Resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen (2006/2240(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie over bevordering van waardig werk voor iedereen - Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld (COM(2006)0249) (mededeling van de Commissie over waardig werk),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie - Bijlage bij de mededeling van de Commissie over waardig werk (SEC(2006)0643),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 januari 2007 over de mededeling van de Commissie over waardig werk(1),
– gezien de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over fundamentele beginselen en rechten op het werk,
– gezien het Europees Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
– gezien de Verdragen van de IAO en de fundamentele arbeidsnormen,
– gezien paragraaf 47 van de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 16 september 2005 over het resultaat van de Wereldtop 2005, die gaat over waardig werk en rechtvaardige globalisering,
– gezien de aanneming van de ministeriële verklaring door de Economische en Sociale Raad van de VN van 5 juli 2006, waarin wordt gesteld dat er een nijpende behoefte is om op alle nationale en internationale niveaus een milieu te creëren dat het genereren van volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor allen begunstigt, als een kernelement van duurzame ontwikkeling,
– gezien het verslag van de World Commission on the Social Dimension of Globalisation met de titel "Een billijke globalisering: het creëren van kansen voor allen" van 24 februari 2004,
– gezien de mededeling van de Commissie over "De sociale dimensie van de globalisering - Hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft" (COM(2004)0383),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "Tweede jaarverslag over migratie en integratie" (SEC(2006)0892),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 juli 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité - Bevordering van fundamentele arbeidsnormen en verbetering van de sociale governance in de context van de globalisering(2),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: "De Europese consensus"(3),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Investeren in mensen - Mededeling over het thematisch programma voor menselijke en sociale ontwikkeling en de financiële vooruitzichten 2007-2013" (COM(2006)0018) (mededeling van de Commissie over investeren in mensen),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2002 over de mededeling van de Commissie - Zich aanpassen aan de veranderingen in werk en samenleving: een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002 - 2006(4),
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociaal beleid van het IAO-bestuursorgaan getiteld over een aanpassing van de uitvoering van de werkgelegenheidsagenda van de wereld en daarmee samenhangende aspecten van beleidsintegratie van maart 2004,
– gezien het IAO-werkdocument over juridische aspecten van mensensmokkel voor gedwongen arbeid in Europa van april 2006,
– gezien het IAO-werkdocument nr. 58 over waardig werk, normen en indicatoren van augustus 2005,
– gezien de IAO-studie over tekorten op het gebied van waardig werk in de gehele wereld: Meettrends met index van augustus 2006,
– gezien de discussie-nota over waardig werk in nationale kaders, in voorbereiding op het IAO-seminarie over globale doelstellingen en nationale uitdagingen, oktober 2004,
– gelet op artikel 31, lid 1 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie, waarin gesteld wordt dat iedere werknemer recht heeft op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden,
– gelet op artikel 152, lid 1 van het EG-Verdrag, waarin gesteld wordt dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd,
– gelet op artikel 50 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (overeenkomst van Cotonou)(5),
– gelet op de conclusies van de Raad over waardig werk voor iedereen, die zijn aangenomen in Brussel op 1 december 2006,
– gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(6),
– gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(7),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie internationale handel (A6-0068/2007),
A. overwegende dat het concept van waardig werk veel verder gaat dan de handhaving van de fundamentele arbeidsnormen; overwegende dat dit concept onder meer omvat: productief en vrij gekozen werk, de rechten op het werk, sociale bescherming en sociale dialoog en de integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het beleid krachtens alle vier de pijlers,
B. overwegende dat de middelen om voor waardig werk te kunnen zorgen, moeten worden aangepast aan de specifieke kenmerken van iedere samenleving, haar ontwikkelingsniveau en haar capaciteiten; overwegende dat inspanningen om waardig werk te bevorderen zowel werknemers in de officiële economie als in de informele economie moeten omvatten alsook werknemers in de landbouwsector, zelfstandigen, deeltijdwerkers, tijdelijke arbeidskrachten en thuiswerkers,
C. overwegende dat de bevordering van waardig werk voor iedereen op alle niveaus een doelstelling in de gehele wereld moet zijn, zoals onderstreept door de World Commission on the Social Dimension of Globalisation, de resolutie van de VN over het resultaat van de Wereldtop 2005 en de ministeriële verklaring die op 5 juli 2006 door de Economische en Sociale Raad van de VN werd aangenomen; overwegende dat deze doelstelling ook deel moet uitmaken van de inspanningen om de millennniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's) te halen en de verbintenissen van de Wereldtop voor sociale ontwikkeling van 1995 te Kopenhagen gestand te doen,
D. overwegende dat tegenwoordig de neiging heerst waardig werk te veronachtzamen en te ondermijnen als gevolg van het feit dat nieuwe goedkope arbeidsmarkten beschikbaar komen en de daarmee gepaard gaande pogingen om "lucratieve" sociale dumping te exploiteren,
