Resolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over het jaarverslag over de mensenrechten in 2006 en het EU-beleid inzake de mensenrechten (2007/2020(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het achtste jaarverslag van de EU over de mensenrechten (2006)(1),
– gelet op de artikelen 3, 6, 11, 13 en 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 177 en 300 van het EG-Verdrag,
– gezien de Universele verklaring van de rechten van de mens en alle andere internationale mensenrechteninstrumenten(2),
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties,
– gezien alle mensenrechtenverdragen van de VN en hun facultatieve protocollen,
– gezien de inwerkingtreding op 1 juli 2002 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en onder verwijzing naar zijn resoluties met betrekking tot dat Internationaal Strafhof (3),
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel en het EU-plan inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voorkoming en bestrijding van mensenhandel(4);
– gelet op Protocol nr. 13 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(5),
– gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de groep van Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) en de herziening ervan(6),
– onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de mensenrechten in de wereld,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 maart 2006 over de 62e zitting van de VN-Mensenrechtencommissie (UNCHR, Genève)(7),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten en de democratieclausule in de door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(8),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 februari 2007 ten gunste van een wereldwijd moratorium op de doodstraf(9),
– onder verwijzing naar alle spoedresoluties die door het Parlement zijn aangenomen, met betrekking tot gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtstaat,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2007 over het zevende en het achtste jaarrapport van de Raad uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer(10),
– gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(11),
– gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten(12),
– gezien de conclusies van het jaarlijks mensenrechtenforum van de EU, georganiseerd door het Finse voorzitterschap en de Commissie gehouden in Helsinki in december 2006,
– gezien de Conventie voor de rechten van personen met een handicap, aangenomen bij resolutie A/RES/61/106 van de Algemene Vergadering van de VN op 13 december 2006, die verplicht tot het opnemen van de interesses en belangen van personen met een handicap in acties op het gebied van mensenrechten naar derde landen toe,
– gezien het Internationale Verdrag voor de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, aangenomen bij resolutie A/RES/61/177 van de Algemene Vergadering van de VN op 20 december 2006, en open voor ondertekening sinds 6 februari 2007,
– gelet op de richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht (IHR)(13),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0128/2007),
A. overwegende dat het jaarverslag van de EU van de Raad en de Commissie inzake mensenrechten 2006 een algemeen overzicht geeft van de activiteiten van de instellingen van de Europese Unie inzake mensenrechten binnen en buiten de EU,
B. overwegende dat deze resolutie zich ten doel stelt de mensenrechtenactiviteiten van de Commissie en de Raad, alsmede de algemene activiteiten van het Parlement te onderzoeken en te evalueren en in specifieke gevallen constructieve kritiek erop te leveren, met name door de aandacht te vestigen op vraagstukken die bij deze activiteiten te weinig aan bod komen,
C. overwegende dat erkend moet worden dat er een verband bestaat tussen het binnenlands en buitenlands beleid van de EU, gebaseerd op het feit dat de staat van dienst op het gebied van mensenrechten binnen de EU rechtstreeks invloed heeft op de geloofwaardigheid en de mogelijkheid een effectief buitenlands beleid te voeren,
D. overwegende dat er een noodzakelijk verband is tussen de eerbiediging van de mensenrechten en een democratisch staatsbestel, en overwegende dat de bevordering van de mensenrechten gekoppeld behoort te zijn aan de bevordering en uitoefening van democratisch bestuur,
E. overwegende dat in het algemeen gepoogd moet worden om in de bespreking van bilaterale of regionale handelsakkoorden, zelfs met belangrijke handelspartners, het aspect van respect voor fundamentele mensenrechten, in het bijzonder politieke rechten, meer aan bod te laten komen,
1. stelt tot zijn voldoening vast dat de EU een steeds actievere rol speelt op het wereldtoneel bij het verbeteren van de mensenrechten en de democratie overal ter wereld; neemt in aanmerking dat de meest recente uitbreiding van de EU naar 27 lidstaten met 494 miljoen inwoners de wereldwijde invloed van de EU heeft vergroot en de inspanningen van de EU om de mensenrechten en de democratie internationaal te bevorderen meer gewicht heeft gegeven;
2. is van mening dat er meer voorrang moet worden gegeven aan het verbeteren van de mogelijkheid van de EU om schending van de mensenrechten aan de orde te stellen als het gaat om derde landen, niet in de laatste plaats door het integreren van het mensenrechtenbeleid in het beleid van de EU ten aanzien van deze landen, waarbij tevens aandacht dient te worden besteed aan de externe gevolgen van het interne beleid van de EU;
3. blijft het belang benadrukken van een door alle EU-lidstaten uitgevoerd consistent beleid in hun bilaterale relaties met derde landen waar de mensenrechten regelmatig worden geschonden of waar het risico bestaat dat dit gebeurt, en roept de lidstaten op om in hun bilaterale contacten met deze landen om te gaan op een manier die strookt met het EU-beleid, met name wat betreft actieve inspanningen om de naleving van de mensenrechten te waarborgen;
4. is van mening dat bij het voeren van een consistent Europees buitenlands beleid het bevorderen van democratie een absolute prioriteit is, aangezien een democratische samenleving immers de basis voor de handhaving van mensenrechten is;
5. neemt in aanmerking dat de vooruitgang die is geboekt bij het opzetten van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten een eerste stap is in de beantwoording van de oproep van het Parlement om een geïntegreerd stelsel te maken van regels en instellingen die bindende kracht moeten verlenen aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en te verzekeren dat het systeem dat in het EVRM is vastgesteld, wordt nageleefd; wijst erop dat het mandaat van het Bureau ook betrekking heeft op de landen die een stabilisatie- en associatieovereenkomst met de EU hebben gesloten; is van oordeel dat het Bureau de EU bij de tenuitvoerlegging van haar extern beleid moet kunnen ondersteunen wanneer dit een evaluatie van de situatie op mensenrechtengebied in een derde land vergt;
Het jaarverslag van de EU over de mensenrechten in de wereld in 2006 (opgesteld door de Raad en de Commissie)
6. beklemtoont het belang van het jaarverslag van de EU over de mensenrechten voor de analyse en evaluatie van het mensenrechtenbeleid van de EU, met name met het oog op de vergroting van de zichtbaarheid van mensenrechtenkwesties in het algemeen;
7. is ingenomen met de presentatie van het verslag van 2006 door de Raad en de Commissie in de plenaire vergadering van december 2006, die samenviel met de uitreiking van de jaarlijkse Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Parlement aan Alexander Milinkevich uit Wit-Rusland, die zich inzet voor vrijheid en democratie; stelt dat de plenaire vergaderperiode van het Europees Parlement in december door de instelling van dit gebruik een jaarlijks aandachtspunt is geworden voor de activiteiten van de EU op het gebied van mensenrechten;
8. erkent dat de EU in verschillende delen van de wereld actief is op het gebied van mensenrechten, maar herhaalt zijn oproep tot scherpere controle op het gebruik van instrumenten en initiatieven van de EU in derde landen; is ingenomen met de in het verslag door de Raad en de Commissie vermelde evaluaties; merkt op dat er een werkwijze zou moeten worden ontwikkeld waardoor leden van het Parlement evaluatierapporten kunnen ontvangen over specifieke onderwerpen, zoals individuele landen, landengroepen en geografische gebieden, maar bovenal over specifieke probleemgebieden met betrekking tot de mensenrechten; stelt dat deze werkwijze het Parlement in staat moet stellen de resultaten van die evaluaties binnen het meest geschikte kader kunnen bespreken;
9. onderstreept het belang van de voortdurende inspanningen tot bevordering van de integratie van de mensenrechten en de democratie en van de samenhang en rechtlijnigheid van het beleid en de activiteiten van de Raad, de Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten van de EU op het gebied van mensenrechten en democratie;
10. ziet het als een positieve ontwikkeling dat het verslag recht probeert te doen aan de activiteiten van het Europees Parlement, maar verzoekt nogmaals, zoals ook in zijn resolutie over de mensenrechten van 2006, dat toekomstige voorzitterschappen in de jaarverslagen van de EU verslag uitbrengen over de wijze waarop de Raad en de Commissie rekening hebben gehouden met de resoluties van het Parlement – met inbegrip van spoedresoluties over schendingen van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; is ingenomen met de in paragraaf 13 genoemde ontwikkelingen;
11. herhaalt dat de Raad en de Commissie in toekomstige jaarverslagen over de mensenrechten altijd zouden moeten analyseren op welke manieren, in het bijzonder in de werkgroepen van de Raad en in bijzondere mechanismen die in het kader van samenwerkingsovereenkomsten zijn ingesteld, wordt omgegaan met mensenrechten in overige beleidsgebieden van de EU zoals het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, het beleid op het gebied van ontwikkeling en handel en immigratie en andere relevante vraagstukken in het kader van de externe betrekkingen van de EU; is van mening dat in de jaarverslagen ook de uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens aan de orde dienen te worden gesteld;
12. verzoekt de Raad en de Commissie te overwegen de benadering van de regeringen van sommige lidstaten en bepaalde internationale NGO's over te nemen, en om elk jaar in samenhang met hun jaarverslag een algemene lijst van 'problematische landen' op het gebied van mensenrechtenschendingen vast te leggen;
13. begrijpt dat EU-activiteiten zoals diplomatieke stappen in de richting van derde landen, in het bijzonder op het gebied van mensenrechten, soms vertrouwelijk moeten blijven, maar gelooft desondanks dat een lijst van die activiteiten moet worden opgenomen in het jaarverslag zonder bilaterale, diplomatieke contacten met regeringen in volle vertrouwelijkheid geheel onmogelijk te maken;
14. is ingenomen met het feit dat het Europees Parlement vaker wordt geraadpleegd en met de evolutie in de richting van een EU-jaarverslag dat de activiteiten van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement weergeeft, maar stelt zich op het standpunt dat het Parlement zijn eigen verslag over dit onderwerp moet blijven uitbrengen; meent in dit verband dat in de toekomst een open discussie op het niveau van de parlementaire commissie in de ontwerpfase het Parlement de gelegenheid zou geven de nauwkeurigheid en inhoud van het verslag te verbeteren;
Activiteiten van de Raad en de Commissie op het gebied van mensenrechten op internationale fora
15. geeft blijk van waardering voor het uitstekende werk dat de vertrekkende persoonlijk vertegenwoordiger voor mensenrechten op het gebied van het GBVB van de hoge vertegenwoordiger, de heer Michael Matthiessen, in 2006 heeft verricht; blijft de onlangs benoemde persoonlijke vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger, mevrouw Riina Kionka, ondersteunen bij haar inspanningen de zichtbaarheid te vergroten en de rol van de EU in internationale mensenrechtenfora te versterken; verwacht dat de hoge vertegenwoordiger, de Raad en alle lidstaten haar werk te allen tijde zullen ondersteunen;
