Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 april 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende havenstaatcontrole (herschikking) (COM(2005)0588 – C6-0028/2006 – 2005/0238(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0588)(1),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0028/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0081/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 25 april 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende havenstaatcontrole (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende havenstaatcontrole(4) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking te worden overgegaan.
(2) De Gemeenschap is ernstig bezorgd over scheepvaartongevallen en de verontreiniging van de zeeën en kusten van de lidstaten.
(3) De Gemeenschap is evenzeer bezorgd over de leef- en werkomstandigheden aan boord.
(4) De veiligheid, de voorkoming van verontreiniging en de leef- en werkomstandigheden aan boord van schepen kunnen daadwerkelijk worden verbeterd door het aantal schepen in de wateren van de Gemeenschap dat niet aan de normen voldoet, drastisch terug te dringen via een strikte toepassing van de internationale verdragen, codes en resoluties.
(5)De Europese Gemeenschap wenst dan ook een spoedige ratificatie van het Verdrag betreffende arbeid op zee uit 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), waarvan voorschrift 5.2.1 betrekking heeft op de verantwoordelijkheden van de havenstaat.
(6) De controle op de naleving door schepen van de internationale normen op het gebied van veiligheid, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord dient in de eerste plaats de taak van de vlaggenstaat te zijn. Een aantal vlaggenstaten, is wat de implementatie en naleving van internationale normen betreft, evenwel ernstig in gebreke gebleven. Derhalve dient ook de havenstaat zorg te dragen voor de controle op de naleving van de vastgestelde internationale normen op het gebied van veiligheid, voorkoming van verontreiniging en de leef- en werkomstandigheden aan boord, met dien verstande dat inspectie door de havenstaat niet gelijk staat aan een deskundigenonderzoek en dat de inspectieverslagen niet de waarde hebben van een zeewaardigheidscertificaat, en dat havenstaatcontrole de vlaggenstaten niet van hun verantwoordelijkheden kan ontheffen.
(7) Een geharmoniseerde aanpak met betrekking tot het doen naleven van die internationale normen door de lidstaten ten aanzien van schepen die in de onder hun jurisdictie vallende wateren varen en hun havens gebruiken, zal concurrentievervalsing voorkomen.
(8) De scheepvaartsector is kwetsbaar voor terreurdaden. De veiligheidsmaatregelen in de transportsector dienen effectief te worden uitgevoerd en de lidstaten dienen er door middel van veiligheidscontroles op toe te zien dat de veiligheidsregels worden nageleefd.
(9) Er dient te worden geprofiteerd van de ervaring die is opgedaan tijdens de werking van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs inzake toezicht door de havenstaat dat op 26 januari 1982 is ondertekend (MOU van Parijs);
(10) Het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002(5) opgerichte Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) moet de nodige ondersteuning bieden om een uniforme en doeltreffende invoering te waarborgen van het havenstaatcontrolestelsel. Het EMSA dient in het bijzonder ondersteuning te bieden aan het tot stand brengen van een geharmoniseerde communautaire regeling inzake de kwalificatie en opleiding van met de controle van schepen in havens belaste inspecteurs.
(11) In het kader van een doelmatig havenstaatcontrolestelsel dient te worden gestreefd naar een regelmatige inspectie van alle schepen die een haven in de Europese Unie aandoen. De inspecties moeten worden toegespitst op schepen die niet aan de normen voldoen, terwijl schepen die wel aan de normen voldoen, dat wil zeggen schepen die positieve inspectieverslagen kunnen overleggen of onder de vlag varen van een staat die voldoet aan de audit van de lidstaten door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), moeten worden beloond door een vermindering van het aantal inspecties. De nieuwe inspectieregels moeten worden opgenomen in het communautaire havenstaatcontrolestelsel zodra de verschillende aspecten daarvan zijn vastgesteld en op basis van een gezamenlijke inspectieregeling waarbij elke lidstaat een evenredige bijdrage levert tot het bereiken van de communautaire doelstelling inzake een alomvattende inspectie. Bovendien dienen de lidstaten het vereiste aantal personeelsleden, onder wie gekwalificeerde inspecteurs, aan te werven en in dienst te houden, rekening houdend met de omvang en kenmerken van het scheepsverkeer in iedere haven.
(12)De inspectieregeling die met deze richtlijn wordt ingesteld, moet worden afgestemd op de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het MOU van Parijs. Aangezien over ontwikkelingen naar aanleiding van het MOU van Parijs op communautair niveau overeenstemming moet worden bereikt, alvorens zij binnen de Europese Unie ten uitvoer kunnen worden gelegd, moet er tussen de Gemeenschapswetgeving en het MOU van Parijs een nauwe coördinatie moeten worden ingevoerd, met als doel één eenvormige inspectieregeling.
(13) De bij havenstaatinspecties gehanteerde regels en procedures alsmede de criteria voor aanhouding van een schip moeten worden geharmoniseerd teneinde de doeltreffendheid van dat toezicht in alle havens constant te maken en zo het selectief gebruik dat van bepaalde havens van bestemming wordt gemaakt om het net van een dergelijk toezicht te ontwijken, drastisch te beperken.
(14) Sommige categorieën schepen vormen een duidelijk risico op ongevallen of verontreiniging wanneer zij een bepaalde ouderdom bereiken en dienen derhalve aan een uitgebreide inspectie te worden onderworpen; de nadere regels voor deze uitgebreide inspecties moeten worden vastgesteld.
(15)Krachtens de inspectieregeling die met deze richtlijn wordt ingesteld hangen de tussenpozen tussen de periodieke inspecties op schepen af van hun risicoprofiel dat door middel van bepaalde generieke en historische parameters wordt vastgesteld. Voor schepen met een hoog risico zou deze tussenpoos niet langer dan zes maanden mogen zijn.
(16) Sommige schepen vormen een duidelijk risico voor de veiligheid op zee en het mariene milieu vanwege de slechte staat waarin zij zich bevinden, de vlag die zij voeren en hun antecedenten. Deze schepen zou daarom toegang tot de havens en tot de ankerplaatsen in de Gemeenschap moeten worden geweigerd, tenzij kan worden aangetoond dat zij op een veilige wijze in de wateren van de Gemeenschap kunnen worden geëxploiteerd. Er moeten richtsnoeren worden opgesteld waarin de procedures uiteen worden gezet die van toepassing zijn indien aan een bepaald schip de toegang wordt geweigerd of wanneer deze weigering weer ongedaan wordt gemaakt. Omwille van de transparantie moet de lijst met schepen die uit de havens en uit de ankerplaatsen in de Gemeenschap worden geweerd openbaar worden gemaakt.
(17) Teneinde de administratieve lasten ten gevolge van veelvuldige inspecties voor een aantal instanties en rederijen te verminderen dienen ten genoegen van het gastland en overeenkomstig Richtlijn 1999/35/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro- veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen(6) uitgevoerde onderzoeken te worden beschouwd als uitgebreide inspecties in het kader van de havenstaatcontrole.
(18) Tekortkomingen betreffende de naleving van de bepalingen van de verdragen dienen te worden gecorrigeerd. Schepen die aan herstelmaatregelen dienen te worden onderworpen, moeten worden aangehouden, wanneer de vastgestelde tekortkomingen duidelijk gevaar opleveren voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, totdat die tekortkomingen zijn gecorrigeerd.
(19) Er moet een recht van beroep worden ingesteld tegen besluiten tot aanhouding door de bevoegde autoriteiten teneinde onredelijke besluiten te voorkomen die kunnen leiden tot onnodige aanhoudingen en vertragingen.
(20) De bij havenstaatcontroles betrokken instanties en inspecteurs mogen zich niet in een belangenconflict bevinden, noch met de haven waar wordt geïnspecteerd, noch met het schip dat wordt geïnspecteerd of met daaraan verbonden belangen. Inspecteurs moeten over passende kwalificaties beschikken en een degelijke opleiding krijgen om hun bekwaamheid voor de uitvoering van inspecties op peil te houden en te verbeteren. De lidstaten dienen samen te werken om binnen de Gemeenschap een uniforme regeling te ontwikkelen en bevorderen op het gebied van kwalificatie en opleiding van inspecteurs.
(21) Loodsen en havenautoriteiten moet de gelegenheid worden geboden nuttige inlichtingen te geven over aan boord van schepen vastgestelde onregelmatigheden.
(22) Klachten van personen met een duidelijk gerechtvaardigd belang betreffende de leef- en arbeidsomstandigheden aan boord moeten worden onderzocht. De behandeling van klachten aan boord dient voorrang te hebben. Iedereen die een klacht indient, moet op de hoogte worden gehouden van het gevolg dat hieraan wordt gegeven.
(23) Er is samenwerking nodig tussen de bevoegde instanties van de lidstaten en andere autoriteiten of organisaties met het oog op een doeltreffende follow-up van schepen met tekortkomingen die mogen doorvaren, en met het oog op uitwisseling van informatie over de zich in de haven bevindende schepen.
(24) Aangezien de inspectiedatabank een essentieel onderdeel vormt van de havenstaatcontrole, dienen de lidstaten erop toe te zien dat deze overeenkomstig de communautaire vereisten wordt bijgewerkt.
(25) Publicatie van informatie over schepen en hun exploitant of rederij die niet voldoen aan de internationale normen op het gebied van de veiligheid, de gezondheid en de bescherming van het mariene milieu afschrikwekkend kan werken en expediteurs ervan kan doen afzien van deze schepen gebruik te maken, terwijl dit voor eigenaars ervan een aansporing is om herstelmaatregelen te treffen.
(26) Alle kosten van de inspectie van schepen die aanhouding rechtvaardigt en de kosten die voortvloeien uit het opheffen van een toegangsverbod, moeten de eigenaar of de exploitant worden aangerekend.
(27) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999, tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7). Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.
(28)Ter voorkoming van onevenredig hoge administratieve lasten voor de lidstaten die niet over zeehavens beschikken dient met name een de-minimisbepaling worden ingevoerd om het deze staten mogelijk te maken van de voorschriften van deze richtlijn af te wijken. Maatregelen tot uitvoering van die bepaling moeten worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing.
(29) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk een vermindering van het aantal niet aan de normen voldoende schepen in wateren van de Gemeenschap door een verbetering van het communautaire inspectiesysteem en de ontwikkeling van middelen om preventieve maatregelen te nemen op het gebied van de verontreiniging van de zee, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan beter op Gemeenschapsniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(30) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.
(31) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage XV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.
(32)Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven(8) worden de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, de correlatie aangeven tussen de richtlijnen en hun omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel
Het doel van deze richtlijn is bij te dragen tot een drastische vermindering van het aantal niet aan de normen voldoende schepen in de wateren onder de jurisdictie van de lidstaten, door:
a)
de naleving te verbeteren van de internationale en relevante communautaire wetgeving op het gebied van de veiligheid op zee, maritieme beveiliging , bescherming van het mariene milieu en de leef- en werkomstandigheden aan boord van schepen, ongeacht onder welke vlag zij varen;
b)
het opstellen van gemeenschappelijke criteria voor controle van schepen door de havenstaat en harmonisering van de inspectie- en aanhoudingsprocedures;
c)
ervoor te zorgen dat alle schepen die havens of ankerplaatsen binnen de Gemeenschap aandoen, worden geïnspecteerd met een frequentie die afhankelijk is van hun risicoprofiel, waarbij schepen die een hoog risico vormen aan een grondiger en frequenter inspectie worden onderworpen;
d)
het invoeren van elementen in verband met een communautaire havenstaatcontroleregeling die erop gericht is gemeenschappelijke criteria vast te stellen voor de controle van schepen door de havenstaat en de procedures inzake inspectie en aanhouding te harmoniseren.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1.
"Verdragen": de volgende verdragen, met inbegrip van de op deze verdragen betrekking hebbende protocollen, wijzigingen en voorschriften met dwingend karakter, in de versie die van kracht is:
a)
het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL 66);
b)
het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS 74);
c)
het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 en het daarop betrekking hebbende Protocol van 1978 (Marpol 73/78);
d)
het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (STCW 78);
e)
het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 (Colreg 72);
f)
het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969 (ITC 69);
g)
het Verdrag betreffende minimumnormen op koopvaardijschepen van 1976 (ILO nr. 147);
h)
het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie van 1992 (CLC 92).
2.
"MOU van Parijs": het op 26 januari 1982 te Parijs ondertekende Memorandum van Overeenstemming inzake havenstaatcontrole, in de versie die van kracht is;
3.
"kader en procedures voor het vrijwillige auditprogramma van de IMO-lidstaten": resolutie A.974(24) van de IMO.
4.
"gebied dat onder het MOU van Parijs valt": de geografische zone waarin de staten die partij bij het MOU van Parijs zijn de inspecties in het kader van dat memorandum uitvoeren;
5.
"schip": een zeegaand vaartuig waarop een of meer van de verdragen van toepassing zijn, varend onder een andere vlag dan die van de havenstaat;
6.
6. "off shore-installatie": een vast of drijvend platform dat op of boven het continentaal plat van een lidstaat wordt geëxploiteerd;
7.
"haven": een land- en zeegebied dat beschikt over voorzieningen en uitrustingen die voornamelijk bestemd zijn voor de ontvangst van schepen, het laden en lossen van schepen, de opslag van goederen, de ontvangst en aflevering van deze goederen en het inschepen en ontschepen van passagiers.
8.
"ankerplaats": een plaats in een haven of andere zone binnen de jurisdictie van een haven waar schepen voor anker kunnen liggen;
9.
"inspecteur": een werknemer in de overheidssector of andere persoon die door de bevoegde instantie van een lidstaat van passende volmachten is voorzien om in het kader van de havenstaatcontrole inspecties uit te voeren, en aan die bevoegde instantie verantwoording verschuldigd is;
10.
"bevoegde instantie": maritieme instantie die overeenkomstig deze richtlijn verantwoordelijk is voor de havenstaatcontrole;
11.
"bevoegde instantie voor maritieme beveiliging": bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2, punt 7, van Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten(9);
12.
"eerste inspectie": een bezoek door een inspecteur aan boord van een schip teneinde na te gaan of het voldoet aan de geldende verdragen en voorschriften waarbij ten minste de in artikel 12, lid 2, vermelde controles worden uitgevoerd;
13.
13. "gedetailleerde inspectie": een inspectie waarbij het schip, de uitrusting en de bemanning, geheel of, voor zover van toepassing, gedeeltelijk onder de in artikel 12, lid 3, beschreven omstandigheden worden onderworpen aan een grondig onderzoek, dat de constructie van het schip, de uitrusting, de personeelssterkte, de leef- en werkomstandigheden en de naleving van de operationele voorschriften aan boord omvat;
14.
14. "uitgebreide inspectie": een inspectie die minimaal de in bijlage VIII, opgesomde onderdelen omvat. Een uitgebreide inspectie kan een gedetailleerde inspectie omvatten indien daartoe op grond van artikel 13 gegronde redenen zijn;
15.
"klacht": informatie die of rapport, uitgezonderd rapporten van loodsen of havenautoriteiten over onregelmatigheden of tekortkomingen zoals bedoeld in artikel 22, dat is ingediend door een natuurlijke of rechtspersoon die een gerechtvaardigd belang heeft bij de veiligheid van het schip, met inbegrip van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor de bemanning, leef- en werkomstandigheden aan boord en de voorkoming van verontreiniging;
16.
16. "aanhouding": het formele verbod voor een schip om uit te varen omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat het schip niet zeewaardig is;
17.
"weigering van de toegang": een besluit waarvan de kapitein van het schip, de verantwoordelijke rederij en de vlaggenstaat wordt gesteld waarbij wordt betekend dat het schip de toegang tot alle havens en ankerplaatsen van de Gemeenschap wordt geweigerd;
18.
"stopzetting van een activiteit": het formele verbod voor een schip om een activiteit voort te zetten omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat voortzetting van deze activiteit gevaarlijk is;
19.
"rederij": de eigenaar van het schip of een andere organisatie of persoon, zoals de bedrijfsvoerder of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de eigenaar en er daardoor mee heeft ingestemd alle door de ISM-code voorgeschreven plichten en taken op zich te nemen;
20.
