Instandhoudings- en handhavingsmaatregelen in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2007 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (COM(2006)0609 – C6-0403/2006 – 2006/0200(CNS))
(Raadplegingsprocedure)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0609)(1),
– gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0403/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0162/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Artikel 4
Eisen inzake de bijvangsten
1. Vissersvaartuigen mogen niet gericht vissen op soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden. Er is sprake van gerichte visserij wanneer een bepaalde soort in gewicht procentueel het grootste deel van de vangst per trek uitmaakt.
2. Bijvangsten van soorten ten aanzien waarvan de Gemeenschap voor een bepaald deel van het gereglementeerde NAFO-gebied geen quota heeft vastgesteld en die in dat deel worden gevangen bij om het even welke gerichte visserij, mogen voor elke aan boord aanwezige soort niet meer bedragen dan 2 500 kg of 10% van het gewicht van de totale vangst aan boord als dat meer is. Bijvangsten van elk van deze soorten in een deel van het gereglementeerde NAFO-gebied waar gerichte visserij op bepaalde soorten verboden is of waar een quotum "overige" volledig is opgebruikt, mogen echter niet meer bedragen dan respectievelijk 1 250 kg of 5%.
3. Als de totale in één trek gevangen hoeveelheden van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, groter zijn dan de in lid 2 vastgestelde grenswaarden, moet het vaartuig onverwijld ten minste 5 zeemijl verder varen voordat een nieuwe trek wordt gedaan. Als bij een volgende trek de totale hoeveelheden van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, groter zijn dan de genoemde grenswaarden, moet het vissersvaartuig onmiddellijk weer ten minste 5 zeemijl verder varen ten opzichte van de plaats waar de vorige trekken zijn gedaan en mag het ten minste 48 uur lang niet naar dit gebied terugkeren. 4.Vaartuigen die vissen op garnaal (Pandalus borealis) en die in één trek een totale bijvangst hebben gedaan die in sector 3M meer dan 5% en in sector 3L meer dan 2,5% van het totale gewicht uitmaakt, moeten onverwijld ten minste 5 zeemijl verder varen. 5.Vangsten van garnaal worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het percentage van de bijvangst van bodemvissoorten.
Aan boord gehouden bijvangsten
1. Vissersvaartuigen beperken hun bijvangst tot 2 500 kg of 10% van het gewicht, afhankelijk van welke hoeveelheid het grootst is, voor elke in bijlage I genoemde soort waarvoor in de betrokken sector geen quotum aan de Europese Gemeenschap is toegewezen.
2. Waar er een vangstverbod geldt of het quotum "Overige" volledig is opgebruikt, mag de bijvangst van de betrokken soort niet meer bedragen dan 1 250 kg of 5% , afhankelijk van welke hoeveelheid het grootst is.
3. De in de leden 1 en 2 vermelde percentages worden berekend in procenten van een soort in het gewicht van de totale aan boord gehouden vangst. Vangsten van garnaal worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het percentage van de bijvangst van bodemvissoorten.
Amendement 2 Artikel 4 bis (nieuw)
Artikel 4 bis Bijvangst per trek 1.Indien het percentage bijvangst bij een gegeven trek de in artikel 4, leden 1 en 2, vastgestelde percentages overschrijdt, verplaatst het vaartuig zich onmiddellijk ten minste 5 zeemijl van eender welke bij de vorige trek aangehouden positie en houdt het gedurende de gehele volgende trek een afstand van minstens 10 zeemijl van eender welke bij de vorige trek aangehouden positie. Indien bij de volgende trek na de verplaatsing de bijvangstpercentages worden overschreden, dient het vaartuig de sector te verlaten en mag het er gedurende ten minste 60 uur niet terugkomen. 2.Indien de totale bijvangst van alle aan quota onderworpen bodemvissoorten bij een gegeven trek in de visserij op garnaal meer bedraagt dan 5% in gewicht in sector 3M of 2,5% in gewicht in sector 3L, verplaatst het vaartuig zich onmiddellijk ten minste 10 zeemijl van eender welke bij de vorige trek aangehouden positie en houdt het gedurende de gehele volgende trek een afstand van minstens 10 zeemijl van eender welke bij de vorige trek aangehouden positie. Indien bij de volgende trek na de verplaatsing de bijvangstpercentages worden overschreden, dient het vaartuig de sector te verlaten en mag het er gedurende ten minste 60 uur niet terugkomen. 3.Het per trek toegestane bijvangstpercentage wordt berekend in procenten van een soort in het gewicht van de totale aan boord gehouden vangst.
