Resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2007 over de evaluatie van Euratom - 50 jaar Europees kernenergiebeleid (2006/2230(INI))
Het Europees Parlement,
– gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, ondertekend te Rome op 25 maart 1957 (het "Euratom-Verdrag"),
– gelet op de preambule van het Euratom-Verdrag, waarin herinnerd wordt aan de oorspronkelijke missie om een Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) op te richten en hiermee "de voorwaarden te scheppen tot ontwikkeling van een krachtige industrie op het gebied van de kernenergie als bron van ruime energievoorraden en van een modernisering der techniek, alsook van talrijke andere toepassingen welke zullen bijdragen tot het welzijn van hun volkeren",
– gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en met name zijn uitspraak van 14 november 1978(1), zijn arrest van 22 april 1999(2), en zijn arrest van 10 december 2002(3),
– gezien de Mededeling van de Commissie "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001) van 10 januari 2007,
– gezien de Mededeling van de Commissie "Ontwerpprogramma van indicatieve aard inzake kernenergie overeenkomstig artikel 40 van het Euratom-Verdrag ter advies ingediend bij het Europees Economisch en Sociaal Comité" (COM(2006)0844),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie - Groenboek(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de zekerheidsstelling van de energievoorziening in de Europese Unie(5),
– gezien zijn standpunt van 14 december 2006 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een instrument voor hulp op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging(6),
– gezien Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof(7),
– gezien Besluit 2006/970/Euratom van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011)(8),
– gezien Verordening (Euratom) nr. 1908/2006 van de Raad van 19 december 2006 tot vaststelling van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten (2007-2011)(9),
– gezien Beschikking 2006/976/Euratom van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifiek programma tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011)(10),
– gezien Beschikking 2006/977/Euratom van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma dat door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek door middel van eigen acties moet worden uitgevoerd op grond van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011)(11),
– gezien zijn standpunt van 16 november 2005 over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van Protocol nr. 9 bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië, met betrekking tot de V1-kerncentrale van Bohunice in Slowakije(12),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2005 over het gebruik van de financiële middelen voor de ontmanteling van kerncentrales(13),
– gezien het debat tijdens de openbare hoorzitting belegd door zijn Commissie industrie, onderzoek en energie over het onderwerp op 1 februari 2007,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A6-0129/2007),
A. overwegende dat de Verdragen telkens weer ingrijpend zijn gewijzigd om te voldoen aan nieuwe behoeftes en uitdagingen, terwijl het Euratom-Verdrag in zijn vijftigjarige geschiedenis slechts één keer een wijziging heeft ondergaan(14) en in de kern en op hoofdzaken zijn oorspronkelijke vorm heeft behouden,
B. overwegende dat het Euratom-Verdrag in de afgelopen 50 jaar weliswaar nauwelijks is gewijzigd, maar aan de andere kant in dezelfde periode het uitgangspunt heeft gevormd voor een uitgebreide afgeleide wetgeving en onderwerp is geweest van een aantal belangrijke arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die met name tot een substantiële uitbreiding van zijn oorspronkelijke werkingssfeer hebben geleid,
