Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/2068(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0439/2006

Ingediende teksten :

A6-0439/2006

Debatten :

Stemmingen :

PV 18/01/2007 - 9.8
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0008

Aangenomen teksten
PDF 181kWORD 92k
Donderdag 18 januari 2007 - Straatsburg
Zevende en achtste jaarverslag betreffende wapenuitvoer
P6_TA(2007)0008A6-0439/2006

Resolutie van het Europees Parlement over het zevende en het achtste jaarrapport van de Raad uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer (2006/2068(INI))

Het Europees Parlement,

‐   gezien de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer (hierna: de Gedragscode), door de Raad vastgesteld op 8 juni 1998(1),

‐   gezien het zevende en het achtste jaarrapport van de Raad uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode(2),

‐   gezien de aangepaste gids voor de gebruiker bij de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer (hierna: de gebruikersgids)(3), aanvaard door de Groep export van conventionele wapens van de Raad op 2 juni 2006,

‐   gezien de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (goederen waarop de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer van toepassing is)(4), die de oorspronkelijke lijst, vastgesteld door de Raad op 25 april 2005, aanvult en vervangt,

‐   gezien Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van de Raad van 12 juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 1999/34/GBVB(5),

‐   gezien het EU-programma ter voorkoming en bestrijding van illegale handel in conventionele wapens, vastgesteld door de Raad Algemene Zaken van 26 juni 1997,

‐   gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB van de Raad van 23 juni 2003 over het toezicht op de tussenhandel in wapens(6),

‐   gezien Verordening (EG) nr. 1504/2004 van de Raad van 19 juli 2004 tot wijziging en tot bijwerking van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik(7),

‐   gezien de regeling van Wassenaar inzake controle op de uitvoer van conventionele wapens en producten en technologie voor tweeërlei gebruik, overeengekomen op 19 december 1995,

‐   gezien de Europese veiligheidsstrategie "Een veiliger Europa in een betere wereld", aangenomen door de Europese Raad op 12 december 2003 heeft vastgesteld,

‐   gezien de VN-standaardminimumregels voor de behandeling van gevangenen(8),

‐   gezien de strategie van de EU ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en munitie daarvoor, zoals aangenomen door de Europese Raad op 15-16 december 2005(9),

–   gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 3 oktober 2005 waarin de Europese Unie zich uitspreekt voor een internationaal wapenhandelverdrag binnen het kader van de Verenigde Naties waarin bindende gemeenschappelijke normen voor de mondiale handel in conventionele wapens zijn vastgelegd,

–   gezien de inwerkingtreding op 6 juli 2005 van het Protocol 2001 tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie (hierna: VN-Protocol vuurwapens), aangenomen op 31 mei 2001 middels Resolutie A/RES/55/255 van de Algemene Vergadering van de VN,

–   gezien Besluit 60/519 van de Algemene Vergadering van de VN van 8 december 2005 tot vaststelling van het Internationaal Instrument waardoor landen in staat worden gesteld illegale handvuurwapens en lichte wapens tijdig en op betrouwbare wijze te identificeren en op te sporen,

–   gezien de conferentie waarin de voortgang van het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en eliminatie van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten werd geëvalueerd (de VN-toetsingsconferentie inzake handvuurwapens en lichte wapens), die van 26 juni tot 7 juli 2006 in New York plaatsvond,

–   gezien het document van de Commissie van 21 maart 2006 met het oog op een raadpleging inzake het intracommunautaire verkeer van goederen ten behoeve van de defensie van de lidstaten,

–   onder verwijzing naar de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 23 november 2006 over handvuurwapens en lichte wapens en duurzame ontwikkeling,(10),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 november 2005 over het zesde jaarrapport van de Raad uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer(11),

‐   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 juni 2006 over handvuurwapens en lichte wapens(12),

‐   onder verwijzing naar zijn resoluties over handhaving van het EU-embargo op de verkoop van wapens aan China, in het bijzonder de resolutie van 18 december 2003(13),

‐   onder verwijzing naar zijn jaarlijkse resoluties over de mensenrechtensituatie in de wereld en het beleid van de Europese Unie in dezen, in het bijzonder de resolutie van 22 april 2004(14),

‐   gelet op artikel 17 van het EU-Verdrag en artikel 296 van het EG-Verdrag,

‐   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

‐   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0439/2006),

A.   overwegende dat de eenjarige evaluatie van de Gedragscode op 30 juni 2005 ten einde liep wat betreft de COARM (export van conventionele wapens) werkgroep van experts uit de lidstaten, die een tekst heeft uitgebracht voor een gemeenschappelijk standpunt; overwegende dat de Gedragscode nog steeds niet als gemeenschappelijk standpunt is aangenomen, hetgeen de noodzakelijke voortgang van versterking van de controle op de wapenuitvoer in de weg staat,

