Resolutie van het Europees Parlement van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) - Witboek (2006/2270(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Witboek van de Commissie over het beleid op het gebied van financiële diensten 2005-2010 (COM(2005)0629) (hierna: "Witboek van de Commissie"),
– gezien de tenuitvoerlegging van het actieplan voor financiële diensten van de Commissie (COM(1999)0232)(APFD), inzonderheid Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik)(1), Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID)(2), Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten(3), de kapitaalvereistenrichtlijnen (KVR) (Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking)(4) en Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking)(5)) en het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitoefening van stemrechten door aandeelhouders van ondernemingen die hun statutaire zetel in een lidstaat hebben en waarvan aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (COM(2005)0685),
– gezien het interne werkdocument van de Commissie - Eén markt in financiële diensten - Voortgangsrapport 2006,
– gezien de Europese Gedragscode voor clearing en afwikkeling van 7 november 2006 en het voorstel van het Eurosysteem om een afwikkelingsregeling te ontwikkelen voor effectentransacties in centralebankgeld (Target2-Securities) (hierna "Gedragscode"),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG and 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (COM(2006)0507),
– gezien het rapport van het Comité financiële diensten (FSC) over financieel toezicht (rapport Francq) van 23 februari 2006,
– gezien het tweede interimverslag van de interinstitutionele controlegroep (IIMG) van het Lamfalussy-proces van 26 januari 2007,
– gezien het rapport van het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) over instrumenten voor het toezicht op de effectenmarkten van de EU (Himalaya-rapport) van 25 oktober 2004,
– gezien zijn op 19 juni 2007 goedgekeurde aanbeveling gebaseerd op het verslag van de Enquêtecommissie crisis bij de Equitable Life Assurance Society(6),
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 15 januari 2004 over de toekomst van risicodekkingsfondsen en derivaten(7), van 28 april 2005 over de stand bij de integratie van de financiële markten in de Europese Unie(8) en van 4 juli 2006 over de voortschrijdende consolidatie in de financiële dienstensector(9),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0248/2007),
1. feliciteert de Commissie met de bijdrage van het APFD aan de totstandkoming van een Europese kapitaalmarkt die aan kop gaat in de wereld, niet in de laatste plaats dankzij de kwaliteit en de soliditeit van de financiële regelgeving; spreekt zijn voldoening uit over de economisch georiënteerde prioriteiten in het Witboek van de Commissie, zoals consolidering van de Europese financiële markten, verwijdering van belemmeringen voor het vrij verkeer van kapitaal en verbetering van de controle op financiële diensten;
2. dringt er bij de lidstaten op aan het APFD tijdig en consequent uit te voeren; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het plan wordt nageleefd en de comités op niveau drie om voortdurend de samenhang in de uitvoering verbeteren;
3. is verontrust over het feit dat het omzettingspercentage van de EU-wetgeving door de lidstaten binnen de gestelde termijn nog steeds gering is en roept op tot meer samenwerking tussen de controlerende instanties in de lidstaten;
4. neemt met voldoening kennis van het feit dat de Commissie zich verbindt tot een coherente interpretatie van de terminologie in de verschillende lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan bij het ontwerpen van nieuwe wetgeving te waarborgen dat deze aansluit bij de bestaande terminologie op Europees en mondiaal niveau;
5. zou graag zien dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de economische effecten van de APFD-maatregelen in het licht van de strategie van Lissabon en de financieringsbehoeften van de reële economie; vraagt de Commissie opdracht te geven tot dergelijke studies in aanvulling op haar jaarlijkse voortgangsverslagen en uitvoeringscontroles en doet de aanbeveling speciale aandacht te besteden aan de gevolgen van de tenuitvoerlegging van APFD-maatregelen en daarbij vooral te kijken welke landen verhoudingsgewijs profijt trekken van de uitvoering van het APFD en de consolidering van de financiële markten;
