Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 14 maart 2007 - Straatsburg
Communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming ***I
 Aantal en samenstelling van de interparlementaire delegaties
 Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart ***I
 Afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden *
 Ratificatie van het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 van de IAO*
 Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie
 Overeenkomst EG/VS inzake luchtvervoer
 Non-proliferatie en nucleaire ontwapening

Communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming ***I
PDF 195kWORD 37k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming (COM(2005)0375 – C6-0279/2005 – 2005/0156(COD))
P6_TA(2007)0065A6-0004/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0375)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 285, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0279/2005),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0004/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 maart 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers

P6_TC1-COD(2005)0156


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 862/2007.)

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Aantal en samenstelling van de interparlementaire delegaties
PDF 109kWORD 33k
Besluit van het Europees Parlement van 14 maart 2007 betreffende aantal en samenstelling van de interparlementaire delegaties
P6_TA(2007)0066B6-0100/2007

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 188 van zijn Reglement,

–   gelet op zijn besluit van 10 maart 2004 betreffende het aantal interparlementaire delegaties, delegaties in de gemengde parlementaire commissies en delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies,(1)

–   gelet op zijn besluit van 14 september 2004 betreffende het aantal leden van de interparlementaire delegaties, delegaties in de gemengde parlementaire commissies en delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies(2),

1.   besluit het aantal leden van onderstaande interparlementaire delegaties als volgt te wijzigen:

Delegatie voor de betrekkingen met de landen van Zuidoost-Europa 25 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Wit-Rusland 19 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Israël 25 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de Raad van het Palestijnse Zelfbestuur 25 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de Maghreblanden en de Unie van de

Arabische Maghreb (inclusief Libië) 25 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de Masjraklanden 23 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de Golfstaten, inclusief Jemen 19 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Iran 21 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de Verenigde Staten 42 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Canada 22 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de landen in Midden-Amerika 26 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de landen van de Andes-Gemeenschap 20 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Mercosur 28 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Japan 28 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de Volksrepubliek China 39 leden

Delegatie voor de betrekkingen met de landen in Zuidoost-Azië en de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (ASEAN) 22 leden

Delegatie voor de betrekkingen met het Koreaanse schiereiland 17 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Australië en Nieuw-Zeeland 24 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Zuid-Afrika 17 leden;

2.   besluit de Delegatie voor de betrekkingen met de Zuid-Aziatische landen en de Associatie voor Regionale Samenwerking in Zuid-Azië (SAARC) op te splitsen in drie delegaties en het aantal leden van elk van deze delegaties als volgt vast te stellen:

Delegatie voor de betrekkingen met de Zuid-Aziatische landen 20 leden

Delegatie voor de betrekkingen met India 22 leden

Delegatie voor de betrekkingen met Afghanistan 16 leden;

3.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 635.
(2) PB C 140 E van 9.6.2005, blz. 49.


Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart ***I
PDF 598kWORD 170k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1592/2002 van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (COM(2005)0579 – C6-0403/2006 – 2005/0228(COD))
P6_TA(2007)0067A6-0023/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0579)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0403/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0023/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   is van mening dat het in het wetgevingsvoorstel vermelde referentiebedrag in overeenstemming moet zijn met het plafond van rubriek 1a van het nieuwe financieel kader en met de bepalingen van paragraaf 47 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(2);

3.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 maart 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1592/2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

P6_TC1-COD(2005)0228


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gelet op het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  In de tweede overweging van Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart(5) is onder meer gespecificeerd dat passende essentiële eisen dienen te worden ontwikkeld voor de verlening van vergunningen voor activiteiten van luchtvaartuigen en vliegtuigbemanningen, en de toepassing van de verordening op luchtvaartuigen van derde landen. Bij artikel 7 van die verordening wordt de Commissie verzocht zo spoedig mogelijk bij het Europees Parlement en de Raad voorstellen in te dienen met betrekking tot de beginselen, de toepasselijkheid en de essentiële eisen voor de regulering van het personeel en de organisaties die bij de exploitatie van luchtvaartuigen zijn betrokken.

(2)  Overeenkomstig de normen die zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de burgerluchtvaart, dat op 7 december 1944 in Chicago is ondertekend ("het Verdrag van Chicago"), dient de Gemeenschap essentiële eisen vast te leggen die van toepassing zijn op personen en organisaties die bij de exploitatie van luchtvaartuigen zijn betrokken en op personen en producten die bij de opleiding en medische keuring van piloten zijn betrokken. De Commissie dient de bevoegdheid te krijgen om de noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften op te stellen.

(3)  De Commissie dient te onderzoeken in hoeverre het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (hierna "het Agentschap" genoemd) in de toekomst ook bevoegdheden moet krijgen op het vlak van het toezicht op de naleving van de gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart.

(4)  Europese burgers dienen te allen tijde een hoog en uniform niveau van bescherming te genieten. Luchtvaartuigen van derde landen die worden gebruikt voor luchtvaartactiviteiten naar, binnen of vanuit het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is, dienen aan passend toezicht op communautair niveau te worden onderworpen, binnen de grenzen van het Verdrag van Chicago.

(5)  De gemeenschappelijke regels hoeven niet op alle luchtvaartuigen van toepassing te zijn; het is met name aangewezen eenvoudig ontworpen luchtvaartuigen, luchtvaartuigen die hoofdzakelijk lokaal worden geëxploiteerd, zelfgebouwde, bijzonder zeldzame of slechts in beperkte aantallen geproduceerde luchtvaartuigen niet aan deze regels te onderwerpen; dergelijke luchtvaartuigen blijven dus onder regelgevend toezicht van de lidstaten. Er moeten echter passende maatregelen worden genomen om het algemene veiligheidsniveau van de lichte luchtvaartuigen te verbeteren.

(6)  Daarbij moet met name aandacht worden besteed aan vliegtuigen en helikopters met een laag maximumstartgewicht; aangezien de prestaties van deze luchtvaartuigen zodanig zijn toegenomen dat hun vliegbereik de hele Gemeenschap kan omvatten en aangezien ze industrieel worden vervaardigd, kunnen ze beter aan communautaire regelgeving worden onderworpen om het vereiste uniforme niveau van veiligheid en milieubescherming tot stand te brengen.

(7)  De werkingssfeer van de communautaire maatregelen moet duidelijk worden gedefinieerd zodat ondubbelzinnig kan worden vastgesteld welke personen, organisaties en producten aan deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften ervan zijn onderworpen. De werkingssfeer moet duidelijk worden gedefinieerd door te verwijzen naar een lijst luchtvaartuigen die zijn vrijgesteld van de toepassing van deze verordening.

(8)  Wanneer is vastgesteld dat luchtvaartproducten, -onderdelen en –uitrustingsstukken, exploitanten van commercieel luchtvervoer, piloten en personen, producten en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding en medische keuring van piloten voldoen aan de essentiële eisen die de Gemeenschap overeenkomstig de normen van het Verdrag van Chicago dient vast te leggen, moeten zij een certificaat of vergunning krijgen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften op te stellen.

(9)  Op passende wijze goedgekeurde beoordelingsorganen moeten de bevoegdheid krijgen om vergunningen af te geven aan piloten betrokken bij luchtvaartactiviteiten met lichte luchtvaartuigen.

(10)  Het Agentschap moet de bevoegdheid krijgen om certificaten of vergunningen af te geven aan personen, organisaties en producten waarop deze verordening betrekking heeft, indien gecentraliseerd handelen efficiënter is dan certificering op lidstaatniveau. Om dezelfde reden moet het Agentschap de toelating krijgen om de nodige maatregelen te nemen in verband met de exploitatie van luchtvaartuigen, de kwalificatie van bemanningen of de veiligheid van luchtvaartuigen van derde landen, indien dit de beste manier is om de uniformiteit te garanderen en het functioneren van de interne markt te bevorderen.

(11)  Voor het effectief functioneren van een communautair veiligheidsplan voor de burgerluchtvaart op de terreinen waarop deze verordening betrekking heeft, dient de samenwerking tussen de Gemeenschap, de lidstaten en het Agentschap te worden versterkt zodat onveilige omstandigheden kunnen worden opgespoord en, voorzover nodig, de nodige corrigerende maatregelen kunnen worden genomen.

(12)  Krachtens Verordening (EG) nr. 2111/2005(6) is het Agentschap verplicht alle informatie mee te delen die van belang kan zijn voor het bijwerken van de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen die om veiligheidsredenen een exploitatieverbod in de Gemeenschap opgelegd hebben gekregen. Indien het Agentschap, in het kader van Verordening (EG) nr. 1592/2002, certificering weigert van een luchtvaartmaatschappij, dient het alle informatie die aan deze weigering ten grondslag ligt mede te delen, zodat de naam van deze luchtvaartmaatschappij eventueel op die communautaire lijst kan worden opgenomen.

(13)  Het bevorderen van een cultuur van veiligheid en het correct functioneren van een regelgevingsysteem op de terreinen waarop deze verordening betrekking heeft, is alleen mogelijk wanneer incidenten en voorvallen spontaan worden gemeld door de getuigen ervan. Dergelijke meldingen worden gestimuleerd door de totstandkoming van een niet-punitieve omgeving; de lidstaten dienen passende maatregelen te nemen om te voorzien in de bescherming van dergelijke informatie en van degenen die deze informatie verstrekken.

(14)  In deze verordening wordt een passend en uitvoerig kader vastgesteld voor de definiëring en toepassing van gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart. Daarom moeten bijlage III van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart(7) en de volledige Richtlijn 91/670/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel(8) te gepasten tijde worden ingetrokken, onverminderd de afgifte van certificaten of vergunningen aan producten, personen en organisaties die reeds heeft plaatsgevonden overeenkomstig deze wetteksten.

(15)  De maatregelen van deze verordening zijn gebaseerd op het advies dat het Agentschap(9) heeft verstrekt in overeenstemming met artikel 12, lid 2, onder b), en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1592/2002.

(16)  Lidstaten dienen erop toe te zien dat de begrotingen van de nationale autoriteiten en de door hen in rekening gebrachte tarieven en vergoedingen evenredig met de overdracht van bevoegdheden aan het Agentschap worden verlaagd.

(17)  Verordening (EG) nr. 1592/2002 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

WIJZIGINGEN VAN DE BASISVERORDENING

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1592/2002 wordt als volgt gewijzigd:

(1)  Het volgende punt f) wordt toegevoegd aan artikel 2, lid 2:

"
   f) het scheppen van gelijke kansen voor alle deelnemers aan de interne luchtvaartmarkt.
"

(2)  Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

   a) punt f) wordt vervangen door:"
   f) "gekwalificeerde instantie': een orgaan dat onder het beheer en de verantwoordelijkheid van het Agentschap of van een nationale luchtvaartautoriteit certificeringstaken mag verrichten;
"

b)   de volgende punten h) tot en met o) worden toegevoegd:

"
   h) "exploitant': een rechtspersoon of natuurlijk persoon die een of meer luchtvaartuigen exploiteert of voornemens is te exploiteren;
   i) "commerciële luchtvaartactiviteit': een tegen vergoeding uitgeoefende luchtvaartactiviteit op basis van een overeenkomst tussen een exploitant en een klant, waarbij de klant direct noch indirect eigenaar is van het luchtvaartuig dat voor de uitvoering van de overeenkomst wordt gebruikt en waarbij de exploitant direct noch indirect in dienst is van de klant;
  j) "complex motoraangedreven luchtvaartuig':
  i) een vliegtuig:
   met een maximaal goedgekeurd startgewicht van meer dan 5 700 kg of;
   met een maximaal goedgekeurde opstelling van passagierszitplaatsen voor meer dan 19 personen of;
   dat gecertificeerd is voor gebruik met een minimale bemanning van ten minste 2 piloten of;
  ii) een helikopter:
   met een maximaal goedgekeurd startgewicht van meer dan 3 175 kg of;
   met een maximaal goedgekeurde opstelling van passagierszitplaatsen voor meer dan 9 personen of;
   die gecertificeerd is voor gebruik met een minimale bemanning van ten minste 2 piloten; of
   iii) een luchtvaartuig met kantelrotor(en);
   k) "licht luchtvaartuig': een luchtvaartuig:
   met een maximumstartmassa (MTOW) van ten hoogste 2 000 kg;
   met ten hoogste 5 passagierszitplaatsen;
"
   l) 'luchtvaartactiviteit met lichte luchtvaartuigen': iedere niet-commerciële luchtvaartactiviteit met een licht luchtvaartuig;
   m) "beoordelingsorgaan': een erkend orgaan dat gerechtigd is de conformiteit te beoordelen van rechts- of natuurlijke personen met de voorschriften die zijn vastgesteld om de naleving van de essentiële eisen van deze verordening te garanderen, en het bijbehorende certificaat af te geven;
   n) "synthetisch vluchttrainingstoestel': ieder type toestel waarin vliegomstandigheden op de grond worden nagebootst; hiertoe behoren vluchtsimulators, vluchttrainingtoestellen, vluchtnavigatie- en vluchtproceduretrainers en basisinstrumenttrainingstoestellen;
   o) "kwalificatie': een verklaring op een vergunning voor piloten, waarin wordt uiteengezet welke speciale voorwaarden, rechten of beperkingen op de vergunning van toepassing zijn.

(3)  Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

  a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
   i) punt b) wordt vervangen door:"
   b) geregistreerd in een lidstaat, tenzij het wettelijk veiligheidstoezicht op die luchtvaartuigen aan een derde land is gedelegeerd en de betrokken luchtvaartuigen niet worden gebruikt door een exploitant uit de Gemeenschap, of
"
   ii) punt c) wordt vervangen door:"
   c) geregistreerd in een derde land en gebruikt door een exploitant wiens luchtvaartactiviteiten onder toezicht van een lidstaat staan, of gebruikt voor vluchten naar, binnen of vanuit de Gemeenschap door een exploitant die in de Gemeenschap is gevestigd of er verblijft; of
"
   iii) het volgende punt d) wordt toegevoegd:"
   d) die geregistreerd zijn in een derde land of in een lidstaat die het wettelijk veiligheidstoezicht heeft gedelegeerd aan een derde land, en die door een exploitant van een derde land worden gebruikt voor vluchten naar, binnen of vanuit de Gemeenschap.
"
   iv) in de laatste zin van lid 1 worden de woorden "tenzij het wettelijk veiligheidstoezicht is gedelegeerd aan een derde land en de betrokken luchtvaartuigen niet worden gebruikt door een exploitant uit de Gemeenschap" geschrapt;
   b) de volgende leden 1 bis en 1 ter worden toegevoegd:"
1 bis. Personeel betrokken bij exploitatie van de luchtvaartuigen die in lid 1, onder b) of c), worden vermeld, moeten voldoen aan deze verordening.
1 ter. Activiteiten van de luchtvaartuigen die worden vermeld in lid 1, onder b), c) of d), moeten voldoen aan deze verordening."
   c) lid 2 wordt vervangen door:"
2.  De leden 1, 1 bis en 1 ter gelden niet voor de luchtvaartuigen waarnaar wordt verwezen in bijlage II."

(4)  Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

  a) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
   i) in de inleidende formule worden de woorden "in een lidstaat geregistreerde luchtvaartuigen" vervangen door "de luchtvaartuigen waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 1, onder b)";
   ii) in punt d) worden de woorden "het ontwerp, de bouw en het onderhoud van producten" vervangen door "het onderhoud van producten";
   iii) het volgende punt d bis) wordt ingevoegd:"
d bis) Organisaties die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en de bouw van producten, onderdelen en uitrustingsstukken moeten aantonen dat zij de mogelijkheden en middelen bezitten om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die aan hun rechten zijn verbonden. Tenzij andersluidende regelingen zijn aanvaard, wordt het bestaan van dit vermogen erkend door de afgifte van een goedkeuring van de organisatie. De aan de goedgekeurde organisatie verleende rechten en het gebied waarop de goedkeuring betrekking heeft, worden vermeld in de goedkeuringsvoorwaarden."
   b) het volgende lid 2 bis wordt toegevoegd:"
2 bis. De in artikel 4, lid 1, onder a) genoemde luchtvaartuigen en de daarop gemonteerde producten, onderdelen en uitrustingsstukken moeten voldoen aan lid 2, onder a), b) en d bis)."
  c) lid 4 wordt als volgt gewijzigd:
   i) aan punt e) worden de volgende punten (iv), (v) en (vi) toegevoegd:"
   iv) het minimum-opleidingsprogramma voor het verkrijgen van een certificaat voor vrijgave na onderhoud, teneinde te voldoen aan punt 2, onder e);
   v) het minimum-opleidingsprogramma voor het verkrijgen van een pilotenvergunning, teneinde te voldoen aan artikel 6 bis;
   vi) de lijst met de passende minimumuitrusting en aanvullende luchtwaardigheidsspecificaties voor een bepaald type luchtvaartactiviteit, teneinde te voldoen aan artikel 6 ter.
"

ii)   punt f) wordt vervangen door:

"
   f) de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de goedkeuringen van organisaties die overeenkomstig lid 2, onder d), d bis) en f), vereist zijn, en de voorwaarden waaronder die goedkeuringen niet gevraagd behoeven te worden;
"
   iii) het volgende punt j) wordt toegevoegd:"
   j) de wijze waarop naar in artikel 4, lid 1, onder c) en d), bedoelde luchtvaartuigen overeenstemmen met de essentiële eisen moet worden aangetoond.
"
   d) aan lid 5 wordt het volgende punt d) toegevoegd:"
   d) die voorschriften aan luchtvaartuigen waarnaar verwezen wordt in artikel 4, lid 1, onder c) en d), geen eisen opleggen die onverenigbaar zijn met de ICAO-verplichtingen van lidstaten.
"

(5)  De volgende artikelen 6 bis en 6 ter worden ingevoegd na artikel 6:

"

Artikel 6 bis

Het verstrekken van vergunningen aan piloten

1.  Piloten die betrokken zijn bij luchtvaartactiviteiten van luchtvaartuigen waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 1, onder b) en c), alsmede organisaties, synthetische vluchttrainingstoestellen en personen die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van piloten moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn vastgelegd in bijlage III.