B.   overwegende dat de Europese Unie, in het licht van de dreigingen zoals geschetst in de Europese veiligheidsstrategie, alles in het werk zou moeten stellen om handelend op te treden en op het wereldtoneel een zichtbare, verantwoordelijke voortrekkersrol te vervullen bij het bestrijden van proliferatie, het stimuleren van wereldwijde ontwapening en het ontwikkelen van controle op wapenoverdracht,

C.   overwegende dat omzetting van de Gedragscode in een gemeenschappelijk standpunt een stap voorwaarts zou betekenen in de ontwikkeling van de Gedragscode, aangezien dit van de lidstaten zou vragen hun nationale wetgeving af te stemmen op de in de Gedragscode beschreven normen, maar dat dit in gevaar wordt gebracht door een aantal EU-lidstaten die op onverantwoorde wijze de omzetting van de Gedragscode in een gemeenschappelijk standpunt verbinden aan de bilaterale belangen die zij hebben bij opheffing van het embargo op de uitvoer van wapens naar China,

D.   overwegende dat bij de controle op wapentransfers vooruitgang wordt geboekt op regionaal en internationaal niveau, zoals met name blijkt uit het internationale verbod op antipersoonsmijnen (Verdrag van Ottawa, 1997) en de daarmee samenhangende daling van het aantal gewonden en doden ten gevolge van antipersoonsmijnen, en overwegende dat zulke ontwikkelingen de volledige steun van de Europese Unie blijven vereisen, in het bijzonder na de uitkomst van de VN-toetsingsconferentie inzake handvuurwapens en lichte wapens van 26 juni tot 7 juli 2006 in New York en met name wat betreft vooruitgang bij de ontwikkeling van een internationaal wapenhandelverdrag binnen het kader van de Verenigde Naties,

E.   overwegende dat de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen op 3 oktober 2005 in Luxemburg steun heeft betuigd voor een internationaal wapenhandelverdrag,

F.   in de overtuiging dat een internationaal wapenhandelverdrag (ATT) van essentieel belang is omdat er elke week duizenden mensen door conventionele wapens om het leven komen, omdat onverantwoorde wapenoverdracht overal ter wereld bijdraagt tot instabiliteit en armoede, en omdat een internationaal wapenhandelverdrag aanvaarde mondiale normen voor wapenoverdracht kan bieden en kan helpen voorkomen dat wapens in verkeerde handen vallen,

G.   in de overtuiging dat de ontwikkeling en uitvoering van een geharmoniseerd Europees beleid inzake de controle op de wapenuitvoer van doorslaggevende betekenis zou zijn voor de versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie,

H.   overwegende dat veel conventionele wapens en producten en technologie voor tweeërlei gebruik, gemakkelijk door terroristische organisaties of criminele groeperingen in en buiten de EU verkregen en gebruikt kunnen worden,

I.   in de overtuiging dat een EU-beleid inzake controle van de wapenuitvoer een aanvulling en versterking moet zijn van de andere aspecten van het externe optreden van de Europese Unie, waartoe onder andere behoren de doelstellingen van duurzame ontwikkeling, crisispreventie, bevordering van de mensenrechten, armoedebestrijding en de strijd tegen het internationale terrorisme en maatregelen ter bevordering van grotere regionale stabiliteit,

J.   overwegende dat de wereldwijde fabricage van onderdelen, buitenlandse productie onder licentie en productie en export van wapens door dochterondernemingen met de huidige controles onvoldoende gereguleerd zijn; overwegende dat het niet alleen de plicht van alle staten is om erop toe te zien dat hun export voldoet aan hun verplichtingen ingevolge het internationaal recht, maar dat het ook in hun belang is, vanuit veiligheids-, sociaal-economisch en politiek oogpunt, dat de export gereguleerd wordt om te voorkomen dat schendingen van de mensenrechten er gemakkelijker door worden, dat conflicten worden aangewakkerd en dat er middelen aan duurzame ontwikkeling worden onttrokken,

K.   in de overtuiging dat de EU-strategie van december 2005 ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in handvuurwapens en lichte wapens en hun munitie steun betekent voor de doelstelling van de VN-Veiligheidsraad, neergelegd in de verklaring van de voorzitter ervan van 19 januari 2004 (S/PRST/2004/1), om wapenexporterende landen aan te moedigen de grootst mogelijke verantwoordelijkheid te betrachten bij transacties betreffende handvuurwapens en lichte wapens,

L.   de lidstaten op deze verantwoordelijkheid wijzend ingeval er stappen genomen worden om de interne Europese markt voor defensiegoederen open te stellen, in het bijzonder ingeval de Commissie verdere stappen onderneemt volgend op haar consultatiedocument van 21 maart 2006, dat expliciet verwijst naar de rol van de Gedragscode,