"erkende organisatie": classificatiebureau of ander privaatrechtelijk orgaan dat namens de vlaggenstaat een aantal wettelijk voorgeschreven taken verricht;
21.
"wettelijk voorgeschreven certificaat": een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig internationale verdragen afgegeven certificaat;
22.
"classificatiecertificaat": een door een erkende organisatie afgegeven document waarin wordt bevestigd dat voldaan wordt aan het SOLAS-verdrag van 1974, hoofdstuk II.1, deel A.1, regel 3.1;
23.
"inspectiedatabank": het informatiesysteem voor de uitvoering van de havenstaatcontroleregeling binnen de Gemeenschap met inachtneming van inspecties in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt.
Artikel 3
Werkingssfeer
1. Deze richtlijn is van toepassing op ieder schip en zijn bemanning dat een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoet.
Frankrijk kan besluiten dat de havens in zijn overzeese departementen bedoeld in artikel 299, lid 2 van het Verdrag niet tot de in dit lid bedoelde havens behoren.
Wanneer een lidstaat een schip in zijn territoriale wateren maar buiten een haven inspecteert, wordt die inspectie beschouwd als een inspectie in uitvoering van de onderhavige richtlijn.
Dit artikel laat het recht om op te treden waarover een lidstaat op grond van de relevante internationale verdragen beschikt, onverlet.
Lidstaten die geen zeehavens hebben hoeven deze richtlijn onder bepaalde voorwaarden niet toe te passen. De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 30, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing de maatregelen vast om deze uitzonderingsregeling uitvoering te geven.
2. In het geval van schepen met een brutotonnage van minder dan 500 passen de lidstaten de toepasselijke bepalingen van de verdragen toe en voor zover een verdrag niet van toepassing is nemen zij de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de schepen geen duidelijk gevaar opleveren voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu. Bij de toepassing van dit lid nemen de lidstaten bijlage 1 van het MOU van Parijs als richtsnoer.
3. Bij de inspectie van een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die geen partij is bij een verdrag, zien de lidstaten erop toe dat schip en bemanning geen gunstiger behandeling krijgen dan een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die wel partij is bij dat verdrag.
4. Deze richtlijn is niet van toepassing op vissersvaartuigen, oorlogsschepen, marinehulpschepen, houten schepen van primitieve bouw, voor niet-commerciële doeleinden gebruikte overheidsschepen en niet voor handel gebruikte pleziervaartuigen.
Artikel 4
Bevoegdheden tot inspectie
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om over de wettelijke bevoegdheid te beschikken om, overeenkomstig het internationale recht, aan boord van buitenlandse schepen inspecties uit te voeren als bedoeld in deze richtlijn.
2. De lidstaten handhaven voor de inspectie van schepen de nodige bevoegde instanties en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij hun taken vervullen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. Zij zorgen met name voor de aanwerving van het vereiste aantal personeelsleden, in het bijzonder gekwalificeerde inspecteurs, rekening houdend met de omvang en de aard van het scheepvaartverkeer in elke haven.
De lidstaten treffen passende maatregelen om inspecteurs beschikbaar te stellen voor de uitvoering van eerste en uitgebreide inspecties als bedoeld in de artikelen 12 en 13 en bijlage I, deel II.
Artikel 5
Inspectieregeling van de Gemeenschap
1. De lidstaten voeren de inspecties uit overeenkomstig het selectieprogramma bepaald in artikel 12 en bijlage I.
2. Iedere lidstaat voert jaarlijks een totaal aantal inspecties van individuele schepen uit overeenkomstig zijn aandeel in het totale aantal inspecties dat jaarlijks in de Gemeenschap en het gebied dat onder het MOU van Parijs valt, moet worden uitgevoerd. Dit aandeel wordt bepaald door het aantal individuele schepen dat havens of ankerplaatsen van de betrokken lidstaat aandoet in verhouding tot het totale aantal individuele schepen dat havens of ankerplaatsen van alle lidstaten van de Gemeenschap en staten die partij bij het MOU van Parijs zijn aandoet.
Artikel 6
Naleving van de inspectieregeling van de Gemeenschap
Overeenkomstig artikel 5 moet iedere lidstaat:
a)
alle schepen van prioriteit I die zijn havens en ankerplaatsen aandoen, inspecteren, zoals bedoeld in artikel 11, onder a), en
b)
jaarlijks een totaal aantal inspecties uitvoeren op schepen van prioriteit I en prioriteit II, zoals bedoeld in artikel 11, onder a) en b), dat ten minste overeenkomt met zijn jaarlijkse inspectieverplichtingen.
Artikel 7
Omstandigheden waarin bepaalde schepen niet worden geïnspecteerd
1.In de volgende omstandigheden kan een lidstaat besluiten de inspectie van een schip van prioriteit I uit te stellen:
i)
als de inspectie kan worden uitgevoerd op de volgende aanlegplaats van het schip in dezelfde lidstaat, mits het schip onderweg geen andere haven of ankerplaats in de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt aandoet en het uitstel niet meer van vijftien dagen bedraagt, of
ii)
als de inspectie binnen vijftien dagen kan worden uitgevoerd in een andere aanleghaven binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt , mits de staat waarin zich een dergelijke aanleghaven bevindt ermee heeft ingestemd de inspectie uit te voeren.
Wordt een inspectie uitgesteld, maar niet uitgevoerd overeenkomstig de punten i) en ii) en niet vastgelegd in de inspectiedatabank, dan wordt dit de lidstaat die de inspectie uitstelde als een gemiste inspectie aangerekend.
2.In de volgende uitzonderlijke omstandigheden wordt een inspectie die om operationele redenen op schepen van prioriteit I niet is uitgevoerd en mits de reden voor het missen van de inspectie in de inspectiedatabank is vastgelegd, niet als gemiste inspectie aangerekend: als naar het oordeel van de bevoegde autoriteit het uitvoeren van de inspectie een risico zou betekenen voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, zijn bemanning of de haven dan wel het mariene milieu.
3.Wordt een inspectie op een voor anker liggend schip niet uitgevoerd en wordt, indien punt ii) van toepassing is, de reden daarvan in de inspectiedatabank vastgelegd, dan wordt deze inspectie niet als gemiste inspectie aangerekend als
i)
het schip overeenkomstig bijlage I binnen vijftien dagen in een andere haven binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt is geïnspecteerd, of
ii)
het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de bevoegde autoriteit een risico zou betekenen voor de veiligheid van inspecteurs, het schip, de bemanning of de haven, dan wel het mariene milieu.
4.De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 30, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing de maatregelen voor de uitvoering van dit artikel vaststellen.
Artikel 8
Kennisgeving van van de aankomst van schepen
1. De exploitant, agent of kapitein van een schip dat in aanmerking komt voor gedetailleerde inspectie overeenkomstig artikel 13 en dat op weg is naar een haven of ankerplaats in een lidstaat, doet kennisgeving van de aankomst overeenkomstig de bepalingen van bijlage III.
2.Bij ontvangst van de kennisgeving als bedoeld in lid 1 en artikel 4 van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring en informatiesysteem voor de zeescheepvaart(10) geeft de betrokken havenautoriteit deze informatie aan de bevoegde instantie in de diverse betrokken havens door.
3.Alle communicatie uit hoofde van dit artikel verloopt langs elektronische weg. Andere communicatiekanalen worden alleen gebruikt als de elektronische communicatiekanalen niet beschikbaar zijn.
4.De procedures en formats die de lidstaten invoeren voor de toepassing van bijlage III voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 2002/59/EG.
Artikel 9
Risicoprofiel van een schip
1.Aan elk schip dat een haven of ankerplaats binnen een lidstaat aandoet, wordt een risicoprofiel toegekend dat bepalend is voor de prioriteit waarmee de inspectie moet worden uitgevoerd, de tussenpozen tussen de inspecties en de omvang van de inspecties. Het risicoprofiel van ieder schip wordt in de inspectiedatabank opgenomen.
2.Het risicoprofiel van een schip wordt door middel van een combinatie van generieke en historische risicoparameters als volgt vastgesteld:
a) generieke parameters
Deze worden gebaseerd op de scheepssoort, leeftijd, vlag, betrokken erkende organisaties en de prestaties in het verleden van de rederij overeenkomstig bijlage I, deel I, punt 1) en bijlage II.
b) historische parameters
Deze worden gebaseerd op het aantal onregelmatigheden en aanhoudingen gedurende een bepaalde periode overeenkomstig bijlage I, deel I, punt 2) en bijlage II.
3.De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 30, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing de regels op voor de uitvoering van dit artikel waarbij zij met name het volgende specificeert:
–
de waarde die aan elke risicoparameter wordt toegekend,
–
de combinatie van risicoparameters die overeenkomt met elk niveau van het scheepsrisicoprofiel,
–
de voorwaarden voor de toepassing van de in bijlage I, deel I, punt 1), onder c), punt iii) bedoelde vlaggenstaatcriteria in verband met het aantonen van de naleving van de relevante instrumenten.
Artikel 10
Frequentie van de inspecties
1.Schepen die havens of ankerplaatsen in de Gemeenschap aandoen, worden op de volgende wijze aan periodieke of aanvullende inspecties onderworpen:
a)
schepen worden aan periodieke inspecties onderworpen na vooraf vastgestelde tussenpozen die afhankelijk zijn van hun risicoprofiel volgens bijlage I, deel II, afdeling 1. De tussenpoos tussen de periodieke inspecties van schepen met een hoog risico mag niet meer dan zes maanden bedragen. De tussenpoos tussen de periodieke inspecties van schepen met een ander risicoprofiel neemt, overeenkomstig bijlage I, deel II, afdeling 1 toe naarmate het risico afneemt.
b)
schepen worden, ongeacht de periode die sinds hun laatste periodieke inspectie is verstreken, als volgt aan aanvullende inspecties onderworpen:
i)
de bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat schepen waarop de in bijlage I, deel II, afdeling 2.1 opgenomen hoogste voorrang vereisende factoren van toepassing zijn aan een inspectie worden onderworpen.
ii)
schepen waarop de in bijlage I, deel II, afdeling 2.2 opgenomen onverwachte factoren van toepassing zijn, kunnen aan een inspectie worden onderworpen. Het besluit tot uitvoering van een dergelijke aanvullende inspectie wordt aan het professionele oordeel van de bevoegde autoriteit overgelaten.
2.Periodieke en aanvullende inspecties omvatten een onderzoek van vooraf voor elk schip vastgestelde punten die afhankelijk zijn van het soort schip, het soort inspectie en de bevindingen bij vorige inspecties in het kader van de havenstaatcontrole.
De inspectiedatabank moet de elementen aangeven waarmee de risicopunten kunnen worden geïdentificeerd die bij iedere inspectie moeten worden gecontroleerd.
3.De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 30, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing en rekening houdend met de procedures die in het kader van het MOU van Parijs worden toegepast, de regels vast voor de uitvoering van dit artikel, waarbij zij met name een lijst geeft van de punten die afhankelijk van het scheepstype gecontroleerd moeten worden.
Artikel 11
Selectie van te inspecteren schepen
De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat schepen voor inspectie worden geselecteerd op basis van een risicoprofiel zoals bedoeld in bijlage I, deel I, en, wanneer zich uiterst belangrijke factoren of onverwachte elementen voordoen overeenkomstig bijlage I, deel II, afdeling 2.
In verband met de inspectie van schepen
a)
selecteert de bevoegde autoriteit schepen die een verplichte inspectie moeten ondergaan, hierna te noemen schepen van "prioriteit I", overeenkomstig het selectieprogramma zoals bedoeld in bijlage I, deel II, afdeling 3.1,
b)
kan de bevoegde autoriteit schepen die voor inspectie in aanmerking komen, hierna te noemen schepen van "prioriteit II", selecteren overeenkomstig bijlage I, deel II, afdeling 3.2.
Artikel 12
Soorten inspecties
1. De lidstaten zorgen ervoor dat schepen die overeenkomstig artikel 11 voor inspectie zijn geselecteerd, op de volgende wijze worden onderworpen aan een eerste inspectie, een nadere inspectie of een uitgebreide inspectie:
2.Eerste inspectie
a) bij iedere eerste inspectie van een schip zorgt de bevoegde instantie zorgt ervoor dat de inspecteur ten minste de in bijlage IV opgenomen certificaten en documenten controleert die zich overeenkomstig de geldende communautaire wetgeving op het gebied van veiligheid op zee en internationale verdragen aan boord dienen te bevinden.
b)Wanneer een schip de toestemming had gekregen om een haven te verlaten op voorwaarde dat de vastgestelde tekortkomingen in de volgende haven werden verholpen, wordt bij de inspectie in de volgende haven uitsluitend gecontroleerd of deze tekortkomingen zijn verholpen.
De inspecteur kan evenwel, op grond van zijn beroepsmatige oordeel, beslissen dat in het kader van de inspectie aanvullende controles moeten worden uitgevoerd.
3. Nadere inspectie
Een nadere inspectie, met inbegrip van een aanvullende controle of aan de operationele voorschriften aan boord wordt voldaan, wordt uitgevoerd wanneer er, na de in lid 2, punt b) bedoelde inspectie, gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de toestand van het schip of zijn uitrusting of bemanning op belangrijke punten niet voldoet aan de relevante voorschriften van een verdrag.
Er bestaan "gegronde redenen" indien de inspecteur feiten ontdekt die naar zijn beroepsmatige oordeel een gedetailleerde inspectie van het schip, de uitrusting of de bemanning rechtvaardigen.
Een niet-limitatieve lijst van "gegronde redenen" is opgenomen in bijlage V en VII, deel C.
Artikel 13
Uitgebreide inspectie
1.De volgende categorieën schepen komen in aanmerking voor een uitgebreide inspectie overeenkomstig bijlage I, deel II, afdeling 3.1, punten a) en b):
–
schepen met een hoog risicoprofiel,
–
passagiersschepen, olietankers, gas- en chemicaliëntankers en bulkschepen die meer dan twaalf jaar oud zijn,
–
schepen met een hoog risicoprofiel en passagiersschepen, olietankers, gas- en chemicaliëntankers en bulkschepen die meer dan twaalf jaar oud zijn, in geval van uiterst belangrijke factoren of onverwachte elementen,
–
schepen die een herinspectie moeten ondergaan na een overeenkomstig artikel 20 getroffen maatregel tot het weigeren van toegang.
2.Na ontvangst van een voorafgaande kennisgeving afkomstig van een schip dat in aanmerking komt voor een uitgebreide inspectie, stelt de bevoegde instantie het schip er onverwijld van op de hoogte of er al dan niet een uitgebreide inspectie zal worden uitgevoerd.
Artikel 14
Richtsnoeren en procedures op grond van de communautaire wetgeving inzake de beveiliging van het zeevervoer
1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt zo nodig rekening gehouden met de ter zake doende procedures en richtsnoeren voor de controle van schepen zoals vermeld in bijlage VI.
De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten goed op de hoogte worden gebracht van de desbetreffende richtsnoeren of procedures die moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de communautaire wetgeving en zij zien op hun juiste uitvoering toe.
2. Ten aanzien van veiligheidscontroles passen de lidstaten de in bijlage VII beschreven procedures toe op alle schepen bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 725/2004 die hun havens aandoen, tenzij ze onder de vlag van de staat van de inspectiehaven varen.
De lidstaten passen deze procedures toe op de schepen bedoeld in artikel 3, lid 3 van Verordening (EG) nr. 725/2004 wanneer de bepalingen van die verordening ook van toepassing zijn geworden op de schepen bedoeld in artikel 3, lid 3.
3. De bepalingen van artikel 13 betreffende uitgebreide inspecties zijn van toepassing op ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen zoals bedoeld in artikel 2, onder a) en b) van Richtlijn 1999/35/EG.
Wanneer een schip overeenkomstig de artikelen 6 en 8 van Richtlijn 1999/35/EG aan een onderzoek is onderworpen, wordt een dergelijk specifiek onderzoek in voorkomend geval beschouwd als een nadere of uitgebreide inspectie en dit wordt als zodanig in de inspectiedatabank vastgelegd.