Marktconcentratie
6. stelt vast dat in het topsegment van de financiële dienstverlening aan grote beursgenoteerde ondernemingen, met name door accountantsfirma's en kredietbeoordelingsbureaus (KBB's), sprake is van een sterke consolidatie; dringt er bij de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten op aan de communautaire mededingingsregels op deze marktspelers zorgvuldig toe te passen en bedacht te zijn op het risico van een onwettige marktconcentratie bij de dienstverlening aan grote beursgenoteerde ondernemingen; wijst op de noodzaak van toegankelijke klachten- en schadeloosstellingsprocedures; verzoekt de Commissie het gebruikersperspectief terdege in het oog te houden; benadrukt de noodzaak om belemmeringen voor nieuwkomers op te heffen en wetgeving die in geval van beperkte concurrentie in het voordeel is van de reeds aanwezige marktspelers en de reeds bestaande marktstructuren, af te schaffen;
7. dringt aan op de tenuitvoerlegging van de in het verslag van de Enquêtecommissie crisis bij de Equitable Life Assurance Society gedane aanbevelingen (A6-0203/2007);
8. is verheugd over de recente goedkeuring van de herziening van artikel 19 van Richtlijn 2006/48/EG door de komende richtlijn betreffende de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector en dringt er bij de Commissie op aan haar pogingen voort te zetten om hindernissen voor grensoverschrijdende fusies en overnames op te heffen, zoals aangegeven in het werkdocument van de Commissiediensten over grensoverschrijdende consolidatie in de financiële sector van de EU (SEC(2005)1398) en bovenvermelde resolutie van het Parlement van 4 juli 2006;
9. wijst op de noodzaak dat de KBB's transparante tarieven hanteren en onderscheid maken tussen kredietbeoordeling en bijkomende dienstverlening en duidelijkheid verschaffen over beoordelingscriteria en bedrijfsmodellen; benadrukt dat de KBB's een publieke rol spelen in bijvoorbeeld de KVR en dus moeten voldoen aan hoge normen inzake toegankelijkheid, transparantie, kwaliteit en betrouwbaarheid als gereglementeerde bedrijven zoals banken; doet een beroep op de Internationale Organisatie van Effectencommissies (IOSCO) en het CEER om nauwgezet toezicht te blijven houden op de inachtneming van de IOSCO-gedragscode door de KBB's; zou de vorming van Europese ondernemingen in de KBB-sector toejuichen;
10. loopt, in aansluiting op de tenuitvoerlegging van de MiFID, vooruit op een toenemende concurrentie tussen handelsplatforms en financiële tussenpersonen maar ook op een verdere consolidatie van de effectenbeurzen; gelooft dat een sterkere transatlantische convergentie van de regelgeving voor financiële markten en toezichtpraktijken nodig is, zonder de benadering volgens principiële uitgangspunten te ondergraven en met vermijding van extraterritoriale regelgeving; benadrukt dat behoorlijk bestuur een eerste eis is en dat de invloed van de gebruikers en de rechten van de werknemers van de bedrijfstak niet mogen worden uitgehold door wisselende eigendomsverhoudingen;
11. verzoekt de Commissie om na te gaan welke maatregelen het meest geschikt zijn om aandeelhoudersloyaliteit te bevorderen en werknemersaandeelhouderschap aan te moedigen om een beter evenwicht tussen de diverse belanghebbende partijen tot stand te brengen;
12. dringt erop aan dat vooruitgang wordt geboekt bij het opheffen van de andere barrières die worden genoemd in het verslag-Giovannini uit 2001 over grensoverschrijdende clearing- en afwikkelingsregelingen in de Europese Unie en herhaalt met klem dat de infrastructuur voor transactieafhandeling moet worden verbeterd met het oog op zowel prijstransparantie en concurrentie als het publieke belang van een gegarandeerde clearing en afwikkeling; is ingenomen met de vorderingen die worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de gedragscode die deze doelen nastreeft en tevens een steun in de rug vormt voor toepassing van artikel 34 van de MiFID, volgens welke de aandelenmarkten hun deelnemers de mogelijkheid moeten geven om het systeem te kiezen waarmee zij bij grensoverschrijdende aandelentransacties hun transacties willen afwikkelen; is voornemens om in dit verband de ontwikkelingen rond de gedragscode en het project TARGET2-Securities nauwlettend te volgen en wijst daarbij op het belang van bestuur en supervisie om belangenconflicten op te lossen; verzoekt de Raad en de Commissie onverwijld de nodige initiatieven te ontplooien om de onder de verantwoordelijkheid van de publieke sector vallende wettelijke en fiscale belemmeringen, zoals genoemd in het rapport van de groep Giovannini en op gebieden die niet onder de gedragscode vallen, volledig uit de weg te ruimen;
