit (bijv. afstroming van het land, baggerwerken)
Veranderingen in saliniteit (bijv. waterwinning, lozingen)
Biologische verstoring
Introductie van microbiële ziekteverwekkers
Introductie van niet-inheemse soorten en translocaties
Selectieve exploitatie van soorten (bijv. commerciële en recreatieve visserij)
BIJLAGE IV
Artikel 12, lid 1
(1) Adequate dekking van de elementen die karakteristiek zijn voor de mariene wateren in een mariene regio of subregio die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaat vallen.
(2) Noodzaak van de vaststelling van (a) streefdoelen overeenstemmend met de gewenste omstandigheden, op basis van de omschrijving van de goede milieutoestand; (b) meetbare streefdoelen die monitoring mogelijk maken; en (c) operationele streefdoelen in samenhang met concrete uitvoeringsmaatregelen ter ondersteuning van het bereiken ervan.
(3) Specificatie van de te bereiken milieutoestand en omschrijving daarvan in termen van meetbare eigenschappen van de karakteristieke elementen van de Europese mariene wateren van de lidstaat in een mariene regio of subregio.
(4) Onderlinge consistentie van de streefdoelen; afwezigheid van conflicten daartussen.
(5) Specificatie van de middelen die nodig zijn voor het bereiken van de streefdoelen.
(6) Omschrijving van de streefdoelen met een tijdschema voor het bereiken ervan.
(7) Specificatie van indicatoren ter bewaking van de geboekte vooruitgang en ter sturing van de beleidsbeslissingen om de streefdoelen te realiseren.
(8) Waar passend, specificatie van referentiewaarden (streefwaarden en grenswaarden).
(9) Passende inachtneming van maatschappelijke en economische overwegingen bij de vaststelling van de streefdoelen.
(10) Onderzoek van het geheel van milieustreefdoelen en de daarmee samenhangende indicatoren en grens- en streefwaarden die zijn ontwikkeld in het licht van de in artikel 1 nedergelegde milieudoelstelling, teneinde te beoordelen of het bereiken van de streefdoelen ertoe zal leiden dat in de onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten vallende mariene wateren in een mariene regio een overeenkomstige toestand wordt gerealiseerd.
(11) Verenigbaarheid van de streefdoelen met de doelstellingen waartoe de Gemeenschap en haar lidstaten zich krachtens relevante internationale en regionale overeenkomsten hebben verbonden.
(12) Wanneer het instrumentarium van streefdoelen en indicatoren is samengesteld, dient het geheel te worden getoetst aan de in artikel 1 nedergelegde milieudoelstelling, teneinde te beoordelen of het bereiken van de streefdoelen ertoe zal leiden dat in het mariene milieu een overeenkomstige toestand wordt gerealiseerd.
BIJLAGE V
Artikel 13, lid 1
(1) Noodzaak om informatie te verstrekken met het oog op het beoordelen van de milieutoestand en het bepalen van de afstand tot en vordering in de richting van de goede milieutoestand overeenkomstig bijlage III en de gedetailleerde standaarden en criteria die op grond van bijlagen I en III.
(2) Noodzaak om te garanderen dat de informatie wordt vergaard die nodig is om passende indicatoren te selecteren voor de milieustreefdoelen waarin artikel 12 voorziet.
(3) Noodzaak om te garanderen dat de informatie wordt vergaard die nodig is om het effect van de in artikel 16 bedoelde maatregelen te evalueren.
(4) Noodzaak om te voorzien in activiteiten om de oorzaak van veranderingen te achterhalen en zodoende - in voorkomend geval - de bijsturingsmaatregelen te kunnen nemen die nodig zijn om terug te keren naar een goede milieutoestand, indien afwijkingen van het nagestreefde toestandsbereik zijn vastgesteld.
(5) Noodzaak om informatie te verschaffen over de chemische contaminanten in door de mens geconsumeerde vissoorten in gebieden waar commerciële visserij wordt beoefend.
(6) Noodzaak om te voorzien in activiteiten om te controleren of de bijsturingsmaatregelen de gewenste veranderingen teweegbrengen en geen ongewenste neveneffecten veroorzaken.
(7) Noodzaak om de informatie op het niveau van de mariene regio's samen te voegen.
(8) Noodzaak om op Gemeenschapsniveau technische specificaties en gestandaardiseerde monitoringmethoden uit te werken met het oog op de vergelijkbaarheid van de informatie.
(9) Noodzaak om een zo groot mogelijke afstemming tot stand te brengen met bestaande regionale en internationale programma's, teneinde de samenhang tussen die programma's te bevorderen en overlappingen te vermijden.
(10) Noodzaak om in het kader van de in artikel 10 bedoelde initiële evaluatie te voorzien in een evaluatie van belangrijke veranderingen in de milieuomstandigheden alsook, in voorkomend geval, van nieuwe en in belang toenemende problemen.
(11) Noodzaak om in het kader van de in artikel 10 bedoelde initiële evaluatie aandacht te besteden aan de in bijlage III opgesomde elementen en de natuurlijke variabiliteit daarvan en om de geleidelijke bereiking van de overeenkomstig artikel 12, lid 1, vastgestelde milieustreefdoelen te controleren, voorzover passend met gebruikmaking van de reeks indicatoren en de bijbehorende grens- en streefwaarden.
BIJLAGE VI
Artikel 16, lid 1
(1) Beheersing van de inputs: beheermaatregelen met betrekking tot de omvang van de toegestane menselijke activiteiten.
(2) Beheersing van de outputs: beheermaatregelen met betrekking tot de mate van verstoring van ecosysteemcomponenten die toelaatbaar wordt geacht.
(3) Regulering van de ruimtelijke en temporele incidentie: beheermaatregelen die helpen bepalen waar en wanneer bepaalde activiteiten mogen plaatsvinden.
(4) Beheercoördinatiemaatregelen: instrumenten die de coördinatie van het beheer garanderen.
(5) Economische prikkels: beheermaatregelen die het voor de gebruikers van het mariene ecosysteem economisch interessant maken om zich zo te gedragen dat het bereiken van de ecologische doelstellingen voor het ecosysteem erdoor wordt bevorderd.
(6) Instrumenten ter beperking en herstel van milieuschade: beheerinstrumenten die ervoor zorgen dat menselijke activiteiten bijdragen tot het herstel van beschadigde componenten van mariene ecosystemen.
(7) Communicatie, participatie van de belanghebbende partijen en bewustmaking van het publiek.
PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG wat betreft de beperking van het op de markt brengen van bepaalde kwikhoudende meettoestellen (COM(2006)0069 – C6-0064/2006 – 2006/0018(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0069)(1),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0064/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0287/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 november 2006 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2006/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG wat betreft de beperking van het op de markt brengen van bepaalde kwikhoudende meettoestellen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In de Mededeling van de Commissie van 28 januari 2005 over de strategie van de Gemeenschap voor kwik, waarin aan alle toepassingen van kwik aandacht wordt besteed, wordt geconcludeerd dat het wenselijk zou zijn op communautair niveau beperkingen in te stellen voor het op de markt brengen van bepaalde kwikhoudende, niet-elektrische of niet-elektronische meet- en regelapparatuur, de belangrijkste groep kwikhoudende producten waarvoor tot dusver geen communautaire maatregelen zijn genomen.
(2) Het instellen van beperkingen voor het op de markt brengen van kwikhoudende meettoestellen zou voordelen opleveren voor het milieu, en op lange termijn voor de menselijke gezondheid, doordat wordt voorkomen dat kwik in de afvalstroom terechtkomt.
(3) Uit het beschikbare feitenmateriaal betreffende meet- en regelapparatuur blijkt dat, rekening houdend met de technische en economische uitvoerbaarheid, beperkende maatregelen aanvankelijk alleen moeten gelden voor meettoestellen voor verkoop aan het grote publiek en voor alle koortsthermometers.
(4)Bij de invoer van kwikhoudende meettoestellen van meer dan 50 jaar oud gaat het om antiquiteiten of cultuurgoederen in de zin van Verordening (EEG) nr. 3911/92 van de Raad van 9 december 1992 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen(4). Deze handel is zeer beperkt in omvang en lijkt geen risico voor de gezondheid of het milieu in te houden. Deze handel moet derhalve niet aan beperkingen worden onderworpen.
(5)Ten einde het vrijkomen van kwik in het milieu tot het minimum te beperken en om te zorgen voor de geleidelijke verdwijning van de nog resterende kwikhoudende meettoestellen voor professioneel en industrieel gebruik, met name in de gezondheidszorg gebruikte sfygmomanometers, gaat de Commissie na of er veiligere en technisch en economisch haalbare alternatieven beschikbaar zijn. Voor in de gezondheidszorg gebruikte sfygmomanometers moeten medische deskundigen worden geraadpleegd om ervoor te zorgen dat terdege rekening wordt gehouden met de behoeften inzake diagnose en behandeling van bepaalde medische aandoeningen.
(6) Bij deze richtlijn mag alleen het op de markt brengen van nieuwe meettoestellen worden beperkt. Deze beperking mag dus niet gelden voor toestellen die reeds in gebruik zijn of reeds op de markt zijn gebracht.
(7) De verschillen tussen de door de lidstaten vastgestelde wetten of bestuursrechtelijke maatregelen betreffende de beperking van kwik in diverse meet- en regelapparaten kunnen handelsbelemmeringen opwerpen en de concurrentie in de Gemeenschap verstoren, en kunnen bijgevolg een rechtstreekse invloed hebben op de totstandbrenging en de werking van de interne markt. Het lijkt dan ook noodzakelijk de wetten van de lidstaten op het gebied van meet- en regelapparatuur onderling aan te passen door geharmoniseerde bepalingen vast te stellen betreffende kwikhoudende producten, en aldus de interne markt in stand te houden en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te waarborgen.
(8) Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten(5) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(9) Deze richtlijn laat de communautaire wetgeving onverlet waarbij minimumvoorschriften voor de bescherming van werknemers zijn vastgelegd, vervat in Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk(6) en daarop gebaseerde bijzondere richtlijnen, met name Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk(7).
(10)Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven(8), worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voorzover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
1. De lidstaten dienen uiterlijk ...(9) de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij brengen de Commissie hiervan onverwijld op de hoogte.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen aan de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE
Het volgende punt wordt ingevoegd in bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG:
"19 bis
Kwik
CAS-nr.: 7439-97-6
(1) Mag niet op de markt worden gebracht:
a) in koortsthermometers;
b) in andere meettoestellen bedoeld voor verkoop aan het grote publiek (bv. manometers, barometers, sfygmomanometers, andere thermometers dan koortsthermometers);
c) in andere meettoestellen niet bedoeld voor verkoop aan het grote publiek, vanaf …(11);
d) in kwikhoudende sfygmomanometers (met uitzondering van kwiktouwtjes in de gezondheidszorg), zowel voor gebruik door consumenten als in de gezondheidszorg.
Fabrikanten kunnen tot uiterlijk …(12)* om een afwijking van letter c) verzoeken. Afwijking wordt na evaluatie van elk afzonderlijk geval toegestaan voor essentiële toepassingen en voor een beperkte periode, mits de fabrikanten kunnen aantonen dat zij al het mogelijke hebben gedaan om veiliger alternatieven of alternatieve procédés te ontwikkelen, maar deze nog niet beschikbaar zijn.
(2) Bij wijze van uitzondering is de beperking van lid 1, letter b) niet van toepassing op:
a) meettoestellen die op ...(13)** meer dan 50 jaar oud zijn;
of
b) barometers. De lidstaten stellen passende en doeltreffende mechanismen vast voor de afgifte van vergunningen en het op de markt brengen ervan om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van deze richtlijn niet worden ondergraven.
(3) Uiterlijk ...(14) gaat de Commissie na of er veiligere en technisch en economisch haalbare alternatieven beschikbaar zijn voor kwikhoudende sfygmomanometers en andere kwikhoudende meettoestellen die in de gezondheidszorg en voor andere professionele en industriële toepassingen worden gebruikt.
Op basis van haar onderzoek of zodra er nieuwe informatie voorhanden is over betrouwbare en veiligere alternatieven voor sfygmomanometers en andere kwikhoudende meettoestellen dient de Commissie zo nodig een wetgevingsvoorstel in om de in lid 1) bedoelde beperkingen uit te breiden tot sfygmomanometers en andere kwikhoudende meettoestellen die in de gezondheidszorg en voor andere professionele en industriële toepassingen worden gebruikt, zodat er geleidelijk afgestapt wordt van het gebruik van kwik in meettoestellen zodra dit technisch en economisch haalbaar is.
PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/90/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 28).
PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
* Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn."