Onverminderd het beletten van de inzet van een ro-ro-veerboot of een hogesnelheidspassagiersvaartuig waartoe is besloten overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 1999/35/EG, zijn de bepalingen van deze richtlijn betreffende het corrigeren van onregelmatigheden, aanhouding, alsmede de follow-up na inspecties, aanhouding of weigering van toegang in voorkomend geval van toepassing.
Artikel 15
Maatregelen tot weigering van toegang aan bepaalde schepen
1. Een lidstaat ziet erop toe dat elk schip dat aan de in het onderhavige lid genoemde criteria voldoet de toegang tot zijn havens en ankerplaatsen wordt geweigerd, behalve in de situaties als omschreven in artikel 20, lid 6 indien het schip:
–
onder de vlag vaart van een staat die op de overeenkomstig het MOU van Parijs vastgestelde zwarte of grijze lijst staat op grond van de gegevens die in de inspectiedatabank zijn opgenomen en jaarlijks door de Commissie worden gepubliceerd, en
–
tijdens de voorgaande zesendertig maanden meer dan twee maal in een haven van een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend is aangehouden of het voorwerp heeft uitgemaakt van een beletten van de inzet op grond van Richtlijn 1999/35/EG.
Voor de toepassing van dit lid wordt de lijst zoals omschreven door het MOU van Parijs per 1 juli van ieder jaar van kracht.
De weigering van toegang wordt pas opgeheven na een periode van drie maanden na de datum van uitvaardiging van de maatregel en voor zover voldaan is aan de voorwaarden zoals bedoeld in de punten 4 tot en met 10 van bijlage IX.
Indien het schip voor de tweede maal de toegang wordt geweigerd, bedraagt bovengenoemde periode twaalf maanden. Een daaropvolgende aanhouding in een haven van de Gemeenschap leidt ertoe dat het schip permanent de toegang wordt geweigerd tot iedere haven of ankerplaats in de Gemeenschap.
2. Voor de toepassing van dit artikel, voldoen de lidstaten aan de procedures die zijn vastgesteld in bijlage IX, deel B.
Artikel 16
Inspectierapport aan de kapitein
Na voltooiing van een inspectie, een gedetailleerde inspectie of een uitgebreide inspectie stelt de inspecteur een rapport op conform bijlage X. De kapitein van het schip ontvangt een exemplaar van het inspectierapport.
Artikel 17
Klachten
Alle klachten, als bedoeld in artikel 2, lid 15, van personen met een aangetoond gerechtvaardigd belang betreffende de omstandigheden aan boord worden onderworpen aan een eerste onderzoek door de bevoegde autoriteit.
Bij dit eerste onderzoek moet zo snel mogelijk kunnen worden vastgesteld of de klacht ontvankelijk is dan wel ongegrond of duidelijk ongerechtvaardigd.
Indien de bevoegde instantie van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is, brengt zij de indiener van de klacht op de hoogte van haar beslissing en motivering daarvan.
De identiteit van de persoon die de klacht heeft ingediend wordt niet bekendgemaakt aan de kapitein of de eigenaar van het betrokken schip. De inspecteur waarborgt vertrouwelijkheid bij elk gesprek met bemanningsleden.
De lidstaten brengen de administratie van de vlaggenstaat op de hoogte, met eventueel een afschrift aan de IAO, van klachten die niet kennelijk ongegrond zijn en de maatregelen die na de klacht zijn genomen.
Artikel 18
Rectificatie en aanhouding
1. Ten overstaan van de bevoegde instantie moet worden aangetoond dat de bij de inspectie bevestigde of aan het licht gekomen tekortkomingen in overeenstemming met de verdragen worden of zullen worden verholpen.
2. Wanneer sprake is van tekortkomingen die een duidelijk gevaar inhouden voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, ziet de bevoegde instantie van de havenstaat waar het schip wordt geïnspecteerd erop toe dat het schip wordt aangehouden of dat de activiteit in verband waarmee de tekortkomingen aan het licht zijn gekomen, wordt stopgezet. De aanhouding of de stopzetting van de activiteit wordt pas opgeheven wanneer het gevaar is weggenomen of wanneer de bevoegde instantie bepaalt dat, op bepaalde voorwaarden, het schip mag uitvaren dan wel de activiteit mag worden hervat zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers of bemanning of voor andere schepen of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu.
3. Onverminderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 725/2004 om veiligheidsredenen opgelegde beperkingen, mag in een door een bevoegde instantie uitgevaardigd aanhoudingsbevel:
a)
worden gelast dat het schip op een bepaalde plaats dient te blijven of moet worden verplaatst naar een bepaalde ankerplaats of ligplaats: en
b)
worden omschreven onder welke omstandigheden een kapitein zijn schip om veiligheidsredenen of ter voorkoming van verontreiniging mag verplaatsen.
4. Bij zijn beroepsmatige beoordeling van de vraag of een schip al dan niet moet worden aangehouden, past de inspecteur de in bijlage XI vervatte criteria toe.
In dit verband zorgt de bevoegde instantie ervoor dat het schip wordt aangehouden indien uit de inspectie blijkt dat het schip niet is uitgerust met een functionerende reisgegevens-recorder, terwijl het gebruik daarvan op grond van Richtlijn 2002/59/EG verplicht is.
Wanneer de tekortkomingen op grond waarvan de aanhouding plaatsvindt niet zonder meer in de haven van aanhouding kunnen worden verholpen, kan de bevoegde instantie het schip toestaan verder te reizen naar de reparatiewerf die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt waar de tekortkomingen wel zonder meer kunnen worden verholpen, of kan zij verlangen dat de tekortkomingen worden verholpen binnen een termijn van ten hoogste 30 dagen overeenkomstig de in het MOU van Parijs opgenomen richtsnoeren. Daartoe zijn de procedures van artikel 20 van toepassing.
5. In uitzonderlijke omstandigheden, waarin de algemene toestand van het schip duidelijk niet aan de normen voldoet, mag de bevoegde instantie de inspectie van het schip opschorten tot de verantwoordelijke partijen de nodige stappen hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat het schip aan de relevante voorschriften van de verdragen voldoet.
6. Ingeval van aanhouding dient de bevoegde instantie onmiddellijk, schriftelijk en onder overlegging van het inspectierapport, de administratie van de vlaggenstaat of, wanneer dit niet mogelijk is, de consul, of, bij diens afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger van die staat in kennis te stellen van het geheel van omstandigheden waarin optreden noodzakelijk werd geacht. Bovendien moet ook mededeling worden gedaan aan de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de classificatiecertificaten of de wettelijk voorgeschreven certificaten die overeenkomstig internationale verdragen worden afgegeven.
7. De bepalingen van deze richtlijn laten de additionele voorschriften van de verdragen betreffende kennisgevings- en rapportageprocedures in verband met de havenstaatcontrole onverlet.
8. Bij de uitoefening van de havenstaatcontrole uit hoofde van deze richtlijn wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden. Indien een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden, kan de eigenaar of de exploitant aanspraak maken op vergoeding van alle geleden verlies of schade. In gevallen waar onnodige aanhouding of onnodig oponthoud wordt gesteld, ligt de bewijslast bij de eigenaar of de exploitant van het schip.
9.De bevoegde instantie stelt de havenautoriteit er zo spoedig mogelijk van op de hoogte wanneer er een aanhoudingsmaatregel is uitgevaardigd.
10. Om havencongestie te vermijden kan een bevoegde instantie toestemming verlenen om een aangehouden schip naar een andere haven te verplaatsen indien dat op een veilige manier kan gebeuren. Het risico op havencongestie is echter geen criterium om te beslissen of een schip al dan niet blijft aangehouden.
Havenautoriteiten werken samen met de bevoegde instanties om te voorzien in faciliteiten voor de opvang van aangehouden schepen.
Artikel 19
Recht van beroep
1. De eigenaar of de exploitant van het schip of diens vertegenwoordiger in de lidstaat kan beroep instellen tegen een door de bevoegde instantie genomen besluit tot aanhouding of weigering van toegang. Het beroep schort de werking van de aanhouding of de weigering van toegang niet op, maar het wordt wel in de inspectiedatabank vermeld.
2. De lidstaten dienen hiertoe in overeenstemming met hun nationale wetgeving passende beroepsprocedures in te stellen en te handhaven en werken samen om consistente normen en procedures voor de uitvoering van dit artikel vast te stellen, met name om tot een redelijke termijn voor de behandeling van beroepen te komen.
3. De bevoegde instantie dient de kapitein van het schip als bedoeld in lid 1 naar behoren op de hoogte te stellen van zijn recht om beroep in te stellen en van de desbetreffende praktische modaliteiten.
4. Wanneer ten gevolge van een door de eigenaar of de exploitant van een schip, of zijn vertegenwoordiger, ingediend beroep of verzoek een aanhouding of weigering van toegang wordt opgeheven of gewijzigd:
a)
zorgen de lidstaten ervoor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast;
b)
ontvangt de lidstaat waar de aanhouding of weigering van toegang werd uitgevaardigd binnen 24 na die beslissing, een rechtzetting van de overeenkomstig artikel 25 bekendgemaakte informatie.
Artikel 20
Maatregelen volgend op inspecties en aanhouding
1. Wanneer tekortkomingen als bedoeld in artikel 18, lid 2, niet in de haven van inspectie kunnen worden verholpen, mag de bevoegde instantie van die lidstaat het desbetreffende schip toestaan rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde door de kapitein en de betrokken instanties gekozen reparatiewerf te varen die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkomingen kunnen worden verholpen, mits aan de door de bevoegde instantie van de vlaggenstaat vastgestelde en door de lidstaat goedgekeurde voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden dienen te garanderen dat het schip deze reis kan ondernemen zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers en bemanning of voor andere schepen, of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu.
2. Wanneer een schip naar een reparatiewerf wordt gestuurd op grond van tekortkomingen bij de naleving van IMO-resolutie A.744(18), hetzij wat de scheepsdocumenten betreft, hetzij wegens structurele gebreken of tekortkomingen, kan de bevoegde instantie eisen dat in de haven van aanhouding de nodige diktemetingen worden uitgevoerd vóór het schip opnieuw in de vaart wordt genomen.
3. In de in lid 1 genoemde omstandigheden stelt de bevoegde instantie van de lidstaat in de haven van inspectie de bevoegde instantie van de Staat waar zich de reparatiewerf bevindt, alsmede de in artikel 18, lid 6, vermelde partijen en alle andere betrokken instanties in kennis van alle voorwaarden voor de reis.
De bevoegde instantie van een lidstaat die de kennisgeving ontvangt, licht de kennisgevende instantie in over de maatregelen die zij heeft genomen.
4. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de toegang tot alle havens of ankerplaatsen in de Gemeenschap wordt geweigerd aan schepen als bedoeld in lid 1.
a)
die uitvaren zonder te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn door de bevoegde instantie van een lidstaat in de haven van inspectie, of
b)
die uitvaren en weigeren te voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen door zich niet naar de aangegeven reparatiewerf te begeven.
De weigering blijft van kracht totdat de eigenaar of de exploitant ten overstaan van de bevoegde instantie ten genoegen van de lidstaat waar de tekortkoming aan het schip is geconstateerd, heeft aangetoond dat het schip volledig aan alle van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen voldoet.
5. In de in lid 4, onder a), genoemde omstandigheden waarschuwt de bevoegde instantie van de lidstaat waar de tekortkomingen aan het schip zijn geconstateerd, onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere lidstaten.
In de in lid 4, onder b), genoemde omstandigheden waarschuwt de bevoegde instantie van de lidstaat waar de reparatiewerf gelegen is, onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere lidstaten.
Voordat de toegang geweigerd wordt, kan de lidstaat verzoeken om overleg met de vlaggenstaatadministratie van het betrokken schip.
6. In afwijking van de bepalingen van lid 4 mag, in geval van overmacht of om prevalerende veiligheidsredenen of om het gevaar van vervuiling te beperken of te minimaliseren of tekortkomingen te verhelpen, tot een bepaalde haven of ankerplaats toegang worden verleend door de desbetreffende instantie van die havenstaat mits de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip ten genoegen van de bevoegde instantie van die lidstaat afdoende maatregelen voor een veilige binnenkomst heeft genomen.
Artikel 21
Beroepskwalificaties van inspecteurs
1. De inspecties mogen uitsluitend worden uitgevoerd door inspecteurs die voldoen aan de in bijlage XII vermelde kwalificaties en door de bevoegde instantie gemachtigd zijn tot uitvoering van havenstaatcontroles.
2. Wanneer de bevoegde instantie van de havenstaat niet de noodzakelijke beroepsdeskundigheid kan bieden, mag de inspecteur van die bevoegde instantie worden bijgestaan door een persoon met de vereiste beroepsdeskundigheid.
3. De bevoegde instanties, de inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten en de personen die hen bijstaan, mogen geen commerciële belangen hebben in de haven van inspectie, noch in de geïnspecteerde schepen. De inspecteurs mogen evenmin werknemer zijn van of opdrachten uitvoeren voor niet-gouvernementele organisaties die wettelijk voorgeschreven certificaten en klassecertificaten afgeven of de noodzakelijke onderzoeken uitvoeren voor het afgeven van die certificaten aan schepen.
4. Iedere inspecteur is houder van een persoonlijk document in de vorm van een identiteitskaart die in overeenstemming met Richtlijn 96/40/EG van de Commissie van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten(11).
5. De lidstaten waarborgen dat, alvorens de inspecteurs worden gemachtigd tot uitvoering van inspecties en vervolgens om de vijf jaar, de bekwaamheid van de inspecteurs wordt nagegaan en hun kennis als bedoeld in bijlage XII wordt getest.
6. De lidstaten waarborgen dat de inspecteurs een aangepaste vorming krijgen betreffende wijzigingen van de communautaire regeling inzake havenstaatcontrole als vastgesteld in deze richtlijn en eventuele wijzigingen in de verdragen.
7. De Commissie werkt met de lidstaten samen met het oog op de ontwikkeling en bevordering van een uniforme regeling binnen de Gemeenschap inzake de kwalificatie en opleiding van inspecteurs.
Artikel 22
Rapporten van loodsen en havenautoriteiten
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat hun loodsen die dienst verrichten op schepen die op weg zijn naar een haven van een lidstaat of via de wateren van een lidstaat varen de bevoegde instantie van de havenstaat of kuststaat, naar gelang wat van toepassing is, onmiddellijk kunnen inlichten wanneer zij bij het vervullen van hun normale taak opmerken dat er onregelmatigheden of bevindingen, dan wel klaarblijkelijke tekortkomingen zijn die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart van het schip of gevaar voor schade aan het mariene milieu kunnen opleveren.
2. Indien havenautoriteiten bij de uitoefening van hun normale taken opmerken dat een zich in hun haven bevindend schip onregelmatigheden of bevindingen, dan wel klaarblijkelijke tekortkomingen heeft die afbreuk kunnen doen aan de veiligheid van het schip of een onredelijk groot gevaar opleveren voor schade aan het mariene milieu, dienen zij de bevoegde instantie van de betrokken havenstaat daarvan onmiddellijk in kennis te stellen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun loodsen en havenautoriteiten ten minste de volgende informatie verstrekken, indien mogelijk in elektronische vorm:
–
informatie over het schip (naam, IMO-nummer, zendercode en vlag);
–
informatie over de vaarroute (haven van vertrek, haven van bestemming);
–
beschrijving van onregelmatigheden of bevindingen, dan wel klaarblijkelijke tekortkomingen die aan boord werden gevonden.
4.De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 30, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing maatregelen voor de uitvoering van dit artikel vaststellen, waaronder een geharmoniseerd elektronisch formaat en geharmoniseerde procedures voor de melding door de loodsen en havenautoriteiten van onregelmatigheden of bevindingen dan wel klaarblijkelijke tekortkomingen en follow-upmaatregelen die de lidstaat hebben genomen.