M.   overwegende dat een aantal lidstaten van de EU tot de belangrijkste wapenexporteurs ter wereld blijven behoren; overwegende dat een toenemend aantal bedrijven in ontwikkelingslanden met steun van de regering een aanzienlijk aandeel van de wereldwapenmarkt verovert; overwegende dat de controle op wapenexport in de derde wereld van land tot land verschilt en dat toestemming voor wapenoverdracht niet altijd berust op expliciete criteria of richtsnoeren die alle internationale verplichtingen van de staten weerspiegelen,

N.   overwegende dat de EU-lidstaten in 2005 volgens een rapport van SIPRI (Stockholm International Peace Research Institute) toestemming hebben gegeven voor wapenleveranties aan o.a. China, Colombia, Ethiopië, Eritrea, Indonesië, Israël en Nepal; ervan overtuigd dat het bij ontstentenis van meer gedetailleerde en inzichtelijke informatie over de aard van de geleverde wapens (hoeveel, aan wie en waarvoor) niet mogelijk is te concluderen dat de Gedragscode een eind heeft gemaakt aan de uitvoer van wapens die gebruikt kunnen worden om gewapende conflicten, schending van mensenrechten en armoede te stimuleren,

O.   overwegende dat onverantwoorde wapenoverdracht de democratische, economische en sociale ontwikkeling in vele gebieden ter wereld blijft belemmeren, tot gewapende conflicten en corruptie blijft bijdragen en de levering van hulpgoederen blijft bemoeilijken; overwegende dat een duidelijk, doelmatig en geharmoniseerd gemeenschappelijk beleid van de EU tot beteugeling van de wapenexport, verankerd in een juridisch bindende gedragscode inzake wapenexport, een doorslaggevende bijdrage van de EU zou vormen tot de doelstelling van de Millenniumtop en de millenniumontwikkelingsdoelen, ofte wel tot duurzame ontwikkeling in de ACS-landen en andere ontwikkelingslanden,

1.   verwelkomt het zevende en het achtste jaarrapport van de Raad en bevestigt andermaal het belang van jaarlijkse evaluaties, zoals voorgeschreven door uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode, als het voornaamste mechanisme voor het evalueren en aanscherpen van de Gedragscode;

2.   is er verheugd over dat het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Finland als recente voorzitters van de EU de nadruk hebben gelegd op transparantie, met verdere samenwerking tussen de lidstaten als resultaat, bij hun overleg over weigeringen en verslaglegging over vergaring van gegevens, bij de presentatie van gegevens in de jaarrapporten, bij hun stimuleringsactiviteiten met derden en het verdiepen van de dialoog met het Europees Parlement;

3.   acht het onaanvaardbaar dat er geen stappen zijn genomen om de Gedragscode als een gemeenschappelijk standpunt aan te nemen, hoewel de COARM-werkgroep in juni 2005 de tekst hiervoor had aanvaard;

4.   is er verheugd over dat de COARM-werkgroep op 26 september 2005 eenstemmig de optimale werkwijze voor interpretatie van criterium 8 (duurzame ontwikkeling) heeft goedgekeurd en dat deze is opgenomen in de gebruikersgids; blijft niettemin bezorgd omdat er geen poging is gedaan verder te gaan dan een bundeling van de bestaande regels; dringt erop aan dat criterium 8 zo spoedig mogelijk wordt herzien om tot een verbeterde hantering te komen, bijvoorbeeld door na te gaan wat het verband is tussen wapengeweld en onderontwikkeling; steunt voortzetting van dit proces waarbij ook de optimale werkwijze wordt ontwikkeld voor de overige criteria, in overleg met het Europees Parlement en andere belanghebbende partijen;

5.   verwelkomt de recente verduidelijking in de gebruikersgids dat overeenkomsten over productie onder licentie in het buitenland behandeld dienen te worden als exportvergunningen; blijft evenwel diep bezorgd over gevallen van overbrenging van productiecapaciteit naar het buitenland, met inbegrip van afspraken over productie onder licentie, en vraagt om verdere verscherping van de regels voor productie onder licentie in het buitenland en van het overbrengen van productiecapaciteit in algemenere zin;

6.   verlangt van de lidstaten dat ze de volgende maatregelen nemen om wapenproductie onder licentie in het buitenland verder te beteugelen:

   a) exportvergunning weigeren in geval van wapenproductie onder licentie als er gevaar bestaat dat gebruik van buitenslands geproduceerde wapens in strijd met verplichtingen ingevolge het internationaal recht plaatsvindt,
   b) exportvergunning weigeren in geval van wapenproductie onder licentie in het buitenland als er niet per geval een juridisch bindende overeenkomst is gesloten inzake productieplafonds en toegestane exportbestemmingen en eindgebruik,
   c) de licentiecontracten op gezette tijden verifiëren zodat het gevaar dat wapens naar een andere bestemming worden geleid opnieuw kan worden beoordeeld en de licentieovereenkomst kan worden aangepast;