Amendement 3 Artikel 4 ter (nieuw)
Artikel 4 ter Gerichte visserij en bijvangst 1.De kapiteins van vissersvaartuigen van de Gemeenschap mogen niet gericht vissen op soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden. Er wordt aangenomen dat er gericht op een soort wordt gevist wanneer die soort in gewicht procentueel het grootste deel van de vangst per trek uitmaakt. 2.De eerste keer dat bij de gerichte visserij op rog met een voor die tak toegestane maaswijdte de vangsten van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, procentueel het grootste deel van de totale vangst van de trek uitmaken, zal echter worden aangenomen dat er sprake is van toeval. In dergelijk geval verplaatst het vaartuig zich onmiddellijk overeenkomstig artikel 4 bis, leden 1 en 2. 3.Na gedurende ten minste 60 uur, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 bis, leden 1 en 2, uit een sector te zijn weggebleven, laat de kapitein van een vaartuig van de Gemeenschap een proeftrek uitvoeren die ten hoogste drie uur duurt. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt een dergelijke trek waarbij de vangsten van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, procentueel het grootste deel van de totale vangst van de trek uitmaken, niet als gerichte visserij beschouwd. In dergelijk geval verplaatst het vaartuig zich onmiddellijk overeenkomstig artikel 4 bis, leden 1 en 2.
Amendement 4 Artikel 5
Bij de gerichte visserij op de in bijlage I vermelde soorten mogen geen sleepnetten worden gebruikt met waar dan ook mazen van minder dan 130 mm. Bij de gerichte visserij op kortvinnige pijlinktvissen (Illex illecebrosus) mag de maaswijdte niet kleiner zijn dan 60 mm. Voor de gerichte visserij op roggen (Rajidae) wordt deze maaswijdte vergroot tot ten minste 280 mm in de kuil en 220 mm in alle andere delen van het sleepnet.
1. Bij de gerichte visserij op de in bijlage I vermelde bodemvissoorten mogen geen sleepnetten worden gebruikt met waar dan ook mazen van minder dan 130 mm, behalve bij de visserij op Sebastes mentella als bedoeld in lid 3. Bij de gerichte visserij op kortvinnige pijlinktvissen (Illex illecebrosus) mag de maaswijdte niet kleiner zijn dan 60 mm. Voor de gerichte visserij op roggen (Rajidae) wordt deze maaswijdte vergroot tot ten minste 280 mm in de kuil en 220 mm in alle andere delen van het sleepnet.
Vaartuigen die op garnaal (Pandalus borealis) vissen, moeten netten gebruiken met een maaswijdte van ten minste 40 mm.
2. Vaartuigen die op garnaal (Pandalus borealis) vissen, moeten netten gebruiken met een maaswijdte van ten minste 40 mm.
3.Vaartuigen die in deelgebied 2 en sectoren 1F en 3K vissen op Sebastes mentella (diepzeeroodbaars) moeten netten gebruiken waarvan de maaswijdte niet kleiner is dan 100 mm.
Amendement 5 Artikel 6
1. Bij gerichte visserij op een of meer van de in bijlage I genoemde soorten zijn geen netten aan boord die een kleinere maaswijdte hebben dan in artikel 5 is vastgesteld.
1. Bij gerichte visserij op een of meer van de in bijlage I genoemde soorten mogen vaartuigen van de Gemeenschap geen netten aan boord hebben die een kleinere maaswijdte hebben dan in artikel 5 is vastgesteld.