2.  Een piloot mag alleen een luchtvaartuig besturen wanneer hij/zij in het bezit is van een vergunning en een medisch certificaat dat toepasselijk is voor de desbetreffende exploitatiehandeling.

Een piloot krijgt een vergunning wanneer is aangetoond dat hij of zij voldoet aan de voorschriften die zijn opgesteld om overeenstemming te garanderen met de essentiële eisen in verband met theoretische kennis, praktische vaardigheden en talenkennis. Een dergelijke vergunning mag door een beoordelingsorgaan worden afgegeven indien de aan de vergunning verbonden rechten beperkt zijn tot luchtvaartactiviteiten met lichte luchtvaartuigen.

Een piloot krijgt een medisch certificaat wanneer is aangetoond dat hij/zij voldoet aan de voorschriften die zijn vastgelegd om overeenstemming te garanderen met de essentiële eisen in verband met medische geschiktheid. Dit medisch certificaat wordt afgegeven door een luchtvaartgeneeskundig keuringsarts of een luchtvaartgeneeskundig centrum; wanneer het piloten betreft die betrokken zijn bij luchtvaartactiviteiten met lichte luchtvaartuigen, mag het medisch certificaat door een huisarts worden afgegeven.

De rechten die aan de piloot worden verleend en het toepassingsgebied van de vergunning en het medische certificaat dienen op de betreffende documenten te worden gespecificeerd.

Aan de eisen van de tweede en derde alinea van dit punt kan worden voldaan door de aanvaarding van vergunningen en medische certificaten die zijn afgegeven door of namens een derde land, voorzover het piloten betreft die zijn betrokken bij luchtvaartactiviteiten van luchtvaartuigen waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 1, onder c).

3.  Het vermogen van beoordelingsorganen, opleidingsorganisaties voor piloten en organisaties verantwoordelijk voor de beoordeling van de medische geschiktheid van piloten, zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die verband houden met hun rechten op het vlak van de afgifte van vergunningen en medische certificaten dient te worden erkend door middel van het verlenen van een goedkeuring.

Goedkeuringen van organisaties worden verleend wanneer is aangetoond dat de organisatie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld om overeenstemming met de in bijlage III vastgestelde relevante essentiële eisen te waarborgen.

De rechten die middels de goedkeuring worden toegekend, dienen bij deze goedkeuring te worden gespecificeerd.

4.  Voor een synthetisch vluchttrainingstoestel dat wordt gebruikt voor de opleiding van piloten dient een certificaat te worden verleend. Dit certificaat wordt verleend wanneer is aangetoond dat het toestel voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld om overeenstemming met de in bijlage III vastgestelde relevante essentiële eisen te waarborgen.

5.  Een persoon die verantwoordelijk is voor het aanbieden van opleidingen voor piloten of voor het beoordelen van hun bekwaamheid of medische geschiktheid moet in het bezit zijn van een passend certificaat.

Dit certificaat wordt verleend wanneer is aangetoond dat de aanvrager voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld om overeenstemming met de in bijlage III vastgestelde relevante essentiële eisen te waarborgen.

De rechten die uit hoofde van het certificaat worden toegekend, dienen hierop te zijn gespecificeerd.

6.  De Commissie stelt de uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van dit artikel vast volgens de procedure van artikel 54, lid 3, met in het bijzonder vermelding van:

   a) de verschillende kwalificaties voor de vergunningen van piloten en de medische certificaten die geschikt zijn voor de verschillende soorten activiteiten die worden verricht;
   b) de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, beperking, opschorting of intrekking van vergunningen, kwalificaties voor vergunningen, medische certificaten, goedkeuringen voor organisaties, beoordelingsorganen en personeelscertificaten;
   c) de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van vergunningen, kwalificaties voor vergunningen, medische certificaten, goedkeuringen voor organisaties en personeelscertificaten.

7.  Bij het vaststellen van de uitvoeringsvoorschriften waarnaar wordt verwezen in lid 6 draagt de Commissie er in het bijzonder zorg voor dat ze in overeenstemming zijn met de stand van de techniek en beste praktijken, en wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van opleiding van piloten en het mogelijk maken onmiddellijk te reageren op vastgestelde oorzaken van ongevallen en ernstige incidenten.

Artikel 6 ter

Luchtvaartactiviteiten

1.  De exploitatie van luchtvaartuigen waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 1, onder b), c) en d), moet voldoen aan de essentiële eisen die zijn vastgelegd in bijlage IV.

2.  Exploitanten die zijn betrokken bij commerciële luchtvaartactiviteiten dienen aan te tonen over het vermogen en de middelen te beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die verband houden met hun rechten.

Dit vermogen en deze middelen worden erkend door middel van de afgifte van een certificaat.

De rechten die aan de exploitant worden toegekend en de reikwijdte van de luchtvaartactiviteiten worden in het certificaat gespecificeerd.

Aan de in dit lid gestelde eis kan worden voldaan door de aanvaarding van certificaten die door of namens een derde land zijn afgegeven, indien het exploitanten betreft die betrokken zijn bij de exploitatie van luchtvaartuigen waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 1, onder d).

3.  Exploitanten die zijn betrokken bij de niet-commerciële exploitatie van complexe motoraangedreven luchtvaartuigen moeten een verklaring overleggen waaruit blijkt dat zij beschikken over het vermogen en de middelen om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die verband houden met de exploitatie van het luchtvaartuig.

4.  Het cabinepersoneel dat betrokken is bij de exploitatie van luchtvaartuigen waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 1, onder b) en c), moet voldoen aan de essentiële eisen die zijn vastgelegd in bijlage IV. Cabinepersoneel dat betrokken is bij commerciële luchtvaartactiviteiten dient in het bezit te zijn van een attest als in eerste instantie beschreven in punt d) van OPS 1.1005, als bepaald in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1899/2006 van het Europees Parlement en de Raad* inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (EU OPS); indien de lidstaat dat verlangt, kan dit attest worden verstrekt door erkende exploitanten of opleidingsorganisaties.

5.  De Commissie stelt de uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van dit artikel vast volgens de procedure van artikel 54, lid 3, met in het bijzonder vermelding van:

   a) de voorwaarden voor exploitatie van een luchtvaartuig in overeenstemming met de essentiële eisen die zijn vastgelegd in bijlage IV;
   b) de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, beperking, opschorting of intrekking van het certificaat van de exploitant als bedoeld in lid 2;
   c) de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van certificaten;
   d) de inhoud van en wijze van afgifte van de door de in lid 3 bedoelde exploitanten af te leggen verklaringen en de voorwaarden en procedures voor toezicht en inspectie met betrekking tot de specifieke in de verklaring beschreven activiteiten;
   e) de voorwaarden voor de afgifte, wederzijdse erkenning, handhaving, wijziging, beperking, opschorting of intrekking van het in lid 4 bedoelde attest van het cabinepersoneel;
   f) de omstandigheden waarin de luchtvaartactiviteiten mogen worden verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen, overeenkomstig artikel 15 ter, lid 2.

6.  De in lid 5 bedoelde uitvoeringsvoorschriften moeten in overeenstemming zijn met de stand van de techniek en de beste praktijken op het gebied van luchtvaartactiviteiten.

In die uitvoeringsvoorschriften wordt ook rekening gehouden met de wereldwijde ervaring met vliegtuigonderhoud en de vooruitgang van wetenschap en techniek.

De uitvoeringsvoorschriften maken het mogelijk onmiddellijk te reageren op vastgestelde oorzaken van ongevallen en ernstige incidenten.

De uitvoeringsvoorschriften mogen aan luchtvaartuigen waarnaar verwezen wordt in artikel 4, lid 1, onder c) en d), geen eisen opleggen die onverenigbaar zijn met de ICAO-verplichtingen van lidstaten.

________________

* PB L 377 van 27.12.2006, blz. 1.

"

(6)  Artikel 7 wordt vervangen door:

"

Artikel 7

Gezamenlijk toezicht

1.  De lidstaten en het Agentschap zullen samenwerken om er aan de hand van een gepaste verzameling van gegevens, met inbegrip van platforminspecties, en de uitwisseling van die gegevens, zorg voor te dragen dat de bepalingen van deze verordening daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.

2.  Wanneer een lidstaat of het Agentschap informatie verkrijgt waaruit blijkt dat een door een andere lidstaat afgegeven certificaat niet aan deze verordening of haar uitvoeringsbepalingen voldoet op een wijze die de veiligheid ernstig in gevaar zou kunnen brengen, stelt hij de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

3.  De Commissie stelt, in overeenstemming met de procedure die is vastgelegd in artikel 54, lid 3, de regels op voor de tenuitvoerlegging van lid 1, waarbij met name het volgende wordt gespecificeerd:

   a) de voorwaarden voor het verzamelen, uitwisselen en verspreiden van gegevens;
   b) de voorwaarden voor het uitvoeren van platforminspecties, inclusief systematische platforminspecties;
   c) de voorwaarden voor het aan de grond houden van luchtvaartuigen die niet voldoen aan de eisen van deze verordening of van de uitvoeringsvoorschriften.

"

(7)  Artikel 8, lid 2 wordt vervangen door:

"

2.  De Commissie kan op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat of een nationale luchtvaartautoriteit de in artikel 54, lid 4 bedoelde procedure in gang zetten om te beslissen of een certificaat dat overeenkomstig deze verordening is afgegeven ook doeltreffend daarmee en met de uitvoeringsvoorschriften ervan overeenstemt.

Ingeval het certificaat niet overeenstemt of niet doeltreffend overeenstemt, verlangt de Commissie van de verstrekker van het certificaat dat hij passende corrigerende en vrijwaringsmaatregelen treft, zoals beperking of opschorting van het certificaat. Bovendien zijn de bepalingen van lid 1 niet meer van toepassing op het certificaat vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing van de Commissie aan de lidstaten.

3.  Wanneer de Commissie over voldoende aanwijzingen beschikt om vast te stellen dat de in lid 2 genoemde verstrekker passende corrigerende maatregelen heeft getroffen om het niet-overeenstemmen of het niet doeltreffend overeenstemmen van het certificaat aan te pakken en dat de vrijwaringsmaatregelen niet langer nodig zijn, beslist zij dat de bepalingen van lid 1 van toepassing zijn op dit certificaat. Deze bepalingen zijn van toepassing vanaf de datum van kennisgeving van deze beslissing aan de lidstaten.

4.  In afwachting van de vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften zoals omschreven in artikel 5, lid 4, en artikel 6 bis, lid 6, en onverminderd artikel 57, lid 2, mogen certificaten die niet kunnen worden afgegeven in overeenstemming met deze verordening, worden afgegeven op grond van de toepasselijke nationale regelgeving.

5.  In afwachting van de vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften zoals omschreven in artikel 6 ter, lid 5 en onverminderd artikel 57, lid 2, mogen certificaten die niet kunnen worden afgegeven in overeenstemming met deze verordening, worden afgegeven op grond van de toepasselijke nationale wetgeving of, indien van toepassing, op grond van de desbetreffende voorschriften van Verordening (EEG) nr. 3922/91.

6.  Dit artikel laat Verordening (EG) nr. 2111/2005 en haar uitvoeringsvoorschriften onverlet.

"

(8)  Artikel 9, lid 1, wordt vervangen door:

"

1.  In afwijking van de bepalingen van deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften kan het Agentschap, op de gebieden waarop het bevoegd is, certificaten afgeven op basis van door luchtvaartautoriteiten van een derde land afgegeven certificaten, indien zulks geregeld is in erkenningsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en dat derde land.

"

(9)  Na artikel 9 wordt het volgende artikel 9 bis ingevoegd:

"

Artikel 9 bis

Gekwalificeerde instanties

Bij toekenning van een specifieke certificeringstaak aan een gekwalificeerde instantie, ziet het Agentschap of de nationale luchtvaartautoriteit in kwestie erop toe dat deze instantie voldoet aan de criteria die zijn vastgelegd in bijlage V.

"

(10)  Artikel 10 wordt vervangen door:

"

Artikel 10

Bepalingen inzake flexibiliteit

1.  De bepalingen van deze verordening en van de uitvoeringsvoorschriften beletten een lidstaat niet onmiddellijk te reageren op een onvoorzien veiligheidsprobleem waarbij een aan de bepalingen van deze verordening onderworpen product, persoon of organisatie betrokken is.

De lidstaat stelt het Agentschap, de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van de getroffen maatregelen en de redenen daarvoor.

2.  Krachtens artikel 16, lid 3, mag het Agentschap binnen een maand nadat het overeenkomstig lid 1 in kennis is gesteld, bepalen of het veiligheidsprobleem kan worden opgelost in het kader van deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften, voorzover de Commissie geen bezwaar heeft gemaakt binnen deze termijn. Het Agentschap neemt dan de passende beslissing en stelt de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis.

Als het Agentschap daarentegen tot de bevinding komt dat het veiligheidsprobleem het resultaat is van een tekortkoming in deze verordening of de uitvoeringsvoorschriften of een ontoereikend veiligheidsniveau dat voortvloeit uit de toepassing van deze verordening of de uitvoeringsvoorschriften, stelt het Agentschap een advies op over het feit of deze verordening of de uitvoeringsvoorschriften moeten worden gewijzigd en of de maatregelen worden ingetrokken of behouden. Overeenkomstig de procedure van artikel 54, lid 3, kan de Commissie een beslissing nemen op basis van dit advies. Als de maatregelen worden behouden, moeten ze door alle lidstaten worden toegepast en zijn ze onderhevig aan de bepalingen van artikel 8.

3.  De lidstaten kunnen in geval van onvoorziene dringende operationele omstandigheden of operationele behoeften van beperkte duur vrijstelling verlenen ten aanzien van de in deze verordening en in de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde essentiële eisen, mits de veiligheid daardoor niet in het gedrang komt. Het Agentschap, de Commissie en de andere lidstaten worden van deze vrijstellingen in kennis gesteld zodra die bij herhaling worden verleend of wanneer zij voor langer dan twee maanden worden verleend.

4.  Overeenkomstig artikel 16, lid 3, bepaalt het Agentschap binnen een maand nadat het overeenkomstig lid 3 van dit artikel in kennis is gesteld of de uitzonderingen beantwoorden aan de algemene veiligheidsdoelstellingen van deze verordening of aan de andere regels van de communautaire wetgeving. Het Agentschap brengt advies uit aan de Commissie.

Op basis van dit advies en overeenkomstig de procedure van artikel 54, lid 4, kan de Commissie een beslissing nemen over de intrekking van deze uitzonderingen.

5.  Indien met andere middelen een beschermingsniveau kan worden bereikt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat door de toepassing van de uitvoeringsvoorschriften wordt bereikt, kunnen de lidstaten, zonder discriminatie op grond van nationaliteit, goedkeuring verlenen in afwijking van die uitvoeringsvoorschriften.

In dergelijke gevallen stelt de betrokken lidstaat het Agentschap en de Commissie in kennis van zijn voornemen een dergelijke goedkeuring te verlenen, waarbij het opgave doet van de redenen waaruit blijkt dat het noodzakelijk is van de betrokken regel af te wijken en van de voorwaarden die zijn vastgesteld om te garanderen dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt bereikt.

6.  Overeenkomstig artikel 16, lid 3, brengt het Agentschap, binnen twee maanden nadat het overeenkomstig lid 5 van dit artikel in kennis is gesteld, een advies uit over het feit of de voorgestelde goedkeuring voldoet aan de voorwaarden van dat lid.

Binnen een maand nadat de Commissie het advies van het Agentschap heeft ontvangen, kan zij de procedure van artikel 54, lid 3, op gang brengen om te beslissen of de voorgestelde goedkeuring mag worden verleend of moet worden verworpen. Als de goedkeuring mag worden verleend, meldt de Commissie haar besluit aan alle lidstaten, die eveneens gerechtigd zijn die maatregel toe te passen. De bepalingen van artikel 8 zijn op betrokken maatregel van toepassing.

"

(11)  Artikel 11, lid 4, wordt vervangen door:

"

4.  Door het Agentschap wordt jaarlijks een veiligheidsoverzicht gepubliceerd om het publiek van het algemene veiligheidsniveau in kennis te stellen. Met ingang van de datum waarop de uitvoeringsvoorschriften van artikel 7, lid 3, van kracht worden, moet dit veiligheidsoverzicht een analyse bevatten van alle informatie die overeenkomstig artikel 7 is ontvangen. Deze analyse moet eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen zijn en er moet duidelijk uit blijken of luchtreizigers een verhoogd veiligheidsrisico lopen. De informatiebronnen mogen niet worden bekendgemaakt in deze analyse.

"

(12)  Na artikel 11 wordt het volgende artikel 11 bis ingevoegd:

"

Artikel 11 bis

Bescherming van informatiebronnen

1.  Wanneer informatie bedoeld in artikel 11, lid 1 door een natuurlijk persoon op vrijwillige basis aan de Commissie of het Agentschap is verstrekt, wordt de informatiebron niet bekendgemaakt. Als de informatie is verstrekt aan een nationale autoriteit, wordt de bron van de informatie beschermd in overeenstemming met de nationale wetgeving.

2.  Onverminderd de toepasselijke voorschriften van het strafrecht ondernemen de lidstaten geen stappen in verband met onopzettelijke of onwillekeurige schendingen van de wet welke uitsluitend onder hun aandacht komen omdat ze in het kader van de toepassing van deze verordening of de uitvoeringsvoorschriften ervan zijn gemeld.