C. overwegende dat met het Euratom-Verdrag in de Europese Unie hoge veiligheidsnormen voor de omgang met splijtstof en radioactief afval zijn ingevoerd, uniforme veiligheidsnormen voor de bescherming van de gezondheid van de werknemers en de bevolking zijn opgesteld, alsook procedures voor de toepassing van deze normen, en de proliferatie van nucleair materiaal voor militaire doeleinden wordt voorkomen,
D. overwegende dat het Euratom-Verdrag een uitgebreid en coherent juridisch kader biedt voor het gebruik van kernenergie in Europa onder veilige omstandigheden, ten voordele van alle lidstaten,
E. overwegende dat een aantal lidstaten de nucleaire optie nooit heeft ontwikkeld, andere een actief beleid voeren voor geleidelijke afschaffing van kernenergie en weer andere hun nucleaire sector blijven steunen,
F. overwegende dat de Conventie in haar ontwerp van een "Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa" (het grondwettelijk verdrag) heeft voorgesteld het Euratom-Verdrag te scheiden van de rechtsstructuur van de toekomstige grondwet; overwegende dat de Conventie in haar werk met betrekking tot de toekomst van de Europese Unie en het tekenen van het grondwettelijk verdrag de bepalingen van het Euratom-Verdrag in de vorm van een bijgevoegd protocol heeft gehandhaafd,
G. overwegende dat Duitsland, Ierland, Oostenrijk, Hongarije en Zweden aan het grondwettelijk verdrag een verklaring hebben toegevoegd, die luidt dat de belangrijkste bepalingen van het Euratom-Verdrag geactualiseerd moeten worden, en dat daartoe "zo snel mogelijk" een herzieningsconferentie bijeengeroepen moet worden,
H. overwegende dat door de recente uitbreidingen de diversiteit op het gebied van kernenergie binnen de EU is toegenomen en hiermee de noodzaak om op dat gebied communautaire actie te ontplooien,
I. overwegende dat het vijftigjarig bestaan van het Euratom-Verdrag voor het Parlement een goede aanleiding is om de inhoud en relevantie ervan te bestuderen en zijn bezorgdheid te uiten over het feit dat de belangrijkste bepalingen in het Euratom-Verdrag sinds de inwerkingtreding vijftig jaar geleden niet zijn gewijzigd,
J. overwegende dat deze opmerkingen over het voortbestaan van het Euratom-Verdrag onlosmakelijk zijn verbonden met de doelstellingen die de Commissie nastreeft ter bevordering van een Europees beleid voor veilige, duurzame en concurrerende energie en om het hoofd te bieden aan de klimaatsverandering, zoals verwoord in de eerder genoemde Mededeling van de Commissie van 10 januari 2007,
50 Jaar Euratom-Verdrag: een balans
1. onderstreept dat de Europese Unie sinds 1957 en het ondertekenen van het Euratom-Verdrag wereldleider is geworden van de nucleaire industrie en een van de koplopers op het gebied van nucleair onderzoek inzake beheerste thermonucleaire kernsplijting en kernfusie; merkt op dat de Europese industrie een plaats inneemt in het geheel van de splijtstofkringloop en haar eigen technologieën hierin heeft weten te ontwikkelen, waarvan er een aantal, zoals de verrijking doro middel van ultracentrifugatie, het resultaat zijn van partnerschappen op Europese schaal;
2. merkt op dat de nucleaire industrie van de Europese Unie vrijwel de volledige controle heeft over de splijtstofkringloop, wat de Unie, op het moment waarop de kwestie van energieafhankelijkheid centraal staat, garanties biedt voor industriële en technologische onafhankelijkheid, met name wat betreft verrijking van de splijtstof;
3. brengt onder de aandacht dat, met name dankzij het Euratom-Verdrag, 32% van de Europese elektriciteit aan het eind van 2006 wordt geproduceerd op basis van kernenergie afkomstig van 152 kernreactoren die zijn verspreid over 15 lidstaten, hetgeen het grootste deel is van de Europese elektriciteit die koolstofdioxidevrij wordt opgewekt, en ook een van de meest concurrerende vormen daarvan is, waardoor het kan bijdragen aan de doelstellingen van een Europees energiebeleid zoals beschreven in de eerder genoemde mededeling van de Commissie van 10 januari 2007;
