Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaars (COM(2005)0593 – C6-0039/2006 – 2005/0242(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0593)(1),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0039/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0055/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of door een nieuwe tekst te vervangen.
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 29 maart 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaars
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het Gemeenschapsbeleid inzake zeevervoer heeft onder meer tot doel de kwaliteit van de koopvaardij te verbeteren door alle economische actoren bewust te maken van hun verantwoordelijkheid.
(2)De bescherming van de Europese kusten en de Europese burgers tegen elke vorm van door scheepsrampen veroorzaakte milieuschade is een absolute prioriteit voor de EU.
(3)De bescherming van de Europese kusten omvat twee aspecten: het voorkomen van ongevallen door ervoor te zorgen dat alleen veilige schepen in de vaart komen, en het vaststellen van regelingen die slachtoffers in staat stellen om binnen zo kort mogelijke tijd een schadevergoeding te ontvangen die de door het ongeval veroorzaakte schade volledig dekt.
(4) In Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken(4), aangevuld door Kaderbesluit 2005/667/JBZ van de Raad van 12 juli 2005 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen(5), zijn reeds ontradende maatregelen vastgesteld.
(5) De internationale regelingen inzake wettelijke aansprakelijkheid en schadevergoeding van derden voor schade in verband met het zeevervoer moeten ten uitvoer worden gelegd en verbeterd om te garanderen dat de exploitanten in de zeevervoersbranche erop toezien dat goederen alleen worden vervoerd met schepen van onberispelijke kwaliteit, om een passende schadeloosstelling te verzekeren van slachtoffers die niet bij de zeevervoersbranche betrokken zijn en om de exploitanten en hun vertegenwoordigers aan te sporen tot meer waakzaamheid en professionalisme.
(6) Het protocol van 1996 bij het Verdrag van 1976 inzake de beperking van de aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (hierna "verdrag van 1996" genoemd) dient door alle lidstaten en door een groot aantal derde landen te worden geratificeerd.
(7)Het is ook passend dat het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen van 1996 (het HNS-Verdrag), het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie van 2001 (het Bunkerolieverdrag) en het verdrag inzake het verwijderen van wrakken van 2007 door alle lidstaten en door een groot aantal derde landen worden geratificeerd .
(8) Om een volledige en uniforme toepassing van het verdrag van 1996 in de gehele Europese Unie te garanderen, moet dat verdrag in de Gemeenschapswetgeving worden opgenomen. De Gemeenschapsregeling inzake wettelijke aansprakelijkheid moet scheepseigenaars de mogelijkheid bieden hun aansprakelijkheid te beperken tot de in dat verdrag vastgestelde maximumbedragen, overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag.
(9)Het dient onmogelijk te zijn de in het verdrag van 1996 voorziene beperking van de aansprakelijkheid aan te wenden ten nadele van niet bij de exploitatie van het zeevervoer betrokken slachtoffers, wanneer het optreden van de eigenaar van het schip dat de schade veroorzaakt heeft, niet als een goed vakman gehandeld heeft en hij zich bewust had moeten zijn van de schadelijke gevolgen van zijn optreden of nalatigheid.
(10) De verplichting tot het stellen van een financiële zekerheid moet een betere bescherming van de slachtoffers mogelijk maken. Deze verplichting heeft eveneens tot gevolg dat schepen die niet aan de normen voldoen, worden uitgesloten en dat de concurrentie tussen de exploitanten wordt hersteld. Die verplichting vormt dus een noodzakelijke aanvulling van het verdrag van 1996. In resolutie A.898(21) heeft de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de lidstaten aanbevolen het stellen van een financiële zekerheid verplicht te stellen. De verzekeringsdekking moet voldoende hoog zijn om het hoofd te bieden aan situaties waarin de in het verdrag van 1996 vastgestelde maximumbedragen niet voldoende zijn, maar dit mag geen onevenredige last met zich meebrengen voor de sector.
(11) Er moeten bijzondere maatregelen worden genomen om achtergelaten zeevarenden te beschermen, in overeenstemming met IMO-resolutie A.930(22).
(12) De opstelling van certificaten waarin wordt bevestigd dat de financiële zekerheid is gesteld, de kennisgeving van deze certificaten, de wederzijdse erkenning van de certificaten tussen de lidstaten en het feit dat slachtoffers een beroep kunnen doen op de financiële zekerheid om schadeloosstelling te verkrijgen, zijn essentiële onderdelen van deze richtlijn.