Artikel 23
Samenwerking
1. Iedere lidstaat zorgt ervoor dat zijn havenautoriteiten en andere betrokken autoriteiten of instanties aan de voor de havenstaatcontrole bevoegde instantie de volgende in hun bezit zijnde informatie meedeelt:
–
informatie die is meegedeel overeenkomstig bijlage III,
–
informatie betreffende schepen die niet hebben voldaan aan de vereisten inzake kennisgeving overeenkomstig deze richtlijn en de Richtlijnen 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen(12) en 2002/59/EG en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 725/2004,
–
informatie betreffende schepen die uitgevaren zijn zonder te hebben voldaan aan artikel 7 of 10 van Richtlijn 2000/59/EG,
–
informatie betreffende schepen die om veiligheidsredenen de toegang tot een haven werd geweigerd of werden verplicht de haven te verlaten.
2. De lidstaten zorgen voor informatie-uitwisseling en samenwerking tussen hun bevoegde instantie en de bevoegde instanties van alle overige lidstaten en houden de bestaande operationele verbinding tussen hun bevoegde instantie, de Commissie en de inspectiedatabank in stand.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de inspectiedatabank bij te werken overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn.
Voor het uitvoeren van inspecties raadplegen de inspecteurs de openbare en particuliere databanken betreffende scheepsinspectie welke toegankelijk zijn via het EQUASIS-informatiesysteem.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de informatie betreffende de inspecties onverwijld wordt opgenomen in de inspectiedatabank.
De in dit lid bedoelde informatie is de in bijlage X en XIII genoemde informatie.
4.Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de bevoegde controleautoriteit van de havenstaat relevante informatie in zijn bezit doorgeeft aan de havenautoriteit.
Artikel 24
Inspectiedatabank
1.Er wordt één gemeenschappelijke inspectiedatabank opgericht voor zowel de Europese Unie als het MOU van Parijs. De Commissie, bijgestaan door het EMSA, ontwikkelt en onderhoudt de inspectiedatabank die de risicoprofielen van schepen toont, alle schepen aangeeft die een inspectie moeten ondergaan, de inspectieverplichtingen bepaalt en waarin gegevens over scheepsbewegingen kunnen worden opgenomen.
2.De inspectiedatabank bevat tevens de indeling van de schepen van de lidstaten in de witte, grijze en zwarte lijst, op basis van een berekeningsmethode die door de Commissie volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 30, lid 2 wordt vastgesteld.
3.De kern van het stelsel wordt gevormd door de gezamenlijke vereisten van de EU en het MOU van Parijs. De Gemeenschap heeft echter in het geval van specifieke EU-vereisten de vrijheid geheel naar eigen goeddunken besluiten te nemen over de ontwikkeling en mogelijke aanpassing van het stelsel om aan dergelijke vereisten te voldoen.
4.De inspectiedatabank kan aan toekomstige ontwikkelingen worden aangepast en kan gekoppeld worden aan andere communautaire databanken op het gebied van de maritieme veiligheid en, waar van toepassing, aan de desbetreffende nationale informatiestelsels.
5.De inspectiedatabank is, naar gelang wat van toepassing is, op specifieke vereisten krachtens het MOU van Parijs afgestemd en kan voor de toepassing van deze richtlijn informatie ontvangen over inspecties welke zijn vastgelegd door derde staten die partij bij het MOU van Parijs zijn.
6.De inspectiedatabank moet op "read only"-wijze toegankelijk zijn voor de instanties van leden van de IMO, voor organen die onder hun verantwoordelijkheid vallen en voor de betrokken partijen. Deze toegang wordt afhankelijk gemaakt van een vertrouwelijkheidsovereenkomst die vergelijkbaar is met de vertrouwelijkheidsverplichting die van inspecteurs van lidstaten wordt vereist.
Artikel 25
Publicatie van informatie
1. De bevoegde instantie van elke lidstaat dient de nodige maatregelen te treffen om te zorgen voor de publicatie overeenkomstig bijlage XIII van informatie inzake inspecties, aanhoudingen en weigeringen van toegang.
2. Dit artikel doet niet af aan de nationale wetgeving inzake aansprakelijkheid.
Artikel 26
Zwarte lijst van scheepsexploitanten en rederijen
Ten minste eenmaal per maand verzamelt en publiceert de Commissie op een openbare website informatie met betrekking tot rederijen wier prestaties, met het oog op de vaststelling van de in bijlage I, deel I, onder e) bedoelde risicoprofielen van schepen gedurende een periode van drie maanden of langer slecht of zeer slecht is beoordeeld.
De Commissie stelt overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 30, lid 2 de regels vast die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit artikel.
Artikel 27
Vergoeding van kosten
1. Indien de in de artikelen 12 en 13 bedoelde inspecties leiden tot bevestiging of ontdekking van tekortkomingen met betrekking tot de voorschriften van een verdrag, die de aanhouding van een schip rechtvaardigen, worden alle kosten in verband met de inspectie, in een normale boekhoudperiode, gedragen door de eigenaar of de exploitant van het schip, of diens vertegenwoordiger in de havenstaat.
2. Alle kosten in verband met de door de bevoegde instantie van een lidstaat ingevolge artikel 20, lid 4 en artikel 15 uitgevoerde inspecties komen ten laste van de eigenaar of de exploitant van het schip.
3. Indien een schip wordt aangehouden worden alle kosten in verband met de aanhouding in de haven gedragen door de eigenaar of de exploitant van het schip.
4. De aanhouding wordt pas opgeheven wanneer volledige betaling of een toereikende waarborg voor de vergoeding van de kosten is ontvangen.
Artikel 28
Gegevens voor het toezicht op de uitvoering
De lidstaten verstrekken de Commissie en het EMSA de in bijlage XIV genoemde informatie volgens de in die bijlage gestelde termijnen.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de Commissie en het EMSA volledig en onbeperkt toegang hebben tot alle gegevens die zijn opgenomen in het in artikel 23, lid 2, bedoelde informatiesysteem.
Artikel 29
Toezicht op de naleving en tenuitvoerlegging door de lidstaten
Met het oog op een doelmatige tenuitvoerlegging van deze richtlijn en ter wille van het toezicht op de algemene werking van de havenstaatcontrole in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 2, onder b), punt i) van Verordening (EG) nr. 1406/2002 verzamelt de Commissie de nodige informatie en gaat zij over tot bezoeken ter plaatse in de lidstaten.
Artikel 30
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002(13) ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
Artikel 31
Wijzigingsprocedure
Deze richtlijn kan, zonder uitbreiding van de werkingssfeer, worden gewijzigd overeenkomstig de in artikel 30, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, teneinde:
a)
de bijlagen aan te passen op basis van de ervaring met de toepassing van deze richtlijn en rekening houdend met de ontwikkelingen in het MOU van Parijs;
b)
de bijlagen, behalve bijlage I, aan te passen om rekening te houden met wijzigingen in de communautaire wetgeving inzake veiligheid op zee en de maritieme beveiliging en verdragen, protocollen, codes en resoluties van de relevante internationale organisaties en in het MOU van Parijs die van kracht zijn geworden;
c)
de definities aan te passen en de lijst bij te werken van internationale verdragen die voor de toepassing van deze richtlijn relevant zijn.
De wijzigingen van de in artikel 2 bedoelde internationale instrumenten kunnen van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002.
Artikel 32
Straffen
De lidstaten voeren een systeem in van straffen op overtredingen van de nationale bepalingen die op grond van deze richtlijn zijn vastgesteld en nemen de nodige maatregelen om de toepassing ervan te verzekeren. De aldus ingevoerde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
De Commissie gaat na of met de aldus vastgestelde straffen een uniforme toepassing van het controlesysteem in de Gemeenschap mogelijk is, en er geen grote onderlinge afwijkingen tussen de lidstaten ontstaan.
Artikel 33
Evaluatie
De Commissie evalueert de tenuitvoerlegging van deze richtlijn binnen 18 maanden na het verstrijken van de termijn voor de omzetting van deze richtlijn. De evaluatie omvat onder meer de vraag of er algemeen voldaan is aan de communautaire inspectieverplichting zoals omschreven in artikel 5, het aantal havenstaatinspecteurs in elke lidstaat, het aantal inspecties dat is uitgevoerd en de goede werking van het billijke verdelingsmechanisme voor gemiste inspecties omschreven in artikel 7.
De Commissie deelt haar bevindingen mee aan het Parlement en de Raad en bepaalt of er een wijzigingsrichtlijn dan wel verdere wetgeving op dit gebied moet worden voorgesteld.
Artikel 34
Tenuitvoerlegging en kennisgeving
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 18 maanden na de in artikel 36 vastgestelde datum aan de artikelen […] en de punten […] van de bijlagen […] [artikelen en onderverdelingen daarvan alsmede punten van de bijlagen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd] te voldoen.
2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In die bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van die verklaring worden vastgesteld door de lidstaten.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
4. Voorts informeert de Commissie het Europees Parlement en de Raad op gezette tijden over de bij de uitvoering van de richtlijn in de lidstaten geboekte vooruitgang.
Artikel 35
Intrekking
Richtlijn 95/21/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage XV, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van ...(14) ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage XV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVI.
Artikel 36
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De artikelen […] en de punten […] van de bijlagen […] [artikelen en onderverdelingen daarvan alsmede punten van de bijlagen die ongewijzigd zijn ten opzichte van de vorige richtlijn] zijn van toepassing vanaf ...(15).
Artikel 37
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
ELEMENTEN VAN DE COMMUNAUTAIRE REGELING INZAKE HAVENSTAATCONTROLE
(als bedoeld in artikel 5)
De communautaire regeling inzake havenstaatcontrole omvat de volgende elementen:
I. SCHEEPSRISICOPROFIEL
Het risicoprofiel van een schip wordt bepaald door een combinatie van de volgende parameters:
1.Generieke parameters
a) Type van het schip
Er wordt vanuit gegaan dat passagiersschepen, olie- en chemicaliëntankers, gastankers en bulkschepen een hoger risico vormen.
b) Ouderdom van het schip
Schepen ouder dan twaalf jaar vormen een groter risico.
c) Prestaties van de vlaggenstaat
i) Schepen die onder de vlag varen van een land dat binnen de EU of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt een hoge aanhoudingsgraad heeft, worden als een hoger risico beschouwd.
ii) Schepen die onder de vlag varen van een land dat binnen de EU of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt een lage aanhoudingsgraad heeft, worden als een lager risico beschouwd.
iii) Schepen die onder de vlag varen van een staat die het voorwerp heeft uitgemaakt van een onafhankelijke audit overeenkomstig het kader en de procedures voor het vrijwillige auditprogramma van de IMO-lidstaten en die heeft aangetoond dat de staat aan de betrokken instrumenten voldoet door naleving van de maatregelen waarnaar wordt verwezen in artikel 9, lid 3, derde streepje, dan wel, totdat dergelijke maatregelen zijn aangenomen, door aan te tonen dat een corrigerend actieprogramma is voorgelegd, worden als een lager risico beschouwd.
d) Erkende organisaties
i) Schepen waarvan het certificaat is afgegeven door erkende organisaties met, een binnen de EU of het gebied dat onder de MOU van Parijs valt, qua aanhoudingsgraad laag of zeer laag prestatieniveau, worden als een hoger risico beschouwd.
ii) Schepen waarvan het certificaat is afgegeven door erkende organisaties met een, binnen de EU of het gebied dat onder de MOU van Parijs valt, qua aanhoudingsgraad hoog prestatieniveau, worden als een lager risico beschouwd.
iii) Schepen met een certificaat dat is afgegeven door een op grond van Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties(16), erkende organisatie worden als een lager risico beschouwd.
e) Prestaties van de rederij
i) Schepen van een rederij die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt, matig of slecht presteert inzake tekortkomingen en aanhoudingen van schepen worden als een hoger risico beschouwd.
ii) Schepen van een rederij die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt, goed presteert inzake tekortkomingen en aanhoudingen van schepen worden als een lager risico beschouwd.
2.Historische parameters
i) Schepen die meer dan één keer zijn aangehouden worden als een hoger risico beschouwd.
ii)Schepen die bij (een) inspectie(s) die in de daaraan voorafgaande 36 maanden werd(en) uitgevoerd minder dan vijf onregelmatigheden vertoonden en niet zijn aangehouden, worden als een lager risico beschouwd.
iii) Schepen die tijdens de afgelopen 36 maanden niet zijn aangehouden worden als een lager risico beschouwd.
De in de afdelingen 1 en 2 vermelde generische en historische risicoparameters worden gecombineerd voor de vaststelling van de volgende scheepsrisicoprofielen:
–
hoog risico
–
normaal risico
–
laag risico.
Bij de bepaling van het risicoprofiel wordt vooral de nadruk gelegd op de parameters scheepstype, prestaties van de vlaggenstaat, classificatiebureaus en rederijen.
II. INSPECTIE VAN SCHEPEN
Schepen die een haven in de Gemeenschap aandoen worden op regelmatige basis onderworpen aan een periodieke inspectie en eventueel een aanvullende inspectie wanneer onverwachte elementen opduiken.
1. Periodieke inspecties
Met vooraf vastgestelde tussenpozen worden periodieke inspecties uitgevoerd. De frequentie daarvan hangt af van het risicoprofiel van het schip. Schepen met een hoog risico worden minsten om de 6 maanden aan een periodieke inspectie onderworpen. Bij schepen met een ander risicoprofiel zal de termijn tussen twee periodieke inspecties toenemen naarmate het risico afneemt.
De lidstaten voeren een periodieke inspectie uit bij:
–
Elk schip met een hoog risicoprofiel dat tijdens de laatste 6 maanden niet is geïnspecteerd in een haven binnen de EU of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een hoog risico komen vanaf de 5e maand in aanmerking voor inspectie.
–
Elk schip met een normaal risicoprofiel dat tijdens de laatste 12 maanden niet is geïnspecteerd in een haven binnen de EU of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een normaal risico komen vanaf de 10e maand in aanmerking voor inspectie.
–
Elk schip met een laag risicoprofiel dat tijdens de laatste 30 maanden niet is geïnspecteerd in een haven binnen de EU of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een laag risico komen vanaf de 24ste maand in aanmerking voor inspectie.
2. Aanvullende inspecties
Ongeacht de datum waarop de laatste inspectie heeft plaatsgevonden, wordt een schip onderworpen aan een inspectie wanneer een van de volgende hoogste voorrang vereisende of onverwachte factoren optreedt:
2.1.Hoogste voorrang vereisende factoren
Schepen waarbij een van de volgende hoogste voorrang vereisende factoren optreedt, worden geïnspecteerd ongeacht de tijd die sinds de laatste periodieke inspectie is verstreken:
– Schepen waarvan de klassering om veiligheidsredenen is opgeheven of ingetrokken sedert de laatste inspectie in de Europese Unie of in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt,
– Schepen die voorwerp zijn geweest van een rapport of een kennisgeving van een andere lidstaat,
– Schepen die niet terug te vinden zijn de inspectiedatabank,
– Schepen die:
–
op weg naar de haven bij een aanvaring betrokken zijn geweest of aan de grond gelopen of gestrand zijn,
–
beschuldigd zijn van een vermoedelijke schending van de bepalingen inzake lozing van schadelijke stoffen of effluenten,
–
op onregelmatige of onveilige wijze hebben gemanoeuvreerd, waarbij de door de IMO vastgestelde routeringsmaatregelen, of veilige vaarpraktijken en -procedures niet in acht zijn genomen,
–Schepen die niet hebben voldaan aan de kennisgevingsvereisten waarnaar wordt verwezen in artikel 8 van deze richtlijn, in Richtlijn 2000/59/EG, Richtlijn 2002/59/EG en, indien van toepassing, in Verordening (EG) nr. 725/2004.
–Schepen waarop nog niet verholpen onregelmatigheden zijn geconstateerd, behalve schepen waarop de onregelmatigheden binnen veertien dagen na vertrek moesten worden gecorrigeerd of vóór vertrek moesten worden gecorrigeerd.
2.2.Onverwachte factoren
Schepen waarbij de volgende onverwachte factoren optreden, worden aan een inspectie onderworpen ongeacht de tijd die sinds de laatste periodieke inspectie is verstreken. Het besluit tot uitvoering van een dergelijke aanvullende inspectie wordt echter overgelaten aan het professionele oordeel van de inspecteur.