4. wijst er in het kader van de bestrijding van klimaatverandering op dat de Commissie in haar Groenboek "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening" (COM(2000)0769) heeft geschat dat kernenergie in 2010 meer dan 300 miljoen ton CO2-uitstoot zou besparen, "hetgeen neerkomt op de CO2-emissie van 100 miljoen auto's", wijst erop dat de Commissie in Bijlage I bij haar Mededeling van 10 januari 2007 stelt dat kernenergie de energiebron met de laagste koolstofdioxide-uitstoot is na windmolenparken in zee en kleinschalige waterkrachtcentrales;
5. wijst erop dat de landen die Euratom oprichtten een reeks bepalingen – verdeeld over tien hoofdstukken – hebben opgesteld om het ontwikkelen van kernenergie binnen de Gemeenschap aan strikte regels te onderwerpen en dat deze bepalingen nog steeds van toepassing zijn en voortdurend werden aangevuld en verbeterd aan de hand van de wetgeving die krachtens het Euratom-Verdrag wordt vastgesteld; en dat deze bepalingen een belangrijke bijdrage leveren aan veilige exploitatie van nucleaire faciliteiten in Europa;
6. wijst erop dat de consensus van 1957 inzake kernenergie niet meer bestaat in de lidstaten;
7. stelt vast dat de vijf decennia geleden in het Euratom-Verdrag geuite verwachtingen omtrent kernenergie zijn veranderd; constateert dat zij inmiddels sterker zijn gericht op de noodzaak om, in de vorm van het Euratom-Verdrag, over een degelijk juridisch kader te beschikken om het gebruik van kernenergie in de Europese Unie te kunnen controleren en om de integratie in de Europese Unie van landen die gebruik maken van kernenergie te kunnen verbinden met de overname van het Euratom-acquis; erkent dat titel II van het Euratom-Verdrag belangrijke hoofdstukken bevat die voorzien in de bescherming van de bevolking, de werknemers en het milieu tegen ioniserende straling (hoofdstuk III), in de ontwikkeling van het onderzoek op het gebied van het afvalbeheer en de veiligheid van de installaties (hoofdstuk I) en in de controle op de veiligheid van splijtstoffen in Europa (hoofdstuk VII);
8. herinnert eraan dat de eerste onderzoeksactiviteiten zijn ontwikkeld in het kader van het Euratom-Verdrag (hoofdstuk I) en dat hieruit bovendien het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek is ontstaan, dat de eerste EU-instelling voor onderzoek was; dringt erop aan een programma voor onderzoek naar en ontwikkeling van kernenergie op te nemen in het budget van het algemene kaderprogramma voor onderzoek en hierop hetzelfde toezicht uit te oefenen en hiervoor dezelfde openbare rekenschap te vereisen als voor alle andere onderzoeksprogramma's;
9. is van mening dat de wetgeving die is ontwikkeld in het kader van hoofdstuk III van het Euratom-Verdrag (De bescherming van de gezondheid) onder de verantwoordelijkheid van de Europese Unie moet blijven vallen om te waarborgen dat basisnormen voor de bescherming van werknemers en het publiek worden toegepast en uitgebreid met milieunormen, en rekening houdt met de voortschrijdende inzichten van internationaal wetenschappelijk onderzoek;
10. onderstreept dat de reikwijdte van deze wetgeving zich niet beperkt tot de lidstaten waar kerninstallaties in bedrijf zijn, maar dat nu ook de bescherming van aangrenzende lidstaten en derde landen erin geregeld is, door middel van een voortdurende controle op de lozing van radioactieve afvalstoffen en door het aannemen van voorschriften voor het vervoer van gebruikte kernbrandstof en radioactief afval, voor de bescherming van de voedselketen en voor noodsituaties waarin sprake is van stralingsgevaar;
11. merkt op dat hoofdstuk IV van het Euratom-Verdrag (Investeringen) erop gericht was om, op communautaire schaal, over nauwkeurige informatie te beschikken aangaande de investeringsprojecten van de lidstaten;