E. overwegende dat de IAO de aangewezen organisatie is voor de omschrijving van en het onderhandelen over de internationale arbeidsnormen en het toezien op de toepassing ervan in de wet en in de praktijk; overwegende dat meer samenwerking tussen de IAO en alle relevante belanghebbenden en de volledige medewerking van de IAO aan het werk van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van essentieel belang zijn en overwegende dat de EU, die haar 27 lidstaten vertegenwoordigt, een belangrijk gewicht en een voorname rol op dit gebied heeft, evenals op het gebied van sociale governance,
F. overwegende dat met de landenprogramma's van de IAO inzake waardig werk en ook met andere inspanningen van internationale ontwikkelingsagentschappen en de Verenigde Naties om de problemen in verband met de werkgelegenheid aan te pakken, een bijdrage in bredere zin leveren aan de ontwikkelings-, werkgelegenheids- en armoedebestrijdingsstrategieën op nationaal en regionaal niveau,
G. overwegende dat het merendeel van de programma's en studies inzake externe samenwerking voor de periode 2000-2006 geen betrekking hadden op werkgelegenheid, sociale cohesie en waardig werk,
H. overwegende dat waardig werk in het middelpunt komt te staan van de voortdurende verbetering van de arbeidsomstandigheden en de strijd tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting,
I. overwegende dat aan de normen voor waardig werk vaak niet wordt voldaan bij deeltijdwerk, gedeeltelijke werkloosheid en, in de informele economie, bij niet-gedeclareerde en illegale activiteiten, waaronder gedwongen arbeid en kinderarbeid,
J. overwegende dat situaties waarin het beginsel van waardig werk niet wordt nageleefd ook aangetroffen kunnen worden bij mensen die gedwongen zijn in deeltijd te werken, in plaats van er zelf voor gekozen te hebben, aangezien velen onder hen leven van inkomens die lager zijn dan het minimumloon,
K. overwegende dat tot de belangrijkste instrumenten ter bestrijding van armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting moeten worden gerekend: eerbiediging van culturele diversiteit, een billijke mondialisering, de doelstellingen van volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen, met inbegrip van mensen met een handicap, vrouwen, jonge en oude werknemers, culturele en inheemse minderheden, migranten, laaggekwalificeerde personen en mensen die in achtergebleven en minder ontwikkelde gebieden leven,
L. overwegende dat al diegenen die op internationaal niveau actief zijn ertoe moeten bijdragen dat ouderen meer mogelijkheden krijgen om waardig werk te krijgen en te behouden, bijvoorbeeld enerzijds door hun toegang tot doorlopende scholing of omscholing voor nieuwe soorten banen te verbeteren, en anderzijds te zorgen voor toereikende pensioenen, medische zorg en elke andere vorm van sociale zekerheid die vereist is, in aanmerking nemend dat sociale bescherming integraal deel uitmaakt van waardig werk,
M. overwegende dat jongeren overal het recht hebben waardig werk te vinden; en overwegende dat deze inspanningen moeten worden ontwikkeld op basis van een levenscyclus- en intergeneratiebenadering; overwegende dat een lange periode van werkloosheid aan het begin van het beroepsleven van jonge mensen een blijvende invloed kan hebben op hun kansen op werk, hun inkomen en hun toegang tot banen van goede kwaliteit,
N. overwegende dat de kans bestaat dat veel migrerende werknemers in Europa geen waardige werkomstandigheden kennen,
O. overwegende dat in vele delen van de wereld vrouwen het risico lopen in oneerlijke werkomstandigheden terecht te komen en daarom op dit punt speciale aandacht verdienen,
P. overwegende dat onderwijs- en beroepsopleidingssystemen die afgestemd zijn op de eisen van de kennismaatschappij een cruciale rol spelen bij de voorbereiding van jongeren op hun opname in de arbeidsmarkt doordat zij helpen hun kansen om waardig werk van betere kwaliteit te vinden, te verbeteren,
Q. overwegende dat het met een proces van levenslang leren voor iedereen mogelijk is de noodzakelijke vaardigheden te verwerven om zich aan te passen aan de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt, een bijdrage te leveren aan de productiviteit daarvan en als actieve burgers een rol in de kennismaatschappij te spelen,
R. overwegende dat alle lidstaten nationale actieplannen voor de werkgelegenheid hebben opgesteld overeenkomstig de werkgelegenheidsrichtsnoeren die ingevoerd werden naar aanleiding van de buitengewone zitting van de Europese Raad inzake de werkgelegenheid in Luxemburg op 20 en 21 november 1997,
S. overwegende dat met de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) en de strategie voor sociale bescherming en sociale integratie wordt getracht richting te geven aan en waarborgen te scheppen voor de coördinatie van de prioriteiten op het gebied van het beleid inzake werkgelegenheid, sociale bescherming en sociale integratie die de lidstaten op EU-niveau moeten nastreven,
T. overwegende dat de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 in zijn herziene strategie van Lissabon voor groei en banen en een Europese strategie voor duurzame ontwikkeling heeft onderstreept hoe belangrijk het is het arbeidsleven op sociaal duurzame wijze te ontwikkelen,
U. overwegende dat de EU zich met de strategie van Lissabon een nieuw strategisch doel heeft gesteld, namelijk: de meest concurrerende en dynamische op kennis gebaseerde economie ter wereld te worden, met het vermogen tot een duurzame economische groei en met meer en betere banen, sociale samenhang en een hoog niveau van milieubescherming; overwegende echter dat tot op heden nog niet veel van de verwachte resultaten te merken is,