–Schepen die:
–
op zodanige wijze zijn gebruikt dat zij gevaar voor personen, eigendommen of het milieu opleverden, of
–
niet hebben voldaan aan de aanbevelingen inzake vaarpraktijken door de toegangen tot de Oostzee, zoals gedaan in de bijlagen bij resolutie MSC.138(76) van de IMO.
–Schepen met een certificaat dat werd afgegeven door een voormalige erkende organisatie waarvan de erkenning werd ingetrokken na de laatste inspectie in de Europese Unie of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt,
– Schepen waarbij door loodsen of havenautoriteiten duidelijke onregelmatigheden of tekortkomingen gesignaleerd die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart of een dreiging vormen voor het milieu overeenkomstig artikel 22 van deze richtlijn,
– Schepen waarover een rapport of klacht is ingediend door de kapitein, een bemanningslid of een persoon of organisatie die een rechtmatig belang heeft in de veilige werking van het schip, de leef- en werkomstandigheden aan boord of de preventie van verontreiniging, tenzij de betrokken lidstaat het rapport of de klacht als kennelijk ongegrond beschouwt,
– Schepen die meer dan 3 maanden geleden reeds eerder werden aangehouden,
– Schepen waarbij problemen met de lading werden vastgesteld, met name schadelijke en gevaarlijke ladingen,
– Schepen die op zodanige wijze zijn gebruikt dat zij gevaar voor personen, eigendommen of het milieu opleverden.
–Schepen waarbij uit informatie uit betrouwbare bron bekend is dat hun risicofactoren verschillen van de vastgelegde factoren en dat hun risiconiveau daardoor hoger is geworden.
3.Selectieprogramma
3.1.Schepen van prioriteit I worden als volgt geïnspecteerd:
a)
een uitgebreide inspectie wordt uitgevoerd op:
–
ieder schip met een hoog risicoprofiel dat in de voorafgaande zes maanden niet is geïnspecteerd,
–
ieder passagiersvaartuig, iedere olietanker, gastanker of chemicaliëntanker dan wel bulkschip van meer dan twaalf jaar oud met een standaard risicoprofiel dat/die in de voorafgaande twaalf maanden niet is geïnspecteerd,
–
ieder passagiersvaartuig, iedere olietanker, gastanker of chemicaliëntanker dan wel bulkschip van meer dan twaalf jaar oud met een laag risicoprofiel dat/die in de voorafgaande zesendertig maanden niet is geïnspecteerd.
b)
een eerste of nadere inspectie, naar gelang wat van toepassing is, wordt uitgevoerd op:
–
ieder schip dat geen passagiersvaartuig, een olietanker, een gastanker of een chemicaliëntanker dan wel een bulkschip is van meer dan twaalf jaar oud met een standaard risicoprofiel dat/die in de voorafgaande twaalf maanden niet is geïnspecteerd,
–
ieder schip dat geen passagiersvaartuig, een olietanker, een gastanker, een chemicaliëntanker dan wel een bulkschip is van meer dan twaalf jaar oud met een laag risicoprofiel dat/die in de voorafgaande zesendertig maanden niet is geïnspecteerd.
c)
bij een hoogste voorrang vereisende factor:
–
wordt overeenkomstig het deskundige oordeel van de inspecteur een nadere of uitgebreide inspectie uitgevoerd op ieder schip met een hoog risicoprofiel en op ieder passagiersvaartuig en iedere olietanker, gastanker, chemicaliëntanker dan wel bulkschip van meer dan twaalf jaar oud,
–
wordt een nadere inspectie uitgevoerd op ieder schip van meer dan twaalf jaar oud dat geen passagiersvaartuig, olietanker, gastanker, chemicaliëntanker of bulkschip is.
3.2.Schepen van prioriteit II worden als volgt geïnspecteerd:
a)
een uitgebreide inspectie wordt uitgevoerd op:
–
ieder schip met een hoog risicoprofiel dat in de voorafgaande vijf maanden niet is geïnspecteerd,
–
ieder passagiersvaartuig, iedere olietanker, gastanker, chemicaliëntanker dan wel bulkschip van meer dan twaalf jaar oud met een standaard risicoprofiel dat/die in de voorafgaande tien maanden niet is geïnspecteerd,
–
ieder passagiersvaartuig, iedere olietanker, gastanker, chemicaliëntanker dan wel bulkschip van meer dan twaalf jaar oud met een laag risicoprofiel dat/die in de voorafgaande vierentwintig maanden niet is geïnspecteerd.
b)
een eerste of nadere inspectie, naar gelang wat van toepassing is, wordt uitgevoerd op:
–
ieder schip dat geen passagiersvaartuig, een olietanker, een gastanker of een chemicaliëntanker dan wel een bulkschip is van meer dan twaalf jaar oud met een standaard risicoprofiel dat/die in de voorafgaande zes maanden niet is geïnspecteerd,
–
ieder schip dat geen passagiersvaartuig, een olietanker, een gastanker of een chemicaliëntanker dan wel een bulkschip is van meer dan twaalf jaar oud met een laag risicoprofiel dat/die in de voorafgaande vierentwintig maanden niet is geïnspecteerd.
c)
bij een onverwachte factor:
–
wordt overeenkomstig het deskundige oordeel van de inspecteur een nadere of uitgebreide inspectie uitgevoerd op ieder schip met een hoog risicoprofiel en op ieder passagiersvaartuig en iedere olietanker, gastanker, chemicaliëntanker dan wel bulkschip van meer dan twaalf jaar oud,
–
wordt een nadere inspectie uitgevoerd op ieder schip van meer dan twaalf jaar oud dat geen passagiersvaartuig, olietanker, gastanker, chemicaliëntanker of bulkschip is.
BIJLAGE II
SCHEEPSRISICOPROFIEL
Profiel
Hoog risicoprofiel (HRP)
Standaard risicoprofiel (SRP)
Laag risicoprofiel (LRP)
Generieke parameters
Criteria
Punten
Criteria
Criteria
1
Scheepstype
Chemicaliëntanker Gastanker
Olietanker
Bulkschip
Passagiersvaartuig
2
noch hoog risico, noch laag risico
Alle types
2
Ouderdom van het schip
alle types > 12 j
1
Elke ouderdom
3a
Vlag
Zwarte, grijze, witte lijst
Zwart - ZHR, HR,
M tot HR
2
Wit
Zwart - MR
1
3b
IMO-Audit
-
-
Ja
4a
Erkende
Organisatie
Prestatie
H
-
-
Hoog
M
-
-
-
L
Laag
1
-
ZL
Zeer laag
-
4b
EU erkend
-
-
Ja
5
Rederij
Prestatie
H
-
-
Hoog
M
-
-
-
L
Laag
2
-
ZL
Zeer laag
-
Historische parameters
6
Aantal def. vastgesteld bij elke insp.in de voorafgaande 36 maanden
Defecten
Niet van toepassing
-
≤ 5 (en ten minste een inspectie uitgevoerd in de voorafgaande 36 maanden)
7
Aantal aanhoudingen in voorafgaande 36 maanden
Aanhoudingen
≥ 2 aanhoudingen
1
Geen
aanhouding
HRP betreft schepen die op deze criteria in totaal 5 of meer punten hebben.
LRP betreft schepen die aan alle criteria van het lage risicoprofiel voldoen.
SRP betreft schepen die noch een HRP, noch een LRP hebben.
BIJLAGE III
KENNISGEVING
Gegevens die krachtens artikel 8, lid 2 worden medegedeeld.
De havenautoriteit of de daartoe aangestelde organisatie of instantie wordt ten minste drie dagen voor het vermoedelijke tijdstip van aankomst in de haven of vóór het vertrek in de vorige haven indien de reis naar verwachting minder dan drie dagen in beslag zal nemen de volgende informatie medegedeeld:
a)
scheepsidentificatienummer (naam, roepletters, IMO-identificatienummer of MMSI-nummer);
b)
geplande duur van het verblijf in de haven en lijst van communautaire havens die gedurende dezelfde reis achtereenvolgens worden aangedaan;
c)
voor tankers:
i)
configuratie: enkelwandig, enkelwandig met SBT, dubbelwandig;
ii)
conditie van de lading en ballasttanks; vol, leeg, gevuld met inerte gassen;
iii)
volume en aard van de lading;
d)
geplande handelingen in de haven of ankerplaats van bestemming (laden, lossen, andere);
e)
geplande wettelijk voorgeschreven inspectie en belangrijke onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, uit te voeren in de haven van bestemming;
f)
datum van de laatste uitgebreide inspectie in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt.
BIJLAGE IV
LIJST VAN CERTIFICATEN EN DOCUMENTEN
(als bedoeld in artikel 12, lid 2)
1. Meetbrief (1969).
2. – Veiligheidscertificaat voor passagiersschepen;
– Veiligheidsconstructiecertificaat voor vrachtschepen;
– Uitrustingscertificaat voor vrachtschepen;
– Radiotelegrafie-veiligheidscertificaat voor vrachtschepen;
– Radiotelefonie-veiligheidscertificaat voor vrachtschepen;
– Radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen;
– certificaat van vrijstelling, inclusief, waar nodig, de vrachtlijst;
– Veiligheidscertificaat voor vrachtschepen.
3. International security certificat (ISSC) voor het schip.
4. Curriculum vitae van het schip.
5. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk:
– Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk;
6. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk:
– Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk.
7. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door olie.
8. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk.
9. Internationaal certificaat van uitwatering (1966):
– Internationaal certificaat van vrijstelling van uitwatering.
10. Oliejournaal, delen I en II.
11. Ladingjournaal.
12. Verklaring van minimum-bemanningssterkte.
13. Certificaten of andere documenten , afgegeven krachtens het STCW-verdrag.
14. Keuringsdocumenten (IAO-Verdrag nr. 73 betreffende medische keuring van zeevarenden).
15. Tabel met de arbeidsorganisatie aan boord (IAO-Verdrag nr. 180 en STCW-Verdrag nr. 95).
16. Register van de werk- en rusttijden van zeevarenden (IAO-Verdrag nr. 180).
17. Stabiliteitsgegevens.
18. Afschriften van het document van overeenstemming en het veiligheidsbeleidscertificaat die zijn afgegeven overeenkomstig de internationale code voor de veilige werking van schepen en voor voorkoming van verontreiniging (SOLAS 74, hoofdstuk IX).
19. Certificaten met betrekking tot de sterkte van de scheepsromp en de machines, afgegeven door de betrokken erkende organisatie (is alleen vereist als het schip bij een erkende organisatie geklasseerd is).
20. Document van overeenstemming met de bijzondere eisen die gelden voor schepen die gevaarlijke goederen vervoeren.
21. Veiligheidscertificaat voor hogesnelheidsvaartuigen en vergunning voor de exploitatie van hogesnelheidsvaartuigen.
22. Speciale lijst of manifest van gevaarlijke goederen, of gedetailleerd stuwplan.
23. Scheepsdagboek voor het bijhouden van tests en oefeningen, waaronder veiligheidsoefeningen, en het logboek voor aantekening van inspectie en onderhoud van reddingsmiddelen en -voorzieningen en van brandblusmiddelen en -voorzieningen.
24. Veiligheidscertificaat voor schepen voor bijzondere doeleinden.
25. Veiligheidscertificaat voor mobiele offshore-boorinstallaties.
26. Voor olietankers, de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.
27. De monsterrol, het brandbestrijdingsplan, en voor passagiersschepen een schadebestrijdingsplan.
28. Scheepsnoodplan voor olieverontreiniging.
29. Inspectierapport (bij bulkvervoerders en olietankers).
30. Rapporten van vorige havenstaatcontrole-inspecties.
31. Voor roro-passagiersschepen, gegevens over de A/A-max. ratio.
32. Vergunning voor het vervoer van graan.
33. Handleiding voor het vastzetten van lading.
34. Plan voor het beheer van afvalstoffen en afvalstoffenjournaal.
35. Beslissingsondersteunend systeem voor kapiteins van passagiersschepen.
36. SAR-samenwerkingsplan voor passagiersschepen die op vaste routes opereren.
37. Lijst van operationele beperkingen voor passagiersschepen.
38. Bulkschipboekje (Bulk carrier booklet).
39. Laad- en losplan voor bulkschepen.
40. Certificaat van verzekering of andere financiële zekerheid terzake van wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1992).
41. Overeenkomstig Richtlijn 2007/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... [betreffende wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaars verplicht certificaat](17).
42. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad van ... [betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee en de binnenwateren bij ongevallen verplicht certificaat]+.
BIJLAGE V
NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN "GEGRONDE REDENEN" VOOR EEN GEDETAILLEERDE INSPECTIE
(als bedoeld in artikel 12, lid 3)
1. De schepen als omschreven in bijlage I, deel II, afdeling 2.
2. Het niet behoorlijk bijgehouden zijn van het oliejournaal.
3. De ontdekking van onnauwkeurigheden bij de controle van de certificaten en de andere documenten.
4. Aanwijzingen dat de bemanningsleden niet kunnen voldoen aan de eisen inzake communicatie aan boord van artikel 17 van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden(18).
5. Een certificaat dat op frauduleuze wijze werd verkregen of waarvan de houder niet de persoon is aan wie het oorspronkelijk werd afgegeven.
6. Een schip met een kapitein, officier of kwalificatie met een certificaat dat is afgegeven door een land dat het STCW-Verdrag niet heeft geratificeerd.
7. Bewijzen dat het laden en andere verrichtingen niet op veilige wijze of volgens de IMO-richtlijnen zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld het zuurstofgehalte in de inertgashoofdtoevoerleiding naar de laadtanks ligt boven het voorgeschreven maximumpeil.
8. Het niet kunnen voorleggen door de kapitein van een olietanker van de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.
9. Het ontbreken van een bijgewerkte monsterrol, of bemanningsleden die niet weten wat hun taak is in geval van brand of bij een bevel om het schip te verlaten.
10. De uitzending van foutieve noodsignalen die niet is gevolgd door een passende annuleringsprocedure.
11. Het ontbreken van door de verdragen voorgeschreven belangrijke uitrusting of voorzieningen.
12. Buitengewoon onhygiënische toestanden aan boord van het schip.
13. Op de algemene indruk en waarnemingen van de inspecteur gebaseerde bewijzen dat er een ernstige aantasting van of gebreken aan de romp of de constructie bestaan die een gevaar kunnen betekenen voor de structurele integriteit, de waterdichtheid of de weerbestendigheid van het schip.
14. Informatie of bewijzen dat de kapitein of bemanning niet bekend is met handelingen aan boord die essentieel zijn voor de veiligheid van schepen of de voorkoming van verontreiniging, of dat deze handelingen niet zijn verricht.
15. Het ontbreken van een tabel met de arbeidsorganisatie aan boord of een register met de werk- en rusttijden van de bemanning.
BIJLAGE VI
PROCEDURES VOOR DE CONTROLE VAN SCHEPEN
1. Beginselen inzake de minimumbemanningssterkte (IMO-resolutie A.890(21) als gewijzigd.
2. De bepalingen van de International Maritime Dangerous Goods Code.
3. IAO-publicatie "Inspectie van de arbeidsomstandigheden aan boord van schepen: procedurerichtlijnen".
4. Bijlage 1 "Havenstaatscontroleprocedures" van het MOU van Parijs en door het MOU van Parijs vastgestelde instructies en richtsnoeren.
5. IMO-Resolutie MSC.159(78) (aangenomen op 21 mei 2004) "voorlopige richtsnoeren inzake controle en handhavingsmaatregelen ter verbetering van de maritieme veiligheid".
BIJLAGE VII
PROCEDURE VOOR DE CONTROLE VAN VEILIGHEIDSASPECTEN OP SCHEPEN
A. Alvorens aan boord te gaan
1. Deze richtsnoeren zijn alleen van toepassing op in artikel 3, leden 1 en 2 en in voorkomend geval artikel 3, lid 3 van Verordening (EG) nr. 725/2004 vermelde schepen die niet onder de vlag varen van de havenstaat van inspectie.
2. Inspecteurs dienen zich bewust te zijn van het veiligheidsniveau van de havenvoorziening waar het schip zal worden geïnspecteerd.