16. is van mening dat het vermogen van de EU om crisissen te voorkomen, erop te reageren en deze te beheersen momenteel ontoereikend is; adviseert het instellen van een nieuwe infrastructuur ter voorkoming en beheersing van civiele conflicten en geeft aan dat hiervoor proactieve/preventieve maatregelen, geschikte civiele systemen voor vroegtijdige waarschuwing, preventieve contingency planning, gespecialiseerd personeel voor internationale missies op het gebied van conflictbeheer alsmede een sterkere concentratie op de bevordering van structureel vreedzame samenlevingen noodzakelijk zijn; benadrukt dat er bij het plannen van preventieve en conflictbeheersende maatregelen bij iedere crisis waarbij de EU betrokken is zorgvuldig moet worden gelet op de mensenrechtenaspecten;
17. verzoekt de Commissie de EU-lidstaten aan te moedigen tot het ondertekenen en ratificeren van alle fundamentele mensenrechtenverdragen van de VN en de Raad van Europa en de daarbij horende protocollen; vestigt de aandacht van de lidstaten van de EU met name op de noodzaak het Internationaal Verdrag van 1990 tot bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinnen en het onlangs aangenomen Internationaal Verdrag tot bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen te ratificeren;
18. erkent de actieve betrokkenheid van de EU en haar lidstaten bij kwesties met betrekking tot de mensenrechten en democratie op een verscheidenheid van internationale fora in 2006, met inbegrip van de onlangs opgerichte VN-Raad voor de rechten van de mens (UNHRC), de Algemene Vergadering van de VN, de Ministeriële Raad van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa;
19. is verheugd over het voornemen van de Commissie om de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Raad van Europa te versterken; roept de Raad en de Commissie daarom op om de aanbevelingen zoals gedaan in het verslag-Juncker van 11 april 2006, getiteld "Raad van Europa – Europese Unie: Eenzelfde ambitie voor het Europese continent", in aanmerking te nemen;
20. stelt vast dat de nieuwe UNHRC het potentieel heeft zich te ontwikkelen tot een nuttig kader voor de multilaterale inspanningen van de EU op mensenrechtengebied en erkent dat de UNHRC in het eerste jaar van zijn bestaan een ambitieus werkprogramma heeft geformuleerd dat onder meer de herziening en handhaving van het systeem van speciale procedures omvat, alsmede de invoering en implementatie van het universeel periodiek toetsingsmechanisme, waaraan alle staten zullen worden onderworpen, de definitie van zijn werkmethodes en de bevordering en bescherming van de mensenrechten, vooral wanneer deze rechten worden geschonden of in het gedrang komen; betreurt het echter, dat de nieuwe UNHRC ineffectief is gebleken in het adequaat reageren op crisissen op het gebied van mensenrechten op de wereld, doordat veel staten de UNHRC als forum voor politieke druk gebruiken in plaats van voor de bevordering van mensenrechten; dringt er bij de EU-instellingen en de EU-lidstaten op aan om in de UNHRC in het kader van de "gemeenschap van democratiën" een actievere rol te spelen teneinde de democratische normen en praktijken te versterken en uit te breiden;
21. roept de ministers van Buitenlandse zaken van de EU en de EU-voorzitters op om hun politieke invloed in te zetten in de strijd tegen de moeilijkheden die de nieuwe UNHRC ondervindt; bevestigt dat er een duidelijke politieke agenda moet zijn als het gaat om binnen de UNHRC te ondernemen actie door de lidstaten; benadrukt dat de UNHRC niet langer als politiek forum mag worden gebruikt voor conflicten tussen verschillende geografische en ideologische coalities in de wereld; dringt er derhalve bij de ministers van Buitenlandse zaken van de EU en de EU-voorzitters op aan zich in te zetten voor de totstandbrenging van een consensus binnen de UNHRC over de wenselijkheid van een grotere bijdrage van de internationale gemeenschap aan de bestrijding van ernstige schendingen van de mensenrechten en de humanitaire normen;
22. herhaalt zijn oproep tot een brede overeenkomst over de mensenrechten tussen de partijen in het conflict in Sri Lanka, gesteund door een effectieve, onafhankelijke internationale waarnemingsmissie met ongehinderde toegang tot zowel door de regering als door de Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam (LTTE) beheerste gebieden, zoals aanbevolen door Philip Alston, de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies; is van oordeel dat de EU als covoorzitter van de donorconferentie van Tokio het voortouw dient te nemen bij de totstandbrenging van een consensus over de voorstellen die de UNHRC in dezen heeft ingediend;
23. erkent dat de EU effectiever gebruik moet maken van haar invloed om de belangrijke agendapunten van de UNHRC onder de aandacht te brengen en de lobby- en dienstverlenende activiteiten beter af te stemmen;
24. herinnert de Raad aan zijn bovengenoemde resolutie van 16 maart 2006, waarin de oprichting van de UNHRC wordt verwelkomd en de EU wordt opgeroepen een voortrekkersrol te spelen binnen dat instituut; toont zich in dit verband verheugd over de instelling van een mechanisme voor het beleggen van bijzondere bijeenkomsten om urgente crises en schendingen van de mensenrechten aan te kunnen pakken; maakt zich echter zorgen over de reeds hoge mate van politisering van de bijzondere bijeenkomsten van de UNHRC; roept binnen dit kader op tot het handhaven van de "speciale procedures" en tot bescherming van de autonomie daarvan; is ingenomen met de creatie van een universeel, periodiek toetsingsmechanisme en roept in dit verband op tot een evaluatieproces op basis van de omzetting van de aanbevelingen die worden gedaan in het kader van autonome mechanismen van de VN; pleit voor de participatie van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld en erkent tevens dat deelname van slachtoffers van mensenrechtenschendingen aan de interactieve dialoog met de internationale gemeenschap van grote waarde is, met name voor diegenen die hun mening in eigen land niet kunnen uiten; vraagt de EU-leden van de UNHRC uitleg te geven bij hun stemmen op alle resoluties;
25. onderstreept de positieve rol die speciale rapporteurs kunnen spelen in de structuur van de UNHRC en vraagt voortdurende steun bij dergelijke speciale procedures; erkent echter dat speciale rapporteurs alleen effectief kunnen zijn, als zij voldoende worden gefinancierd en voorzien van personeel; onderstreept dat hun onafhankelijkheid moet worden gehandhaafd;
26. dringt er bij de lidstaten op aan, om in hun bilaterale betrekkingen met de UNHRC-leden ervoor te zorgen dat de agenda van de UNHRC onder de aandacht komt; erkent dat het Parlement en de EU verder moeten gaan met het vormen van verbintenissen buiten Genève, in het bijzonder met invloedrijke staten; neemt in aanmerking dat het Parlement de vergaderingen van de UNHRC met regelmaat moeten blijven bijwonen;
27. toont zijn teleurstelling over de zwakte van de UNHRC-resolutie betreffende Darfur; is van mening dat het conflict in Darfur in toenemende mate de stabiliteit in Centraal-Afrika aantast en een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid; betreurt het dat de delegatie van de UNHRC geen toegang tot Darfur heeft gekregen omdat de autoriteiten geen visum hebben verleend; is van mening dat de internationale gemeenschap de hoogste prioriteit moet blijven geven aan de onmiddellijke beëindiging van het toenemende geweld en aan de bescherming van de bevolking van Darfur; erkent ook dat veiligheid op lange termijn niet kan worden gewaarborgd zonder een politieke oplossing van de geschillen in de regio; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zich binnen de UNHRC in te zetten voor het opstellen van een breed opgezet vredesplan waarbij alle partijen worden betrokken; dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan effectiever gebruik te maken van hun invloed op UNHRC-niveau en bij de UNHRC om de nodige krachtige maatregelen te treffen om het hoofd te bieden aan de humanitaire ramp in Darfur naar aanleiding van het verslag van de bijzondere missie van de UNHRC;
28. spreekt zijn bezorgdheid uit over de moeilijkheden die EU-lidstaten ondervonden bij het bereiken van een overeenkomst met de Organisatie van de Islamitische conferentie in een reeks UNHRC-resoluties; meent dat het voortdurende, onopgeloste Israëlisch-Palestijnse conflict een enorm struikelblok is voor positieve samenwerking;
29. uit zijn bezorgdheid over de gevolgen voor de gewone Palestijnse bevolking van de beslissing van de EU om steunverlening via de Palestijnse Autoriteit op te schorten omdat de Autoriteit niet aan de legitieme voorwaarden had voldaan; dringt erop aan het tijdelijke internationale mechanisme uit te breiden; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zorgvuldig te letten op iedere verandering in de omstandigheden en veranderingen die hervatting van de steunverlening via de Palestijnse Autoriteit mogelijk maken, aan te moedigen;
30. moedigt EU-leden van de UNHRC aan om te onderzoeken hoe zij effectiever gebruik kunnen maken van hun spreektijd;
31. vreest dat er meer tijd en middelen nodig zijn om de doelstellingen van de EU op UNHRC-niveau te bereiken, ondanks het feit dat de Werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM) het aantal door hen gehouden vergaderingen heeft verhoogd; vraagt de lidstaten en de Commissie om de beschikbare personele middelen in Genève te versterken;
32. dringt er bij de lidstaten op aan voor verantwoordelijke posities in internationale fora geen steun te verlenen aan de kandidatuur van landen die aantoonbaar grove en systematische schendingen van de mensenrechten en de democratie hebben gepleegd; roept de lidstaten op onderhandelingen te openen met gelijkgezinde invloedrijke staten met als doel de verkiezing van dergelijke landen voor dergelijke posities te beletten; steunt de eis dat alle landen die hun kandidatuur stellen, moeten samenwerken in het kader van speciale procedures en andere door de UNHRC ingestelde mechanismen; verzoekt de lidstaten in dit verband nogmaals hun steun te betuigen aan de invoering van lidmaatschapscriteria op grond waarvan de toetreding tot de UNHRC wordt gekoppeld aan de verplichting tot de uitvaardiging door elk lid van een permanente uitnodiging voor de VN-mechanismen;
33. moedigt de Raad aan om doelgerichte sanctiemiddelen, zoals die welke voor het eerst tegen het Wit-Russische regime werden gebruikt, toe te passen om met name personen te straffen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten in derde landen;
34. herhaalt zijn verzoek aan de Raad om uit te leggen hoe Wit-Rusland gekozen kon worden in het Raad van Bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in juni 2005, terwijl vier grote EU-landen permanent lid zijn van die Raad van Bestuur; vraagt de Raad uitleg te geven aangaande zijn politieke manoeuvres voorafgaand aan die verkiezing en aangaande zijn voornemen tegen het lidmaatschap van Wit-Rusland te protesteren;
35. constateert met bezorgdheid dat een verslag van een deskundigengroep van de VN in oktober 2006 tot de conclusie kwam dat conflictdiamanten uit Ivoorkust via Ghana, dat deelneemt aan het Kimberley-proces, in de legitieme diamantenhandel infiltreren; verzoekt de Commissie haar positie als voorzitter van het Kimberley-proces in het jaar 2007 te benutten om de mechanismen ter voorkoming van het op de markt brengen van conflictdiamanten te versterken; beveelt de Commissie aan zich ervoor in te zetten een consensus tot stand te brengen over de wenselijkheid om alle segmenten van de diamanthandel te verplichten betrouwbare systemen in te voeren teneinde diamanten van de mijn tot de verkoop te kunnen volgen, om een doorzichtig en verantwoordelijk beleid in te voeren met door onafhankelijke deskundigen geverifieerde certificaten, en om de betrouwbaarheid van de statistieken over ruwe diamant te verbeteren zodat een doeltreffende en tijdige analyse kan plaatsvinden teneinde de handel in diamant uit conflictgebieden op het spoor te komen;
36. verzoekt de Raad en de Commissie de Verklaring van Oslo van 23 februari 2007 over clustermunitie te steunen, die door 46 landen is ondertekend met het oog op de sluiting tegen 2008 van een internationaal verdrag houdende een verbod op de productie, het gebruik, het transport en de opslag van clusterbommen in overeenstemming met de beginselen van het internationaal humanitair recht; verzoekt de Raad en de Commissie om zich er op Europees niveau voor in te zetten dat de verschillende landen het voorbeeld van het in België en Oostenrijk ingevoerde verbod op clusterbommen volgen, en zich er op internationaal niveau voor in te spannen dat de landen die de Verklaring van Oslo nog niet hebben ondertekend dit alsnog doen;