Gemeenschappelijke onderneming voor een Europees luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR) *
275k
128k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR) (COM(2005)0602 – C6-0002/2006 – 2005/0235(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0602)(1),
– gelet op artikel 171 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0002/2006),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,
– gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0382/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Visum 1
- gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 171,
- gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 171 en 173 daarvan,
Amendement 2 Overweging 2
(2) Het project voor modernisering van de luchtverkeersbeveiliging in Europa, hierna het "SESAR-project" genoemd, vormt het technologisch gedeelte van het Europees gemeenschappelijk luchtruim. Het moet de Gemeenschap een krachtige verkeersleidingsinfrastructuur opleveren die een betrouwbare en milieuvriendelijke ontwikkeling van het luchtvervoer mogelijk maakt door ten volle te profiteren van in het kader van programma's als GALILEO gemaakte technologische vorderingen.
(2) Het project voor modernisering van de luchtverkeersbeveiliging in Europa, hierna het "SESAR-project" genoemd, vormt het technologisch gedeelte van het Europees gemeenschappelijk luchtruim. Het moet de Gemeenschap een krachtige verkeersleidingsinfrastructuur opleveren die een betrouwbare, energie-efficiënte en milieuvriendelijke ontwikkeling van het luchtvervoer mogelijk maakt door ten volle te profiteren van in het kader van programma's als GALILEO gemaakte technologische vorderingen. Het is voorts gericht op integratie van zowel vliegsnelheidsbeheer, om redenen van energie-efficiëntie, als intensieve samenwerking met meteorologische diensten teneinde het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering te verkleinen.
Amendement 3 Overweging 3
(3) De bedoeling van het SESAR-project is de voordien op een versnipperde en niet gesynchroniseerde wijze ondernomen activiteiten in de Gemeenschap te bundelen en te coördineren.
(3) De bedoeling van het SESAR-project is de voordien op een versnipperde en niet gesynchroniseerde wijze ondernomen activiteiten in de Gemeenschap te bundelen en te coördineren, ook in afgelegen en ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 299, lid 2 van het Verdrag.
Amendement 4 Overweging 6
(6) De definitiefase zal worden gevolgd door de uitvoeringsfase van het moderniseringsplan voor de luchtverkeersbeveiliging in de Gemeenschap, dat twee opeenvolgende etappes omvat: de ontwikkeling (2008-2013) en de ontplooiing (2014-2020).
(6) De definitiefase zal worden gevolgd door twee opeenvolgende fases: een ontwikkelingsfase (2008-2013) en een ontplooiingsfase (2014-2020).
Amendement 5 Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis) In elke fase moeten de belangrijkste elementen van de inhoud ervan worden vastgesteld, en voor de ontplooiingsfase moeten de wettelijke bepalingen in een afzonderlijk voorstel worden aangegeven.
Amendement 8 Overweging 12
(12) Vanwege het aantal actoren dat in dit proces een rol zal moeten spelen en de financiële middelen en technische deskundigheid die nodig zullen zijn, is het absoluut noodzakelijk dat er een juridische entiteit wordt opgericht die in staat is om gedurende de uitvoeringsfase te zorgen voor een gecoördineerd beheer van de voor het SESAR-project bestemde middelen.
(12) Vanwege het aantal actoren dat in dit proces een rol zal moeten spelen en de financiële middelen en technische deskundigheid die nodig zullen zijn, is het absoluut noodzakelijk dat er een juridische entiteit wordt opgericht die in staat is om gedurende de ontwikkelingsfase te zorgen voor een gecoördineerd beheer van de voor het SESAR-project bestemde middelen.
Amendement 9 Overweging 13
(13) Deze met het beheer van een openbaar onderzoekproject van Europees belang belaste entiteit moet beschouwd worden als een internationale instelling, zoals bedoeld in artikel 15, punt 10, tweede streepje van de zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag en artikel 23, lid 1, tweede streepje van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop.
(13) Deze entiteit is belast met het beheer van een openbaar onderzoekproject van Europees belang zoals bedoeld in artikel 15, punt 10, tweede streepje van de zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag en artikel 23, lid 1, tweede streepje van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop.
Amendement 10 Overweging 14
(14) Voorts dient deze entiteit door de lidstaten te worden vrijgesteld van belastingen behalve van BTW en accijnzen, en dienen de aan haar personeel uitbetaalde lonen van elke nationale inkomstenbelasting vrijgesteld te worden.
(14) Voorts dient deze entiteit door de lidstaten te worden vrijgesteld van belastingen behalve van BTW en accijnzen, en dienen de aan haar personeel uitbetaalde lonen in overeenstemming te zijn met de arbeidsvoorwaarden die gelden voor de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.
Amendement 11 Overweging 15
(15) SESAR is een onderzoek- en ontwikkelingsproject dat in aanmerking komt voor financiering uit hoofde van de communautaire kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling. Het is dus noodzakelijk een gemeenschappelijke onderneming op te richten uit hoofde van artikel 171 van het Verdrag om aanzienlijke vooruitgang te kunnen boeken bij de ontwikkeling van technologieën voor luchtverkeersleidingssystemen in de ontwikkelingsfase (2008-2013).
(15) SESAR is een onderzoek- en ontwikkelingsproject dat in aanmerking komt voor financiering uit hoofde van de communautaire kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling. Het is dus noodzakelijk een gemeenschappelijke onderneming op te richten uit hoofde van de artikelen 171 en 173 van het Verdrag om aanzienlijke vooruitgang te kunnen boeken bij de ontwikkeling van technologieën voor luchtverkeersleidingssystemen in de ontwikkelingsfase (2008-2013).
Amendement 12 Overweging 17
(17) De voornaamste taak van de gemeenschappelijke onderneming moet zijn het organiseren en coördineren van het SESAR-project door samenbundeling van openbare en particuliere financiële middelen, daarbij onder meer steunend op externe technische hulpbronnen van haar leden, en in het bijzonder op de ervaring van Eurocontrol.
(17) De voornaamste taak van de gemeenschappelijke onderneming moet zijn het organiseren en coördineren van het SESAR-project door samenbundeling van openbare en particuliere financiële middelen, daarbij onder meer steunend op externe technische hulpbronnen van haar leden, en in het bijzonder op de ervaring en deskundigheid van Eurocontrol.
Amendement 13 Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Het is wenselijk dat de particuliere sector naar behoren bij alle fasen - en met de name bij de ontwikkelingsfase - wordt betrokken, zodat de aansprakelijkheid van deelnemers uit de particuliere sector tijdens de ontplooiingsfase goed is geregeld.
Amendement 14 Overweging 20
(20) De regels voor de organisatie en werking van de gemeenschappelijke onderneming moeten in het statuut van de gemeenschappelijke onderneming worden vastgelegd.
(20) De regels voor de organisatie en de werking van de gemeenschappelijke onderneming, voor het voorkomen van belangenconflicten binnen de gemeenschappelijke onderneming en voor de procedure voor de benoeming van haar ambtenaren moeten in het in de bijlage vermelde statuut van de gemeenschappelijke onderneming worden vastgelegd.
Amendement 15 Overweging 20 bis (nieuw)
(20 bis) Aan het Europees Parlement moet de status van waarnemer in de raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming worden verleend.
Amendement 16 Overweging 20 ter (nieuw)
(20 ter) Verzoeken om toetreding van nieuwe leden tot de gemeenschappelijke onderneming zijn welkom indien deze in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel 1, lid 3 van de bijlage.
Amendement 17 Overweging 22 bis (nieuw)
(22 bis) De Commissie brengt om de drie jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening en stelt zo nodig wijzigingen op deze verordening voor.
Amendement 18 Artikel 1, lid 1
1. Voor de uitvoering van de ontwikkelingsactiviteiten in de uitvoeringsfase van het project ter modernisering van de luchtverkeersbeveiliging in Europa, hierna het " SESAR-project " genoemd, wordt een gemeenschappelijke onderneming opgericht, " gemeenschappelijke onderneming SESAR" genoemd, voor een periode die eindigt op 31 december 2013.
1. Er wordt een gemeenschappelijke onderneming opgericht, hierna "gemeenschappelijke onderneming" genoemd. De voornaamste doelstelling ervan is het beheer van de activiteiten van de ontwikkelingsfase van het project ter modernisering van de luchtverkeersbeveiliging in Europa, hierna het "SESAR-project" genoemd, voor een periode die begint op de datum waarop de Raad het in artikel 1 bis, letter a) bedoelde master plan voor de luchtverkeersbegeleiding (ATM-master plan) goedkeurt en afloopt aan het einde van de ontwikkelingsfase.
Amendement 19 Artikel 1, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Het "SESAR-project" bestaat uit drie fasen: a) een "definitiefase" die beoogt de technische opties vast te stellen alsook de te nemen maatregelen en de prioriteiten in het moderniseringsprogramma en de operationele uitvoeringsplannen. Deze fase is in oktober 2005 begonnen en mondt naar verwachting in december 2007 uit in een ATM-masterplan. Het ATM-masterplan wordt ontwikkeld door een consortium van ondernemingen onder toezicht van Eurocontrol.
b) een "ontwikkelingsfase" die begint op 1 januari 2008, na goedkeuring van het ATM-masterplan door de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement. De ontwikkelingsfase eindigt op 31 december 2013.
c) een "ontplooiingsfase'die begint op 1 januari 2014 en eindigt op 31 december 2020 en de grootschalige productie en uitvoering van de nieuwe infrastructuur voor luchtverkeersbeveiliging omvat. De Commissie legt een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad voor waarin het volgende wordt omschreven:
(i) de overgang van de ontwikkelingsfase naar de ontplooiingsfase, (ii) de restitutieregelingen die gelden voor het orgaan dat de gemeenschappelijke onderneming opvolgt, en
(iii) de overdracht van geselecteerde roerende en onroerende goederen aan het nieuwe orgaan dat de gemeenschappelijke onderneming opvolgt.
Amendement 20 Artikel 1, lid 1 ter (nieuw)
1 ter. De reikwijdte, de leidinggevende structuur, de financiering en de duur van de gemeenschappelijke onderneming worden zo nodig door de Raad herzien naar gelang de ontwikkeling van het project en het ATM-master plan. De Raad houdt rekening met de evaluaties als bedoeld in artikel 6 en de bepalingen van artikel 6 bis.
Amendement 21 Artikel 1, lid 2, inleidende formule
2. De gemeenschappelijke onderneming heeft tot doel door bundeling van de onderzoek - en ontwikkelingsinspanningen in de Gemeenschap modernisering van het Europese luchtverkeersbeveiligingssysteem te bewerkstelligen. Met name is zij verantwoordelijk voor de uitvoering van de volgende taken:
2. De gemeenschappelijke onderneming heeft tot doel door coördinatie en concentratie van alle relevante onderzoek en ontwikkeling modernisering van het Europese luchtverkeersbeveiligingssysteem te bewerkstelligen. Met name is zij verantwoordelijk voor de uitvoering van de volgende taken:
Amendement 22 Artikel 1, lid 2, streepje 1
– organisatie en coördinatie van de uitvoering van het SESAR-project volgens het plan voor modernisering van de luchtverkeersbeveiliging in Europa, hierna het "plan" genoemd, dat is opgesteld door het agentschap van de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol), door samenbundeling van openbare en particuliere financiële middelen;
– organisatie en coördinatie van de activiteiten van de ontwikkelingsfase van het SESAR-project volgens het ATM-master plan, voortvloeiend uit de definitiefase van het door Eurocontrol beheerde project, door samenbundeling van openbare en particuliere financiële middelen en het beheer ervan in het kader van een enkele structuur;
Amendement 23 Artikel 1, lid 2, streepje 2 bis (nieuw)
- zorgen voor de noodzakelijke financiering van de activiteiten van de ontwikkelingsfase overeenkomstig het ATM-master plan;
Amendement 24 Artikel 1, lid 2, streepje 2 ter (nieuw)
- zorgen voor de betrokkenheid van de belanghebbende partijen bij de luchtverkeersbeveiliging in Europa, zowel bij de besluitvorming als bij de financiering;
Amendement 25 Artikel 1, lid 3
3. De zetel van de gemeenschappelijke onderneming is gevestigd in Brussel.
3. De zetel van de gemeenschappelijke onderneming wordt vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd1 .
__________ 1 PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.
Amendement 26 Artikel 2, lid 2
2.De gemeenschappelijke onderneming wordt erkend als internationale instelling als bedoeld in artikel 15, punt 10, tweede streepje van richtlijn 77/388/EEG en in artikel 23, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 92/12/EEG.
Schrappen
Amendement 27 Artikel 2, lid 3
3. De gemeenschappelijke onderneming wordt door de lidstaten vrijgesteld van belastingen behalve van BTW en accijnzen. Met name wordt zij vrijgesteld van betaling van registratierechten, vennootschapsbelasting en/of soortgelijke heffingen. De aan het personeel van de gemeenschappelijke onderneming uitbetaalde lonen zijn vrijgesteld van iedere nationale inkomstenbelasting.