V. overwegende dat het, zoals aangegeven in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid voor de periode 2005-2008 (COM(2005)0141), voor de versterking van het concurrentievermogen van de Europese Unie op een sociaal duurzame wijze belangrijk is de productiviteit te verbeteren door middel van bevordering van waardig werk en de kwaliteit van het arbeidsleven, waaronder gezondheid en veiligheid op het werk, een beter evenwicht tussen flexibiliteit en veiligheid in een betrekking, levenslang leren, wederzijds vertrouwen en participatie en het beter combineren van privé-leven, gezinsleven en werk; overwegende dat de bestrijding van genderdiscriminatie en alle andere vormen van discriminatie en ook de bevordering van de sociale integratie van kwetsbare groepen integraal deel uitmaken van het streven naar waardig werk voor iedereen,
1. is van oordeel dat waardig werk centraal moet staan in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting;
2. is van oordeel dat de Europese Unie een belangrijke bijdrage kan leveren aan de bevordering van waardig werk voor iedereen door middel van haar interne en externe beleid, het hanteren van haar sociale waarden en beginselen, de bestrijding van allerlei vormen van sociale dumping en het spelen van een geprononceerde rol op internationaal niveau;
3. benadrukt dat waardig werk niet alleen een kwestie is van werkgelegenheid of sociale bescherming, maar ook een kwestie van bestuur, en dat voor de invoering van doeltreffend beleid dat gericht is op waardig werk rekenschap afleggende instellingen, politiek engagement voor een gezond staatsbestuur en een dynamisch en georganiseerd maatschappelijk middenveld nodig zijn;
4. vraagt de Raad en de Commissie om rekening te houden met de overwegingen en aanbevelingen van de World Commission on the Social Dimension of Globalisation, de resolutie van de VN over het resultaat van de Wereldtop 2005 en de ministeriële verklaring van 5 juli 2006 van de Economische en Sociale Raad van de VN, en om het perspectief van waardig werk bij alle activiteiten van de Europese Unie te betrekken en om de lidstaten aan te moedigen hetzelfde te doen;
5. benadrukt dat het noodzakelijk is dat multinationale ondernemingen vooral het beginsel van de sociale dimensie van mondialisering in ere houden en zich bij al hun bedrijfsactiviteiten over heel de wereld aan de internationale arbeidsnormen en praktijken voor waardig werk houden;
6. vraagt de Commissie haar voorgestelde strategie en oriëntaties voor een betere mobilisatie van het interne en externe beleid van de Europese Unie ter bevordering van de agenda voor waardig werk in de praktijk te brengen, in het bijzonder bij zaken als ontwikkeling, externe bijstand, uitbreiding, nabuurschapsbeleid, handel, migratie en externe bilaterale en multilaterale betrekkingen;
7. verzoekt de Raad en de Commissie hun verantwoordelijkheden inzake de invoering van het stelsel van algemene preferenties (SAP+) niet van zich af te schuiven, maar actief samen te werken met de IAO om te waarborgen dat de voorwaarden van de overeenkomsten volledig worden nageleefd en indien nodig gebruik te maken van hun bevoegdheden om preferenties te annuleren voor landen die de fundamentele sociale, arbeids- en mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van vereniging, en andere fundamentele IAO-verdragen en fundamentele arbeidsnormen niet eerbiedigen;
8. verzoekt de Commissie om strenger te zijn bij de tenuitvoerlegging van het SAP+, door de begunstigde overheden aanbevelingen te doen en de toezichtsmaatregelen in werking te stellen waarin Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voorziet(8), en indien nodig de mechanismen voor de tijdelijke intrekking van preferenties toe te passen voor landen die hun verbintenissen niet nakomen en sociale grondrechten ernstig en systematisch schenden, maar er tegelijk voor te zorgen dat de intrekking van preferenties niet leidt tot aanmoediging van protectionisme; vraagt tevens de controle op en toepassing van deze mechanismen uit te breiden tot de overige SAP+-begunstigde landen, in het bijzonder ten aanzien van kinderarbeid en dwangarbeid, waarvan de uitbanning een centrale uitdaging vormt voor de IAO, zoals gesteld in haar verslag "Het einde van kinderarbeid: binnen bereik";
9. verzoekt de lidstaten naar aanleiding van het engagement van de Commissie in haar mededeling over waardig werk om bij het sluiten van handelsovereenkomsten met derde landen rekening te houden met de sociale dimensie van waardig werk in de initiatieven van de Commissie;
10. onderstreept dat de agenda voor waardig werk een aantal universele strategieën bestrijkt die niet vastzitten aan een specifiek ontwikkelingsmodel maar direct verband houden met een rechtvaardigere en evenwichtigere verdeling van de geproduceerde welvaart, en dat het een instrument is waarmee het ontwikkelingsproces wordt toegesneden op bij acties en governance te hanteren waarden en beginselen waarin economisch concurrentievermogen en sociale rechtvaardigheid samengaan;
11. verzoekt de Commissie, in het kader van de strategie voor duurzame ontwikkeling, om een op vrijheid en verantwoordelijkheid gebaseerde consequente benadering te ontwikkelen voor verbanden tussen het sociale beleid, het werkgelegenheidsbeleid en het milieubeleid;
12. benadrukt dat het doel van waardig werk vraagt om een consistent en geïntegreerd geheel van economische en sociale beleidsvormen die gericht zijn op de bevordering van productieve kwaliteitsbanen; onderstreept dat de agenda voor waardig werk pleit voor beleidsbeslissingen die verder gaan dan het traditionele arbeidsmarktbeleid, en dat deze agenda moet worden ondersteund door alle economische vormen van economisch beleid van de lidstaten;