2. Communautaire vaartuigen waarmee tijdens dezelfde visreis in andere zones dan het gereglementeerde NAFO-gebied wordt gevist, mogen netten aan boord hebben met een maaswijdte die kleiner is dan de in artikel 5 vastgestelde grootte, op voorwaarde dat deze zijn vastgesjord en opgeborgen en niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt. Deze netten moeten:
a) zijn losgemaakt van de borden en van de sleepkabels en -lijnen, en b) stevig aan een deel van de bovenbouw vastgesjord zijn, indien ze zich op of boven het dek bevinden.
2. Communautaire vaartuigen waarmee tijdens dezelfde visreis in andere zones dan het gereglementeerde gebied van de NAFO wordt gevist, mogen netten aan boord hebben met een maaswijdte die kleiner is dan de in artikel 5 vastgestelde grootte, op voorwaarde dat deze zijn vastgesjord en opgeborgen en niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt. Deze netten moeten:
a) zijn losgemaakt van de borden en van de sleepkabels en -lijnen, en tevens b) stevig aan een deel van de bovenbouw vastgesjord zijn, indien ze zich op of boven het dek bevinden.
Amendement 6 Artikel 10, titel en punt 1, inleidend gedeelte
Speciale voorschriften voor het verzamelen van gegevens
Gebieden waar visserij is beperkt
1.Waar mogelijk leggen de lidstaten voor vaartuigen die in de onderstaande gebieden vissen, speciale voorschriften voor het verzamelen van gegevens ten uitvoer:
Het is verboden met bodemvistuig te vissen in de onderstaande gebieden:
Amendement 7 Artikel 10, leden 2 en 3
2.De in lid 1 bedoelde gegevens moeten voor elke trek worden verzameld en, voor zover mogelijk, informatie bevatten over: a) het aantal soorten en het gewicht per soort; b) lengtefrequentie; c) otolieten; d) de locatie van de trek, met vermelding van lengte- en breedtegraad; e) vistuig; f) diepte waarop wordt gevist; g) tijdstip van de dag; h) duur van de trek; i) geopend sleepnet (voor mobiel vistuig); j) waar mogelijk, andere biologische bemonsteringsgegevens, bijv. de volwassenheid van de vis. 3.De in lid 1 bedoelde gegevens moeten zo spoedig mogelijk na elke visreis aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden gerapporteerd en vervolgens aan het NAFO-secretariaat worden doorgezonden.
Schrappen
Amendement 8 Artikel 12, lid 2
2. Iedere lidstaat stelt de Commissie ten minste 15 dagen voordat het vaartuig het gereglementeerde NAFO-gebied binnenvaart, in computerleesbare vorm in kennis van iedere wijziging in de lijst van vaartuigen die zijn vlag voeren, in de Gemeenschap geregistreerd staan en in het gereglementeerde NAFO-gebied mogen vissen. De Commissie zendt deze wijzigingen onverwijld door aan het NAFO-secretariaat.
2. Iedere lidstaat stelt de Commissie ten minste 15 dagen voordat het vaartuig het gereglementeerde NAFO-gebied binnenvaart, in computerleesbare vorm in kennis van iedere wijziging in de lijst van vaartuigen die zijn vlag voeren, in de Gemeenschap geregistreerd staan en in het gereglementeerde NAFO-gebied mogen vissen. De Commissie zendt deze informatie onverwijld door aan het NAFO-secretariaat.
Amendement 9 Artikel 13, lid 1
1. Lidstaten mogen toestaan dat voor visservaartuigen die hun vlag voeren en in het gereglementeerde NAFO-gebied mogen vissen, een charterovereenkomst wordt gesloten teneinde een deel of het geheel van de quota en/of visdagen te kunnen gebruiken die aan andere verdragsluitende partijen bij de NAFO zijn toegewezen.