13. wijst op de toenemende invloed van 'proxy voting' intermediairs en van financiële intermediairs die de materiële activa van consumenten in indirecte eigendomssystemen beheren; verzoekt de Commissie een inschatting te maken van de potentiële risico's van marktdominantie, marktmisbruik en belangenverstrengeling door dergelijke intermediairs en de effecten van de komende richtlijn betreffende de uitoefening van stemrechten door aandeelhouders van ondernemingen nauwkeurig in kaart te brengen; moedigt een ruimer gebruik aan van moderne software-oplossingen, waardoor de afhankelijkheid van tussenpersonen wordt verminderd en de rechtstreekse toegang tot de markt voor de eind-investeerder wordt bevorderd;
14. erkent het naar verhouding grote aantal financiële dienstverleners in de nieuwe lidstaten dat volledig of gedeeltelijk in buitenlandse handen is, en is erover bezorgd dat het zonder een behoorlijk opgezette samenwerking voor de toezichthoudende instanties in deze landen wellicht moeilijk wordt doeltreffend toezicht en controle uit te oefenen en rekening te houden met de legitieme belangen en behoeften van de nieuwe lidstaten;
15. verzoekt de Commissie een analyse te maken van het functioneren van het topsegment van de markt in grote fusie- en overnametransacties en belegging in aandelen in niet-beursgenoteerde bedrijven ('private equity') en de begeleidende garantie- en leenactiviteiten; is zeer verheugd over de grotere waakzaamheid van de toezichthouders in duidelijke gevallen van marktmanipulatie, handel met voorkennis of 'front-running'; dringt er bij de Commissie op aan samen te werken met de regelgevers in de VS ten einde na te gaan of de nodige beveiligingsconstructies zoals interne gedragscodes en "Chinese muren" volstaan om behoorlijk ondernemingsbestuur en behoorlijke markttransparantie te bereiken en belangenconflicten in de hand te houden;
16. benadrukt dat het van belang is om de onafhankelijkheid van financiële analisten en aanbieders van gegevens over de financiële markten aan de hand van doorzichtige financieringsstructuren te verzekeren; dringt er bij de Commissie op aan een oplossing te zoeken voor de problemen met betrekking tot het onderscheid tussen 'financiële analyse' en 'andere informatie' die door Richtlijn 2004/72/EG(10) en de MiFID onopgelost zijn gelaten;
Alternatieve beleggingsinstrumenten
17. is zich volledig bewust van de snelle groei van alternatieve beleggingsinstrumenten ('hedge funds' en 'private equity'); erkent dat zij zorgen voor liquiditeit en diversificatie in de markt en de gelegenheid bieden om de efficiency van het ondernemingsbestuur te verbeteren, maar deelt ook de zorg van sommige centrale banken en toezichthouders dat zij kunnen leiden tot systeemrisico's en grote risico's voor andere financiële instellingen;
18. dringt er bij de Commissie op aan een debat over 'hedge funds' te beginnen om voorbereid te zijn op internationale en Europese discussies;
19. verheugt zich over de recente studies van de Commissie over 'hedge funds' en 'private equity', maar betreurt dat deze studies tot nog toe alleen maar gericht zijn geweest op de belemmeringen voor de groei van dergelijke fondsen; vraagt de Commissie om alle mogelijke hiaten in het beleid in het oog te houden; wijst op de noodzaak van sectorspecifiek regelgevend werk voor dergelijke fondsen, o.a. door het CEER en het IOSCO en de bevoegde autoriteiten voor de markten waar dat soort fondsen gangbaar zijn, en als onderdeel van de Europees-Amerikaanse dialoog; verlangt een bredere en meer kritische aanpak met betrekking tot het risico van marktmisbruik; verzoekt de Commissie een inventarisatie te maken van de verschillen tussen de stelsels van de lidstaten voor de toegang van particulieren tot alternatieve instrumenten en in het bijzonder vast te stellen aan welke kwalificaties de bedrijven die dergelijke producten verkopen aan particuliere beleggers moeten voldoen;
