Resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2007 over de hervormingen in de Arabische wereld: Welke strategie dient de Europese Unie te volgen? (2006/2172(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de beleidskeuzen en strategie van de Commissie en de Raad tegenover de verschillende landen van de Arabische wereld,
– gezien het interimverslag over het strategisch partnerschap van de Europese Unie met het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten, dat de Europese Raad in december 2006 goedgekeurd heeft,
– gezien de Europese strategie voor de Arabische wereld, die de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie in 2003 voorgelegd heeft,
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement onder de titel "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), haar strategisch document over het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2004)0373), haar voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (COM(2004)0628), haar mededeling aan de Raad over haar voorstellen voor actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2004)0795) en de actieplannen voor de betrokken landen, en haar mededeling over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2006)0726),
– gezien de politieke prioriteiten van het Europese voorzitterschap van de Euromediterrane parlementaire vergadering (EMPV), uitgesproken op 21 april 2005, te weten intensievere dialoog over de rechten van de mens met de parlementen van de partnerlanden,
– gezien de resoluties van de Euromediterrane parlementaire vergadering, ter zitting aangenomen op 21 november 2005 in Rabat en 27 maart 2006 in Brussel,
– gezien de rapporten over menselijke ontwikkeling in de Arabische wereld, die het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) gepubliceerd heeft in 2002, 2003 en 2005, met name dat van 2004 "Naar vrijheid in de Arabische wereld",
– onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over het mediterraan beleid van de Europese Unie, en heel in het bijzonder de resolutie van 12 februari 2004 over een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners(1), het vijfjarig werkprogramma dat op de Euro-mediterrane top van Barcelona op 28 november 2005 goedgekeurd is, en zijn resolutie van 27 oktober 2005 over een terugblik op het proces van Barcelona(2),
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties en de Universele Verklaring van de rechten van de mens,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0127/2007),
A. overwegende dat het begrip Arabische eigen aard als bindmiddel voor de identiteit een gemeenschappelijk kenmerk blijkt - en als zodanig opgeëist wordt - voor de volkeren en staten van een uitgebreid geografisch gebied dat zich van de Magreb via de Machrek en het Nabije Oosten tot de Perzische Golf uitstrekt,
B. overwegende dat deze Arabische eigen aard zich wel in uiteenlopende reële contexten manifesteert, zowel in politiek (monarchieën, Arabische republieken, en zelfs in de staat Israel en de Palestijnse Autoriteit) als in godsdienstig (Soennitische moslims, met inbegrip van de Wahhabieten, Alevieten, Druzen en Sjiieten, christenen van verschillende denominaties) en sociaal opzicht (grote steden, plattelandsgebieden, bergstreken, nomadische volkeren), maar over de grenzen heen gemeenschappelijke kenmerken vertoont,
C. overwegende dat de Europese visie op de Arabische wereld over het algemeen beperkt blijft tot een benadering die van bilaterale betrekkingen tussen staten uitgaat, of zelfs van subregionale betrekkingen, en dat de algemene strategie van de Europese Unie tegenover de Arabische wereld een nieuwe impuls moet krijgen, niet alleen op basis van bestaande regionale organisaties (Liga van Arabische Staten, Samenwerkingsraad van de Golfstaten, Unie van de Arabische Maghreb als ze tot nieuw leven gewekt zou worden) en de bestaande instrumenten en structuren (Euromed, Meda-programma, associatie-overeenkomsten, Europees nabuurschapsbeleid), maar ook door sterkere steun aan andere actoren dan overheidsinstanties in de regio,
D. overwegende dat de strategie tegenover de Arabische wereld, die de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie in 2003 voorgesteld heeft, grotendeels voortgekomen is uit de gevaren en bedreigingen die na de terreuraanslagen van 11 september 2001 zijn ontstaan,