7.   bevestigt opnieuw de noodzaak het kennisgevingssysteem voor weigeringen verder te ontwikkelen; vraagt opnieuw om meer uitwisseling van informatie over bilateraal overleg inzake weigeringen en om uitwisseling van informatie over zulke overleg en rapportage daarvan op EU-niveau;

8.   verzoekt de lidstaten beter op de antecedenten van het ontvangende land te letten om te voorkomen dat de wapens voor terrorisme of ander oneigenlijke doelen worden gebruikt;

9.   doet opnieuw een beroep op de lidstaten om tot overeenstemming te komen over een lijst van landen die bij gewapende conflicten betrokken zijn en waarnaar de uitvoer van wapens in beginsel verboden zou moeten zijn, dit op basis van de controlemechanismen inzake wapenembargo's die de VN-Veiligheidsraad en de relevante EU-werkgroepen bij een vermoeden van weigering ter beschikking staan; verzoekt in dit verband de lidstaten hun beleid inzake wapenexporten naar het Midden-Oosten in overeenstemming te brengen met de Gedragscode;

10.   beveelt aan dat nationale kredietverzekeraars, bij hun taakuitoefening ter bevordering van private investeringen met overheidssteun in economisch instabiele regio's, met name ontwikkelingslanden, het tot hun beleid maken contracten voor militair georiënteerde exporten naar derde landen niet te herverzekeren middels leningen of andere garantievormen in geval van niet-betaling door de ontvangers; bepleit dat zulke in het verleden verstrekte leningen niet tot verhoging van de schuld van het ontvangende land leiden en evenmin als officiële ontwikkelingshulp worden beschouwd;

11.   is verheugd over de grotere transparantie dankzij de extra informatie in tabel A in het achtste rapport over uitvoer naar landen die onder een embargo vallen; vraagt om een regelmatige dialoog van het Politiek en Veiligheidscomité over toepassing van de Gedragscode en de gebruikersgids (in het bijzonder de toepassing van de optimale werkwijzen) met betrekking tot wapenexporten naar landen op de aandachtslijst (of die onderwerp zijn van een gedetailleerde analyse door het Gemeenschappelijk Situatiecentrum van de EU); vraagt dat het Europees Parlement bij deze besprekingen wordt betrokken;

Gemeenschappelijk standpunt

12.   is van oordeel dat een helder, doelmatig en geharmoniseerd gemeenschappelijk beleid inzake controle van de wapenuitvoer, verankerd in een juridisch bindende Gedragscode, een beslissende rol kan spelen in de strijd tegen het terrorisme, bij conflictpreventie en ter bevordering van regionale stabiliteit en de mensenrechten;

13.   verzoekt het fungerend voorzitterschap en de regeringen van de lidstaten uit te leggen waarom de Gedragscode niet is aangenomen als een gemeenschappelijk standpunt, hoewel de COARM-werkgroep in juni 2005 de tekst hiervoor had aanvaard;

14.   is verheugd over de doorgaande ontwikkeling van optimale werkwijzen aan de hand van de gebruikersgids, maar betreurt het dat de Gedragscode niet in een gemeenschappelijk standpunt is omgezet, waardoor verdere ontwikkeling van de EU-controle op de uitvoer is verzwakt, vooral op de belangrijke terreinen van de immateriële overdrachten en controle op de doorvoer en waar het stappen naar een verdere algehele harmonisatie van de EU-controles op de uitvoer betreft;

Dialoog met het Europees Parlement

15.   is verheugd over de toevoeging in het jaarrapport van een apart hoofdstuk over dialoog met het Europees Parlement;

16.   is verheugd over de initiatieven van het Britse, Oostenrijkse en Finse voorzitterschap om hun werk inzake de ontwikkeling van de Gedragscode te presenteren aan de Subcommissie veiligheid en defensie van de Commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement en over de nadruk op transparantie en dialoog;

17.   is verheugd over de gelegenheid die de rapporteur van het Europees Parlement onder het Oostenrijkse en het Finse voorzitterschap heeft gekregen om deel te nemen aan de discussie en de uitwisseling van informatie op een bijeenkomst van de COARM-werkgroep over de opstelling van het verslag van het Europees Parlement en het jaarrapport van de Raad;

18.   is verheugd over het besluit, genoemd in het achtste jaarrapport, dat elke voorzitterschap ernaar zal streven een ontmoeting te hebben met de Subcommissie veiligheid en defensie en over de gewoonte dat de rapporteur van het Parlement een maal per voorzitterschapsperiode voor een COARM-vergadering wordt uitgenodigd, waarvan een transparantie- en vertrouwenbevorderende werking uitgaat;

19.   verlangt dat het Parlement ook in de toekomst betrokken blijft bij de ontwikkeling van stimuleringsactiviteiten en met name bij de nadere toespitsing van de prioriteitsrichtsnoeren ter bevordering van een internationaal verdrag inzake wapenhandel en van samenwerking en overleg met andere betrokken partijen zoals internationale ngo's en de defensie-industrie;