12. wijst er evenwel op dat de Commissie, toen zij haar indicatief programma op het gebied van kernenergie (PINC) uitbracht, niet echt heeft ingeschat welke investeringen op nucleair gebied nodig waren, in het bijzonder aangaande de problematiek van de continuïteit van de energievoorziening, het tegengaan van klimaatverandering en het concurrerend vermogen van de Europese Unie in het licht van de heropleving van de nucleaire industrie wereldwijd;
13. verheugt zich er echter over dat door het Euratom-Verdrag de verplichting bestaat om elke nieuwe investering op nucleair gebied in Europa te melden, waardoor de activiteiten van de Europese Unie op nucleair gebied volledig in kaart kunnen worden gebracht, hetgeen een aan de Europese nucleaire industrie eigen verplichting is;
14. is van mening dat de gemeenschappelijke ondernemingen (hoofdstuk V van het Euratom-Verdrag) waardevolle instrumenten zijn gebleken ten dienste van het overheidsbeleid, met name op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, waar dit juridisch instrument herhaaldelijk is gebruikt, met name voor de oprichting van de Joint European Torus te Culham in 1978 en, in het meer recente verleden, voor de instelling van de Europese juridische entiteit ter uitvoering van het project Internationale Thermonucleaire Experimentele Reactor (ITER);
15. is van mening dat het Euratom-Verdrag het instrument aanreikt, via de oprichting van een agentschap (hoofdstuk VI) dat de levering aan de gebruikers binnen de Unie regelt in overeenstemming met het beginsel van gelijke toegang tot de grondstoffen, dat van essentieel belang is in deze tijd van beraad over het veiligstellen van de energievoorziening;
16. stelt vast dat de veiligheidscontrole (hoofdstuk VII) een van de belangrijkste successen is die zijn behaald door de werking van het Euratom-Verdrag, en dat dit de Commissie de mogelijkheid biedt om zeer nauwkeurig te weten wat de omvang van de voorraden en de verwerkte hoeveelheid nucleair materiaal binnen de Europese Unie is;
17. merkt op dat deze veiligheidscontroles, als aanvulling op de non-proliferatiecontroles van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA), tevens de staten die nucleair materiaal leveren een reële zekerheid geven over de toepassing van dat materiaal;
18. constateert dat, door hoofdstuk X van het Euratom-Verdrag (Betrekkingen met derden), dat heeft geleid tot de toetreding van Euratom tot diverse internationale verdragen, en in het bijzonder tot het Verdrag inzake nucleaire veiligheid en tot het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, de Gemeenschap de kans heeft gekregen bij te dragen aan de internationale inspanningen op dit gebied en de binnen de Europese Unie bereikte belangrijke vooruitgang uit te dragen;
19. herinnert tevens eraan dat hoofdstuk X van het Euratom-Verdrag voor Euratom de basis was om een groot aantal samenwerkingsovereenkomsten aan te gaan op het gebied van onderzoek, om deel te nemen aan internationale projecten zoals het Generation IV International Forum voor de volgende generatie van kernreactoren en internationale onderhandelingen te voeren over het ITER-project;
Institutioneel debat
20. wijst erop dat de belangrijkste bepalingen van het Euratom-Verdrag sinds de inwerkingtreding ervan op 1 januari 1958 niet zijn gewijzigd;
21. bevestigt dat iedere lidstaat krachtens het subsidiariteitsbeginsel zelf beslist of hij al dan niet gebruik maakt van kernenergie;
22. merkt voorts op dat een aantal lidstaten die zich volledig tegen kernenergie hebben uitgesproken en lid zijn geworden van de Gemeenschappen (de Europese Gemeenschap en Euratom) nooit verplicht zijn gesteld kernenergie op hun grondgebied te ontwikkelen; wijst er dan ook op dat het al vele jaren aanvaard is dat het Euratom-Verdrag bij de bevordering van kernenergie geen verplichting oplegt, maar een tot eenieders beschikking staand juridisch kader creëert;