E. overwegende dat er in Europa thans een beter en diepgaander begrip van de rijkgeschakeerde samenleving en culturele verscheidenheid van de Arabische wereld nodig is om de afstand tussen de beide zijden van de Middellandse Zee te overbruggen, het integratiebeleid in de lidstaten van de EU te verbeteren en een einde te maken aan de stereotypen en vooroordelen,
F. overwegende dat de ingrijpende veranderingen als gevolg van het einde van de koude oorlog en de bipolaire wereldorde tegelijk de emancipatorische strevingen in de Arabische samenlevingen en de ambities van sommige Arabische regeringen en economische en sociale krachten om actief aan de beweging in de richting van mondialisering en multipolariteit deel te nemen aangemoedigd hebben,
G. overwegende dat het maatschappelijk middenveld en de sterke krachten die in de Arabische wereld lange tijd onderdrukt zijn, hoe langer hoe meer hun stem verheffen en meer luisterbereidheid en verantwoordelijkheid als ook een grotere politieke rol eisen,
H. overwegende dat eerdere experimenten met een "Arabische renaissance", begrepen in de zin van hervormingspogingen, over het algemeen op mislukking uitgelopen zijn en dat het staatsnationalisme een bijzonder sterke rem voor alle projecten om de Arabische eenheid tot stand te brengen zijn geweest,
I. overwegende dat de slotverklaring van de top van de Raad van de Arabische Liga van 23 en 24 mei 2004 in Tunis onder andere de toezegging herhaalt om de hervorming en modernisering van haar lidstaten aan te vatten middels bestendiging van het democratisch bestel en politieke participatie,
J. overwegende dat het in het gemeenschappelijk belang van de Arabische landen en hun Europese partners is dat er politieke, economische en sociale hervormingen op gang komen die de samenwerking, stabiliteit, democratisering, verhoging van de levensstandaard en vermindering van de sociale ongelijkheid in heel het gebied een nieuwe dynamiek geven,
K. overwegende dat alleen de vooruitgang in de politieke en economische liberalisering en de vooruitgang op het gebied van de mensenrechten, sociale rechten en in het onderwijs de stabiliteit van de Arabische landen zullen helpen verbeteren, terwijl stilstand geen enkele waarborg voor daadwerkelijke stabiliteit biedt,
L. overwegende dat de bijdragen van de Verenigde Naties en meer in het bijzonder de aanbevelingen van de vooraanstaande "Alliance of civilisations" en het ontwikkelingsprogramma (UNPD) in de loop van de laatste jaren, die zo dicht mogelijk bij de verschillende onderdelen van de Arabische samenlevingen aansluiten, alleen nog maar omzetting in concrete en reële beleidsvoering behoeven,
M. overwegende dat de betrekkingen van Europa met de autoriteiten van de betrokken landen te lang uitsluitend op het nastreven van stabiliteit en strategische partnerschappen gebaseerd waren, zonder dat deze autoriteiten rekening hebben gehouden met de universele mensenrechten, en aldus het streven van de organisaties van het maatschappelijk middenveld om de diverse samenlevingen van binnenuit te hervormen, ondermijnd hebben
N. overwegende dat het belangrijk is om een kader te creëren waarin de dialoog tussen de diverse onderdelen van de Arabische samenlevingen vrijelijk en openlijk kan plaatsvinden zodat er van binnenuit een daadwerkelijk hervormingsproces op gang kan komen,
O. overwegende dat het Arabisch handvest van de rechten van de mens, dat in 1994 goedgekeurd is, een uiting van het streven is om de eerbiediging van de mensenrechten in de Arabische wereld te waarborgen, maar dat een aantal van de bepalingen spijtig genoeg zo geformuleerd is dat ze ruimte voor vrije interpretatie laten,
P. overwegende dat de beweging ter verdediging van de Arabische eigenheid, zoals door haar oprichters geconcipieerd, een project is dat onder andere de secularisering van de samenleving tot doel heeft ; dat de huidige werkwijzen van de politieke islam niet altijd doeltreffende antwoorden voor de problemen van de politieke hervorming lijken aan te dragen ; ongerust over het feit dat het stagneren van de politieke hervorming de radicale islambeweging en haar uitingen van haat tegen de joden schraagt, en overwegende dat matiging van de islambeweging afhankelijk is van de stevigheid van het institutioneel kader waarin ze optreedt en de kansen die het biedt om invloed op de beleidsvorming uit te oefenen,
