Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/2633(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B6-0048/2007

Ingediende teksten :

B6-0048/2007

Debatten :

Stemmingen :

PV 14/02/2007 - 5.9
CRE 14/02/2007 - 5.9

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0040

Aangenomen teksten
PDF 176kWORD 89k
Woensdag 14 februari 2007 - Straatsburg
Lissabon-strategie (Europese Raad van 8 en 9 maart 2007)
P6_TA(2007)0040B6-0048/2007

Resolutie van het Europees Parlement over de inbreng op de Voorjaarsraad van 2007 in verband met de Lissabon-strategie

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad, getiteld "Tijd voor een hogere versnelling; Het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid" (COM(2006)0030),

–   gezien het werkdocument van de Commissie over het communautair Lissabon-programma en het verslag over de technische uitvoering hiervan in 2006 (SEC(2006)1379),

–   gezien de 25 nationale hervormingsprogramma's voor groei en jobs zoals deze door de lidstaten zijn voorgelegd (NRP's),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, getiteld "Betere regelgeving in de Europese Unie: een strategische evaluatie over betere regelgeving" (COM(2006)0689),

–   gezien de richtsnoeren van de Commissie voor de tenuitvoerlegging van de structuurfondsen overeenkomstig de Lissabon-strategie,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, getiteld: "Europa als wereldspeler: Wereldwijd concurreren; Een bijdrage aan de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid" (COM(2006)0567),

–   gezien de mededeling van de Commissie over de geïntegreerde richtsnoeren inzake groei en werkgelegenheid 2005-2008 (COM(2005)0141),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000, van Stockholm van 23 en 24 maart 2001, van Brussel van 22 en 23 maart 2005 en van Brussel van 23 en 24 maart 2006,

–   gezien zijn resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie - Groenboek(1),

–   gezien het verslag over de macro-economische impact van de stijging van de energieprijzen van de Commissie economisch en monetair beleid (A6-0001/2007),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad en het Europees Parlement - Een energiebeleid voor Europa (COM(2007)0001),

–   gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2003 inzake betere wetgeving(2),

–   gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroepinzake werkgelegenheid(3),

–   gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

Algemene opmerkingen

1.   is ingenomen met de inspanningen van de Commissie en de lidstaten om de Lissabon-strategie tot een succes te maken en stelt vast dat de Lissabon-strategie het antwoord van Europa is op de uitdagingen van de globalisering; wijst er bovendien nog eens nadrukkelijk op dat de voorwaarden voor het welslagen van de Lissabon-strategie groei en werkgelegenheid zijn, tezamen met de wisselwerking van economische, sociale en milieuhervormingen ten einde een dynamische en innovatieve economie en samenleving te creëren; waarschuwt ervoor om de strategie alleen tot een paar prioriteiten te beperken die verband houden met de voltooiing van de interne markt en een betere regelgeving; herinnert aan de vele elkaar aanvullende kenmerken van de nieuwe strategie voor duurzame ontwikkeling en de Lissabon-strategie, zoals hun gemeenschappelijke doelstellingen ter verbetering van de concurrentiepositie, het scheppen van meer en kwalitatief betere banen, betere sociale integratie, milieubescherming en risicopreventie;

2.   is verheugd dat de strategie van Lissabon op de bijeenkomst van de Europese Voorjaarsraad van 2005 een nieuwe impuls heeft gekregen en dat bij die gelegenheid opheldering is gegeven over de verdeling van de bevoegdheden voor de omzetting van individuele maatregelen tussen de lidstaten en het Gemeenschapsniveau;

3.   is van mening dat de Europese Unie in een wereld met beperkte hulpbronnen en een kwetsbaar ecologisch systeem ernaar moet streven de economische ruimte met het wereldwijd meest efficiënte gebruik van hulpbronnen en energie te worden; wijst op de kosten van uitblijvende of te late maatregelen en onderstreept het enorme economische potentieel van energie-efficiënte technologieën en hernieuwbare vormen van energie op de wereldmarkt en dat de Europese Unie de beste kansen heeft om deze te exploiteren;

4.   is van mening dat innovatie een doorslaggevende rol speelt, wil de Europese Unie doeltreffend kunnen reageren op de uitdagingen en mogelijkheden van de globale economie, en op andere grote uitdagingen, zoals klimaatverandering;

5.   wijst erop dat voor de verwezenlijking van de strategie van Lissabon voldoende en duidelijk omschreven financiële middelen uit de communautaire begroting nodig zijn; betreurt in dit verband het gebrek aan financiële fondsen die bestemd zijn om de ambitieuze doelstellingen van de strategie van Lissabon te halen;

6.   erkent de unieke toegevoegde waarde van regionaal beleid bij het nastreven van de doelstellingen van Lissabon die ook tot uitdrukking komt in de "Richtsnoeren voor de communautaire strategie 2007-2010: Cohesiebeleid ter ondersteuning van de groei en werkgelegenheid"; wijst erop dat de EU-15 voor de huidige programmaperiode ter bereiking van de doelstellingen van de agenda van Lissabon zijn verzocht 60% van de uitgaven voor de convergentiedoelstelling van de structuurfondsen te bestemmen en 75% van de uitgaven voor de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid; verzoekt de Commissie om de prestatie na te gaan van de lidstaten bij het bereiken van de doelstellingen van Lissabon door middel van hun maatregelen uit hoofde van de structuurfondsen;

Verbetering van de Lissabon-bestuursstructuur voor betere regelgeving
Betere regelgeving

7.   steunt alle inspanningen van alle instellingen met betrekking tot de uitvoering van de agenda inzake betere wetgeving; is van mening dat het Parlement het voortouw moet blijven nemen bij de bevordering van betere wetgeving door de basis te leggen voor gemeenschappelijke procedures met andere instellingen inzake een onafhankelijke effectbeoordeling van de voorgestelde wetgeving, grotere openheid bij de besluitvorming in de Raad en betere democratische controle op de vaststelling van gedelegeerde wetgeving door de Commissie; wijst erop dat betere regelgeving niet deregulering of minimale regulering betekent;

8.   dringt aan op volledige erkenning van de rol van het Europees Parlement op het gebied van de comitologie, wat zou bijdragen tot vereenvoudiging van de wetgeving door uitvoeringsmaatregelen werkelijk op te heffen terwijl volledig inachtneming van de wetgevende bevoegdheden van het Europees Parlement zou worden gewaarborgd; stelt vast dat belemmeringen van de democratie en met hoge kosten gepaard gaande verplichtingen niet alleen uit wetgeving voortvloeien, maar vooral ook uit comitologiebesluiten; verlangt derhalve dat ook bij comitologiebesluiten een alomvattende onafhankelijke beoordeling van de gevolgen van de wetgeving wordt uitgevoerd;