20. dringt er bij de Commissie op aan de kwaliteit van het toezicht in offshore-lokaties te evalueren en de samenwerking met de toezichthouders in deze rechtsgebieden te intensiveren; is voornemens de krachten te bundelen met de commissie financiële dienstverlening van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden in het onderzoek naar de manier om de ongewenste kapitaalvlucht naar belastingparadijzen tegen te gaan;
21. is ingenomen met het geactualiseerde rapport van het Forum Financiële Stabiliteit van 19 mei 2007 over 'hedge funds'; is met name ingenomen met de aanbevelingen in het rapport inzake de potentiële systeemrisico's en operationale risico's in verband met de activiteiten van 'hedge funds'; dringt aan op nauwere samenwerking en meer uitwisseling van informatie tussen de toezichthouders van financiële instellingen bij het opvolgen van deze aanbevelingen en bij de verspreiding van goede praktijken om beter opgewassen te zijn tegen systeemschokken; doet voorts een beroep op de kredietverschaffers, beleggers en autoriteiten om alert te blijven en de potentiële tegenpartijrisico's van 'hedge funds' naar behoren in te schatten;
1.1.1.1.Toegang tot financiering in de detailmarkt
22. stelt vast dat de grensoverschrijdende integratie in de financiële detailmarkt minder vergevorderd is dan in de groothandelsmarkt; merkt op dat de consument nog steeds meer gebruik maakt van fysiek aanwezige instellingen dan van virtuele en stelt vast dat de financieringsstructuur overwegend op het binnenland blijft gericht; waarschuwt er echter voor dat de nationale tradities en wettelijke regelingen op het gebied van de consumentenbescherming niet zo maar aan de kant kunnen worden geschoven door een 'one size fits all' harmonisatie; meent dat nationale tradities op het gebied van de consumentenbescherming niet zodanig opgevat mogen worden dat nieuwe concurrenten op de binnenlandse markt gehinderd worden; onderstreept dat er een goed functionerende interne markt voor financiële dienstverlening nodig is; ziet in wat het belang van tussenpersonen is die de thuismarkten van de lidstaten voor concurrentie te openen; onderstreept de voordelen van open en pluralistische structuren in het Europese bankwezen om aan de uiteenlopende en veranderende behoeften van de consument te voldoen;
23. geeft de voorkeur aan een aanpak die meer is gericht op het wegnemen van de de-facto belemmeringen voor mobiele grensoverschrijdende gebruikers; moedigt de financiële industrie aan nieuwe pan-Europese financiële producten als pensioenen, hypotheken, verzekeringen of consumentenkredieten te ontwikkelen en verzoekt de Commissie te gaan werken aan een passend en haalbaar kader voor regelgeving en toezicht, in termen van overeenkomstenrecht, belastingregime, consumentenkrediet en consumentenbescherming, zodat dergelijke producten binnen de Europese Unie genomen kunnen worden en wederzijds worden erkend ten einde gunstige voorwaarden voor grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit in een geïntegreerde eenheidsmarkt te bevorderen;
24. wijst er nadrukkelijk op dat op een gemeenschappelijke Europese markt voor financiële producten dezelfde risico's, profielen en bedrijfsstrategieën voorzien moeten worden en dat de vereisten voor eigen middelen dienovereenkomstig moeten zijn; benadrukt dat in het belang van transparantie en consumentenbescherming moet worden voorkomen dat de lidstaten onderling gaan concurreren op basis van de zwakste toezichts- en zekerheidsnormen;
25. deelt de bezorgdheid die de Commissie in punt 1.2.3 van de bijlage bij haar groenboek over de uitbouw van het Europees raamwerk voor beleggingsfondsen (SEC(2005)0947) uitspreekt over de ontwikkeling van waarborgfondsen zonder kapitaalvereisten in bepaalde lidstaten, gezien het feit dat de consument op dit terrein niet voldoende beschermd is; vraagt de Commissie dan ook om met het oog op een afdoende bescherming van de consument de leemte in de Europese regelgeving op te heffen door geëigende kapitaalvereisten voor waarborgfondsen vast te leggen met inachtneming van het principe dat de vereisten inzake supervisie zowel in kwalitatief opzicht, in de zin van standaarden voor risicobeheer, als in kwantitatief opzicht, in de zin van kapitaalvereisten, even stringent moeten zijn ('same risk, same capital');