1. is ervan overtuigd dat de Arabische identiteit allerminst onverzoenbaar is met het begrip moderniteit noch met wezenlijke hervormingen en denkt dat de onmacht die aan de basis van het gevoel van "Arabische malaise" ligt in een vernieuwd partnerschap overwonnen kan worden, dat op begrip, wederzijds vertrouwen, eerbied voor de sociale en kulturele gebruiken en geloofwaardigheid van de tegenpartij berust; wijst erop dat de verwestersing van de Arabische samenlevingen niet de meest geëigende weg naar dat doel is en dat democratie, mensenrechten en de rechtstaat universele waarden zijn die door talloze islamitische autoriteiten en regeringen met de islam verenigbaar verklaard zijn;
2. verheugt zich over de mededeling van de Commissie over het versterken van het Europees nabuurschapsbeleid ; beschouwt het Europees nabuurschapsbeleid als een cruciaal instrument om hervormingen in de zuidelijk en oostelijke buurlanden van de EU te stimuleren ; spreekt zijn teleurstelling over het voorgesteld bedrag voor het financieringsinstrument voor goed bestuur uit, dat zijns inziens verhoogd moet worden om de doelmatigheid daarvan te verzekeren;
3. denkt, gezien de inherente beperkingen van de bilaterale en ad hoc-strategieën die de Europese Unie de laatste tientallen jaren tegenover haar partnerlanden gevolgd heeft, dat haar partnerschap en dat van haar lidstaten met de Arabische wereld in haar geheel, naar aanleiding van de rationalisering van haar buitenlandse beleidsvoering een nieuwe stimulans verdient, met duidelijke omlijning van zeer specifieke samenwerkingsterreinen en in overleg met de bestaande politieke structuren zoals de Liga van Arabische Staten of de samenwerkingsraad van de Golfstaten, of zelfs de Unie van de Arabische Magreb als ze tot nieuw leven gewekt zou worden; onderstreept dat de verbintenissen tegenover maatschappelijke organisaties en hervormingsbewegingen deel moeten uitmaken van deze inspanningen op regionaal niveau, naast een speciale samenwerking, vooral met de politieke organisaties die zich met vreedzame acties inzetten voor democratie,
4. benadrukt dat de zwakheid van het hervormingsproces in de Arabische wereld ook aan de problemen en geschillen tussen bepaalde Arabische landen te wijten is; is van oordeel dat de EU alles in het werk moet stellen om de politieke en economische integratie van de Arabische landen te vergemakkelijken; wijst erop dat de EU om echt invloed te kunnen uitoefenen geen superieure houding mag aannemen noch de indruk mag geven anderen de les te lezen, en van de Europees-Arabische dialoog veeleer een echte dialoog tussen gelijken moet maken;
5. meent dat het uiterst belangrijk is dat de Europees-Arabische relatie weliswaar deze essentiële strijd tegen het terrorisme moet omvatten, maar dat het voor de doelmatigheid en inhoud van deze relatie van essentieel belang is dat de strijd niet een reeks andere onderwerpen van gemeenschappelijk belang overschaduwt of afremt, meer bepaald en vooral economische en sociale ontwikkeling, werkgelegenheid, degelijke zorg voor de staatszaken, zonder te vergeten de strijd tegen de corruptie , de ontwikkeling en bestendiging van een daadwerkelijk en sterk maatschappelijk middenveld als stuwende kracht voor verbeteringen in het democratisch bestel en meer verdraagzaamheid, de strijd voor de gelijkheid van man en vrouw, de volledige eerbiediging, en non-discriminatie van de verschillende seksuele geaardheden, het behoud van het wereldcultuurgoed, de interculturele dialoog, goed bestuur, vrije en eerlijke media, politieke inspraak en de verdediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, godsdienst- en gewetensvrijheid, de vrijheid van meningsuiting en vergadering, de strijd tegen foltering en afschaffing van de doodstraf, en de afwijzing van onverdraagzaamheid en fundamentalisme, om uiteindelijk een echt gebied van vrede en gedeelde welvaart te kunnen opbouwen;
6. verzoekt de Arabische landen om alle vormen van rechteloosheid te bestrijden en mechanismen voor overgangsrechtspraak in het leven te roepen om de slachtoffers van ernstige schendingen van de mensenrechten gerechtigheid te laten wedervaren en de daders van deze misdrijven voor de rechter te brengen; verzoekt in dezelfde zin de Arabische landen om het Statuut van Rome te ratificeren, waarbij het Internationaal Strafhof is opgericht, en het internationaal verdrag inzake gedwongen verdwijningen (International Convention for the Protection of all Persons from Enforced Disappearance) te ondertekenen;