20.   dringt er bij de Raad op aan alle lidstaten te verzoeken een nationaal rapport te publiceren dat aan overeengekomen minimumnormen voldoet en deze rapporten toe te laten komen aan het Europees Parlement en de nationale parlementen;

21.   vraagt om een jaarlijks debat tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen over de vorderingen van de lidstaten inzake transparantie op het gebied van de wapenexporten en de toepassing van de Gedragscode;

Tijdelijke maatregelen bij het opheffen van een wapenembargo

22.   is verheugd over de doelstelling, zoals vastgelegd in het zesde jaarrapport, een "gereedschapskist" te ontwikkelen, evenals specifieke mechanismen voor het regelen van de wapenuitvoer naar landen waarvoor het embargo is opgeheven;

23.   memoreert de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen ten aanzien van Libië van 11 oktober 2004, waarin werd gesteld: "De Raad memoreerde dat de overdracht van wapens aan Libië onder de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer zal vallen, en besloot dat, na het embargo, een bijzondere wapenoverdrachtregeling ("gereedschapskist"), waaraan momenteel bij de Raad wordt gewerkt, van toepassing zal zijn"; verzoekt het voorzitterschap nader in te gaan op de stand van zaken met betrekking tot deze gereedschapskist (toolbox);

24.   beseft dat er onvoldoende voortgang is geboekt bij de ontwikkeling van de toolbox en van een bijbehorend specifiek controlemechanisme; memoreert daarom zijn eerdere standpunt dat strikte controle noodzakelijk is, ook na opheffing van een embargo, en dat er behoefte is aan een mechanisme om de toolbox te evalueren en zo nodig te herzien en de situatie in staten waar het embargo is opgeheven op gezette tijden in ogenschouw te nemen en daarbij de motieven voor opheffing in gedachten te houden; dringt er bij COARM op aan om het mechanisme regelmatig te evalueren en aan het Europees Parlement over dergelijke discussies verslag uit te brengen;

25.   acht het belangrijk dat lidstaten de gelegenheid krijgen elkaar te raadplegen over exportvergunningen naar landen waarvoor het embargo is opgeheven; verlangt dat de gegevens over de inhoud en resultaten van dergelijk overleg worden verzameld en vervolgens gepubliceerd in jaarrapporten;

26.   benadrukt het belang om tot een betere en tijdige uitwisseling van informatie te komen met het Europees Parlement, vooral over het weigeren van vergunningen en de modus operandi van de gereedschapskist;

Gelijke criteria

27.   dringt er bij de lidstaten op aan gelijke criteria toe te passen bij de beoordeling van derde landen, wanneer een beperking van of embargo op wapenuitvoer wordt overwogen naar aanleiding van schendingen van de mensenrechten of toenemende regionale instabiliteit;

28.   is van oordeel dat het embargo tegen China pas mag worden opgeheven als er een duidelijke, blijvende verbetering in de situatie op het vlak van de mensenrechten en de sociale en politieke vrijheden is ingetreden; wijst erop dat wapenexport de vrede en stabiliteit in Oost-Azië zal ondermijnen en het gevaar voor regionale instabiliteit zal aanwakkeren, vooral nu er een crisis is ontstaan door de Noord-Koreaanse kernproef;

29.   is hevig verontrust over de flagrante schending van het wapenembargo door alle partijen in het conflict om Darfur, zoals gemeld door waarnemers van de VN-Veiligheidsraad, en over de daaruit voortvloeiende escalatie van de vijandelijkheden in de afgelopen maanden;

Gebruikersgids - en hoe te komen tot een optimale interpretatie van de criteria

30.   is verheugd over de voortgang bij de ontwikkeling van een gebruikersgids, een nuttig en praktisch instrument ter harmonisatie van de interpretatie van de criteria van de Gedragscode;

31.   neemt kennis van de veranderingen in de gebruikersgids, in het bijzonder van de richtsnoeren voor de criteria 2, 7 en 8; pleit voor verdere aanpassing overeenkomstig nieuwe ontwikkelingen in de Gedragscode – bijvoorbeeld ten aanzien van verdere richtsnoeren voor de criteria 3 en 4; vraagt dat eerbiediging van de mensenrechten als algemeen criterium wordt gehanteerd;

Nationale rapportageprocedures

32.   erkent dat er steeds meer stappen worden ondernomen om het verzamelen van gegevens en de uitwisseling daarvan tussen de lidstaten te verbeteren, zodat deze aan de jaarrapporten kunnen worden toegevoegd, waaronder belangrijke verbeteringen bij de presentatie van de gegevens in het achtste jaarrapport; vraagt niettemin de kwaliteit van de nationale rapportage aanzienlijk te verhogen teneinde de transparantie te vergroten en een nauwkeurige evaluatie van de toepassing van de Gedragscode door de lidstaten mogelijk te maken;