3. De gemeenschappelijke onderneming wordt door de lidstaten vrijgesteld van belastingen behalve van BTW en accijnzen. Met name wordt zij vrijgesteld van betaling van registratierechten, vennootschapsbelasting en/of soortgelijke heffingen. Het loon van personeel van de gemeenschappelijke onderneming wordt betaald conform de arbeidsvoorwaarden van de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.
Amendement 28 Artikel 3, lid 1
1. Het in de bijlage vermelde statuut van de onderneming wordt vastgesteld.
1. Het in de bijlage vermelde statuut van de onderneming, dat een integrerend deel vormt van deze verordening, wordt vastgesteld.
Amendement 29 Artikel 3, lid 2
2. Het statuut, met name de artikelen 3, 4, 5, 6 en 8, kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 5, lid 2.
2. Het statuut kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 6 bis.
Amendementen 63 en 61 Artikel 4, lid 1, letters (a) en (b)
a) de bijdragen van haar leden overeenkomstig artikel 1 van haar statuut en
(a) de bijdragen van haar leden overeenkomstig de artikelen 1, 3 en 11 van haar statuut en
b) een heffing op de luchtnavigatieheffingen als bedoeld in artikel 15, lid 3, onder e), tweede streepje van Verordening (EG) nr. 550/2004. De Commissie bepaalt volgens de procedure van artikel 5, lid 2 de regels voor de inning en het gebruik van de heffing.
b) een heffing op de luchtnavigatieheffingen als bedoeld in artikel 15, lid 3, onder e), tweede streepje van Verordening (EG) nr. 550/2004. De Commissie dient een voorstel bij het Europees Parlement en de Raad in waarin de regels voor de inning en het gebruik van de heffing worden bepaald.
Amendement 32 Artikel 4, lid 3
3. Alle communautaire financiële bijdragen aan de gemeenschappelijke onderneming zullen worden gestaakt aan het einde van de in artikel 1 genoemde periode.
3. Alle communautaire financiële bijdragen aan de gemeenschappelijke onderneming zullen worden gestaakt aan het einde van de ontwikkelingsfase, behoudens een andersluidend besluit van het Europees Parlement en de Raad op voorstel van de Commissie.
Amendement 34 Artikel 5, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Het standpunt van de Commissie ten aanzien van besluiten van de raad van bestuur inzake technische aanpassingen aan het ATM-master plan wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG.
Amendement 35 Artikel 5 bis (nieuw)
Artikel 5 bis Toetreding van nieuwe leden De Commissie brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toetreding van nieuwe leden van de gemeenschappelijke onderneming. De toetreding van nieuwe leden, met inbegrip van leden uit derde landen, moet door het Europees Parlement en de Raad worden goedgekeurd.
Amendement 36 Artikel 6
Om de drie jaar vanaf het begin van de activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming en aan het einde van de levensduur van de gemeenschappelijke onderneming verricht de Commissie evaluaties met betrekking tot de uitvoering van de onderhavige verordening, de door de gemeenschappelijke onderneming behaalde resultaten en haar werkmethoden.
Overeenkomstig artikel 173 van het Verdrag verricht de Commissie vanaf het begin van de activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming en aan het einde van de levensduur van de gemeenschappelijke onderneming evaluaties met betrekking tot de uitvoering van de onderhavige verordening, de door de gemeenschappelijke onderneming behaalde resultaten en haar werkmethoden. De Commissie brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de resultaten van deze evaluaties en over de daaruit te trekken conclusies.
Amendement 37 Artikel 6 bis (nieuw)
Artikel 6 bis Herziening Indien de Commissie zulks noodzakelijk acht of indien hetzij het Europees Parlement hetzij de Raad - in het kader van de comitologieprocedure - wenst dat deze verordening of het statuut van de gemeenschappelijke onderneming wordt herzien, dient de Commissie het desbetreffende wetsvoorstel in overeenkomstig de procedure van het Verdrag.
Amendement 38 Bijlage, artikel 1, lid 2, streepje 3
– iedere andere onderneming of openbare dan wel particuliere instelling.
– iedere andere onderneming of openbare dan wel particuliere instelling die ten minste één overeenkomst met de Gemeenschap op het gebied van het luchtvervoer heeft gesloten.
Amendement 39 Bijlage, artikel 1, lid 3, tweede alinea
De Raad van Bestuur besluit of de aanvraag dient te worden goedgekeurd of verworpen. In geval van een gunstig besluit onderhandelt de gemeenschappelijke onderneming over de toetredingsvoorwaarden en legt deze voor aan de Raad van Bestuur. Deze voorwaarden kunnen met name bepalingen met betrekking tot de financiële bijdragen en de vertegenwoordiging in de Raad van Bestuur omvatten.
De Raad van Bestuur adviseert de Commissie of de aanvraag dient te worden goedgekeurd of verworpen en de Commissie dient hiertoe een voorstel in overeenkomstig de procedure van artikel 5 bis. In geval van een gunstig besluit onderhandelt de gemeenschappelijke onderneming over de toetredingsvoorwaarden en legt deze voor aan de Raad van Bestuur. Deze voorwaarden kunnen met name bepalingen met betrekking tot de financiële bijdragen en de vertegenwoordiging in de Raad van Bestuur omvatten.
Amendement 40 Bijlage, artikel 1, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Bij het voorstel of toestemming moet worden verleend voor toetredingsonderhandelingen met een openbare dan wel particuliere onderneming of instelling, rekening houdend met de overeenstemming als bedoeld in het derde streepje van artikel 1, lid 2, van de bijlage, houdt de raad van bestuur in het bijzonder rekening met de volgende criteria:
- met bewijsstukken gestaafde kennis van en ervaring met luchtverkeersbeveiliging en/of met de productie van apparatuur en/of de levering van diensten voor de luchtverkeersbeveiliging;
- de bijdrage die de onderneming of instelling naar verwachting kan leveren aan de uitvoering van het ATM-master plan;
- de financiële zekerheid van de onderneming of instelling;
- mogelijke belangenconflicten.
Amendement 41 Bijlage, artikel 3, lid 1, letter a bis) (nieuw)
a bis) een vertegenwoordiger van de strijdkrachten;
Amendement 42 Bijlage, artikel 3, lid 2
2. De in lid 1 onder b) c) d) e) f) g) bedoelde vertegenwoordigers worden aangewezen door het raadgevend orgaan voor de bedrijfstak dat is opgericht krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 549/2004.
2. Het Europees Parlement krijgt de status van waarnemer in de raad van bestuur.
Amendement 43 Bijlage, artikel 3, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De raad van bestuur wordt voorgezeten door de Commissie.
Amendement 44 Bijlage, artikel 4, lid 1
1. De in artikel 3, lid 1, onder a) en b) bedoelde vertegenwoordigers hebben stemrecht.
1. Alle in artikel 3, lid 1 bedoelde vertegenwoordigers hebben een gewogen stem die evenredig is met hun bijdrage tot de financiën van de gemeenschappelijke onderneming, een en ander in overeenstemming met de bepalingen van lid 2.
Amendement 46 Bijlage, artikel 4, lid 5
5.Ieder besluit met betrekking tot de toetreding van nieuwe leden als bedoeld in artikel 1, lid 2, de benoeming van de uitvoerend directeur en de opheffing van de gemeenschappelijke onderneming moet de instemming hebben van de vertegenwoordiger van de Gemeenschap in de Raad van bestuur.
Schrappen
Amendement 47 Bijlage, artikel 4, lid 5 bis (nieuw)
5 bis. Voor besluiten tot goedkeuring van het ATM-masterplan en eventuele wijzigingen daarop is de instemming vereist van alle stichtende leden. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kunnen dergelijke besluiten niet worden genomen wanneer de in artikel 3, lid 1, onder c) tot en met f) bedoelde vertegenwoordigers zich daartegen unaniem verzetten.
Amendement 48 Bijlage, artikel 4, lid 5 ter (nieuw)
5 ter. Het ATM-masterplan wordt aan het Europees Parlement meegedeeld en toegezonden.
Amendement 49 Bijlage, artikel 5, lid 1, letter b)
b) te beslissen over de toetreding van nieuwe leden;
b) voorstellen te doen voor de toetreding van nieuwe leden;
Amendement 50 Bijlage, artikel 5, lid 1, letter c)
c) de uitvoerend directeur te benoemen en het organogram goed te keuren;
c) de uitvoerend directeur te benoemen overeenkomstig de procedure van artikel 6, de leden 1 en 2 van de bijlage en het organogram goed te keuren;
Amendement 51 Bijlage, artikel 5 bis (nieuw)
Artikel 5 bis Voorkomen van belangenconflicten 1.De leden van de gemeenschappelijke onderneming of van de raad van bestuur en het personeel van de gemeenschappelijke onderneming nemen niet deel aan de voorbereiding van openbare aanbestedingen dan wel de evaluatie of gunning van opdrachten, indien zij eigenaar zijn van of partnerschapsovereenkomsten hebben gesloten met instellingen die potentiële kandidaten voor openbare aanbestedingen zijn of dergelijke instellingen vertegenwoordigen.
2.De leden van de gemeenschappelijke onderneming en van de raad van bestuur dienen kennis te geven van enig direct of indirect persoonlijk of bedrijfsbelang bij de resultaten van de beraadslagingen van de raad van bestuur in verband met enig onderwerp op de agenda. Deze verplichting geldt ook voor het personeel van de gemeenschappelijke onderneming in verband met de aan hen toegewezen taken.
3.Op basis van de in lid 2 bedoelde kennisgeving kan de raad van bestuur leden, deelnemers of personeel in geval van een eventueel belangenconflict uitsluiten van de besluitvorming of de takenuitvoering. Uitgesloten leden, deelnemers en personeel hebben geen toegang tot informatie met betrekking tot aangelegenheden waar sprake is van een mogelijk belangenconflict.
Amendement 52 Bijlage, artikel 6, lid 1
1. De uitvoerend directeur is belast met het dagelijks beheer van de gemeenschappelijke onderneming en is de wettige vertegenwoordiger ervan. Hij wordt benoemd door de Raad van Bestuur op voordracht van de Commissie. Hij oefent zijn functies volledig onafhankelijk uit.
1. De uitvoerend directeur wordt op grond van verdiensten en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook relevante bekwaamheid en ervaring, door de Raad van Bestuur benoemd aan de hand van een door de Commissie en Eurocontrol voorgestelde lijst van ten minste drie kandidaten, op basis van het resultaat van een openbaar vergelijkend onderzoek en na advies van de door het Europees Parlement aangewezen vertegenwoordiger. De raad van bestuur neemt een besluit met een meerderheid van drievierde van zijn leden.
Amendement 53 Bijlage, artikel 6, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Op voorstel van de Commissie kan deze termijn, na advies van de door het Europees Parlement aangewezen vertegenwoordiger en na evaluatie, eenmaal met maximaal drie jaar worden verlengd.
Amendement 54 Bijlage, artikel 8, inleidende formule
Met het oog op de uitvoering van de in artikel 1 omschreven taken sluit de gemeenschappelijke onderneming met Eurocontrol een overeenkomst volgens welke:
1.Met het oog op de uitvoering van de in artikel 1 omschreven taken sluit de gemeenschappelijke onderneming specifieke overeenkomsten met haar leden.
1 bis. De rol en de bijdrage van Eurocontrol worden vastgelegd in een overeenkomst met de gemeenschappelijke onderneming. In deze overeenkomst wordt het volgende vastgelegd:
Amendement 55 Bijlage, artikel 8, letters a) en b)
a) Eurocontrol de resultaten van de definitiefase deelt met de gemeenschappelijke onderneming;
a) de modaliteiten van overdracht en gebruik van de resultaten van de definitiefase aan de gemeenschappelijke onderneming vastlegt;
b) Eurocontrol de verantwoordelijkheid krijgt voor de volgende taken die voortvloeien uit de uitvoering van het "plan" alsmede voor het beheer van de daarmee gemoeide gelden:
b) de taken en verantwoordelijkheden van Eurocontrol bij de uitvoering van het ATM-masterplan omschrijft zoals:
Amendement 56 Bijlage, artikel 11, lid 3, alinea 1
3. De in artikel 1, lid 2, tweede en derde streepje bedoelde leden verbinden zich er toe een eerste bijdrage te betalen van minimaal 10 miljoen euro binnen een jaar na hun aanvaarding als lid van de gemeenschappelijke onderneming. Dit bedrag bedraagt slechts 5 miljoen euro voor degenen die zich binnen 12 maanden na de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming als lid opgeven.