23. benadrukt dat het Euratom-Verdrag geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van een interne elektriciteitsmarkt en nog minder een obstakel vormt voor het vrije verkeer van goederen, personen en kapitaal; herinnert er in dit verband aan dat het gemeen recht van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) ook van toepassing is op nucleaire activiteiten en merkt ter illustratie op dat het verkeer van nucleaire uitrusting, grondstoffen en technologie binnen en buiten de Europese Unie valt onder de regeling, zoals is goedgekeurd op basis van het in het EG-Verdrag neergelegde handelsbeleid, voor controle op goederen bestemd voor tweeërlei gebruik; voegt hieraan toe dat de Euratom-wetgeving onderworpen is aan de mededingingswetgeving en de regelgeving inzake staatssteun zoals gespecificeerd in titel VI van het EG-Verdrag; concludeert derhalve dat de kernenergie in geen geval door het Euratom-Verdrag in een protectionistisch kader wordt geplaatst;
24. constateert dat het Euratom-Verdrag de landen die hebben gekozen voor de nucleaire optie het instrumentarium aanreikt voor de ontwikkeling van deze optie (gemeenschappelijke ondernemingen, ondersteunen van onderzoek en ontwikkeling, Euratom-leningen) maar dat dit wel plaatsvindt binnen een fijnmazig juridisch kader (bescherming van de gezondheid, veiligheidscontrole, leveringen), opdat de lidstaten die niet voor deze optie hebben gekozen zich hierover niet ongerust hoeven te maken;
25. herinnert eraan dat het juridische kader van Euratom, voor het welzijn van de gehele Gemeenschap, ook geldt voor de lidstaten die geen kernenergie produceren, maar binnen hun grenzen wel reactoren voor nucleair onderzoek hebben, en dat deze lidstaten de middelen (zoals Euratom-kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling) aangeboden krijgen om bijvoorbeeld medisch onderzoek te financieren;
26. is van oordeel dat, ongeacht de uiteenlopende standpunten ten aanzien van kernenergie, de bepalingen van het Euratom-Verdrag die de verspreiding van nucleair materiaal hebben helpen voorkomen en die zijn gericht op de gezondheid, de veiligheid en de preventie van radioactieve besmetting, zeer nuttig zijn gebleken en zorgvuldig op één lijn dienen te worden gebracht met de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften van het EG-Verdrag;
Leemtes
27. betreurt het dat het Euratom-Verdrag geen rekening heeft gehouden met de toegenomen bevoegdheden van het Parlement, en met name met de uitbreiding van de medebeslissingsprocedure tot het grootste deel van de Europese wetgeving; is van mening dat het Parlement, ondanks het technisch karakter van genoemd verdrag, het recht heeft nadrukkelijk betrokken te worden bij teksten die het Euratom-Verdrag als rechtsgrondslag hebben;
28. vindt het getuigen van een onacceptabel gebrek aan democratie dat het Parlement vrijwel niet betrokken is bij de Euratom-wetgevingsprocedure, en dat slechts over één van de tien hoofdstukken van het Verdrag überhaupt wordt geraadpleegd;
29. merkt echter op dat het Parlement uit hoofde van een Interinstitutioneel akkoord betrokken is bij de onderhandelingen over het zevende kaderprogramma van Euratom voor nucleair onderzoek en opleidingsactiviteiten (2007-2011) (zevende kaderprogramma Euratom); merkt tevens in het licht van de documenten die het meest recentelijk zijn behandeld in de Commissie industrie, onderzoek en energie (zevende kaderprogramma Euratom, de richtlijn over de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestaande splijtstof, het Instrument voor nucleaire bijstand enz.) op dat hoewel in de procedure is vastgelegd dat het Parlement slechts wordt geraadpleegd, de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen op Euratom-teksten regelmatig geheel of gedeeltelijk worden meegenomen door de Raad; acht dit echter niet toereikend;