9.   verwelkomt het initiatief van de Commissie inzake vermindering van de administratieve en financiële lasten voor bedrijven; dringt erop aan nauwer te worden betrokken bij het uitvoeren van solide kosten-batenanalyses als uitgangspunt voor geïnformeerde besluitvorming en roept de Commissie dan ook op een methodologie te ontwikkelen voor een onafhankelijke ex ante-beoordeling van administratieve kosten; dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan zich te committeren aan een gemeenschappelijk streefcijfer voor kostenvermindering op de Europese Voorjaarsraad van 2007; dringt er bij de Commissie op aan alle wetgevende en niet-wetgevende beleidsinstrumenten op gezette tijden te toetsen teneinde de gewenste doelstellingen te verwezenlijken; dringt erop aan dat alle initiatieven inzake vereenvoudiging volledig in overeenstemming zijn met de beginselen en voorwaarden zoals omschreven in zijn resolutie van 16 mei 2006 inzake de strategie voor de vereenvoudiging van het regelgevingskader(4);

10.   meent dat een vermindering van 25% van de administratieve lasten in de lidstaten zou leiden tot een verhoging van het reële BBP met 1 tot 1,4%; dringt er bij alle lidstaten op aan op dit gebied kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen vast te stellen en met name in het kader van betere omzetting van wetgeving bij te dragen tot vereenvoudiging van de bestaande regelgeving, alsmede tot de invoering effectbeoordelingsprocedures, en raadplegings- en klachtenprocedures vast te stellen met de relevante belanghebbenden; onderstreept de belangrijke rol van nationale parlementen en wenselijke samenwerkingsstructuren in deze context;

Vroegtijdige en betere omzetting

11.   dringt er met het oog op grotere transparantie en een beter begrip van de Lissabon-strategie en de uitvoering ervan op aan dat er een gemeenschappelijke, samenhangende structuur voor de NRP's wordt ontwikkeld, zodat de impact van de op lidstaatniveau voorgestelde maatregelen beter kan worden vergeleken, en dat er een open en constructieve dialoog op Europees niveau plaatsvindt over de bereikte vooruitgang; steunt in dit verband de gedacht om specifieke aanbevelingen per land op te stellen, alsmede een ranglijst van beste praktijken voor hervormingsagenda's op de verschillende beleidsterreinen; verzoekt de regeringen van de lidstaten de tekst van de bepalingen waarmee EU-richtlijnen worden omgezet (de zogeheten correlatietabellen) te publiceren en aan de Commissie te doen toekomen;

12.   dringt aan op een brede participatie van het maatschappelijk middenveld teneinde wijzigingen tot stand te brengen om groei en werkgelegenheid te doen toenemen; wijst erop dat het welslagen van hervormingen afhankelijk is van de vraag of de gehele samenleving daarbij wordt betrokken en zich die eigen maakt; stelt derhalve voor een gedachtewisseling tot stand te brengen met betrekking tot beste praktijken op het gebied van de participatie van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld bij dit hervormingsproces;

Verbetering van de Lissabon-bestuursstructuur en de nationale toeëigening

13.   onderstreept dat de specifieke aanbevelingen per lidstaat in de Raad moeten worden besproken en goedgekeurd, teneinde een werkelijk Europees kader te ontwikkelen, de coördinatiewerkzaamheden op het gebied van economie en werkgelegenheid te versterken en grotere nationale toeëigening te bevorderen;

14.   herhaalt dat economische en werkgelegenheidsproblemen in de EU niet uit de weg kunnen worden geruimd zonder de actieve inzet van parlementen, op nationaal én op Europees niveau; steunt het verzoek van de Commissie dat de lidstaten een bredere discussie over hun NRP's en uitvoeringsverslagen, waaronder nationale aanbevelingen, met hun nationale parlementen bevorderen en een nauwer verband leggen tussen de debatten over de NRP's en de nationale begrotingen;

15.   moedigt de Commissie aan een vorm van benchmarking-toezicht in te voeren, onder gebruikmaking van beleidsindicatoren met een duidelijke link naar economische en werkgelegenheidsprestaties en indicatoren ter onderbouwing van de structurele toezichtsoefening die rekening houden met beleidsmaatregelen welke innovatie en het scheppen van werkgelegenheid stimuleren;

16.   onderstreept dat een regeringsvertegenwoordiger specifiek verantwoordelijk voor de uitvoering van de Lissabon-strategie in alle lidstaten een belangrijkere rol moet gaan spelen, en wel op het hoogste politieke niveau, om de nationale beleidsmakers ervan te overtuigen de policy mix-aanpak van deze hervormingsagenda zowel op nationaal als op Europees niveau te verbeteren;

17.   wijst erop dat het tot de sturende rol van de Europese Raad van voorjaar 2007 behoort de hervormingsagenda voor groei en werkgelegenheid van de Europese Unie vast te stellen; dringt er bij de Europese Raad op aan ervoor te zorgen dat alle betrokken Raadsformaties in gelijke mate participeren; beklemtoont zijn eigen rol bij de bewaking van de tenuitvoerlegging van de gehele strategie van Lissabon;

Groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen
Meer werkgelegenheid en kansen op werk scheppen

18.   is van mening dat er bij hervorming van de arbeidsmarkt naar gestreefd moet worden de behoefte van de industrie aan meer flexibiliteit te combineren met de wens van de werknemers om meer zekerheid te krijgen, bijvoorbeeld door hun uitzicht te bieden op nieuwe banen en nieuwe vormen van zekerheid; is ervan overtuigd dat de combinatie van flexibiliteit en sociale zekerheid het voor werknemers, ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) makkelijker maakt in te spelen op de uitdagingen van een dynamische economie en een veranderende samenleving; dringt er daarom bij de Europese Raad en de lidstaten op aan duidelijke en objectieve beginselen en een intensievere benchmarkingoefening en uitwisseling van beste praktijken vast te stellen met het oog op de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van flexicurity;