7. verheugt zich over het feit dat er mogelijkheden tot dialoog tussen de Europese Unie en de Arabische wereld bestaan, en over de talrijke samenwerkingsprojecten en -initiatieven die via het proces van Barcelona worden gestart, het strategisch partnerschap voor het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten, en de samenwerking met de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten;
8. wijst op de rol van de EMPV als democratische instantie waar parlementsleden van de beide zijden van de Middellandse Zee rond de drie pijlers van het proces van Barcelona verenigd zijn; dringt aan op een bijzondere versterking van de samenwerking tussen de EMPV, de Commissie en de Raad van de Europese Unie; bevestigt andermaal de bereidheid en de wil van de EMPV, in haar hoedanigheid van parlementaire instelling van het proces van Barcelona, om haar bijdrage te leveren aan de oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict;
9. acht het noodzakelijk om in een later stadium de derde pijler van het proces van Barcelona te versterken, te weten menselijke en sociale samenwerking, om stereotypen en misverstanden te boven te komen die een oprechte en diepe toenadering tussen de volkeren aan de beide zijden van de Middellandse Zee in de weg staan; verzoekt de deelnemers aan het Euro-mediterraan partnerschap, vooral de regeringen, om het werk van de Euro-mediterrane stichting Anna Lindh voor de dialoog tussen de culturen te steunen door haar aanzienlijke middelen te verlenen om haar net van netwerken te bestendigen, waar meer dan 1200 organisaties en verenigingen toe behoren die zich in hun samenleving voor de dialoog inzetten;
10. doet een beroep op de EU en haar lidstaten en op de gehele internationale gemeenschap om evenwichtige betrekkingen met de landen in de regio op te bouwen; wijst erop dat elke vorm van unilaterale ondersteuning en meer uitgesproken veroordeling van bepaalde staten in vergelijking met andere, in polarisatie kan resulteren, die de reeds zeer ingewikkelde situatie in de Arabische wereld nog gecompliceerder dreigt te maken;
11. is van oordeel dat inspanningen om nieuwe onderhandelingen met de Arabische wereld te openen geen personen, organisaties en staten moeten omvatten die terroristische activiteiten goedkeuren en het legale bestaansrecht van de staat Israël ontkennen;
12. stelt vast dat elke uitbouw van de Europees-Arabische betrekkingen afhangt van de energie en het talent waarmee Europa zijn plicht en historische verantwoordelijkheid tegenover de staat Israël en het joodse volk in overeenstemming weet te brengen met zijn verantwoordelijkheid om een actievere en doelmatiger rol te spelen door de naleving van het internationaal en humanitair recht beter te waarborgen en tot een duurzame beslechting van het conflict te komen, meer in het bijzonder door de oprichting van een democratische Palestijnse staat die in vrede en veiligheid naast de staat Israël bestaat;
13. begroet in dit verband het Saoedische vredesinitiatief dat op 28 maart 2007 tijdens de top van de Liga van Arabische Staten in Riyad eenstemmig is goedgekeurd; ziet dit initiatief als een belangrijke bijdrage van de Arabische wereld aan de inspanningen om het vredesproces weer op gang te brengen en tot een volledige regeling van het Israëlisch-Palestijnse conflict te komen; roept de Raad op om alles in het werk te stellen om dit voorstel op de eerstvolgende bijeenkomst van het kwartet te bespreken en wegen te vinden om de Liga van Arabische Staten nauwer bij dit overleg te betrekken;
14. ziet in dat één van de zwakke punten in de Euro-Arabische dialoog het gebrek aan legitimiteit is dat de Arabische politieke gesprekspartners soms in eigen land ondervinden, vooral door hun povere prestaties op democratisch, economisch en sociaal vlak;