3. Rapporten of klachten betreffende de veiligheid die een inspecteur ontvangt voor hij aan boord gaat, moeten worden bezorgd aan de bevoegde instanties voor maritieme beveiliging(19), die zullen beslissen of al dan niet een dringende inspectie moet worden uitgevoerd door een behoorlijk voor veiligheidscontroles gemachtigde beambte.
4. De kapitein van een schip is weliswaar bevoegd voor de veiligheid van het schip, maar heeft niet het recht de toegang te weigeren aan een bevoegde inspecteur die een controle wil verrichten. In sommige situaties is een havenstaatcontrole verplicht, maar tracht de kapitein de inspectie om veiligheidsredenen te beperken. Indien de inspecteur dis als onredelijk beschouwt dient hij de bevoegde veiligheidsinstanties te raadplegen.
5. Inspecteurs moeten eraan worden herinnerd dat op een schip met veiligheidsniveau 3 op grond van bepaalde beschermingsmaatregelen beperkingen kunnen worden opgelegd aan de havenstaatcontrole inzake veiligheid.
Een volledige rampoefening kan bijvoorbeeld worden verboden. In bepaalde gevallen kan de voor veiligheid bevoegde instantie beperkingen opleggen aan de havenstaatcontrole.
B. Eerste inspectie
Tijdens de eerste inspectie dient de inspecteur:
1.
in de buurt van het schip en bij het aan boord gaan te letten op de veiligheidsaspecten als vermeld in de betrokken richtsnoeren in het kader van het MOU van Parijs, rekening houdend met het door de haven en het schip opgelegde veiligheidsniveau. Inspecteurs worden niet geacht het veiligheidssyteem te testen en dienen uitsluitend rekening te houden met de aspecten die aan bod komen tijdens hun normale werkzaamheden aan boord:
2.
te controleren of op het schip een geldig International Ship Security Certificate (ISSC) of tijdelijk ISSC aanwezig is dat is afgegeven door de administratie van het schip, een door die administratie erkende organisatie of door een andere staat op verzoek van die administratie;
3.
de kapitein te vragen aan welk veiligheidsniveau het schip voldoet en te controleren of dit overeenstemt met het door de haven vereiste niveau;
4.
bij de controle van andere documenten te vragen naar bewijzen dat op regelmatige basis veiligheidsoefeningen hebben plaatsgevonden – op zijn minst om de 3 maanden en ook na bepaalde wijzigingen van de bemanning – (ISPS code deel A, afdeling 13 en deel B, punten 13.6 en 13.7 en informatie te verzamelen over oefeningen waaraan het schip heeft deelgenomen;
5.
de verslagen van de laatste 10 keren dat een schip havenfaciliteiten heeft aangedaan te controleren met inbegrip van alle transacties tussen schip en haven of tussen schepen onderling, waarbij voor elke transactie wordt vermeld:
–
op welk veiligheidsniveau het schip wordt geëxploiteerd – bijzondere of aanvullende veiligheidsmaatregelen die werden genomen,
–
welke passende veiligheidsmaatregelen werden instandgehouden tijdens de transacties tussen schepen onderling.
6.
te oordelen of de belangrijkste bemanningsleden van het schip daadwerkelijk met elkaar kunnen communiceren.
C. Gegronde redenen
1. Tijdens de eerste havenstaatcontrole kan de inspecteur op de volgende manier vaststellen dat er gegronde redenen zijn voor aanvullende veiligheidscontroles:
1.1.
Het ISSC is ongeldig of verlopen;
1.2.
Het veiligheidsniveau van het schip is lager dan dat van de haven;
1.3.
Op het schip hebben geen veiligheidsoefeningen plaatsgevonden;
1.4.
De verslagen van de laatste 10 transacties tussen schip en haven of tussen schepen onderling zijn onvolledig;
1.5.
Bewijs of vaststelling van het feit dat belangrijke bemanningsleden van het schip niet met elkaar kunnen communiceren;
1.6.
Bewijs waaruit blijkt dat de veiligheidsvoorzieningen ernstige tekortkomingen vertonen;
1.7.
Informatie van derde partijen zoals een rapport of verslag met informatie inzake veiligheid.
1.8.
Het schip bezit een tijdelijk ISSC dat op latere datum en aansluitend bij een eerder tijdelijk ISSC werd afgegeven en de inspecteur is beroepsmatig van oordeel dat de rederij dit certificaat heeft aangevraagd om na het verstrijken van het eerste tijdelijke certificaat niet volledig te hoeven voldoen aan SOLAS 74, hoofdstuk XI-2 en deel A van de ISPS-Code. In deel A van de ISPS-Code wordt vermeld in welke omstandigheden een tijdelijk certificaat mag worden verleend.
2. Indien gegronde redenen worden vastgesteld als hierboven vermeld, brengt de inspecteur de voor de veiligheid bevoegde instantie hier onverwijld van op de hoogte (tenzij de inspecteur ook behoorlijk is gemachtigd voor de uitvoering van veiligheidsinspecties). De voor veiligheid bevoegde instantie beslist vervolgens, rekening houdend met het veiligheidsniveau overeenkomstig Voorschrift nr. 9 van SOLAS 74, hoofdstuk XI, welke controlemaatregelen nodig zijn.
3. Andere dan de voormelde gegronde redenen moeten worden beoordeeld door een behoorlijk inzake veiligheidsaspecten gemachtigd beambte.
D. Verdere controlemaatregelen
1. Indien aan boord van het schip geen geldig ISSC of tijdelijk ISSC aanwezig is, zal de inspecteur het schip aanhouden volgens de aanhoudingsprocedure in bijlage XI van deze richtlijn.
2. Alle andere controlemaatregelen vallen onder de bevoegdheid van de voor veiligheid bevoegde instantie. Deze maatregelen worden opgesomd in SOLAS 74, hoofdstuk XI-2.
3. Op grond van toepasselijke bepalingen uit de communautaire wetgeving, nationale wetgeving of voorschiften, kan de voor veiligheid bevoegde instantie de inspecteur verzoeken aanvullende controles te verrichten alvorens een beslissing te nemen of tot de behoorlijk voor veiligheidscontroles gemachtigd beambte aan boord van het schip gaat.
In het kader van deze controles dient de inspecteur uitsluitend:
a)
na te gaan of zich aan boord van het schip een veiligheidsplan bevindt en of er een veiligheidsbeambte aan boord is;
b)
na te gaan of de kapitein en de bemanning van het schip, in het bijzonder de veiligheidsbeambte, de officier van dienst en personen die toegangscontroles uitvoeren, vertrouwd zijn met de essentiële veiligheidsprocedures aan boord van het schip;
c)
na te gaan of reeds communicatie heeft plaatsgevonden tussen de veiligheidsbeambte van het schip en de veiligheidsbeamte van de haven;
d)
na te gaan of er een register bestaat voor de instandhouding van het veiligheidsbeheerssysteem van het schip met inbegrip van;
–
interne audits en evaluaties van veiligheidsactiviteiten,
–
periodieke evaluaties van de veiligheidsbeoordeling van het schip,
–
periodieke evaluaties van het veiligheidsplan van het schip,
–
tenuitvoerlegging van wijzigingen aan het veiligheidsplan voor het schip,
–
onderhoudscalibratie en test van alle veiligheidsuitrusting aan boord met inbegrip van tests van het veiligheidsalarmsysteem van het schip,
e)
te controleren of er verslagen zijn over:
–
veiligheidsbedreigingen,
–
inbreuken op de veiligheid,
–
wijzigingen van het veiligheidsniveau,
–
communicatie betreffende de rechtstreekse veiligheid van het schip.
4. Indien de niet naleving uitsluitend kan worden geverifieerd of rechtgezet door een herziening van de betrokken voorschriften van het veiligheidsplan van het schip, kan bij wijze van uitzondering en mits de vlaggenstaat of de kapitein van het betrokken schip daarin toestemt, beperkte inzage worden verleend in specifieke onderdelen van dat plan Deze specifieke onderdelen worden opgesomd in deel A van de ISPS-Code.
5. Een aantal bepalingen van het plan die betrekking hebben op vertrouwelijke informatie kunnen alleen na toestemming door de betrokken vlaggenstaat het voorwerp uitmaken van een inspectie.
Deze specifieke onderdelen worden opgesomd in deel A van de ISPS-Code.
6. Indien de voor veiligheid bevoegde instantie verdere controlemaatregelen treft waardoor de reikwijdte van de havenstaatcontrole inzake veiligheid wordt beperkt of deze controle niet kan worden voltooid, dient de inspecteur contact op te nemen met de voor veiligheid bevoegde instantie en trachten de veiligheidsinspectie te voltooien na vrijgave van het schip. Het beginsel dat een schip niet nodeloos mag worden opgehouden blijft van toepassing. Op grond van de vaststelling van veiligheidsinbreuken mag de inspecteur de eerste veiligheidsinspectie voltooien of voortzetten wanneer er gegronde redenen bestaan voor een gedetailleerde inspectie van een aantal niet-veiligheidsgerelateerde aspecten.
7. Indien de voor veiligheid bevoegde instantie beslist het schip uit te wijzen, dient de inspecteur ervoor te zorgen dat de voor veiligheid bevoegde instantie terdege op de hoogte is van de mogelijke gevolgen voor de veiligheid of het milieu wanneer het schip de ankerplaats verlaat en/of uitvaart. Het kan onder meer gaan om risico's door een onderbreking van de goederenbehandeling. De voor veiligheid bevoegde instantie dient, rekening houdend met deze risico's, te beslissen welke maatregelen moeten worden genomen.
8. Indien een schip wordt aangehouden om andere dan veiligheidsredenen en vervolgens wordt uitgewezen voor het wordt vrijgegeven, wordt de aanhouding beschouwd als een weigering van toegang overeenkomstig artikel 15.
BIJLAGE VIII
PROCEDURES VOOR DE UITGEBREIDE INSPECTIE VAN SCHEPEN
(als bedoeld in artikel 13)
PROCEDURES VOOR DE UITGEBREIDE INSPECTIE VAN BEPAALDE CATEGORIEËN SCHEPEN
Afhankelijk van de praktische uitvoerbaarheid of van beperkingen in verband met de veiligheid van personen, het schip of de haven, dienen ten minste de volgende punten deel uit te maken van de uitgebreide inspectie. Inspecteurs dienen te beseffen dat bij bepaalde werkzaamheden aan boord, bijvoorbeeld laad- en loswerkzaamheden, de veiligheid in gevaar kan komen als er beproevingen moeten worden uitgevoerd die op die werkzaamheden een rechtstreekse invloed hebben.
1. ALLE SCHEPEN
–
simulatie van een storing in de hoofdkrachtbron (black-out test);
–
inspectie van de noodverlichting;
–
werking van de noodbrandbluspomp met twee brandslangen, aangesloten op de hoofdbrandblusleiding;
–
werking van de lenspompen;
–
sluiting van de waterdichte deuren;
–
het strijken van een reddingsboot;
–
beproeving van de afstandbediende noodstop voor bijvoorbeeld ketels, ventilatie en brandstofpompen;
–
beproeving van de stuurinrichting en hulpstuurinrichting;
–
inspectie van de noodvoedingsbron voor radio-installaties;
–
inspectie en, voorzover mogelijk, beproeving van de olieseparator in de machinekamer.
2. GAS- EN CHEMICALIËNTANKERS
Naast de in punt 1 genoemde punten dient een uitgebreide inspectie van gas- en chemicaliëntankers ook onderstaande punten te omvatten:
–
bewakings- en veiligheidsinrichtingen van de ladingstank die verband houden met temperatuur, druk en ullage;
–
apparatuur voor zuurstofanalyse en explosiemeters, met inbegrip van de ijking daarvan. Beschikbaarheid van uitrusting voor de detectie van chemicaliën (balg), met een voor de specifieke vracht die wordt vervoerd passend aantal geschikte gasdetectiebuizen;
–
middelen voor ademhalings- en oogbescherming, voor elke persoon aan boord (indien vereist voor de producten die voorkomen op het internationaal certificaat van geschiktheid of het certificaat van geschiktheid voor het vervoer van chemicaliën in bulk of vloeibaar gas in bulk, naar gelang van het geval);
–
vermelding van het vervoerde product op het internationaal certificaat van geschiktheid of het certificaat van geschiktheid voor het vervoer van chemicaliën in bulk of vloeibaar gas in bulk, naar gelang van het geval;
–
de vaste brandblusinstallatie aan dek, met schuim, droge chemische stof of met een andere stof, zoals vereist voor het vervoerde product.
3.
BULKSCHEPEN
Naast de in punt 1 genoemde punten dient een uitgebreide inspectie van bulkschepen ook onderstaande punten te omvatten:
–
mogelijke corrosie van de fundaties van dekwerktuigen;
–
mogelijke vervorming en/of corrosie van luiken;
–
mogelijke scheuren of corrosieplekken in dwarsschotten;
–
toegangen tot de laadruimten;
–
controle op de aanwezigheid aan boord van de volgende documenten, verificatie van die documenten en bevestiging dat de vlagstaat of het classificatiebureau ze heeft bekrachtigd:
1)
rapporten van structurele inspecties;
2)
rapporten ter beoordeling van de conditie van het schip;
3)
diktemetingsrapporten;
4)
de beschrijving, bedoeld in IMO-resolutie A.744(18).
4.
OLIETANKERS
Naast de in punt 1 genoemde punten dient een uitgebreide inspectie van olietankers ook onderstaande punten te omvatten:
–
vast aangebracht dekschuimbrandblussysteem;
–
brandblusmiddelen in het algemeen;
–
inspectie van de brandkleppen in de machinekamer, de pompkamer en accommodatie;
–
controle van de druk van het inertgas en het zuurstofgehalte;
–
ballasttanks: ten minste een van de ballasttanks in het ladingsgedeelte dient in eerste instantie via het tankmangat/de dektoegang te worden onderzocht; indien de inspecteur op duidelijke gronden verdere inspectie nodig acht, moet een inspectie binnen in de tank plaatsvinden;
–
controle op de aanwezigheid aan boord van de volgende documenten, verificatie van die documenten en bevestiging dat de vlagstaat of het classificatiebureau ze heeft bekrachtigd:
1)
rapporten van structurele inspecties;
2)
rapporten ter beoordeling van de conditie van het schip;
3)
diktemetingsrapporten;
4)
de beschrijving, bedoeld in IMO-resolutie A.744(18).
5.
PASSAGIERSSCHEPEN DIE NIET ONDER RICHTLIJN 1999/35/EG VALLEN
Naast de in punt 1 genoemde punten dient een uitgebreide inspectie van passagiersschepen ook onderstaande punten te omvatten:
–
beproeving van het branddetectie- en alarmsysteem;
–
beproeving of de branddeuren naar behoren sluiten;
–
beproeving van het boordomroepsysteem;
–
brandoefening waarbij ten minste alle persoonlijke brandweeruitrusting wordt gedemonstreerd en waaraan ook een deel van het cateringpersoneel deelneemt;
–
aantonen dat bemanningsleden op sleutelposten bekend zijn met de instructies bij beschadiging van het schip.
Indien zulks nuttig wordt geacht, kan de inspectie, met de toestemming van de kapitein of de eigenaar, worden voortgezet terwijl het schip naar de haven van de lidstaat vaart of daaruit afvaart. De inspecteurs mogen de activiteit op het schip niet hinderen en mogen geen situaties doen ontstaan die volgens de kapitein de veiligheid van de passagiers, de bemanning of het schip in gevaar brengen.
BIJLAGE IX
BEPALINGEN BETREFFENDE DE WEIGERING VAN TOEGANG TOT HAVENS VAN DE GEMEENSCHAP
(als bedoeld in artikel 15)
A. CRITERIA VOOR DE WEIGERING VAN TOEGANG (als bedoeld in artikel 15, lid 1)
1. De weigering van toegang is van toepassing op elk schip dat onder de vlag vaart van een staat met een aanhoudingsgraad die onder de zwarte of grijze lijst valt als vastgesteld door het MOU van Parijs en dat tijdens de afgelopen 36 maanden meer dan twee maal in een haven van een lidstaat of een staat die het MOU heeft ondertekend is aangehouden of het voorwerp heeft uitgemaakt van een beletten van de inzet op grond van Richtlijn 99/35/EG van de Raad.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt de door het MOU van Parijs vastgestelde lijst jaarlijks van kracht op 1 juli.