26. heeft terdege kennis genomen van het bedrijfstakonderzoek naar retailbankieren en betaalkaartsystemen dat heeft uitgewezen dat diverse punten verbetering behoeven; verheugt zich in dat opzicht over de komende richtlijn betaaldiensten die naar verwachting betere startvoorwaarden voor concurrentie op deze gebieden tot stand zal brengen, maar waarschuwt ervoor dat het toegankelijk maken van de bestaande imperfecte systemen niet mag leiden tot een situatie waarin door een hoge mate van marktconsolidatie nieuwe onvolkomenheden en prijsrestricties ontstaan ten nadele van de algemene structuur van het financieringsysteem van de Europese economie, de kwaliteit van de lokale dienstverlening en de toegang van KMO's tot financiering die is afgestemd op hun behoeften; noteert dat het nodig is om toegang tot kredietregisters en betalingssystemen te geven en vraagt om nadere opheldering over de eerstvolgende concrete stappen die daarvoor ondernomen moeten worden;
27. zou, ook gezien de huidige toestand met SWIFT, ingenomen zijn met het ontstaan van een eigen bankkaartsysteem in de Europese Unie;
28. wijst er nadrukkelijk op dat de twee bouwstenen van de Europese Betalingsruimte (SEPA), namelijk overschrijving van tegoeden en rechtstreekse debitering, in 2010 van kracht zullen worden, terwijl de derde pijler, de kaartstructuur, vanaf 2008 wordt ingevoerd; wijst erop dat de komende richtlijn betaaldiensten naar verwachting nieuwe aanbieders van diensten, zoals detaillisten, remittenten en mobiele aanbieders, zal daarom controleren of als gevolg hiervan de kosten van wisseltransacties en grensoverschrijdende betalingen voor de consument aanzienlijk zullen teruglopen;
29. betreurt het dat de keuzemogelijkheden van de consument dikwijls beperkt blijven tot producten van financiële groepen die op de binnenlandse markt opereren; wijst op het belang om de verschillende diensten die de consument aangeboden worden onderling los te koppelen en dringt aan op bekendmaking van de kostenstructuur van de waardeketen aan de cliënten om voor grotere doorzichtigheid en gelijke concurrentievoorwaarden te zorgen;
30. vraagt de Commissie om haar initiatief voor een Europees statuut voor de coöperatieve verzekeringsmaatschappijen weer op te nemen, zoals gevraagd in de resolutie van het Parlement van 16 mei 2006 over de resultaten van het onderzoek naar de wetgevingsvoorstellen die bij de wetgevende instanties in behandeling zijn(11);
31. erkent dat vergrijzing van de bevolking voor uitdagingen zorgt; wijst op het belang van collectieve bedrijfspensioenen in de tweede pijler als aanvulling op de solidariteitspensioenstelsels in de eerste pijler en onderschrijft Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor arbeidspensioenvoorziening(12) als het specifieke regelgevingskader voor pensioenfondsen; dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van betere regelgeving, ter bevordering van een beter op elkaar afgestemd toezicht in de Europese Unie en om ongelijke behandeling van marktspelers en concurrentieverstoringen te voorkomen, na te gaan of het mogelijk is om deze richtlijn aan te vullen met een geharmoniseerde solventieregeling voor pensioenfondsen in overeenstemming met de Solvency II-benadering ten einde voor hoogwaardige risicobeheerstechnieken te zorgen en regelgevende arbitrage te ontraden door het invoeren van gelijke toezichtsvereisten, zowel in kwalitatief opzicht, in de zin van standaarden voor risicobeheer, als in kwantitatief opzicht, in de zin van kapitaalvereisten ('same risk, same capital'), rekening houdend met de specifieke kenmerken van bedrijfspensioenregelingen; herhaalt dat een dergelijk wetgevingskader moet worden ondersteund door een coördinatie van het belastingregime, met bijzondere aandacht voor de belastinggrondslag;
32. merkt op dat te veel EU-burgers zijn uitgesloten van financiële basisvoorzieningen; komt tot de slotsom dat goed functionerende financiële basisdiensten voor elke Europese burger beschikbaar en betaalbaar moeten blijven; verzoekt de Commissie een studie te verrichten naar de toegankelijkheid van diensten als bankrekeningen, betaalautomaten, betaalkaarten en leningen tegen lage kosten en de beste praktijken en ervaringen te verbreiden die financiële instellingen bij de verlening van dergelijke basisdiensten hebben ontwikkeld;