(13) Het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad(6) opgerichte Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, moet de nodige bijstand verlenen met het oog op de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, met name om tegenstrijdige wetgeving in de lidstaten tegen te gaan.
(14) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbepalingen(7).
(15)Aangezien de doelstelling van het overwogen optreden, namelijk de invoering van geharmoniseerde voorschriften inzake aansprakelijkheid en financiële zekerheid van scheepseigenaars teneinde een maritiem vervoer van hoge kwaliteit tot stand te brengen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
In deze richtlijn worden de regels betreffende bepaalde aspecten van de verplichtingen van exploitanten in de sector zeevervoer inzake wettelijke aansprakelijkheid vastgesteld en wordt voorzien in een passende financiële bescherming van achtergelaten zeevarenden.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1.
"schip": een zeegaand schip, ongeacht zijn vlag, van welk type ook, dat in het mariene milieu wordt gebruikt, waaronder begrepen draagvleugelboten, luchtkussenvoertuigen, afzinkbare vaartuigen en drijvend materieel;
2.
"scheepseigenaar": de eigenaar van het schip of enige andere organisatie of persoon, zoals de bedrijfsvoerder, de agent of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de scheepseigenaar heeft overgenomen van de eigenaar van het schip en er daardoor mee heeft ingestemd alle daaraan verbonden plichten en verantwoordelijkheden op zich te nemen;
3.
"wettelijke aansprakelijkheid": met het oog op het verdrag van 1996, de aansprakelijkheid op grond waarvan een persoon die niet betrokken is bij de exploitatie van het zeevervoer die de schade heeft veroorzaakt, een vordering kan doen gelden die onderworpen is aan de beperkingen van artikel 2 van dat verdrag met uitzondering van vorderingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. …/2007 van het Europees Parlement en de Raad [betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee en de binnenwateren bij ongevallen](8);
4.
"grove nalatigheid": handelt met grove nalatigheid degene die de gepaste zorgvuldigheid in ongewoon hoge mate veronachtzaamt en daarbij geen acht slaat op datgene wat in principe voor iedereen in de gegeven situatie duidelijk had moeten zijn;
5.
"financiële zekerheid": elke financiële zekerheid, zoals een verzekering of een garantie van een bank of van een soortgelijke financiële instelling;
6.
"verdrag van 1996": de geconsolideerde tekst van het Verdrag van 1976 inzake de beperking van de aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, aangenomen onder de auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996 en opnieuw gepubliceerd in bijlage I;
7.
"Bunkerolieverdrag": het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie van 2001;
8.
"HNS-verdrag": het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen van 1996;
9.
"IMO-resolutie A.930(22)": de resolutie "Richtsnoeren voor het stellen van een financiële zekerheid in het geval van achterlating van zeevarenden" van de algemene vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie en van de raad van bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), en opnieuw gepubliceerd in bijlage II.
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn, met uitzondering van artikelen 4 en 5, is van toepassing op
a)
de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende zeegebieden, in overeenstemming met het internationaal recht;
b)
schepen van 300 bruto ton of meer; met uitzondering van de in artikel 6 vastgestelde aansprakelijkheidsregeling, die van toepassing is op alle schepen.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen in eigendom van of geëxploiteerd door een staat welke door de overheid worden gebruikt voor andere dan handelsdoeleinden.
3. Deze richtlijn laat de tenuitvoerlegging van het Bunkerolieverdrag, het HNS-verdrag en het Internationale Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door olieverontreiniging van 1992, in iedere lidstaat onverlet.
Artikel 4
Wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie
De lidstaten worden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval vóór de in artikel 18, lid 1, van deze richtlijn vermelde datum, partij bij het Bunkerolieverdrag.
Artikel 5
Schade veroorzaakt door het vervoer over zee van schadelijke en gevaarlijke stoffen
De lidstaten worden zo spoedig mogelijk, en in elk geval vóór de in artikel 18, lid 1, van deze richtlijn vermelde datum, partij bij het HNS-verdrag.
