Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 april 2007 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen (COM(2006)0168 – C6-0233/2005 – 2005/0127(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0168)(1),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0233/2005),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0073/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 25 april 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In het groenboek over de bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt, gepresenteerd door de Commissie op 15 oktober 1998, werd geconstateerd dat namaak en piraterij een fenomeen van internationale omvang waren geworden, met ernstige gevolgen op economisch en sociaal vlak, maar ook uit het oogpunt van de consumentenbescherming, meer bepaald voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid. In de mededeling over hetzelfde onderwerp die de Commissie op 30 november 2000 aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité heeft gericht, was een actieplan opgenomen met het oog op de follow-up van het groenboek.
(2) De Europese Raad van 20 en 21 maart 2003 in Brussel heeft de Commissie en de lidstaten in haar conclusies opgeroepen om de exploitatie van intellectuele-eigendomsrechten te bevorderen door werk te maken van maatregelen ter bestrijding van namaak en piraterij.
(3) Op internationaal niveau zijn alle lidstaten, alsmede de Gemeenschap zelf, voor de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden gebonden door de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (de "TRIPS-overeenkomst"), die bij Besluit 94/800/EG van de Raad(4)goedgekeurd en in het kader van de Wereldhandelsorganisatie door de Gemeenschap is aangenomen. De TRIPS-overeenkomst bevat met name strafrechtelijke bepalingen die een internationaal toepasselijke, gemeenschappelijke normenset vormen; de onderlinge verschillen tussen de lidstaten blijven echter te groot en staan een doeltreffende bestrijding van inbreuken op de intellectuele eigendom, in het bijzonder de ernstigste vormen ervan, in de weg. Dit brengt verlies van vertrouwen van het bedrijfsleven in de interne markt en dientengevolge een vermindering van de investeringen in innoverende en scheppende activiteiten mee.
(4) In november 2004 heeft de Commissie tevens een strategie voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten ten aanzien van derde landen aangenomen.
(5) Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten(5) voorziet in civiel en administratiefrechtelijke maatregelen, procedures en vergoedingen. Het instrumentarium van die richtlijn moet worden aangevuld met voldoende afschrikkende strafrechtelijke bepalingen die op het hele grondgebied van de Gemeenschap van toepassing zijn. De onderlinge aanpassing van een aantal strafrechtelijke bepalingen is nodig om namaak en piraterij binnen de interne markt doeltreffend te bestrijden. De Gemeenschapswetgever is bevoegd om strafrechtelijke maatregelen te nemen die nodig zijn om de volledige doeltreffendheid van de door hem vastgestelde normen inzake de bescherming van intellectuele eigendom, als omschreven in deze richtlijn en in ieder geval met uitsluiting van octrooien, te verzekeren.
(6) Voortbouwend op de mededeling van de Commissie van oktober 2005 betreffende douaneoptreden tegen de laatste tendensen op het gebied van namaak en piraterij, heeft de Raad op 13 maart 2006 een resolutie aangenomen, waarin hij onderstreept dat de doelstelling van de strategie van Lissabon "alleen kan worden bereikt door middel van een goed functionerende interne markt met passende regelingen om investeringen in de kenniseconomie aan te moedigen (en) erkent dat de forse toename van namaak en piraterij een bedreiging vormt voor de kenniseconomie van de Unie, met name voor de gezondheid en de veiligheid (…)".
(7)Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 7 september 2006 over de namaak van medicijnen de mening te kennen gegeven dat de Europese Gemeenschap zich dringend de middelen moet verschaffen om met succes de strijd aan te binden tegen illegale praktijken op het gebied van piraterij en namaak van medicijnen.
(8) Het is dienstig onderlinge aanpassing tot stand te brengen inzake met name de hoogte van de sancties die worden opgelegd aan de natuurlijke personen of rechtspersonen die dergelijke strafbare feiten hebben gepleegd of ervoor verantwoordelijk zijn. De onderlinge aanpassing moet betrekking hebben op gevangenisstraffen, boetes en confiscatie.