33. onderschrijft de bevindingen van het bedrijfstakonderzoek naar retailbankieren, namelijk dat mededeling van kredietwaardigheidsgegevens over het algemeen een positieve economische uitwerking heeft, omdat het tot meer concurrentie leidt en in het voordeel is van nieuwkomers op de markt doordat de asymmetrie in de informatie van bank en cliënt wordt verminderd, de lener meer discipline wordt opgelegd, de problemen van negatieve selectie worden voorkomen en de mobiliteit van cliënten wordt verhoogd; meent dat inzage in zowel positieve als negatieve kredietwaardigheidsgegevens van centraal belang kan zijn om krediet binnen het bereik van de consument te brengen en uitsluiting van financiële dienstverlening te helpen bestrijden;
34. signaleert de groei van specieke financiële dienstverleners voor migrantengroepen die overboekingen verrichten en het banksysteem ontwikkelen, met inbegrip van islamitisch bankieren; waarschuwt dat de vereisten voor deze nieuwe nichespelers solide moeten zijn maar ook moeten voorkomen dat zij in het grijze circuit verdwijnen waar er geen enkel toezicht meer op bestaat; vraagt de Europese Unie, vooral in het kader van haar betrekkingen met de "thuislanden van migranten", om met de daartoe aangewezen economische en monetaire overheden ter plaatse samen te werken;
35. verwelkomt de toegenomen belangstelling voor de verstrekking van microkrediet als bijdrage tot zelfstandig en beginnend ondernemerschap, bijvoorbeeld in de werkzaamheden van het DG Regionaal beleid en het JEREMIE-programma van de Europese Investeringsbankgroep; verlangt dat de Basel-regels worden aangepast aan het doel van microkredietportfolio's en om de dikwijls buitensporige kosten van kleine leningen terug te dringen; dringt er bij de Commissie op aan om in samenwerking met de voor deze sector verantwoordelijke directoraten-generaal een actieplan voor microfinanciering op te stellen, de verschillende beleidsmaatregelen te coördineren en zo goed mogelijk gebruik te maken van de beste praktijken binnen en buiten de Europese Unie;
Financiële kennis en de inbreng van gebruikers in de beleidsvorming
36. is van mening dat er meer nodig is voor de totstandbrenging van een geïntegreerde Europese financiële markt dan alleen het bieden van meer keuzemogelijkheden aan de consument; onderstreept dat kennis van financiële zaken actiever moet worden bevorderd dan tot nu toe het geval is geweest en dat de toegang tot goede informatie en objectief beleggingsadvies van essentieel belang is; is van mening dat beginselen als het waarborgen van de best mogelijke uitvoering en het afleggen van geschiktheidstests bij het aanbieden van beleggingsdiensten de basis moeten vormen van regelgeving voor dienstverleners op dit terrein;
37. steunt van harte de initiatieven van de Commissie om de financiële vaardigheid te verbeteren en verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen op te voeren om speciale programma's en websites op te zetten, waarbij ook de belanghebbende bedrijven betrokken moeten worden, maar ook om financiële vorming tot een vast onderdeel van het basisonderwijs te maken;
38. verwelkomt de oprichting van de Consumentengroep financiële diensten en de pogingen om vertegenwoordigers van de gebruikers te betrekken bij deskundigenadviezen en consultaties; merkt niettemin op dat de inbreng van consumenten en eindgebruikers als het midden- en kleinbedrijf (MKB) ver achter blijft bij die van de financiële sector; pleit voor de creatie van een post in de Europese begroting voor de financiering van financiële marktexpertise in organisaties van consumenten en het MKB teneinde het APFD-consultatieproces te stimuleren;
39. dringt er bij de bedrijven op aan ook van hun kant een bijdrage te leveren aan de bescherming van de consument door middel van begrijpelijke, bruikbare producten en beknopte, consumentvriendelijke voorlichting;
1.1.1.2.Betere regelgeving
40. streeft serieus naar betere regelgeving op basis van de resultaten van nauwgezette, onafhankelijke en professionele effectbeoordelingen en onderstreept dat dergelijke beoordelingen evenals de daarop gebaseerde beleidsbeslissingen niet uitsluitend moeten worden gebaseerd op financiële overwegingen maar dat daarbij ook op juiste wijze naar economische, sociale, maatschappelijke, ecologische, culturele en andere aspecten van openbaar belang moet worden gekeken;
41. stelt vast dat een van de prioriteiten van betere regelgeving betrekking heeft op het juridische aspect, namelijk het ten uitvoer leggen, doen naleven en voortdurend evalueren van de bestaande wetgeving en consequent streven naar betere regelgeving bij het ontplooien van nieuwe initiatieven;