30. wijst op het belang van artikel 203 van het Euratom-Verdrag, dat flexibiliteit biedt - zoals met de invoering van het Instrument voor nucleaire samenwerking - voor het ontplooien van wetgevingsinitiatieven waarin in het Euratom-Verdrag aanvankelijk niet is voorzien; is van oordeel dat dient te worden onderzocht hoe artikel 203 kan worden gebruikt voor het ontwikkelen van nieuwe initiatieven en eventueel voor het aanpassen van het Euratom-Verdrag;
31. betreurt het ontbreken van een wetgevend corpus op het gebied van geharmoniseerde normen voor nucleaire veiligheid, beheer van radioactief afval en ontmanteling van nucleaire installaties met echte toegevoegde waarde, met name ten opzichte van het bestaande internationale kader;
32. verzoekt de Commissie om zich te laten inspireren door de ervaringen die zijn opgedaan bij de tenuitvoerlegging van de verdragen onder regie van het IAEA (het Verdrag inzake nucleaire veiligheid en het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval) en rekening te houden met de evaluatie van de meest geavanceerde nationale praktijken op het gebied van het beheer van radioactief afval door het Nucleair Energie Agentschap van de OESO (NEA); merkt op dat gemeenschappelijke initiatieven, zoals die onder leiding van de vereniging Western Europe Nuclear Regulators Association (WENRA), die erop gericht is om een gemeenschappelijke benadering van de nucleaire veiligheid te ontwikkelen, een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van een basis voor wetgevend optreden;
33. merkt op dat, zoals bevestigd door het eerder genoemde arrest van het Hof van Justitie van in zaak C-29/99 Commissie tegen Raad, de Commissie op grond van het Euratom-Verdrag over bevoegdheden beschikt op het gebied van de nucleaire veiligheid en dat zij gerechtigd is om op dit gebied voorstellen te doen;
Oriëntatie op de toekomst
34. is van mening dat het Euratom-Verdrag, ondanks zijn onvolkomenheden, vooralsnog een onontbeerlijk juridisch kader blijft voor zowel de lidstaten die hun nucleaire sector willen ontwikkelen als voor de lidstaten die slechts voordeel willen halen uit een wetgevingsapparaat om zichzelf, hun bevolking en hun milieu te kunnen beschermen;
35. dringt opnieuw aan op een Intergouvernementele Conferentie over een algehele herziening van het Euratom-Verdrag om de achterhaalde bepalingen uit dit Verdrag af te schaffen, de regelgeving voor de nucleaire industrie op EU-niveau te handhaven, de overige bepalingen te herzien in het licht van een modern en duurzaam energiebeleid en de relevante bepalingen onder te brengen in een afzonderlijk energiehoofdstuk;
36. brengt onder de aandacht dat de bepalingen van het Euratom-Verdrag in het brandpunt van het debat over industriële belangen staan en hiermee een verbinding leggen met de Lissabon-strategie, en energievraagstukken behandelen, in het bijzonder vanuit de invalshoek der voorziening, nu de Europese Unie op zoek is naar de juiste samenstelling van een Europees gemengd energieaanbod dat koolstofdioxidearm, concurrerend en voor zover mogelijk van "eigen bodem" is;
37. merkt in dit verband nogmaals op dat kernenergie op dit moment 32% van de elektriciteitsvoorziening in de Europese Unie voor rekening neemt en dat de Commissie deze vorm van energie in haar mededeling van 10 januari 2007 beschouwt als een van de belangrijkste koolstofdioxidevrije energiebronnen in Europa, en de op twee na goedkoopste in Europa, zonder de kosten van CO2 mee te rekenen; is dan ook van mening dat de Europese Unie, overeenkomstig het Euratom-Verdrag, haar vooraanstaande positie op industrieel en technisch vlak dient te beschermen gezien de felle heropleving die de nucleaire activiteiten van andere actoren doormaken (Rusland, VS) en de komst van nieuwe actoren op het nucleaire toneel wereldwijd (China en India), die op middellange termijn de concurrenten van de Europese Unie zullen zijn;