15. vraagt daarom ook dat Europa ook goed zichtbare politieke steun verleent aan de actoren in de samenleving, in het godsdienstig en het verenigingsleven, vooral aan de politieke organisaties die zich met vreedzame acties inzetten voor democratie, met uitzondering van de sektarische, fundamentalistische en extreem nationalistische krachten, maar zo nodig met inbegrip van de seculiere bewegingen en de gematigde islambewegingen - in het bijzonder seculiere islambewegingen -, die door Europa tot deelname aan het democratisch proces aangemoedigd zijn, waarbij een middenweg moet worden gevonden tussen cultureel bepaalde zienswijzen en een pragmatische politieke houding; is van mening dat het welslagen van een dergelijke steun in grote mate van een gedegen begrip van de politieke en sociale structuren en ontwikkelingen afhangt, en van het vermogen om in overeenstemming met de plaatselijke politieke dynamiek te handelen; denkt dat er om de interculturele dialoog weer op gang te brengen bevestiging van een gemeenschappelijke en universele humanistische noemer nodig is die de dogma's en begrenzingen van de eigen gemeenschap overstijgt, in overeenstemming met het voorstel voor de dialoog tussen de beschavingen en alle relevante initiatieven van de Verenigde Naties;
16. stelt dan ook met beslistheid dat de Europese Unie een uitgebreide culturele dialoog moet voeren en haar referentiewaarden bij haar Arabische gesprekspartners moet aanbevelen (rechtstaat, rechten van de mens, democratie, enz.), rekening houdend met de uiteenlopende culturele en politieke opvattingen;
17. stelt vast dat de vooruitgang in de zin van de liberalisering van het interarabisch handelsverkeer en de uitbouw van de privé sector gering is; vraagt de Europese Commissie en de Raad om de duurzame en rechtvaardige ontwikkeling van de Arabische landen met verdubbelde inspanning aan te moedigen teneinde de ongelijkheden te verminderen door steun te geven aan structurele en sociale vormen van beleidsvoering die de sociaal schadelijke uitwerkingen van economische hervormingen beperken ; steunt de economische integratie van de Arabische landen, vooral op markten van essentieel belang als energie of telecommunicatie, om een ontwikkelingsdynamiek op gang te brengen die gunstig op andere sectoren inwerkt, en tegelijk parallelle beleidsvormen uit te werken om hervormingen te stimuleren die aan duidelijk omschreven en begrensde technische en politieke voorwaarden gebonden zijn; verheugt zich over het streven om een Euro-mediterrane vrijhandelszone op te richten en over de Overeenkomst van Agadir, die de interregionale handel bevordert; wacht op de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de Samenwerkingsraad van de Golfstaten;
18. stelt vast dat voor de politieke hervormingen en de democratische vooruitgang de situatie in de verschillende regio's van de Arabische wereld zeer uiteenlopend is en dat er dus geen uniforme modellen opgelegd mogen worden;
19. wenst dat de Arabische landen die dat nog niet gedaan hebben, zich meer inzetten voor de godsdienstvrijheid en het recht van personen en gemeenschappen om vrij hun overtuigingen en geloof te belijden, ook door te zorgen voor onafhankelijkheid en scheiding van de instellingen en de politieke macht enerzijds en de religieuze autoriteiten anderzijds; de ervaringen van de miljoenen moslims die in Europa wonen, zouden de Arabische landen moeten helpen om op hun eigen grondgebied het onveranderlijke principe van wederkerigheid toe te passen dat aan de internationale betrekkingen ten grondslag ligt;
20. onderstreept dat de steun voor de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en de eerbiediging van de grondrechten, vooral in de zin van vrijheid van meningsuiting en godsdienst, niet te verwarren is met keuze van regimes of de wijze waarop leiders worden gekozen; onderstreept dat de ontwikkelingen in de regio begeleid moeten worden met eerbiediging van de wil van de volkeren en inachtneming van de culturele, historische en politieke verschillen; wijst erop dat de wilsuitingen van de volkeren kunnen verschillen van wat in Europa toelaatbaar geacht wordt, en dat daarom elke poging om ze gedwongen in overeenstemming met Europese modellen te brengen, contraproductief kan blijken; onderstreept tenslotte dat de veranderingen om legitiem te zijn, door de betrokken volkeren goedgekeurd en gedragen moeten worden;
21. hoopt vooral op een toenemende bewustwording van de rol van de vrouw en haar emancipatie in het politiek en maatschappelijk leven;
22. dringt er bij de Liga van Arabische Staten op aan om sommige bepalingen van het Arabisch handvest van de rechten van de mens te herzien en te verduidelijken, en mechanismen te ontwikkelen die het mogelijk maken om de naleving van de bepalingen van het handvest in de ondertekenende landen te controleren;