(9)In het geval van personen die beschuldigd worden van het plegen van de in deze richtlijn bedoelde inbreuken op de intellectuele-eigendomsrechten en bij het beantwoorden van de vraag of zij de intentie hadden de desbetreffende rechten te schenden, dient rekening gehouden te worden met de mate waarin de verweerder, voorafgaand aan het feit, gegronde vermoedens had om aan te nemen dat het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht nietig was.
(10) Er moet worden voorzien in maatregelen om strafrechtelijke onderzoeken te vergemakkelijken. De lidstaten zien erop toe dat de houders van de intellectuele-eigendomsrechten met de gemeenschappelijke onderzoeksteams samenwerken overeenkomtig de regelingen waartoe is bepaald in Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams(6). De medewerking van de houders van intellectuele-eigendomsrechten in kwestie bestaat uit een ondersteunende functie, die de neutraliteit van het onderzoek door de overheid onverlet laat.
(11) Ter vergemakkelijking van strafonderzoeken of -vervolgingen ter zake van inbreuken op de intellectuele-eigendomsrechten dienen deze ingesteld te kunnen worden zonder dat een slachtoffer van de inbreuk een klacht indient of aangifte doet.
(12)De in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde rechten moeten ten volle worden geëerbiedigd bij het bepalen van strafbare feiten en sancties, gedurende onderzoeken en in de loop van gerechtelijke procedures.
(13) Deze richtlijn laat de bij Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt(7)en bij Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(8) ingestelde specifieke aansprakelijkheidsregelingen voor internetserviceproviders onverlet.
(14) Daar de doelstelling van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(15) In deze richtlijn worden de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in acht genomen. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de intellectuele eigendom volledig wordt geëerbiedigd, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van dat Handvest.
(16)Er moet worden gezorgd voor een adequate bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten in de audiovisuele sector, zoals aangegeven in Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang(9),
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel en toepassingsgebied
Bij deze richtlijn worden de strafrechtelijke maatregelen vastgesteld die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, zoals hierna gedefinieerd, te waarborgen in samenhang met namaak en piraterij.
Deze maatregelen hebben betrekking op de intellectuele-eigendomsrechten die zijn neergelegd in de Gemeenschapswetgeving met uitzondering van octrooien.
Het in deze richtlijn bepaalde geldt niet voor industriële-eigendomsrechten die voortvloeien uit octrooien.
Met name heeft deze richtlijn geen betrekking op inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten die verband houden met:
–
octrooien, gebruiksmodellen en kwekersrechten, met inbegrip van rechten die van aanvullende beschermingscertificaten zijn afgeleid;
–
parallelimport van oorspronkelijke goederen uit derde landen met toestemming van de rechthebbende.
Artikel 2
Definities
Voor deze richtlijn wordt verstaan onder:
a)
"intellectuele-eigendomsrechten", één of meerdere van de volgende rechten:
–
auteursrechten,
–
naburige rechten van het auteursrecht,
–
het recht sui generis van de maker van een databank,
–
de rechten van de maker van topografieën van halfgeleiderproducten,
–
merkenrechten, voorzover uitbreiding hiervan tot de bescherming van de strafwetgeving niet strijdig is met regels inzake de vrije markt en onderzoekwerkzaamheden,
–
rechten op tekeningen of modellen,
–
geografische aanduidingen,
–
handelsnamen, voorzover deze in het betrokken nationale recht als uitsluitende eigendomsrechten worden beschermd,
–
en in elk geval de rechten, voor zover daarin voorzien wordt op communautair niveau, betreffende goederen als bedoeld in artikel 2, lid 1, letters a) en b) van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 met betrekking tot het optreden van de douaneautoriteiten met betrekking tot goederen waarbij het vermoeden van inbreuk op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten bestaat en de maatregelen die genomen moeten worden ten aanzien van goederen die inbreuk maken op die rechten(10), in elk geval met uitsluiting van octrooien;
b)
"inbreuk op commerciële schaal": elke schending van een intellectuele-eigendomsrecht die gepleegd wordt om commerciële voordelen te verkrijgen; hieronder vallen niet de handelingen die door particuliere gebruikers voor persoonlijke doeleinden en zonder winstoogmerk worden verricht;
c)
"opzettelijke inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht": een opzettelijke en bewuste inbreuk op dat recht, gepleegd om economisch voordeel op commerciële schaal te verkrijgen;
d)
"rechtspersoon": elke juridische entiteit die uit hoofde van het toepasselijke nationale recht deze rechtstoestand heeft, behalve staten of andere openbare instellingen die in het kader van de uitoefening van hun publiekrechtelijke prerogatieven optreden, alsmede internationale publiekrechtelijke organisaties.