33.   verzoekt de lidstaten hun procedures voor het verlenen van wapenexportvergunningen te stroomlijnen, de desbetreffende nationale procedures en verantwoordelijkheden te verduidelijken en hun exportvergunningsregelingen te ontdoen van onduidelijkheden wat betreft het onderscheid tussen "militaire" en "niet-militaire" wapens, die door wapenexporteurs gebruikt kunnen worden om handvuurwapens en lichte wapens als "niet-militaire" wapens naar conflictgebieden uit te voeren;

34.   doet een dringend beroep op de Raad om van elke lidstaat te verlangen dat nationale rapporten volgens de overeengekomen minimumnormen worden gepubliceerd;

35.   dringt erop aan te komen tot algemene rapportagenormen waaraan alle staten zich dienen te houden, waaronder normen betreffende het aantal uitvoer- en tussenhandelvergunningen die voor een ontvangend land verkregen kunnen worden, alsmede informatie over geweigerde vergunningen, een volledige beschrijving van het soort goederen waarvoor een uitvoervergunning is afgegeven, de hoeveelheid van elk soort goederen waarvoor een uitvoervergunning is afgegeven en een specificatie van het soort eindgebruiker; dringt erop aan dat de financiering van wapenuitvoer, bijvoorbeeld in de vorm van overheidskredieten en kredietgaranties, voortaan in de nationale rapporten wordt opgenomen;

Overdracht binnen de Gemeenschap

36.   dringt erop aan dat er een strikte en transparante nationale uitvoercontrole wordt gehandhaafd totdat alle EU-lidstaten hun nationale uitvoercontrolebeleid zover hebben geharmoniseerd dat ze daardoor de Gedragscode kunnen omzetten in een juridisch instrument waarmee ze de autorisatie, het management (waaronder de eindbestemming) en de verificatie van wapenuitvoer kunnen regelen, zowel internationaal als binnen de Gemeenschap;

Functie en inhoud van een geconsolideerd EU-rapport

37.   is erkentelijk voor de gebleken bereidheid bij de Raad om selectief aanbevelingen van het Parlement tot verbetering van het geconsolideerde EU-rapport over te nemen; dringt er in het verlengde daarvan op aan dat de Raad de volgende belangrijke stappen zet:

   tijdschema's opstellen voor de uitwisseling van informatie en statistische gegevens op kwartaalbasis in elektronische vorm publiceren;
   meer informatie over processen in de gehele EU publiceren, waaronder de regeling voor de weigering van uitvoervergunningen en de regelingen voor de weigering van tussenhandelvergunningen;
   details verstrekken over de wijze waarop elk prioritair richtsnoer zal worden toegepast, over de mechanismen die zullen worden gebruikt en het plan van actie;
   komen met een evaluatie in 2008 over de bereikte voortgang bij het op elkaar afstemmen van het verzamelen en uitwisselen van gegevens bij de toepassing van de prioritaire richtsnoeren;
   waarbij bovendien(15):
   de bruikbaarheid, vergelijkbaarheid en nauwkeurigheid van financiële gegevens betreffende wapenuitvoervergunningen in het EU-jaarrapport dienen te worden verbeterd door de structuur en inhoud van nationale lijsten compatibel te maken met de gemeenschappelijke militaire lijst van de Europese Unie en de rapportage voor open vergunningen te harmoniseren;
   de bruikbaarheid, nauwkeurigheid, volledigheid en vergelijkbaarheid van gegevens over de feitelijke uitvoer dienen te worden verbeterd door de industrie op nationaal niveau wettelijk te verplichten verslag uit te brengen van haar wapenuitvoer en door deze gegevens tot basis te maken van de nationale rapportage;
   het jaarrapport informatie dient te bevatten over de hoeveelheid goederen waarvoor een uitvoervergunning is afgegeven en over de feitelijke uitvoer samen met een beschrijving van de desbetreffende goederen;
   informatie dient te worden gegeven over het soort eindgebruiker en de eindbestemming van goederen bestemd voor wederuitvoer naar een derde land. Als een dergelijke gedetailleerdheid buitensporig wordt geacht, kunnen staten nationale jaarrapporten opstellen volgens een aantal overeengekomen rapportagecriteria;
   een afzonderlijk overzicht dient te worden gegeven met informatie over de uitvoer van wapens ten behoeve van strijdkrachten en politie voor vredeshandhaving, vredesondersteuning, humanitaire hulp en crisisbeheersing, met inbegrip van activiteiten in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) en de hervorming van de veiligheidssector, zodat verwarring met commercieel georiënteerde wapenuitvoer wordt voorkomen;
   de uiteindelijke geconsolideerde lijst met bestemmingen stelselmatig dient te worden geverifieerd door onafhankelijke gespecialiseerde deskundigen, zodat de parlementsleden een objectieve vergelijking kunnen maken tussen de officiële meldingen en de werkelijke export;