42. is van mening dat de raadpleging van belanghebbenden een centrale rol moet blijven spelen en onderstreept dat deze raadpleging in een dusdanig vroeg stadium van het besluitvormingsproces moet plaatsvinden dat daadwerkelijk rekening kan worden gehouden met de bevindingen; verzoekt de Commissie de reacties op de raadplegingen te blijven publiceren, teneinde de transparantie van het proces te waarborgen;
43. stelt vast dat alle nieuwe voorstellen van de Commissie overeenkomstig het akkoord inzake betere regelgeving gepaard moeten gaan met een beoordeling van hun effect op de belangrijke punten; betreurt dat dit voorschrift tot dusver niet naar voldoening wordt uitgevoerd en onderstreept dat effectbeoordelingen echter niet tot gevolg mogen hebben dat het wetgevingsproces verlamd wordt; bevestigt dat het Parlement zich inzet voor betere regelgeving en effectbeoordelingen als wetgevingsvoorstellen ingrijpend worden gewijzigd;
44. herinnert eraan dat de keuze van het geschikte instrument, namelijk een richtlijn of een verordening, niet neutraal is; pleit voor een debat, op basis van het werk van de IIMG, over criteria om hierbij oriëntatie te verstrekken en voor een consistente aanpak te zorgen;
45. is ingenomen met het recente comitologieakkoord en ijvert voor de aanpassing van de relevante instrumenten op het gebied van financiële dienstverlening; pleit tegelijkertijd voor een wijziging van de pre-Lamfalussy-instrumenten; staat erop dat het Parlement als waarnemer wordt toegelaten tot niveau 2-comités; merkt op dat er in de praktijk duurzame interinstitutionele werkmethodes en niet zozeer op schrift gestelde regels of formele overeenkomsten moeten worden ontwikkeld en dat de opstelling van de uitvoeringsregels van niveau 2 voor MiFID hierbij als een bruikbaar voorbeeld zouden kunnen dienen;
46. pleit waar mogelijk voor snelle wetgevingsprocedures, als zij hun waarde in de praktijk hebben bewezen, maar waarschuwt ervoor dat het streven naar een akkoord in eerste lezing niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de besluitvorming of mag indruisen tegen het democratisch proces; stelt voor deze processen te evalueren en procedureregels op te stellen om gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, transparantie en democratische controle te garanderen;
47. is van mening dat een waaier aan rapporteringsvereisten die een duplicaat zijn van bestaande voorschriften tot onnodige kosten en overbodige administratieve rompslomp leidt en ook negatieve gevolgen kan hebben op het punt van de rechtszekerheid en dus voor de marktintegriteit; beklemtoont dat er meer voordelen kunnen worden behaald door streamlining, vereenvoudiging en zo nodig herroeping van inefficiënte bestaande voorschriften;
48. is van mening dat het APFD heeft bijgedragen tot het opvullen van een groot aantal lacunes in de regelgeving op het gebied van de financiële dienstverlening; is er echter van overtuigd dat een verder doorgevoerde coördinatie met het afdwingen van de naleving van de mededingingsregels een multiplicatoreffect zou kunnen hebben op het algeheel functioneren en de effectiviteit van het regelgevingskader; wijst erop dat nieuwe wetgeving moet zorgen voor een klimaat van eerlijke concurrentie in lijn met het mededingingsbeleid;
Systeemrisico's
49. neemt nota van een reeks nieuwe ontwikkelingen, die zowel positief als negatief kunnen uitpakken, zoals innovatieve risicospreidingstechnieken, de forse groei van de markt voor kredietderivaten, het toegenomen gewicht van de grote pan-Europese financiële conglomeraten in het systeem en de groeiende rol van niet-bancaire financiële instituties als "hedge funds" en "private equity";
50. wijst erop dat dergelijke veranderingen in de markt ook van invloed zijn op de aard, de oorzaak en de overdracht van systeemrisico's en derhalve op de doeltreffendheid van de bestaande instrumenten voor risicospreiding vooraf; pleit dan ook voor een empirisch onderbouwde inventarisatie en evaluatie van de oorzaken van systeemrisico's en de onderliggende dynamiek van de financiële crises in deze context;
51. vreest dat het gevaar bestaat dat de huidige op nationaal en bedrijfstakniveau georganiseerde toezichthouders de dynamiek op de financiële markten mogelijkerwijze niet meer kunnen volgen en onderstreept dat zij moeten beschikken over voldoende middelen, moet worden gecoördineerd en wettelijk gerechtigd moet zijn om snel en adequaat te kunnen inspelen op grote systeemcrises die meer dan één lidstaat treffen;