37. vraagt de Raad en de Commissie verder te gaan met hun krachtige inspanningen voor universele ratificatie van het Statuut van Rome en de noodzakelijke nationale uitvoeringsmaatregelen aan te nemen, conform Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof(14) en het ermee samenhangende actieplan van 4 februari 2004; is ingenomen met het feit dat Tsjaad het Statuut van Rome onlangs heeft geratificeerd, hetgeen het totale aantal aangesloten staten per 1 januari 2007 op 104 brengt; roept de Tsjechische Republiek, die het Statuut van Rome als enige lidstaat nog niet heeft geratificeerd, met klem op dit onverwijld te doen; roept de Raad en de Commissie in dezelfde geest op derde landen aan te moedigen om op hun grondgebied justitiële overgangsinstellingen te bevorderen die ertoe kunnen bijdragen dat er recht wordt gedaan aan de slachtoffers van ernstige mensenrechtenschendingen;
38. is ingenomen met het feit dat er verwijzingen naar Internationaal Strafhof zijn opgenomen in verscheidene nieuwe actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (met betrekking tot Egypte, Jordanië, Moldavië, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Libanon en Oekraïne) en dat hierover onderhandeld wordt in het kader van zowel andere nieuwe actieplannen als overeenkomsten inzake partnerschap en samenwerking met verscheidene landen; staat volledig achter de via het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) verlopende financiering door de Commissie van het werk van, onder andere, de Coalitie voor het Internationaal Strafhof, "No Peace Without Justice", de Internationale Federatie voor de rechten van de mens en de Parlementariërs voor wereldwijde actie ter ondersteuning van de ratificatie en uitvoering van het Statuut van Rome;
39. erkent het belang dat de ratificatie van het Statuut van Rome door de VS op mondiaal niveau zou hebben; doet nogmaals een oproep aan de Raad en de Commissie om de VS op alle beschikbare manieren aan te moedigen tot ondertekening en ratificatie van het Statuut van Rome en hun sterke afkeuring uit te spreken over de pogingen van de VS om andere landen actief te weerhouden van ratificatie van het Statuut en derde landen concurrerende overeenkomsten, zoals bilaterale vrijwaringsovereenkomsten, voor te stellen;
40. dringt er bij alle lidstaten op aan hun volledige medewerking te verlenen aan internationale strafrechtmechanismen, met name waar het erom gaat voortvluchtige beschuldigden voor de rechter te brengen;
41. dringt er bij alle lidstaten op aan actief bij te dragen aan internationale justitiële ad hoc-mechanismen, met name mechanismen die uit giften worden gefinancierd;
42. benadrukt dat de voornoemde justitiële overgangsmechanismen onder geen beding mogen afwijken van de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, aangezien dit de enige manier is om gerechtigheid voor slachtoffers te garanderen en te voorkomen dat de meest ernstige mensenrechtenschendingen ongestraft blijven;
Resultaten op het gebied van de EU-richtsnoeren voor de mensenrechten
43. waardeert zowel de voortdurende inspanningen tot tenuitvoerlegging van de methodes en beleidsprioriteiten die worden geschetst in de vijf EU-richtsnoeren inzake mensenrechten als de productie van effectbeoordelingen voor elk van deze richtsnoeren, waarbij gemeten wordt hoe effectief zij zijn in het teweegbrengen van veranderingen in derde landen; is bezorgd over de regelmatige berichten waaruit blijkt dat de ambassades van EU-lidstaten in derde landen alsmede EU-missies weinig of geen kennis hebben van de richtsnoeren;
44. vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat al haar personeel, in het bijzonder het personeel dat op het gebied van ontwikkelingsbeleid werkt, voldoende op de hoogte is van de richtsnoeren inzake mensenrechten; erkent de noodzaak tot grotere transparantie in de manier waarop verschillende richtsnoeren worden uitgevoerd, hetgeen ook geldt voor de feedback naar aanleiding van individuele gevallen en informatie over door NGO's ondernomen actie; vraagt om regelmatige en transparante evaluatie van de implementatie van de EU-richtsnoeren waarbij het Parlement wordt betrokken, zodat het een actieve rol kan spelen bij het afleggen van verantwoording;
45. prijst het voornemen van het Duitse voorzitterschap om EU-richtsnoeren voor de mensenrechten vast te leggen inzake de rechten van het kind; moedigt het aan het Parlement, de Commissie en de burgermaatschappij te raadplegen over de details van zulke richtsnoeren en zo nodig samen te werken met het toekomstige Portugese voorzitterschap om de invoering van dergelijke richtsnoeren te kunnen voltooien die moeten doelen op een effectieve uitbanning van kinderarbeid, waarbij de nadruk dient te liggen op onderwijs voor kinderen, dat een van de millenniumdoelstellingen vormt;
46. stelt vast dat EU-richtsnoeren zich op verschillende wijze verhouden tot verschillende landen en dat verschillende omstandigheden vragen om een individueel plan voor de uitvoering van de richtsnoeren;
47. wijst op de verantwoordelijkheid van de speciale vertegenwoordigers van de EU en de EU-missies voor het bekend maken van de EU-richtsnoeren; moedigt een proactievere benadering aan bij het bekend maken van de richtsnoeren op alle niveaus; onderstreept het probleem met middelen en personeel binnen EU-missies in derde landen als het gaat om het bewustzijn van de richtsnoeren, het toezicht en de uitvoering; roept de vertegenwoordigingen van de lidstaten in derde landen en de delegaties van de Commissie op om hun werkzaamheden beter te coördineren en van gezamenlijke structuren en gezamenlijk personeel gebruik te maken teneinde over de gehele wereld echte "ambassades van de Europese Unie" te creëren en daarmee verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van de mensenrechten;
Doodstraf
48. dringt er bij de voorzitterschappen op aan de afschaffing van de doodstraf te blijven stimuleren door prioriteit te verlenen aan een specifiek aantal landen waar vooruitzicht is op een positieve verandering in beleid;
49. moedigt de voorzitterschappen aan bekend te maken op welke landen zij zich willen richten in het kader van de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf in de zogenaamde "landen die op een keerpunt staan"-campagne, die gericht is op staten waarvan het beleid inzake doodstraf in beweging is; spoort de Raad en de Commissie aan zich in te zetten voor een bredere ondersteuning voor initiatieven van de huidige Algemene Vergadering van de VN om tot een wereldwijd moratorium op de doodstraf te komen in de aanloop naar een totale afschaffing ervan, met inbegrip van veroordelingen; dringt er bij de Raad op aan de richtsnoeren, die van 1998 dateren, te herzien, zodat sinds die tijd ontwikkelde, nieuwe elementen en strategieën beschouwd kunnen worden;
50. stelt voor dat de Raad de richtsnoeren op zulke wijze herziet, dat de EU kan optreden in "individuele gevallen die speciale aandacht vereisen", die niet onder de minimumeisen van de VN vallen, zoals vastgelegd in de richtsnoeren;
51. vraagt het voorzitterschap de overgebleven landen, die het Tweede facultatieve protocol bij het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) nog niet hebben ondertekend en geratificeerd, aan te moedigen om dit te doen, alsmede de lidstaten die het protocol nr. 13 bij het EVRM inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden nog niet hebben ondertekend(15); erkent in dat opzicht dat de richtsnoeren inzake de doodstraf met meer samenhang zouden kunnen worden uitgevoerd als de lidstaten dergelijke protocollen en verdragen zouden ondertekenen en ratificeren;
52. is ingenomen met de organisatie van het derde wereldcongres tegen de doodstraf in Parijs (1-3 februari 2007) en sluit zich aan bij zijn slotverklaring; is voornemens een vervolg op dit congres te organiseren, in het bijzonder door de parlementaire dimensie van de wereldcampagne tegen de doodstraf te ontwikkelen en de zaak onder de aandacht te brengen via zijn interparlementaire delegaties en door deel te nemen in de gezamenlijke parlementaire assemblées; verzoekt de Raad en de Commissie iedere gelegenheid aan te grijpen om regionale allianties voor de afschaffing van de doodstraf te ondersteunen, met speciale aandacht voor de Arabische landen;
53. is ingenomen - als een goed voorbeeld van doeltreffende toepassing van de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf - met de gecoördineerde en publieke reactie van de EU-vertegenwoordigingen in Peru op de voorstellen om de doodstraf in dat land in meer gevallen te laten gelden, hetgeen strijdig is met de Peruaanse grondwet en het Amerikaans verdrag inzake rechten van de mens;
54. juicht de gecoördineerde en doeltreffende – zowel publiek als achter de diplomatieke schermen gevoerde – actie van het Europees Parlement, de Commissie, de betrokken lidstaten en NGO's toe die heeft geleid tot het soevereine besluit van de president van Pakistan om het doodvonnis tegen Mirza Tahir Hussain, een Brits staatsburger die 18 jaar in de dodencel heeft gezeten, in gevangenisstraf om te zetten en hem uiteindelijk vrij te laten; dringt er bij de EU op aan individuele gevallen op basis van de EU-richtlijnen inzake de doodstraf te blijven aankaarten en beveelt de Raad en de Commissie aan in dit verband effectief gebruik te maken van de parlementaire dimensie, met name in de vorm van tijdige en zinvolle interventies door interparlementaire delegaties;
Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling
55. is ingenomen met de inwerkingtreding op 22 juni 2006 van het Facultatieve protocol bij het Verdrag tegen foltering (OPCAT); stelt vast dat slechts 19 EU-lidstaten het Protocol tot nu toe hebben ondertekend en slechts 9 het hebben geratificeerd(16); verzoekt alle EU-lidstaten die OPCAT tot nu toe niet hebben ondertekend en geratificeerd nadrukkelijk om dit in het komende jaar te doen;
56. is ingenomen met het feit dat het startsein is gegeven voor het Internationaal Verdrag tot bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen; verzoekt alle lidstaten dit verdrag spoedig te ondertekenen en ratificeren;
57. adviseert de EU om ook in de toekomst individuele gevallen van foltering aan de orde te stellen onder verwijzing naar de folterrichtsnoeren op dezelfde manier waarop zij dit gedaan heeft met doodstrafzaken onder verwijzing naar de doodstrafrichsnoer;
58. geeft zijn goedkeuring aan het besluit van de Raad om de voorwaarden van bepaalde diplomatieke stappen openbaar te maken, en erkent dat deze stap naar meer transparantie zal leiden; vraagt de Raad en de Commissie om bijzondere aandacht te geven aan de conclusies en aanbevelingen uit de studie van het Parlement aangaande de implementatie van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;
59. onderstreept dat er minimaal gebruik is gemaakt van politieke dialogen, verklaringen en diplomatieke stappen gezien de werkelijke praktijk van het folteren, terwijl deze richtsnoeren reeds in 2001 waren aangenomen; moedigt toekomstige voorzitterschappen aan om te zorgen voor de beoordeling, evaluatie en planning van de folterrichtsnoeren; vraagt de Raad om in het toekomstige evaluatieproces van die richtsnoeren rekening te houden met de aanbevelingen die in dezen zijn gedaan in de door zijn Subcommissie mensenrechten (commissie buitenlandse zaken) in opdracht gegeven studie; moedigt de EU aan om de reikwijdte van implementatie te vergroten door in de eerste plaats een procedure te ontwikkelen voor het herkennen van individuele gevallen in bepaalde landen en voor het nemen van politieke stappen;
60. adviseert het Duitse en Portugese voorzitterschap de reeks politieke maatregelen naar aanleiding van folteringpraktijken voort te zetten wanneer en waar dit relevant is; onderstreept echter dat politieke maatregelen alleen niet voldoende zijn en dat andere, aanvullende acties op consequente wijze moeten worden uitgevoerd na een grondige analyse van de plaatselijke omstandigheden, bijvoorbeeld door de banden te versterken met maatschappelijke organisaties die werken op het gebied van foltering en slechte behandeling, en een doeltreffende manier te zoeken voor het behandelen van individuele gevallen van foltering en slechte behandeling naast de inzet van bekende mensenrechtenactivisten om de samenhang en continuïteit van het optreden van EU-missies die zich toeleggen op het bestrijden van foltering en slechte behandeling in derde landen te garanderen;