3. De in artikel 1, lid 2, tweede en derde streepje bedoelde leden verbinden zich er toe een eerste bijdrage te betalen van minimaal 10 miljoen EUR binnen een jaar na hun aanvaarding als lid van de gemeenschappelijke onderneming.
Amendement 57 Bijlage, artikel 11, lid 3, alinea 2
Voor de zich individueel of collectief als lid opgevende ondernemingen die kunnen worden aangemerkt als kleine of middelgrote ondernemingen in de zin van de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen wordt dit bedrag teruggebracht op 250.000 euro ongeacht het ogenblik van hun toetreding.
Voor de zich individueel of collectief als lid opgevende ondernemingen die kunnen worden aangemerkt als kleine of middelgrote ondernemingen in de zin van de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen wordt dit bedrag teruggebracht tot 250 000 EUR ongeacht het ogenblik van hun toetreding, waarbij stichtende leden hun bijdrage binnen een door de betrokken partijen overeen te komen periode over meerdere betalingen kunnen spreiden.
Amendement 58 Bijlage, artikel 11, lid 5
5. Bijdragen in natura zijn mogelijk. Deze worden beoordeeld op hun waarde en op hun nut voor de verwezenlijking van de taken van de gemeenschappelijke onderneming.
5. Bijdragen in natura zijn toegestaan en worden vastgelegd in de overeenkomsten als bedoeld in artikel 8 van deze bijlage. Deze worden beoordeeld op hun waarde en op hun nut voor de verwezenlijking van de taken van de gemeenschappelijke onderneming.
Amendement 59 Bijlage, artikel 17
De gemeenschappelijke onderneming is eigenaar van alle roerende en onroerende goederen die worden vervaardigd of die aan haar worden overgedragen voor de uitvoeringsfase van het SESAR-project.
De gemeenschappelijke onderneming is eigenaar van alle roerende en onroerende goederen die door haar worden vervaardigd of die aan haar worden overgedragen voor de ontwikkelingsfase van het SESAR-project, een en ander in overeenstemming met de door haar gesloten lidmaatschapsovereenkomsten. De gemeenschappelijke onderneming kan toegangsrechten verlenen tot kennis die voortvloeit uit het project, met name aan haar leden, maar ook aan de lidstaten en/of aan Eurocontrol met het oog op hun eigen niet-commerciële doeleinden.
– gezien de mededeling van de Commissie met haar jaarlijkse verklaring over de eurozone (COM(2006)0392),
– gezien de najaarsprognose van de Commissie van september 2006,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 juli 2003 over de internationale rol van de eurozone en de eerste evaluatie van de invoering van de chartale euro(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 april 2006 over de toestand van de Europese economie: voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2006(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2006 over de herziening van de strategie van het Internationaal Monetair Fonds(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 mei 2006 over openbare financiën in de Economische en Monetaire Unie (EMU)(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over de uitbreiding van de eurozone(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2006 over het jaarverslag 2005 van de Europese Centrale Bank(6),
– gezien de verslagen van de Europese Centrale Bank (ECB) over de internationale rol van de euro en over de financiële integratie van de eurozone,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2005 over het belastingstelsel voor ondernemingen in de Europese Unie: een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting(7),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0381/2006),
A. overwegende dat de lidstaten door het lidmaatschap van de eurozone economisch nauwer worden vervlochten en hun economisch beleid beter moet worden gecoördineerd om zwakke punten in de structuur te verhelpen, bedreigingen van buitenaf te pareren en meer welvaart en een groter concurrentievermogen te creëren, teneinde voorbereid te zijn op een grotere, geglobaliseerde economie,
B. overwegende dat de economische groei in de eurozone in 2006 toeneemt en op een bredere grondslag lijkt te berusten, nu de binnenlandse vraag en vooral de investeringen, aantrekken, maar dat de groei in 2007 wellicht zal vertragen als gevolg van de hoge olieprijzen, van inhaaleffecten van de stijging van de eurokoers en van de groeivertraging in de VS,
C. overwegende dat de groeipotentie van de eurozone gewoonlijk op 2% per jaar geschat wordt, en dat deze op 3% moet worden gebracht en gehouden om de meer dan twaalf miljoen Europese werklozen een baan te verschaffen, om hun beschikbare inkomen te verhogen en om middelen te reserveren ter financiering van Europa's unieke verzorgingsstaten,
D. overwegende dat er ten aanzien van het criterium voor het inflatiepercentage twee verschillende definities worden gebruikt voor het begrip "prijsstabiliteit"; aan de ene kant spreekt de ECB over de noodzaak om de inflatie dicht bij, maar onder de 2 % te houden, terwijl de ECB en de Commissie in hun convergentieverslagen een referentiewaarde hanteren die berekend wordt als het gemiddelde inflatiepercentage over de afgelopen maanden in de drie lidstaten met de beste prestaties in termen van prijsstabiliteit plus 1,5 procentpunten, zulks op basis van het Protocol inzake de convergentiecriteria, waarnaar verwezen wordt in artikel 121, lid 1 van het EG-Verdrag, dat ervan uitgaat dat de beste prestatie in termen van prijsstabiliteit een zo laag mogelijke inflatie betekent,
E. overwegende dat de eurozone vanaf 1 januari 2007 maar 13 lidstaten omvat, maar dat de coördinatie van het macro-economisch beleid en de gemeenschappelijke markt alle 27 lidstaten aanbelangen,
F. overwegende dat de externe vertegenwoordiging van de eurozone in internationale instellingen en op internationale fora niet overeenkomt met het economische gewicht van de eurozone in de wereldeconomie; overwegende dat sinds de invoering van de euro weinig vooruitgang is geboekt om ervoor te zorgen dat de eurozone in internationale instellingen en op internationale fora met één stem spreekt en overwegende dat deze tekortkoming het voor de eurozone moeilijk maakt om haar belangen te verdedigen en leiderschap te tonen om de mondiale economische uitdagingen aan te gaan,
G. overwegende dat de ECB met de Raad de verantwoordelijkheid draagt voor kwesties in verband met de wisselkoersen en de internationale vertegenwoordiging van de eurozone,
H. overwegende dat de Eurogroep als voornaamste opdracht heeft om de informele dialoog met de ECB te voeren en dat zijn voornaamste taken zijn om gemeenschappelijke standpunten op te stellen voor het algemene functioneren van de economie van de eurozone en onderzoek te doen naar de ontwikkeling van de wisselkoers van de euro ten opzichte van andere munteenheden,
Macro-economisch beleid
1. is tevreden met de presentatie door de Commissie van haar eerste jaarverslag over de eurozone, dat de evolutie van de economieën van de eurozone in 2006 weerspiegelt en een nuttige bijdrage is aan het debat over de gezamenlijke uitdagingen op het gebied van economisch beleid waar de landen van de eurozone voor staan;
2. is de mening toegedaan dat heldere en doorzichtige regels over hoe de twee voornaamste pijlers - de geldhoeveelheid enerzijds en alle verdere informatie over de toekomstige inflatie anderzijds - de operationele besluitvorming in het kader van het monetaire beleid beïnvloeden, dit beleid voorspelbaarder en doeltreffender kunnen maken; is eveneens de mening toegedaan dat notulen van de vergaderingen van de raad van bestuur van de ECB moeten worden gepubliceerd, met een duidelijke uiteenzetting van de argumenten voor en tegen de genomen besluiten en de redenen waarom deze besluiten zijn genomen; acht deze transparantie belangrijk, omdat de markt zo een duidelijker beeld van het monetaire beleid van de ECB kan krijgen;
3. verlangt, aangezien de monetaire stimulatie van de laatste jaren thans geleidelijk wordt beëindigd, dat de Commissie een strikte interpretatie van het vernieuwde stabiliteits- en groeipact in acht neemt, en dat de lidstaten gezamenlijk streven naar reductie van hun begrotingstekort na conjunctuurcorrectie met 0,5% per jaar, hetgeen zal helpen om inflatiedruk in de kiem te smoren en de rentevoeten zo laag te houden dat zij geen bedreiging vormen voor de huidige economische opleving; herinnert in dit verband aan de toegevoegde waarde van betere fiscale, met name budgettaire coördinatie tussen de lidstaten, met het oog op een coherenter macro-economisch beleidsevenwicht, in vergelijking met het goed ontwikkelde monetaire beleid van de EMU;
4. zonder het subsidiariteitsbeginsel op fiscaal gebied aan te vechten en met inachtneming van de prerogatieven van de nationale regeringen wat het bepalen van hun structuur- en begrotingsbeleid betreft, acht het belangrijk dat alle lidstaten, op zijn minst degenen die deel uitmaken van de eurozone, hun begrotingsprojecties op soortgelijke criteria stoelen, om verschillen als gevolg van het gebruik van verschillende macro-economische voorspellingen (mondiale groei, groei in de EU, prijs van een vat olie, rentevoeten) en andere parameters te voorkomen; is van mening dat de Commissie een aanzienlijke bijdrage kan leveren om deze opdracht te volbrengen;
5. maant de lidstaten aan een wezenlijk deel van de extra fiscale inkomsten die de huidige economische groei genereert, te gebruiken om de overheidsschuld terug te dringen, waardoor middelen beschikbaar komen voor onderwijs, beroepsopleiding, infrastructuur, onderzoek en innovatie, overeenkomstig de doelen die zijn gesteld met de Lissabon-Göteborg-strategie, en om de problemen ten gevolge van de vergrijzing en de klimaatverandering het hoofd te bieden;
6. brengt de Commissie in herinnering dat het Parlement in zijn hierboven genoemde resolutie van 4 april 2006 de noodzaak heeft onderstreept van een algemene herziening van het belastingstelsel in de lidstaten, hetgeen een sleutelmethode is om het concurrentievermogen van de economie en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren;
7. verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de baten voor de eurozone en de Unie als geheel van een betere werking van de economische peiler van de EMU, toegepast op de eurozone, wat groei en werkgelegenheid betreft;
Economische hervormingen
8. herinnert in deze samenhang aan het belang van een actieve en spoedige uitvoering van de Lissabon-strategie, gelijkelijk op alle niveaus en beleidsterreinen, met een ondersteunende beleidsmix van hervormingen op economisch, werkgelegenheids-, milieu- en sociaal beleid;
9. is zich ervan bewust dat de economie van de eurozone zich maar erg traag aan het mondiale herstel van de groei heeft aangepast, vooral door de zwakke binnenlandse vraag, en dat economische hervormingen op de markten voor producten, arbeid en kapitaal ertoe zullen bijdragen dat prijzen en lonen sneller op veranderende economische omstandigheden kunnen reageren, hetgeen van essentieel belang is om het groeipotentieel te verhogen, ongegronde inflatie en groeiverschillen tussen de lidstaten van de eurozone aan te pakken en zich aan potentieel negatieve mondiale ontwikkelingen aan te passen;
10. houdt rekening met het feit dat sommige lidstaten zich in hun nationale hervormingsprogramma's (NHP's) vastberaden hebben getoond; is zich er evenwel van bewust dat dit niet volstaat en dringt er bij de lidstaten op aan dat zij actie ondernemen; herinnert eraan dat de economische prestaties verbeterd kunnen worden door een gedragscode vast te stellen die voorziet in wederzijdse controle door de lidstaten van de NHP's door uitwisseling van beproefde methoden en door jaarlijkse publicatie door de Commissie van een ranglijst van de landen die het best, respectievelijk het slechtst presteren, zoals is voorgesteld in het rapport "Facing the Challenge, the Lisbon strategy for growth and employment" van november 2004 van de groep op hoog niveau van de Commissie onder voorzitterschap van de heer Wim Kok;