19.   pleit voor meer investeringen en beter getraind en hoger geschoold personeel om de productiviteit en de werkgelegenheidscijfers te verbeteren en te voldoen aan de doelstellingen van de Lissabon-strategie, die de EU in staat moet stellen de wereldwijde concurrentie het hoofd te bieden; herinnert eraan dat de modernisering van de werkgelegenheid en de socialezekerheidsstelsels in alle lidstaten, met inbegrip van de bevordering van actieve arbeidsmarktmaatregelen (zoals in het Deense model), een politieke must is, en dat welvaart en solidariteit ontegenzeglijk elkaar onderling versterkende doelstellingen zijn in de Lissabon-strategie;

20.   herinnert eraan dat vooral kwetsbare groepen door werkloosheid worden getroffen, met name de minder gekwalificeerde werknemers; dat daarom een speciale inspanning nodig is om een actief beleid op het gebied van omscholing van werklozen, die wellicht minder gekwalificeerd zijn, te bevorderen en om het onderwijsstelsel te verbeteren om het hoge percentage schoolkinderendie niet slagen terug te dringen;

21.   is van oordeel dat belemmeringen voor jobcreatie zoals factoren die het aannemen van matig betaald werk ontmoedigen, moeten worden weggenomen; erkent de verantwoordelijkheid van werkloze personen om aanbod van werk aan te nemen; erkent dat arbeidstijdregelingen flexibel genoeg moeten zijn om tegemoet te komen aan de noden van de werkgevers en om mensen in staat te stellen werk en gezin te combineren;

22.   betreurt dat het percentage werkende vrouwen nog steeds ver achterblijft bij de doelstellingen van Lissabon; is van mening dat oudere werknemers de mogelijkheid moeten hebben op vrijwillige basis aan het arbeidsproces te blijven deelnemen, ondersteund door passende opleiding en gezondheidszorg op het werk, dat vervroegde pensionering moet worden ontmoedigd en dat werknemers vrijwillig aan het werk moeten kunnen blijven na de pensioengerechtigde leeftijd, indien zij dit met hun werkgever overeenkomen; benadrukt dat deze maatregelen nodig zijn om de economische groei te stimuleren en de duurzaamheid van de overheidsfinanciën te versterken;

23.   onderstreept dat oudere werknemers een steeds groter aandeel van de beroepsbevolking en economische productiecapaciteit van de EU uitmaken; doet een beroep op de lidstaten om intensiever te streven naar wijziging van fiscale en socialezekerheidsstelsels om een langer actief arbeidsleven aan te moedigen en dringt aan op daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de wetgeving die discriminatie om redenen van leeftijd verbiedt;

24.   stelt vast dat er in de EU gebrek is aan geschoolde arbeid en dat levenslang leren essentieel is om de doelstellingen van de Lissabon-strategie te verwezenlijken; dringt er daarom bij de lidstaten op aan in nauwe en volledige samenwerking met de sociale partners meer maatregelen te nemen om banen te scheppen en de arbeidsmarktparticipatie van jonge, vrouwelijke en oudere werknemers te vergroten met name door:

   - ervoor te zorgen dat aan iedere schoolverlater binnen zes maanden een baan, een opleiding of andere maatregelen ter verhoging van de kansen op een baan worden aangeboden en werklozen meer scholingsmogelijkheden krijgen, ongeacht hun geslacht, godsdienstige overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie,
   - te zorgen voor een hoger percentage tewerkgestelden onder de gehandicapten, teneinde hun creatieve capaciteit volledig te kunnen benutten
   - ervoor te zorgen dat de tijd nodig voor het opstarten van een nieuw bedrijf niet langer dan een week bedraagt en dat de opstart- en administratiekosten laag zijn,
   - meer investeringen in uitgebreide en betaalbare zorg- en kinderopvangstelsels,
   - verdere verlaging van de belastingdruk op arbeid,
   - sociale uitsluiting en discriminatie te bestrijden en een immigratie- en integratiebeleid te ontwikkelen dat beantwoordt aan de behoeften van de Europese economie en samenleving,
   - kennis en innovatie te stimuleren door verhoging van de investeringen; duidelijker rechten en plichten vast te stellen voor onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren; het gebruik van ICT; betere afstemming van het onderwijsstelsel op de behoeften van nieuwe arbeidsmarkten; en opneming van ondernemerschap in leerprogramma's van scholen;

25.   steunt het beleid universiteiten de mogelijkheid te geven uit particuliere bron te worden gefinancierd en moedigt de particuliere sector aan duidelijk te maken welke scholing en opleiding de markt volgens hen vereist;

26.   acht de gezondheidszorgaspecten van de demografische verandering van het allergrootste belang en herinnert eraan dat hoe langer mensen in goede gezondheid blijven, hoe langer zij economisch actief kunnen en zullen blijven, zodat escalerende kosten voor gezondheidszorg worden voorkomen; acht investeringen in maatregelen ter bescherming tegen factoren die chronische en langdurige ziekte veroorzaken van bijzonder belang; tegelijkertijd moeten er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat personen die aan deze ziekten lijden niet ook nog het slachtoffer worden van discriminatie op de arbeidsplaats;

27.   dringt er bij de lidstaten op aan inefficiënte sociale modellen met het oog op hun financiële duurzaamheid, veranderende wereldwijde dynamiek en demografische patronen te herzien zodat ze duurzamer worden;

Wegnemen van nog steeds bestaande tekortkomingen van de interne markt

28.   onderstreept dat de Europese economie, wil zij wereldwijd kunnen concurreren, ook een dynamische interne markt nodig heeft; beveelt aan markttoegang te vergemakkelijken en innovatiegericht beleid te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen van het openbaar belang en een hoog niveau van bescherming van de consument, zodat de burgers volledig profijt kunnen halen uit de interne markt; is verheugd over het initiatief van de Commissie om de werking van de interne markt opnieuw te bezien en steunt haar volledig in haar ambitie dit project eindelijk af te ronden; dringt er bij de lidstaten op aan de interne markt tot de hunne te maken en te komen tot een cultuur van onderlinge samenwerking om de deelname van ondernemingen aan pan-EU-activiteiten te sturen en te bevorderen; legt vooral de nadruk op het belang van een juiste uitvoering en handhaving van de EG-wetgeving en onderstreept in dit verband de rol van adequaat opgeleide nationale rechters;

29.   constateert dat de duurzame versterking van de interne markt de allervoornaamste taak is voor het bereiken van de doelstellingen van de Lissabon-strategie en vooral ook om de Unie in het globaliseringsproces een plaats te geven als deelnemer met een duurzaam concurrentievermogen; merkt op dat alle Europese instellingen en de lidstaten naar de versterking van dit centrale integratie-element moeten blijven streven;