B. PROCEDURES VOOR HET WEIGEREN VAN DE TOEGANG TOT DE HAVENS VAN DE GEMEENSCHAP (als bedoeld in artikel 15, lid 2)
1. Indien aan de in punt A beschreven voorwaarden wordt voldaan, stelt de bevoegde autoriteit van de haven of ankerplaats waar het schip voor de de derde maal is aangehouden, de kapitein van het schip er schriftelijk van in kennis dat een weigering van toegang zal worden uitgevaardigd die onmiddellijk van kracht wordt nadat het schip de haven of ankerplaats heeft verlaten. Het toegangsverbod wordt onmiddellijk van kracht nadat het schip de haven of ankerplaats heeft verlaten na het wegwerken van de tekortkomingen op grond waarvan het werd aangehouden.
2. De bevoegde autoriteit bezorgt ook een afschrift van de weigering van toegang aan de administratie van de vlaggenstaat, de betrokken erkende organisatie, de andere lidstaten, de andere partijen bij het MOU van Parijs de Commissie, en het secretariaat van het MOU van Parijs. De bevoegde instantie zorgt er voor dat de informatie betreffende de weigering van toegang onverwijld wordt opgenomen in de inspectiedatabank.
3. De weigering van toegang wordt ten vroegste drie maanden na de datum van uitvaardiging ingetrokken indien is voldaan aan de voorwaarden van de punten 4 tot en met 10.
Indien het schip reeds een tweede keer de toegang wordt geweigerd, bedraagt deze periode twaalf maanden. Opeenvolgende aanhoudingen in een haven van de Gemeenschap leiden tot een permanent toegangsverbod tot elke haven of ankerplaats in de Gemeenschap.
4. Om het toegangsverbod te laten opheffen moet de eigenaar of de exploitant een formeel verzoek indienen bij de bevoegde instantie van de lidstaat die het toegangsverbod heeft opgelegd. Dit verzoek dient vergezeld te gaan van een van door de administratie van de vlaggenstaat, na een bezoek aan boord van een door de administratie van de vlaggenstaat behoorlijk gemachtigde inspecteur, afgegeven document waarin wordt aangetoond dat het schip volledig aan de eisen in de toepasselijke bepalingen van de internationale verdragen voldoet. De administratie van de vlaggenstaat levert aan de bevoegde instantie een bewijs van het uitgevoerde bezoek aan boord.
5. Het verzoek om het toegangsverbod op te heffen, dient eventueel ook te worden vergezeld van een document van het classificatiebureau dat het schip na een bezoek aan boord door een inspecteur van het classificatiebureau heeft geklasseerd en waaruit blijkt dat het schip voldoet aan de classificatienormen die door dat bureau zijn vastgesteld. Het classificatiebureau levert aan de bevoegde instantie een bewijs van het uitgevoerde bezoek aan boord.
6. Het toegangsverbod kan slechts worden opgeheven na afloop van de in punt 3 bedoelde periode van drie maanden en na een nieuwe inspectie van het schip in een overeengekomen haven of ankerplaats.
Indien de overeengekomen haven of ankerplaats zich in een lidstaat bevindt, kan de bevoegde instantie van die lidstaat op verzoek van de bevoegde instantie die het toegangsverbod heeft opgelegd, het schip toestaan zich naar de overeengekomen haven te begeven voor een nieuwe inspectie. In dat geval worden in de haven geen ladingoperaties uitgevoerd tot de weigering van toegang is ingetrokken.
7. Indien de aanhouding op grond waarvan een toegangsverbod is uitgevaardigd onder meer gebaseerd as op structurele tekortkomingen aan het schip, kan de bevoegde instantie die de weigering van toegang heeft uitgevaardigd eisen dat bepaalde ruimtes, waaronder laadruimtes en tanks, vrijgemaakt worden voor onderzoek tijdens een nieuwe inspectie.
8. De nieuwe inspectie wordt uitgevoerd door de bevoegde instantie van de lidstaat die de weigering van toegang heeft opgelegd of met toestemming daarvan door de bevoegde instantie van de haven van bestemming. De bevoegde instantie dient de nieuwe inspectie uit te voeren binnen een termijn van 14 dagen. Ten genoegen van de betrokken lidstaat wordt aangetoond dat het schip volledig voldoet aan toepasselijke voorschiften van de internationale verdragen.
9. De hernieuwde inspectie bestaat uit een uitgebreide inspectie die ten minste de relevante punten van bijlage VIII dient te omvatten.
10. Alle kosten van deze uitgebreide inspectie worden door de eigenaar of de exploitant van het schip gedragen.
11. Indien de resultaten van de uitgebreide inspectie de lidstaat voldoen in overeenstemming met bijlage VIII moet het toegangsverbod worden opgeheven en wordt de rederij van het schip daar schriftelijk van in kennis gesteld.
12. De bevoegde autoriteit moet haar beslissing ook schriftelijk meedelen aan de administratie van de vlaggenstaat, het betrokken classificatiebureau, de andere lidstaten, de andere partijen bij het MOU van Parijs, de Commissie en het secretariaat van het MOU van Parijs. De bevoegde instantie zorgt er na de opheffing van de weigering van toegang tevens voor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast .
13. Informatie over schepen waaraan de toegang tot communautaire havens is ontzegd, moet in de inspectiedatabank beschikbaar worden gesteld en worden bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 25 en van bijlageXIII.
BIJLAGE X
INSPECTIEVERSLAG
(als bedoeld in artikel 16)
Het inspectierapport moet tenminste de volgende punten omvatten:
I. ALGEMENE PUNTEN
1. Bevoegde instantie die het rapport heeft geschreven
2. Datum en plaats van inspectie
3. Naam van het geïnspecteerde schip
4. Vlag
5. Type schip (als aangeduid in het veiligheidsbeleidscertificaat)
6. IMO-nummer
7. Roepnaam
8. Tonnage (gt)
9. Draagvermogen (voorzover van toepassing)
10. Bouwjaar, bepaald op basis van de datum op de veiligheidscertificaten van het schip
11. De erkende organisatie of organisaties, voorzover van toepassing, dat/die voor dit schip de eventuele classificatiecertificaten heeft/hebben afgegeven
12. De erkende organisatie of organisaties, en/of elke andere partij die namens de vlaggenstaat certificaten heeft afgegeven voor dit schip in overeenstemming met de toepasselijke verdragen
13. Naam en adres van de rederij of de exploitant van het schip
14. Naam en adres van de bevrachter die verantwoordelijk is voor de keuze van het schip en het type charter indien de schepen vloeistoffen of vaste lading in bulk vervoeren
15. Definitieve datum waarop het inspectierapport is geschreven
16. Vermelding dat gedetailleerde informatie over een inspectie of een aanhouding bekend kan worden gemaakt
II. INFORMATIE OVER DE INSPECTIE
1. Certificaten welke zijn afgegeven overeenkomstig de desbetreffende internationale verdragen, instantie of organisatie die het/de betrokken certificaat/certificaten heeft afgegeven, met inbegrip van de datum van afgifte en de datum waarop deze aflopen
2. Delen of elementen van het schip welke geïnspecteerd werden (in het geval van een gedetailleerde of uitgebreide inspectie)
3. Haven waar en datum waarop de laatste tussentijdse of speciale inspectie heeft plaatsgevonden en de naam van de organisatie die de inspectie heeft uitgevoerd
4. Soort inspectie (inspectie, gedetailleerde inspectie, uitgebreide inspectie)
5. Aard van de tekortkomingen
6. Genomen maatregelen
III. AANVULLENDE INFORMATIE IN HET GEVAL VAN AANHOUDING
1. Datum van het aanhoudingsbevel
2. Datum waarop het aanhoudingsbevel is opgeheven
3. Aard van de tekortkomingen die een aanhoudingsbevel wettigen (verwijzingen naar verdragen, indien van toepassing)
4. Aanwijzingen omtrent de vraag of het classificatiebureau, of een andere particuliere instelling die de desbetreffende controle heeft verricht, verantwoordelijkheid droeg in verband met de tekortkoming, of de combinatie van tekortkomingen, die tot de aanhouding heeft geleid
5. Genomen maatregelen
BIJLAGE XI
CRITERIA VOOR DE AANHOUDING VAN EEN SCHIP
(bedoeld in artikel 18, lid 4)
INLEIDING
Alvorens te bepalen of tijdens een inspectie geconstateerde tekortkomingen aanhouding van het betrokken schip rechtvaardigen, past de inspecteur de in de punten 1 en 2 genoemde criteria toe.
Punt 3 bevat een niet-limitatieve lijst van tekortkomingen die op zich aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen (artikel 18, lid 4).
Wanneer de grond voor de aanhouding voortvloeit uit bij een ongeval ontstane schade tijdens de reis van het schip naar de haven, wordt geen aanhoudingsbevel uitgevaardigd, mits:
a)
naar behoren is voldaan aan de eisen van voorschrift I/11(c) van SOLAS 74 betreffende kennisgeving aan de administratie van de vlaggenstaat, de aangewezen inspecteur of de erkende organisatie die verantwoordelijk is voor de afgifte van het desbetreffende certificaat;
b)
de kapitein of eigenaar van het schip, voordat het schip de haven aandoet, de bevoegde autoriteit heeft ingelicht over de omstandigheden van het ongeval en de ontstane schade, en informatie heeft gegeven over de vereiste kennisgeving van de administratie van de vlaggenstaat;
c)
door het schip naar genoegen van de bevoegde autoriteit passende herstelmaatregelen worden getroffen, en tevens;
d)
de bevoegde autoriteit, na in kennis van de uitvoering van de herstelmaatregelen te zijn gesteld, zich ervan heeft vergewist dat de gebreken, die duidelijk gevaar inhielden voor veiligheid, gezondheid of het milieu, verholpen zijn.
1. BELANGRIJKSTE CRITERIA
Wanneer hij beroepshalve moet beoordelen of een schip al dan niet moet worden aangehouden, dient de inspecteur de volgende criteria toe te passen:
Tijdschema:
Schepen die niet veilig zee kunnen kiezen, worden bij de eerste inspectie aangehouden, ongeacht de tijd die het schip in de haven zal doorbrengen.
Criterium:
Het schip wordt aangehouden indien de tekortkomingen zo ernstig zijn dat een inspecteur het opnieuw moet bezoeken om zich er vóór afvaart van te vergewissen dat deze zijn verholpen.
De ernst van de tekortkomingen wordt bepaald door de noodzaak dat de inspecteur terugkeert naar het schip. Dit brengt echter niet in alle gevallen deze verplichting mee. Wel betekent het dat de instantie op enigerlei wijze, bij voorkeur door een hernieuwd bezoek, verifieert dat de tekortkomingen vóór het vertrek zijn verholpen.
2. TOEPASSING VAN DE BELANGRIJKSTE CRITERIA
Wanneer hij beslist of de tekortkomingen van een schip ernstig genoeg zijn om het schip aan te houden, dient de inspecteur te beoordelen of:
1.
het schip de vereiste documenten heeft en of deze geldig zijn;
2.
het schip over de bemanning als vereist in de Verklaring van Minimum-bemanningssterkte beschikt.
Gedurende de inspectie dient de inspecteur te bekijken of het schip en/of de bemanning in staat is:
3.
de volgende bestemming veilig te bereiken;
4.
tot de volgende bestemming de lading veilig te behandelen, te vervoeren en te controleren;
5.
tot de volgende bestemming de machinekamer veilig te bedienen;
6.
tot de volgende bestemming een goede voortstuwing en besturing te handhaven;
7.
tot de volgende bestemming zo nodig efficiënt een brand te blussen in enig deel van het schip;
8.
tot de volgende bestemming, wanneer nodig, het schip snel en veilig te verlaten en reddingswerkzaamheden te verrichten;
9.
tot de volgende bestemming verontreiniging van het milieu te voorkomen;
10.
tot de volgende bestemming een passende stabiliteit te handhaven;
11.
tot de volgende bestemming het schip waterdicht en intact te houden;
12.
tot de volgende bestemming zo nodig in noodsituaties te communiceren;
13.
tot de volgende bestemming te zorgen voor veilige en gezonde omstandigheden aan boord;
14.
bij een ongeluk zoveel mogelijk informatie verstrekken.
Indien het antwoord op een van deze vragen ontkennend luidt, wordt, rekening houdend met alle geconstateerde tekortkomingen, aanhouding ernstig overwogen. Ook een combinatie van minder ernstige tekortkomingen kan aanhouding van het schip rechtvaardigen.
3. Om de inspecteur te helpen bij de toepassing van deze criteria, volgt hier een lijst van naar de betrokken verdragen en/of codes gegroepeerde tekortkomingen die als dermate ernstig worden beschouwd dat zij de aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen. deze lijst is niet limitatief.
3.1. Algemeen
Het ontbreken van geldige certificaten en documenten als vereist bij de relevante instrumenten. Schepen die onder de vlag varen van Staten die geen partij zijn bij een verdrag (relevant instrument) of die een ander relevant instrument niet ten uitvoer hebben gelegd, zijn echter niet gerechtigd de certificaten van het verdrag of het andere relevante instrument in bezit te hebben. Daarom is het ontbreken van de vereiste certificaten op zich geen reden om deze schepen aan te houden; door toepassing van de "geen gunstiger behandeling-clausule" dient echter in aanzienlijke mate naleving van de bepalingen geëist te worden alvorens het schip kan vertrekken.
3.2. Werkingssfeer van het SOLAS 74-Verdrag
1. Slechte werking van de voortstuwing en andere essentiële machines en van de elektrische installatie.
2. Onvoldoende schone machinekamer, teveel olie-watermengsel in de bilges, isolatie van leidingen met inbegrip van de uitlaatleidingen in de machinekamer, aangetast door olie, slecht functioneren van de lensinrichting.
3. Slecht functioneren van de noodgenerator, noodverlichting, accumulatoren en schakelaars.
4. Slechte werking van de hoofd- en hulpstuurinrichting.
5. Het ontbreken, onvoldoende inhoud of ernstige beschadiging van individuele reddingsmiddelen, van reddingsboten en installaties om deze te water te brengen.
6. Het ontbreken van brandopsporingssystemen, brandalarm, blusuitrusting, vast aangebrachte blusinstallaties, ventilatieafsluiters, brandkleppen, snelsluitinrichtingen, of, indien wel aanwezig, het niet-conform of in slechte staat zijn in een mate die niet verenigbaar is met de bestemming ervan.
7. Het ontbreken, het in slechte toestand verkeren of het niet juist werken van de brandbescherming aan dek van tankers.
8. Het ontbreken, het niet-conform zijn of de slechte toestand van lichtseinen, dagmerken of geluidsseinen.
9. Het ontbreken of het niet goed werken van de radio-uitrusting voor nood- en veiligheidscommunicatie.
10. Het ontbreken of het niet goed werken van navigatiemiddelen, rekening houdend met de bepalingen van SOLAS 74-voorschrift V/16.2.
11. Het ontbreken van bijgewerkte zeekaarten en/of alle andere nautische publikaties die nodig zijn voor de voorgenomen reis, rekening houdend met het feit dat een goedgekeurd Electronic Chart Display and Information System (ECDIS-elektronische navigatiekaarten) op basis van officiële gegevens als vervanging voor papieren kaarten gebruikt mag worden.
12. Het ontbreken van vonkvrije afvoerventilatie voor ladingpompkamers.
13. Ernstige tekortkoming van de operationele voorschriften, als beschreven in afdeling 5.5 van bijlage 1 bij het MOU van Parijs.
14. Aantal, samenstelling of diplomering van de bemanning is niet in overeenstemming met de verklaring van minimumbemanningssterkte.
15. Het niet uitvoeren van het uitgebreide inspectieprogramma overeenkomstig SOLAS 74, hoofdstuk XI, voorschrift 2.
3.3. Werkingssfeer van de IBC-code
1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading.