11. is van mening dat de landen van de eurozone gelijktijdig vooruitgang moeten blijven boeken bij de drie pijlers van het Lissabon-Göteborg model (economische groei, sociale cohesie en milieubescherming) en benadrukt de mogelijkheden die het "flexicurity"-model (flexibiliteit en zekerheid) biedt om de participatie op de arbeidsmarkt, met name van vrouwen, oudere werknemers, jongeren, langdurig werklozen en immigranten, te vergroten;
12. spreekt nogmaals als zijn overtuiging uit dat de invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting in Europa ook kan worden bereikt door nauwere samenwerking, als de lidstaten er niet in zouden slagen een unaniem akkoord te bereiken; onderstreept dat het mechanisme van nauwere samenwerking – hoewel minder wenselijk dan een unaniem akkoord van de lidstaten – de overgrote meerderheid van de lidstaten in staat zou stellen vooruitgang op het gebied van een gemeenschappelijk kader voor bedrijfsbelasting op de gemeenschappelijke markt te boeken, met de mogelijkheid voor de lidstaten die niet deelnemen, om in een later stadium toe te treden; acht deze kwestie bijzonder relevant voor de eurozone en dringt er bij de lidstaten van de eurozone op aan hun inspanningen op te voeren, om vooruit te gaan op dit terrein;
Interne markt
13. acht de voltooiing van de interne markt, in het bijzonder op het gebied van het dienstenverkeer, van levensbelang voor de economische groei en het scheppen van banen binnen de EMU en roept daarom op tot een vollediger en betere implementatie van de richtlijnen; veroordeelt het beleid van enkele lidstaten, die hun sleutelsectoren in de industrie en het dienstenverkeer afschermen voor grensoverschrijdende concurrentie, en beklemtoont opnieuw dat het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal voor het Parlement een primordiaal beginsel is;
14. stemt met de Commissie in over de noodzaak om belemmeringen voor de oprichting van een gemeenschappelijke eurobetaalruimte te verwijderen en verdere maatregelen te nemen om de gefragmenteerde markt van de financiële diensten aan particulieren (spaarplannen, hypotheken, verzekeringen en pensioenen) open te stellen en hierbij de bescherming van de consument te garanderen; acht het van belang dat een pan-Europese aanpak wordt ontwikkeld voor het reguleren van en toezien op de financiële markten, en herhaalt dat de regelgeving inzake de solvabiliteit van verzekeringsondernemingen (solvabiliteit II) en inzake de discretionaire bevoegdheid van de toezichthoudende instanties bij grensoverschrijdende fusies moet worden bekeken om conflicten tussen de toezichthoudende instantie van het gastland en die van het thuisland te voorkomen;
15. is van mening dat een ambitieus innovatiebeleid van de EU cruciaal is voor duurzame ontwikkeling en het scheppen van banen en dat het als topprioriteit dient opgenomen in het kader van een verbeterde aanpak van de economische coördinatie; betreurt dat de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in de eurozone ongeveer 2% van het BBP bedragen en zo aanzienlijk onder de doelstelling voor de hele EU van 3% liggen; roept de Commissie op concrete voorstellen te doen voor de O&O-financiering in de EU en voor een doeltreffend raamwerk voor de intellectueeleigendomsrechten; roept de lidstaten op om meer middelen te besteden aan onderzoek en innovatie en om bedrijven en universiteiten die in O&O investeren, fiscale stimuli te geven, in de wetenschap dat dergelijke stimuli beter geschikt zijn dan directe subsidies om te zorgen dat de openbare middelen worden gebruikt ter ondersteuning van om succesvolle nieuwe ondernemingen;
16. meent dat de arbeidsmarkten flexibeler moeten worden en dat de onderdelen van de wetgeving inzake vaste arbeid in loondienst die de aanpassing van de arbeidsmarkt in de weg kunnen staan, moeten worden ingetrokken; erkent dat de reële lonen en de productiviteit op de lange duur gelijktijdig moeten toenemen; betreurt het dat geen rekening gehouden is met bepaalde voorstellen van het Parlement, met name betreffende de verbetering van de kinderopvang, het bekomen van een beter evenwicht tussen werk en privé-leven, het geven van aansporingen aan werknemers om vrijwillige pensionering uit te stellen en het opstellen van beleid om legale immigranten in de arbeidsmarkt op te nemen en de illegale immigratie te bestrijden;
17. betreurt het dat het huidige niveau van het onderwijs en levenslang leren, dat topprioriteit moet hebben in het kader van betere economische coördinatie, duidelijk onvoldoende is en stemt in met de meeste maatregelen die de Commissie voorstelt; betreurt het evenwel dat sommige van de door het Parlement goedgekeurde voorstellen niet zijn overgenomen, in het bijzonder die ter verbetering van de kennis van vreemde talen, wiskunde en natuurwetenschappen in het lager en middelbaar onderwijs, die ten doel hadden een geïntegreerd beroepsopleidingmodel tot stand te brengen, meer studenten voor een loopbaan in een exact vak te doen kiezen, de samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven te versterken, onderwijsvoorzieningen waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de arbeidsmarkt te bevorderen, iedereen toegang tot derdecyclusonderwijs te garanderen, levenslang leren te promoten en het probleem van langdurige en jongerenwerkloosheid dienovereenkomstig aan te pakken, alsmede te zorgen voor een betere bekendmaking, verspreiding en toepassing van de resultaten van onderzoek;
18. verzoekt de lidstaten en de Commissie om topprioriteit te geven aan de totstandbrenging van een interne markt voor energie, een beter O&O-beleid op het gebied van alternatieve energiebronnen en milieuvriendelijker en schonere energie, met inbegrip van bevordering van hernieuwbare energiebronnen, meer inspanningen om energie te sparen en deze efficiënter te gebruiken, alsmede versterking van de politieke en economische banden met zoveel mogelijk productielanden ten einde de energiebronnen te diversifiëren en tekorten in de voorziening op te vangen;
Een goed werkende EMU
19. is het met de Commissie eens dat de verschillen in groei en inflatie tussen de landen van de eurozone, respectievelijk tot 4,5% en tot 2,7%, in steeds sterkere mate zijn terug te voeren op structurele oorzaken; betreurt dat het uiteenlopen van de inflatiecijfers tussen de lidstaten met hogere inflatiecijfers een negatief effect heeft op het concurrentievermogen en de monetaire stabiliteit van de eurozone als geheel; merkt op dat deze verschillen soms deel uitmaken van een positief proces van convergentie in inkomens en prijsniveaus, in het kader van het "inhaalproces"; dringt er nogmaals bij de lidstaten van de eurozone op aan om hun inspanningen op te voeren om tot een effectieve coördinatie te komen van hun economisch en monetair beleid, met name door versterking van hun gemeenschappelijke strategieën binnen de Eurogroep, ten einde een betere reële convergentie van de economieën te bereiken en de risico's van asymmetrische schokken binnen de EMU te beperken;
20. heet Slovenië welkom als lid van de eurozone op 1 januari 2007; dringt er bij de nieuwe lidstaten op aan de nodige maatregelen te nemen om te voldoen aan de convergentiecriteria van Maastricht en wijst erop dat de ECB en de Commissie het in het EG-Verdrag vastgelegde criterium van prijsstabiliteit moeten toepassen, dat verschilt van het criterium dat de ECB hanteert in haar monetaire beleid; stelt voor dat de ECB en de Commissie nagaan of het terecht is dat er twee verschillende criteria zijn;
21. erkent dat de inflatie overeenkomstig de convergentiecriteria van Maastricht niet meer dan 1,5% hoger mag liggen dan de inflatie van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren; wijst erop dat zowel de definitie van de drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren als de methode voor de berekening van de referentiewaarde aandachtig moeten worden onderzocht, omdat er nu twaalf lidstaten zijn die deelnemen in de EMU en de gemeenschappelijke munt gebruiken die in een gemeenschappelijke monetair beleid wordt beheerd, en dat de verschillen in hun individuele prestaties op het gebied van inflatie veeleer een afspiegeling zijn van structurele factoren dan van verschillen in macro-economisch beleid;
22. verzoekt de Commissie en Eurostat voort te gaan met de verhoging van de kwaliteit van de statistische macrogegevens (in het bijzonder begrotingstekort en overheidsschuld) en al hun instrumenten te gebruiken om fiscale onevenwichtigheden in een van de lidstaten te voorkomen; wenst dat de Commissie grotere bevoegdheden krijgt om de kwaliteit van de doorgegeven cijfers te controleren;
23. verzoekt de Commissie nauwgezetter te letten op het effect van het gedrag van de financiële markten op de macro-economische situatie in de eurozone;
24. verzoekt de bevoegde controleurs hun inspanningen op te voeren om de activiteiten van hedge funds efficiënter te controleren gezien de inherente risico's daarvan, en verzoekt de eurogroep deze kwestie nader te onderzoeken;
Externe vertegenwoordiging
25. is ingenomen met het in de Raad bereikte akkoord om op de jaarvergadering van de instellingen van Bretton Woods op 19 en 20 september 2006 te Singapore met één stem te spreken; benadrukt dat de standpunten van de vertegenwoordigingen van de lidstaten binnen het IMF beter op elkaar moeten worden afgestemd; verzoekt de lidstaten nogmaals te streven naar de totstandbrenging van één kiesgroep - mogelijk beginnend als eurokiesgroep, met als doel op lange termijn een consistente EU-vertegenwoordiging te garanderen, met de medewerking van het voorzitterschap van de ECOFIN-Raad en de Commissie en onder de controle van het Europees Parlement;
Coördinatie
26. is tevreden met de herverkiezing van Jean-Claude Juncker als voorzitter van de eurogroep; is van mening dat de eurogroep het eens moet worden over een routekaart voor de doelstellingen van de eurozone in de komende twee jaar;
27. wijst erop dat in het EG-Verdrag niet wordt verduidelijkt hoe de Raad zijn verantwoordelijkheid voor het wisselkoersbeleid moet uitoefenen; dringt bij Eurogroep, Raad en ECB aan op intensivering van de coördinatie van hun activiteiten op het gebied van het wisselkoersbeleid;
28. benadrukt dat intensievere samenwerking in de eurozone nodig is om de economische governance en het proces van de Europese eenmaking te versterken, teneinde de mondiale economische uitdagingen aan te pakken; verzoekt de Commissie daarom ervoor te zorgen dat het jaarverslag over de eurozone in de toekomst een concretere reeks instrumenten biedt om een intensievere dialoog mogelijk te maken tussen de EU-instellingen die ijveren voor een verbetering van de economische governance van de Unie; verzoekt de Commissie de activiteiten van de eurogroep en haar voorzitter krachtig te steunen;
29. is van mening dat een regelmatiger en gestructureerder dialoog over macro-economische topics tussen de Eurogroep, de Commissie en het Parlement, vergelijkbaar met de monetaire dialoog tussen het Parlement en de ECB, nuttig voor alle betrokken partijen zou zijn om de bestaande kaders en dialoog te verdiepen en dat die op zijn minst elke 3 maanden zou moeten plaats vinden om de problemen die de economie in de eurozone bedreigen te bespreken en aan te pakken;
30. is van mening dat de periodieke bijeenkomsten van het Europees Parlement met de nationale parlementen duidelijk een significante rol kunnen spelen om betere controle van de nationale parlementen over de vereiste coördinatie van het economisch beleid te helpen ontwikkelen;
o o o
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Eurogroep, de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank.