30.   onderstreept dat het vrije verkeer van goederen een van de hoekstenen van de interne markt vormt; herinnert eraan dat voor producten die niet onder EU-harmonisatieregels vallen, de artikelen 28 t/m 30 van het EG-Verdrag de lidstaten verbieden belemmeringen van de intracommunautaire handel in goederen te handhaven of op te leggen; dringt er daarom bij de lidstaten en de Commissie op aan alle belemmeringen van het vrije verkeer van goederen in de EU eens en voor al weg te nemen;

31.   stelt vast dat er ten aanzien van het vrije verkeer van goederen nog grote tekortkomingen bestaan op het gebied van de wederzijdse erkenning van niet-geharmoniseerde producten; steunt bijgevolg de plannen van de Commissie om de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen door middel van een wetgevingsinstrument in alle lidstaten bindend te maken;

32.   wijst na de definitieve goedkeuring van de dienstenrichtlijn op de verplichting van de Commissie om de lidstaten advies te verstrekken en hun vooruitgang te volgen; pleit voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten om coherente tenuitvoerlegging in de hele EU te garanderen; onderstreept dat dit essentieel is voor de Europese economie, teneinde aan de bepalingen van het Verdrag te voldoen en de voltooiing van de interne markt voort te zetten;

33.   wijst erop dat het vrije verkeer van diensten een van de hoekstenen van de interne markt is; onderstreept dat de dienstensector goed is voor minstens 70% van het BBP en de arbeidsmarkt; pleit voor een betere samenwerking tussen de diensten op het gebied van gezondheidsvoorzieningen, met name wat de mobiliteit van patiënten betreft;

34.   benadrukt dat de toepassing en bescherming van intellectuele-eigendomsrechten (IPR) in Europa nog steeds vrij duur en tijdrovend is, zodat het concurrentievermogen op het gebied van innovatie wordt belemmerd; dat het vraagstuk van standaardisatie niet voldoende aandacht krijgt, noch op Europees, noch op nationaal niveau; roept er andermaal toe op de raamvoorwaarden voor een beter beleid inzake de intellectuele eigendom en octrooien te verbeteren, met name door middel van voor de hele EU geldende normen, betere samenwerking tussen nationale normalisatie-instanties en vereenvoudigde procedures; herhaalt dat een doeltreffende aanpak van productnamaak nodig is voor de veiligheid van patiënten (bijvoorbeeld de namaak van medicamenten);

35.   betreurt uitermate dat het voorlopig niet gelukt is met het Europese octrooibeleid vooruitgang te boeken en acht het onaanvaardbaar dat op dit terrein nog geen gemeenschappelijk Europees octrooibeleid ontwikkeld kon worden; verwijst naar zijn resultaten uit de eerste lezing van de Europese octrooiverordening, waarin een oplossing wordt aangereikt voor de probleempunten waarover in de Raad onenigheid bestaat; verzoekt de Commissie onverwijld concrete voorstellen voor een nieuw octrooibeleid in te dienen, opdat spoedig een nieuwe onderhandelingsbasis voor de gesprekken in de Raad wordt gevonden; verzoekt de lidstaten op basis van het gepleegde overleg een doeltreffend octrooisysteem goed te keuren, en ook deelname aan de European patent litigation agreement (Europese overeenkomst inzake octrooigeschillen) te overwegen, opdat zo spoedig mogelijk vooruitgang kan worden geboekt en de rechtszekerheid gegarandeerd is;

36.   onderstreept dat een doeltreffende, innoverende en goed werkende regeling inzake openbare aanbestedingen belangrijk is voor de totstandbrenging van een concurrerende gemeenschappelijke markt; verzoekt de Commissie haar hervorming van het kader inzake openbare aanbestedingen voort te zetten, de participatie zo groot mogelijk te maken en de bureaucratie zo beperkt mogelijk en te onderzoeken op welke manier het beste eerlijke toegang tot openbare aanbestedingen voor KMO's wordt gegarandeerd;

37.   verwelkomt de vooruitgang die is geboekt via de tenuitvoerlegging van het eerste actieplan inzake financiële diensten en wijst erop dat een goed functionerende financiële markt fundamenteel is voor de groeivooruitzichten van de Europese economie; dringt er bij de lidstaten en de Commissie met klem op aan te waarborgen dat de Europese wetgeving inzake financiële diensten correct wordt uitgevoerd in alle lidstaten en door onze internationale partners ten volle wordt nageleefd;

38.   wijst erop dat goed functionerende financiële markten fundamenteel zijn voor de goede werking van de interne markt; is van mening dat het waarborgen van de ontwikkeling van financiële producten van hoge kwaliteit op grensoverschrijdende basis zal bijdragen tot een innoverend bedrijfsleven in Europa; is van mening dat snelle innovatie en de toename van het aantal internationale financiële transacties nieuwe uitdagingen creëert voor de zakenwereld en het internationale financiële stelsel; dringt er bij de Commissie op aan de transparantie te verbeteren en een doelmatiger reguleringsbeleid te definiëren, om de financiële stabiliteit, adequate consumentenbescherming en de markintegriteit te bevorderen; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de noodzaak om meer doeltreffende toezichtsregels voor private-equity-fondsen en hedgefondsen te onderzoeken;

39.   verzoekt de lidstaten en de Commissie op aan vrij verkeer van kapitaal tot werkelijkheid te maken; betreurt de recente gevallen waarbij nationale regeringen hebben gepoogd grensoverschrijdende fusies binnen de Europese Unie te voorkomen; prijst de Commissie om haar ondubbelzinnige inzet voor het EG-Verdrag in dit opzicht; verzoekt de Commissie bijgevolg, ook op het gebied van het ondernemingsrecht, spoedig nieuwe voorstellen in te dienen om de mobiliteit van firma's en kapitaal in de Europese Unie te vergemakkelijken; doelt hiermee met name op de 14de richtlijn betreffende zetelverplaatsing en op de Europese besloten vennootschap;

40.   dringt erop aan meer aandacht te schenken aan andere vormen van flankerend beleid die de interne markt beter zullen doen functioneren; is van mening dat met name prioriteit moet worden gegeven aan vervoer en aan het demonstreren van het potentieel van betere logistiek en een snellere ontwikkeling van de TEN; steunt het initiatief van het Duitse voorzitterschap van de Europese Unie dienaangaande;