61. benadrukt dat zowel de regelmatige aanwezigheid van het voorzitterschap of het Raadssecretariaat in de relevante VN-commissies als de verdere samenwerking met de Raad van Europa en diens Comité ter preventie van foltering substantiële en bruikbare materiële inbreng kan leveren voor de besluitvorming op het gebied van politieke maatregelen jegens bepaalde landen;
62. verzoekt de Raad en de Commissie nadrukkelijk om politieke druk te blijven uitoefenen op alle internationale partners van de EU met betrekking tot de ratificatie van internationale verdragen voor het uitbannen van foltering en slechte behandeling, alsmede voorzieningen voor de rehabilitatie van slachtoffers van foltering; vraagt de EU om de strijd tegen foltering en slechte behandeling de hoogste prioriteit te geven in haar mensenrechtenbeleid, in het bijzonder door een versterkte implementatie van de EU-richtsnoeren en alle andere EU-instrumenten zoals EIDHR en door ervoor te zorgen dat de EU-lidstaten ervan afzien te vertrouwen op diplomatieke garanties van de kant van derde landen waar personen een reëel risico lopen aan foltering of slechte behandeling te worden blootgesteld;
63. bekrachtigt dat genitale verminking van vrouwen een schending vormt van het mensenrecht op lichamelijke integriteit en is verontrust over pogingen om dergelijke verminkingen gelijk te stellen aan algemeen erkende medische praktijken;
Kinderen en gewapende conflicten (CAAC)
64. is ingenomen met de benoeming van Radhika Coomaraswomy als speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten in april 2006, die de opdracht heeft methodes te ontwikkelen voor het geven van tastbare bescherming aan kinderen die zijn getroffen door gewapende conflicten en voor het garanderen van de volledige tenuitvoerlegging van internationale standaarden en normen op het gebied van de bescherming van kinderen;
65. is ingenomen met de door de Franse minister van Buitenlandse zaken en het Kinderfonds van de VN (UNICEF) in februari 2007 georganiseerde conferentie met de titel "Bevrijd kinderen van de oorlog" en met de aanvaarding van de principes en richtsnoeren van Parijs voor kinderen die betrokken zijn bij gewapende strijdkrachten of groepen en ziet dit als een belangrijke stap voor het motiveren van de internationale gemeenschap tot het bevorderen van de bescherming, het doen toenemen van het bewustzijn en het centraal stellen van het probleem van kinderen in gewapende conflicten bij het bewaren van en bouwen aan vrede;
66. benadrukt dat meisjessoldaten aanleiding tot grote bezorgdheid geven, aangezien zij het slachtoffer worden van seksuele uitbuiting en na hun demobilisatie vaak verstoten worden door hun gemeenschap, en dringt aan op maatregelen die op hun problematiek zijn toegesneden en hen helpen om na de demobilisatie een nieuw leven op te bouwen en zich in het burgerbestaan te integreren;
67. verzoekt alle lidstaten de facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind te ratificeren;
68. wijst erop dat veel landen, waaronder enkele EU-lidstaten, kinderen trainen voor gewapende conflicten; dringt er bij alle landen op aan stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat personen jonger dan 18 jaar niet worden getraind voor gewapende conflicten;
69. is ingenomen met de strategie voor tenuitvoerlegging (IS) die is aangenomen in april 2006 door het Oostenrijkse voorzitterschap, waarin specifieke aanbevelingen voor actie zijn opgenomen, en met zijn aanwijzingen dat problemen rondom mensenrechten systematisch in aanmerking zouden moeten worden genomen in de beginfase van het plannen van operaties in het kader van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVBD); prijst de inspanningen die het Finse voorzitterschap zich heeft getroost voor de implementatie van de IS; betreurt het dat de politieke instrumenten die de EU ter beschikking staan (zoals diplomatieke stappen en dialogen) sinds het aannemen van de richtsnoeren in 2003 niet optimaal zijn benut;
70. benadrukt dat het belangrijk is om zich te blijven concentreren op de richtsnoeren in aanvulling op de IS, aangezien de richtsnoeren holistischer zijn; betreurt het dat het Finse voorzitterschap zeer weinig diplomatieke en andere stappen heeft genomen op het gebied van CAAC; staat erop dat de EU hoge kwaliteitseisen en diepgang handhaaft bij het monitoren van en het rapporteren over CAAC; verzoekt de Commissie en de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB te waarborgen dat de toekomstige voorzitterschappen volledig rekening houden met de IS;
71. vraagt de Commissie en de Raad om een vragenlijst op te stellen waar hoofden van missies gebruik van kunnen maken bij het maken van hun regelmatige verslag; vraagt de Commissie en de Raad een lijst van criteria op te stellen voor het bepalen of een land 'prioriteit' is en vraagt de Commissie en de Raad om vaker met belanghebbenden te overleggen om hun mening in te winnen; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan een document op te stellen zoals is voorgesteld in de aanbevelingen van de IS, dat voorstellen bevat over de tenuitvoerlegging van Resolutie 1612 (2005) van de VN-Veiligheidsraad;
72. roept de Commissie op om de doelstellingen van de richtsnoeren beter tot uitdrukking te brengen door de CAAC in alle beleidsgebieden te integreren, met inbegrip van de ontwikkelingssamenwerking;
73. is ingenomen met de oproep van de Commissie van begin 2006 om voorstellen te doen waaruit een keuze kan worden gemaakt voor het financieren van projecten die de strijd aangaan met vrouwenhandel en de rechten proberen te beschermen van kwetsbare groepen in gewapende conflicten, in het bijzonder de rechten van kinderen;
74. is ook ingenomen met de aanvaarding in december 2006 van het EU-concept voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie, waarin sterke en systematische verwijzingen worden gedaan naar kinderen, evenals met de EG-steun (via het directoraat-generaal humanitaire hulp van de Commissie, ECHO) voor het door UNICEF geleide proces van herziening van de 'Cape Town Principles' inzake de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van kinderen;
Mensenrechtenactivisten
75. benadrukt dat de volledige implementatie van de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenactivisten uit 2004 tot prioriteit moet worden gemaakt en dat de in juni 2006 aangenomen aanbevelingen van de Raad door concrete actie moet worden gevolgd op basis van de eerste beoordeling van de uitvoering van de richtsnoeren door het Oostenrijkse voorzitterschap; moedigt de Raad aan het zetten van gepaste verdere diplomatieke stappen en het evalueren van het effect van maatregelen die ten behoeve van individuele personen zijn genomen gemakkelijker te maken door een centrale database te creëren van de politieke stappen van de EU;
76. benadrukt dat de EU eenieder die actief is binnen de EU in Brussel, in hoofdsteden en op het niveau van missies moet sensibiliseren wat betreft het bestaan, het doel, de inhoud en de operationele toepassing van de richtsnoeren ; erkent dat de interne sensibilisering gericht moet zijn op een beter begrip van het werk van mensenrechtenactivisten; vraagt de Commissie en de lidstaten om workshops te organiseren voor zowel de regionale departementen als het personeel in delegaties, ambassades en consulaten over de toepassing van die richtsnoeren , waarbij mensenrechtenactivisten in een vroeg stadium moeten deelnemen, en om uitwisselingen van goede praktijken te organiseren betreffende het leveren van financiële en niet-financiële hulp aan mensenrechtenactivisten; stelt dat hoge prioriteit moet worden gegeven aan het plan om visums te verlenen aan mensenrechtenactivisten die in groot gevaar verkeren, zoals wordt aanbevolen door de Raad;
77. benadrukt dat het belangrijk is om het handboek voor de implementatie van de richtlijnen beschikbaar te maken voor mensenrechtenactivisten ter plaatse; moedigt de COHOM aan om vertalingen van de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenactivisten te verspreiden in de EU-talen die lingua franca zijn in derde landen en in belangrijke niet-EU-talen onder regionale desks en ambassades/delegaties; benadrukt dat EU-missies op proactievere wijze een handreiking moeten doen naar de lokale mensenrechtenactivisten;
78. vraagt de Raad en de Commissie om de situatie van mensenrechtenactivisten systematisch ter sprake te brengen tijdens alle politieke dialogen met inbegrip van de bilaterale dialogen met EU-lidstaten; vraagt de Raad om het Parlement systematisch te informeren over de implementatie van de richtsnoeren ter plaatse en het volledig te betrekken in het evaluatieproces; is ingenomen met het feit dat het beschermen van mensenrechtenactivisten, waartoe ook het instellen van dringende beschermende maatregelen behoort, één van de prioriteiten is van de EIDHR; is ook ingenomen met het initiatief van de wereldwijde EU-campagne ter ondersteuning van vrouwelijke mensenrechtenactivisten; neemt nota van de verslagen en aanbevelingen van de speciale afgezant van de VN inzake mensenrechtenactivisten, Hina Jilani;
Richtsnoeren voor dialogen inzake mensenrechten en erkende beraadslagingen met derde landen
79. onderstreept dat de mondiale strategie van de Europese Unie ter bevordering van de mensenrechten en de democratie niet alleen op bilaterale of multilaterale betrekkingen tussen staten kan worden gebaseerd, maar dat daarbij zover mogelijk niet-gouvernementele actoren dienen te worden betrokken, met inbegrip van parlementsleden, academici, intellectuelen, journalisten, verdedigers van democratische waarden, activisten, verantwoordelijken van NGO's en opinieleiders;
80. is ingenomen met het feit dat de Raad een document heeft opgesteld dat een overzicht geeft van de dialogen en beraadslagingen inzake mensenrechten; vraagt de Raad om het initiatiefverslag van het Parlement over de evaluaties van dialogen en vergaderingen inzake mensenrechten met derde landen, dat momenteel wordt opgesteld, in overweging te nemen; betreurt het in dit kader dat de evaluatie van de Raad vertrouwelijk werd verklaard en vraagt de Raad om welwillend te reageren op de uitnodiging om samen met het Parlement een systeem te ontwikkelen waarin bepaalde leden van het Europees Parlement op de hoogte kunnen worden gehouden van geheime activiteiten; stelt nogmaals voor dat een dergelijk systeem gemodelleerd zou kunnen worden naar het systeem voor het informeren van bepaalde leden van het Parlement over vertrouwelijk materiaal inzake veiligheid en defensie; stelt zich op het standpunt dat dialogen over de mensenrechten in het algemeen op transparante wijze dienen te worden georganiseerd en gevoerd en dat gepaste middelen moeten worden gevonden om dit te bereiken;
81. benadrukt dat de dialoog tussen de EU en China met betrekking tot de mensenrechten aanmerkelijk versterkt en verbeterd moet worden; erkent dat China nu heeft besloten om alle doodstrafzaken door het Hoge Gerechtshof te laten beoordelen, maar blijft verontrust over het feit dat China wereldwijd nog steeds het grootste aantal executies voltrekt; wijst erop dat de reputatie van China op het gebied van mensenrechten nog steeds zorgwekkend is; vraagt de Raad om in openbare zitting na besprekingen een gedetailleerder overzicht te geven aan het Parlement; benadrukt het belang van het herhalen van punten die in eerdere dialogen aan de orde zijn gesteld; steunt de Commissie en de Raad in het zoeken naar mogelijkheden om de dialoog te verbeteren; merkt op dat er, ondanks de aanzienlijke economische hervormingen, nog steeds problemen rondom politieke en menselijke rechten bestaan, zoals politieke gevangenen, dwangarbeid, het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en religie, de rechten van religieuze en etnische minderheden, het Laogai-kampsysteem en beweringen over het wegnemen van organen; merkt op dat zulke problemen meer aandacht zouden moeten krijgen in de aanloop naar de Olympische Spelen in Peking; dringt er bij de EU op aan om ervoor te zorgen dat de handelsrelaties met China afhankelijk worden gesteld van hervormingen op mensenrechtengebied en roept de Raad in dit verband op tot een grondige beoordeling van de situatie met betrekking tot de mensenrechten voordat een nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten; verzoekt de Raad en de Commissie de kwestie Tibet ter tafel te brengen en de versterking van de dialoog tussen de regering van de Volksrepubliek China en de gezanten van de Dalai Lama actief te ondersteunen;