Dit geldt niet in gevallen van grove nalatigheid.

3.  Onverminderd de toepasselijke voorschriften van het strafrecht en in overeenstemming met de procedures die zijn gedefinieerd in de nationale wetgeving en rechtspraktijk dragen de lidstaten er zorg voor dat werknemers die in het kader van de uitvoering van deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften ervan informatie verschaffen, niet worden onderworpen aan een nadelige behandeling door hun werkgever. Dit geldt niet in gevallen van grove nalatigheid.

4.  Dit artikel laat nationale voorschriften in verband met de toegang tot informatie door gerechtelijke instanties onverlet.

"

(13)  Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

   a) punt c) wordt vervangen door:"
   c) het neemt de passende besluiten ter toepassing van de artikelen 9 bis, 15, 15 bis, 15 ter en 46;
"
   b) het volgende punt d) wordt toegevoegd:"
   d) het publiceert de verslagen naar aanleiding van normalisatie-inspecties die overeenkomstig artikel 16, lid 1, en artikel 45 worden uitgevoerd.
"

(14)  In artikel 14, lid 2, onder a), worden de woorden "met inbegrip van luchtwaardigheidscodes" geschrapt.

(15)  Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

  a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
   i) de inleidende formule wordt vervangen door:"
Met betrekking tot producten, onderdelen en uitrustingsstukken als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a) en b), verricht het Agentschap in voorkomend geval, overeenkomstig het bepaalde in het Verdrag van Chicago of de bijlagen daarbij, namens de lidstaten de taken van het land van ontwerp, vervaardiging of registratie, voorzover deze verband houden met de goedkeuring van ontwerpen. Daartoe doet het met name het volgende:"
   ii) punt e) wordt vervangen door:"
   e) het Agentschap voert zelf of met behulp van de nationale luchtvaartautoriteiten of gekwalificeerde instanties technische onderzoeken uit in verband met de certificering van producten, onderdelen en uitrustingsstukken;
"
   iii) punt i) wordt vervangen door:"
   i) het Agentschap wijzigt het desbetreffende certificaat, schort het op of trekt het in indien de voorwaarden op grond waarvan het door het Agentschap is afgegeven niet langer zijn vervuld of indien de rechtspersoon of natuurlijke persoon die houder is van het certificaat de door deze verordening of door de uitvoeringsvoorschriften opgelegde verplichtingen niet nakomt;
"
   iv) de volgende punten k) en l) worden toegevoegd:"
   k) voor ieder luchtvaartuig waarvoor een vliegvergunning voor één enkele vlucht is aangevraagd, stelt het Agentschap de toepasselijke beperkingen op;
   l) het Agentschap geeft vliegvergunningen af voor luchtvaartuigen indien dergelijke vergunningen vereist zijn voor de uitvoering van een reeks vluchten.
"
  b) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
   i) punt b), onder ii), wordt vervangen door:"
   ii) op het grondgebied van de lidstaten gelegen productieorganisaties, indien het daarom door de betrokken lidstaat wordt verzocht, of
"
   ii) punt c) wordt vervangen door:"
   c) het Agentschap wijzigt het desbetreffende organisatiecertificaat, schort het op of trekt het in indien de voorwaarden op grond waarvan het door het Agentschap is afgegeven niet langer zijn vervuld of indien de betrokken organisatie de door deze verordening of door de uitvoeringsvoorschriften opgelegde verplichtingen niet nakomt.
"

(16)  De volgende artikelen 15 bis en 15 ter worden ingevoegd na artikel 15:

"

Artikel 15 bis

Certificering van personeelsleden

1.  Met betrekking tot personeelsleden en organisaties als bedoeld in artikel 6 bis, lid 1, zal het Agentschap:

   a) zelf of met behulp van nationale luchtvaartautoriteiten of gekwalificeerde instanties, inspecties en audits uitvoeren bij de organisaties en beoordelingsorganen die het certificeert;
  b) zorg dragen voor de afgifte en de vernieuwing van de certificaten van:
   i) op het grondgebied van de lidstaten gelegen organisaties voor de opleiding van personeel en luchtvaartgeneeskundige centra, indien het daarom door de betrokken lidstaat wordt verzocht of
   ii) buiten het grondgebied van de lidstaten gelegen organisaties voor de opleiding van personeel en luchtvaartgeneeskundige centra; of
   iii) beoordelingsorganen, indien het daarom door de betrokken organen wordt verzocht;
   c) het desbetreffende organisatiecertificaat wijzigen, beperken, opschorten of intrekken indien de voorwaarden op grond waarvan het door het Agentschap is afgegeven niet langer zijn vervuld of indien de rechtspersoon of natuurlijke persoon die houder is van het certificaat de door deze verordening of door de uitvoeringsvoorschriften opgelegde verplichtingen niet nakomt.

2.  Met betrekking tot de in artikel 6 bis, lid 1, bedoelde synthetische vluchttrainingstoestellen zal het Agentschap:

   a) zelf of met behulp van de nationale luchtvaartautoriteiten of gekwalificeerde instanties technische inspecties uitvoeren van de toestellen die het certificeert;
  b) zorg dragen voor de afgifte en de vernieuwing van de certificaten van:
   i) synthetische vluchttrainingstoestellen die worden gebruikt door opleidingsorganisaties die door het Agentschap zijn gecertificeerd; of
   ii) op het grondgebied van de lidstaten gesitueerde synthetische vluchttrainingstoestellen, indien het daarom door de betrokken lidstaat wordt verzocht; of
   iii) buiten het grondgebied van de lidstaten gesitueerde synthetische vluchttrainingstoestellen;
   c) het desbetreffende certificaat wijzigen, beperken, opschorten of intrekken indien de voorwaarden op grond waarvan het door het Agentschap is afgegeven niet langer zijn vervuld of indien de rechtspersoon of natuurlijke persoon die houder is van het certificaat de door deze verordening of door de uitvoeringsvoorschriften opgelegde verplichtingen niet nakomt.

Artikel 15 ter

Certificering van commerciële luchtvaartexploitanten

1.  Met betrekking tot exploitanten die betrokken zijn bij commerciële luchtvaartactiviteiten zal het Agentschap:

   a) zelf of met behulp van nationale luchtvaartautoriteiten of gekwalificeerde instanties, inspecties en audits uitvoeren bij de exploitanten die het certificeert;
  b) zorg dragen voor de afgifte en de vernieuwing van de certificaten van:
   i) op het grondgebied van de lidstaten gesitueerde exploitanten, indien het daarom door de betrokken lidstaat wordt verzocht; of
   ii) buiten het grondgebied van de lidstaten gesitueerde exploitanten, tenzij een lidstaat de functies en taken uitoefent van het land dat de exploitatievergunning aandeze exploitanten heeft verleend;
   c) het desbetreffende certificaat van de exploitant wijzigen, beperken, opschorten of intrekken indien de voorwaarden op grond waarvan het door het Agentschap is afgegeven niet langer zijn vervuld of indien de betrokken organisatie de door deze verordening of de uitvoeringsvoorschriften opgelegde verplichtingen niet nakomt.

2.  Het Agentschap kan door middel van een operationele richtlijn verordenen dat een luchtvaartactiviteit wordt verboden, beperkt of aan bepaalde voorwaarden onderworpen in het belang van de exploitatieveiligheid.

3.  Met betrekking tot de vliegtijdbeperking zal het Agentschap:

   a) de toepasselijke certificeringsspecificaties afgeven om te garanderen dat de essentiële eisen en, voorzover van toepassing, de uitvoeringsvoorschriften worden nageleefd. Wat het commerciële vliegtuigvervoer betreft zal het Agentschap, in afwachting van de goedkeuring van de in artikel 6 ter, lid 5, bedoelde uitvoeringsvoorschriften, met name de toepasselijke certificeringsspecificaties afgeven om te garanderen dat subdeel Q van bijlage III van Verordening (EEG) nr. 3922/91 wordt nageleefd;
   b) afzonderlijke vliegtijdspecificatieschema's van exploitanten goedkeuren indien deze niet volgens een toepasselijke certificeringsspecificatie kunnen worden goedgekeurd.

"

(17)  Artikel 16, leden 1 en 2, worden vervangen door:

"

1.  Het Agentschap voert normalisatie-inspecties uit op de door artikel 1, lid 1, bestreken gebieden om toezicht te houden op de toepassing van deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften door de nationale bevoegde autoriteiten, en brengt verslag uit aan de Commissie.

2.  Het Agentschap voert technisch onderzoek uit om toezicht te houden op de toepassing van deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften, waarbij het uitgaat van de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen.

"

(18)  Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:

"

Artikel 16 bis

Boetes

1.  Bij het nemen van in artikel 13, onder c) bedoelde besluiten, mag het Agentschap:

   a) personen en ondernemingen waaraan het zelf een certificaat heeft verstrekt, boetes opleggen, wanneer de bepalingen van deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften ervan opzettelijk of uit nalatigheid niet zijn nageleefd;
   b) personen en ondernemingen waaraan het zelf een certificaat heeft verstrekt, dwangsommen opleggen, berekend vanaf de in het besluit gestelde datum, ten einde hen ertoe te dwingen de bepalingen van deze verordening of de uitvoeringsvoorschriften ervan na te leven.

2.  De in lid 1 bedoelde boetes en dwangsommen hebben een dissuasief karakter en staan in verhouding tot de ernst van het geval en het economische vermogen van de betrokken certificaathouder, waarbij met name rekening wordt gehouden met de mate waarin de veiligheid in gevaar is gebracht.

3.  Besluiten die krachtens lid 1 worden genomen, zijn niet van strafrechtelijke aard.

4.  Het bedrag van de door het Agentschap geïnde boetes en dwangsommen worden afgetrokken van de in artikel 48, lid 1, onder a) bedoelde bijdrage.

5.  De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 54, lid 3 vastgelegde procedure de uitvoeringsvoorschriften van dit artikel vast, en met name:

   a) de bepalingen van de uitvoeringsvoorschriften die in geval van overtreding aanleiding geven tot oplegging van boetes en dwangsommen;
   b) het maximumbedrag van boetes en dwangsommen;
   c) de voorwaarden voor de oplegging van boetes en dwangsommen, met inbegrip van de criteria voor de vaststelling van het bedrag.

6.  Bij de vaststelling van de criteria voor de vaststelling van de bedragen van de boetes en dwangsommen, houdt de Commissie rekening met de inkomens van de personen en ondernemingen waaraan zij worden opgelegd.

"

(19)  Aan artikel 18, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"

Deze werkafspraken moeten beantwoorden aan de Gemeenschapswetgeving en rekening houden met het beleid van de Commissie ten aanzien van derde landen. Ze moeten vooraf door de Commissie worden goedgekeurd.

"

(20)  In artikel 20 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

"

1 bis. Artikel 12, lid 2, onder e), en artikel 82, lid 3, onder e), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen zijn pas 36 maanden na de datum van indiensttreding van de tijdelijke en contractuele personeelsleden.

"

(21)  Artikel 24, lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

   a) punt b) wordt vervangen door:"
   b) keurt het algemene jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap goed en zendt het uiterlijk op 15 juni toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de lidstaten; elk jaar stuurt de raad van bestuur namens het Agentschap alle informatie over het resultaat van de beoordelingsprocedures naar de begrotingsautoriteit, en met name informatie in verband met de effecten of gevolgen van wijzigingen in de aan het Agentschap toegewezen taken;
"
   b) punt c) wordt vervangen door:"
   c) stelt vóór 30 september van elk jaar na advies van de Commissie het werkprogramma van het agentschap voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten; de vaststelling van het werkprogramma geschiedt onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap en het wetgevingsprogramma van de Gemeenschap op de betrokken gebieden van de veiligheid van de burgerluchtvaart; het advies van de Commissie wordt bij het goedgekeurde werkprogramma van het Agentschap gevoegd;
"
   c) punt d) wordt vervangen door:"
   d) stelt in overeenstemming met de Commissie richtsnoeren vast voor de toewijzing van certificeringstaken aan de nationale luchtvaartautoriteiten en gekwalificeerde instanties;
"

(22)  Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

   a) lid 1 wordt vervangen door:"
1.  De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat en één vertegenwoordiger van de Commissie die worden geselecteerd op grond van erkende ervaring op het gebied van de burgerluchtvaart en managementcapaciteiten. De Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, benoemt een vertegenwoordiger van elke lidstaat en een plaatsvervanger die dat lid bij afwezigheid vertegenwoordigt en die niet betrokken is bij de toepassing van deze verordening en de hiervoor vastgestelde uitvoeringsvoorschriften. Ook de Commissie benoemt een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger. De duur van de ambtstermijn bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan worden verlengd."
   b) het volgende lid 3 wordt toegevoegd:"
3.  Om de transparantie te garanderen zetelen vier vertegenwoordigers van belanghebbende partijen als waarnemers in de raad van bestuur. Ze worden door de Commissie gekozen uit een lijst die door het in artikel 24, lid 4, vermelde adviesorgaan is opgesteld en vertegenwoordigen zoveel mogelijk de verschillende partijen van dit adviesorgaan. De duur van de ambtstermijn bedraagt dertig maanden. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd."

(23)  Artikel 26, lid 2, wordt vervangen door:

"

2.  De ambtstermijn van de voorzitter of de vice-voorzitter loopt af wanneer hun respectieve lidmaatschap van de raad van beheer eindigt. Onverminderd deze bepaling is de duur van de ambtstermijn van de voorzitter of de vice-voorzitter drie jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

"

(24)  Artikel 28, lid 2, wordt vervangen door:

"

2.  Elk overeenkomstig artikel 25, lid 1 benoemd lid heeft één stem. De vertegenwoordiger van de Commissie heeft evenveel stemmen als 25% van de door de Raad benoemde leden samen. De vertegenwoordigers van belanghebbende partijen en de uitvoerend directeur van het Agentschap hebben geen stemrecht. Bij afwezigheid van een lid is zijn plaatsvervanger gerechtigd zijn stemrecht uit te oefenen.

"

(25)  Artikel 29, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:

   a) punt a) wordt vervangen door:"
   a) hij keurt de in artikel 13 omschreven maatregelen van het Agentschap goed binnen de grenzen die in deze verordening, de uitvoeringsvoorschriften en het toepasselijk recht zijn vastgesteld;
"
   b) punt b) wordt vervangen door:"
   b) hij organiseert inspecties en onderzoeken zoals bepaald in de artikelen 45 en 46;
"
   c) de volgende punten k) en l) worden toegevoegd:"
   k) hij zorgt voor de opstelling en uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma;
   l) hij geeft gehoor aan verzoeken om bijstand van de Commissie.
"

(26)  Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)   lid 1 wordt vervangen door:

"

1.  Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring tegenover de bevoegde commissie(s) van het Europees Parlement af te leggen en de vragen van de commissieleden te beantwoorden.

"

b)   lid 4 wordt vervangen door:

"

4.  De ambtstermijn van de uitvoerend directeur en de directeurs bedraagt vijf jaar. Op basis van een voorstel van de Commissie en na evaluatie kunnen deze ambtstermijnen eenmalig met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. In de evaluatie zal de Commissie met name de volgende punten beoordelen:

   de in de eerste ambtstermijn term behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;
   de taken en verplichtingen van het Agentschap voor de komende jaren.

"

(27)  Artikel 35, lid 1, wordt vervangen door:

"

1.  Tegen besluiten van het Agentschap die overeenkomstig de artikelen 9 bis, 15, 15 bis, 15 ter, 46 of 53 zijn genomen, kan beroep worden ingsteld.

"

(28)  Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

a)   lid 1 wordt vervangen door:

"

1.  Bij het Hof van Justitie kunnen rechtszaken worden ingeleid wegens nalatigheid, wegens schade die door het Agentschap is veroorzaakt bij de uitvoering van zijn activiteiten of met het oog op de annulering van door het Agentschap uitgevoerde besluiten die verbindend zijn voor derde partijen.

"

b)   lid 2 wordt vervangen door:

"

2.  Rechtszaken met het oog op de annulering van besluiten van het Agentschap die overeenkomstig de artikelen 9 bis, 15, 15 bis, 15 ter, 46 of 53 zijn genomen, kunnen pas bij het Hof van Justitie worden ingeleid nadat eerst alle mogelijkheden zijn uitgeput om bij het Agentschap zelf beroep aan te tekenen.

"

(29)  Het inleidende zinsdeel van artikel 45, lid 1, wordt vervangen door:

"

1.  Onverminderd de door het Verdrag aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden verleent het Agentschap de Commissie bijstand bij het toezicht op de toepassing van deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften ervan door normalisatie-inspecties van de bevoegde instanties van de lidstaten te verrichten, zoals gespecificeerd in artikel 16, lid 1. Te dien einde zijn de op grond van deze verordening gemachtigde ambtenaren bevoegd om, in overleg met de nationale autoriteiten en overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat:

"

(30)  Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

   a) de inleidende formule van lid 1 wordt vervangen door:"
1.  Voor de toepassing van de artikelen 15, 15 bis en 15 ter kan het Agentschap zelf het in artikel 16, lid 2, gespecificeerde onderzoek bij ondernemingen verrichten of dat door de nationale luchtvaartautoriteiten of gekwalificeerde instanties laten doen. Het onderzoek wordt verricht overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de lidstaten waar het moet worden uitgevoerd. Te dien einde zijn de krachtens deze verordening gemachtigde personen bevoegd:"
   b) het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:"
1 bis. Voor de toepassing van artikel 9 bis kan het Agentschap zelf het in artikel 16, lid 2, gespecificeerde onderzoek bij ondernemingen verrichten of dat door de nationale luchtvaartautoriteiten laten doen."