Versterking van het externe concurrentievermogen van de EU

41.   herinnert eraan dat eerlijke en vrije handel van cruciaal belang is om de welvaart in Europa en de wijdere wereld te behouden; merkt op dat bedrijven op de interne markt in een wereldwijde context opereren, met interdependente markten en globale spelers; roept de lidstaten op zich te onthouden van protectionisme; meent dat verdere wereldwijde economische integratie ten goede kan komen van concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid in de EU; wijst op het belang van internationale samenwerking op regelgevingsgebied, met name wat toezicht, herziening van de regelgeving en vereenvoudiging betreft; wijst er evenwel op dat internationale handel ook negatieve gevolgen kan hebben voor de meest kwetsbare en minst opgeleide werknemers in sommige sectoren;

42.   is van oordeel dat markttoegang, een evenwichtiger regionale aanpak en bevordering van de kernnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden in de wereld van vitaal belang zijn om het externe concurrentievermogen van de EU te verbeteren; meent dat voorkoming van milieudumping van cruciaal belang is voor eerlijke mededinging; verklaart bereid te zijn adequate handelsmaatregelen te overwegen tegen "profiterende" landen die niet hun deel van de lasten in het kader van de bestrijding van de mondiale klimaatverandering dragen, met dien verstande dat rekening gehouden moet worden met het stadium van sociaal-economische ontwikkeling van onze handelspartners;

43.   wijst erop dat de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven (corporate social responsibility - CSR) niet moet worden opgevat als iets dat eenzijdig door de staat wordt opgelegd door nieuwe juridische lasten voor het bedrijfsleven, die het concurrentievermogen en het vermogen tot het scheppen van arbeidsplaatsen zouden aantasten; is daarentegen van mening dat CSR vorm moet krijgen door initiatieven voor bedrijven, van fiscale of andere aard, zodat de bedrijven vrijwillig taken van sociaal belang op zich nemen;

44.   benadrukt dat betere financiële, arbeids- en fiscale voorwaarden voor KMO's, de bron van het Europese concurrentievermogen, moeten worden verkregen om bij te dragen tot permanente productinnovatie; acht de uitvoering van doeltreffend beleid noodzakelijk om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen van de mondialisering;

45.   wijst op de betekenis van internationale samenwerking op regelgevingsgebied, met name bij hervorming en vereenvoudiging van regelgeving; is van mening dat samenwerking op basis van multilateralisme en democratische verantwoording uitgebreid moet worden om buitenlandse markten op evenwichtige basis open te stellen voor de producten en diensten van Europese bedrijven; dringt er in deze samenhang op aan dat de overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie over overheidsopdrachten wordt bijgesteld door ervoor te zorgen dat de uitzonderingen ten gunste van KMO's die in de toezeggingen van sommige overeenkomstsluitende partijen zijn behouden, in de Europese toezeggingen worden gecompenseerd door een soortgelijke uitzondering of een bepaling waarmee de overeenkomstsluitende partijen het recht krijgen KMO's een preferentiële behandeling te geven, op voorwaarde dat deze behandeling zonder discriminatie wordt uitgebreid tot alle KMO's binnen een overeenkomst sluitende partijen;

46.   is van oordeel dat steun van de EU aan regeringen van derde landen bij de tenuitvoerlegging van voorschriften op het gebied van sociaal en milieubeleid in overeenstemming met de internationale overeenkomsten en de invoering van doelmatige inspectieregelingen noodzakelijk is om de Europese vorm van CSR wereldwijd te bevorderen; onderstreept dat CSR deel moet uitmaken van de handelsdialoog met andere markten;

Verbetering van het innovatievermogen van de EU

47.   wijst met nadruk op het vitale belang van EU-investeringen in onderzoek en ontwikkeling ten aanzien van zowel producten als diensten;

48.   is ingenomen met de goedkeuring van het Zevende Kaderprogramma (KP7), dat als voornaamste doelstelling heeft de wetenschappelijke en technologische basis van de communautaire industrie te versterken en daarbij een hoog concurrentievermogen op internationaal niveau te garanderen; onderstreept nogmaals het belang van het streefcijfer van 3% van het BBP voor onderzoeksfinanciering en dringt er bij de lidstaten op aan om serieus gevolg te geven aan de toezeggingen die zij op de Europese Voorjaarsraad 2002 te Barcelona hebben gedaan; onderstreept het hoofddoel van het KP7 en de bijdrage die dit levert om de EU het leidinggevende onderzoekcentrum van de wereld te maken; herinnert eraan dat het Parlement herhaaldelijk het belang van O&O heeft onderstreept en wijst op de toegenomen rol van kennis voor de economische groei en het sociaal en ecologisch welzijn;

49.   hecht grote waarde aan het werk dat de gemeenschappelijke platforms voor technologie verrichten bij het bevorderen van coherente onderzoekagenda's op gebieden die van cruciaal belang zijn voor het mededingingsvermogen van Europa; dringt er bij de lidstaten op aan om te bevorderen dat kleine ondernemingen en onderzoekorganisaties aan deze platforms deelnemen;

50.   beveelt de Commissie aan om de doelfondsen via de gezamenlijke technologie-initiatieven zodanig te sturen dat onderzoekconcepten in concrete programma's worden omgezet; dringt er bij de lidstaten op aan om deze programma's te bevorderen in het kader van hun nationale innovatie-initiatieven;

51.   stelt vast dat de investeringen in ICT per werknemer in de EU nog een heel eind achter blijven bij die in de VS en dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen ICT-investeringen en groei van de productiviteit; onderstreept de noodzaak tot handhaving en ontwikkeling van een competitieve ICT-sector in de EU, in het bijzonder door de volledige tenuitvoerlegging in alle lidstaten van het kader dat door de EU-communicatieverordening wordt geboden;

52.   onderstreept het grote potentieel van het gebruik van fondsen voor aanbestedingen bij de bevordering van innovatie; merkt op dat de pre-competitieve aanbestedingen van innoverende goederen en diensten plaats kan vinden binnen het bestaande kader voor overheidsopdrachten; dringt er bij de lidstaten op aan om deze activiteit op het niveau van hun eigen overheidsinstanties aan te moedigen; merkt op dat een doelmatige toepassing van ICT bij de levering van openbare diensten meer tevredenheid bij de cliënten zal opleveren en ondernemingen in de EU zal helpen producten te vervaardigen die concurrerend zijn op de wereldmarkt;

Het beleid voor een duurzame energievoorziening veilig stellen

53.   is van mening dat de Lissabon-strategie alleen maar kan slagen, als meer inspanningen voor een gemeenschappelijk energiebeleid worden geleverd; meent evenwel dat dat beleid niet mag leiden tot een communautarisering en uniformisering van het nationale energiebeleid van de verschillende landen, maar tot meer mededinging en voordelen voor de consument; herinnert eraan dat in zijn diversiteit niet alleen de kracht van Europa ligt, maar dat met deze diversiteit ook de continuïteit van haar energievoorziening is gewaarborgd;