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over een thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu (COM(2005)0504),
– gelet op het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (6de MAP)(1),
– gelet op het voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Richtlijn mariene strategie) (COM(2005)0505),
– gelet op Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(2) (de Waterkaderrichtlijn), die onder meer tot doel heeft bij te dragen aan de bescherming van territoriale en mariene wateren en aan het voorkomen en bestrijden van mariene verontreiniging,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2003 over de mededeling van de Commissie "Naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu"(3),
– gelet op het laatste rapport over de toestand van het milieu van het Europees Milieuagentschap (EMA), uitgebracht in 2005(4),
– gelet op de beleidsnota van het Instituut voor Europees milieubeleid (IEEP)(5),
– gelet op het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (UNCLOS)(6),
– gelet op het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu van de Oostzee (Helsinki-Commissie)(7),
– gelet op het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR)(8),
– gelet op het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen vervuiling en de bijkomende protocollen (het Verdrag van Barcelona)(9),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0364/2006),
A. overwegende dat het mariene milieu zwaar onder druk staat en voornoemd rapport van het EMA in de ecosystemen van de Europese zee- en kustwateren de eerste tekenen signaleert van structurele veranderingen in de voedselketen, hetgeen blijkt uit de verdwijning van essentiële soorten, de verschijning van grote concentraties van voornamelijk planktonachtige soorten die andere soorten verdringen, en de verbreiding van invasieve soorten. Dit alles is het gevolg van klimaatverandering en de immer uitdijende activiteit van de mens,
B. overwegende dat het 6de MAP prioriteit verleent aan acties voor betere bescherming van mariene gebieden en sterkere integratie van het milieubeleid in andere communautaire beleidsvelden,
C. overwegende dat de EU-wateren de grootste ter wereld zijn en dat de oppervlakte ervan groter is dan het totale EU-grondgebied. Twintig lidstaten hebben een of meer kusten die bij elkaar opgeteld een lijn vormen van bijna 70 000 km, en bijna de helft van de bevolking in de EU woont op minder dan 50 km afstand van de kust. In 2004 namen de maritieme regio's van de 15 lidstaten reeds meer dan 40% van het BNP voor hun rekening. Scheepsbouw, havens, visserij en daarmee verwante diensten bieden werk aan tweeëneenhalf miljoen mensen. De EU heeft 1 200 havens: 90% van haar externe handel en 41% van haar interne handel is aangewezen op goederenvervoer over zee,
D. overwegende dat toerisme, visserij en aquacultuur activiteiten zijn die alleen gedijen in een marien milieu dat in een goede milieutoestand verkeert,
E. overwegende dat tijdens de Wereldtop in Johannesburg over duurzame ontwikkeling in 2002 de partijen zijn overeengekomen de achteruitgang van de mariene biodiversiteit tegen 2012 aanzienlijk te vertragen, een voornemen dat tijdens de conferentie over biodiversiteit in Curitiba in 2006 werd herhaald,
F. overwegende dat de lidstaten alle passende maatregelen moeten nemen om natuurlijke habitats en biologische diversiteit in de zee in stand te houden en de ecosystemen in hun kustwateren te beschermen; overwegende dat zulke maatregelen ook moeten worden genomen om het duurzame gebruik van natuurlijke rijkdommen in hun zeeën te waarborgen,
G. overwegende dat goed beleid afhangt van informatie van hoge kwaliteit, en het gebruik van wetenschappelijke informatie op verschillende bestuursniveaus is vereist, waardoor leemten in de kennis worden herkend en aangevuld, dubbele gegevensinzameling en research worden tegengegaan en de harmonisering, ruime verspreiding en het gebruik van mariene wetenschap en gegevens worden bevorderd,
H. overwegende dat niet genoeg kan worden benadrukt dat de criteria ter definiëring van een goede milieutoestand ruim genoeg moeten worden gekozen, aangezien deze kwaliteitsdoelstellingen waarschijnlijk voor lange tijd bepalend zullen zijn voor de maatregelenprogramma's,
I. overwegende dat, teneinde het mariene milieu in een specifiek marien gebied te verbeteren, internationale maatregelen vereist zijn in alle sectoren die het betrokken gebied beïnvloeden, d.w.z. er kunnen maatregelen vereist zijn binnen het mariene gebied zelf, de aangrenzende mariene gebieden en kustgebieden, het stroomgebied en, in het geval van bepaalde grensoverschrijdende verspreiding van stoffen, in overige regio's,
J. overwegende dat sommige arctische wateren van belang zijn voor de Gemeenschap en de Europese Economische Ruimte, en dat sommige lidstaten (Denemarken, Finland en Zweden) deel uitmaken van de Arctische Raad,
K. overwegende dat de Zwarte Zee na de komende EU-uitbreiding in 2007 met Bulgarije en Roemenië tot de Europese wateren zal behoren,
L. overwegende dat de Gemeenschap en haar lidstaten partij zijn bij verschillende internationale overeenkomsten die belangrijke verplichtingen inhouden inzake de bescherming van mariene wateren tegen vervuiling, met name de HELCOM- en de OSPAR-overeenkomsten en de Overeenkomst voor de bescherming van de Middellandse Zee tegen vervuiling,
M. overwegende dat de bescherming en versterking van het mariene milieu niet bereikbaar zijn door nationale inspanningen alleen, maar nauwe regionale samenwerking en andere passende internationale maatregelen vereisen,
Vaststelling van het juiste ambitieniveau
1. verwelkomt de Thematische Strategie van de Commissie voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu en de overkoepelende doelstelling het duurzame gebruik van de zeeën en het behoud van mariene ecosystemen te bevorderen; constateert met teleurstelling dat het voorstel voor een richtlijn mariene strategie in deze vorm de regionale en lokale autoriteiten niet zal bewegen tot het nemen van de juiste maatregelen;
2. gelooft in de leidende rol van de EU in dit proces en roept daarom op tot een krachtig EU-beleid op het gebied van mariene bescherming, dat verdere achteruitgang van de biodiversiteit en verslechtering van het mariene milieu moet verhinderen en herstel van de mariene biodiversiteit moet bevorderen;
3. vraagt om de invoering in de richtlijn van een gemeenschappelijke, voor de gehele EU geldende definitie van goede milieutoestand, op te vatten als de milieutoestand waarbij alle mariene ecosystemen binnen een bepaalde mariene regio zodanig worden beheerd dat zij op een evenwichtige en zelfstandige wijze, tegen de achtergrond van ecologische verandering kunnen functioneren, en daarbij zowel de biodiversiteit als de menselijke activiteiten kunnen onderhouden. Dit zou een doelmatiger uitvoering van de richtlijn mariene strategie ten goede komen;
4. merkt op dat een goede toestand van het milieu van de Europese regionale zeeën alleen bereikbaar is door krachtig en gecoördineerd optreden op regionaal niveau en niet zozeer door individueel optredende lidstaten, en verlangt daarom dat in de richtlijn mariene strategie de wettelijke verplichting voor de lidstaten wordt opgenomen om een goede toestand van het milieu tot stand te brengen; is daarom van mening dat de strategie moet resulteren in bindende supranationale verplichtingen die tevens gemeenschappelijke toezeggingen in derde landen kunnen omvatten;
5. pleit voorts voor opneming van een lijst van generieke kwalitatieve descriptoren, criteria en normen aan de hand waarvan een goede milieutoestand zich laat herkennen, dat wil zeggen een bestaande lijst die door de belanghebbenden op marien gebied algemeen wordt aanvaard, waarbij verdere verbetering en uitwerking van de lijst mogelijk blijft;
6. vindt het belangrijk dat de doelstellingen, maatregelen, bewoordingen en concepten zoals opgenomen en gebruikt in de richtlijn mariene strategie en overige richtlijnen inzake het mariene milieu, zoals de waterkaderrichtlijn en de habitatrichtlijn(10), met elkaar in overeenstemming worden gebracht ten behoeve van de duidelijkheid en om coördinatie tussen deze richtlijnen mogelijk te maken;
7. vindt dat er snel maatregelen moeten worden genomen om de kwaliteit van het water te verbeteren en maakt zich daarom zorgen over de langgerekte tijdsplanning die is opgesteld in het voorstel voor een richtlijn mariene strategie; is van mening dat het beter zou zijn om de tijdsplanning overeen te stemmen met de tijdsplanning voor de waterkaderrichtlijn;
8. merkt op dat de tijdsplanning voor de waterkaderrichtlijn, waarbij een goede ecologische toestand van de kustwateren in 2015 moet zijn bereikt, al door de lidstaten is doorgevoerd; vindt het niet logisch en juist om gelijktijdig een minder ambitieuze doelstelling voor te stellen voor gedeeltelijk overlappende en aangrenzende mariene gebieden; benadrukt dat in een aantal kustwateren alleen een goede milieutoestand bereikbaar is als er een dienovereenkomstig goede toestand van het milieu in de aangrenzende mariene gebieden wordt bewerkstelligd;
Synergieën met EU-beleid
9. verwelkomt het Groenboek "Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie"(COM(2006)0275), waarin een integrale benadering wordt voorgestaan voor de duurzame ontwikkeling van de oceanen, maar waarschuwt voor al te grote nadruk op een economische benadering en benadrukt dat er een balans moet worden gevonden tussen economische en ecologische belangen; verwacht dat de richtlijn mariene strategie, de ecologische pijler waarop dit berust, het juridisch kader voor het behoud en de integriteit van het mariene milieu zal bieden en daarmee ook het juridische kader voor de juiste beheerseenheden - de mariene regio's en strategieën - voor planning en besluitvorming op marien gebied;
10. vindt dat als de doelen en maatregelen met betrekking tot de mariene milieubescherming niet voldoende vergaand zijn, de implicaties voor lidstaten moeten worden verhelderd, d.w.z. dat er moet worden nagedacht over hoe het doel van de richtlijn – goede toestand van het milieu – feitelijk kan worden bereikt;
11. merkt op dat de lidstaten de naleving van de bestaande mariene bestanddelen van het Natura 2000-netwerk op een lager pitje hebben gezet; moedigt de lidstaten aan om overeenkomstig de vogel(11)- en habitatrichtlijnen, mariene beschermingsgebieden aan te wijzen die vanuit wetenschappelijk oogpunt of oogpunt van biodiversiteit van belang zijn of die onder zware druk staan;
12. heeft een voorkeur voor langlopende inspanningen waarmee ecologische doelstellingen in het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) worden geïntegreerd en zo aan de vereisten wordt voldaan voor duurzame ontwikkeling, maar blijft eraan vasthouden dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om meer dwingende maatregelen op de korte termijn te implementeren, bijvoorbeeld de instelling van gesloten gebieden (mariene natuurreservaten) of mariene beschermingsgebieden om de meest kwetsbare mariene ecosystemen te beschermen;
13. betreurt het dat de Commissie, zowel in haar mededeling als in de richtlijn mariene strategie, voorbij gaat aan de mariene wateren van Franse overzeese departementen en rond de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, niettegenstaande de in artikel 299 van het EG-Verdrag genoemde voorwaarden, alsmede aan de mariene wateren van de overzeese landen en gebieden zoals opgesomd in bijlage II van het Verdrag;
Budgettaire bezwaren
14. is bezorgd over het ontbreken van financiële toezeggingen voor de tenuitvoerlegging van de mariene strategieën; vraagt de Commissie en de lidstaten de maatregelen aan te wijzen die wegens hun bijzondere belang voor het bereiken van een goede milieutoestand in de Europese mariene wateren, voor cofinanciering via Life+ in aanmerking komen;
15. is van mening dat economische en milieubelangen waar mogelijk op lokaal niveau moeten worden afgestemd teneinde het subsidiariteitsbeginsel en de betrokkenheid van plaatselijke belanghebbenden te waarborgen, maar dat dit waar passend en nodig tevens plaats moet vinden op hoger niveau (regionaal, EU en international);
16. wijst erop dat de diverse mariene regio's binnen de EU zeer van elkaar verschillen en daarom op verschillende manieren moeten worden beschermd; is daarom van mening dat voor sommige regio's in vergelijking met andere meer verreikende financiële maatregelen op EU-niveau vereist kunnen zijn, zodat een goede toestand van het milieu en duurzaamheid kunnen worden bereikt;
17. gelooft dat optimaal profijt kan worden getrokken van de coördinatie van bestaande programma's door op EU-niveau de tijdsplanning voor mariene strategie af te stemmen op overige belangrijke programma's; gelooft verder dat de coördinatie van de volgende programmeringsperiode voor het landbouwfonds van de EU (vanaf 2014) van groot belang is voor regio's waar de landbouw verantwoordelijk is voor een substantieel deel van de lozingen in mariene regio's;
18. gelooft dat er voor alle sectoren moet worden overwogen om een financiële prikkel te geven, zoals (om maar een werkend voorbeeld uit de Oostzee te noemen) haven- en vaarwatergelden die variëren afhankelijk van het milieu; is van mening dat in dit opzicht in bepaalde regio's ingrijpendere maatregelen vereist zouden kunnen zijn;
Gegevensuitwisseling
19. bepleit een nieuwe benadering voor het beoordelen en volgen van het mariene milieu, die gebaseerd is op bestaande programma's, waaronder de verordening inzake gegevensinzameling in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en zodanig aangepast dat zij volledig verenigbaar is met terzake relevante nieuwe initiatieven van de Commissie op het gebied van ruimtelijke gegevensinfrastructuur en GMES (Global Monitoring for Environment and Security), met name de mariene diensten;
20. herinnert aan de opdracht aan het Europees Milieuagentschap om regelmatige pan-Europese evaluaties uit te voeren van het mariene milieu, gebaseerd op bestaande indicatoren en andere op nationaal niveau beschikbare gegevens en informatie; benadrukt dat de nationale rapportage verder moet worden verbeterd, onder meer door specifieke protocollen voor de uitwisseling van gegevens over bijvoorbeeld informatiestromen, ter ondersteuning van de uitwerking van kernindicatoren door het Agentschap;
21. vindt het cruciaal om maatregelen en programma's voor traceerbaarheid en aantoonbaarheid door te voeren om zo de vervuiling bloot te leggen en de bron te traceren, en op deze manier effectief het probleem aan te pakken;
22. vindt het cruciaal om samen te werken met gedecentraliseerde instellingen (het Europees milieuagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid etc.) en met het Europees onderzoekscentrum om zo gegevens te verzamelen over de kwaliteit van de mariene wateren en vervuiling aan te tonen, te lokaliseren en te bestrijden;
Betrekkingen met conventies en derde landen
23. is ingenomen met de uitstekende bijdragen van een aantal regionale mariene verdragen aan de bescherming van het mariene milieu, dankzij hun wetenschappelijke en technische knowhow en hun functioneren als brug met niet-EU-landen en verwacht van hen dat zij belangrijke partners worden in de implementering van de richtlijn mariene strategie; pleit voor de opneming van expliciete toezeggingen om de internationale samenwerking met derde landen en organisaties te bevorderen opdat dat deze de mariene strategieën ten aanzien van regio's of subregio's met Europese mariene wateren eveneens aannemen;
24. vraagt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen, ter vermijding van onnodige bureaucratische belasting bij de uitvoering van de richtlijn mariene strategie, hetzij dat de regionale mariene verdragen de nodige juridische en administratieve capaciteit krijgen, hetzij dat er mechanismen komen voor gezamenlijke uitvoering van de strategie door de verschillende regionale organen die binnen dezelfde mariene regio actief zijn. In beide gevallen is daarbij de ruimst mogelijke betrokkenheid nodig van de verschillende sectoren en belanghebbenden;
25. doet een beroep op de Commissie om de mogelijkheid te bestuderen om van de Oostzee een proefzone te maken, dit met het oog op het feit dat het een uiterst gevoelig zeegebied betreft en dat de omringende lidstaten er waarschijnlijk mee zullen instemmen om de plannen en stappen sneller te implementeren vanwege de werkzaamheden van HELCOM en overige organen; merkt op dat het toekomstige Actieplan voor de Oostzee van de Helsinki Conventie (HELCOM) goed zou kunnen fungeren als proefprogramma voor de implementatie van de doelstellingen van de Strategie in de mariene regio van de Oostzee;
26. is van mening dat de huidige internationale regels moeten worden herzien opdat de internationale wateren (meer dan 12 nautische mijlen van de kust) niet langer kunnen worden gebruikt voor storting van rioolwater;
27. merkt op dat voor bescherming van de Middellandse Zee de nodige milieuwetgeving ontbreekt of althans de politieke wil om de nog wel bestaande wetgeving te handhaven. Het bereiken van de doelstellingen van het Verdrag van Barcelona ter bevordering van het integrale beheer van de kustgebieden wordt bemoeilijkt door een twee-snelhedenontwikkeling van de regio's, namelijk enerzijds de zuidelijke en oostelijke mediterrane landen en anderzijds de noordelijke mediterrane landen;
28. merkt op dat de ecosystemen van de Oostzee als gevolg van de lage watertemperatuur en de geringe waterwisseling zeer gevoelig zijn voor vervuiling en dat de mariene ecologie van de Baltische regio naar verwachting bijna onherstelbare schade heeft opgelopen. Dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan om speciale maatregelen te nemen, onder andere ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), teneinde de milieutoestand in de Oostzee te verbeteren. Bovendien moet de samenwerking tussen de EU en Rusland worden verbeterd. Binnen deze context is het programmeringsfonds voor milieupartnership van het programma van de noordelijke dimensie van de EU van cruciaal belang om de waterbescherming in de Oostzee te verbeteren.