Verwerking van goederen voor wederuitvoer

38.   vraagt intrekking van de nieuwe richtsnoeren inzake verwerking en doet een beroep op alle lidstaten om opnieuw blijk te geven van hun streven de Gedragscode toe te passen op de uitvoer van onderdelen voor verwerking;

Eindgebruik

39.   is verheugd over het prioritaire richtsnoer inzake controles na uitvoer en dringt er bij de lidstaten op aan in te stemmen met procedures voor de controle en verificatie van leveranties aan ontvangende landen en van het eindgebruik/de eindgebruiker aldaar; beveelt de lidstaten aan mechanismen te ontwikkelen voor informatie-uitwisseling en een database aan te leggen met informatie over gerezen twijfels inzake het eindgebruik in ontvangende landen, gevallen van misbruik en/of oneigenlijk gebruik in het verleden, en informatie-uitwisseling tussen lidstaten over de verificatie van leveranties en van het eindgebruik/de eindgebruiker van de uitgevoerde goederen;

40.   dringt aan op een proactievere benadering door de Europese Unie en de lidstaten van de controle op de uitvoer en wederuitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik om het risico te vermijden dat ongewenste eindgebruikers in derde landen, waaronder niet-gouvernementele partijen, toegang tot gevoelige goederen krijgen;

41.   dringt er bij de lidstaten op aan de mensenrechtensituatie in de wapenimporterende landen permanent in het oog te houden;

Stimuleringsactiviteiten

42.   is verheugd over de positieve reacties op de verzoeken van het Parlement aan de Raad om meer informatie over de database met informatie over stimuleringsactiviteiten waarvan in het zesde en het zevende jaarrapport sprake is;

43.   beveelt de lidstaten aan actief de voornaamste stimuleringsprioriteiten na te streven en gebruik te blijven maken van het mechanisme voor het coördineren en verzamelen van informatie over dergelijke activiteiten;

44.   is verheugd over de positieve reacties op het verzoek van het Parlement aan de Raad om het Parlement kennis te laten nemen van de details van trojkavergaderingen die belangrijk zijn voor uitvoercontroles en van ad hoc werkgroepen en -seminars met landen als China en landen op de westelijke Balkan over controles op de uitvoer van conventionele wapens; beveelt aan parlementsleden als waarnemers voor deze seminars uit te nodigen;

45.   verzoekt de Raad in alle trojkavergaderingen en in de betrekkingen met derde landen en regionale en internationale organisaties meer bewustzijn te kweken van de beginselen van de Gedragscode en de noodzaak van een internationaal verdrag tot vastlegging van gemeenschappelijke beginselen voor de mondiale wapenhandel te beklemtonen;

Tussenhandel in wapens

46.   verzoekt lidstaten die het gemeenschappelijk standpunt betreffende de tussenhandel in wapens nog niet naleven, te bepalen binnen welke tijd zij dat wel gaan doen;

47.   blijft erop aandringen dat lidstaten het gemeenschappelijk standpunt betreffende de tussenhandel in wapens beter ten uitvoer brengen, vooral door middel van nationale wetgeving en door toepassing van geplande informatie-uitwisselingmechanismen ten aanzien van tussenhandelactiviteiten.

48.   dringt aan op een gemeenschappelijke minimale extraterritoriale controlepraktijk met inbegrip van een verbod op tussenhandelactiviteiten waarmee in het binnen- of buitenland een wapenembargo wordt geschonden; is tevens van oordeel dat lidstaten het voorbeeld dienen te volgen van landen als België, Estland, Finland, Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië, die een vergunning voor de tussenhandel in militaire goederen in het buitenland eisen, en dat de lidstaten ten minste het voorbeeld van Duitsland moeten volgen, waar ook voor de tussenhandel in handvuurwapens en lichte wapens in het buitenland een vergunning nodig zal zijn;

49.   beveelt de lidstaten aan het gemeenschappelijk standpunt betreffende de tussenhandel in wapens verder uit te werken door nationale registers van alle bekende tussenhandelaars in wapens op te zetten, met informatie over het transport en de financiële diensten met betrekking tot de overdracht van militaire goederen aan derde landen, waarbij die informatie gelijkelijk aan elke lidstaat ter beschikking dient te staan; dringt erop aan dat de tussenhandeldatabase met vergunningsweigeringen wordt uitgebreid met informatie over de raadpleging hieromtrent;

50.   beveelt aan alles in het werk te stellen om te voorkomen dat tussenhandelaars onverantwoord wapens in handen krijgen en aan derden doorverkopen, die tot dusver ingezameld zijn in het kader van EVDB-vredeshandhavingsmissies en andere externe vredeshandhavingsoperaties waar de EU en de lidstaten bij betrokken zijn (zoals in Bosnië-Herzegovina het geval is geweest);