13. doet een beroep op de lidstaten en het bedrijfsleven om, in samenwerking met de sociale partners en op basis van het Gemeenschapsrecht inzake veilige en gezonde werkomstandigheden, preventieve strategieën te implementeren alsook maatregelen te treffen ter bescherming van het moederschap, en de werkomstandigheden te verbeteren voor aanstaande moeders en werknemers die onlangs moeder zijn geworden of borstvoeding geven;
14. onderstreept de noodzaak van grotere transparantie van de arbeidsmarkt, om te zorgen dat iedere baan (voor bepaalde of onbepaalde tijd, in voltijd of deeltijd, op uurbasis) wordt gedeclareerd en behoorlijk wordt beloond, en dat ten volle rekening wordt gehouden met de rechten van werknemers, fundamentele arbeidsnormen, de sociale dialoog, de sociale bescherming (met inbegrip van de veiligheid en gezondheid op het werk) en gendergelijkheid;
15. herinnert eraan dat de arbeidsvoorwaarden voor jonge mensen, waaronder stagiairs, in overeenstemming moeten zijn met de fundamentele rechten van alle werknemers en de beginselen van waardig werk;
16. is verheugd over de mededeling van de Commissie over waardig werk en spoort de lidstaten en kandidaat-landen aan om over te gaan tot ratificering en volledige invoering van de IAO-verdragen die door de IAO als up-to-date zijn geclassificeerd, vooral de verdragen in verband met waardig werk; is ervan overtuigd dat de invoering van de IAO-verdragen in verband met waardig werk moet worden bevorderd in het kader van het nabuurschapsbeleid en het externe beleid; verzoekt de Commissie en de lidstaten de IAO te steunen bij de versterking van haar systeem en mechanismen voor het houden van toezicht;
17. ondersteunt met nadruk de benadering van de Commissie die erop gericht is initiatieven te ondersteunen ter bevordering van vakbondsvrijheid en collectieve onderhandelingen, ter verbetering van de arbeidsadministratie, de arbeidsinspectie en de instanties voor het beheer van de sociale bescherming en ter ontwikkeling van geïntegreerde preventiestrategieën op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk in het kader van uitbreidings- en pretoetredingsprogramma's;
18. is verheugd over de mededeling van de Commissie over investeren in mensen in het kader van de "Europese Consensus" (ontwikkelingsbeleid van de EU) en het belang dat in dat programma gehecht wordt aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk in de EU-partnerlanden;
19. wijst erop dat in artikel 12, lid 2, onder (d), onder (ii) van Verordening (EG) nr. 1905/2006 opgeroepen wordt tot de bevordering van de agenda voor waardig werk als universele doelstelling, onder meer door wereldwijde en andere multilaterale initiatieven ter uitvoering van de internationaal overeengekomen fundamentele arbeidsnormen van de IAO, beoordeling van het effect van waardig werk op het handelsverkeer, duurzame en adequate mechanismen voor een eerlijke financiering, doeltreffende werking - en bredere dekking - van stelsels voor sociale bescherming; onderstreept dat daarnaast in artikel 5, lid 2, onder (c) van Verordening (EG) nr. 1905/2006 waardig werk als centraal beleidspunt wordt genoemd; dringt er voorts bij de Commissie op aan in haar ontwikkelingsbeleid actief gebruik te maken van deze bepalingen; verzoekt de Commissie tevens in haar jaarverslag over haar ontwikkelingsbeleid en uitvoering van buitenlandse hulp systematisch te rapporteren over haar inspanningen om waardig werk te bevorderen;
20. doet een beroep op de Commissie de naleving van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO en het streven naar waardig werk in het handelsbeleid van de WTO-leden aan te moedigen als een doeltreffend geheel van regels, aangevuld door een sanctiestelsel voor partners die zich niet aanpassen aan de normen en tegelijkertijd uitvoering gevend aan de SAP+-procedure; vraagt de Europese Unie de instelling te overwegen van mechanismen om toe te zien op de gelijktijdige ontwikkeling van handel en waardig werk op zowel Europees als internationaal niveau;
21. roept de Commissie op om het overleg tussen de internationale financiële instellingen, de IAO, de VN en de WTO betreffende de complementariteit en consistentie van hun beleid inzake economische groei, investeringen, handel en waardig werk niet alleen te steunen, maar er, waar mogelijk, ook aan mee te werken;
22. doet een beroep op de Commissie om er bij de toekenning van handelspreferenties, bijvoorbeeld op basis van het stabiliteits- en groeipact, rekening mee te houden of de begunstigde landen zich houden aan de internationale arbeidsnormen die waardig werk garanderen, zodat landen die niet voldoen aan deze elementaire normen, niet voor handelspreferenties van de Europese Unie in aanmerking komen;
23. benadrukt dat het noodzakelijk is dat de WTO, de UNCTAD , de IAO en andere internationale organisaties nauwer gaan samenwerken met het oog op de complementariteit van hun respectieve beleid; is van mening dat coherentie van de getroffen maatregelen essentieel is voor de bevordering van waardig werk en het garanderen daarvan in de praktijk; stelt voor om de IAO de status van waarnemer te verlenen binnen de WTO; roept de parlementen van de andere WTO-lidstaten op om dit verzoek te steunen;
24. verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor het instellen van een comité "handel en waardig werk" binnen de WTO, naar het voorbeeld van het comité "handel en milieu";
25. wijst erop dat de IAO krachtens haar statuten kan oproepen tot handelssancties tegen een land dat de internationale sociale overeenkomsten niet naleeft, en verzoekt de WTO zich ertoe te verplichten om zich in het belang van de coherentie van het optreden van internationale instellingen aan de IAO-besluiten te houden;
26. stelt voor de IAO toestemming te geven om expertises ("amicus briefs") in te dienen bij de WTO-panels en de Beroepsinstantie in relevante gevallen waar de schending van internationale overeenkomsten onderwerp is van een geschil en waar rekening moet worden gehouden met de besluiten van de IAO;