29. vraagt de Commissie om met voorstellen te komen voor relevante maatregelen voor de bescherming van de arctische wateren, een uiterst fragiel ecosysteem dat voortdurend en steeds ernstiger wordt bedreigd, en programma's en projecten uit te werken en te steunen waarin bij de aanpak van het duurzame gebruik van de natuurlijke rijkdommen van het arctisch gebied ook de rechten en de noden van de inheemse bevolking aan bod komen;
30. roept de Commissie op de voorwaarden te bestuderen om het noordpoolgebied tot beschermd natuurgebied uit te roepen, vergelijkbaar met de zuidpool, dat is aangewezen als "natuurreservaat gewijd aan rust en wetenschap", en uiterlijk in 2008 aan het Parlement en de Raad hierover te rapporteren;
31. doet een beroep op de lidstaten en de Commissie om in de context van de internationale en regionale overeenkomsten van de EU met derde landen die de soevereiniteit of jurisdictie over wateren hebben die grenzen aan Europese mariene wateren, het doorvoeren van maatregelen en programma's te bevorderen overeenkomstig het voorstel voor een Richtlijn mariene strategie, waarvan het goedkeuringsproces momenteel aan de gang is;
32. bepleit de toevoeging van de Zwarte Zee als een van de mariene regio's die onder de richtlijn mariene strategie komen te vallen; grenzend aan deze belangrijke mariene regio liggen Bulgarije en Roemenië, landen die in 2007 tot de EU zullen toetreden en reeds deelnamen aan de uitvoering van de Waterkaderrichtlijn - als onderdeel van de werken onder leiding van de Internationale Commissie voor de bescherming van de Donau -, en Turkije, waarmee toetredingsonderhandelingen worden gevoerd;
33. betreurt het ontbreken van een milieugarantie in verband met de aanleg van de Noord-Europese gasleiding die een mogelijke milieuramp in het gebied van de Oostzee moet voorkomen; vraagt de Commissie een milieu-impactbeoordeling voor het geplande project op te stellen en eventuele besluiten omtrent de cofinanciering van dit project uit te stellen;
34. pleit ervoor om in alle gevallen voorafgaand overleg te hebben met aangrenzende landen en overige betrokken landen waar projecten effect kunnen hebben op het gemeenschappelijke milieu, zelfs als het desbetreffende project wordt uitgevoerd in internationale wateren; merkt op dat de ervaring leert dat de milieueffectbeoordelingen vaak tekortkomingen tonen en dat deze niet in overleg met andere staten worden uitgevoerd; roept de Commissie derhalve op om een verplicht onderhandelingsmechanisme tussen de lidstaten voor te stellen en verzoekt de Raad met klem op internationaal niveau op te treden voor invoering van verplichte milieueffectbeoordelingen in de relaties van de EU met derde landen;
o o o
35. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
– gezien het Groenboek hypothecair krediet in de EU van de Commissie (COM(2005)0327) (Groenboek),
– gezien het Witboek beleid op het gebied van financiële diensten 2005-2010 (COM(2005)0629),
– gezien het antwoord van de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB) van 1 december 2005 op het Groenboek hypothecair krediet in de EU,
– gezien de Tweede Richtlijn 89/646/EEG van de Raad van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(1),
– gezien de Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(2) (richtlijn kapitaalvereisten) en Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen(3),
– gezien Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten(4),
– gezien Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt(5),
– gezien het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake consumentenkredietovereenkomsten wijziging Richtlijn 93/13/EG van de Raad (COM(2005)0483),
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening op het gebied van hypothecair krediet (COM(1987)0255),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie juridische zaken (A6-0370/2006),
A. overwegende dat hypothecair krediet een grote en snel groeiende markt vertegenwoordigt en een vitaal onderdeel van de economische en sociale structuur van de EU is,
B. overwegende dat de woningmarkt in sommige lidstaten van de Europese Unie zoals nooit tevoren boomt, met als gevolg dat de bouwsector een anticyclische bedrijfssector is geworden en zodoende ook een sleutelfactor in het groei- en werkgelegenheidsbeleid gedurende de economische recessie in Europa in de jaren 2000 tot 2005,
C. overwegende dat historisch lage rentevoeten ertoe hebben geleid dat er veel meer hypothecair krediet werd genomen in het bijzonder in die landen waar zich een vertrouwensbasis heeft gevormd, die tot economische groei heeft geleid,
D. overwegende dat de bescherming van de Europese consument een primordiaal element moet zijn van iedere wetgevende maatregel inzake hypothecair krediet, aangezien dit krediet voor de meeste EU-burgers de grootste financiële verplichting in hun leven vormt, met langlopende implicaties voor hun levensstandaard en financiële stabiliteit,
E. overwegende dat grotere transparantie wat betreft de essentiële eigenschappen van de beschikbare hypotheekproducten niet alleen de marktefficiëntie zal verbeteren, maar ook het vertrouwen zal vergroten van consumenten die willen weten welke hypotheekaanbiedingen er in andere lidstaten bestaan, en hen in staat zal stellen goed onderlegd een besluit te nemen,
F. overwegende dat de consument toegang moet hebben tot zo volledig en helder mogelijke informatie, die in elk specifiek geval in standaardvorm moet worden verstrekt, zodat een vergelijking kan worden gemaakt tussen de verschillende lidstaten en de consument zijn keuzevrijheid doelmatig kan uitoefenen wanneer hij een hypothecair krediet afsluit op grensoverschrijdende basis,
G. overwegende dat gerichte maatregelen voor een verbeterd aanbod van producten en diensten, een ruimere beschikbaarheid en een geïntegreerde financieringsmarkt de marktefficiëntie, schaalvoordelen en diversifiëring zouden kunnen verbeteren en de rentekosten zouden kunnen verminderen en zodoende de Europese economie ten goede zouden komen,
H. overwegende dat het verlenen van gelijke toegang tot gegevensbanken voor klantenkrediet aan hypotheekverstrekkers in geval van grensoverschrijdende leningen, een cruciale bijdrage levert aan het stimuleren van concurrentie op de hypotheekleningmarkt en de totstandbrenging van een enkele Europese hypotheekmarkt,
I. overwegende dat een geïntegreerde hypotheekmarkt de mobiliteit van de arbeidsbevolking zal vergemakkelijken,
J. overwegende dat er verbazend genoeg door hypotheekverstrekkers of consumentenorganisaties weinig druk wordt uitgeoefend om grensoverschrijdende leningen op een andere manier te ontwikkelen dan door fysieke vestiging in elke nationale markt,
K. overwegende dat de aanwezigheid van aanzienlijke marktbarrières totnogtoe een toename van grensoverschrijdende hypotheekaanbiedingen heeft verhinderd, zodat deze minder dan 1% van de totale hypotheekmarkt van de EU uitmaken,
L. overwegende dat de Gemeenschap voor een reeks belangrijke kwesties niet of slechts beperkt bevoegd is en dat het beginsel van subsidiariteit en van evenredigheid moeten worden gewaarborgd,
M. overwegende dat hypotheekmakelaars een belangrijke rol kunnen spelen, door gebruik te maken van hun ervaring met hypotheekproducten op hun binnenlandse markt, maar ook op de markten in andere lidstaten, door grensoverschrijdende activiteiten te ondersteunen en door te functioneren als brug tussen consumenten en financiële instellingen in binnen- en buitenland,
N. overwegende dat er als gevolg van afwijkende juridische, fiscale, wettelijke en consumentenbeschermingsvoorwaarden grote verschillen tussen de lidstaten bestaan qua aanbod en aard van producten, distributiestructuren, looptijden van leningen en financieringsmechanismen,
O. overwegende dat de markten voor hypothecaire kredieten buitengewoon complex zijn, dat de rechtsstelsels en de financieringscultuur, alsmede de regelingen inzake bouwterreinen en kadasters, het zakelijk recht, de wetgeving inzake kredietovereenkomsten, taxatiekwesties, het recht inzake gedwongen verkoop, de herfinancieringsmarkten, enz. van lidstaat tot lidstaat zeer uiteenlopen en dat tegelijkertijd tussen deze gebieden een samenhang bestaat,
P. overwegende dat er nog steeds discriminerende fiscale hinderpalen bestaan, die een interne markt voor hypothecair krediet in de weg staan en soms zelfs strijdig zijn met het EG-recht;
Q. overwegende dat er een directe koppeling is tussen de hypotheekmarkt en het macro-economisch beleid in het algemeen en de monetaire politiek in het bijzonder,
R. overwegende dat de volatiliteit van de hypotheekmarkt de huisvesting en de economische cycli kan beïnvloeden en zo een systemisch risico kan inhouden,
S. overwegende dat het, om de Europese hypotheekmarkt efficiënter en concurrerender te maken, de voorkeur kan verdienen eerst te kijken naar de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de aanbeveling 2001/193/EG van de Commissie van 1 maart 2001 betreffende precontractuele informatie welke aan consumenten moet worden verstrekt door geldverstrekkers die hypotheken voor huisvesting aanbieden(6) (Gedragscode) en naar het gebruik dat wordt gemaakt van het Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS), beide bedoeld om te garanderen dat de consumenten transparante en vergelijkbare informatie krijgen over hypotheken,
T. overwegende dat de bovengenoemde gedragscode in de lidstaten met wisselend succes lijkt te zijn toegepast, zonder dat het fundamentele probleem van het ontbreken van een gemeenschappelijk wettelijk kader is opgelost,
Inleiding
1. is zich bewust van de voordelen voor de consument die een verdergaande, doelgerichte integratie van de hypotheekmarkt van de EU zou opleveren;
2. meent dat elke actie op EU-niveau met betrekking tot de Europese markt van het hypothecair krediet eerst en vooral rechtstreeks ten goede moet komen van het publiek als hypothecaire kredietnemers en dat de markt van het hypothecair krediet voor een groter aantal potentiële kredietnemers, inclusief personen met een geringe of beperkte kredietwaardigheid, werknemers met een contract van bepaalde tijd en kopers van een eerste woning, toegankelijk moet zijn;
3. verwelkomt de uitgebreide raadpleging van de Commissie en dringt erop aan specifieke voorstellen te laten voorafgegaan door een grondige beoordeling van de economische en sociale effecten;
4. verwelkomt de tot dusverre door de Commissie geleverde inspanningen om te voldoen aan de vereisten inzake betere regelgeving; herinnert de Commissie er echter aan dat iedere conclusie die wordt bereikt altijd het resultaat dient te zijn van een uitvoerige raadplegingsprocedure;
5. neemt nota van de talloze in het Groenboek te berde gebrachte belemmeringen voor een gemeenschappelijke EU-markt voor hypothecair krediet en dringt er bij de Commissie op aan zich te concentreren op gerichte maatregelen die de meeste voordelen bieden en die waar mogelijk marktgedreven initiatieven aanmoedigen;
6. waarschuwt de Commissie dat pogingen om de producten zelf te harmoniseren wellicht zullen leiden tot juridische inconsistenties en zodoende een negatief effect op de sector teweeg kunnen brengen;
7. beklemtoont dat geen enkele EU-actie de concurrentie en innovatie mag belemmeren, zeker niet wat producten, aanverwante diensten en financieringstechnieken betreft;
Gedragscode en precontractuele informatie
8. verzoekt om maatregelen tot harmonisatie van de bepalingen betreffende precontractuele informatie, daar de leningnemer deze informatie nodig heeft om met kennis van zaken een besluit te kunnen nemen over een hypotheekcontract;