82. beschouwt het als zeer zorgwekkend dat de dialoog over mensenrechten met Iran sinds 2004 is onderbroken als gevolg van een gebrek aan medewerking van de kant van Iran; betreurt het dat er volgens de Raad geen vooruitgang is geboekt; verzoekt Iran nadrukkelijk de dialoog te hervatten en, op basis van de inbreng van de EU, criteria te definiëren voor echte verbeteringen op het vlak van de mensenrechten; roept de Commissie op om in het kader van het EIDHR alle nodige maatregelen te nemen om contacten en samenwerking met het Iraanse maatschappelijk middenveld te bevorderen en de democratie en mensenrechten verder te ondersteunen; maakt zich ernstig zorgen over de verslechtering van de mensenrechtensituatie in Iran en wijst daarbij vooral op de toegenomen onderdrukking van mensenrechtenactivisten; betreurt daarnaast dat Iran de doodstraf blijft toepassen onder omstandigheden die strijdig zijn met internationale normen en spreekt in het bijzonder zijn afkeuring uit over executies van jeugdige daders; dringt er bij de Raad op aan om in alle contacten met de Iraanse regering zijn bezorgdheid te uiten over de mensenrechtensituatie in het land en zijn inspanningen te richten op de bescherming van mensenrechtenactivisten en vooral vrouwen, en om de Iraanse regering er toe over te halen per direct een moratorium in te stellen op executies, als eerste stap in de richting van afschaffing;
83. merkt op dat het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland wordt voortgezet; steunt de Raad in zijn streven dit overleg te ontwikkelen tot een openhartige en oprechte mensenrechtendialoog tussen de EU en Rusland, en verlangt de deelname van het Europees Parlement en Europese en Russische NGO's aan een dergelijk proces; betreurt dat de EU er slechts ten dele in is geslaagd een beleidswijziging te bewerkstelligen omdat zij netelige onderwerpen aan de orde heeft gesteld, zoals de situatie in Tsjetsjenië, de straffeloosheid, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de wijze waarop mensenrechtenactivisten worden behandeld, de onafhankelijkheid van de media en de vrijheid van meningsuiting, de behandeling van etnische minderheden, eerbiediging van de rechtsstaat en de bescherming van de mensenrechten in het leger, discriminatie op grond van seksuele geaardheid, alsmede andere kwesties; is verontrust over het feit dat Russische wetgeving de activiteiten van NGO´s aan banden legt; wijst op de dreiging die veel journalisten en mensenrechtenactivisten ondervinden en is nog altijd verbijsterd over de koelbloedige moord op Anna Politkovskaja; verwacht dat Rusland in de toekomst betere maatregelen zal nemen om de vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten en mensenrechtenactivisten te waarborgen; is in dit kader van mening dat de samenwerking met mensenrechtenmechanismen van de VN, evenals de ratificatie van alle relevante mensenrechtenverdragen als prioriteit moeten worden beschouwd; maakt zich zorgen over beweringen dat de Russische regering achter de vergiftiging van Alexander Litvinenko zit, die stierf in Londen in november 2006; is eveneens bezorgd over nieuwe beschuldigingen die zijn geuit tegen Mikhail Khodorkovsky, de voormalig topman van Yukos die in 2003 werd aangehouden, en is evenzeer bezorgd over de behandeling die hij naar verluidt in gevangenschap ondergaat; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan dergelijke zaken bij de Russische autoriteiten op het hoogste niveau en in het kader van de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst ter tafel te brengen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan om, naast de mensenrechtenclausule, duidelijkere verplichtingen en efficiëntere bewakingsinstrumenten vast te stellen teneinde de mensenrechtensituatie in dit land daadwerkelijk te verbeteren;
84. is ingenomen met de inspanningen die de Raad, de Commissie en het Europees Parlement tot nu toe hebben gedaan om schending van de mensenrechten in Wit-Rusland tegen te gaan; benadrukt dat dit beleid moet worden voortgezet, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan schendingen van de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzame vereniging en vergadering, evenals schendingen van de rechten van nationale minderheden; wijst erop dat de politieke oppositie in Wit-Rusland moet worden ondersteund, aangezien deze het doelwit is van onderdrukking;
85. roept de Commissie en de Raad op, zoals al is gedaan voor Marokko en Jordanië en gepland staat voor Egypte, Tunesië en Libanon, subcomités voor de mensenrechten met alle naburige landen op te zetten om de mensenrechten en de democratie te bevorderen; herhaalt zijn verzoek te worden betrokken bij de voorbereiding van deze bijeenkomsten en behoorlijk te worden geïnformeerd over de uitkomst ervan;
86. erkent dat er pogingen zijn gedaan om met Oezbekistan een dialoog over de mensenrechten te beginnen, maar merkt dat dit onmogelijk is gebleken door het onvermogen van Oezbekistan om een dergelijke dialoog op een constructieve manier te benaderen; is tegelijkertijd van oordeel dat het aangaan van een mensenrechtendialoog met Oezbekistan niet zou mogen leiden tot het opheffen van sancties die dit land zijn opgelegd zolang er geen vooruitgang wordt geboekt op het gebied van mensenrechten en democratie; verzoekt de Raad derhalve de mensenrechtensituatie eerst grondig te evalueren alvorens een besluit te nemen;
87. heeft er vertrouwen in dat de vooruitgang die is geboekt in het zespartijenoverleg zal bijdragen aan een gunstiger politiek klimaat waarin de mensenrechtendialoog met de Democratische Volksrepubliek Korea kan worden hervat; roept de Commissie en de Raad op om in hun contacten en onderhandelingen met de Democratische Volksrepubliek Korea alles in het werk te stellen om dit doel te bereiken;
88. neemt nota van de onderhandelingen van de Commissie en de Raad inzake het toetredingstraject van Turkije en de problemen die hierbij zijn ondervonden; vindt in het bijzonder dat er weinig vooruitgang is geboekt en dat er meer inspanningen moeten worden gedaan op het gebied van mensenrechtenkwesties in Turkije, vooral wat betreft godsdienstvrijheid voor alle religieuze gemeenschappen en de volledige uitoefening van hun eigendomsrechten, de bescherming van minderheden en de vrijheid van meningsuiting en de mensenrechten van de bevolking van Koerdische origine in het zuidoosten van het land; veroordeelt de tragische moord op journalist Hrant Dink in januari 2007, die het groeiende nationalistische gevoel in bepaalde geledingen van de Turkse samenleving illustreert, maar vindt het bemoedigend dat deze moord in het hele land, ook door de regering, voluit werd veroordeeld en dat de moordenaars snel zijn gevat; moedigt de Turkse regering aan artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht, dat de vrijheid van meningsuiting in de media onmiskenbaar beperkt, te amenderen;
89. verzoekt de Raad en de Commissie om, met name in postconflictsituaties, waaronder situaties waarin de verkrachting van vrouwen en meisjes werd ingezet als oorlogswapen en waarin geweld tegen vrouwen nog steeds wijdverbreid is, de inspanningen van partnerlanden om mensenrechtenschendingen uit het verleden als bewijs te zien voor hun huidige toewijding aan mensenrechtenkwesties;
90. onderstreept dat tijdens dialogen en beraadslagingen over mensenrechten, de EU-instellingen alle kwesties waarover zij zich zorgen maken wat betreft schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, alsook gevallen van discriminatie, ter tafel moeten brengen; onderstreept het belang van een dergelijke dialoog en beraadslagingen, als deze schendingen wijdverbreid en/of systematisch zijn en erkent dat internationale druk dreigende schendingen kan helpen voorkomen;
91. stelt met verontrusting vast dat de deelname van het Parlement in dialogen en beraadslagingen over mensenrechten niet altijd zo alomvattend is als zou moeten en moedigt de Raad en de Commissie aan om een dialoog aan te gaan over sterkere deelname van de leden van het Europees Parlement;
Algemeen toezicht op de activiteiten van de Commissie en de Raad met inbegrip van de resultaten van de twee voorzitterschappen
92. prijst de samenwerking tussen het Finse en Oostenrijkse voorzitterschap die het garanderen van een consistente benadering van mensenrechten- en democratiekwesties als doel had; kijkt uit naar de voortzetting van dit samenwerkingsproces tijdens het Duitse, Portugese en Sloveense voorzitterschap;
93. steunt de Raad en de Commissie in hun sterke houding tegen de voortdurende schendingen van de mensenrechten en de democratie in Birma/Myanmar en de inzet van de EU om de eerder vastgestelde doelstellingen te bereiken, namelijk de totstandbrenging van een legitieme, democratisch verkozen burgerregering die de mensenrechten respecteert en normale betrekkingen met de internationale gemeenschap herstelt; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan het gemeenschappelijk standpunt van EU te versterken door doeltreffendere en gerichte sancties op te leggen, in het licht van de realiteit dat de situatie in Birma/Myanmar blijft verslechteren; moedigt de Raad en de Commissie aan om - als onderdeel van het gemeenschappelijk standpunt over Birma/Myanmar – zich proactiever in te laten met tot de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN) behorende landen en buurlanden van Birma/Myanmar om hen aan te sporen hun invloed op verantwoordelijke wijze aan te wenden, zodat zij een positieve verandering teweeg kunnen brengen; roept op tot een proactief initiatief dat genomen moet worden door de UNHRC en zou kunnen bestaan uit het houden van een speciale zitting over deze kwestie; moedigt de Raad en de Commissie aan er bij China, India en andere landen die de militaire junta wapens en andere steun blijven bieden, hiermee op te houden en zich aan te sluiten bij de internationale gemeenschap in haar streven positieve veranderingen door te voeren in Birma/Myanmar; stelt vast dat voor Birma/Myanmar nog steeds actie wordt ondernomen op het niveau van de VN-Veiligheidsraad in antwoord op de voortdurende humanitaire crisis in dat land; dringt er bij de Raad en de Commissie op het met China, Rusland en Zuid-Afrika eens te worden over een bindende resolutie, waarin een zinvolle tripartiete dialoog wordt geëist tussen de State, Peace and Development Council, de National League for Democracy en de etnische nationaliteiten, alsook de vrijlating van alle politieke gevangenen, waaronder Aung San Suu Kyi;
94. spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat er geen enkel positief resultaat is geboekt bij de pogingen om de vrijlating te verkrijgen of voor een eerlijke berechting te zorgen van vijf Bulgaarse verpleegsters en een Palestijnse arts die door het Libische regime vanwege het opzettelijk besmetten van kinderen met het HIV-virus worden vastgehouden en ter dood zijn veroordeeld, op basis van bekentenissen die onder foltering zijn verkregen; merkt op dat Libië, ondanks voortdurende inspanningen van de Commissie om via politieke dialoog en door medische verzorging van de besmette kinderen een oplossing te vinden, in deze zaak nog steeds een uitdagende houding inneemt en provocerende verklaringen in de media blijft afleggen; dringt er in dit licht bij de Commissie op aan om haar beleidsinstrumenten ten aanzien van Libië te herzien teneinde een meer doeltreffende aanpak te vinden om deze kwestie spoedig op te lossen en een eind te maken aan een acht jaar durende lijdensweg en flagrante schendingen van de mensenrechten;
95. betreurt dat de Raad en de Commissie hebben verzuimd beslissende actie te ondernemen om de Ethiopische regering ervan te overtuigen alle gekozen parlementsleden en andere politieke gevangenen onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en de verplichtingen na te komen met betrekking tot mensenrechten, democratische principes en de rechtsstaat; herinnert aan de verscheidene resoluties over Ethiopië, die het heeft aangenomen sinds de Ethiopische verkiezingen van 2005 die werden waargenomen door de EU, en met name de meest recente, die werd aangenomen op 16 november 2006(17);