Artikel 6
Aansprakelijkheidsregeling
1. De lidstaten worden zo snel mogelijk partij bij het verdrag van 1996, en in elk geval vóór de in artikel 18, lid 1, van deze richtlijn genoemde datum. De lidstaten die nog altijd partij zijn bij het Verdrag inzake de beperking van de aansprakelijkheid op het gebied van maritieme vorderingen van 1976, moeten dit opzeggen.
2. De lidstaten stellen de regeling inzake de wettelijke aansprakelijkheid van scheepseigenaars vast en garanderen dat het recht van scheepseigenaars om hun wettelijke aansprakelijkheid te beperken door alle bepalingen van het verdrag van 1996 wordt beheerst.
3.Met het oog op de toepassing van artikel 4 van het verdrag van 1996 kan het bewustzijn bij de verantwoordelijke persoon van de waarschijnlijkheid van de schade in alle gevallen worden afgeleid uit de aard en de omstandigheden zelf van zijn persoonlijke roekeloze daad of nalatigheid.
4. Overeenkomstig artikel 15 van het verdrag van 1996 zien de lidstaten er op toe dat artikel 4 van dat verdrag inzake de opheffing van de beperking van de aansprakelijkheid, niet van toepassing is op schepen die de vlag voeren van een land dat geen partij is bij het verdrag van 1996. In dergelijke gevallen moet in de door de lidstaten krachtens deze richtlijn ingevoerde wettelijke-aansprakelijkheidsregeling zijn bepaald dat de scheepseigenaar het recht om zijn aansprakelijkheid te beperken verliest wanneer wordt bewezen dat de schade het gevolg is van zijn persoonlijk handelen of nalaten, geschied hetzij met het oogmerk zodanige schade te veroorzaken, hetzij uit grove nalatigheid.
Artikel 7
Financiële zekerheid voor wettelijke aansprakelijkheid
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat alle eigenaars van schepen die de vlag van de lidstaat voeren over een financiële zekerheid beschikken om hun wettelijke aansprakelijkheid te dekken. Deze zekerheid moet ten minste het dubbele bedragen van het in het verdrag van 1996 vastgestelde maximumbedrag.
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat alle eigenaars van schepen die de vlag van een derde land voeren overeenkomstig de voorschriften van de eerste alinea over een financiële zekerheid beschikken zodra die schepen de exclusieve economische zone van de lidstaat of een gelijkwaardige zone binnenvaren. Deze financiële zekerheid moet ten minste drie maanden gelden vanaf de datum waarop zij vereist is.
Artikel 8
Financiële zekerheid in geval van achterlating van zeevarenden
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat alle eigenaars van schepen die de vlag van die lidstaat voeren over een financiële zekerheid beschikken om de aan boord van die schepen werkende zeevarenden te beschermen in geval van achterlating, overeenkomstig IMO-resolutie A.930(22), en de kosten van logies, medische zorg en repatriëring te dekken.
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat alle eigenaars van schepen die de vlag van een derde land voeren overeenkomstig de voorschriften van de eerste alinea over een financiële zekerheid beschikken zodra die schepen een onder de jurisdictie van die lidstaat vallende haven of zeeterminal binnenvaren of in een onder de jurisdictie van die lidstaat vallende zone voor anker gaan.
De lidstaten zien erop toe dat het stelsel van de financiële zekerheid in geval van achterlating van zeevarenden toegankelijk is overeenkomstig IMO-resolutie A.930(22).
Artikel 9
Certificaat van financiële zekerheid
1. Het bestaan en de geldigheid van de in de artikelen 7 en 8 bedoelde financiële zekerheden moet worden bevestigd door een of meer certificaten, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn en met gebruikmaking van het model in bijlage III.
2. De certificaten worden afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaten zodra deze zich ervan hebben vergewist dat de eigenaar van het schip aan de voorschriften van deze richtlijn voldoet. De bevoegde autoriteiten overwegen bij de afgifte van de certificaten ook of de verstrekker van de zekerheid een bedrijfsaanwezigheid heeft in de EU.
Voor een in een lidstaat geregistreerd schip worden de certificaten afgegeven of gewaarmerkt door de bevoegde instantie van de staat waar het schip is geregistreerd.
Voor een in een derde land geregistreerd schip kunnen de certificaten worden afgegeven of gewaarmerkt door de bevoegde instantie van iedere lidstaat.
3. De voorwaarden voor de afgifte en geldigheid van de certificaten, en met name de toekenningscriteria en de wijze van toekenning, alsook de maatregelen betreffende de verstrekkers van de financiële zekerheden, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.