27. stelt voor dat er voor gevallen waarin een besluit van de instantie voor geschillenbeslechting volgens een WTO-lidstaat in strijd is met IAO-besluiten over naleving van overeenkomsten op arbeidsgebied een mogelijkheid moet zijn om beroep aan te tekenen bij de IAO, teneinde voor coherentie van de activiteiten van de internationale gemeenschap ter bevordering van waardig werk te zorgen;
28. verzoekt de EU om de naleving van de internationale arbeidsnormen deel te laten uitmaken van onderhandelingen over de toetreding van nieuwe lidstaten tot de WTO;
29. verzoekt de Commissie met klem om de naleving van fundamentele arbeidsnormen als voorwaarde op te nemen in haar inkoop- en aanbestedingsbeleid; verzoekt de Commissie daartoe een beleid te ontwikkelen en handelsgerelateerde steun te bieden, waardoor het ook voor de kleine producenten in ontwikkelingslanden mogelijk zal zijn aan deze normen te voldoen;
30. benadrukt de noodzaak van de verdere ontwikkeling van methodologieën ter beoordeling van de gevolgen van handel en handelsovereenkomsten op de bevordering van waardig werk, onder andere in mondiale toeleveringsketens en exportproductiezones, en de noodzaak de duurzaamheidseffectbeoordelingen (SIA's) van handel te versterken en op het juiste tijdstip te laten plaatsvinden;
31. verzoekt de Commissie om redelijke indicatoren voor het aantal arbeidsinspecteurs gebaseerd op het aantal werknemers, zoals gedefinieerd door de IAO, te erkennen en te integreren in haar bilaterale en multilaterale handelsonderhandelingen en in SIA's: 1 inspecteur per 10 000 werknemers in geïndustrialiseerde landen met een markteconomie, 1 inspecteur per 20 000 werknemers in landen met een overgangseconomie en 1 inspecteur per 40 000 werknemers in ontwikkelingslanden;
32. verzoekt de Commissie toe te zien op de tenuitvoerlegging van artikel 50 van de Overeenkomst van Cotonou, die een specifieke bepaling over handels- en arbeidsnormen bevat en die de verknochtheid van de partijen aan fundamentele arbeidsnormen bevestigt;
33. verzoekt de Commissie om in samenwerking met de organisaties van de VN, nationale en regionale organisaties, de sociale partners en andere delen van het maatschappelijk middenveld externe samenwerkingsprogramma's voor waardig werk beter te coördineren met de uitvoering van de landenprogramma's voor waardig werk van de IAO of gelijkwaardige stappenplannen, en de gemeenschappelijke inspanningen met het oog op de opneming van waardig werk in strategieën en strategische documenten ter vermindering van de armoede te versterken, aangezien zij waarde kunnen toevoegen aan het streven naar waardig werk voor iedereen; dringt in deze samenhang aan op nauw overleg met de sociale partners en andere delen van het maatschappelijk middenveld;
34. doet een beroep op de Europese Unie om in samenwerking met de IAO een ontwikkelingsprogramma voor waardig werk te financieren, in het bijzonder met het oog op het bepalen van de doeltreffendste strategieën om waardig werk te bevorderen;
35. benadrukt dat het, om dichter bij de doelstelling van waardig werk te komen, van cruciaal belang is dat de lidstaten het vastgestelde streefcijfer van 0,7% van hun BNP besteden aan hulp aan ontwikkelingslanden, aangezien groei en gezonde sociale structuren een essentiële voorwaarde zijn om te evolueren naar waardig werk, zeker in ontwikkelingslanden;
36. moedigt de Commissie aan bij haar activiteiten een geïntegreerde multidimensionele benadering te volgen die gebaseerd is op de vier pijlers van de agenda voor waardig werk: productieve en vrijgekozen werkgelegenheid, rechten op het werk met inbegrip van de fundamentele arbeidsnormen, sociale bescherming en sociale dialoog, en mainstreaming van de genderdimensie in alle pijlers; moedigt de lidstaten aan de invoering van een minimumloon te beschouwen als vangnet dat de uitbuiting van mensen en leven in armoede ondanks een baan voorkomt;
37. benadrukt dat de opneming van werkgelegenheid en waardig werk in ontwikkelingsstrategieën moet worden gesteund; roept op tot de opneming van een grondiger analyse van werkgelegenheid en andere aspecten van waardig werk in de strategiedocumenten voor armoedebestrijding (PRSP's), de economisch partnertschapsovereenkomsten (CSP's) en de meerjarige indicatieve programma's (MIP's); wijst in dit verband op het belang van overleg met alle relevante betrokkenen, waaronder georganiseerde werkgevers, vakbonden en werknemers, alsmede de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld in de ruimste zin van het woord;
38. roept op tot een versterking van de ministeries van Werkgelegenheid, werkgeversverenigingen en werknemersorganisaties en een meer systematische inschakeling van deze organen bij het gezamenlijke proces van ontwerp en tenuitvoerlegging van PRSP's, CSP's en MIP's; meent dat met het oog hierop de samenwerking van deze instanties met de ministers van Economische Zaken en Financiën, alsmede met de respectieve internationale financiële en economische instellingen zoals de Bretton Woods Instellingen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de WTO moet worden verbeterd; dringt er bij alle partijen op aan ervoor te zorgen dat de CSP's met werkelijke participatie van de betrokkenen worden opgesteld; vraagt de Commissie dringend meer te investeren in de opbouw van technische en institutionele capaciteit en maatregelen te faciliteren om waardig werk te verankeren in de CSP's;
39. wijst in het bijzonder op de noodzaak om door landen geleide programma's voor waardig werk, of soortgelijke routekaarten, te ontwikkelen met deelname van de organisaties van de sociale partners en andere relevante betrokkenen, gericht op het realiseren van waardig werk voor iedereen door middel van ontwikkelingssamenwerking - met inbegrip van een beleidsdialoog over de effecten op de werkgelegenheid van economisch beleid en governance, maatregelen voor begrotingssteun en opbouw van capaciteit, in het bijzonder institutionele capaciteit - die goed gecoördineerd en geharmoniseerd worden tussen de Commissie, de lidstaten en andere internationale ontwikkelingspartners en relevante partijen, waaronder de IAO en andere VN-agentschappen, alsmede internationale financiële instellingen;