96. roept de Raad en Commissie op de regering van Senegal aan te moedigen en te steunen bij de voorbereiding van een spoedig en eerlijk proces voor Hissène Habré opdat hij voor de rechter reageert op de beschuldigingen van massale schendingen van de mensenrechten;
97. erkent de aanzienlijke gevolgen voor de mensenrechten van de aanhoudende oorlog in Irak en de complexe aard van de huidige, fragiele politieke situatie; verwijst naar de verslagen en resoluties die door het Parlement zijn aangenomen inzake Irak, alsmede naar de aanbevelingen die hierin worden gedaan; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om voortdurend na te gaan hoe de EU een constructievere rol kan spelen in het stabiliseren van Irak; stelt met algehele verbazing vast dat de humanitaire hulp voor Irak tijdelijk is opgeschort door ECHO, niettegenstaande de rampzalige situatie waarin het Iraakse volk en de Iraakse vluchtelingen zich bevinden; is echter ingenomen met het hervatten van deze hulpverlening vanaf februari 2007:
98. prijst de Commissie voor het onder de aandacht brengen van het probleem rond mensenhandel in de EU en dringt erop aan de noodzakelijk maatregelen te nemen om de mensenhandel te bestrijden, met name van vrouwen en kinderen; dringt er bij de Commissie op aan lidstaten ter verantwoording te roepen die niet hebben voldaan aan overeengekomen verdragen en richtlijnen die tegen handel zijn gericht, in het bijzonder Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie(18); benadrukt ook dat bij de bestrijding van mensenhandel ten aanzien van de slachtoffers van de mensenhandel een methode moet worden aangenomen waarin de mensenrechten centraal staan; prijst het Oostenrijkse voorzitterschap in het bijzonder voor het organiseren van een aantal tegen mensenhandel gerichte initiatieven, waaronder een conferentie voor EU-experts in juni 2006 over de implementatie van het EU-plan inzake mensenhandel en neemt nota van de conclusies en aanbevelingen die dit tweedaagse evenement heeft voortgebracht;
99. betreurt het dat het Finse voorzitterschap geen vierde ontmoeting heeft georganiseerd voor het EU-netwerk van contactpunten met betrekking tot personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, hetgeen een uiterst waardevol middel is voor het versterken van de samenwerking tussen EU-lidstaten op het gebied van onderzoek naar en vervolging van internationale misdaden op nationaal niveau; vestigt de aandacht op de verplichting in de conclusies van de Raad aangaande het EU-netwerk tot het houden van één vergadering onder elk voorzitterschap en roept op tot een effectieve tenuitvoerlegging van de conclusies van voorgaande ontmoetingen van het EU-netwerk; vraagt elk voorzitterschap om hiervan een vast punt op zijn programma te maken;
100. is ingenomen met de mededeling van de Commissie met als titel "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind" (COM(2006)0367); hoopt dat de Commissie daarbij een solide basis biedt voor meer effectieve en uitgebreide maatregelen die zijn bedoeld om de meest fundamentele rechten van het kind te beschermen; maakt zich echter zorgen over het toenemende gebrek aan respect voor de rechten van het kind dat op internationaal niveau wordt vertoond;
101. betreurt het dat het geweld in Darfur ongehinderd is doorgegaan en dat de Soedanese regering niet verantwoordelijk is gesteld voor haar herhaaldelijk falen om te voldoen aan internationale eisen en haar burgers tegen geweld te beschermen, maar verwelkomt de aanklachten die het Internationaal Strafhof recentelijk heeft uitgevaardigd; betreurt het dat de EU niet meer unilaterale actie heeft ondernomen inzake de crisis in Darfur en zich niet harder heeft ingezet om de regering van Soedan over te halen tot het aanvaarden van een internationale vredesmacht; benadrukt dat constante diplomatieke druk vereist is om de regering van Soedan te laten zien dat haar verbale beloften gevolgd moeten worden door uitgebreide en consistente pogingen om het geweld in Darfur een halt toe te roepen en dat de internationale gemeenschap het niet zal accepteren wanneer Soedan nog langer zijn beloften en verantwoordelijkheid om zijn burgers te beschermen negeert; dringt er bij de Raad op aan een plan goed te keuren van specifieke, gerichte sancties die het regime in Khartoem worden opgelegd volgens een duidelijk tijdsschema, ingeval het niet aan de eisen van de internationale gemeenschap voldoet; dringt er bij de EU op aan om een bijdrage te leveren aan een internationale vredesmacht (en anderen onder druk te zetten om een bijdrage te leveren) en de afdwinging van de no-fly zone boven Darfur, en te verzekeren dat de Afrikaanse Unie voldoende middelen en assistentie krijgt voor het uitvoeren van haar mandaat; vraagt de EU om aan te dringen op een VN-vredesmissie in Tsjaad met een sterk mandaat voor de bescherming van burgers; roept de lidstaten, de Raad en de Commissie op om hun verantwoordelijkheid op zich te nemen en de bevolking van Darfur effectief te beschermen tegen een humanitaire ramp;
102. roept op tot het vaststellen van een gedragscode die militair en civiel personeel voor vredeshandhaving en humanitaire hulp in acht moeten nemen wanneer zij op missie zijn in conflictgebieden, waarin sancties worden opgenomen voor het niet naleven van de hoge normen die deze gedragscode stelt, vooral als het gaat om vormen van gendergerelateerde geweldpleging;
103. is ingenomen met het feit dat vijf lidstaten een speciale ambassadeur voor mensenrechten hebben aangesteld om, in het bijzonder voor mensenrechten, activiteiten uit te voeren om derde landen te stimuleren en neemt nota van het werk dat op dit moment op dit gebied plaatsvindt; vraagt de andere lidstaten om te overwegen dezelfde stap te nemen;
104. vraagt van de Commissie en de Raad een overzicht van de landen die geen permanente uitnodiging hebben uitgevaardigd aan alle speciale mechanismen, speciale rapporteurs en speciale vertegenwoordigers van de Verenigde Naties;
105. is ingenomen met de ingebruikneming van een EU-lijst met betrekking tot bepaalde landen van 'gevangenen/arrestanten' die speciale aandacht verdienen, als nieuw instrument; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om voor elk derde land waar de mensenrechtensituatie zorgelijk is EU-lijsten op te stellen van 'gevangenen/arrestanten' die speciale aandacht verdienen en herhaalt dat de Raad deze lijst bij elke ontmoeting voor politieke dialoog ter tafel moet brengen; vraagt de Commissie het Parlement te informeren over alle bestaande lijsten;
106. is ingenomen met het feit dat de Commissie en de Raad nu regelmatig lijsten opstellen en vernieuwen van 'aandachtslanden' wat specifieke problemen betreft, met name de lijst van "landen die op het keerpunt staan" inzake de doodstraf, van 'aandachtslanden' wat foltering betreft en van landen waar de situatie van mensenrechtenactivisten bijzonder verontrustend is;
107. is verbaasd dat het secretariaat-generaal van de Raad tot nu toe geen acht heeft geslagen op de beslissingen van 12 december 2005 van de Raad Algemene Zaken, waarin de bepaling is opgenomen dat de geactualiseerde EU-gegevensbladen van de Raad over mensenrechten ter beschikking gesteld moeten worden van alle EU-instellingen(19); ziet de huidige versie van die informatiebladen graag zo snel mogelijk tegemoet;
108. is ingenomen met de erkenning door de Raad dat het onlangs aangenomen Internationaal Verdrag voor de rechten van mensen met een handicap de EU verder in staat stelt haar aandacht naar buiten te richten bij de bevordering en bescherming van de rechten van gehandicapten en verzoekt de EU, in het kader van dit nieuwe Verdrag, effectiever toezicht te houden op de mensenrechtensituatie van personen met een beperking in derde landen met het oog op de verslaglegging over de belangrijkste resultaten in 2009-2010;
109. dringt erop aan dat alle gesprekken met derde landen, instrumenten, documenten en verslagen op het gebied van mensenrechten en democratie met inbegrip van de jaarverslagen expliciet ingaan op gevallen van discriminatie met inbegrip van problemen rond etnische minderheden, van godsdienstvrijheid met inbegrip van discriminatoire praktijken jegens minderheidsgodsdiensten, en expliciet de bescherming en bevordering van de rechten van etnische minderheden, van de mensenrechten van vrouwen, van de rechten van kinderen, van de rechten van inheemse volkeren, van gehandicapten met inbegrip van mensen met een verstandelijke handicap en van mensen van alle seksuele geaardheden, waarbij hun organisaties volledig betrokken moeten worden, zowel in de EU als in derde landen, voor zover van toepassing;
110. is van mening dat een actief beleid ter bevordering van de mensenrechten niet kan worden beperkt tot de gevallen die de meeste publieke aandacht krijgen; wijst erop dat ernstige schendingen van rechten plaatsvinden in de marge van het openbaar toezicht, in gesloten instellingen voor kinderen, ouderen en zieken, en in gevangenissen; wijst op de noodzaak voor de Unie om deskundigenonderzoek uit te voeren naar het bestaan van deze instellingen;
111. vraagt de Raad om opnieuw de procedure te bekijken voor het op een lijst zetten van terroristische groepen en ook na te denken over een duidelijke methode voor het verwijderen van groepen van de lijst als zij dit verdienen (met inachtneming van hun houding, geschiedenis en daden);
112. is van mening dat een helder, efficiënt en geharmoniseerd gemeenschappelijk beleid inzake controle op de uitvoer van wapens, dat verankerd wordt in een wettelijk bindende gedragscode, een beslissende rol kan vervullen in de strijd tegen terrorisme, het voorkomen van conflicten, het bewaren van regionale stabiliteit en het bevorderen van de mensenrechten; roept het EU-voorzitterschap, de Raad, de Commissie en de lidstaten op te blijven ijveren voor de totstandkoming van een internationaal verdrag inzake wapenhandel;
113. betreurt, zoals tot uitdrukking gebracht in zijn resolutie van 14 februari 2007, dat de Raad en EU-Voorzitterschappen er niet in zijn geslaagd hun verplichtingen na te komen om het Parlement volledig op de hoogte te houden van de belangrijkste aspecten en fundamentele keuzes op het gebied van het GBVB met betrekking tot de werkzaamheden van zijn Tijdelijke Commissie verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen;
114. onderstreept dat in deze fase, nu het voor de EU niet mogelijk is Wit-Rusland volledig te laten deelnemen aan het nabuurschapsbeleid, de EU iedere poging moet blijven doen geschikte manieren te vinden om verdere anti-democratische ontwikkelingen en schendingen van de mensenrechten te voorkomen in dit land dat direct grenst aan de EU; roept daarom de Raad en de Commissie op de situatie in Wit-Rusland nauwkeurig te bewaken en hun steun voor de activiteiten van het maatschappelijk middenveld, NGO's en de politieke oppositie te vergroten;
De programma's voor buitenlandse hulp van de Commissie Het Europese instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR)
115. is ingenomen met het feit dat de Commissie en de Raad het met het Parlement op zijn aandringen eens zijn geworden over het feit dat er een speciaal financieringsinstrument (het EIDHR) nodig is voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de hele wereld;
116. is ingenomen met de beraadslagingen die de Commissie met NGO's en het maatschappelijk middenveld heeft gevoerd over de implementatie van het nieuwe EIDHR; roept op tot volledige transparantie in de wijze waarop geld wordt besteed en projecten worden gekozen en beoordeeld met behulp van dat instrument;
117. is ingenomen met de aanname in het kader van het EIDHR van een nieuwe maatregel (als een van de ad hoc maatregelen die recentelijk zijn ingevoerd volgens dit instrument), die het mogelijk maakt urgente actie te ondernemen ter bescherming van de mensenrechtenactivisten zonder dat een aanbestedingsprocedure nodig is; roept de Commissie op deze nieuwe maatregel snel en effectief in te voeren;
118. stelt vast dat van de totale gebruikte EIDHR-gelden (35 176 103 EUR) 23% is gebruikt voor verkiezingswaarnemingsmissies van de Europese Unie in 2006 en dat dergelijke missies zijn uitgevoerd in 13 landen en gebieden, waaronder Atjeh, Fiji en de Democratische Republiek Congo;