4. De certificaten zijn gebaseerd op het in de bijlage III opgenomen model en moeten de volgende gegevens bevatten:
a)
de naam van het schip en de haven van registratie;
b)
de naam van de eigenaar en de plaats van zijn hoofdkantoor;
c)
het type zekerheid;
d)
de naam en het hoofdkantoor van de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid verstrekt, en, waar nodig, het adres van het kantoor waar de verzekering is gesloten of de zekerheid is gesteld;
e)
de geldigheidsduur van het certificaat, die niet langer mag zijn dan de geldigheidsduur van de verzekering of zekerheid.
5. De certificaten worden gesteld in de officiële taal of talen van de staat die deze afgeeft. Indien de certificaten niet in het Engels of het Frans zijn gesteld, moet een vertaling in een van deze talen in de tekst zijn opgenomen.
Artikel 10
Kennisgeving van het certificaat van financiële zekerheid
1. Het certificaat moet zich aan boord van het schip bevinden, en een afschrift ervan wordt in bewaring gegeven bij de instantie die het register bijhoudt waarin het schip is ingeschreven of, indien het schip niet in een lidstaat is geregistreerd, bij de instantie van de staat die het certificaat heeft afgegeven of gewaarmerkt. De betrokken autoriteit legt een kopie van het certificatiedossier over aan het communautaire bureau genoemd in artikel 15, opdat dit het aan het register kan toevoegen.
2. De exploitant, agent of kapitein van een schip dat in de in artikel 7 bedoelde gevallen de exclusieve economische zone of een gelijkwaardige zone van een lidstaat binnenvaart, stelt de instanties van die lidstaat overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV ervan in kennis dat het certificaat van financiële zekerheid zich aan boord bevindt.
3. De exploitant, agent of kapitein van een schip dat in de in artikel 8 bedoelde gevallen een onder de jurisdictie van een lidstaat vallende haven of zeeterminal als bestemming heeft of in een onder de jurisdictie van een lidstaat vallende zone voor anker moet gaan, stelt de instanties van die lidstaat overeenkomstig bijlage IV ervan in kennis dat het certificaat van financiële zekerheid zich aan boord bevindt.
4. De bevoegde instanties van de lidstaten moeten de in lid 1 genoemde gegevens kunnen uitwisselen via SafeSeaNet, het communautaire systeem voor de uitwisseling van maritieme informatie.
Artikel 11
Sancties
De lidstaten zien toe op de naleving van de regels die in onderhavige richtlijn worden gesteld en stellen sancties vast voor inbreuken op deze regels. Deze sancties moeten doeltreffend, proportioneel en afschrikkend zijn.
Artikel 12
Wederzijdse erkenning tussen lidstaten van de certificaten van financiële zekerheid
Elke lidstaat erkent de certificaten die een andere lidstaat overeenkomstig artikel 9 en met het oog op een in deze richtlijn vastgesteld doel heeft afgegeven of gewaarmerkt en beschouwt deze als gelijkwaardig aan de certificaten die hij zelf heeft afgegeven en gewaarmerkt, zelfs indien het een niet in die lidstaat geregistreerd schip betreft.
Een lidstaat kan te allen tijde verzoeken om overleg met de staat van afgifte of waarmerking, indien hij meent dat de op het certificaat vermelde verzekeraar of garant financieel niet bij machte is de bij deze richtlijn opgelegde verplichtingen na te komen.
Artikel 13
Rechtstreekse vordering tegen de verstrekker van de financiële zekerheid ter dekking van de wettelijke aansprakelijkheid
Elke eis tot vergoeding van schade die door het schip is veroorzaakt, kan rechtstreeks worden ingesteld tegen de verstrekker van de financiële zekerheid ter dekking van de wettelijke aansprakelijkheid van de eigenaar.
De verstrekker van de financiële zekerheid kan zich beroepen op de verweermiddelen die de eigenaar zelf zou mogen inroepen, behalve op de verweermiddelen die zijn gebaseerd op het faillissement of de liquidatie van de eigenaar.
De verstrekker van de financiële zekerheid kan ook aanvoeren dat de schade het gevolg is van een opzettelijke fout van de eigenaar. Hij mag zich evenwel niet beroepen op de verweermiddelen die hij zou kunnen inroepen wanneer de eigenaar een vordering tegen hem instelt.