(31)  De volgende artikelen 46 bis en 46 ter worden ingevoegd na artikel 46:

"

Artikel 46 bis

Jaarlijks werkprogramma

Het jaarlijks werkprogramma moet beantwoorden aan de in deze verordening vastgestelde doelstellingen, opdracht en taken van het Agentschap. Er wordt duidelijk in aangegeven welke opdrachten en taken van het Agentschap ten opzichte van het voorgaande jaar zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt.

Het jaarlijks werkprogramma moet worden gepresenteerd volgens de methode die door de Commissie is ontwikkeld in het kader van activiteitsgestuurd management.

Artikel 46 ter

Algemeen jaarverslag

In het algemeen jaarverslag wordt beschreven hoe het Agentschap zijn jaarlijks werkprogramma heeft uitgevoerd. In dit verslag worden de eventuele effecten of gevolgen van wijzigingen in de aan het Agentschap toegewezen taken duidelijk beschreven.

Het verslag moet een overzicht bevatten van de activiteiten die het Agentschap heeft uitgevoerd en een beoordeling van de resultaten in vergelijking met de vastgestelde doelstellingen en tijdschema's, van de risico's die verbonden zijn met de uitgevoerde activiteiten, van de aanwending van de middelen en van de algemene activiteiten van het Agentschap.

"

(32)  Aan artikel 47 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

"

6.  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000* betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van de gegevens is van toepassing op de informatie die het Agentschap overeenkomstig de onderhavige verordening verzamelt.

--  _________________

* PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

"

(33)  Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

a)   lid 1 wordt vervangen door:

"

1.  De ontvangsten van het Agentschap bestaan uit:

   a) een bijdrage van de Gemeenschap;
   b) een bijdrage van de Europese derde landen waarmee de Gemeenschap de in artikel 55 bedoelde overeenkomsten heeft gesloten;
   c) de tarieven die worden betaald door aanvragers en houders van door het Agentschap afgegeven certificaten en goedkeuringen;
   d) vergoedingen voor publicaties, opleiding en andere door het Agentschap geleverde diensten.

Het Agentschap kan geen enkele financiële bijdragen ontvangen van lidstaten, derde landen of andere entiteiten.

"
   b) het volgende lid 5 bis wordt ingevoegd:"
5 bis. De begroting voor regelgevingsactiviteiten en de tarieven die voor certificatiewerkzaamheden worden vastgesteld en geïnd, moeten afzonderlijk worden vastgesteld en afzonderlijk in de begroting van het Agentschap worden vermeld."

(34)  In artikel 53 worden de leden 2 tot en met 4 vervangen door:

"

2.  De tarieven- en vergoedingsregeling bepaalt in het bijzonder de zaken waarvoor de in artikel 48, lid 1, onder c) en d) bedoelde tarieven en vergoedingen verschuldigd zijn, de hoogte van de tarieven en vergoedingen en de wijze waarop zij moeten worden betaald.

3.  Tarieven en vergoedingen worden in rekening gebracht voor:

   a) de afgifte en vernieuwing van certificaten, alsmede de hiermee verband houdende functies van voortdurend toezicht van organisaties, behalve voor de permanente luchtwaardigheid van de producten;
   b) de verlening van diensten; zij geven de werkelijke kosten van elke afzonderlijk verleende dienst weer;
   c) de behandeling van beroepen.

Alle tarieven en vergoedingen worden uitgedrukt en betaald in euro.

4.  De hoogte van de tarieven en vergoedingen wordt bepaald op een niveau waarmee wordt gewaarborgd dat de desbetreffende ontvangsten in principe voldoende zijn om de volledige kosten van de verleende diensten te dekken.

(35)  Artikel 56, lid 3, wordt vervangen door:

De tarieven voor typecertificering en andere tarieven mogen niet onevenredig hoger zijn dan de tarieven vóór de oprichting van het Agentschap.

"

(36)  Bijlage II wordt vervangen door de tekst onder punt (1) van de bijlage bij de onderhavige verordening.

(37)  De onder punt (2) van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde bijlagen III, IV en V worden toegevoegd.

HOOFDSTUK II

SLOTBEPALINGEN

Artikel 2

Intrekking

1.  Richtlijn 91/670/EEG wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de in artikel 6 bis, lid 6 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 bedoelde uitvoeringsvoorschriften in werking treden.

2.  Bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 wordt geschrapt met ingang van de dag waarop de in artikel 6 ter, lid 5 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 bedoelde uitvoeringsvoorschriften in werking treden.

3.  De bepalingen van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 van de onderhavige verordening zijn van toepassing op producten, onderdelen, uitrustingsstukken, organisaties en personen waarvan de certificering is uitgevoerd of erkend overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 91/670/EEG en bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE

(1)  Bijlage II van Verordening (EG) nr. 1592/2002 wordt vervangen door:

"

BIJLAGE II

Luchtvaartuigen bedoeld in artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 1, 1 bis en 1 ter, zijn niet van toepassing op luchtvaartuigen die onder één of meer van de hieronder beschreven categorieën vallen:

  a) historische luchtvaartuigen die aan de volgende criteria voldoen:
  i) niet-complexe luchtvaartuigen waarvan:

of
   het oorspronkelijke ontwerp van vóór 1 januari 1955 dateert en
   de productie vóór 1 januari 1975 is stopgezet.
  ii) luchtvaartuigen met een duidelijk historisch belang, dat verband houdt met:
   de deelname aan een opmerkelijke historische gebeurtenis; of
   een belangrijke stap in de ontwikkeling van de luchtvaart; of
   een belangrijke rol in de strijdkrachten van een lidstaat;
   b) luchtvaartuigen die specifiek ontworpen of gewijzigd zijn voor onderzoek, experimentele of wetenschappelijke doeleinden en die naar verwachting in zeer kleine hoeveelheden zullen worden geproduceerd;
   c) luchtvaartuigen waarvan ten minste 51% door een amateur of een non-profitorganisatie van amateurs voor eigen doeleinden en zonder enig commercieel doel wordt gebouwd;
   d) luchtvaartuigen die in dienst van strijdkrachten zijn gebruikt, tenzij het een type luchtvaartuig betreft waarvoor het Agentschap een ontwerpnorm heeft vastgesteld;
  e) vliegtuigen, helikopters en paramotors met niet meer dan twee zitplaatsen en met een door de lidstaat geregistreerd maximum startgewicht (Maximum Take Off Mass, MTOM), van niet meer dan:

en waarvan, in het geval van vliegtuigen, de overtreksnelheid of de minimale constante vliegsnelheid in landingsconfiguratie niet hoger is dan 35 knopen gekalibreerde luchtsnelheid (Calibrated Air Speed (CAS));
   i) 300 kg voor een eenzitslandvliegtuig/-helikopter; of
   ii) 450 kg voor een tweezitslandvliegtuig/-helikopter; of
   iii) 330 kg voor een eenzitsamfibie- of -drijfvliegtuig/-helikopter; of
   iv) 495 kg voor een tweezitsamfibie- of -drijfvliegtuig/-helikopter, op voorwaarde dat, indien het luchtvaartuig zowel dienst doet als drijf- en als landvliegtuig/-helikopter, het onder beide MTOM-grenzen valt, al naar hetgeen van toepassing is;
   v) 472,5 kg voor een tweezitslandvliegtuig dat is uitgerust met een op het luchtframe gemonteerd Total Recovery Parachute System;
   vi) 315 kg voor een eenzitslandvliegtuig dat is uitgerust met een op het luchtframe gemonteerd Total Recovery Parachute System;
   vii) 600 kg voor ultralichte luchtvaartuigen voor niet-commerciële luchtvaartactiviteiten;
   f) een- en tweezitsgyrocopters met een maximaal startgewicht dat niet hoger is dan 560 kg;
   g) zweefvliegtuigen met een maximaal leeggewicht van minder dan 80 kg (voor één persoon) of 100 kg (voor twee personen), daaronder begrepen die welke met een aanloop in de lucht worden gebracht;
   h) replica's van luchtvaartuigen die voldoen aan de criteria onder a) of d) hierboven, waarvan het structureel ontwerp gelijk is aan het oorspronkelijk luchtvaartuig;
   i) onbemande luchtvaartuigen met een operationele massa van minder dan 150 kg;
   j) elk ander luchtvaartuig met een maximaal leeggewicht, inclusief brandstof, van minder dan 70 kg.

"

(2)  De volgende bijlagen III, IV en V worden toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 1592/2002:

"

BIJLAGE III

Essentiële eisen voor de afgifte van vergunningen aan piloten, zoals vermeld in artikel 6 bis

1.  Opleiding

1.a.  Algemeen

1.a.1.  Een persoon die wordt opgeleid om een luchtvaartuig te besturen moet in leerkundig, lichamelijk en mentaal opzicht voldoende zijn ontwikkeld om de relevante theoretische kennis en praktische vaardigheden te kunnen opdoen, vasthouden en aantonen.

1.b.  Theoretische kennis

1.b.1.  Een piloot moet een kennisniveau bereiken en handhaven dat toepasselijk is voor de in het luchtvaartuig uit te voeren taken en dat in juiste verhouding staat tot de risico's die in verband worden gebracht met het soort activiteit. Dergelijke kennis omvat ten minste het volgende:

   i) luchtvaartwetgeving;
   ii) algemene kennis inzake luchtvaartuigen;
   iii) technische zaken die verband houden met de betreffende categorie van luchtvaartuigen;
   iv) vluchtprestaties en -planning;
   v) menselijke prestaties en beperkingen;
   vi) meteorologie;
   vii) navigatie;
   viii) operationele procedures, inclusief middelenbeheer;
   ix) vluchtbeginselen; en
   x) communicatie.

1.c.  Aantonen en onderhouden van theoretische kennis

1.c.1.  De verwerving en instandhouding van theoretische kennis moet worden aangetoond door middel van voortdurende evaluaties tijdens de opleiding, en, waar van toepassing, door middel van examens.

1.c.2.  Er moet een toepasselijk niveau van bekwaamheid in theoretische kennis worden gehandhaafd. De overeenstemming met deze eis moet worden aangetoond door middel van regelmatige evaluaties, examens, tests of controles. De regelmaat waarmee deze examens, tests of controles worden uitgevoerd, moeten in gepaste verhouding staan tot het risiconiveau van de activiteit.

1.d.  Praktische vaardigheden

1.d.1.  Een piloot moet de praktische vaardigheden verwerven en in stand houden welke toepasselijk zijn voor zijn of haar taken in het luchtvaartuig. Dergelijke vaardigheden moeten in de juiste verhouding staan tot de risico's die in verband worden gebracht met het soort activiteit en moeten, al naar gelang de taken die in het luchtvaartuig worden uitgevoerd, het volgende omvatten:

   i) activiteiten vóór en tijdens de vlucht, waaronder bepaling van prestaties van het luchtvaartuig, bepaling van massa en zwaartepunt, inspectie en onderhoud van het luchtvaartuig, brandstofplanning, weerkundige beoordeling, routeplanning, luchtruimbeperkingen en beschikbaarheid van start- en landingsbanen;
   ii) bewegingen op het vliegveld en in het vliegveldcircuit;
   iii) maatregelen en procedures ter voorkoming van botsingen;
   iv) controle van het luchtvaartuig door middel van externe visuele referentie;
   v) vliegmanoeuvres, ook in kritieke situaties, en bijbehorende herstelmanoeuvres, voorzover technisch uitvoerbaar;
   vi) normale en zijwindse start en landing;
   vii) vliegen op uitsluitend instrumenten, al naar gelang van het soort activiteit;
   viii) operationele procedures, waaronder teamvaardigheden en middelenbeheer, al naar gelang het soort luchtvaartactiviteit, d.w.z. met één- of meerpersoonsbemanning;
   ix) navigatie en toepassing van luchtvaartvoorschriften en bijbehorende procedures, met gebruik van, voorzover van toepassing, visuele referentie of navigatiehulpmiddelen;
   x) abnormale en noodhandelingen, ook naar aanleiding van gesimuleerde defecten aan de apparatuur van het luchtvaartuig;
   xi) samenwerking met luchtverkeersdiensten en naleving van communicatieprocedures;
   xii) aspecten die specifiek zijn voor het type luchtvaartuig of de klasse luchtvaartuigen; en
   xiii) aanvullende praktische vaardigheidstraining die vereist kan zijn om de risico's in verband met specifieke activiteiten te verkleinen.

1.e.  Aantonen en onderhouden van praktische vaardigheden

1.e.1.  Een piloot moet aantonen te beschikken over het vermogen tot het uitvoeren van de procedures en manoeuvres met de mate van bekwaamheid die toepasselijk is voor de taken die in het luchtvaartuig worden uitgeoefend, door:

   i) het luchtvaartuig te bedienen binnen zijn beperkingen;
   ii) alle manoeuvres soepel en nauwkeurig uit te voeren;
   iii) blijk geven van goed inzicht en vliegenierschap;
   iv) luchtvaartkundige kennis toe te passen; en
   v) te allen tijde controle over het luchtvaartuig uit te oefenen zodanig dat de succesvolle uitkomst van een procedure of manoeuvre is gegarandeerd.

1.e.2.  Er moet een passend niveau van bekwaamheid in praktische vaardigheden worden gehandhaafd. De overeenstemming met deze eis moet worden aangetoond door middel van regelmatige evaluaties, examens, tests of controles. De regelmaat waarmee deze examens, tests of controles worden uitgevoerd moeten in gepaste verhouding staan tot het risiconiveau van de activiteit.

1.f.  Talenkennis

Uitgezonderd gevallen waarbij het desbetreffende veiligheidsrisico op andere manieren kan worden verminderd, moet een piloot een bewezen vaardigheid hebben in de Engelse taal, en in staat zijn:

   i) documenten met weerinformatie te begrijpen;
   ii) luchtvaartkundige routekaarten, SID's en STAR's, alsmede bijbehorende luchtvaartkundige informatiedocumenten te gebruiken; en
   iii) tijdens alle fasen van de vlucht, ook tijdens de voorbereiding, in het Engels te communiceren met andere vluchtbemanningen en luchtnavigatiediensten.

1.g.  Synthetische vluchttrainingstoestellen

Indien een synthetisch vluchttrainingstoestel (FSTD) wordt gebruikt voor opleidingsdoeleinden, of om aan te tonen dat een piloot een praktische vaardigheid heeft verworven of behouden, moet het betreffende toestel gekwalificeerd zijn voor een bepaald prestatieniveau op de gebieden die relevant zijn voor de uitvoering van de betreffende taak. Met name de nabootsing van de configuratie, besturingseigenschappen, prestaties van het luchtvaartuig en het gedrag van het boordsysteem moet op doeltreffende wijze overeenkomen met die van het luchtvaartuig.

1.h.  Trainingscursus

1.h.1.  Training moeten worden verricht door middel van een trainingscursus.

1.h.2.  Een trainingscursus moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

   i) voor ieder type cursus moet een syllabus worden opgesteld; en
   ii) de trainingscursus moet zijn onderverdeeld in theoretische kennis en praktische vlieginstructie (o.a. met een synthetisch vluchttrainingstoestel), voorzover van toepassing.

1.i.  Instructeurs

1.i.1.  Theoretische instructie.

Theoretische instructie moet worden gegeven door toepasselijk gekwalificeerde instructeurs. Zij moeten:

   i) beschikken over de toepasselijke kennis op het terrein waarvoor zij instructie geven; en
   ii) in staat zijn toepasselijke instructietechnieken te gebruiken.

1.i.2.  Vlieginstructie en instructie voor synthetische vluchttrainingstoestellen.

Vlieginstructie en instructie voor synthetische vluchttrainingstoestellen moet worden gegeven door toepasselijk gekwalificeerde instructeurs, die over de volgende kwalificaties beschikken:

   i) zij moeten voldoen aan de eisen op het vlak van theoretische kennis en ervaring die toepasselijk zijn voor de instructies die worden gegeven;
   ii) zij moeten in staat zijn toepasselijke instructietechnieken te gebruiken;
   iii) zij moeten geoefend zijn in de instructietechnieken voor de vliegmanoeuvres en -procedures waarop de verlening van vlieginstructie gericht is;
   iv) zij moeten hebben aangetoond over het vermogen te beschikken instructie te geven op de terreinen waarvoor vlieginstructie gegeven moet worden, zoals instructie met betrekking tot de handelingen en procedures vóór de vlucht, na de vlucht en op de grond; en
   v) zij moeten regelmatig opfristrainingen krijgen om ervoor te zorgen dat de instructienormen worden gehandhaafd en geactualiseerd.

Vlieginstructeurs moeten ook bevoegd zijn als gezagvoerder op te treden in het luchtvaartuig waarvoor ze instructie geven, tenzij het gaat om een training voor een nieuw type luchtvaartuig.

1.j.  Examinatoren

1.j.1.  Personen die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van de bekwaamheid van piloten moeten:

   i) voldoen of hebben voldaan aan de eisen die worden gesteld aan vlieginstructeurs;
   ii) het vermogen hebben om de prestaties van een piloot te beoordelen en vluchttests en -controles uit te voeren.

2.  Opleidingsorganisaties

2.a.  Eisen voor opleidingsorganisaties

2.a.1.  Een opleidingsorganisatie die pilotenopleidingen verzorgt moet aan de volgende eisen voldoen:

   i) de organisatie moet beschikken over alle middelen die nodig zijn voor het verantwoordelijkheidsterrein dat in verband wordt gebracht met hun activiteit. Hiertoe worden onder meer, maar niet uitsluitend, gerekend: faciliteiten, personeel, uitrusting, instrumenten en materiaal, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;
   ii) de organisatie moet een beheersysteem met betrekking tot veiligheid en de opleidingsnormen toepassen en handhaven, en streven naar constante verbetering van dit systeem; en
   iii) de organisatie moet naar behoeven regelingen met andere relevante organisaties treffen om ervoor te zorgen dat voortdurend aan de bovenstaande eisen wordt voldaan.