38. is van mening dat het ontbreken van het juridisch kader van Euratom een nieuwe nationalisatie van het nucleair beleid in Europa teweeg zou brengen, wat een terugval zou zijn voor de communautaire verworvenheden, en het gevaar van rechtsonzekerheid voor alle 27 lidstaten met zich mee zou brengen;
39. roept op tot inachtneming van de beginselen van eerlijke concurrentie en een gelijk speelveld voor verschillende energiebronnen;
40. is tevens van oordeel dat de schrapping van een of meer hoofdstukken uit het Euratom-Verdrag of de samenvoeging van bepaalde bepalingen in het EG-Verdrag het Euratom-Verdrag als geheel zou ondermijnen doordat het toezicht op het gebruik van kernenergie in Europa daarmee wordt verzwakt; voegt daaraan toe dat het voor toekomstige lidstaten veel moeilijker zou zijn het Euratom-acquis over te nemen indien er geen coherent juridisch kader bestaat;
41. is van oordeel dat voor toezicht op het gebruik van kernenergie in Europa, gezien de zeer specifieke kenmerken van deze energiebron, een speciaal juridisch kader nodig is zoals het Euratom-Verdrag, waarvan alle bepalingen al vijftig jaar hun nut hebben bewezen; voegt hieraan toe dat gedeeltelijke opname ervan in een hypothetisch energiehoofdstuk in het EG-Verdrag het algemene juridische toezicht op kernenergie in Europa zou verzwakken en specifieke procedures voor nucleaire controle die thans deel uitmaken van het Euratom-Verdrag zou doen verdwijnen;
42. is echter wel van mening dat het Euratom-Verdrag op een aantal punten een zekere hervorming behoeft;
43. is van mening dat, ongeacht de mogelijkheid van aanpassingen op korte termijn, een uitgebreide herziening van het Euratom-Verdrag noodzakelijk is om het democratisch tekort te verminderen en gemeenschappelijke veiligheid en voorziening centraal te stellen in de nucleaire activiteiten van de Unie en haar lidstaten;
44. dringt aan op de herziening van de besluitvormingsprocedures die zijn opgenomen in het Euratom-Verdrag, in die zin dat het Europees Parlement nauw wordt betrokken bij de totstandkoming van wetgeving op nucleair gebied en dat tot grotere transparantie wordt gekomen, met volledige participatie van de Europese burgers; verzoekt de Raad en de Commissie derhalve iets te doen aan het democratisch deficiet dat inherent is aan het Euratom-Verdrag en de medebeslissingsprocedure uit te breiden tot in het kader van dat Verdrag goedgekeurde wetgeving;
45. meent dat deze wijzigingen kunnen plaatsvinden door middel van artikel 203 van het Euratom-Verdrag, zonder dat dit noodzakelijkerwijze een ingrijpende verandering van de algemene opzet en inhoud daarvan met zich meebrengt; verzoekt de Raad deze mogelijkheid in overweging te nemen;
46. wijst erop dat, in de context van de noodzakelijke aanpassing van het Europees energiebeleid en de verlenging van de levensduur van de centrales, er op communautair niveau dringend zeer degelijke wetgeving en concrete maatregelen inzake de nucleaire veiligheid, het beheer van radioactieve afvalstoffen en ontmanteling van kerninstallaties tot stand moeten komen, en er stappen moeten worden ondernomen om te waarborgen dat zoveel mogelijk aandacht en steun wordt gegeven aan onderzoek en ontwikkeling gericht op het bevorderen van veilig gebruik van kernenergie; verzoekt de Commissie de relevante ontwerpen van haar wetgevingsvoorstellen opnieuw te bekijken en nieuwe voorstellen te presenteren voor richtlijnen betreffende de veiligheid van nucleaire installaties, het beheer van afval en het sluiten en ontmantelen van nucleaire faciliteiten, en daarbij uit te gaan van het beginsel 'de vervuiler betaalt';