54.   herinnert eraan dat de drie centrale doelstellingen van het energiebeleid, namelijk continuïteit van de voorziening, duurzaamheid en concurrentievermogen, belangrijk voor stabiliteit en groei in de Europese Unie zijn; wijst erop dat deze drie doelstellingen voortdurend aan de veranderende omstandigheden moeten worden aangepast en dat steeds een nieuw evenwicht moet worden gevonden;

55.   herinnert eraan dat een toereikende en gunstige energievoorziening van fundamenteel belang is voor het concurrentievermogen en de groei van de Europese industrie;

56.   is tevreden met het Groenboek van de Commissie "Een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa" (COM(2006)0105), maar onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de voortdurend veranderende omstandigheden op de ruimere mondiale energiemarkt en benadrukt dat het producentenperspectief moet worden verruimd tot een systematisch aanpak waarbij rekening wordt gehouden met productie, distributie en consumptie, om een Europees energiebeleid te ontwikkelen waarmee betaalbare energie voor Europese bedrijven en gezinnen kan worden gewaarborgd;

57.   is het met de Commissie eens dat een essentieel element van een gemeenschappelijk energiebeleid meer solidariteit tussen de lidstaten moet zijn, om het hoofd aan moeilijkheden in verband met de fysieke veiligheid van infrastructuur en de continuïteit van de voorziening te bieden; is voorts van mening dat meer solidariteit als gevolg zou hebben dat de capaciteit van de EU om haar gemeenschappelijke belangen op het gebied van energiekwesties op internationaal niveau te verdedigen, aanzienlijk wordt versterkt ;

58.   merkt op dat het energiebeleid, en met name de continuïteit van de voorziening, een integrerend onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands, handels-, ontwikkelings- en veiligheidsbeleid van de EU moet worden en verzoekt om een gemeenschappelijke strategie om de voorziening en de doorgangsroutes veilig te stellen en te diversifiëren, op basis van solidariteit binnen de EU; dringt er in deze samenhang bij de Commissie en de lidstaten op aan het reële gevaar van een tekort in de gasleveringen uit Rusland na 2010, onder andere als gevolg van het gebrek aan investeringen, ernstig te nemen; dringt er bij de lidstaten en de Unie op aan in hun energiebesprekingen met Rusland druk uit te oefenen opdat het Doorvoerprotocol wordt ondertekend en geratificeerd en het Verdrag inzake het energiehandvest geratificeerd; is van mening dat partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten gebruikt moeten worden om een stabiel maar toch open regelgevingskader te creëren in aanvoerlanden en dat de commissaris voor energie een duidelijk omlijnd mandaat dient te krijgen dat blijkt geeft van een Europese langetermijnbenadering van energieplanning;

59.   benadrukt dat de ervaring van de winter 2005-2006 en het drastisch toenemen van de vraag naar energie van exploderende economieën (zoals China en India) duidelijk hebben gemaakt dat geen enkele duurzame en veilige energiebron onbenut mag blijven, om de continuïteit van de energievoorziening veilig te stellen;

60.   is tevreden met de inspanningen die worden geleverd om de in Kyoto afgesproken doelstellingen op het gebied van beperking van de CO2-emissies te halen; erkent dat kernenergie een belangrijk onderdeel van de energiemix in een aantal lidstaten is; neemt nota van de rol die zij op dit ogenblik in een aantal lidstaten speelt om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening veilig te stellen, als onderdeel van de energiemix en om CO2-emissies te voorkomen; onderstreept evenwel dat de productie ervan risico's inhoudt en er op dit ogenblik geen definitieve oplossingen voor de recyclage van kernafval bestaan; steunt het onderzoek op het gebied van reactorveiligheid en nieuwe technologie; is van mening dat besluiten over de vraag of de productie van kernenergie in sommige lidstaten een rol moet blijven spelen, alleen op het niveau van de lidstaten kan worden genomen, met eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel;

61.   herinnert aan de toenemende afhankelijkheid van de Europese Unie van de invoer van aardolie en aardgas, die in het jaar 2030 de cijfers van respectievelijk 94% en 85% zou kunnen bereiken, terwijl die afhankelijkheid van vaste brandstoffen slechts tot 59% zou stijgen; wijst erop dat de ingevoerde aardolie en aardgas in toenemende mate afkomstig zullen zijn uit politiek instabiele regio's, die dankzij deze importen grote hoeveelheden geld ontvangen en dat de Europese Unie op het gebruik hiervan geen enkele invloed heeft;

62.   onderstreept dat de inflatiedruk als gevolg van de olieprijsstijging de onzekerheid doet toenemen omtrent de omvang van de hiermee gepaard gaande geldkrapte, die tot een grotere risicoperceptie leidt, alsmede tot een geringere liquiditeit wereldwijd en toenemende volatiliteit op met name de grondstoffen- en aandelenmarkten; waarschuwt voor de negatieve rol van speculatie met olieprijzen op de financiële markten, die de olieprijscrisis nog verder vergroot; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan een gedetailleerd plan uit te werken om de afhankelijkheid van de EU van aardolie-import te verminderen en over te schakelen naar schone energie; dringt aan op een geïntegreerd EU-noodmechanisme en de continuïteit van de voorziening te verzekeren;

63.   onderstreept dat een nieuwe vorm van politieke dialoog en samenwerking tussen de verbruikende landen onontbeerlijk is geworden, met name met de VS, China, India en Japan; stelt vast dat een vergelijkbare dialoog tussen de belangrijkste producerende en verbruikende landen eveneens noodzakelijk is geworden om een wereldwijde aanpak van het energievraagstuk te ontwikkelen; is van mening dat deze nieuwe vormen van een wereldwijde energiedialoog moeten zijn gericht op de totstandbrenging van stabiele, veilige en transparante energiemarkten in de wereld, en tegelijkertijd een continue stimulans moeten bieden voor schone energiebronnen en energie-efficiëntie;

64.   dringt er bij de Commissie en de Raad op aan een internationaal erkend bemiddelingssysteem te promoten voor conflicten en geschillen over de levering en distributie van energie; is van mening dat de EU een dergelijk proces zou kunnen initiëren door een bemiddelingssysteem te ontwikkelen als onderdeel van zijn nabuurschapsbeleid en in overleg met andere belangrijke aanvoerlanden en door dit bemiddelingssysteem actief wereldwijd te promoten; is van oordeel dat de EU daarom een modelaanpak voor het internationaal beheer van energiedistributie zou moeten ontwikkelen;