3.  Medische geschiktheid

3.a.  Medische criteria

3.a.1.  Iedere piloot moet op periodieke basis zijn of haar medische geschiktheid aantonen om zijn of haar taken naar behoren te kunnen uitvoeren, rekening houdend met het soort activiteit waar het om gaat. Overeenstemming met deze eis moet worden aangetoond door middel van een passende beoordeling welke is gebaseerd op beste praktijken uit de luchtvaartgeneeskunde en waarbij rekening wordt gehouden met het soort activiteit en met eventuele negatieve mentale en lichamelijke gevolgen van het ouder worden.

Onder medische geschiktheid, waaronder zowel lichamelijke als mentale geschiktheid valt, wordt verstaan dat de piloot geen aandoening of handicap heeft die het hem of haar onmogelijk maakt een of meer van de volgende activiteiten uit te oefenen:

   i) uitvoeren van de taken die nodig zijn om een luchtvaartuig te besturen; of
   ii) op ieder willekeurig moment uitvoeren van aan de piloot toegewezen taken; of
   iii) op nauwkeurige wijze waarnemen van zijn of haar omgeving.

3.a.2.  Indien de medische geschiktheid niet volledig kan worden aangetoond, worden er mogelijk maatregelen toegepast welke een gelijkwaardig niveau van vluchtveiligheid garanderen.

3.b.  Luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen

3.b.1.  Een luchtvaartgeneeskundig keuringsarts moet:

   i) over toepasselijke kwalificaties en vergunningen beschikken voor de geneeskundepraktijk;
   ii) onderwijs in de luchtvaartgeneeskunde hebben genoten en opfriscursussen in de luchtvaartgeneeskunde hebben gevolgd om te waarborgen dat de arts de normen voor beoordeling handhaaft;
   iii) praktijkkennis en -ervaring hebben opgedaan omtrent de omstandigheden waarin piloten hun activiteiten uitoefenen.
   3.c. Luchtvaartgeneeskundige centra

3.c.1.  Luchtvaartgeneeskundige centra moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

   i) het centrum moet beschikken over alle middelen die nodig zijn voor het verantwoordelijkheidsterrein dat in verband wordt gebracht met hun bevoegdheden. Hiertoe worden onder meer, maar niet uitsluitend, gerekend: faciliteiten, personeel, uitrusting, instrumenten en materiaal, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;
   ii) het centrum moet een beheersysteem met betrekking tot veiligheid en de normen voor medische beoordelingen toepassen en handhaven, en streven naar constante verbetering van dit systeem;
   iii) het centrum moet naar behoeven regelingen met andere relevante organisaties treffen om ervoor te zorgen dat voortdurend aan deze eisen wordt voldaan.

BIJLAGE IV

Essentiële eisen voor de in artikel 6 ter vermelde luchtvaartactiviteiten

1.  Algemeen

1.a.  Een vlucht mag niet worden uitgevoerd indien de bemanningsleden en, voorzover van toepassing, ieder overig operationeel personeelslid dat betrokken is bij de voorbereiding en uitvoering niet bekend zijn met de voor de uitoefening van hun taken relevante wetten, bepalingen en procedures die van toepassing zijn in het luchtruim waarin zal worden gevlogen, op de vliegvelden waarvan gebruik zal worden gemaakt, en op de luchtnavigatiefaciliteiten die hiermee verband houden.

1.b.  Een vlucht moet op zodanige wijze worden uitgevoerd dat de operationele procedures vermeld in het vluchthandboek of, eventueel, het operationeel handboek, voor de voorbereiding en uitvoering van de vlucht worden opgevolgd. Om een en ander eenvoudiger te laten verlopen dient er een systeem van controlelijsten beschikbaar te zijn voor gebruik, voorzover van toepassing, door bemanningsleden in alle operationele fasen van het luchtvaartuig in normale, abnormale en noodomstandigheden en -situaties. Voor iedere noodsituatie die zich redelijkerwijs zou kunnen voordoen moeten procedures worden vastgelegd.

1.c.  Vóór iedere vlucht moeten de taken en verantwoordelijkheden van ieder bemanningslid worden bepaald. De gezagvoerder moet verantwoordelijk zijn voor de bediening en de veiligheid van het luchtvaartuig en voor de veiligheid van alle bemanningsleden, passagiers en vracht aan boord.

1.d.  Artikelen of stoffen die mogelijkerwijs een significant risico voor de gezondheid, veiligheid, eigendommen of het milieu opleveren, zoals gevaarlijke goederen, wapens en munitie, mogen door geen enkel luchtvaartuig worden vervoerd, tenzij er specifieke veiligheidsprocedures en -instructies worden toegepast om de bijbehorende risico's te verminderen.

1.e.  Alle noodzakelijke gegevens, documenten, verslagen and informatie waarin naleving van de voorwaarden vermeld onder punt 5.c wordt aangetoond, moeten voor iedere vlucht worden bewaard en beschikbaar blijven voor een minimumperiode die in overeenstemming is met het soort luchtvaartactiviteit.

2.  Vluchtvoorbereiding

2.a.  Er mag pas worden aangevangen met een vlucht nadat op iedere redelijk toepasbare wijze is gecontroleerd dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

2.a.1.  Er dienen adequate voorzieningen welke rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de vlucht en voor een veilige bediening van het luchtvaartuig, waaronder communicatievoorzieningen en navigatiehulpmiddelen, beschikbaar te zijn bij de uitvoering van de vlucht, waarvoor ook rekening moet worden gehouden met beschikbare AIS-gegevens.

2.a.2.  De bemanning moet bekend zijn met, en de passagiers moeten op de hoogte worden gesteld van, de locatie en het gebruik van relevante noodapparatuur. Bemanning en passagiers dienen de beschikking te hebben over afdoende aanvullende gegevens in verband met noodprocedures en gebruik van veiligheidsuitrusting in de cabine, waarbij gebruik wordt gemaakt van gespecificeerde informatie.

2.a.3.  De gezagvoerder moet ervan overtuigd zijn dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

   i) het luchtvaartuig is luchtwaardig zoals vermeld in punt 6;
   ii) het luchtvaartuig is, voorzover vereist, op de juiste wijze geregistreerd en de toepasselijke certificaten die hiermee verband houden bevinden zich aan boord van het luchtvaartuig;
   iii) de instrumenten en uitrusting vermeld in punt 5, welke vereist zijn voor de uitvoering van de vlucht, zijn in het luchtvaartuig geïnstalleerd en operationeel, tenzij de betreffende eis teniet is gedaan door de van toepassing zijnde MUL of een gelijkwaardig document;
   iv) het gewicht en de locatie van het zwaartepunt van het luchtvaartuig zijn zodanig dat de vlucht kan worden uitgevoerd binnen de in de luchtwaardigheidsdocumentatie voorgeschreven limieten;
   v) alle handbagage, ruimbagage en vracht is op passende wijze geladen en vastgezet; en
   vi) de bedieningsbeperkingen als vermeld in punt 4 zullen op geen enkel moment tijdens de vlucht worden overschreden.

2.a.4.  De vluchtbemanning moet informatie tot haar beschikking hebben inzake de meteorologische omstandigheden bij de vertrekplaats, de bestemming en, waar van toepassing, alternatieve vliegvelden, evenals de omstandigheden onderweg. Er moet aandacht worden geschonken aan mogelijk gevaarlijke atmosferische omstandigheden.

2.a.5.  Ingeval bekend is of verwacht wordt dat er tijdens de vlucht ijsafzetting zal optreden, moet het luchtvaartuig gecertificeerd, uitgerust en/of behandeld zijn om onder dergelijke omstandigheden veilig te kunnen functioneren.

2.a.6.  Voor vluchten waarbij op basis van zichtvliegvoorschriften wordt gevlogen moeten de meteorologische omstandigheden op de vliegroute zodanig zijn dat de zichtvliegvoorschriften nageleefd kunnen worden. Voor vluchten waarbij op basis van instrumentvliegvoorschriften wordt gevlogen moet van tevoren een bestemmingsvliegveld en, waar van toepassing, (een) alternatie(f)(ve) vliegveld(en) waar het luchtvaartuig kan landen, worden gekozen, met name rekening houdend met de voorspelde meteorologische omstandigheden, de beschikbaarheid van luchtnavigatie-uitrusting, de beschikbaarheid van grondfaciliteiten, en de procedures voor instrumentvluchten die zijn goedgekeurd door de staat waarin het bestemmings- en/of alternatieve vliegveld is gelegen.

2.a.7.  De hoeveelheid brandstof en olie aan boord moet voldoende zijn om te garanderen dat de voorgenomen vlucht veilig kan worden voltooid, rekening houdend met de meteorologische omstandigheden, iedere mogelijke factor die de prestaties van het luchtvaartuig kan beïnvloeden en eventuele vertragingen die kunnen optreden tijdens de vlucht. Daarnaast moet er een reservevoorraad worden gevoerd om eventualiteiten het hoofd te kunnen bieden. Indien relevant moeten er procedures voor brandstofbeheer tijdens de vlucht worden vastgelegd.

3.  Vluchtoperaties

3.a.  Met betrekking tot vluchtoperaties moet aan alle volgende voorwaarden worden voldaan:

3.a.1.  Afhankelijk van het soort luchtvaartuig waar het om gaat, moet ieder bemanningslid tijdens start en landing en wanneer de gezagvoerder dit noodzakelijk acht in het belang van de veiligheid, gezeten zijn op de aan zijn of haar functie verbonden plaats en moet hij of zij gebruik maken van het aanwezige beveiligingssysteem, afhankelijk van het soort luchtvaartuig waar het om gaat.

3.a.2.  Alle vluchtbemanningsleden die cockpitdienst hebben moeten met vastgegespte veiligheidsgordels op hun post zijn en blijven, tenzij zij tijdens de vlucht hun post voor fysiologische of operationele doeleinden moeten verlaten.

3.a.3.  Rekening houdend met het soort luchtvaartuig waar het om gaat, moet de gezagvoerder tijdens start en landing, tijdens het taxiën en wanneer hij dit nodig acht in het belang van de veiligheid, ervoor zorgen dat iedere passagier een zit- of ligplaats bezet en de veiligheidsgordel op de juiste manier heeft bevestigd.

3.a.4.  Een vlucht moet op zodanige wijze worden uitgevoerd dat er tijdens ieder moment van de vlucht een gepaste afstand tot andere luchtvaartuigen in acht wordt genomen en obstakels doeltreffend worden vermeden. Een dergelijke afstand moet ten minste voldoen aan de hiervoor geldende eisen in de toepasselijke luchtverkeersregels.

3.a.5.  Een vlucht mag alleen worden voortgezet indien de omstandigheden zoals deze bekend zijn, ten minste gelijkwaardig blijven aan de omstandigheden vermeld onder punt 2. Daarnaast mag bij een vlucht op basis van instrumentvliegvoorschriften de afdaling in de richting van een vliegveld alleen dan onder een bepaalde vastgelegde hoogte of voorbij een bepaalde positie worden voortgezet, wanneer aan bepaalde voorgeschreven criteria met betrekking tot het zicht is voldaan.

3.a.6.  In een noodtoestand moet de gezagvoerder ervoor zorgen dat alle passagiers instructies krijgen voor het uitvoeren van de noodhandelingen die onder de geldende omstandigheden geboden zijn.

3.a.7.  De gezagvoerder moet alle nodige maatregelen nemen om de gevolgen voor de vlucht van storend gedrag van passagiers tot een minimum te beperken.

3.a.8.  Een luchtvaartuig mag uitsluitend worden getaxied in de verkeerszone van een vliegveld, of de rotor mag uitsluitend op motorkracht worden ingeschakeld, indien de persoon die het luchtvaartuig bedient hiervoor over de passende kwalificaties beschikt.

3.a.9.  Indien relevant, moeten de toepasselijke in-flight brandstofbeheerprocedures worden toegepast.

4.  Prestaties en bedieningsbeperkingen van het luchtvaartuig

4.a.  Een luchtvaartuig moet worden bediend in overeenstemming met de luchtwaardigheidsdocumenten en alle bijbehorende operationele procedures en beperkingen zoals vermeld in het goedgekeurde vluchthandboek of gelijkwaardige documentatie, al naar gelang van de situatie. De bemanning moet het vluchthandboek of de gelijkwaardige documentatie tot haar beschikking hebben en deze moeten voor ieder luchtvaartuig geactualiseerd zijn.

4.b.  Het luchtvaartuig moet in overeenstemming met de toepasselijke milieudocumentatie worden bediend.

4.c.  Een vlucht mag uitsluitend worden aangevangen of voortgezet indien de voorziene prestaties van het luchtvaartuig, alle factoren die een wezenlijke invloed hebben op het prestatieniveau van het luchtvaartuig in aanmerking genomen, toelaten dat alle fasen van de vlucht kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de toepasselijke afstanden/ruimtes en obstakelvermijding bij het voorziene operationeel gewicht. Prestatiefactoren welke van invloed zijn op de start, vlucht en benadering/landing zijn, met name:

   i) operationele procedures;
   ii) drukhoogte van het vliegveld;
   iii) temperatuur;
   iv) wind;
   v) omvang, helling en staat van de start-/landingszone; en
   vi) de staat van het luchtframe, de krachtbron en de systemen, rekening houdend met mogelijke slijtage/verval.

4.c.1.  Met dergelijke factoren moet rekening worden gehouden, hetzij rechtstreeks als operationele parameters, hetzij onrechtstreeks door middel van toeslagen of marges, die kunnen worden vermeld in de programmering van prestatiegegevens, al naar gelang van het soort operatie.

5.  Instrumenten, gegevens en uitrusting

5.a.  Een luchtvaartuig moet zijn uitgerust met alle navigatie-, communicatie- en overige uitrusting die nodig is voor de voorgenomen vlucht, rekening houdend met de luchtverkeersreglementen en -regels die van toepassing zijn tijdens iedere fase van de vlucht.

5.b.  Voorzover relevant moet een luchtvaartuig voorzien zijn van alle nodige medische, veiligheids-, evacuatie- en overlevingsuitrusting, al naar gelang van de risico's die in verband worden gebracht met het gebied waarin geopereerd wordt, de routes die gevlogen worden, de vluchthoogte en de duur van de vlucht.

5.c.  Alle noodzakelijke gegevens voor de uitvoering van de vlucht door de bemanning moeten zijn geactualiseerd en beschikbaar zijn aan boord van het luchtvaartuig, rekening houdend met de toepasselijke luchtverkeersbepalingen en -regels, vluchthoogten en gebieden waarin geopereerd wordt.

6.  Blijvende luchtwaardigheid

6.a.  Het luchtvaartuig mag uitsluitend worden gebruikt indien:

   i) het in luchtwaardige toestand verkeert;
   ii) de operationele en nooduitrusting die nodig zijn voor de voorgenomen vlucht in bruikbare toestand verkeren;
   iii) het luchtwaardigheidsbewijs van het luchtvaartuig geldig is; en
   iv) het onderhoud dat aan het luchtvaartuig is uitgevoerd in overeenstemming is met het onderhoudsprogramma.

6.b.  Vóór iedere vlucht moet het luchtvaartuig worden geïnspecteerd (pre-flight check) om te bepalen of het deugdelijk is voor de voorgenomen vlucht.

6.c.  Het onderhoudsprogramma dient met name te voorzien in bepaalde onderhoudstaken- en termijnen, in het bijzonder die welke als verplicht zijn opgenomen in de instructies voor blijvende luchtwaardigheid.

6.d.  Het luchtvaartuig mag uitsluitend worden gebruikt indien het is onderhouden en vrijgegeven voor zijn taak door personen of organisaties die hiervoor gekwalificeerd zijn. Bij het aftekenen en vrijgeven voor taken van een luchtvaartuig moeten met name de belangrijkste gegevens omtrent het uitgevoerde onderhoud worden gespecificeerd.

6.e.  Alle gegevens die de luchtwaardigheid van een luchtvaartuig aantonen moeten worden bewaard tot de betreffende informatie wordt vervangen door nieuwe, qua reikwijdte en detailniveau gelijkwaardige informatie. Gedetailleerde onderhoudsgegevens moeten echter minimaal één jaar worden bewaard. Indien een luchtvaartuig permanent uit de vlucht wordt genomen geldt hiervoor een minimumperiode van 90 dagen. Indien het om een geleasd luchtvaartuig gaat, moeten alle gegevens die de luchtwaardigheid aantonen ten minste gedurende de volledige leaseperiode worden bewaard.

6.f.  Alle wijzigingen en reparaties moeten in overeenstemming zijn met de essentiële eisen voor luchtwaardigheid. De gegevens die de naleving van de eisen inzake luchtwaardigheid staven, moeten worden bewaard.

7.  Bemanningsleden

7.a.  De grootte en samenstelling van de bemanning dient te worden bepaald op basis van de volgende factoren:

   i) de in de certificering vastgelegde beperkingen van het luchtvaartuig, met inbegrip van, indien van toepassing, de relevante noodevacuatiedemonstratie;
   ii) de configuratie van het luchtvaartuig; en
   iii) het soort en de duur van de luchtvaartactiviteiten.

7.b.  Cabinepersoneelsleden moeten:

   i) worden opgeleid en met regelmatige tussenpozen gecontroleerd om een adequaat bekwaamheidsniveau te bereiken en te handhaven teneinde de hun toegewezen veiligheidstaken te kunnen vervullen; en
   ii) met regelmatige tussenpozen worden beoordeeld op hun medische geschiktheid om de hun toegewezen veiligheidstaken op veilige wijze te kunnen uitoefenen. De overeenstemming met deze eis moet worden aangetoond aan de hand van passende beoordelingen op basis van beste praktijken op luchtvaartgeneeskundig gebied.