2. Het ontbreken of beschadigd zijn van hoge-drukveiligheidsinrichtingen.
3. De elektrische installatie is niet intrinsiek veilig of stemt niet overeen met de eisen van de code.
4. Ontbrandbaar materiaal op gevaarlijke plaatsen.
5. Niet voldoen aan speciale voorschriften.
6. Overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid lading per tank.
7. Onvoldoende bescherming tegen hitte van kwetsbare producten.
3.4. Werkingssfeer van de IGC-code
1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading.
2. Het ontbreken van middelen om accommodatie of dienstruimten af te sluiten.
3. Schotten niet gasdicht.
4. Tekortkoming aan de luchtsluizen.
5. Het ontbreken of niet goed werken van snelafsluiters.
6. Het ontbreken of niet goed werken van veiligheidsafsluiters.
7. Elektrische installatie is niet intrinsiek veilig en correspondeert niet met de eisen van de code.
8. Ventilatoren in het ladinggedeelte niet bruikbaar.
9. Niet werkende drukalarmen voor ladingtanks.
10. Het gasdetectieapparaat en/of detectieapparaat voor giftig gas vertoont/vertonen gebreken.
11. Vervoer zonder geldig inhibitor-certificaat van stoffen waarvan reactie moet worden tegengegaan.
3.5. Werkingssfeer van het Verdrag betreffende de uitwatering
1. Belangrijke plaatsen hebben schade of corrosie of putjes in de platen en daarmee gepaard gaande verstijving van dekken en romp, die van invloed is op de zeewaardigheid of het plaatselijk bestand zijn tegen ladingen, tenzij passende voorlopige reparaties worden uitgevoerd om een reis naar een haven voor definitieve reparatie mogelijk te maken.
2. Een geconstateerd geval van onvoldoende stabiliteit.
3. Het ontbreken van voldoende en betrouwbare informatie in goedgekeurde vorm op grond waarvan de kapitein op snelle en eenvoudige wijze het laden en het ballasten van zijn schip kan regelen, zodanig dat er in alle stadia en onder wisselende omstandigheden tijdens de reis een veilige stabiliteitsmarge is en dat het ontstaan van onaanvaardbare spanningen op de constructie van het schip vermeden wordt.
4. Sluitwerk, luiken en waterdichte deuren ontbreken, verkeren in slechte staat of vertonen gebreken.
5. Overbelading.
6. Ontbreken of onleesbaarheid van het uitwateringsmerk.
3.6. Werkingssfeer van het Marpol-Verdrag, bijlage I
1. Het ontbreken, ernstige beschadiging of het niet goed werken van het olie-waterafscheidingssysteem, het bewakings- en regelsysteem voor de olielozingen of de alarminrichting wanneer de limiet van 15 delen olie per miljoen in een mengsel wordt overschreden.
2. Overblijvende capaciteit van de sloptank is onvoldoende voor de voorgenomen reis.
3. Het oliejournaal is niet aanwezig.
4. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht.
5. Het inspectierapport ontbreekt of is niet in overeenstemming met voorschrift 13G(3)(b) van het MARPOL-Verdrag.
3.7. Werkingssfeer van het Marpol-Verdrag, bijlage II
1. Het ontbreken van het P&A Manual.
2. De lading is niet gecategorizeerd.
3. Geen ladingjournaal aanwezig.
4. Vervoer van olieachtige stoffen zonder te voldoen aan de voorschriften of aan daartoe op passende wijze aangepast certificaat.
5. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht.
3.8. Werkingssfeer van het Marpol-Verdrag, bijlage V
1. Niet beschikken over een plan voor het beheer van afvalstoffen.
2. Niet beschikken over een afvalstoffenjournaal.
3. Scheepsbemanning die niet vertrouwd is met de vereisten inzake verwijdering/lozing van het plan voor het beheer van afvalstoffen.
3.9.Werkingssfeer van het STCW-Verdrag en Richtlijn
2001/25/EG
1. Zeevarenden beschikken niet over een diploma of het vereiste diploma, hebben geen geldige vrijstelling of kunnen geen schriftelijk bewijs overleggen, dat bij de administratie van de vlaggenstaat een aanvraag voor een aantekening is ingediend.
2. Bewijs dat een certificaat op onrechtmatige wijze is verkregen of dat de houder niet de persoon is aan wie het certificaat aanvankelijk werd afgegeven.
3. Er wordt niet voldaan aan de van toepassing zijnde eisen van de administratie van de vlaggenstaat inzake de minimumbemanningssterkte.
4. De regeling van de navigatie- en de machinekamerwacht voldoet niet aan de voorschriften van de administratie van de vlaggenstaat.
5. Van het wachtdienst doend personeel kan niemand de apparatuur bedienen die essentieel is voor veilige navigatie, radiocommunicatie voor de veiligheid of de voorkoming van verontreiniging van de zee.
6. Er kan geen bewijs worden geleverd van vakbekwaamheid met betrekking tot de aan zeevarenden ten behoeve van de veiligheid van het schip en ter voorkoming van verontreiniging opgedragen taken.
7. Voor de eerste wacht bij het begin van de reis en de daaropvolgende aflossing van de wacht is geen personeel beschikbaar dat voldoende is uitgerust en anderszins geschikt is voor de dienst.
3.10.Werkingssfeer van de IAO-verdragen
1. Onvoldoende voedsel voor de reis naar de volgende haven.
2. Onvoldoende drinkwater voor de reis naar de volgende haven.
3. Uiterst ongezonde omstandigheden aan boord.
4. Geen verwarming in de accommodatie van een schip dat vaart in gebieden waar temperaturen uiterst laag kunnen zijn.
5. Uitzonderlijk veel vuilnis, versperring door uitrusting of vracht, of anderszins onveilige omstandigheden, in gangpaden of -accommodatie.
6. Duidelijke tekenen dat wachtdoend personeel en personeel met dienst voor de eerste wacht en de daaropvolgende aflossing van de wacht verzwakt is door vermoeidheid.
3.11.Gevallen die geen aanhouding rechtvaardigen, maar waarbij voorbeeld ladingoperaties moeten worden opgeschort
Niet goed functioneren (of slecht onderhoud) van het inert-gassysteem, installaties of machines die betrekking hebben op het laden, wordt beschouwd als voldoende aanleiding om het laden te stoppen.
BIJLAGE XII
MINIMUMEISEN VOOR INSPECTEURS
(als bedoeld in artikel 21, leden 1, en 5)
1. Inspecteurs dienen te beschikken over de nodige theoretische kennis over en praktische ervaring met schepen en de exploitatie daarvan. Zij moeten over de nodige bekwaamheden beschikken om de vereisten van de internationale verdragen en de betrokken havenstaatcontroleprocedures te doen naleven. De verwerving van de kennis en bekwaamheid voor de tenuitvoerlegging van internationale en communautaire regelgeving gebeurt via een door documenten gestaafd opleidingsprogramma, met inbegrip van examens en tussentijdse toetsing op de in artikel 21 vastgestelde tijdstippen.
2. Inspecteurs dienen minimaal te beschikken over, hetzij
a)
gepaste kwalificaties van een zeevaartinstelling of nautische instelling en relevante zeevaartervaring als gecertificeerd scheepsofficier in het bezit (geweest) van een geldig STCW II/2 of III/2-bewijs van bekwaamheid of
b)
een door de bevoegde instantie erkend examen van scheepsbouwkundig ingenieur, werktuigbouwkundig ingenieur of ingenieur op een met de scheepvaart verband houdend gebied, en in die hoedanigheid ten minste vijf jaar hebben gewerkt, of
c)
in het bezit zijn van een relevant universitair diploma of een gelijkwaardige opleiding hebben gevolgd en opgeleid en gediplomeerd zijn aan een school voor inspecteurs scheepsveiligheid.
3. De inspecteur dient minstens één jaar als vlaggenstaatinspecteur, belast met controle en certificering in het kader van de verdragen, werkzaam te zijn geweest,
4. De inspecteurs als bedoeld in 2, onder a) dienen ten minste vijf jaar op zee werkzaam zijn geweest als officier in de dekdienst, respectievelijk de machinekamerdienst;
5. De gekwalificeerde inspecteur moet schriftelijk en mondeling met zeevarenden kunnen communiceren in de op zee het meest gesproken taal.
6. Inspecteurs die niet aan bovenstaande criteria voldoen, worden ook geaccepteerd indien zij op het moment van de aanneming van deze richtlijn in dienst van de bevoegde instantie van de lidstaat havenstaatcontrole uitoefenen.
7. Wanneer havenstaatcontrole-inspecteurs inspecties verrichten in een lidstaat, dienen de inspecteurs te beschikken over de gepaste kwalificaties, met inbegrip van voldoende theoretische kennis en praktische ervaring op het vlak van maritieme veiligheid. Daartoe behoren in principe:
a)
een goed begrip van maritieme veiligheid en van de wijze waarop deze wordt toegepast bij de beschouwde activiteiten;
b)
een goede praktijkkennis van beveiligingstechnologieën en -technieken;
c)
kennis van inspectieprincipes, -procedures en -technieken;
d)
praktijkkennis van de beschouwde activiteiten.
BIJLAGEXIII
PUBLICATIE VAN INFORMATIE IN VERBAND MET INSPECTIES, AANHOUDINGEN EN WEIGERINGEN VAN TOEGANG IN DE HAVENS VAN DE LIDSTATEN
(zoals bedoeld in artikel 25, lid 1)
1. De lidstaten publiceren de in de punten 3.1 en 3.2 genoemde informatie op een publiek toegankelijke website binnen 72 uur na afloop van de inspectie, het opheffen van de aanhouding of het opleggen van een weigering van toegang.
2. Om de zes maanden publiceert de Commissie op een website informatie met betrekking tot schepen waaraan de toegang tot havens in de Gemeenschap overeenkomstig de artikelen 15 en 20 is geweigerd.
3. De informatie die gepubliceerd wordt in overeenstemming met artikel 25, lid 1 dient het volgende te omvatten:
a)
naam van het schip,
b)
IMO-nummer,
c)
type van het schip,
d)
tonnage (gt),
e)
bouwjaar, bepaald op basis van de datum op de veiligheidscertificaten van het schip,
f)
naam en adres van de rederij van het schip,
g)
in het geval van schepen die vloeistoffen of vaste lading in bulk vervoeren, de naam en het adres van de bevrachter die verantwoordelijk is voor de keuze van het schip en het type charter,
h)
vlaggenstaat,
i)
klassecertificaten en wettelijk voorgeschreven certificaten welke zijn afgegeven overeenkomstig de desbetreffende internationale verdragen en de instantie of organisatie die het/alle betrokken certificaat/certificaten heeft afgegeven, met inbegrip van de datum van afgifte en de datum waarop deze aflopen.
j)
haven waar en datum waarop de laatste tussentijdse of jaarlijkse inspectie heeft plaatsgevonden van de onder j) vermelde certificaten en de naam van de instantie of organisatie die deze inspectie heeft uitgevoerd,
k)
datum, land en haven of ankerplaats van aanhouding,
4. Wat betreft schepen die zijn aangehouden, dient de overeenkomstig artikel 19 gepubliceerde informatie het volgende te omvatten:
a)
aantal aanhoudingen gedurende de voorgaande 36 maanden,
b)
de datum waarop de aanhouding is opgeheven,
c)
de duur van de aanhouding, in dagen,
d)
duidelijke en expliciete vermelding van de redenen voor de aanhouding,
e)
voorzover van toepassing, aanwijzingen omtrent de vraag of het classificatiebureau, of een andere particuliere instelling die de desbetreffende controle heeft verricht, verantwoordelijkheid draagt in verband met de tekortkoming, of de combinatie van tekortkomingen, die tot de aanhouding heeft geleid,
f)
beschrijving van de maatregelen die zijn getroffen ten aanzien van een schip dat toestemming heeft gekregen om naar de dichtstbijzijnde geschikte reparatiewerf te varen,
g)
indien voor het schip een weigering van toegang tot iedere haven binnen de Gemeenschap geldt, de redenen voor deze maatregel, in duidelijke en expliciete bewoordingen.
BIJLAGEXIV
GEGEVENS WELKE MOETEN WORDEN VERSTREKT IN DE CONTEXT VAN DE CONTROLE OP DE UITVOERING
(als bedoeld in artikel 28)
1. Ieder jaar moeten de lidstaten de Commissie uiterlijk op 1 juli de volgende gegevens verstrekken over het vorige jaar.
1.1. Aantal inspecteurs dat uit hun naam optreedt in het kader van de havenstaatcontrole.
Deze informatie moet aan de Commissie worden meegedeeld onder gebruikmaking van de volgende modeltabel 1 2..
Haven/gebied
Aantal voltijdse inspecteurs
(A)
volledig aantal deeltijdse inspecteurs (B)
Wijziging van (B) naar voltijds
(C)
Totaal
(A+C)
Haven X ...
Haven Y ...
TOTAAL
1 Wanneer in het kader van de havenstaatcontrole uitgevoerde inspecties slechts een deel van het werk van de inspecteur vormen, dient het totale aantal inspecteurs te worden omgerekend naar voltijdequivalenten. Wanneer eenzelfde inspecteur werkzaam is in meer dan één haven of geografisch gebied, dienen de toepasselijke deeltijdequivalenten in elke haven te worden geteld.
2 Deze informatie moet verstrekt worden op nationaal niveau en voor iedere haven van de betrokken lidstaat. Voor het doel van deze bijlage wordt ervan uitgegaan dat een haven een afzonderlijke haven betekent alsook het geografisch gebied dat bestreken wordt door een inspecteur of een team van inspecteurs, waarin eventueel verschillende afzonderlijke havens kunnen zijn begrepen.
1.2. Totaal aantal afzonderlijke schepen dat op nationaal niveau de havens van de lidstaat is binnengelopen. Dit cijfers omvat het aantal buitenlandse schepen dat onder de richtlijn valt en de havens van de lidstaat is binnengelopen. Elk schip wordt slechts één maal geteld.
2. De lidstaten moeten:
a)
de Commissie om de drie maanden een lijst doen toekomen van bewegingen van afzonderlijke schepen, met uitzondering van geregelde veerdiensten voor vracht en passagiers die hun havens zijn binnengelopen, met, voor elke scheepsbeweging, vermelding van het IMO-nummer, datum van aankomst en de betrokken haven of ankerplaats. De lijst wordt ingediend als spreadsheat waarmee de voornoemde informatie automatisch kan worden opgezocht of verwerkt. De lijst wordt ingediend binnen 4 maanden na afloop van de periode waarop de gegevens betrekking hebben,
en
b)
uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn en telkens wanneer zich een wijziging voordoet bij de veerdiensten voor passagiers en vracht de Commissie afzonderlijke lijsten verstrekken van de in de punt a) genoemde geregelde veerdiensten. In de lijst wordt het IMO-nummer, de naam en de vaarroute van elk schip vermeld. De lijst wordt ingediend als spreadsheat waarmee de voornoemde informatie automatisch kan worden opgezocht of verwerkt.
BIJLAGE XV
Deel A
INGETROKKEN RICHTLIJN EN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN
(bedoeld in artikel 35)
Richtlijn 95/21/EG van de Raad (PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1)
Richtlijn 98/25/EG van de Raad (PB L 133 van 7.5.1998, blz. 19)
Richtlijn 98/42/EG van de Commissie (PB L 184 van 27.6.1998, blz. 40)
Richtlijn 1999/97/EG van de Commissie (PB L 331 van 23.12.1999, blz. 67)
Richtlijn 2001/106/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 19 van 22.1.2002, blz. 17)
Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53)
PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).
PB L 138 van 1.6.1999, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).
PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).
Krachtens artikel 3 van Richtlijn 2001/106/EG maakt de Commissie uiterlijk op 22 juli 2006 de balans van de uitvoering van deze richtlijn op. Hierbij wordt onder meer aandacht geschonken aan het aantal haveninspecteurs in iedere lidstaat en het aantal uitgevoerde inspecties, met inbegrip van verplichte uitgebreide inspecties. De Commissie stelt het Parlement en de Raad in kennis van de resultaten van deze evaluatie en baseert zich hierop teneinde vast te stellen of het noodzakelijk is een voorstel tot wijziging van de richtlijn of nadere wetgeving op dit gebied in te dienen.