40. roept op tot hernieuwde inspanningen om schendingen van mensen- en arbeidsrechten te bestrijden, waarbij de mogelijkheid moet bestaan om multinationale bedrijven uit te sluiten van door de Europese Unie en de lidstaten gefinancierde of gesteunde overheidsopdrachten in geval van schending van deze rechten, alsook van exportkredietgaranties van de EIB en andere financiële instellingen; roept de Commissie en de lidstaten op om het eerbiedigen van fundamentele arbeidsnormen verplicht te stellen bij overeenkomsten in het kader van overheidsaanbestedingen, gefinancierd door het Europees Ontwikkelingsfonds of andere communautaire of bilaterale steun;
41. verzoekt de lidstaten via een coördinatie van hun inspanningen meer te doen aan de ontwikkeling van kennis en vaardigheden om profijt te hebben van de voordelen die nieuwe technologieën en innovatie brengen en deze voordelen met elkaar te delen; constateert dat waardig werk verwezenlijkt wordt door middel van groei, investeringen en de ontwikkeling van ondernemingen, in combinatie met het openstaan voor sociale ontwikkelingen;
42. doet in het kader van de Lissabon-strategie en de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) een beroep op de EU-instellingen, om een Europese ondernemerscultuur te ontwikkelen en te bevorderen die gericht is op individuen en in het bijzonder jonge mensen teneinde sterk groeiende ondernemingen te creëren en een van de doelstellingen van waardig werk beter te bereiken, namelijk de doelstelling om meer en betere banen te creëren;
43. roept de lidstaten op om van waardig werk een prioriteit te maken in hun economische en sociale beleid door speciale nadruk te leggen op het creëren van kwaliteitsbanen, eerbiediging van fundamentele arbeidsrechten voor alle categorieën werknemers, versterking van de sociale bescherming en bevordering van de sociale dialoog;
44. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten het vaststellen aan te moedigen van gedragscodes als vrijwillige initiatieven op bedrijfsniveau of op sectorieel niveau, verwijzend naar en in aanvulling op de nationale wetgeving en internationale normen, alsook gedragscodes van de OESO en de IAO voor multinationale ondernemingen;
45. beveelt de lidstaten en de Europese Unie met nadruk aan de toepassing van goede praktijken van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap door alle bedrijven, waar zij hun activiteiten ook uitvoeren, te bevorderen teneinde een veilige en flexibele werkomgeving van hoge kwaliteit te creëren; moedigt het multibelanghebbendenforum en de Europese alliantie inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen aan om initiatieven te ontwikkelen waarmee de opneming van waardig werk als belangrijk onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt bevorderd;
46. roept de lidstaten en de Commissie, als werkgevers in ontwikkelingslanden, op rekening te houden met het beginsel van waardig werk, in overeenstemming met Aanbeveling 135 van de IAO inzake de vaststelling van minimumlonen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden;
47. is verheugd over de bijdrage aan waardig werk die de organisaties van de VN leveren, zoals het initiatief van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties inzake een aanvullend rapport over mensenrechten in transnationale ondernemingen;
48. beklemtoont het belang van het bevorderen van de Tripartiete Verklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid;
49. moedigt bedrijven aan een verantwoordelijk, niet-discriminatoir wervings- en personeelsontwikkelingsbeleid te voeren om de werkgelegenheid voor vrouwen en achterstandsgroepen op de arbeidsmarkt te vergroten;
50. beveelt bedrijven aan initiatieven te nemen om te bevorderen dat vrouwen meer participeren en beter vertegenwoordigd zijn in instellingen die betrokken zijn bij de sociale dialoog, een van de strategische doelen van het concept "waardig werk";
51. doet een beroep op de Commissie om, in samenwerking met de sociale partners en de IAO, als deel van de ontwikkelingssamenwerking vrouwelijke ondernemers aan te moedigen binnen en buiten de Europese Unie bedrijven te stichten en tot ontwikkeling te brengen;
52. vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat bedrijven die binnen en buiten de Europese Unie actief zijn hun informatievoorziening aan en raadpleging van werknemersvertegenwoordigers verbeteren als onderdeel van een bredere en permanente sociale dialoog waarbij de werknemers geïnformeerd en geraadpleegd worden over kwesties die verband houden met hun werk en arbeidsomstandigheden; vraagt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners te erkennen dat strenge normen inzake gezondheid en veiligheid op het werk een essentieel mensenrecht zijn;
53. benadrukt het belang van sociaal overleg bij het opstellen van nationale programma's voor waardig werk die de lidstaten moeten invoeren en vraagt hen om een wezenlijke raadpleging van de sociale partners;
54. benadrukt dat de sociale partners van cruciaal belang zijn voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de agenda voor waardig werk en derhalve actief moeten worden betrokken bij de invoering van initiatieven voor waardig werk, op zijn minst door ze hun stem te laten horen;
55. is verheugd over de onderhandelingen van de Europese sociale partners over een kaderovereenkomst inzake pesten en geweld op het werk in het kader van de bevordering van waardig werk in Europa; verzoekt de Commissie de sociale partners aan te moedigen deze onderhandelingen succesvol af te ronden;