7.c.  De gezagvoerder moet over de autoriteit beschikken om ieder nodig bevel te geven en iedere gepaste maatregel te nemen teneinde de exploitatie van het luchtvaartuig veilig te stellen en de veiligheid van het luchtvaartuig en van de personen en/of eigendommen die erin worden vervoerd te garanderen.

7.d.  In een noodsituatie, waarin de exploitatie of de veiligheid van het luchtvaartuig en/of de personen aan boord in gevaar komen, moet de gezagvoerder alle maatregelen nemen die hij/zij in het belang van de veiligheid noodzakelijk acht. Indien een dergelijke maatregel een schending van de plaatselijke regelgeving of procedures inhoudt, is het de verantwoordelijkheid van de piloot om de bevoegde plaatselijke autoriteit hiervan onverwijld op de hoogte te brengen.

7.e.  Nood- en abnormale situaties mogen niet worden nagebootst wanneer het luchtvaartuig passagiers of vracht vervoert.

7.f.  Geen enkel bemanningslid mag laten gebeuren dat zijn of haar bekwaamheid tot het uitvoeren van zijn of haar taken of het nemen van beslissingen, als gevolg van (chronische) vermoeidheid, slaaptekort, het aantal uitgevoerde vluchten, nachtdiensten, etc, dermate afneemt dat de veiligheid van de vlucht in gevaar komt. De rustperioden moeten de bemanningsleden voldoende tijd verschaffen om de effecten van de voorafgaande dienst teniet te doen en goed uitgerust aan de volgende vluchtdienstperiode te kunnen beginnen.

7.g.  Een bemanningslid mag aan boord geen toegewezen taken uitoefenen wanneer hij of zij onder invloed is van psychoactieve stoffen of alcohol, of wanneer hij of zij niet bekwaam kan worden geacht als gevolg van letsel, vermoeidheid, medicatie, ziekte of andere soortgelijke oorzaken.

8.  Aanvullende eisen voor commerciële exploitatie en voor het gebruik van complexe motoraangedreven luchtvaartuigen.

8.a.  De commerciële exploitatie en het gebruik van complexe motoraangedreven luchtvaartuigen mag uitsluitend plaatsvinden indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

   8. a.1. de exploitant moet rechtstreeks of onrechtstreeks door middel van contracten beschikken over de middelen die met het oog op de schaal en het bestek van de activiteiten noodzakelijk zijn. Hiertoe worden onder meer, maar niet uitsluitend, gerekend: luchtvaartuigen, faciliteiten, personeel, uitrusting, documentatie met betrekking tot de opdracht, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie.
   8. a.2. de exploitant mag uitsluitend gebruik maken van toepasselijk gekwalificeerd en opgeleid personeel en moet voor de bemanningsleden en ander relevant personeel opleidings- en controleprogramma's toepassen en handhaven.
  8. a.3. de exploitant moet een minimumuitrustingslijst (MUL) of soortgelijk document opstellen, rekening houdend met de volgende zaken:
   i) de bediening van het luchtvaartuig, onder gespecificeerde omstandigheden, met specifieke instrumenten, uitrustingsstukken of functies welke bij aanvang van de vlucht niet-operationeel zijn;
   ii) het document moet voor ieder afzonderlijk luchtvaartuig worden opgesteld, rekening houdend met de relevante operationele en onderhoudsvoorwaarden van de exploitant; en
   iii) de MUL moet gebaseerd zijn op de basis-minimumuitrustingslijst, indien beschikbaar, en mag niet minder restrictief zijn dan de standaard minimumuitrustingslijst;
   8. a.4. de exploitant moet een beheersysteem invoeren en handhaven om naleving van deze essentiële eisen voor luchtvaartactiviteiten te waarborgen en voortdurend streven naar verbetering van dit systeem; en
   8. a.5. de exploitant moet een programma voor ongevallenpreventie en veiligheid opstellen en handhaven, waaronder ook een programma voor incidentenmelding. Het programma moet binnen het beheersysteem worden gebruikt om bij te dragen aan de doelstelling van constante verbetering van de veiligheid van de activiteiten.
  

8.b.  Exploitatie van luchtvaartuigen voor commerciële doeleinden en het gebruik van complexe motoraangedreven luchtvaartuigen mogen uitsluitend plaatsvinden in overeenstemming met een operationeel handboek van de exploitant. Een dergelijk handboek moet alle nodige instructies, informatie en procedures voor alle gebruikte luchtvaartuigen bevatten die het operationeel personeel nodig heeft om zijn taken te kunnen uitoefenen. Beperkingen met betrekking tot vluchttijden, vluchtdiensttijden en rusttijden voor bemanningsleden dienen hierin te zijn vastgelegd. Het operationeel handboek en eventuele herzieningen ervan moeten in overeenstemming zijn met het goedgekeurde vluchthandboek en indien nodig worden aangepast.

  

8.c.  De exploitant moet, voorzover van toepassing, procedures opstellen om de gevolgen voor de veiligheid van de vlucht van storend gedrag van passagiers tot een minimum te beperken.

  

8.d.  De exploitant moet beveiligingsprogramma's ontwikkelen en handhaven welke zijn aangepast aan het luchtvaartuig en aan het soort luchtvaartactiviteit en welke met name moeten voorzien in de volgende elementen:

   i) beveiliging van de ruimte waar de vluchtbemanning zich bevindt;
   ii) controlelijst inzake de procedures voor het doorzoeken van luchtvaartuigen;
   iii) trainingsprogramma's;
   iv) bescherming van elektronische en computersystemen tegen opzettelijke systeemverstoring en -corruptie; en
   v) melding van gevallen van onwettige verstoring.

  

Indien beveiligingsmaatregelen de veiligheid van de activiteiten mogelijk negatief beïnvloeden, moeten de risico's worden beoordeeld en moeten er gepaste procedures worden ontwikkeld om de veiligheidsrisico's te verminderen. Hiervoor is mogelijk het gebruik van specialistische apparatuur nodig.

  

8.e.  De exploitant moet onder de vluchtbemanning één piloot aanwijzen als gezagvoerder.

  

8.f.  De voorkoming van vermoeidheid moet worden geregeld door middel van een roostersysteem. Voor een vlucht, of een reeks vluchten, dient een dergelijk roostersysteem rekening te houden met vluchttijd, vluchtdiensttijden, de diverse taken, en aangepaste rusttijden. Bij vaststelling van de beperkingen binnen het roostersysteem moet rekening worden gehouden met alle relevante factoren die bijdragen aan vermoeidheid zoals, met name, het aantal uitgevoerde vluchten, het reizen tussen verschillende tijdzones, slaaptekort, ontregeling van het dagritme, nachtdiensten, positie, totale (cumulatieve) diensttijd gedurende bepaalde perioden, verdeling van toegewezen taken onder bemanningsleden, en het al dan niet voeren van een uitgebreide bemanning.

  

8.g.  De taken vermeld in punt 6.a en beschreven in de punten 6.d en 6.e moeten worden gecontroleerd door een organisatie die verantwoordelijk is voor het beheer van de permanente luchtwaardigheid en die naast de eisen vermeld onder punt 3.a van bijlage I moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

   i) de organisatie moet gekwalificeerd zijn voor het onderhoud van producten, onderdelen en uitrustingsstukken die onder haar verantwoordelijkheid vallen, dan wel een overeenkomst inzake deze producten, onderdelen en uitrustingsstukken hebben gesloten met een hiervoor gekwalificeerde organisatie; en
   ii) de organisatie moet een organisatiehandboek opstellen dat ten behoeve van het gebruik door en begeleiding van betrokken personeel is voorzien van een beschrijving van alle procedures van de organisatie met betrekking tot blijvende luchtwaardigheid, waaronder ook, indien van toepassing, een beschrijving van de administratieve regelingen tussen de organisatie en de goedgekeurde onderhoudsorganisatie.

  

8.h.  De uitvoeringsvoorschriften voor de voorschriften van punt 8.a tot punt 8.f moeten gebaseerd zijn op een risicobeoordeling en evenredig aan de schaal en de omvang van de activiteiten.

  

BIJLAGE V

  

Criteria voor de in artikel 9 bis vermelde gekwalificeerde instanties

  

1.  De instantie, de directeur ervan en het met de uitvoering van de controles belaste personeel mogen niet worden betrokken bij het ontwerp, de constructie, de verkoop of het onderhoud van de producten, delen, uitrustingsstukken, onderdelen of systemen, noch bij de exploitatie, de dienstverlening of het gebruik. Uitwisseling van technische informatie tussen de betrokken organisaties en de gekwalificeerde instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.

  

2.  De instantie en het personeel dat met de certificatietaken is belast, moeten hun taken met de grootste beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uitvoeren; zij dienen vrij te zijn van elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitkomst van hun onderzoeken kan beïnvloeden, inzonderheid door personen of groepen die bij de resultaten van de certificatiewerkzaamheden belang hebben.

  

3.  De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van het certificatieproces verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere controles.

  

4.  Het met het onderzoek belaste personeel moet:

   een goede technische en beroepsopleiding hebben genoten;
   voldoende kennis bezitten van de voorschriften betreffende de certificatietaken die het verricht en voldoende ervaring met die taken hebben;
   de vereiste bekwaamheid bezitten om op grond van de verrichte onderzoeken de verklaringen, processen-verbaal en rapporten op te stellen.

  

5.  De onafhankelijkheid van het personeel dat met het onderzoek is belast, moet gewaarborgd zijn. De bezoldiging van dat personeel mag niet afhangen van het aantal onderzoeken dat het verricht, noch van de resultaten van die onderzoeken.

  

6.  De instantie moet een aansprakelijkheidsverzekering afsluiten, tenzij haar aansprakelijkheid door een lidstaat wordt gedragen overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat.

  

7.  De personeelsleden van de instantie dienen het beroepsgeheim te bewaren ten aanzien van alle informatie die hen ter kennis komt tijdens de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening.

"

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(3) PB C 185 van 8.8.2006, blz. 106.
(4) Standpunt van het Europees Parlement van 14 maart 2007.
(5) PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 5).
(6) Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15).
(7) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1900/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 377 van 27.12.2006, blz. 176).
(8) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 21.
(9) Advies van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart nr. 3/2004.


Afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden *
PDF 227kWORD 73k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2007 over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (COM(2006)0487 – C6-0330/2006 – 2006/0162(CNS))
P6_TA(2007)0068A6-0006/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0487)(1),

–   gelet op artikel 37, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0330/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0006/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Overweging 5
(5)  Met het oog op een betere werking van de interne markt moet de afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, zo transparant mogelijk worden geregeld. Hierdoor zal tegelijkertijd de organisatie van de desbetreffende productie verbeteren. Om dit te verwezenlijken dient te worden vastgesteld welke verkoopbenamingen in de talen van de lidstaten moeten worden gebruikt voor de afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden. De consument wordt op die manier beter voorgelicht.
(5)  Met het oog op een betere werking van de interne markt moet de afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, zo transparant mogelijk worden geregeld. Hierdoor zal tegelijkertijd de organisatie van de desbetreffende productie verbeteren. Om dit te verwezenlijken dient te worden vastgesteld welke verkoopbenamingen in de talen van de lidstaten moeten worden gebruikt voor de afzet van vlees en voor menselijke consumptie bestemde vleesbereidingen, afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden. De consument wordt op die manier beter voorgelicht.
Amendement 2
Overweging 12
(12)  Bovendien moet het vlees afkomstig van dieren die niet ouder zijn dan twaalf maanden, met het oog op de identificatie ervan, worden gemerkt met een per subcategorie verschillende letter en moet de slachtleeftijd worden vermeld op de op het vlees aangebrachte etiketten.
(12)  Bovendien moet het vlees afkomstig van dieren die niet ouder zijn dan twaalf maanden, met het oog op de identificatie ervan, worden gemerkt met een per subcategorie verschillende letter en moeten hun verkoopbenaming en de slachtleeftijd worden vermeld op de op het vlees aangebrachte etiketten. Deze gegevens dienen tevens in alle handelsdocumenten te worden vermeld.
Amendement 3
Overweging 13
(13)  Marktdeelnemers die naast de in deze verordening vastgestelde verkoopbenamingen nog andere informatie willen vermelden, moeten zich hierbij houden aan de procedure als bedoeld in artikel 16 of artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad.
(13)  Marktdeelnemers die naast de in deze verordening vastgestelde verkoopbenamingen nog andere informatie willen vermelden, zoals het soort voeder, moeten zich hierbij houden aan de procedure als bedoeld in artikel 16 of artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad.
Amendement 4
Overweging 14
(14)  Met het oog op een correct gebruik van de overeenkomstig deze verordening op de etiketten te vermelden informatie, moeten de gegevens aan de hand waarvan de juistheid van deze informatie in alle productie- en afzetfasen kan worden nagegaan, worden geregistreerd.
(14)  Met het oog op een correct gebruik van de overeenkomstig deze verordening op de etiketten te vermelden informatie, moeten de gegevens aan de hand waarvan de juistheid van deze informatie in alle productie- en afzetfasen kan worden nagegaan, worden geregistreerd. Sommige van deze gegevens hoeven echter niet in de fase van afname door de eindverbruiker te worden vermeld.
Amendement 5
Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) De lidstaten moeten sancties vaststellen voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening en erop toezien dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten evenredig maar voldoende afschrikkend zijn. Zij kunnen gaan van heretikettering of terugzending tot regelrechte vernietiging.
Amendement 6
Artikel 1, lid 1, alinea 2
Zij is van toepassing op vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden en dat in de Gemeenschap wordt geproduceerd of uit derde landen in de Gemeenschap wordt ingevoerd.
Zij is van toepassing op vlees afkomstig van na ...* geslachte runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, ongeacht of het in de Gemeenschap wordt geproduceerd dan wel uit derde landen in de Gemeenschap wordt ingevoerd.
_________
* Datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening.
Amendement 7
Artikel 1, lid 2
2.  De onderhavige verordening is van toepassing onverminderd de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1208/81 van de Raad10.
_________
10 PB L 123 van 7.5.1981, blz. 3.
2.  De onderhavige verordening is van toepassing onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1183/2006 van de Raad van 24 juli 2006 tot vaststelling van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen1.
__________
1 PB L 214 van 4.8.2006, blz. 1.
Amendement 8
Artikel 1, lid 3
3.  Deze verordening is niet van toepassing op vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, waarvoor een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding is geregistreerd overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006.
3.  Deze verordening is niet van toepassing op vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, waarvoor een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding wordt geregistreerd overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006.
Amendement 9
Artikel 2
Met het oog op de toepassing van deze verordening wordt onder "vlees" verstaan, geslachte dieren, vlees met of zonder been en slachtafvallen, al dan niet versneden, afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, aangeboden in verse, gekoelde of bevroren toestand, al dan niet voorzien van een onmiddellijke verpakking of verpakking.
Met het oog op de toepassing van deze verordening wordt onder "vlees" verstaan, geslachte dieren, vlees met of zonder been en slachtafvallen, al dan niet versneden, bestemd voor menselijke consumptie, afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, aangeboden in verse, gekoelde of bevroren toestand, al dan niet voorzien van een onmiddellijke verpakking of verpakking. De bepalingen van deze verordening gelden ook voor toebereide, verwerkte en gekookte vleesbevattende producten.
Amendement 10
Artikel 3
Op het moment van het slachten delen de marktdeelnemers, onder toezicht van de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteit, alle runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, in in één van de in bijlage I opgenomen categorieën.
Op het moment van het slachten delen de marktdeelnemers, onder toezicht van de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteit, alle runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, in in één van de in bijlage I opgenomen categorieën. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de naleving van deze bepaling te waarborgen.
Amendement 11
Artikel 4, lid 1, alinea 1
1.  Vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, mag in de verschillende lidstaten slechts in de handel worden gebracht onder de in bijlage II opgenomen verkoopbenaming(en) die voor elke lidstaat is/zijn vastgesteld.
1.  Vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, mag in de verschillende lidstaten slechts in de handel worden gebracht onder de in bijlage II opgenomen verkoopbenaming(en) die voor elke lidstaat is/zijn vastgesteld. Deze benaming wordt op alle handelsdocumenten vermeld.
Amendement 12
Artikel 4, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Deze verordening is alleen van toepassing op vlees van runderen die meer dan 8 maanden oud zijn wanneer dit vlees onder een andere benaming dan "rundsvlees"(of de dienovereenkomstige term in andere talen voor vlees van volwassen runderen) op de markt wordt gebracht.
Amendement 13
Artikel 5, lid 1, inleidende formule
1.  Onverminderd artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad en onverminderd de artikelen 13, 14 en 15 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, brengen de marktdeelnemers in elk stadium van de productie en de afzet de volgende gegevens aan op het etiket van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden:
1.  Onverminderd artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad en onverminderd de artikelen 13, 14 en 15 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, brengen de marktdeelnemers de volgende gegevens aan op het etiket van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden:
Amendement 14
Artikel 5, lid 1, letter a)
a) de identificatieletter van de betrokken, in bijlage I bij deze verordening omschreven categorie;
a) de identificatieletter van de betrokken, in bijlage I bij deze verordening omschreven categorie, in elk stadium van productie en afzet met uitzondering van het stadium van afname door de eindverbruiker;
Amendement 15
Artikel 5, lid 1, letter b)
b) de verkoopbenaming overeenkomstig artikel 4 van deze verordening;
b) de verkoopbenaming overeenkomstig artikel 4 van deze verordening, in elk stadium van productie en afzet;
Amendement 16
Artikel 5, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De in lid 1 onder a), b) en c) bedoelde gegevens worden tevens in alle handelsdocumenten vermeld.
Amendement 17
Artikel 5, lid 2, alinea 2
Zij mogen de vermelding van de in lid 1, onder a), bedoelde gegevens facultatief maken, op voorwaarde dat wordt toegezien op een correcte voorlichting van de consument.
Schrappen
Amendement 18
Artikel 7, alinea 2, letter a)
a) het identificatienummer en de geboortedatum van het dier;
a) het identificatienummer en de geboortedatum van het dier, uitsluitend voor de registratie bij de slachtinrichtingen;
Amendement 19
Artikel 8, lid 1
1.  Vóór [1 juli 2007] wijzen de lidstaten de bevoegde autoriteit(en) aan die bevoegd is/zijn voor de controles betreffende de toepassing van deze verordening en delen zij de betrokken gegevens mee aan de Commissie.
1.  Vóór ...* wijzen de lidstaten de bevoegde autoriteit(en) aan die bevoegd is/zijn voor de officiële controles betreffende de toepassing van deze verordening en delen zij de betrokken gegevens mee aan de Commissie.
____________
* Datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening.
Amendement 20
Artikel 9 bis (nieuw)
Artikel 9 bis
Sancties
De lidstaten stellen de toe te passen sancties vast voor de gevallen waarin controles de niet-naleving van de in deze verordening omschreven voorwaarden aan het licht brengen. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op ...* van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar ook alle latere wijzingen ervan zo spoedig mogelijk mee.
_________
* Twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening.
Amendement 21
Artikel 10, lid 2
2.  Wijzigingen van de bijlagen I en II worden vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 bedoelde procedure.
Schrappen
Amendement 22
Bijlage I, alinea 1, punt A
A)  Categorie X: runderen die niet ouder zijn dan acht maanden
A)  Categorie V: runderen die niet ouder zijn dan acht maanden
Identificatieletter voor deze categorie: X;
Identificatieletter voor deze categorie: V;
Amendement 23
Bijlage I, alinea 1, punt B
B)  Categorie Y: runderen die ouder zijn dan acht maanden maar niet ouder dan twaalf maanden
B)  Categorie Z: runderen die ouder zijn dan acht maanden maar niet ouder dan twaalf maanden
Identificatieletter voor deze categorie: Y.
Identificatieletter voor deze categorie: Z.
Amendement 24
Bijlage II, punt A, inleidende formule
A)  Voor vlees afkomstig van runderen uit categorie X:
A)  Voor vlees afkomstig van runderen uit categorie V:
Amendement 25
Bijlage II, punt B, inleidende formule
B)  Voor vlees afkomstig van runderen uit categorie Y:
B)  Voor vlees afkomstig van runderen uit categorie Z:

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Ratificatie van het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 van de IAO*
PDF 201kWORD 40k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2007 over het voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Gemeenschap het geconsolideerde verdrag 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende maritieme arbeid te bekrachtigen (COM(2006)0288 – C6-0241/2006 – 2006/0103(CNS))
P6_TA(2007)0069A6-0019/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een beschikking van de Raad (COM(2006)0288)(1),

–   gelet op artikel 42 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0241/2006),

–   gelet op de artikelen 51 en 83, lid 7 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0019/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Titel
Voorstel voor een
BESCHIKKING VAN DE RAAD
waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het geconsolideerde verdrag 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende maritieme arbeid te bekrachtigen
Voorstel voor een
BESCHIKKING VAN DE RAAD
waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen
Amendement 2
Overweging 1
Het geconsolideerde verdrag 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie (hierna IAO genoemd) betreffende maritieme arbeid is aangenomen op 23 februari 2006 door de maritieme zitting van het Internationale Arbeidsconferentie van de IAO bijeengeroepen te Genève.
Het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie (hierna IAO genoemd) is aangenomen op 23 februari 2006 door de maritieme zitting van het Internationale Arbeidsconferentie van de IAO bijeengeroepen te Genève.
Amendement 3
Artikel 1
De lidstaten zijn hierbij gemachtigd het geconsolideerde verdrag 2006 van de IAO betreffende maritieme arbeid, aangenomen op 23 februari 2006, te bekrachtigen.
De lidstaten zijn hierbij gemachtigd om het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 van de IAO, aangenomen op 23 februari 2006, te bekrachtigen.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie
PDF 127kWORD 48k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2007 over de sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie (2006/2134(INI))
P6_TA(2007)0070A6-0057/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Uitvoering van het communautaire Lissabon-programma - Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie" (COM(2006)0177) en het aan deze mededeling gehechte werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2006)0516) (mededeling van de Commissie over SDAB),

–   gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name de artikelen 2, 5, 16, 86, 136, 137, lid 1, letters (j) en (k), 143, 144 en 145 daarvan,

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(1), met name artikel 36 daarvan,

–   gezien het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa(2), met name de artikelen II-94 en III-122 daarvan,

–   gezien Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt(3),

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 januari 2004 over het Groenboek over diensten van algemeen belang(4),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2006 over sociale bescherming en sociale integratie(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2006 over een Europees sociaal model voor de toekomst(6),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2006 over het Witboek van de Commissie over diensten van algemeen belang(7),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie juridische zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0057/2007),

A.   overwegende dat de sociale diensten van algemeen belang (SDAB) een fundamentele pijler zijn van het Europese sociale model, een essentiële factor voor de totstandbrenging van sociale vrede en economische, sociale en territoriale cohesie in de Europese Unie, en een van de instrumenten om de doelstellingen van de strategie van Lissabon te verwezenlijken,

B.   overwegende dat de SDAB tot doel hebben gestalte te geven aan gemeenschappelijke waarden op Europees niveau zoals, o. a., sociale rechtvaardigheid, gelijkheid, solidariteit en ontwikkeling van democratie en vrijheid, en dat zij er uiteindelijk op gericht zijn te garanderen dat de grondrechten van de burgers en de menselijke waardigheid worden geëerbiedigd,

C.   overwegende dat de SDAB niet mogen worden beschouwd als een last voor de overheid, daar zij integendeel een bron van positieve externe effecten zijn in termen van economische groei, welvaart, werkgelegenheid en sociale cohesie,

D.   overwegende dat de SDAB zich ontwikkelen in een dynamische omgeving waaraan zij zich voortdurend moeten aanpassen, teneinde de kwaliteit en de doeltreffendheid op een hoog niveau te handhaven,

E.   overwegende dat de beschikbaarheid van essentiële sociale diensten aanzienlijk verschilt van lidstaat tot lidstaat, maar dat deze diensten moeten worden verzekerd op het hele grondgebied van de Europese Unie, teneinde haar economische, sociale en territoriale cohesie te waarborgen,

F.   overwegende dat er een zekere dubbelzinnigheid bestaat wat betreft bepaalde fundamentele begrippen op dit gebied, zoals "openbare dienst", "dienst van algemeen belang", "dienst van algemeen economisch belang", "sociale dienst van algemeen belang", en dat deze dubbelzinnigheid in recente communautaire besluiten nog steeds bestaat, hetgeen bijdraagt aan de rechtsonzekerheid in deze sector,

G.   overwegende dat het ontbreken van regelgeving terzake aanleiding gegeven heeft tot talrijke, niet altijd coherente rechterlijke interpretaties, en dat alle betrokken sectoren dan ook een duidelijk operationeel kader wensen dat de behoefte aan rechterlijke interpretaties tot een minimum beperkt, teneinde maximale rechtszekerheid te bereiken,

H.   overwegende dat er dan ook een dringende behoefte bestaat aan verduidelijking van de fundamentele begrippen terzake en van het rechtskader waarin de SDAB functioneren, met name verduidelijking van het beginsel van algemeen belang en de normen inzake mededinging en overheidssteun,

I.   overwegende dat de sociale diensten in geen geval mogen worden herleid tot een restcategorie die wordt gedefinieerd als een categorie die niet kan worden gelijkgesteld met commerciële diensten of diensten van algemeen economisch belang, maar dat zij integendeel, gezien de bevolkingsgroep waarop zij gericht zijn en hun typische kenmerken in termen van organisatie, financiering en taken, moeten worden beschouwd als een specifieke, volwaardige dienstencategorie die van essentieel belang is voor de samenleving,

J.   overwegende dat de sector van de SDAB werk verschaft aan een toenemend aantal personen, dat de groei van de werkgelegenheid in deze sector hoger is dan het gemiddelde in andere activiteitensectoren, dat de participatie van vrouwen in deze sector aanzienlijk is, en dat deze sector interessante modellen van beroepsflexibiliteit biedt, zoals deeltijdwerk, flexibele werktijden en vrijwilligerswerk, die dienen te worden bevorderd en adequaat dienen te worden beschermd in het kader van het arbeidsrecht; tevens overwegende dat in de sector van de SDAB zorgwekkende gevallen van beroepsonzekerheid bestaan, die dienen te worden voorkomen,

K.   overwegende dat de gezondheidsdiensten, die van de mededeling van de Commissie over SDAB uitgesloten zijn, eveneens SDAB zijn met dezelfde kenmerken en doelstellingen, maar dat zij, gezien hun complexe organisatiestructuur en de financiële last die zij voor de overheidsadministraties van de lidstaten vertegenwoordigen, bijzondere eigenschappen vertonen,

1.   verwelkomt het initiatief van de Commissie, dat moet worden gezien in het kader van de tenuitvoerlegging van het Witboek over diensten van algemeen belang en tot doel heeft deze diensten een eigen conceptueel en wettelijk kader te verschaffen; is evenwel van oordeel dat de mededeling van de Commissie over SDAB de indeling en de definitie van de SDAB onvoldoende verduidelijkt, en een besluit over het rechtskader dat erop van toepassing is uitstelt tot later;

2.   bevestigt zijn inzet voor moderne en kwalitatief hoogstaande SDAB die steunen op de waarden van gelijkheid, solidariteit, wettelijkheid en respect voor de menselijke waardigheid, en de beginselen van toegankelijkheid, universele dienstverlening, doeltreffendheid, zuinig beheer van de middelen, continuïteit, nabijheid en doorzichtigheid, en bijdragen aan de uitvoering van de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven taken van de Gemeenschap;

3.   is ervan overtuigd dat de SDAB een specifiek middel zijn om de sociale dimensie van de strategie van Lissabon te versterken, de doelstellingen van de sociale agenda te verwezenlijken en uitdagingen zoals globalisering, industriële veranderingen, technologische vooruitgang, demografische evolutie, migratie en nieuwe sociale en arbeidsmodellen het hoofd te bieden, en aldus bij te dragen aan de ontwikkeling van een sociaal Europa;

4.   juicht het toe dat de Commissie het specifieke karakter van de SDAB en hun verschillen met andere soorten diensten erkent; is evenwel van oordeel dat de organisatiecriteria die volgens de mededeling van de Commissie over de SDAB deze laatsten kenmerken maar voorlopig en indicatief kunnen zijn, in afwachting van de definitievere conclusies van het proces van raadpleging van de lidstaten en de verleners en gebruikers van SDAB, waartoe de Commissie zich verbonden heeft;

5.   is van oordeel dat een benadering van de SDAB waarbij normen in verband met mededinging, overheidssteun en interne markt enerzijds, en begrippen zoals openbare dienst, algemeen belang en sociale cohesie anderzijds, tegenover elkaar worden gesteld, verkeerd is; acht het integendeel noodzakelijk dat beide terreinen met elkaar worden verzoend door een positieve synergie tussen de economische en de sociale aspecten te bevorderen; stelt zich evenwel op het standpunt dat in het geval van de SDAB de normen inzake mededinging, overheidssteun en interne markt verenigbaar moeten zijn met de openbaredienstverplichtingen, en niet omgekeerd;

6.   erkent dat in het kader van de SDAB twee met elkaar in concurrentie staande factoren dienen te worden verzoend: enerzijds het subsidiariteitsbeginsel, dat de vrijheid van de overheidsinstanties van de lidstaten impliceert om de SDAB naar eigen goeddunken te definiëren, te organiseren en te financieren, alsmede het proportionaliteitsbeginsel, en anderzijds de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Gemeenschap, conform het Verdrag, met name artikel 16 ervan, en het bestaan van waarden en grondbeginselen die op Europees niveau worden gedeeld en door iedereen moeten worden geëerbiedigd, door regels te bepalen voor SDAB die ten dienste staan van de mensenrechten en de menselijke waardigheid;

7.   is evenwel van oordeel dat, gezien de bijzondere kenmerken van de SDAB, die verband houden met de aard van de diensten die zij verlenen, de situatie van de begunstigden, de aan de SDAB toevertrouwde taak van algemeen belang en het feit dat de markt bepaalde sociale prestaties niet kan verrichten, in geval van conflict de verdediging van het algemeen belang, als primordiale eigenschap van de SDAB, moet prevaleren;

8.   uit in die context zijn bezorgdheid over recente pogingen om op sommige SDAB regels en beginselen toe te passen die eigen zijn aan diensten en diensten van algemeen economisch belang, zonder rekening te houden met de factoren en beginselen die de SDAB van andere diensten onderscheiden;

9.   juicht het voornemen van de Commissie toe het raadplegingsproces te verdiepen, teneinde de toepassing van bepaalde communautaire regels voor sociale diensten te verduidelijken; is van mening dat dit ruimere raadplegingsproces tegen half 2007 moet zijn voltooid, en verzoekt de Commissie een besluit te formuleren over de follow-up van dit proces en de beste benaderingswijze, en daarbij de noodzaak en de legitimiteit van een sectorspecifiek wetgevingsvoorstel te onderzoeken;

10.   verzoekt de Commissie en de lidstaten het grote aantal uiteenlopende arbeidsvormen in de sector van de SDAB, zoals vrouwenarbeid, flexibele werktijden, deeltijdwerk en vrijwilligerswerk, te beschermen en te bevorderen, waarbij situaties van fraude en beroepsonzekerheid dienen te worden voorkomen, zonder dat zulks mag leiden tot een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers in deze sector of tot het inzetten van niet of weinig gekwalificeerd personeel; verzoekt tevens de Commissie in het hele raadplegingsproces en in haar verslag rekening te houden met kwesties in verband met de integratie van de genderdimensie;

11.   verzoekt de Commissie, de lidstaten en de verleners van SDAB, gezien de specifieke werktijdregelingen (nacht- en ploegenarbeid) en het gevaarlijke of penibele karakter van sommige soorten werkzaamheden op het gebied van sociale dienstverlening en de stress die deze kunnen veroorzaken, beroepsopleidingsacties te ontwikkelen die gericht zijn op aanpassing aan deze omstandigheden en het verwerven van capaciteiten om ze het hoofd te bieden, ter bevordering van de kwaliteit van de prestaties en ter verbetering van de arbeids- en leefomstandigheden van de werknemers in deze sector; is tevens van oordeel dat de overheid, gezien het evolutieve karakter van de behoeften aan SDAB, een hoog niveau van beroepsopleiding van de werknemers in de SDAB-sector moet garanderen;

12.   feliciteert de Commissie met haar initiatief alle betrokken actoren te raadplegen over de definitie en organisatie van de SDAB; is van oordeel dat een dergelijke dialoog zal uitmonden in grotere doorzichtigheid en betere kwaliteit van deze diensten, en in een versterking van de beginselen en waarden die eraan ten grondslag liggen;

13.   verzoekt de Commissie en de lidstaten de diversiteit van de organisatie- en beheerssystemen van de SDAB, en van hun financieringsmiddelen en -methoden, te respecteren; pleit tevens voor de totstandbrenging van partnerschappen openbaar/privé, teneinde het algemeen belang te behartigen, en de dienstverlening doeltreffender te maken en de kwaliteit ervan te verbeteren;

14.   is van oordeel dat de diverse bevoegde overheidsinstanties van de lidstaten vrij mogen beslissen of de prestaties van de SDAB worden verricht door onderlinge maatschappijen, andere sociale organisaties of particuliere ondernemingen, wanneer de door de particuliere sector verrichte prestatie compatibel is met de eerbiediging van het beginsel van algemeen belang, maar wijst erop dat de overheid op elk moment moet kunnen controleren of de dienstverlener de beginselen en waarden die eigen zijn aan de SDAB naleeft, en of de dienstverlening conform de vooraf door de overheidsinstanties gestelde eisen verloopt;

15.   juicht het toe dat ondernemingen in het kader van hun sociale verantwoordelijkheden deelnemen aan het financieren, ondersteunen en verlenen van SDAB, en verzoekt de Commissie en de lidstaten de sociale partners nauwer te betrekken bij de ontwikkeling van dergelijke benaderingen, overeenkomstig de gebruiken in elke lidstaat;

16.   constateert dat in enkele lidstaten de decentralisatie van bevoegdheden ten gunste van regionale of lokale autoriteiten niet gepaard is gegaan met de toewijzing aan de SDAB van voldoende begrotingsmiddelen om een optimaal kwantitatief en kwalitatief niveau van dienstverlening te garanderen; verzoekt derhalve de lidstaten ervoor te zorgen dat elke overdracht van bevoegdheden ten gunste van regionale of lokale overheden wat het verlenen van SDAB betreft gepaard gaat met de toewijzing van adequate begrotingsmiddelen;

17.   pleit voor de organisatie van een forum, onder auspiciën van het Parlement, met deelneming van Europese sociale organisaties en vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie, teneinde dit proces te helpen sturen;

18.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
(2) PB C 310 van 16.12.2004, blz. 1.
(3) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.
(4) PB C 92 E van 16.4.2004, blz. 294.
(5) PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 304.
(6) PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 141.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0380.