9. onderstreept dat deze precontractuele informatie nauwkeurig en begrijpelijk moet zijn om een geïnformeerde keuze mogelijk te maken, en de consument een zo compleet en duidelijk mogelijk beeld moet verschaffen, in het licht van de beschikbare informatie waarop het hypotheekcontract is gebaseerd; benadrukt dat ingeval de kredietverschaffer het initiatief neemt om een krediet in een andere lidstaat aan te bieden, deze informatie zo spoedig mogelijk aan de leningnemer moet worden verstrekt in de erkende officiële taal of talen van de lidstaat waar de leningnemer woont;
10. is van mening dat de gedragscode en het gestandaardiseerd informatieblad ESIS weliswaar belangrijke, doch ontoereikende instrumenten zijn voor de bescherming van de economische belangen van burgers die zich van de ene naar de andere lidstaat begeven en onroerend goed willen verwerven in een andere lidstaat; spoort de Commissie ertoe aan te overwegen de vrijwillige gedragscode bindend te maken als hij niet binnenkort wordt nageleefd;
Financiering
11. meent dat de ontwikkeling van een open en compatibele financieringsmarkt een eerste prioriteit is, aangezien deze de efficiëntie zal verhogen, internationale spreiding van het kredietrisico mogelijk zal maken, de financieringsvoorwaarden en de kapitaaluitkering zal optimaliseren en de rentekosten zal beperken; erkent het belang en het potentieel van geïntegreerde marktgedreven initiatieven op dit gebied;
12. merkt op dat de totstandbrenging van een enkele secundaire markt voor hypothecair krediet niet kan worden bereikt zonder het nationale verbintenissenrecht van de verschillende lidstaten geleidelijk op elkaar af te stemmen;
13. verwelkomt de oprichting van de Forumgroep voor hypothecair krediet en roept op tot een grondige analyse van de verschillen in de nationale regelgevings- en rechtspraktijken aangaande hypotheken;
14. meent dat bepalingen in de richtlijn kapitaalvereisten over gedekte obligaties en door hypotheek gedekte waardepapieren belangrijke financieringsopties bieden;
15. stelt voor dat de Commissie nagaat wat de beste manier is om een centrale databank op te zetten voor het vergaren van informatie over de verschillende nationale hypotheekmarkten en transnationale pools van hypotheekeffecten (zoals wanbetalingskansen, verliezen door wanbetaling en vooruitbetalingen), zodat beleggers hypotheekpools op de juiste waarde kunnen schatten;
16. stelt voor een aantal gestandaardiseerde pakketten van Europese hypotheken op de kapitaalmarkten te verhandelen met kredietnoteringen die in overeenstemming zijn met hun kenmerken, waardoor de secundaire markten voor gewaarborgde hypotheken zich kunnen ontplooien;
17. verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan de groeiende markt voor hypothecair krediet dat verenigbaar is met de sharia en ervoor te zorgen dat de regelgeving niet haaks komt te staan op de vereisten van deze markt;
18. erkent de belangrijke rol van de hypotheekverzekering bij het beperken van de risicoblootstelling van de kredietverstrekkers en bij het verlenen van toegang tot een groter aantal kredietnemers;
Kleinhandel
19. verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar de belemmeringen van de rechten van kredietverstrekkers op vrije dienstverlening of vrijheid van vestiging in andere lidstaten en na te gaan of de algemeenbelangclausule wordt aangegrepen om grensoverschrijdende activiteiten te ontmoedigen;
20. steunt de actie van de Commissie om grensoverschrijdende fusies en acquisities in de financiële dienstverlening te vergemakkelijken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de distributiekanalen rekening houden met de regionale realiteit en met kleine markten, maar wijst erop dat grensoverschrijdende fusies en acquisities alleen de integratie van deze markt niet zullen bevorderen;
21. meent dat het openstellen - met een gelijkwaardige toezichtsregeling - van de markt voor hypothecair krediet voor niet-kredietinstellingen de concurrentie en het productaanbod zal vergroten;
22. onderkent de gunstige rol die kredietbemiddelaars, zoals hypotheekmakelaars, kunnen spelen om klanten toegang te geven tot concurrerend hypothecair krediet van binnenlandse en niet-binnenlandse kredietverstrekkers en steunt de Commissie in haar voornemen overleg te plegen over een passend wetgevingskader voor dergelijke makelaars;
23. verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar belemmeringen die bij de grensoverschrijdende overdracht van leningen een rol spelen en het potentieel van de eurohypotheek als instrument van zekerheidstelling en de bijbehorende garanties verder te verkennen en aan te geven:
-
welke garanties eraan moeten worden verbonden bij invoering en gebruik ervan, met name wat betreft de verificatie van de zekerheidsstelling, openbaarheid van de akten en werking jegens derden,
-
welke rang deze moet krijgen tegenover andere zekerheidsstellingen met betrekking tot onroerend goed,
-
wat het verband tussen schuld en zekerheid zal zijn,
-
wat de juridische gevolgen zullen zijn van een gedeeltelijke of volledige delging van de gewaarborgde schuld, wijziging van de grondslag of afdracht ervan, zowel tegenover de schuldeisers als tegenover derden;
24. is van mening dat een eventueel voorstel in die zin vergezeld moet gaan van een onderzoek naar de gevolgen ervan, niet alleen op juridisch gebied - in het kader van gedetailleerd vergelijkend rechtsonderzoek - , maar ook op economisch en sociaal gebied in overeenstemming met de aanpak die is aangegeven in de richtsnoeren voor impactstudies die de Raad Mededinging op 29 mei 2006 heeft vastgesteld;
25. verzoekt de Commissie te ijveren voor de ontwikkeling op nationaal niveau van "equity release"- producten en hypothecaire lijfrente, die alle waarborgen inzake vertrouwelijkheid en werking tegenover derden bieden;
26. meent dat kredietverstrekkers gemakkelijker een markt zullen betreden als de nationale regels hun toestaan voorwaarden voor vervroegde terugbetaling aan te bieden tegen een prijs die evenredig is met de kosten of om de rentevoeten aan de marktvoorwaarden en het risico aan te passen en dat beperkingen met betrekking tot deze aspecten de ontwikkeling van de markt op het gebied van financiering, nieuwe producten en kredietverstrekking aan kredietnemers met een groter risico zullen verzwakken;
27. meent dat een EU-norm die de omvang en berekening van het jaarlijkse kostenpercentage definieert, alle door de kredietverstrekker geheven kosten moet combineren en ervoor moet zorgen dat zij kunnen worden vergeleken met producten met dezelfde looptijd die in andere lidstaten worden aangeboden; is van oordeel dat kredietnemers ook van tevoren moeten worden ingelicht over andere kosten in verband met de transactie en de wettelijke verplichtingen van de kredietnemer, met inbegrip van heffingen door derden, zoals leges en registratie-, administratie- en taxatiekosten of een raming van deze kosten indien geen precies bedrag kan worden verstrekt;
28. is van mening dat, naast het verstrekken van exacte informatie over het jaarlijks kostenpercentage, de leningverstrekker ook informatie moet geven over alle andere kosten die naar verwachting uit zijn activiteiten zullen voortvloeien, bijvoorbeeld de kosten voor het beoordelen van een aanvraag, reserveringsprovisies, strafkosten in geval van algehele of gedeeltelijke voortijdige aflossing, enzovoorts;
29. erkent het potentieel van het internet als middel voor het verhandelen van hypothecair krediet en beveelt de Commissie aan dit verder te onderzoeken;
Juridische, fiscale en operationele belemmeringen
30. dringt er bij de Commissie op aan om de juridische en wettelijke belemmeringen van de marktgedreven ontwikkeling van een pan-Europese financieringsmarkt voor hypothecair krediet te onderzoeken;
31. verzoekt de Commissie het toepassingsgebied van haar toekomstige voorstellen aan te geven en het duidelijk te beperken tot de contracten en de waarborgen (vaste onroerendgoedkosten) voor hypothecaire leningen, ten einde elke overlapping te vermijden met COM(2005)0483;
32. verzoekt de Commissie maatregelen te nemen ter waarborging van de correcte werking van de secundaire hypotheekmarkt en tot instelling van een wettelijk kader voor het realiseren van efficiënte effectentransacties, en daarbij met name aan te geven in welk opzicht de beschikbare juridische herfinancieringsinstrumenten niet de mogelijkheid bieden om het beoogde doel te bereiken en rekening te houden met de verschillende juridische tradities en de verschillende modellen voor zakelijke zekerheden;
33. deelt de opvatting van de Commissie dat het vraagstuk van de wet die op hypothecaire kredietcontracten van toepassing is aangepakt moet worden in het kader van de herziening van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst; steunt evenwel de mening van de Forumgroep voor hypothecair krediet dat de wet die op hypothecaire kredietcontracten van toepassing is niet afgestemd hoeft te zijn op de wet voor hypotheekakten en dat, in het geval van hypotheekakten, lex rei sitae van toepassing is;
34. beklemtoont het belang van veelomvattende en betrouwbare gegevensbanken voor klantenkrediet en dringt er bij de Commissie op aan om de ontwikkeling van instrumenten voor de omzetting ervan in een uniform formaat in alle lidstaten te bevorderen;
35. dringt er bij de Commissie op aan prioriteit te geven aan de grensoverschrijdende toegang tot gegevensbanken voor klantenkrediet op een niet-discriminerende basis teneinde kredietverstrekkers aan te moedigen nieuwe markten te betreden;
36. erkent dat het, op voorwaarde dat de privacy goed wordt beschermd, wenselijk is om zowel tot positieve als tot negatieve kredietgegevens toegang te hebben;
37. neemt met instemming kennis van de inspanningen om verbeteringen en aanpassingen aan te brengen in de wetgeving inzake gedwongen verkoopprocedures;
38. steunt het voorstel van de Commissie om een scorebord in te voeren voor de duur en de kosten van gedwongen verkopen;
39. stelt voor dat de beroepsorganisaties van taxateurs samenwerken om tot hoogwaardige en vergelijkbare gemeenschappelijke EU-normen voor de taxatie van onroerende goederen te komen;
40. benadrukt hoe belangrijk het is dat kredietverstrekkers gemakkelijk toegang hebben tot volledige en juiste informatie over hypotheekzekerheid en eigendomsrechten;
41. pleit ervoor de toegang tot de kadasters te bevorderen, voorzover dat niet wordt belet door bestaande wetgeving, en steunt alle inspanningen om de informatieve waarde van de kadasters door middel van nationale maatregelen te harmoniseren, en pleit voor versterking van het huidige EULIS-systeem;
42. steunt maatregelen om discriminerende fiscale hinderpalen, zoals de afwijkende fiscale behandeling van lokale en buitenlandse kredietverstrekkers en overheidsbelastingen, af te schaffen;
43. dringt er bij de Commissie op aan om voor grensoverschrijdende hypotheken na te gaan hoe de uiteenlopende benaderingen van de belastingaftrek van hypotheekrente in de hele EU op elkaar kunnen worden afgestemd;
Systemische, macro-economische en prudentiële kwesties
44. dringt er bij de Commissie en de ECB op aan om de potentiële risico's van de toenemende hypothecaire schulden en van het door kapitaalmarkten gefinancierd hypothecair krediet te bewaken en te analyseren;
Conclusie
45. concludeert dat de consument en de economie voordeel kunnen hebben bij een verdere, goed doordachte integratie van de EU-hypotheekmarkt;
o o o
46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de ECB en de regeringen van de lidstaten.