65.   is tevreden over het ontwerp van het verdrag voor een Energiegemeenschap, dat een essentiële bijdrage kan leveren aan de stabilisatie van Zuidoost-Europa, open energiemarkten en veilige doorvoerroutes in Europa; vraagt een geleidelijke uitbreiding van de Energiegemeenschap met Noorwegen en Turkije en met alle landen die betrokken zijn bij het Europese Nabuurschapbeleid;

Naar een milieuvriendelijk energiebeleid

66.   onderstreept dat de noodzaak om de huidige mix van energieproductie te wijzigen, geen last is maar een kans; dat het gebruik van zonne-, wind-, biomassa-, waterkracht- en geothermische energie en meer technologieën energie-efficiëntie ertoe zal bijdragen de in Kyoto en in het de VN-raamverdrag over klimaatverandering aangegane verplichtingen te helpen nakomen, en tevens ten goede zal komen aan innovatie, nieuwe werkgelegenheid en concurrentievermogen in Europa;

67.   ondersteunt daarom de inspanningen om hernieuwbare-energiebronnen te ontwikkelen om een duurzame energievoorziening te waarborgen; is tevreden met de ononderbroken groei in deze sector en de positieve gevolgen hiervan op het gebied van banen; ziet een groot potentieel voor export van installaties voor de productie van hernieuwbare energie naar derde landen;

68.   dringt er bij de Europese Voorjaarsraad van 2007 op aan het door de Commissie voorgestelde actieplan inzake energie-efficiëntie te steunen dat ten minste de volgende elementen bevat: de consument, ongeacht of dit huishoudens zijn of commerciële en industriële gebruikers, moet een centrale plaats in het energiebeleid krijgen; een routekaart op het niveau van Raad en Commissie om een doelstelling voor hernieuwbare energie te halen van 50% tegen 2040, een vermindering met 30% op EU-niveau voor het CO2-doel tegen 2020 en een EU-doelstelling voor de verbetering van de energie-efficiëntie met ten minste 20% tegen 2020 en een vermindering met 60-80% voor 2050; een hervorming van het EU-emissieruilsysteem (ETS) om de markt in de richting van investeringen in een koolstofarme economie te dirigeren, die zou moeten streven naar een vast doel voor EU-emissies voor koolstof tegen 2020 dat een aandeel van 25% uit hernieuwbare bronnen tegen 2020 omvat alsmede een bindend doel voor de uitstoot van voertuigen; een hoger tempo van de energie-efficiëntie, snellere uitvoering van de bestaande EG-regels in de lidstaten, of bij gebrek hieraan, concrete verbeteringen in het regelgevingskader; een duidelijker splitsing van energieproductie en energiedistributie via strenger onafhankelijk toezicht waarbij rekening wordt gehouden met het belang van Europa als geheel, een poging om de ontbrekende interconnecties aan te pakken, stimulering van investeringen en innovatie, bindende minimumrichtsnoeren voor regelgevers, met inbegrip van een procedure voor de aanstelling van regelgevers, interdependentie, transparantie en rekenschapsplicht; een ambitieuze O&O-strategie inzake schone-energietechnologieën, met een verhoging met ten minste 50% van zijn jaarlijkse uitgaven voor onderzoek op energiegebied in de komende zeven jaar; de ontwikkeling van een doeltreffend solidariteitsmechanisme om een eventuele crisis in de energievoorziening het hoofd te bieden; een gemeenschappelijke buitenlandse energiebeleidsstrategie waarbij tegenover derde landen steeds meer met één stem moet worden gesproken; verdubbeling van de inspanningen voor wereldwijde actie ter bestrijding van de klimaatverandering, aangezien de EU dit probleem niet alleen kan aanpakken; en volledige tenuitvoerlegging van de bestaande EG-energiewetgeving; verzoekt de Commissie een kader voor te stellen voor een reeks geharmoniseerde steunregelingen voor hernieuwbare energievormen als onderdeel van de routekaart voor hernieuwbare energie;

69.   erkent dat de verandering van het klimaat ernstige milieuproblemen veroorzaakt die onmiddellijke EU- en internationale maatregelen vereisen; is van mening dat in 2050 het leeuwendeel van de EU-energie afkomstig moet zijn uit CO2-vrije bronnen of geproduceerd moet worden met technologieën die de uitstoot van broeikasgassen beperken, met bijzondere aandacht voor energiebesparing, efficiëntie en hernieuwbare energievormen, en dat er daarom een duidelijke routekaart nodig is om dit doel te bereiken; dringt er bij de regeringen van de lidstaten op aan tegen eind volgend jaar overeenstemming te bereiken over een bindend CO2-doel voor 2020 en een indicatief CO2-doel voor 2050; verzoekt de Commissie om ambitieuze, maar realistische doelen te stellen voor uiterst geringe of helemaal geen CO2-uitstoot en CO2-neutrale technologieën voor 60% van de vraag naar elektriciteit tegen 2020, ter ondersteuning van de Europese doelstellingen inzake klimaat en veilige energievoorziening;

70.   erkent de belangrijke rol die hernieuwbare-energiebronnen spelen om KMO's te helpen de doelstellingen van de Lissabon-strategie te halen; verzoekt de Commissie en de lidstaten praktische maatregelen te nemen om de energie-efficiëntie van KMO's te verbeteren; is van mening dat daartoe met name bewustmakingsmaatregelen behoren en maatregelen om de toegang te vergemakkelijken tot financiële middelen, bijvoorbeeld die van de Structuurfondsen, de Europese bank voor wederopbouw en ontwikkeling en de Europese investeringsbank, opdat bedrijven investeringen kunnen doen om hun energieverbruik te verminderen;

71.   dringt er bij de Raad en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de EU tussen nu en 2020 de meest energie-efficiënte economie ter wereld wordt en maatregelen voor energie-efficiëntie tot horizontale prioriteit voor alle sectoren in de EU-economie te verklaren; dringt er bij de Commissie op aan toe te zien op tijdige tenuitvoerlegging van de EG-richtlijnen op dit gebied en verzoekt de Raad de voorstellen van het actieplan van de Commissie ter verbetering van de energie-efficiëntie in de Europese Gemeenschap (COM(2000)0247) goed te keuren en de lidstaten de beste praktijken als uitgangspunt te gebruiken voor hun volgens Richtlijn 2006/32/EG in 30 juni 2007 voor te leggen eerste nationale actieplannen voor energie-efficiëntie; herinnert eraan dat indien de lidstaten de bestaande EU-wetgeving volledig zouden uitvoeren, het EU-doel om tegen 2020 20% van de energie te besparen al voor de helft zou zijn bereikt; dringt er bij de voorzitter van de Commissie op aan een wereldwijde overeenkomst inzake energie-efficiëntie te promoten;