23. wijst erop dat versterking van de democratie en de rechtstaat en de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden tot de eigen doelstellingen van het buitenlands beleid van de Unie behoren en dat het dan ook juist en consequent is om een ambitieus mensenrechtenbeleid te voeren, dat van naleving van de clausule over mensenrechten en democratie in de overeenkomsten uitgaat, en van een gestructureerde en gedegen politieke dialoog over dit onderwerp ; herinnert er ook aan dat de Arabische landen het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten hebben geratificeerd en zich daarmee ertoe verbonden hebben om die rechten in hun eigen landen te doen eerbiedigen;
24. vraagt de Europese Commissie om in de Arabische wereld de eerbiediging van het beginsel van de rechtstaat en het streven naar rechtshervorming meer aan te moedigen, welke doorgevoerd zou moeten worden in de geest van de waarden die uit het universeel stelsel van de rechten van de mens voortvloeien - een politieke hervorming die oppositie een rechtsgrondslag geeft, en wel door van de bestaande instellingen uit te gaan zonder abrupte koersveranderingen teweeg te brengen, in de lijn van de actieplannen voor het Europees nabuurschapsbeleid en de besluiten in het kader van het proces van Barcelona; moedigt de Commissie aan om alle mogelijkheden van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten te benutten om het maatschappelijk middenveld en de politieke hervormingsbewegingen in de regio te ondersteunen;
25. vraagt de Commissie dan ook om de nodige steun te verlenen aan alle actoren in de hervormingsbeweging in de Arabische wereld, evenzeer bij de overheid als in het maatschappelijk middenveld, en steun te verlenen voor de oprichting van gemeenschappelijke Arabische instellingen, vooral parlementaire; en vraagt tevens om met de Arabische Liga een officieel mechanisme voor regelmatige raadpleging en vervolgacties op het hoogste niveau op te zetten, en, op basis van subsidiariteit op alle terreinen van gemeenschappelijk belang; dringt aan op regelmatige topconferenties tussen de Europese Unie en de Arabische Liga om agenda's op te stellen en gezamenlijke projecten uit te werken;
26. stelt het belang van de nieuwe media vast en moedigt hun rol aan ter zake van de verspreiding van de democratische waarden in de Arabische wereld en de totstandbrenging van een panarabische openbare ruimte, gekenmerkt door debat en confrontatie van ideeën en meningen; onderstreept daarbij dat er met uitzending van de Euronews-programma's in het Arabisch en Perzisch begonnen moet worden ;
27. doet een beroep op de Commissie, de Raad en de lidstaten om de uitwisseling van studenten, leraars, academici en onderzoekers tussen de EU en de Arabische landen aan te moedigen en die uitwisseling met een aangepaste en soepelere visumregeling te vergemakkelijken;
28. beveelt de lidstaten aan om op hun grondgebied studiecentra voor de culturele uitwisseling en dialoog tussen Arabische en Europese landen op te richten als plekken voor interdisciplinaire studie en bruggen voor wederzijds begrip;
29. verzoekt de Commissie om met alle mogelijke middelen het universitair en wetenschappelijk onderzoek in de Arabische wereld te stimuleren en steun te verlenen voor een ambitieus publicatiebeleid, om de uitgave, publicatie en vertaling van wetenschappelijk en literair werk tegen betaalbare prijzen voor iedereen te ontwikkelen;
30. verzoekt de Commissie om initiatieven voor de strijd tegen corruptie in de Arabische wereld te steunen, meer in het bijzonder de invoering van duidelijke regels voor de benoeming van ambtenaren;
31. is van mening dat, zoals in het recent geval van de Conferentie van Parijs III over Libanon, financiële hulp van de Europese Unie het beste instrument kan zijn om de zichtbare aanwezigheid van de Unie en haar lidstaten te verzekeren, aan de hand van strategische en voorwaardelijke steun voor hervormingen in de Arabische wereld, met eerbiediging van de bestaande overeenkomsten en de politieke realiteit van elk land of elke regio;
32. verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Liga van Arabische Staten, de Samenwerkingsraad van de Golfstaten, en de regeringen en parlementen van de lidstaten, van de Arabische landen en van Israël.