1. Lidstaten mogen toestaan dat voor visservaartuigen die hun vlag voeren en in het gereglementeerde NAFO-gebied mogen vissen, een charterovereenkomst wordt gesloten teneinde een deel of het geheel van de quota en/of visdagen te kunnen gebruiken die aan andere verdragsluitende partijen bij de NAFO zijn toegewezen. Charterovereenkomsten voor vaartuigen die volgens de NAFO of een andere regionale visserijorganisatie aantoonbaar illegale, niet-aangegeven of niet-gereglementeerde visvangst (IUU) hebben bedreven, zijn echter verboden.
Amendement 10 Artikel 14, lid 5
5. De lidstaten brengen uiterlijk op 31 december van elk jaar bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van hun visplannen. Deze verslagen bevatten het aantal vaartuigen dat daadwerkelijk visserijactiviteiten in het gereglementeerde NAFO-gebied uitoefent, de vangstcijfers voor elk vaartuig en het totale aantal dagen dat elk vaartuig in dat gebied heeft gevist. De gegevens over de activiteiten van vaartuigen die in de sectoren 3M en 3L op garnaal vissen, worden apart naar sector uitgesplitst.
5. De lidstaten brengen uiterlijk op 15 januari van elk jaar bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van hun visplannen. Deze verslagen bevatten het aantal vaartuigen dat daadwerkelijk visserijactiviteiten in het gereglementeerde NAFO-gebied uitoefent, de vangstcijfers voor elk vaartuig en het totale aantal dagen dat elk vaartuig in dat gebied heeft gevist. De gegevens over de activiteiten van vaartuigen die in de sectoren 3M en 3L op garnaal vissen, worden apart naar sector uitgesplitst.
Amendement 11 Artikel 16
Communautaire vaartuigen mogen in het gereglementeerde NAFO-gebied geen vangsten overladen, tenzij de kapiteins daarvoor vooraf de toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten.
1. Communautaire vaartuigen mogen in het gereglementeerde NAFO-gebied geen vangsten overladen, tenzij de kapiteins daarvoor vooraf de toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten. 2.Vaartuigen van de Gemeenschap mogen geen vis overladen van of naar een vaartuig van een niet-verdragsluitende partij waarvan is waargenomen of anderszins geconstateerd dat het in het gereglementeerde gebied van de NAFO heeft gevist. 3.Vaartuigen van de Gemeenschap melden elke overlading die in het gereglementeerde gebied van de NAFO plaatsvindt, aan hun bevoegde autoriteiten. Deze gegevens worden door het overladende vaartuig ten minste 24 uur vóór de overlading en door het ontvangende vaartuig uiterlijk 1 uur na de overlading meegedeeld. 4.De in lid 3 bedoelde mededeling bevat het tijdstip, de geografische positie, het totale afgeronde en in kg uitgedrukte gewicht van de geladen of geloste soorten en het oproepnummer van de bij de overlading betrokken vaartuigen. 5.Bovendien meldt het ontvangende vaartuig, naast de totale vangst aan boord en het totale aan te voeren gewicht, uiterlijk 24 uur vóór aanvoer ook nog de haven en het geschatte aanvoertijdstip. 6.De lidstaten zenden de in de leden 3 en 5 bedoelde mededelingen onverwijld toe aan de Commissie, die deze onverwijld doorzendt aan het NAFO-secretariaat.
Amendement 12 Artikel 17, leden 1 tot en met 4
1. Kapiteins van vissersvaartuigen moeten de artikelen 6, 8, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 naleven en bovendien in hun visserijlogboek de in bijlage IV vermelde gegevens noteren.
2. Door kapiteins van communautaire vaartuigen wordt met betrekking tot de vangst van de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 genoemde soorten:
a) een productielogboek bijgehouden met de cumulatieve productie per soort die aan boord wordt gehouden, uitgedrukt in kg; b) een opslagplattegrond bijgehouden met de locatie van de verschillende soorten in het ruim. 3. Het productielogboek en de opslagplattegrond als bedoeld in lid 2 worden dagelijks bijgewerkt met gegevens over de voorgaande dag tussen 00.00 uur (UTC) en 24.00 uur (UTC), en blijven aan boord tot het vaartuig volledig gelost is.