72.   dringt er bij de Europese Voorjaarsraad van voorjaar 2007 op aan te waarborgen dat het toekomstige energiebeleid van Europa gesteund wordt door een ambitieus O&O-beleid op het gebied van energie, met inbegrip van adequatere overheidsfinanciering en krachtige stimulansen voor meer particuliere investeringen in O&O; moedigt de lidstaten aan een strategie te ontwikkelen ter verhoging van het budget voor energieonderzoek, met name op het moment van een tussentijdse herziening van het EG-budget in KP7 en in het specifieke programma voor intelligente energie en is derhalve verheugd over het voorstel van de Commissie dat de EU haar jaarlijkse uitgaven voor onderzoek op energiegebied in de komende zeven jaar met ten minste 50% moet verhogen; dringt aan op een Europees strategisch plan voor energietechnologie en zou graag zien dat dit onderzoeksterreinen omvat die gericht zijn op nieuwe energietechnologieën zoals alle hernieuwbare energievormen, met inbegrip van golf- en getijdenkracht, kolenvergassing en met name opslag van energie, wat de vooruitzichten op middellange en lange termijn betreft;

De interne energiemarkt tot stand brengen

73.   benadrukt dat verdere maatregelen nodig zijn voor de totstandbrenging van een goed functionerende interne energiemarkt via een duidelijker splitsing van energieproductie en energiedistributie; is daarom verheugd over het Commissievoorstel inzake verdere maatregelen om te zorgen voor een duidelijker splitsing van energieproductie en energiedistributie via strenger onafhankelijk toezicht waarbij rekening wordt gehouden met het belang van Europa als geheel; dringt erop aan dat deze maatregelen, alsook nationale maatregelen, leiden tot verwezenlijking van de door de Europese Unie nagestreefde doelstelling van 10% minimum-interconnectieniveaus, door de belangrijkste knelpunten vast te stellen en coördinatoren te benoemen; gelooft dat er een duidelijk en stabiel politiek kader en een competitieve energiemarkt nodig zijn om een hoge graad van concurrentievermogen, onafhankelijkheid op energiegebied, stabiliteit op de lange termijn, efficiëntie, milieuvriendelijkheid en continuïteit van de voorziening te bewerkstelligen en dringt er bij de Europese Voorjaarsraad van 2007 op aan blijk te geven van een bredere visie van de gemeenschappelijke Europese belangen op energiegebied, teneinde de voltooiing van de interne markt in een duidelijk politiek kader te plaatsen, iets dat momenteel ontbreekt;

74.   is van oordeel dat grensoverschrijdende handel zal leiden tot het wegnemen van de huidige knelpunten tussen nationale markten; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om betere samenwerking tussen exploitanten van vervoerssystemen (TSO) aan te moedigen, met name op terreinen zoals grensoverschrijdende toewijzing van capaciteit, transparantie, intraday-markten, planning van grids en investeringen voor de ontwikkeling van regionale markten; verzoekt de Commissie tezamen met de TSO's een Europese gridscode op te stellen die de interoperabiliteit van nationale energiegrids waarborgt;

75.   complimenteert de Commissie met het onderzoek naar de energiesector en verzoekt haar het handhavingsbeleid voort te zetten en daarbij ook boetes op te leggen aan ondernemingen die de mededingingsregels overtreden; roept de Commissie op lidstaten die ongeoorloofde steun aan nationale "energiekampioenen" geven te bestraffen;

76.   is van mening dat de consument centraal moet worden gesteld bij alle toekomstige energiebeleidsvormen en dat energiearmoede duidelijker in de Commissievoorstellen naar voren dient te komen; wijst erop dat de consumenten, met name overheidsinstanties, die op dit terrein het voorbeeld dienen te geven, ook verplichtingen hebben op het gebied van energiebesparing; erkent de centrale rol die intelligente meting en facturering kan spelen bij het vergroten van de bewustwording van de consument omtrent de vraag hoe en waarom energie wordt gebruikt, en derhalve bij het veranderen van consumentengedrag; verzoekt de Raad en de Commissie maatregelen voor te stellen die huishoudens met lage inkomens helpen energiebesparingen thuis te realiseren, zodat hun energierekening daalt en zij minder kwetsbaar worden voor toekomstige prijsstijgingen;

77.   herinnert eraan dat voor het energiebeleid met hoge kosten verbonden investeringsbeslissingen op lange termijn nodig zijn, gegrond op een grote mate van transparantie en voorspelbaarheid is; roept de lidstaten en de Commissie op de ondernemingen rechtszekerheid te bieden en niet regelmatig nieuwe regelgevingsvoorstellen voor te leggen die tot onzekerheid leiden en levensnoodzakelijke investeringen in de energie-infrastructuur vertragen;

78.   bekrachtigt zijn steun voor hernieuwbare-energiebronnen; stelt met het oog op diversificatie van energiebronnen voor dat de Commissie een stabiel beleidskader voor de lange termijn vaststelt om het nodige investeringsklimaat te creëren; is van mening dat dit kader een EU-doelstelling voor de verbetering van de energie-efficiëntie met ten minste 20% tegen 2020 zou moeten bevatten; verzoekt de Commissie een kader voor te stellen voor een reeks geharmoniseerde steunregelingen voor hernieuwbare energievormen als onderdeel van de routekaart voor hernieuwbare energie;

79.   benadrukt dat verdere maatregelen nodig zijn voor de totstandbrenging van een goed functionerende interne energiemarkt via een duidelijker splitsing van energieproductie en energiedistributie; dringt derhalve aan op strenger onafhankelijk regelgevingstoezicht, rekening houdend met de Europese markt, alsook op nationale maatregelen voor de verwezenlijking van de door de Europese Unie nagestreefde doelstelling van 10% minimum-interconnectieniveaus, door de belangrijkste knelpunten vast te stellen en coördinatoren te benoemen;

o
o   o

80.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0603.
(2) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(3) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(4) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 136.

Juridische mededeling - Privacybeleid