Artikel 3
Inbreuken
De lidstaten zorgen ervoor dat elke op commerciële schaal gepleegde opzettelijke inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht, alsmede de medeplichtigheid aan en het aanzetten tot de feitelijke inbreuk als strafbaar feit wordt gekwalificeerd.
Strafrechtelijke sancties worden niet opgelegd in het geval van parallelimport van oorspronkelijke goederen die in een land buiten de Europese Unie in de handel zijn gebracht met toestemming van de houder van het recht.
De lidstaten zorgen ervoor dat het eerlijke gebruik van een beschermd werk, zoals het maken van kopieën op papier, geluidsdragers of andere middelen voor doeleinden als kritiek, commentaar, nieuwsverschaffing, onderwijs (met inbegrip van veelvoudige kopieën voor het gebruik in de klas), wetenschap of onderzoek, geen strafbaar feit vormt.
Artikel 4
Aard van de sancties
1. De lidstaten leggen de volgende sancties op voor de in artikel 3 bedoelde inbreuken:
a)
wat betreft natuurlijke personen, gevangenisstraffen;
b)
wat betreft natuurlijke personen en rechtspersonen:
i)
strafrechtelijke boetes voor natuurlijke personen en strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke boetes voor rechtspersonen;
ii)
confiscatie van het goed, de werktuigen en de producten die afkomstig zijn van de inbreuken, of van goederen waarvan de waarde met deze producten overeenkomt.
2. De lidstaten bepalen dat de volgende sancties in passende gevallen ook van toepassing zijn op de in artikel 3 bedoelde inbreuken:
a)
vernietiging van de goederen, met inbegrip van materialen en werktuigen die voor het plegen van de inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht zijn gebruikt;
b)
gehele of gedeeltelijke, definitieve of tijdelijke sluiting van de vestiging die voor het plegen van de desbetreffende inbreuk is gebruikt;
c)
een permanent of tijdelijk verbod op de uitoefening van commerciële activiteiten;
d)
plaatsing onder gerechtelijk toezicht;
e)
gerechtelijke ontbinding;
f)
een verbod op toegang tot bijstand en subsidies van de overheid;
g)
openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak;
h)
de verplichting dat de overtreder de kosten voor de opslag van in beslag genomen goederen betaalt.
Artikel 5
Hoogte van de sancties
1. De lidstaten doen het nodige opdat natuurlijke personen die zich schuldig hebben gemaakt aan de in artikel 3 bedoelde strafbare feiten, worden gestraft met een maximumstraf van minstens vier jaar gevangenisstraf wanneer het gaat om ernstige strafbare feiten in de zin van artikel 3, punt 5 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme(11) of wanneer deze feiten in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2007/...JBZ [ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit] zijn gepleegd of een risico voor de gezondheid of de veiligheid van personen inhouden.