4. Kapiteins verlenen de nodige assistentie met het oog op de controle van de in het productielogboek aangegeven hoeveelheden en de aan boord opgeslagen verwerkte producten.
1. Kapiteins van vissersvaartuigen moeten de artikelen 6, 8, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 naleven en bovendien in hun visserijlogboek de in bijlage IV vermelde gegevens noteren. 1 bis.Iedere lidstaat deelt de Commissie vóór de vijftiende dag van iedere maand in computerleesbare vorm de tijdens de voorafgaande maand aangevoerde hoeveelheden mee van de in bijlage II vermelde bestanden, alsmede alle overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 ontvangen gegevens.
2. Door kapiteins van communautaire vaartuigen wordt met betrekking tot de vangst van de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 genoemde soorten:
a) een productielogboek bijgehouden met de cumulatieve productie per soort die aan boord wordt gehouden, uitgedrukt in kg; b) een opslagplattegrond bijgehouden met de locatie van de verschillende soorten in het ruim. Vaartuigen die op garnaal vissen houden een plattegrond bij waarop de opslaglocaties van garnaal die is gevangen in sector 3L respectievelijk in sector 3M zijn aangegeven, alsook de aan boord gehouden hoeveelheden garnaal per sector in productgewicht, uitgedrukt in kilogram. 3. Het productielogboek en de opslagplattegrond als bedoeld in lid 2 worden dagelijks bijgewerkt met gegevens over de voorgaande dag tussen 00.00 uur (UTC) en 24.00 uur (UTC), en blijven aan boord tot het vaartuig volledig gelost is.
4. Kapiteins van vaartuigen van de Gemeenschap verlenen de nodige assistentie met het oog op de controle van de in het productielogboek aangegeven hoeveelheden en de aan boord opgeslagen verwerkte producten.
Amendement 13 Artikel 18
1. Alle vis die in het gereglementeerde NAFO-gebied wordt gevangen, moet zo worden geëtiketteerd dat iedere soort en iedere in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad bedoelde productcategorie duidelijk identificeerbaar zijn. Bovendien moet op de vis worden vermeld dat deze in het gereglementeerde NAFO-gebied is gevangen.
2. Op alle garnaal die wordt gevangen in sector 3L en op alle zwarte heilbot die wordt gevangen in deelgebied 2 en in sectoren 3KLMNO moet worden vermeld in welk gebied deze zijn gevangen.
3. Vangsten van dezelfde soort mogen in verschillende gedeelten van het ruim worden opgeslagen, mits deze in ieder gedeelte van het ruim duidelijk van andere vangsten worden gescheiden (bijvoorbeeld door middel van plastic, hout, netten o.i.d). Alle vangsten die in het gereglementeerde NAFO-gebied zijn gedaan, moeten gescheiden van vangsten buiten dit gebied worden opgeslagen.
1. Alle vis die in het gereglementeerde NAFO-gebied wordt gevangen, moet zo worden geëtiketteerd dat iedere soort en iedere in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur1 bedoelde productcategorie, en in geval van garnaal ook de vangstdatum, duidelijk identificeerbaar is. Bovendien moet op de vis worden vermeld dat deze in het gereglementeerde NAFO-gebied is gevangen.
2. Op alle garnaal die wordt gevangen in sector 3L en op alle zwarte heilbot die wordt gevangen in deelgebied 2 en in sectoren 3KLMNO moet worden vermeld in welk gebied deze zijn gevangen.