119. stelt vast dat een groot gedeelte (49%) van de totale EIDHR-gelden voor projecten die in 2006 zijn aangenomen aan grote thematische projecten is besteed en slechts een klein gedeelte (24%) aan microprojecten die door EG-delegaties zijn uitgevoerd; verwacht dat het nieuwe financiële instrument de Commissie in staat zal stellen om NGO's te financieren die een belangrijke rol spelen in het bevorderen van de mensenrechten en de democratie in hun landen, maar niet wettelijk erkend zijn door de autoriteiten in die landen;
120. blijft het als een belangrijk punt zien dat de administratieve last op maatschappelijke organisaties als ontvangers van gelden verminderd moet worden en dat de flexibiliteit in de uitbetaling van gelden verhoogd moet worden door het toestaan van het herhaaldelijk geven van subsidie, het geven van kleine subsidies aan basisorganisaties en het geven van subsidie aan niet-geregistreerde NGO's;
121. adviseert de Commissie om duidelijke richtlijnen op te stellen opdat mogelijke ontvangers van gelden de doelen en de kwalificerende criteria begrijpen;
Hulpprogramma's in het algemeen
122. is ingenomen met het feit dat de Commissie is begonnen met het integreren van kwesties inzake het respect voor mensenrechten, democratische principes, de rechtsstaat en behoorlijk bestuur in het programmeren van vergaderingen en in documenten tijdens het ontwikkelen van rechtsgrondslagen voor instrumenten, landenstrategieën, nationale indicatieve programma's, sectorale programma's, individuele projecten en evaluaties; is ingenomen met het feit dat ambtenaren die projecten of programma's voorbereiden richtsnoeren hebben voor het integreren van zulke kwesties;
123. is ingenomen met het feit dat de Commissie (DG EuropeAid) momenteel laat onderzoeken hoe een aantal gebieden van bestuur, waaronder democratisering, de bevordering en bescherming van mensenrechten, de versterking van de rechtsstaat en de rechtsbedeling, het mondig maken van de burgermaatschappij, de hervorming van openbaar bestuur met inbegrip van corruptiebestrijding, decentralisatie en lokaal bestuur in haar activiteiten kunnen worden geïntegreerd; steunt de Commissie in haar werk aan de ontwikkeling van een praktisch instrument op basis van deze studie, dat gebruikt kan worden om bestuur te integreren in ontwikkelingssamenwerking van de EG ten bate van programmabeheerders in delegaties en op het hoofdkantoor en ten bate van adviseurs die betrokken zijn bij het ontwerpen of de tenuitvoerlegging van EG-programma's; ziet de studie graag tegemoet als deze is afgerond;
124. is ingenomen met het feit dat de Commissie zich bezighoudt met het opstellen van governance-profielen voor alle ACS-landen in het kader van het 10e programma van het Europees Ontwikkelingsfonds; roept toch op tot grotere transparantie in het proces van de ontwikkeling van governance-profielen om echt en effectief overleg in te voeren met alle betrokkenen, inclusief de ACS-partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld; roept de Commissie op om in het deel over sociale governance aandacht te besteden aan de prestaties van de overheid om in de sociale basisdiensten voor hun gehele bevolking te voorzien;
125. is ingenomen met het feit dat het instrument voor economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking (ECDCI) op zo'n manier in twee delen is gesplitst dat ontwikkelingslanden nu gescheiden zijn van geïndustrialiseerde landen(20); blijft echter bezorgd over het feit dat er nu geen instrument lijkt te zijn voor conflictpreventie;
De toepassing van mensenrechten- en democratieclausules in externe overeenkomsten
126. brengt zijn bovengenoemde resolutie van 14 februari 2006 in herinnering inzake toekomstig EU-beleid inzake de toepassing van mensenrechtenclausules in alle EU-overeenkomsten; stelt in een eerste reactie vast dat de Commissie een aantal maatregelen heeft geschetst voor een verbeterde toepassing van de clausule, zoals de geleidelijke uitbreiding van het aantal mensenrechtencommissies naar meerdere derde landen; wijst erop dat de Raad nog geen specifiek antwoord heeft gegeven op bovenstaande resolutie en continue invoering van de clausule in de algemenere context van het buitenlands beleid prefereert; is ingenomen met het feit dat het tot het mandaat van de hoofden van de delegaties van de Commissie in derde landen behoort dat zij de mensenrechten specifieker benadrukken; maakt zich echter zorgen door het recente voorstel van de Commissie om voor India een uitzondering te maken op de regel dat alle EU-overeenkomsten een mensenrechten- en democratieclausule moeten bevatten, in het kader van de onderhandelingen voor de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India; is van mening dat een dergelijke maatregel een stap achteruit zou betekenen en een zorgwekkend precedent zou kunnen scheppen voor toekomstige onderhandelingen voor handelsovereenkomsten; verzoekt daarom de Commissie en de Raad een duidelijk standpunt in te nemen inzake de gedetailleerde voorstellen die in de reeds aangehaalde resolutie van 14 februari 2006 staan; benadrukt in het bijzonder de noodzaak tot het invoeren van een bewakingsinstrument, regelmatige beoordeling van de nakoming van mensenrechtenverplichtingen en een progressief systeem van straffen voor niet-nakoming, om de juiste implementatie van de mensenrechten- en democratieclausule die vervat zijn in overeenkomsten die worden gesloten door de EU met derde landen te verzekeren;
127. stelt vast dat de Commissie de intentie heeft nieuwe maatregelen op te stellen om de implementatie van de democratieclausule te verbeteren, zoals de progressieve uitbreiding van de mensenrechtencommissies om een groter aantal derde landen te omvatten, of de uitnodiging aan de "EU-delegatiehoofden" wereldwijd om meer nadruk te leggen op de mensenrechten; wijst er echter op dat de Commissie een strategisch politiek plan moet indienen samen met een specifiek wetgevend initiatief voor een algehele herziening van de democratieclausule zoals het Parlement aangeeft, daar het hier om een strategisch probleem gaat dat de algemene aanpak van de Europese Unie van de kwestie van de mensenrechten betreft;
128. richt de aandacht van de Raad en de Commissie in het bijzonder op de noodzaak om systematisch een mensenrechtenclausule op te nemen in alle sectorgebaseerde overeenkomsten van de nieuwe generatie, zoals handelsovereenkomsten, om binnen de doelstellingen van deze overeenkomsten te blijven ijveren voor de bevordering, de bescherming en de realisatie van de mensenrechten;
Het integreren van mensenrechten
129. 129 blijft de Raad steunen in zijn inspanningen om de bevordering van de mensenrechten en de democratie in de werkzaamheden van de EU te integreren, in het bijzonder door zich toe te leggen op de regelmatige herziening en uitvoering van een specifieke reeks EU-richtsnoeren inzake mensenrechten;
130. wijst erop dat talrijke interne beleidsmaatregelen, vooral die welke gerelateerd zijn aan asiel-, immigratie- en antiterrorismemaatregelen, een grote invloed hebben op de eerbiediging van de mensenrechten in derde landen; is van oordeel dat grotere inspanningen geleverd moeten worden om ervoor te zorgen dat de interne beleidsmaatregelen in kwestie in overeenstemming zijn met de mensenrechten en het internationaal humanitair recht; geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het hoge aantal doden onder vluchtelingen die proberen de lidstaten te bereiken; verzoekt om meer wettelijke mogelijkheden om asiel aan te vragen en dringt er bij de EU-lidstaten op aan schendingen van de mensenrechten in aanmerking te nemen bij het bepalen wie het recht heeft een vluchtelingenstatus te krijgen; wijst erop dat Europese landen, volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in geen enkel geval personen mogen terugsturen naar landen waar zij gevaar lopen te worden blootgesteld aan foltering of wrede, onmenselijke of mensonterende behandeling;
131. is ingenomen met het werk dat de Raad en de Commissie momenteel verrichten ter versterking van de samenhang tussen het mensenrechtenbeleid van de EU en ander internationaal beleid; beschouwt de versterking van deze samenhang als cruciaal voor een geloofwaardig EU-beleid inzake mensenrechten; acht het noodzakelijk dat Europa in de toekomst met één stem spreekt; stemt in met het centrale thema van het EU-Mensenrechtenforum getiteld "Integratie van mensenrechten en democratie in het EU-beleid";
132. vraagt de Commissie door te gaan met het houden van direct toezicht op het toekennen van SAP+-subsidies (schema van algemene tariefpreferenties) aan landen die ernstige tekortkomingen hebben getoond bij de tenuitvoerlegging van de acht ILO-verdragen in verband met de belangrijkste arbeidsnormen, wegens schendingen van burger- of politieke rechten of het gebruik van dwangarbeid; vraagt de Commissie criteria op te stellen voor het intrekken van het SAP op basis van de mensenrechtensituatie;
133. veroordeelt onvoorwaardelijk alle vormen van exploitatie van kinderen, of het nu is in de vorm van seksuele exploitatie, inclusief kinderporno en kindersekstoerisme, of dwangarbeid, evenals alle vormen van mensenhandel; stelt met verontwaardiging vast dat er geen echte afname van de seksuele exploitatie van kinderen heeft plaatsgevonden, vooral als gevolg van internetgebruik; is van mening dat hierbij ernstige strafrechtelijke overtredingen worden gepleegd, die vervolgd en bestraft moeten worden;
134. dringt er bij de Commissie op aan om de sociale verantwoordelijkheid van Europese en plaatselijke bedrijven te stimuleren; vraagt de Raad om het Parlement te informeren over elke feedback van de speciale afgezant van de VN voor het bedrijfsleven en de mensenrechten, John Ruggie, die duidelijkheid verschaft over de standaarden voor bedrijfsverantwoordelijkheid en -aansprakelijkheid bij transnationale bedrijven en andere zakelijke ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten;
135. is ingenomen met de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 13 november 2006 over de bevordering van gendergelijkheid en gendermainstreaming bij crisisbeheersing;
136. erkent dat het immigratiebeleid een prioriteit is geworden op de interne en externe beleidsagenda van de Unie en dat de Unie in haar teksten heeft geprobeerd immigratie en ontwikkeling te koppelen en ervoor te zorgen dat de fundamentele rechten van immigranten worden gerespecteerd; stelt echter dat de concrete realiteit haaks staat op wat in de teksten wordt voorgehouden; is bijzonder ongerust over het feit dat overeenkomsten over de terugname van illegale immigranten worden gesloten met derde landen die niet over de wettelijke en institutionele instrumenten beschikken die nodig zijn om de terugname van staatsburgers af te handelen en hun rechten te beschermen; roept de Raad en de Commissie op het Parlement te informeren over de vooruitgang die is geboekt op dit gebied sinds de publicatie in 2005 van het eerste jaarlijkse toetsings- en evaluatieverslag over de medewerking van derde landen om illegale migratie te bestrijden; beveelt aan dat het Parlement vanaf het begin wordt betrokken bij onderhandelingen over en het sluiten van terugnameovereenkomsten; stelt kortom dat elk migratiebeleid een gemeenschappelijk beleid moet zijn dat bovenal preventief moet zijn in plaats van punitief;
137. hamert er nogmaals op dat het interne beleid van de EU naleving van het internationaal recht inzake de mensenrechten dient te stimuleren en dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun wetgeving strookt met onder andere de verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen van Genève, het verdrag tegen foltering, het genocideverdrag en het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof; is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de invoering van universele jurisdictie in sommige lidstaten; spoort met het oog op meer coherentie van het interne en het externe beleid de Raad, de Commissie en de lidstaten aan de bestrijding van straffeloosheid voor ernstige internationale misdaden in te passen in de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;
138. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten in hun beraadslagingen met derde landen over de mensenrechten en de fundamentele vrijheden stelselmatig het onderwerp van de vervolging of discriminatie van personen op grond van hun seksuele geaardheid aan de orde te stellen en passende, steeds strengere maatregelen te treffen wanneer dergelijke schendingen van de mensenrechten plaatsvinden; verzoekt hen op internationaal niveau alle nodige initiatieven te ontplooien om een einde te maken aan vervolging op grond van seksuele geaardheid en dringt aan op decriminalisering, o.a. door de aanneming van een VN-resolutie hierover, en besluit ieder jaar op 17 mei de Internationale Dag tegen Homofobie te sponsoren en te vieren;
Effectiviteit van het optreden van het Europees Parlement in mensenrechtenkwesties
139. is ingenomen met de belangrijke rol van het Parlement op het gebied van mensenrechten en bij het toezien op de naleving van toezeggingen ter verbetering van de mensenrechten en de democratie in de wereld door het kritisch bekijken van de activiteiten van andere instellingen en in het bijzonder door het uitreiken van de Sacharovprijs;
140. vraagt de Raad en de Commissie om nota te nemen van het onderzoek door het Europees interuniversitair centrum voor mensenrechten en democratisering getiteld "Verder dan activisme: De invloed van de resoluties en andere activiteiten van het Europees Parlement op het gebied van mensenrechten buiten de Europese Unie", dat is afgerond in oktober 2006;
141. is ingenomen met de activiteiten van zijn Subcommissie mensenrechten, met name de periodieke verslagen door het Voorzitterschap, de Commissie en de Persoonlijke vertegenwoordiger voor mensenrechten, de uitwisseling van standpunten met name met speciale VN-rapporteurs en onafhankelijke deskundigen, talrijke hoorzittingen, getuigenissen en onderzoeken van experts; wijst erop dat de invloed van het werk van deze subcommissie groter zou kunnen worden door systematische samenwerking met andere commissies zoals de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Begrotingscommissie;
142. erkent dat zijn Subcommissie mensenrechten zich blijft toeleggen op de beoordeling van de implementatie van de EU-instrumenten op de gebieden mensenrechten en democratie met bijzondere aandacht voor de EU-richtsnoeren over foltering, het vragen van verantwoording aan de Commissie en de Raad voor hun acties op dit gebied, het opzetten van een permanente dialoog met internationale instellingen over mensenrechtenkwesties, het bieden van een expertiseplatform en tegelijkertijd het leveren van bijdragen over aspecten van mensenrechten en democratie voor verslagen van de Commissie buitenlandse zaken, de opstelling van initiatiefverslagen over specifieke mensenrechteninstrumenten, het integreren van mensenrechtenkwesties in de verschillende organen van het Parlement (commissies en delegaties), de voorbereiding en organisatie van de Sacharovprijs en het bieden van een platform voor een permanente dialoog met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;
143. benadrukt het belang van meer samenwerking met leden van nationale parlementen met het oog op het coördineren van het toezicht op het mensenrechtenbeleid; is van mening dat de Subcommissie mensenrechten zou moeten proberen communicatiekanalen te openen en bijeenkomsten te organiseren met analoge commissies van de nationale parlementen van EU-lidstaten en derde landen;
144. verlangt een constructievere rol van de Subcommissie mensenrechten in de ontwikkeling van consistente en transparante criteria voor de selectie van urgente onderwerpen om ervoor te zorgen dat het Parlement tijdig kan optreden en maximaal effect kan sorteren; stelt voor het debat en de stemming over de urgentieresoluties te reorganiseren, zodat de Raad kan deelnemen;
145. pleit ervoor dat de richtsnoeren voor parlementaire delegaties op bezoek aan derde landen ten volle ten uitvoer worden gelegd;
146. beveelt aan resoluties en andere belangrijke documenten met betrekking tot mensenrechtenkwesties te vertalen in de taal die wordt gesproken in de landen in kwestie;
147. is ingenomen met de actieve rol van de Subcommissie mensenrechten, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Voorzitter van het Parlement bij het in actie komen tegen gevallen van onrecht op de wereld, in het bijzonder door het uitreiken van de Sacharovprijs; stelt dat het Parlement ernaar moet streven meer te bieden dan kortstondige zichtbaarheid en beter aan de gewekte verwachtingen moet voldoen bij voorbeeld door systematische contacten met voormalige laureaten te onderhouden en hen te blijven steunen; is van mening dat het Europees Parlement de oprichting van een netwerk van de winnaars van de Sacharovprijs moet faciliteren door regelmatig bijeenkomsten in het Parlement te organiseren, zodat de winnaars van de Sacharovprijs kunnen worden betrokken bij de activiteiten van het Parlement op het gebied van de mensenrechten; is uitermate teleurgesteld over het antwoord van de Birmese en Cubaanse autoriteiten op het verzoek van het Parlement om een delegatie van het Parlement toestemming te geven om voormalige winnaars van de Sacharovprijs te bezoeken;
148. vraagt de Subcommissie mensenrechten om de openbare hoorzittingen onder de aandacht te brengen door de aanwezigheid van leden van het Parlement en de zichtbaarheid in de media te verbeteren; vraagt de subcommissie om prominente experts en belangrijke deelnemers te blijven uitnodigen en het uitnodigen van vertegenwoordigers van derde landen en hoofden van EU-missies te overwegen; vraagt de subcommissie om gebruiksklare conclusies te trekken uit al haar bijeenkomsten en discussies met de bedoeling om terug te komen op de verkregen toezeggingen en informatie en op de voorgestelde beleidsopties;
149. is ingenomen met de door het Parlement aangenomen resoluties die oproepen tot het sluiten van het detentiecentrum van Guantánamo Bay en met de bijdragen van het Parlement voor het onder de aandacht brengen van dat centrum en de problemen rond mensenrechten die eraan zijn verbonden; roept de Raad en de Commissie op er bij de regering van de VS op aan te dringen naar een passende methode te zoeken om gedetineerden aan te klagen of vrij te laten in overeenstemming met het internationaal recht; verheugt zich over het feit dat in mei 2006 Albanië het eerste land was dat vijf Chinese Oeigoeren uit Guantánamo Bay heeft opgenomen, maar betreurt dat 13 Chinese Oeigoeren die door de Verenigde Staten waren vrijgegeven voor vrijlating nog steeds in Guantánamo Bay verblijven omdat de regering van de Verenigde Staten terecht tot de conclusie was gekomen dat zij niet kunnen worden overgedragen aan China uit angst voor marteling; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om samen met de regering van de Verenigde Staten de vestiging van al diegenen van wie de regering van de Verenigde Staten heeft geconcludeerd dat zij geen bedreiging vormen van de VS noch van hun bondgenoten maar die niet kunnen worden overgedragen aan hun landen van herkomst uit angst voor marteling, te faciliteren; is bezorgd dat alleen al het bestaan van het detentiecentrum van Guantánamo Bay een negatief signaal blijft uitzenden over de wijze waarop de strijd tegen het terrorisme wordt aangepakt;
150. stelt dat het werk van het Parlement op het gebied van de mensenrechten en democratie meer effect kan sorteren door zelf prioriteiten te bepalen, met name door zich te concentreren op kwesties waarvoor een brede politieke consensus kan worden verkregen; meent dat de Subcommissie mensenrechtenkleine werkgroepen zou moeten opzetten voor het volgen van elk richtsnoer met betrekking tot de mensenrechten; meent dat het zijn bestaande formele bevoegdheden beter moet gebruiken om de mensenrechten te bevorderen, in het bijzonder zijn begrotingsbevoegdheden en de instemmingsprocedure;
151. herinnert aan zijn resolutie van 18 januari 2007 over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies(21); roept zijn commissies op alle redelijke inspanningen te leveren om de genderbalans bij hun activiteiten te respecteren (met inbegrip van de samenstelling van de delegaties en uitgenodigde sprekers) en genderactieplannen uit te voeren die worden aangedragen door de leden die binnen elke commissie zijn aangesteld als verantwoordelijke voor gendermainstreaming;
152. wijst erop dat verschillende beleidsgebieden binnen het Europees Parlement beter aan elkaar kunnen worden gekoppeld via het werk van de commissies die zich bezighouden met mensenrechten, begroting en internationale handel ten einde begrotings- en handelskwesties beter te integreren in de verwoording van mensenrechtenkwesties en deze laatste realistischer te maken wat betreft het bereiken van de doelstellingen en ze beter af te stemmen op de formele bevoegdheden van het Europees Parlement;
153. vraagt de Raad om systematisch leden van het Parlement uit te nodigen voor het bijwonen van sessies waarin voorbereidingen worden getroffen en verslag wordt uitgebracht, bijvoorbeeld de sessies met NGO's, dialogen met derde landen inzake mensenrechten, evenals subcommissies inzake mensenrechten in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid;
154. ziet het als een prioriteit om nauw te blijven samenwerken met de Verenigde Naties, in het bijzonder met de UNHRC en met vertegenwoordigers en organen van de Raad van Europa; is van oordeel dat het ook belangrijk is nauwere werkrelaties aan te gaan met de Paritaire Parlementaire Vergadering van de ACS-EG, de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering (EMPA) en de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering (EUROLAT) om specialistische kennis uit te wisselen en een grotere coherentie te garanderen met betrekking tot activiteiten op het gebied van de mensenrechten en democratie;
155. is ingenomen met het werk van zijn Tijdelijke Commissie verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen en in het bijzonder van het op 14 februari 2007(22) aangenomen verslag van die commissie; is met name ingenomen met de poging informatie te vergaren, de aantijgingen te onderzoeken en de feiten hieromtrent vast te stellen en buitengewone uitlevering en het gebruik van EU-landen door CIA-vliegtuigen om slachtoffers te vervoeren onder de aandacht te brengen als schending van de mensenrechten en schending van internationaal recht; neemt nota van de kritiek, alsook van de aanbevelingen gericht aan de Raad, de Secretaris-generaal/Hoge vertegenwoordiger en de lidstaten; wijst op de rol van zijn bevoegde commissies bij de politieke follow-up van bovengenoemd verslag; verzoekt de EU en de lidstaten om er op alle niveaus samen naar te streven deze praktijken te beëindigen en te garanderen dat deze in de toekomst niet meer plaatsvinden;
156. is ingenomen met de aanneming van zijn resolutie van 1 februari 2007 inzake de mensenrechtensituatie van de Dalits in India(23);
Middelen die voor werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten worden ingezet
157. is ingenomen met het feit dat de Commissie nu een belangrijkere plaats inruimt voor de mensenrechten in het mandaat van de hoofden van delegaties van de Commissie in derde landen;
158. is ingenomen met het feit dat in het lopende proces van vernieuwing van de mandaten van de speciale vertegenwoordigers van de EU een verwijzing naar de mensenrechten is toegevoegd aan alle mandaten;
159. pleit ervoor om meer personele middelen voor werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten ter beschikking te stellen aan alle door de Raad aangestelde speciale vertegenwoordigers;
o o o
160. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de OVSE, de regeringen van de in deze resolutie genoemde landen en gebieden en de kantoren van de belangrijkste in de EU gevestigde NGO's die zich inzetten voor de rechten van de mens.
Ondertekend maar niet geratificeerd hebben (per januari 2007): Oostenrijk (2003), België (2005), Cyprus (2004), Finland (2003), Frankrijk (2005), Duitsland (2006), Italië (2003), Luxemburg (2005), Nederland (2005), Portugal (2006) en Roemenië (2007). Ondertekend en geratificeerd hebben: Tsjechië, Denemarken, Polen, Spanje, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Malta, Estland en Slovenië. Hieruit volgt dat Bulgarije, Griekenland, Hongarije, Ierland, Letland, Litouwen en Slowakije de OPCAT niet ondertekend of geratificeerd hebben.
Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41) en Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen (PB L 29 van 3.2.2007, blz. 16).