2. De lidstaten doen het nodige opdat de natuurlijke personen of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor de in artikel 3 bedoelde strafbare feiten met effectieve, evenredige en afschrikwekkende sancties worden bestraft. De sancties omvatten strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke boetes:
a)
met een maximum van minstens 100 000 EUR voor de andere dan de gevallen bedoeld in lid 1;
b)
met een maximum van minstens 300 000 EUR voor de in lid 1 vermelde gevallen.
3.De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat bij de vaststelling, overeenkomstig de leden 1 en 2, van dit artikel van de hoogte van de sancties die aan natuurlijke of rechtspersonen worden opgelegd wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, rekening wordt gehouden met eerdere strafbare feiten die deze natuurlijke of rechtspersonen in een andere lidstaat hebben gepleegd.
Artikel 6
Ruimere confiscatiemogelijkheden
De lidstaten doen het nodige opdat de bezittingen van een veroordeelde natuurlijke persoon of rechtspersoon overeenkomstig artikel 3 van Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen(12), verbeurd kunnen worden verklaard, wanneer het gaat om ernstige strafbare feiten in de zin van artikel 3, punt 5 van Richtlijn 2005/60/EG of wanneer de feiten in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2007/.../JBZ [ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit] zijn gepleegd of een risico voor de gezondheid of de veiligheid van personen inhouden.
Artikel 7
Misbruik van recht
De lidstaten zien erop toe dat misbruik van dreiging met strafrechtelijke sancties door middel van strafrechtelijke, civielrechtelijke en proceduremaatregelen verboden wordt en bestraft kan worden.
De lidstaten verbieden misbruik van procedures, in het bijzonder wanneer strafrechtelijke maatregelen worden ingezet voor de handhaving van civielrechtelijke bepalingen.
Artikel 8
Rechten van de verdediging
De lidstaten zien erop toe dat de rechten van de verdediging naar behoren worden beschermd en gewaarborgd.
Artikel 9
Gemeenschappelijke onderzoeksteams
1. De lidstaten zien erop toe dat de betrokken houders van de intellectuele-eigendomsrechten of hun vertegenwoordigers, alsmede deskundigen hun medewerking kunnen verlenen aan de onderzoeken die door gemeenschappelijke onderzoeksteams worden uigevoerd met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde strafbare feiten.
2.De lidstaten zorgen voor passende waarborgen dat deze medewerking niet leidt tot bijvoorbeeld aantasting van de zorgvuldigheid, de integriteit of de onpartijdige bewijsvoering en daardoor ten koste gaat van de rechten van de verdediging.
3.Artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie betreffende de bescherming van de persoonlijke gegevens en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(13) worden in de loop van het onderzoek en de procesgang volledig nageleefd.
Artikel 10
Recht op het ontvangen van informatie van rechtshandhavingsinstanties
De lidstaten zorgen ervoor dat rechtshandhavingsinstanties die inbreukmakende artikelen in beslag nemen of ander bewijs van inbreuk verkrijgen, dit bewijsmateriaal beschikbaar stellen voor gebruik in hangende of voorgenomen civielrechtelijke procedures tegen de vermeende inbreukmaker tegen wie de houder van het recht een klacht heeft ingediend bij een bevoegd gerecht in de Europese Unie, alsook dat deze instanties, waar mogelijk, de houder van het recht of diens vertegenwoordiger in kennis stellen van deze inbeslagname of van dit bewijs. De lidstaten kunnen eisen dat ten aanzien van de inkennisstelling van de houder van het recht van het bestaan van dergelijk bewijsmateriaal, redelijke toegangs-, veiligheids- of andere vereisten in acht worden genomen, ten einde de integriteit van het bewijs te waarborgen en te vermijden dat daardoor andere strafzaken worden geschaad.
Artikel 11
Instelling van strafvervolging
De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in artikel 3 bedoelde strafbare feiten ook een strafonderzoek of -vervolging kan worden ingesteld zonder dat een slachtoffer van die feiten een klacht indient of aangifte doet, in ieder geval indien de feiten op het grondgebied van de lidstaat zijn begaan.
Artikel 12
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...(14) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 13
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.