3. Met inachtneming van de wettelijke aansprakelijkheid van de kapitein van het vaartuig op het gebied van veiligheid en navigatie, geldt het volgende: a) alle vangsten die in het gereglementeerde NAFO-gebied zijn gedaan, moeten gescheiden van vangsten van buiten dit gebied worden opgeslagen. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van plastic, hout, netten o.i.d.; b) vangsten van dezelfde soorten mogen in meer dan één deel van het ruim worden opgeslagen mits de exacte plaats duidelijk wordt aangegeven op de opslagplattegrond als bedoeld in artikel 17. _______________ 1 PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1759/2006 (PB L 335 van 1.12.2006, blz. 3).
Amendement 14 Artikel 42
1. Wanneer een lidstaat kennisgeving ontvangt van een overtreding door een vaartuig dat zijn vlag voert, treft hij onverwijld de nodige maatregelen overeenkomstig zijn nationale wetgeving om het bewijsmateriaal in ontvangst te nemen en te bestuderen, elk nader onderzoek voor de afwikkeling van de overtreding uit te voeren en zo mogelijk aan boord van het vaartuig te gaan.
2. De lidstaten werken samen met de autoriteiten van de inspecterende verdragsluitende partij om te garanderen dat bewijsmateriaal van de overtreding wordt opgesteld en bewaard op zodanige wijze dat de gerechtelijke actie wordt vergemakkelijkt.
3. De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn om het bewijsmateriaal met betrekking tot overtredingen te ontvangen en delen de adresgegevens van deze autoriteiten mee aan de Commissie.
1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten die in kennis worden gesteld van een inbreuk begaan door één van hun vaartuigen, stellen naar aanleiding daarvan onverwijld een volledig onderzoek in om het nodige bewijs te verzamelen en gaan daarbij zo nodig over tot een fysieke inspectie van het betrokken vaartuig.
2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten ondernemen bij een inbreuk op de NAFO-regels onverwijld de bij hun nationale wet voorgeschreven administratieve of gerechtelijke stappen tegen onderdanen die aansprakelijk zijn voor het vaartuig dat hun vlag voert.
3. De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat zien erop toe dat de in lid 2 bedoelde procedurele stappen, in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, tot voldoende strenge en afdwingbare, effectieve maatregelen leiden, de plegers van de feiten het economische voordeel van de inbreuk ontnemen en een voldoende ontradend effect hebben.
Amendement 15 Artikel 47 bis (nieuw)
Artikel 47 bis Strengere vervolgmaatregelen bij sommige zware inbreuken 1.De vlaggenlidstaat neemt naast de in dit Deel en in het bijzonder de artikelen 46 en 47 voorgeschreven maatregelen, de in dit artikel bedoelde maatregelen wanneer een van zijn vaartuigen een van de volgende zware inbreuken heeft gepleegd: a) gericht vissen op een bestand waarvoor een moratorium of een visverbod geldt; b) onjuist registreren van vangsten. Om voor een vervolgactie op grond van dit artikel vatbaar te zijn, moet het verschil tussen de schatting door de inspecteur van de naar soort opgesplitste of totale aan boord gehouden verwerkte vangst en de in het productielogboek geregistreerde hoeveelheden 10 ton of 20% bedragen, al naargelang van wat het grootst is, berekend als percentage van de hoeveelheden in het productielogboek. Voor de schatting van de aan boord gehouden verwerkte vangst wordt een stuwagefactor toegepast die is overeengekomen tussen de inspecteurs van de inspecterende verdragsluitende partij en de verdragsluitende partij van het geïnspecteerde vaartuig; c) het herhalen van dezelfde zware inbreuk als bedoeld in artikel 43, bevestigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 44, lid 4, binnen een tijdspanne van 100 dagen of binnen dezelfde visreis, al naargelang van wat het kortst is. 2.De vlaggenlidstaat doet het nodige opdat het betrokken vaartuig na de in lid 3 bedoelde inspectie alle visserijactiviteiten stopzet en een onderzoek wordt ingesteld met betrekking tot de zware inbreuk. 3.Indien in het gereglementeerde gebied geen inspecteur noch andere door de vlaggenlidstaat aangewezen persoon aanwezig is om het in lid 2 bedoelde onderzoek te verrichten, draagt de vlaggenlidstaat het vaartuig op onmiddellijk een haven aan te doen waar het onderzoek kan plaatsvinden. 4.De vlaggenlidstaat ziet erop toe dat de fysieke inspectie en vaststelling van de totale aan boord gehouden vangst in het kader van een onderzoek betreffende een zware inbreuk als bedoeld in lid 1, onder b) (onjuist registreren van vangsten), onder zijn gezag plaatsvindt in een haven. Bij een dergelijke inspectie mag met toestemming van de vlaggenlidstaat een inspecteur van eender welke andere verdragsluitende partij die zulks wenst aanwezig zijn. 5.Wanneer een vaartuig overeenkomstig het bepaalde in de leden 2, 3 en 4 opdracht krijgt om een haven aan te doen, mag een inspecteur van een andere verdragsluitende partij aan boord van het vaartuig komen en/of blijven terwijl het op weg is naar de haven, tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van het geïnspecteerde vaartuig de inspecteur verzoekt het vaartuig te verlaten.