56. onderstreept dat de Europese sociale agenda, de strategie van Lissabon (met inbegrip van de nationale hervormingsprogramma's) en toenemende inspanningen om internationale, door de IAO als up-to-date geclassificeerde arbeidsverdragen te ratificeren en toe te passen, de routekaart voor waardig werk van de Europese Unie vormen;
57. verzoekt de lidstaten om tot handhaving van de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk, arbeidsomstandigheden en andere sociale wetgeving, uitvoering te geven aan doeltreffende, preventieve en beschermende beleidsvormen en programma's ter vergroting van het aantal, de kwaliteit en de bevoegdheden en instrumenten van de arbeidsinspectie overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving en de IAO-verdragen;
58. stelt voor de nationale arbeidsinspectiediensten nauwer te laten samenwerken om op Gemeenschapsniveau te komen tot de uitwisseling van optimale praktijken tussen deze diensten om zo bij te dragen tot het bevorderen van waardig werk; dringt er bij de lidstaten op aan de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor arbeidsinspectie meer middelen te verschaffen om hun taken te kunnen uitvoeren, teneinde te waarborgen dat hun nationale arbeidswetgevingen in de praktijk worden toegepast en niet omzeild;
59. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat nieuwe vormen van werk ook beschermd worden door de bestaande wetgeving, en nieuwe wettelijke instrumenten in overweging te nemen die flexibel kunnen worden toegepast op nieuwe vormen van werk, zodat er een gelijkwaardig niveau van bescherming kan worden gegarandeerd voor alle werknemers;
60. erkent het belang van de werkzaamheden van het netwerk voor jongerenwerkgelegenheid en het waardigwerkforum van de IAO als instrumenten voor het uitwisselen van informatie onder gelijken en voor ondersteuning en onderzoek; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van deze netwerken in EU-partnerlanden samen met de IAO te ondersteunen als een manier om de wereldomspannende werkgelegenheidsagenda uit te voeren;
61. verzoekt de lidstaten aan jongeren een opleiding te garanderen bij wijze van doeltreffende strategie ter voorkoming van sociale uitsluiting en armoede en hun inzetbaarheid te ontwikkelen door gebruik te maken van bestaande instrumenten, zoals het Euroguidance-netwerk, dat mensen helpt een beter inzicht te krijgen in de kansen op werk in Europa; doet ook een beroep op de lidstaten om een geslaagde overgang van jongeren naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en hun toegang tot banen te verbeteren via beroepsoriëntatieprogramma's, en er daarbij op te letten dat consequent overeenkomstig een levenscyclus- en intergeneratiebenadering wordt gehandeld;
62. wenst dat de lidstaten hun investeringen in infrastructuur die nodig is voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en voor de scholing en beroepsopleiding van jongeren met gedeelde investeringen uit de overheids- en particuliere sectoren verhogen;
63. vraagt van de lidstaten om bij de uitvoering van het Gemeenschapsbeleid algemene en bredere toegang te geven tot kansen op levenslang leren, zelfs in afgelegen gebieden en plattelandsgebieden, en uitvoering te geven aan specifieke maatregelen die aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast, teneinde de kansen op werk van iedereen binnen een veranderende werkomgeving te waarborgen;
64. verzoekt de lidstaten relevante hervormingen van hun onderwijssysteem door te voeren en de toegankelijkheid van hoogwaardig onderwijs voor iedereen te waarborgen;
65. verzoekt de Commissie en de lidstaten de gender- en ontwikkelingsdimensies op te nemen in alle beleidsvormen en programma's waarmee waardig werk wordt bevorderd en vraagt de lidstaten gelijke kansen voor mannen en vrouwen op waardig werk te garanderen, niet alleen vanuit het perspectief van toegang tot werkgelegenheid of van bevordering, maar ook wat betreft inkomensniveau;
66. verzoekt de Commissie en de lidstaten al het nodige doen om het combineren van privéleven, gezinsleven en werk mogelijk te maken teneinde de participatie van de vrouwen op de arbeidsmarkt te verhogen en om de oorzaken die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen zouden kunnen ondermijnen, te onderzoeken en weg te nemen;
67. beveelt aan oplossingen te onderzoeken die de mogelijkheid bieden om werk dat tegenwoordig als te zwaar of minderwaardig wordt beschouwd (huishoudelijke hulp, gezinshulp, bejaardenhulp, persoonlijke diensten, enz.) aantrekkelijker te maken;
68. verzoekt de Commissie en lidstaten om de maatregelen te verbeteren die alle werknemers in staat moeten stellen een beter evenwicht te vinden tussen werk en gezinsleven, wetende dat lange werkdagen, stress en werkonzekerheid een bedreiging vormen voor de structuur van het gezin, een belangrijk fundament van onze samenleving;
69. verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken met NGO's, vakbonden, vrouwenorganisaties en -netwerken voor de economische en sociale mondigmaking van vrouwen in ontwikkelingslanden en de bevordering van waardig werk op alle niveaus;
70. is verheugd over het in de mededeling van de Commissie over waardig werk aangekondigde initiatief steun te geven aan inspanningen om de betrokkenheid van de sociale partners en andere maatschappelijk belanghebbenden bij het mondiale bestuur op basis van het overlegmodel van de OESO te verbeteren;
71. wenst dat de lidstaten nationaal beleid vaststellen ter bevordering van gelijke kansen en een gelijke behandeling van werknemers, ongeacht hun leeftijd en geslacht; wenst dat de lidstaten maatregelen nemen ter voorkoming van discriminatie van vrouwen en oudere werknemers;