Overeenkomst EG/VS inzake luchtvervoer
PDF 197kWORD 46k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2007 over de sluiting van de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Verenigde Staten van Amerika anderzijds
P6_TA(2007)0071B6-0077/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie in het kader van de Raad bijeen inzake de sluiting van de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Verenigde Staten van Amerika anderzijds (COM(2006)0169), ("Ontwerpovereenkomst van november 2005 "),

   gezien de tekst voor een nieuwe ontwerpovereenkomst waarover de delegaties van de EU en de VS op 2 maart 2007 in Brussel overeenstemming hebben bereikt ("ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007"),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2006 over de ontwikkeling van de agenda voor het externe luchtvaartbeleid van de Gemeenschap(1),

–   gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft geoordeeld dat verscheidene bilaterale luchtvaartovereenkomsten tussen lidstaten en de VS in strijd zijn met beginselen van het recht van de Europese Unie, en dat de sluiting van een luchtvaartovereenkomst tussen de EU en de VS het beste middel is om volledige naleving van het recht van de EU te waarborgen,

B.   overwegende dat de luchtvaartsector in de EU en de VS gezamenlijk ongeveer 60% van het mondiale luchtvervoer voor zijn rekening neemt, en dat een luchtvaartovereenkomst tussen de EU en de VS de consumenten aan beide zijden van de Atlantische Oceaan ten goede zou komen en als model zou kunnen dienen voor verdere liberalisering en convergentie van de regelgeving over de gehele wereld,

C.   overwegende dat de Raad van mening was dat in de in november 2005 afgeronde ontwerpovereenkomst de geboden kansen niet evenwichtig genoeg verdeeld waren, tenzij de VS de kansen van luchtvaartmaatschappijen uit de EU om via investeringen en participaties in Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen toegang tot de binnenlandse Amerikaanse markt te verkrijgen, zouden vergroten,

D.   overwegende dat het Amerikaanse Ministerie van Verkeer hierop heeft gereageerd met een "Notice of Proposed Rule Making", waarin het zijn interpretatie van het wettelijke vereiste dat Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen onder de daadwerkelijke controle van Amerikaanse onderdanen moeten staan, heeft afgezwakt, maar in december 2006, na een groot aantal openbare opmerkingen, waaronder die van het Amerikaanse Congres, te hebben bestudeerd, heeft besloten deze "Notice" in te trekken,

E.   overwegende dat dit geleid heeft tot een nieuwe onderhandelingsronde met als resultaat e ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007,

F.   overwegende dat het met name van belang is in een dergelijke overeenkomst de voorschriften dichter bij elkaar te brengen, in het bijzonder op het gebied van veiligheid, beveiliging, het milieu en de sociale rechten van de werknemers,

Algemene beginselen

1.   beseft dat de luchtvaartovereenkomst tussen de EU en de VS niet alleen als zodanig van belang is, maar ook als voorbeeld voor latere overeenkomsten;

2.   verwelkomt daarom de ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007 als een stap voorwaarts naar een geïntegreerde transatlantische luchtvaartmarkt die de consument tot voordeel zal strekken;

3.   zou de voorkeur gegeven hebben aan één evenwichtige algemene overeenkomst over alle aspecten van marktopening en convergentie van de regelgeving boven een gefaseerde benadering met deelovereenkomsten;

4.   is daarom ingenomen met artikel 21 van de nieuwe ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007, dat een agenda en een duidelijk tijdschema bevat voor de onderhandelingen over een tweedefaseovereenkomst, met bepalingen op grond waarvan partijen in de eerstefaseovereenkomst gespecificeerde rechten kunnen opschorten indien 30 maanden na het begin van de onderhandelingen over een tweedefaseovereenkomst nog geen overeenstemming is bereikt;

5.   vraagt de Ministers van Vervoer om in zijn bijeenkomst van 22 en 23 maart 2007 de ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007 goed te keuren;

Openstelling van de markt

6.   onderstreept dat een nieuwe luchtvaartovereenkomst tussen de EU en de VS evenwichtig dient te zijn op het punt van de markttoegang, waarbij ook rekening moet worden gehouden met kwesties als cabotage, recht van vestiging, eigendom en feitelijke zeggenschap alsmede staatssteun;

7.   verwelkomt daarom onder meer de clausules in de nieuwe ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007 over eigendom, investering en zeggenschap (bijlage 4) en over franchising en gebruik van merken (bijlage 5), en openstelling van het 'Fly America Programme' voor de EU-luchtvaartmaatschappijen;

8.   betreurt evenwel dat men op het punt van cabotage niet verder is gekomen en dat de mogelijkheid voor EU-maatschappijen om daadwerkelijke zeggenschap uit te oefenen over een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij nog steeds beperkt blijft, ook met de uitgebreide eigendomsclausules;

9.   onderstreept dat overheidssubsidies aan luchtvaartmaatschappijen de concurrentie kunnen verstoren en verzoekt beide partijen het gebruik van dit instrument tot een minimum te beperken, terwijl tegelijkertijd procedures worden toegejuicht voor wederzijdse informatie over en bespreking van de maatregelen die door een van de partijen worden genomen;

Convergentie van de regelgeving

10.   stelt vast dat de aanpak van de convergentie van de regelgeving slechts ten dele is geregeld in de ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007 en grotendeels wordt overgelaten aan het Gezamenlijk Comité;

11.   stelt verder vast dat, voorzover in de ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007 wordt ingegaan op de convergentie van de regelgeving, dit voornamelijk betrekking heeft op voorschriften inzake veiligheid en beveiliging en zeer weinig op sociale en milieuaspecten;

Veiligheid en beveiliging

12.   juicht samenwerking tussen de voor de luchtvaartveiligheid verantwoordelijke instanties in de EU en de VS toe, zowel op EU als op federaal niveau in de VS, als op het niveau van de lidstaten en de staten;

13.   wijst op het belang van de Europese zwarte lijst van onveilige luchtvaartmaatschappijen en het Amerikaanse stelsel voor toezicht op de normen voor luchtvaartmaatschappijen en verzoekt beide partijen informatie terzake uit te wisselen;

14.   wijst op het belang van veiligheidsmaatregelen voor de luchtvaart, maar waarschuwt voor buitensporige of ongecoördineerde maatregelen die niet op een behoorlijke risicobeoordeling berusten;

15.   verzoekt de Commissie en de VS de sinds 2001 geldende extra veiligheidsmaatregelen op hun doeltreffendheid te toetsen om kostbare overlappingen en zwakke schakels in de veiligheidsketen te vermijden;

16.   onderstreept dat de persoonlijke levenssfeer van Europese en Amerikaanse burgers gerespecteerd dient te worden bij de uitwisseling van persoonlijke passagiersgegevens tussen de EU en de VS, overeenkomstig de criteria waarop het Europees Parlement heeft aangedrongen in zijn resoluties van 13 maart 2003(2) en 7 september 2006(3); benadrukt in dit verband de dringende behoefte aan wereldwijd geldende normen voor de bescherming van gegevens en van de persoonlijke levenssfeer;

17.   is voorstander van het concept van een eenmalige veiligheidscontrole, waarbij passagiers en hun bagage alleen aan het begin van de reis worden gecontroleerd en niet opnieuw bij elke transfer;

Milieu

18.   is zich ervan bewust dat de luchtvaartsector een aantal negatieve gevolgen voor het milieu heeft, met name omdat deze sector een bron van geluidsoverlast is en, net als andere vervoersmiddelen, bijdraagt tot de klimaatverandering, en dat deze gevolgen door de groei van de luchtvaart nog groter zullen worden;

19.   merkt op dat in artikel 15 van de ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007 vooral wordt gewezen op de mogelijke nadelige gevolgen van milieumaatregelen en de noodzaak om deze op te vangen, in plaats van te onderstrepen dat er in de luchtvaart maatregelen voor het milieu nodig zijn;

20.   onderstreept daarom dat zowel de EU als de VS doeltreffende maatregelen moeten nemen om de negatieve milieueffecten van de luchtvaart te verminderen, zonder dat enig regelgevend, financieel of ander instrument om dit doel te bereiken, a priori wordt uitgesloten;

21.   is verheugd over het voorstel van de Commissie om de luchtvaart op te nemen in het Europese stelsel voor handel in emissierechten, teneinde het effect van de luchtvaartsector op de klimaatverandering te verminderen; wijst erop dat zo spoedig mogelijk gesprekken met de VS moeten worden gevoerd opdat het transatlantische luchtvervoer tegen 2012 kan worden opgenomen in het Europese stelsel voor handel in emissierechten, zodat de luchtvaart daarin binnen het gestelde tijdschema kan worden opgenomen;

22.   verzoekt beide partijen de beste methoden voor het terugdringen van geluidsoverlast uit te wisselen, met inachtneming van verschillen in de plaatselijke omstandigheden;

23.   is ingenomen met de paragrafen 34 en 35 van het bij de ontwerpovereenkomst van 2 maart 2007 gevoegde Memorandum of Consultations, waarin de VS en de EU overeenkomen in het kader van de Internationale burgerluchtvaartorganisatie en de G8 samen te zullen werken om het lawaai en de uitstoot van vliegtuigen terug te dringen; verwelkomt de intentie van de autoriteiten van de VS en de EU om de technische samenwerking te versterken op gebied van klimaatwetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling, brandstofefficiëntie en vermindering van de uitstoot bij het luchtvervoer;

Sociaal beleid

24.   verzoekt de belanghebbenden uit de Amerikaanse en EU-luchtvaartsector een continue dialoog over sociale normen aan te gaan, het wederzijds begrip te bevorderen en zowel naar gelijke concurrentievoorwaarden als naar een hoog niveau van sociale bescherming te streven;

25.   verzoekt de Commissie ervoor te pleiten dat in een uiteindelijke overeenkomst verwijzingen worden opgenomen naar relevante internationale wetgeving inzake sociale rechten, met name de arbeidsnormen die verankerd zijn in de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO 1930-1999), de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (1976, herzien in 2000) en het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome, 1980);

26.   is van mening dat de sociale wetgeving van de EU van toepassing dient te zijn op werknemers die in lidstaten worden aangeworven en/of werkzaam zijn, met name de richtlijnen betreffende de voorlichting en de raadpleging van werknemers (2002/14/EG, 98/59/EG en 80/987/EEG), de richtlijn betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart (2000/79/EG) en de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (96/71/EG);

Verloop van de onderhandelingen

27.   verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en alle relevante belanghebbenden voor en tijdens de tweedefase-onderhandelingen volledig worden geïnformeerd en geraadpleegd;

28.   is ingenomen met het idee van regelmatige ontmoetingen tussen leden van het Europees Parlement en van het Amerikaanse Congres voor het bespreken van alle terzake doende kwesties in verband met een luchtvaartovereenkomst tussen de EU en de VS;

o
o   o

29.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Congres van de Verenigde Staten.

(1) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 84.
(2) PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 381.
(3) PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 250.


Non-proliferatie en nucleaire ontwapening
PDF 186kWORD 40k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2007 over non-proliferatie en nucleaire ontwapening
P6_TA(2007)0072RC-B6-0078/2007

Het Europees Parlement,

–   gelet op de derde bijeenkomst van het voorbereidend comité (PrepCom) voor de toetsingsconferentie van 2010 van de Verdragspartijen bij het Verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens dat van 30 april tot 11 mei 2007 in Wenen samenkomt,

–   gezien de consensus in de EU met betrekking tot het weer doen opleven en versterken van het NPV vooruitlopend op de NPV-toetsingsconferentie in 2010,

–   gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad 1540 (2004) en 1673 (2006) over de non-proliferatie van massavernietingswapens (MVW),

–   gezien de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en met name de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van MVW, die op 12 december 2003 door de Europese Raad is goedgekeurd,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het NPV, en met name de brede resolutie van 10 maart 2005 over de toetsingsconferentie van het non-proliferatieverdrag in mei 2005 - kernwapens in Noord-Korea en Iran(1),

–   gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2005/329/GBVB van de Raad van 25 april 2005 met betrekking tot de in 2005 te houden toetsingsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens(2),

–   gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

A.   gezien de overweldigende consensus die er binnen de Europese Unie bestaat met betrekking tot het weer doen opleven en versterken van het NPV vanaf nu tot aan de komende NPV-toetsingsconferentie in 2010,

B.   overwegende dat zowel in de Europese veiligheidsstrategie als in de EU-strategie tegen de verspreiding van MVW en in resolutie 1540(2004) van de VN-Veiligheidsraad met nadruk wordt gewezen op het belang van nucleaire non-proliferatie en ontwapening, waarbij de verspreiding van MVW en van de daarvoor gebruikte inzetmiddelen worden gekwalificeerd als een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale vrede en veiligheid,

C.   gezien het rapport van het panel op hoog niveau dat de secretaris-generaal van de VN adviseert over dreigingen, uitdagingen en veranderingen, getiteld "Een veiliger wereld: onze gezamenlijke verantwoordelijkheid", waarin wordt opgemerkt dat wij het punt naderen waarop de uitholling van de non-proliferatieregeling onomkeerbaar kan worden en kan ontaarden in een snel uit de hand lopend proliferatieproces,

D.   gelet op de toenemende internationale consensus over het dringende karakter van nucleaire ontwapening, zoals bepleit door de New Agenda Coalition en in de slotverklaring van de wereldtop van Nobelprijswinnaars, bijeengeroepen door Michail Gorbatsjov en de burgemeester van Rome, Walter Veltroni (Rome, 30 november 2006),

E.   wijzend op de rol van parlementen en parlementsleden als het gaat om bevordering van nucleaire non-proliferatie en ontwapening en in dit verband verheugd over de inspanningen van het mondiale Parliamentary Network for Nuclear Disarmament,

1.   herbevestigt zijn standpunt dat het NPV de hoeksteen vormt van de regeling voor mondiale nucleaire non-proliferatie, de essentiële grondslag legt voor het bevorderen van samenwerking bij het vreedzaam gebruik van kernenergie en een belangrijk element is ter ondersteuning van het doel van nucleaire ontwapening en ontwapening in het algemeen overeenkomstig artikel VI van het NVP;

2.   dringt er bij alle staten wier activiteiten met de non-proliferatieregeling in strijd zijn, op aan dat zij hun onverstandige en onverantwoorde gedrag staken en hun verplichtingen ingevolge het NPV volledig nakomen; herhaalt zijn verzoek aan alle niet bij het NPV aangesloten om dat Verdrag vrijwillig na te leven en ertoe toe te treden;

3.   verzoekt de Raad en de Commissie actief deel te nemen aan de besprekingen in het kader van de PrepCom in Wenen en een gecoördineerde, substantiële en zichtbare bijdrage te leveren aan het welslagen van de NPV-toetsingsconferentie van 2010;

4.   verzoekt de Raad en de Commissie duidelijk aan te geven welke stappen zij willen nemen om het NVP te versterken en te streven naar doeltreffend multilateralisme, zoals omschreven in de EU-strategie van december 2003 tegen verspreiding van MVW en -materialen;

5.   verklaart dat multilaterale inspanningen alleen doeltreffend zijn als ze passen in een goed uitgedachte visie op een zo spoedig mogelijke totstandkoming van een kernwapenvrije wereld;

6.   dringt er bij het voorzitterschap van de Raad op aan om tot aan de toetsingsconferentie van 2010 op gezette tijden voortgangsrapporten uit te brengen over de implementatie van elk van de 43 maatregelen die vervat zijn in Gemeenschappelijk Standpunt 2005/329/GBVB van de Raad, en een opsomming te geven van de nieuwe toezeggingen die de Raad op de NPV-toetsingsconferentie in 2010 hoopt los te krijgen;

7.   dringt er bij het voorzitterschap van de Raad op aan om in de PrepCom een aantal ontwapeningsinitiatieven te ondersteunen, op basis van de verklaring en doelstellingen inzake non-proliferatie en ontwapening waarover aan het slot van de NPV-toetsingsconferentie van 1995 overeenstemming is bereikt, alsmede van de 13 praktische stappen waarover unaniem overeenstemming is bereikt tijdens de NPV-toetsingsconferentie van 2000, welke teksten verbeterd en ten uitvoer gelegd moeten worden teneinde vooruitgang te boeken en om stilstand of achteruitgang te voorkomen;

8.   dringt er bij het voorzitterschap van de Raad met name op aan om de impasse te doorbreken met betrekking tot de totstandbrenging van een controleerbaar verdrag inzake het verbod op de vervaardiging van splijtstof voor kernwapens (Fissile Material Cut-Off Treaty), de ondertekening en ratificatie te bespoedigen van het Verdrag inzake een algeheel verbod op kernproeven (Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty – CTBT) door alle landen en dan met name die landen waarvan ondertekening en ratificatie vereist is om het in werking te doen treden, te pleiten voor volledige stopzetting van alle kernwapenproeven in afwachting van de inwerkingtreding van het CTBT, en voorrang te geven aan terugdringing van het risico van nucleair terrorisme door het ontwikkelen en handhaven van doeltreffende export- en grenscontroles gericht op materiaal, apparatuur en/of technologie die in verband met MVW als gevoelig gelden;

9.   verlangt dat de internationale gemeenschap initiatieven gericht op een internationaal multilateraal uraniumverrijkingsproces onder toezicht van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) steunt;

10.   pleit ervoor dat het Parlement een delegatie naar Wenen stuurt, teneinde deel te nemen aan de werkzaamheden van de PrepCom; verzoekt het voorzitterschap van de Raad vertegenwoordigers van het Parlement in de EU-delegatie op te nemen, zoals ook gebeurd is met de EU-delegatie naar de conferentie van de VN inzake handwapens en lichte vuurwapens in 2006 in New York;

11.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de regeringen en parlementen van de lidstaten van de Verenigde Naties, de directeur-generaal van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, het Parliamentary Network for Nuclear Disarmament, Mayors for Peace, en de overige organisatoren van de internationale conferentie over nucleaire ontwapening die op 19 april 2007 in het Parlement zal plaatsvinden.

(1) PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 253.
(2) PB L 106 van 27.4.2005, blz. 32.

Juridische mededeling - Privacybeleid