Amendement 16 Artikel 47 ter (nieuw)
Artikel 47 ter Handhavingsmaatregelen 1.De vlaggenlidstaat neemt handhavingsmaatregelen ten aanzien van vissersvaartuigen waarvan overeenkomstig zijn nationale recht is vastgesteld dat zij een zware inbreuk als bedoeld in artikel 47 bis hebben gepleegd. 2.De in lid 1 bedoelde maatregelen omvatten, gelet in het bijzonder op de ernst van de inbreuk en op de toepasselijke nationale wettelijke bepalingen: a) geldboeten, b) inbeslagneming van verboden vistuig en verboden vangsten, c) conservatoir beslag op het vaartuig, d) schorsing of intrekking van de visvergunning, e) korting of intrekking van de vangstquota. 3.De vlaggenlidstaat van het betrokken vaartuig stelt de Commissie onverwijld in kennis van de vervolgmaatregelen die hij overeenkomstig dit artikel neemt. Op basis van deze kennisgeving deelt de Commissie de maatregelen aan het NAFO-secretariaat mee.
Amendement 17 Artikel 47 quater (nieuw)
Artikel 47 quater Verslaggeving met betrekking tot inbreuken 1.Bij een zware inbreuk als bedoeld in artikel 47 bis doet de betrokken lidstaat de Commissie zo snel mogelijk, en in elk geval binnen drie maanden na de kennisgeving van de inbreuk, een verslag toekomen over de voortgang van het onderzoek, met opgave van de maatregelen die zijn genomen of worden voorgenomen met betrekking tot de zware inbreuk, en wanneer het onderzoek is afgerond een verslag over de uitkomst ervan. 2.De Commissie stelt namens de Gemeenschap een samenvattend verslag op van de verslagen van de lidstaten. Zij doet binnen vier maanden vanaf de kennisgeving van de inbreuk het communautair voortgangsverslag betreffende het onderzoek en, wanneer het onderzoek is afgerond, zo snel mogelijk een verslag over de uitkomst ervan aan het NAFO-secretariaat toekomen.
Amendement 18 Artikel 48
1. De lidstaten behandelen rapporten van inspecteurs van andere verdragsluitende partijen en andere lidstaten op dezelfde wijze als die van hun eigen inspecteurs.
2. De lidstaten werken samen met de relevante verdragsluitende partijen om gerechtelijke of andere stappen waartoe overeenkomstig hun nationale wetgeving wordt overgegaan naar aanleiding van een rapport van een inspecteur uit hoofde van de NAFO-regeling, te vergemakkelijken.
1. Inspectie- en bewakingsverslagen van NAFO-inspecteurs vormen in alle lidstaten toelaatbaar bewijsmateriaal in administratieve of gerechtelijke procedures. Voor de vaststelling van feiten worden zij op dezelfde wijze behandeld als inspectie- en bewakingsverslagen van hun eigen inspecteurs.