Private beveiligingsbedrijven

51.   merkt op dat in de Verenigde Staten private beveiligingsbedrijven inmiddels ook vallen onder de wetgeving betreffende de controle op militaire uitvoer en vraagt derhalve de Europese Unie soortgelijke stappen te overwegen en private beveiligingsbedrijven te laten vallen onder de Gedragscode; om te beginnen zou de EU de volgende activiteiten en diensten waarvoor een uitvoervergunning vereist is op de gemeenschappelijke militaire lijst kunnen plaatsen: gewapend personeel en locatiebeveiliging, gewapend transport, opleidingen in het gebruik van militaire wapens en uitrusting, strategische en tactische opleidingen, hervorming van de veiligheidssector, consultancy op militair en beveiligingsgebied, militaire logistiek, contra-inlichtingendiensten en operationele steun;

Regeling inzake martelwerktuigen

52.   is verheugd over de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, marteling of andere wrede, onmenselijke of onterende behandelingen of straffen(16);

53.   vraagt deze verordening ook te laten gelden voor handel binnen de Gemeenschap teneinde mogelijke ontduiking te voorkomen;

Uitbreiding van de Europese Unie

54.   is verheugd dat in het zevende en het achtste jaarrapport de aanbeveling van het Parlement is overgenomen om te bekijken hoe toekomstige lidstaten en nieuwe buurlanden het best betrokken en geholpen kunnen worden bij een harmonisatie van het beleid inzake wapenuitvoercontrole en volledige tenuitvoerbrenging van de beginselen en criteria van de Gedragscode;

55.   verzoekt de Raad een rapport te publiceren over het wapenhandelcontrolesysteem en de toepassing daarvan in elke aspirant-lidstaat alvorens die staat mag toetreden, en als voorwaarde voor het aspirant-lidmaatschap te stellen dat de desbetreffende staat aan het EU-wapenhandelcontrolesysteem moet gaan voldoen; dringt aan op een zorgvuldige doorlichting van het wapenhandelcontrolesysteem en de toepassing daarvan in elke staat die bij de stabilisatie- en associatie-overeenkomst betrokken is, ook als de status van kandidaat-land nog niet is toegekend;

Internationale processen: een internationaal wapenhandelverdrag

56.   onderstreept de noodzaak dat de Europese Unie en haar lidstaten een dynamische rol spelen bij de ondersteuning van nationale, regionale en internationale processen;

57.   verzoekt de Raad en de Commissie concrete maatregelen te formuleren voor implementatie van de vijf prioriteitsterreinen van het VN-actieprogramma (UNPoA), te weten tussenhandel, identificeren en traceren, munitie, ontwikkeling en technische bijstand, en voor de ontwikkeling van een follow-upmechanisme voor het UNPoA;

58.   verzoekt het voorzitterschap en de lidstaten van de Europese Unie om hun diplomatieke uitspraken ten gunste van een internationaal wapenhandelverdrag te vertalen in een assertief en vastberaden streven naar uitvoering van de op 26 oktober 2006 door de Eerste Commissie van de Algemene Vergadering van de VN goedgekeurde resolutie die moet resulteren in een doeltreffend, juridisch bindend internationaal wapenhandelverdrag waarin algehele minimumnormen voor wapenoverdracht vastgelegd worden;

59.   verzoekt de Raad en de Commissie de kwestie van naleving van alle EU-embargo's inzake de handel in wapens op te nemen in hun verdere onderhandelingen over ontwikkelingen met betrekking tot het Europees nabuurschapsbeleid en de overeenkomsten inzake partnerschap en samenwerking;

60.   verzoekt de lidstaten zich andermaal aan het principe te houden dat met de criteria van de Gedragscode niet de hand wordt gelicht ten gunste van bredere doelstellingen op het gebied van buitenlandse politiek;

o
o   o

61.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN.

(1) Document nr. 8675/2/98, Brussel, 5 juni 1998.
(2) PB C 328 van 23.12.2005, blz. 1; PB C 250 van 16.10.2006, blz. 1.
(3) Document nr. 10713/06, Brussel, 20 juni 2006.
(4) PB C 66 van 17.3.2006, blz. 1.
(5) PB L 191 van 19.7.2002, blz. 1.
(6) PB L 156 van 25.6.2003, blz. 79.
(7) PB L 281 van 31.8.2004, blz. 1.
(8) Standaardminimumregels voor de behandeling van gevangenen, goedgekeurd door de eerste VN-conferentie over de preventie van misdaad en de behandeling van delinquenten, gehouden te Genève in 1955, en goedgekeurd door de Economische en Sociale Raad middels de resoluties 663 C (XXIV) van 31 juli 1957 en 2076 (LXII) van 13 mei 1977.
(9) Document nr. 5319/06, 13 januari 2006.
(10) Document ACS-EU 3892/06/def.
(11) PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 443.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0274.
(13)1 PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 679.
(14)2 PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1048.
(15) Voor meer informatie over deze extra punten, zie: The European Union Code of Conduct on Arms Exports: Improving the Annual Report. SIPRI Policy Paper nr. 8, SIPRI, november 2004.
(16) PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid