Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken (COM(2004)0718 – C6-0154/2004 – 2004/0251(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0718),
– gelet op artikel 251, lid 2, artikel 61, letter c) en artikel 67, lid 5 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0154/2004),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0074/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 29 maart 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn .../2007/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 5,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Europese Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog daarop neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.
(2) Het beginsel van toegang tot de rechtspleging is van fundamentele betekenis en tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 werd met het oog op betere toegang tot de rechtspleging gevraagd dat de lidstaten alternatieve, buitengerechtelijke procedures in het leven zouden roepen.
(3) De Raad heeft in 2000 zijn goedkeuring gehecht aan alternatieve methoden voor de beslechting van geschillen onder het burgerlijk recht en het handelsrecht en verklaarde dat de vaststelling van fundamentele beginselen op dit gebied een wezenlijke stap vormt om de ontwikkeling en de goede werking van de buitengerechtelijke procedures voor de beslechting van geschillen in burgerlijke en handelszaken te bevorderen zodat de toegang tot het recht vereenvoudigd en verbeterd wordt.
(4) De Europese Commissie heeft in 2002 een Groenboek gepresenteerd waarin de balans werd opgemaakt van de bestaande situatie met betrekking tot de alternatieve geschillenbeslechting in Europa en de aanzet werd gegeven voor uitgebreid overleg met de lidstaten en belanghebbende partijen over mogelijke maatregelen om het gebruik van bemiddeling te bevorderen.
(5) De doelstelling om een betere toegang tot de rechtspleging te garanderen als onderdeel van het beleid van de Europese Unie voor de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, moet de toegang tot gerechtelijke en buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmethoden omvatten. Deze richtlijn zou, inzonderheid wat de verstrekking en de gebruikmaking van bemiddelingsdiensten aangaat, aan de goede werking van de interne markt moeten bijdragen.
(6)Deze richtlijn is eveneens van toepassing op consumentenbemiddeling. Met de bijzondere kenmerken van consumentenbemiddeling dient in deze richtlijn dan ook rekening te worden gehouden. Met name moeten de beginselen worden opgenomen die worden opgesomd in Aanbeveling 2001/310/EG van de Commissie van 4 april 2001 met betrekking tot de beginselen voor de buitengerechtelijke organen die bij de consensuele beslechting van consumentengeschillen betrokken zijn(3).
(7) Bemiddeling kan via procedures die zijn toegesneden op de behoeften van de partijen leiden tot een kosteneffectieve en snelle beslechting van geschillen in burgerlijke en handelszaken. Bij overeenkomsten die via bemiddeling zijn bereikt, is de kans groter dat deze vrijwillig ten uitvoer worden gelegd en dat tussen de partijen een vriendschappelijke en duurzame relatie blijft bestaan. De voordelen zijn nog duidelijker in situaties waarin sprake is van grensoverschrijdende elementen.
(8) Daarom is kaderregelgeving, waarin inzonderheid de belangrijkste aspecten van de burgerlijke procedure worden behandeld, nodig om het verdere gebruik van bemiddeling te bevorderen en te garanderen dat partijen die een beroep doen op bemiddeling over een duidelijk juridisch kader kunnen beschikken.
(9)De lidstaten worden aangemoedigd om de bepalingen van deze richtlijn ook toe te passen op interne zaken, met name teneinde de goede werking van de interne markt te bevorderen. Bovendien mag het feit dat de bepalingen van de richtlijn uitdrukkelijk beperkt blijven tot zaken die grensoverschrijdende effecten hebben, niet tot gevolg hebben dat eveneens beperkingen worden gesteld aan bepalingen van nationaal recht die momenteel voorzien in de uitvoerbaarheid van overeenkomsten die via bemiddeling zijn bereikt, de vertrouwelijkheid van bemiddeling of de gevolgen van bemiddeling voor beperkende en verjaringstermijnen, in gevallen die niet onder deze richtlijn vallen.
(10) Deze richtlijn zou betrekking moeten hebben op alle procedures waarbij twee of meer partijen bij een grensoverschrijdend geschil door een bemiddelaar worden bijgestaan om te komen tot een schikkingsovereenkomst inzake de beslechting van het geschil, maar niet op procedures zoals onderhandelingen voorafgaande aan het sluiten van een overeenkomst of scheidsrechterlijke procedures zoals arbitrage, gerechtelijke bemiddeling, systemen van ombudsdiensten, systemen voor de behandeling van consumentenklachten, deskundigenonderzoek of procedures van instanties die al dan niet wettelijk bindende formele aanbevelingen voor de beslechting van het geschil formuleren. Gevallen waarin partijen door een rechtbank naar bemiddeling worden verwezen of waarin de nationale wetgeving bemiddeling voorschrijft, dienen eveneens onder deze richtlijn te vallen, hoewel het beginsel blijft dat bemiddeling een vrijwillige procedure is en dat nationale wetgeving die toepassing van bemiddeling dwingend oplegt of afhankelijk stelt van stimuli of strafmaatregelen, partijen er niet mag van afhouden hun recht op toegang tot de rechtspleging uit te oefenen. Voorts moet deze richtlijn eveneens van toepassing zijn op bemiddeling geleid door een rechter die niet verantwoordelijk is voor een gerechtelijke procedure in verband met de zaak of zaken waarover een geschil loopt. Deze richtlijn is desondanks niet van toepassing op pogingen van de rechtbank of rechter die de zaak behandelt een geschil bij te leggen in het kader van gerechtelijke procedures betreffende dat geschil, of op zaken in het kader waarvan de rechtbank of rechter die de zaak behandelt steun of advies vraagt van een bevoegd persoon.
(11)Gezien de betekenis van vertrouwelijkheid in het bemiddelingsproces is een zekere mate van compatibiliteit tussen de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering vereist wat betreft de wijze waarop het vertrouwelijke karakter van de bemiddeling tijdens eventuele latere burger- en handelsrechtelijke, gerechtelijke of arbitrageprocedures zal worden beschermd. De rechter zou tevens over de mogelijkheid moeten beschikken om de partijen op bemiddeling te wijzen, terwijl tegelijk het beginsel gehandhaafd moet blijven dat bemiddeling een procedure op basis van vrijwilligheid is. Eveneens moet er worden gezorgd voor een minimum aan verenigbaarheid van bepalingen van burgerlijke rechtsvordering ten aanzien van de gevolgen van de bemiddeling voor beperkende en verjaringstermijnen.
(12) Bemiddeling mag niet als een minderwaardig alternatief voor gerechtelijke procedures worden beschouwd in die zin dat overeenkomsten die via bemiddeling zijn bereikt afhangen van de goede wil van de partijen. Daarom dient ervoor te worden gezorgd dat de partijen bij een schriftelijke overeenkomst die via bemiddeling wordt bereikt, kunnen verzoeken om uitvoerbaarheid van de inhoud ervan, mits uitvoerbaarheid mogelijk is overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waarin het verzoek om tenuitvoerlegging wordt gedaan. Een dergelijke overeenkomst kan uitvoerbaar worden gemaakt door een uitspraak of een beslissing of een authentieke akte van een rechtbank of van een andere bevoegde instantie overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar het verzoek wordt gedaan.
(13)De inhoud van een via bemiddeling bereikte overeenkomst die in een lidstaat uitvoerbaar is gemaakt, wordt in de andere lidstaten erkend en uitvoerbaar verklaard overeenkomstig de geldende communautaire of nationale wetgeving, bij voorbeeld op de grondslag van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(4)of Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid(5).
(14)Deze richtlijn is van toepassing op bemiddeling in zaken in verband met het familierecht, maar zij heeft uitsluitend betrekking op de rechten waarover partijen beschikken overeenkomstig de wetgeving in de lidstaat waar de bemiddeling plaatsvindt. Indien een via bemiddeling bereikte overeenkomst in familiezaken voorts niet uitvoerbaar is in de lidstaat waar zij is gesloten en waar om tenuitvoerlegging ervan wordt verzocht, stelt de richtlijn partijen niet in staat de wet van die lidstaat te omzeilen door de overeenkomst in een andere lidstaat uitvoerbaar te laten maken, gezien het feit dat in Verordening (EG) nr. 2201/2003 uitdrukkelijk wordt bepaald dat dergelijke overeenkomst uitvoerbaar moet zijn in de lidstaat waar zij werd gesloten.
(15) Teneinde ervoor te zorgen dat tussen de lidstaten het nodige vertrouwen ten aanzien van de vertrouwelijkheid, de schorsing van verjaringstermijnen en de erkenning en tenuitvoerlegging van via bemiddeling bereikte overeenkomsten bestaat, dienen doeltreffende kwaliteitscontrolemechanismen voor de verstrekking van bemiddelingsdiensten en de opleiding van bemiddelaars te worden opgezet.
(16) Met deze mechanismen en maatregelen, die door de lidstaten dienen te worden gedefinieerd en de vorm van gebruikmaking van op marktwerking gebaseerde oplossingen kunnen aannemen, moet ernaar worden gestreefd de flexibiliteit van het bemiddelingsproces en de particuliere autonomie van de partijen te handhaven. De Commissie dient zelfregulering op communautair niveau aan te moedigen. Van hun kant dienen de lidstaten de toepassing aan te moedigen en te bevorderen van de Europese gedragscode voor bemiddelaars die de Commissie in serie C van het Publicatieblad van de Europese Unie dient te publiceren, waarbij wordt verzekerd dat de kwaliteit van de bemiddeling wordt gewaarborgd door middel van de normen die worden opgesomd en beschreven in de Aanbeveling 98/257/EG van de Commissie van 30 maart 1998 met betrekking tot de beginselen voor de buitengerechtelijke organen die bij de consensuele beslechting van consumentengeschillen betrokken zijn(6) en in Aanbeveling 2001/310/EG: onpartijdigheid, doorzichtigheid, doeltreffendheid, billijkheid, vertegenwoordiging, onafhankelijkheid, hoor en wederhoor, wettigheid en vrijheid. Evenzo dienen de lidstaten bij bemiddeling tussen bedrijven en consumenten de toepassing te bevorderen van de beginselen uit Aanbeveling 2001/310/EG. Voorts dienen de lidstaten het opzetten te stimuleren van een stelsel van certificering van nationale organen die opleidingen aanbieden op het gebied van bemiddeling.
(17)Alle bemiddelaars en organisaties waarop Aanbeveling 2001/310/EG betrekking heeft, zouden de erin opgenomen beginselen moeten eerbiedigen. Teneinde de verspreiding van de informatie betreffende deze organen te waarborgen, zet de Commissie een gegevensbank van buitengerechtelijke procedures op die volgens de lidstaten in overeenstemming zijn met de beginselen van de aanbeveling.
(18) In deze richtlijn worden de grondrechten geëerbiedigd en worden de beginselen in acht genomen die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In deze richtlijn wordt meer bepaald beoogd te waarborgen dat het recht op een eerlijk proces, zoals dat wordt erkend in artikel 47 van het Handvest, ten volle wordt geëerbiedigd.
(19) Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(20) Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland meegedeeld dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.
(21) Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, zodat deze niet verbindend voor, noch van toepassing is op Denemarken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel
1. Deze richtlijn heeft ten doel de toegang tot de geschillenbeslechting te vergemakkelijken en de minnelijke schikking van geschillen te bevorderen door het gebruik van bemiddeling aan te moedigen en te zorgen voor een evenwichtige relatie tussen bemiddeling en gerechtelijke procedures.
2. Deze richtlijn is van toepassing in burgerlijke en handelszaken. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale, douane- of bestuursrechtelijke zaken of op de aansprakelijkheid van de staat wegens handelingen en omissies bij de uitoefening van het staatsgezag ("acta iure imperii").
3. In deze richtlijn wordt onder "lidstaat" verstaan, alle lidstaten behalve Denemarken.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1.Deze richtlijn is van toepassing indien ten minste één van de partijen, vanaf de datum dat zij overeenkomen zich te beroepen op bemiddeling, haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die van de tegenpartij.
2.Niettegenstaande lid 1 zijn de artikelen 6 en 7 van toepassing met betrekking tot gerechtelijke procedures na bemiddeling, indien op de datum waarop partijen overeenkomen zich te beroepen op bemiddeling, het gerecht waarbij de zaak aanhangig wordt gemaakt ingeval van aansluitende gerechtelijke procedures, in een andere lidstaat gevestigd is dan de lidstaat waarin ten minste één van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft.
3.De in de leden 1 en 2 bedoelde lidstaat waarin een partij haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft, wordt bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 44/2001 of Verordening (EG) nr. 2201/2003.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
(a) "Bemiddeling": een vrijwillige, gestructureerde procedure, ongeacht haar benaming, in het kader waarvan twee of meer partijen bij een geschil zelf proberen met hulp van een bemiddelaar een overeenkomst te bereiken over de beslechting van hun geschil. Deze procedure kan worden ingeleid door de partijen, voorgesteld of gelast door een rechterlijke instantie dan wel voorgeschreven door de wetgeving van een lidstaat, mits het vrijwillige karakter van de bemiddeling in acht wordt genomen.
Hieronder valt eveneens bemiddeling die door een rechter geleid wordt die niet verantwoordelijk is voor gerechtelijke procedures in het desbetreffende geschil. Pogingen van de rechtbank of de rechter die de zaak behandelt om een geschil tijdens de gerechtelijke procedure betreffende dat geschil op te lossen, vallen echter niet onder deze definitie.
(b) "Bemiddelaar": elke derde persoon die is aangesteld in omstandigheden die de redelijke verwachting wekken dat de bemiddeling op professionele, onpartijdige en kundige wijze zal worden geleid, ongeacht de benaming of het beroep van die derde persoon in de betrokken lidstaat en de wijze waarop de derde persoon is aangewezen of werd verzocht de bemiddeling te leiden.
Artikel 4
Kwaliteit van de bemiddeling
1.De lidstaten stimuleren met de middelen die zij adequaat achten dat bemiddelaars en organisaties die bemiddelingsdiensten leveren vrijwillige gedragscodes ontwikkelen en zich hieraan houden, alsook andere doeltreffende kwaliteitscontrolemechanismen van de levering van bemiddelingsdiensten.
2.De lidstaten moedigen de begin- en vervolgopleiding van bemiddelaars aan, om ervoor te zorgen dat de bemiddeling met betrekking tot de partijen eerlijk, doeltreffend, onpartijdig en kundig verloopt en dat de procedures zijn afgestemd op de omstandigheden van het geschil.
3.De lidstaten stimuleren het opzetten van een stelsel van certificering van nationale organen die opleidingen aanbieden op het gebied van bemiddeling.
Artikel 5
Verwijzing naar bemiddeling
1. Een rechterlijke instantie waarbij een zaak aanhangig is gemaakt kan de partijen in voorkomend geval en rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak verzoeken gebruik te maken van bemiddeling om het geschil te beslechten. De rechterlijke instantie kan de partijen eveneens verzoeken een informatiebijeenkomst over het gebruik van bemiddeling bij te wonen, indien dergelijke bijeenkomsten worden georganiseerd en gemakkelijk beschikbaar zijn.
2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan nationale wetgeving overeenkomstig welke voor of na het begin van de gerechtelijke procedure verplicht gebruik moet worden gemaakt van bemiddeling of aan bemiddeling stimuli of sancties worden verbonden, mits deze wetgeving partijen niet verhindert gebruik te maken van hun recht van toegang tot de rechtspleging.
3.Bemiddeling is een vrijwillige procedure.
Artikel 6
Tenuitvoerlegging van via bemiddeling bereikte overeenkomsten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de partijen, of één van de partijen met uitdrukkelijke instemming van de anderen, kunnen verzoeken dat de inhoud van een ten gevolge van bemiddeling bereikte schriftelijke overeenkomst uitvoerbaar wordt gemaakt, mits de uitvoerbaarheid van de inhoud van de overeenkomst mogelijk is uit hoofde van en niet in strijd is met het recht van de lidstaat waar het verzoek is gedaan.
2.De overeenkomst kan uitvoerbaar worden gemaakt bij rechterlijke uitspraak, beslissing, authentieke akte van een rechterlijke instantie of een andere bevoegde instantie overeenkomstig de wetgeving in de lidstaat waar het verzoek wordt gedaan.
3. De lidstaten stellen de Commissie ervan in kennis welke rechterlijke instanties of andere instanties bevoegd zijn een verzoek zoals bedoeld in de leden 1 en 2 in ontvangst te nemen.
4.Dit artikel laat de voorschriften onverlet die gelden voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van via bemiddeling bereikte overeenkomsten die overeenkomstig leden 1 en 2 uitvoerbaar zijn gemaakt.
Artikel 7
Vertrouwelijkheid van bemiddeling
1.Daar het de bedoeling is dat de bemiddeling zodanig plaatsvindt dat rekening wordt gehouden met vertrouwelijkheid, zien de lidstaten er, tenzij partijen anders overeenkomen, op toe dat bemiddelaars, partijen of personen die betrokken zijn bij de uitvoering van de bemiddelingsprocedure niet het recht hebben of gedwongen worden gegevens die voortvloeien uit of verband houden met een bemiddeling aan derden te openbaren of daarover bewijzen te leveren in civielrechtelijke en handelsrechtelijke procedures of arbitrage, tenzij
a)
er doorslaggevende overwegingen van openbare orde of andere zwaarwegende redenen zijn, met name indien deze noodzakelijk zijn ter bescherming van de belangen van kinderen of ter voorkoming van aantasting van de lichamelijke of geestelijke integriteit van een persoon, dan wel
b)
het openbaren van de gegevens noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging of het afdwingen van de via bemiddeling bereikte overeenkomst.
2.Hetgeen in lid 1 gesteld wordt laat het recht van lidstaten onverlet strengere maatregelen te nemen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de bemiddeling.
Artikel 8
Schorsing van verjaringstermijnen
1. Om ervoor te zorgen dat het partijen die ervoor kiezen via bemiddeling te trachten een geschil te beslechten, later niet onmogelijk is ter zake een juridische procedure aan te spannen doordat de beperkende of verjaringstermijnen zijn afgelopen, zien de lidstaten erop toe dat deze termijnen niet aflopen tussen:
a)
de datum waarop de partijen nadat het geschil is ontstaan schriftelijk overeenkomen gebruik te maken van bemiddeling of, indien een dergelijke schriftelijke overeenkomst ontbreekt, de datum waarop zij de eerste bemiddelingsbijeenkomst hebben bijgewoond, dan wel de datum waarop overeenkomstig de nationale wetgeving een verplichting tot bemiddeling ontstaat; en
b)
de datum waarop via bemiddeling een overeenkomst wordt bereikt, de datum waarop ten minste één van de partijen de anderen schriftelijk meedeelt dat de bemiddeling beëindigd is of, indien een dergelijke schriftelijke mededeling ontbreekt, de datum waarop de bemiddelaar op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een van de partijen verklaart dat de bemiddeling is beëindigd.
2. Het in lid 1 gestelde laat bepalingen onverlet inzake beperkende en verjaringstermijnen in internationale overeenkomsten waarbij lidstaten partij zijn en die niet verenigbaar zijn met dit artikel, onverlet.
Artikel 9
Voorlichting van de burgers
1.De lidstaten zien erop toe dat er voor de burger informatie beschikbaar is, met name op internetsites, over de manier om in contact te treden met aanbieders van bemiddeling en bemiddelaars.
2.De lidstaten moedigen juridische beroepsbeoefenaars aan hun cliënten voor te lichten over de mogelijkheid van bemiddeling.
Artikel 10
Europese gedragscode voor bemiddelaars
De Commissie publiceert de Europese gedragscode voor bemiddelaars in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie als mededeling zonder rechtsgevolgen.
Artikel 11
Uitvoeringsbepalingen
De Commissie publiceert uiterlijk op 1 september 2009 informatie over de bevoegde rechterlijke instanties en autoriteiten die door de lidstaten krachtens artikel 6, lid 3, is medegedeeld.
Artikel 12
Herzieningsclausule
Uiterlijk …(7) brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van deze richtlijn. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van voorstellen tot aanpassing ervan. In haar verslag schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan de gevolgen van deze richtlijn met betrekking tot de ontwikkeling van bemiddeling in zowel grensoverschrijdende als interne zaken. Bovendien zal in het verslag aandacht worden geschonken aan de vraag of een voorstel voor een besluit tot verdere harmonisatie van beperkende en verjaringstermijnen noodzakelijk is om de goede werking van de interne markt te bevorderen.
Artikel 13
Omzetting
1. Uiterlijk op 1 september 2008 doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in werking treden om te voldoen aan deze richtlijn ofwel verzekeren zij dat de betrokkenen bij bemiddeling door vrijwillige overeenkomsten de nodige maatregelen invoeren, waarbij de lidstaten alle vereiste voorzorgsmaatregelen nemen om steeds te waarborgen dat de in de richtlijn voorgeschreven resultaten behaald worden. Zij stellen de Commissie van deze maatregelen onverwijld in kennis.
2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen of bij de officiële publicatie ervan naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.