47. verzoekt de Commissie en de Raad dringend om deze kwestie onverwijld te onderzoeken en er in nauw overleg met het Parlement aan te werken;
48. verzoekt om op Europese schaal onderwijs- en opleidingsprogramma's op nucleair gebied te ontwikkelen en te zorgen voor de financiering van ambitieuze onderzoeksprogramma's die antwoord kunnen geven op de vraagstukken inzake kernsplijting (veiligheid, beheer van afvalstoffen, toekomstige reactoren) en stralingsbescherming, en de benodigde instandhouding van adequate bevoegdheden en personele middelen te garanderen om de nucleaire optie open te houden op basis van een duurzame en concurrerende Europese industrie;
49. roept op tot het instellen van een Europees coördinatiemechanisme van de beste nationale praktijken om werknemers en burgers te beschermen tegen straling, als aanvulling op de door het Euratom-Verdrag reeds bereikte harmonisering in deze sector;
50. moedigt de Commissie nadrukkelijk aan om, zoals is voorzien in het Euratom-Verdrag, regelmatig echte langetermijn-PINC's op te stellen op het gebied van nucleaire productie- en investeringsdoelstellingen, tegen de achtergrond van toenemende concurrentie in deze sector, waarin ook rekening wordt gehouden met de doelstellingen ten aanzien van het terugdringen van de broeikasgasuitstoot; merkt in dit verband op dat het gebruik van alle andere energiebronnen ook onder nationale bevoegdheid valt, maar dat doelstellingen (die soms zelfs bindend zijn) niettemin op Europees niveau worden uitgestippeld, zoals het geval is met hernieuwbare energiebronnen;
51. verzoekt de Raad, in het licht van de doelstelling van een continuë energievoorziening en doelstellingen voor terugdringing van de CO2-uitstoot, gecoördineerd beleid op te stellen waarmee investeringen worden aangemoedigd, waarbij volledig wordt voldaan aan de eisen inzake veiligheid, ter verlenging van de levensduur en ter verbetering van de prestaties van bestaande reactoren, evenals investeringen in nieuwe capaciteiten;
52. neemt nota van het initiatief van de Raad om eventueel op hoog niveau een Europese Groep op te richten ter bewaking van de nucleaire veiligheid en voorziening en inzake het beheer van afvalstoffen;
53. verwelkomt het initiatief om een Europees Nucleair Forum in het leven te roepen dat een debat op hoog niveau moet aanzwengelen waarbij politici, de industrie en het maatschappelijk middenveld worden betrokken;
54. roept op om de rol van het Euratom-agentschap ten behoeve van leveringen nieuw leven in te blazen en het agentschap het volledige gebruik te gunnen van de uitgebreide volmachten die het Euratom-Verdrag het biedt; is van oordeel dat deze rol niet zozeer moet worden beschouwd vanuit de invalshoek van een uraniumtekort, maar vanuit het oogpunt van concurrerend vermogen en zekerheidsstelling van leveringen, inclusief de levering van gefabriceerde splijtstof; is van mening dat de bepalingen van het Euratom-Verdrag het agentschap de mogelijkheid verschaffen om een echt kernenergiewaarnemingscentrum te worden, en moedigt in die zin het huidige beraad over de verbetering van het statuut van het Euratom-agentschap voor leveringen aan;
55. verzoekt de intensieve internationale samenwerking voort te zetten waarvoor het Euratom-Verdrag de basis heeft gelegd, en roept op tot een voortdurende versterking van de samenwerking met het IAEA om elk dubbel werk van dit agentschap en Euratom te voorkomen, en om de hoogst mogelijke graad van bescherming op het gebied van straling, nucleaire veiligheid en non-proliferatie te garanderen;
56. roept op tot een voortzetting op hoog niveau van de internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, zoals voor het ITER-project of het Generation IV International Forum;
o o o
57. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.