De verstrekker van de financiële zekerheid kan de eigenaar in elk geval verplichten zich in de procedure te voegen.
Artikel 14
Solidariteitsfonds ter dekking van de schade veroorzaakt door een schip zonder financiële zekerheid
Er wordt een solidariteitsfonds opgericht voor de schadeloosstelling van derden, zowel natuurlijke als rechtspersonen, die schade hebben geleden welke is veroorzaakt door schepen die, in weerwil van de in deze richtlijn vastgelegde verplichtingen, hebben gevaren in de territoriale wateren van de EU zonder in het bezit te zijn van een certificaat van financiële zekerheid.
De financiering van dit fonds, evenals de regels voor de werking ervan, wordt vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure van artikel 17, lid 2.
Artikel 15
Communautair bureau
Er wordt een communautair bureau opgericht, dat tot taak heeft om een volledig register op te stellen van de afgegeven garantiecertificaten en om de geldigheid daarvan te bewaken en bij te werken, en ook om het bestaan te controleren van de door derde staten geregistreerde financiële zekerheden.
Artikel 16
Verslagen
Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn brengen de lidstaten bij de Commissie verslag uit over de ervaring die zij hebben opgedaan bij de toepassing van de richtlijn. In deze verslagen wordt ondermeer een evaluatie gegeven van de procedures van certificering en afgifte van de certificaten door de lidstaten en de noodzaak beoordeeld om deze taak volledig of ten dele aan het in artikel 15 vermelde communautaire bureau te delegeren. Op basis daarvan dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in dat de door haar relevant geachte voorstellen tot wijziging van deze richtlijn bevat.
Artikel 17
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad(9) ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
Artikel 18
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk …(10) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 19
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de […] dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 20
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitter De Voorzitter
BIJLAGE I
Verdrag inzake de beperking van de aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, 1976, gewijzigd bij het protocol van 1996
(De tekst van het Verdrag zal worden toegevoegd van zodra deze beschikbaar is in alle officiële talen)
BIJLAGE II
Resolutie van de algemene vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie en van de raad van bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie getiteld "Richtsnoeren voor het stellen van een financiële zekerheid in het geval van achterlating van zeevarenden" (IMO-resolutie A.930(22))
(De tekst van de resolutie zal worden toegevoegd van zodra deze beschikbaar is in alle officiële talen)
BIJLAGE III
Model voor een certificaat van financiële zekerheid bedoeld in artikel 9
Naam van het schip
Onderscheidingsnummer of -letter
Haven van registratie
Naam en adres van de eigenaar
Ondergetekende verklaart dat het bovenvermelde schip gedekt is door een verzekeringspolis of financiële zekerheid die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2007/.../EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaars
Type zekerheid....................……………………………………………………..
Duur van de zekerheid.........................................................................................……
Naam en adres van de verzekeraar(s) en/of persoon (personen) die de zekerheid verstrekt (verstrekken)
Naam ........................................................................................................…............
Adres ……………………………………………………………………………
Dit certificaat is geldig tot…………………
Afgegeven of gewaarmerkt door de regering van ....................................................………
Gedaan te …………………, op ………………….
Handtekening en hoedanigheid van de met de afgifte of waarmerking belaste ambtenaar
BIJLAGE IV
Lijst van de gegevens waarvan kennis moet worden gegeven overeenkomstig artikel 10
1. Identificatie van het schip (naam, roepnaam, IMO-identificatienummer, MMSI-nummer)
2. Datum en tijdstip
3. Lengte- en breedtegraad of bepaling van de werkelijke positie en afstand in zeemijlen vanaf een duidelijk geïdentificeerd punt
4. Haven van bestemming
5. Vermoedelijke aankomsttijd in de haven van bestemming of bij het loodsstation, zoals vereist door de bevoegde instantie, en vermoedelijke tijd van afvaart uit die haven
6. Aanwezigheid aan boord van het certificaat van financiële zekerheid
7. Adres waar gedetailleerde informatie over het certificaat kan worden verkregen.
Indien mogelijk mag de in de punten 6 en 7 bedoelde informatie worden meegedeeld ter gelegenheid van andere kennisgevingsberichten, voorzover de voorwaarden van artikel 10, lid 2, worden nageleefd.