2. De lidstaten werken mee aan het vergemakkelijken van gerechtelijke of andere procedures die zijn ingeleid naar aanleiding van een in het kader van deze regeling door een inspecteur opgesteld verslag, mits aan de voorwaarden voor de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal in nationale gerechtelijke of andere stelsels is voldaan.
Amendement 19 Artikel 51, lid 2, onder d)
d) de zone(s) in het gereglementeerde NAFO-gebied waar de vangst is gedaan.
d) de sector(en) in het gereglementeerde NAFO-gebied waar de vangst is gedaan.
Amendement 20 Artikel 58
Maatregelen ten aanzien van vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen
1. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen overeenkomstig de nationale en communautaire wetgeving om ervoor te zorgen dat:
a) geen vergunning of speciaal visdocument wordt afgegeven aan vaartuigen die voorkomen op de IUU-lijst om te vissen in wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie; b) vaartuigen die voorkomen op de IUU-lijst hun vlag niet mogen voeren; c) op de IUU-lijst voorkomende vaartuigen geen toestemming krijgen om te lossen, over te laden, bij te tanken of te herbevoorraden, behoudens gevallen van overmacht, of om visserijactiviteiten of enige andere activiteit uit te oefenen met het oog op of in verband met de visserij in hun havens of in wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie; d) importeurs, vervoerders en andere sectoren worden aangemoedigd om geen door op de IUU-lijst voorkomende vaartuigen gevangen vis te verhandelen of over te laden; e) alle gegevens betreffende de op de IUU-lijst voorkomende vaartuigen worden verzameld en uitgewisseld met andere verdragsluitende partijen, niet-verdragsluitende partijen en andere regionale visserijorganisaties om het gebruik van valse invoer/uitvoercertificaten voor vis van dergelijke vaartuigen op te sporen en te voorkomen. 2. Vissersvaartuigen, inclusief ondersteuningsvaartuigen, bunkerschepen, moederschepen en vrachtvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, mogen op geen enkele wijze bijstand verlenen aan IUU-vaartuigen of deelnemen aan overladingen of enige andere activiteit ter voorbereiding van of in verband met gezamenlijke visserijactiviteiten met vaartuigen van de IUU-lijst.
3. Het charteren van een op de IUU-lijst voorkomend vaartuig is verboden.
Maatregelen ten aanzien van IUU-vaartuigen
1. Op vaartuigen die door de NAFO op de lijst van IUU-vaartuigen in aanhangsel 2 van bijlage XVIII van Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn1, zijn geplaatst, zijn de volgende maatregelen van toepassing:
a) vissersvaartuigen, ondersteuningsvaartuigen, bunkerschepen, moederschepen, en vrachtvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, mogen op geen enkele wijze bijstand verlenen aan IUU-vaartuigen of deelnemen aan overladingen van of gezamenlijke visserijactiviteiten met IUU-vaartuigen van de lijst; b) in de haven mogen aan IUU-vaartuigen geen goederen of brandstof worden geleverd, en er mogen geen diensten worden verleend; c) de IUU-vaartuigen krijgen, tenzij in geval van overmacht, geen toegang tot havens van de lidstaten; d) IUU-vaartuigen krijgen, tenzij in verband met een geval van overmacht, geen toelating om van de bemanning te wisselen;
e) het is IUU-vaartuigen niet toegestaan te vissen in Gemeenschapswateren en zij mogen niet gecharterd worden; f) lidstaten staan IUU-vaartuigen niet toe om hun vlag te voeren en moedigen importeurs, vervoerders en andere betrokken sectoren aan om geen vis te verhandelen of over te laden die door dergelijke vaartuigen is gevangen; g) de invoer van vis afkomstig van IUU-vaartuigen is verboden. 2. De Commissie brengt de lijst van IUU-vaartuigen met die van de NAFO in overeenstemming zodra de NAFO een nieuwe lijst vaststelt. _____________ 1 PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2007 (PB L 106 van 24.4.2007, blz. 22).