72. benadrukt dat het bevorderen van waardig werk een algehele verbetering van de leef- en werkomstandigheden voor iedereen tot doel heeft en derhalve ook ondersteuning voor de opneming van de informele sector in de reguliere economie omvat;
73. verzoekt de Commissie en lidstaten om wetgevings- en beleidsinitiatieven en -praktijken ter voorkoming van discriminatie wegens een handicap en ter bevordering van gelijke kansen bij de beroepsopleiding en op het werk voor personen met een handicap te steunen en te stimuleren, met inbegrip van steun voor de ontwikkelingslanden om werkplaatsen aan te passen aan personen met een handicap;
74. vraagt de Commissie de lidstaten aan te moedigen de open coördinatiemethode te gebruiken op het gebied van de sociale bescherming om waarde toe te voegen aan de verschillende sociale stelsels; daartoe, en overeenkomstig de vernieuwde strategie van Lissabon, met het doel de flexibiliteit en mobiliteit van Europese werknemers en de sociale cohesie in de Unie te verbeteren, is het van mening dat er behoefte is aan meer harmonisering van de pensioenregelingen, in het bijzonder met betrekking tot het dekken van prestaties voor mensen die in verschillende lidstaten hebben gewerkt, vooral omdat dit niet alleen een ernstig obstakel is voor het vrije verkeer van werknemers, maar ook een belemmering vormt voor de interne markt voor financiële diensten;
75. merkt op dat de marginalisatie van bepaalde minderheden op grond van godsdienst of ras een obstakel vormt voor het bereiken van de doelstelling van waardig werk voor iedereen in de Europese Unie en roept daarom alle lidstaten die dit nog niet gedaan hebben, op om de omzetting van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(9) te voltooien;
76. is er tegen de achtergrond van een consequente benadering van de internationale arbeidsmigratie verheugd over dat de lidstaten de wens hebben over te gaan tot ratificering van het Internationale Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, en van de IAO-verdragen 97 en 143;
77. doet een beroep op de lidstaten het eens te worden over een gemeenschappelijke standaarddefinitie van gedwongen arbeid en misbruik van een kwetsbare positie om dubbelzinnigheid en voordelen in rechterlijke uitspraken te verminderen;
78. merkt op dat sommige EU-burgers die van hun recht op vrij verkeer gebruik maken zich in een kwetsbare positie bevinden en daardoor in slechte werkomstandigheden kunnen geraken en roept de Commissie en lidstaten op om een beleid te voeren waarmee op de ervaringen van intra-EU-migranten op de arbeidsmarkt wordt toegezien en om maatregelen goed te keuren om een einde te maken aan uitbuitende arbeidspraktijken;
79. verzoekt de Commissie en de delegaties van de Gemeenschap in partnerlanden om de opneming van de agenda voor waardig werk, landenprogramma's voor waardig werk en regionale programma's voor waardig werk in de landenstrategiedocumenten, regionale strategiedocumenten, nationale actieplannen en andere programmeringsinstrumenten van het EU-beleid inzake ontwikkelingssamenwerking actief te bevorderen;
80. is er verheugd over dat de Commissie overweegt om de bepaling van Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp(10) betreffende de eerbiediging van de fundamentele arbeidsnormen uit te breiden tot overeenkomsten die door middel van het Europees Ontwikkelingsfonds worden gefinancierd;
81. roept de Commissie op om voldoende middelen toe te wijzen voor de uitvoering van de voorstellen ter bevordering van waardig werk die opgenomen zijn in haar mededeling over investeren in mensen;
82. is verheugd over het belang dat in de mededeling van de Commissie over investeren in mensen gehecht wordt aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk in de EU-partnerlanden; is er verheugd over dat het duidelijke verband tussen waardig werk en sociale bescherming daarin werd erkend; roept de Commissie op om voldoende financiële middelen te reserveren voor de bevordering van waardig werk binnen het thematische programma "Investeren in Mensen";
83. is verheugd over de nieuwe geïntegreerde strategie voor de rechten van het kind die wordt aangekondigd in de mededeling van de Commissie, getiteld "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind" (COM(2006)0367) en herinnert eraan dat maatregelen tegen kinderarbeid, zoals omschreven in IAO-verdragen 138 en 182 tegen gedwongen arbeid, als mainstreamingactiviteit in nationale en internationale maatregelen moeten worden opgenomen;
84. verzoekt de lidstaten om het beleid goed te keuren dat in overeenstemming is met de gemeenschappelijke basisbeginselen voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie;
85. is verheugd over het voornemen van de Commissie om tegen 2008 een follow-upverslag op haar mededeling over waardig werk te produceren dat een analyse en beoordeling zou moeten bevatten van de ratificering en toepassing door de lidstaten van de IAO-verdragen inzake werkgelegenheid, gezondheid en veiligheid, bescherming van het moederschap en rechten van migrerende werknemers; wil dat dit rapport een actieprogramma voor waardig werk bevat dat zowel de samenwerking in de EU als inspanningen op internationaal niveau omvat;
86. is verheugd over de inspanning van de Commissie om de analyse te verbeteren en geschikte indicatoren te ontwikkelen in verband met de invoering van de agenda voor waardig werk;
87. is verheugd over het voorstel neergelegd in de ministeriële verklaring van de Economische en Sociale Raad van de VN van 5 juli 2006 om de agenda voor waardig werk met spoed verder te ontwikkelen, zodat er voor 2015 tastbare resultaten geboekt kunnen worden;
88. verzoekt de Commissie het Parlement specifieke cijfers voor te leggen over de wijze waarop waardig werk en daarmee verwante kwesties worden gefinancierd teneinde de inzet van de politiek beter in financiële termen te kunnen omzetten;
89. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.