52. apprecieert het besluit van de Raad van ministers van Economie en Financiën om een crisisoefening te houden om het reactievermogen van de prudentiële toezichthouders, de ministers van financiën en de centrale banken te testen en moedigt de voor de follow-up opgerichte gezamenlijke werkgroep aan zonder vrees conclusies te trekken, ook als deze politiek gevoelig liggen;
53. is ingenomen met het recente verslag van de Commissie ter evaluatie van Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (COM(2006)0833); neemt kennis van het commentaar van de Commissie op het belang van 'close-out netting' om kredietrisico's te beperken, de efficiency op de financiële markten te vergroten en het voorgeschreven eigen kapitaal beter te kunnen toewijzen en dringt bij de Commissie aan op een voorstel voor verbetering van de consistentie van het acquis in verband met diverse communautaire instrumenten waaronder de financiëlezekerheidsovereenkomst die bepalingen bevat over 'netting' en 'set-off', eventueel door het ontwikkelen van een uniform instrument met een pakket van gemeenschappelijke grondbeginselen voor 'close-out netting' voor ieder nationaal rechtsstelsel;
Opzet van regelgeving en toezicht
54. is ingenomen met het werk dat is verricht door de Europese comités van regelgevers (het CEER, het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT) en het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen (CETVB)) bij de consultatie van de markt, de advisering van de Raad en de L2-comités van de Commissie en vooral bij de verdere onderlinge afstemming van regelgeving en toezichtpraktijken, zonder evenwel hun bevoegdheden te buiten te gaan of te trachten zich in de plaats te stellen van de wetgever; is ervan overtuigd dat deze inspanningen moeten worden gestimuleerd en dat deze comités de beschikking moeten hebben over adequate personele en financiële middelen voor de uitvoering van hun taak;
55. dringt er bij de L3-comités op aan de transsectorale samenhang in de prudentiële regelgeving en de regels voor toezicht op grote financiële groepen die handelen in dezelfde of vergelijkbare producten te verbeteren en, na raadpleging van de belanghebbende partijen en vervulling van de procedurele vereisten, de wetgevers van advies te dienen inzake noodzakelijke aanpassingen van de regelgeving; dringt er voorts bij deze comités op aan ervoor te zorgen dat alle financiële instellingen in alle lidstaten op dezelfde wijze onder functioneel toezicht staan;
56. verzoekt de L2- en L3-comités nationale interpretaties en "goldplating" binnen de perken te houden, in overeenstemming met de grondslag van de L1-wetgeving, maar rekening te houden met nationale gewoontes en vooral met structurele kenmerken van afzonderlijke markten; stelt voor om in de context van de werkzaamheden van de IIMG na te gaan of het een goede zaak zou zijn als L3-comités meer en meer zouden kunnen besluiten met een soort gekwalificeerde meerderheid van stemmen volgens nader vast te leggen beginselen; stelt voor dat de L3-comités jaarlijks een mandaat ontvangen van Parlement en Raad om concrete plannen te ontwikkelen voor samenwerking en tenuitvoerlegging van overeengekomen maatregelen, zo mogelijk met begrotingsmiddelen van de EU; doet de aanbeveling de respectieve bevoegdheden en taken van de Lamfalussy L2- en L3-comités nauwkeuriger af te bakenen als weerspiegeling van de noodzaak om vorderingen te boeken in de richting van meer convergentie van hun praktijken en deze comités binnen de reikwijdte van hun werkzaamheden bindende besluiten te laten nemen waaraan hun leden zich moeten houden en in het raadplegingsproces met het bedrijfsleven voor meer input te zorgen van kleine en middelgrote ondernemingen en investeerders;
57. onderstreept het belang van een geïntegreerd Europees systeem van samenwerking tussen nationale en sectorale toezichthouders die doeltreffend toezicht kunnen houden op zowel grote financiële spelers als lokale actoren die geworteld zijn in de nationale tradities; benadrukt dat alle toezichthouders naar behoren rekening moeten houden met deze tradities bij de wijze waarop zij toezicht ter plaatse uitoefenen; is ingenomen met de groeiende samenwerking tussen de L3-comités CEBT, CEER en CETVB en met hun publicatie van gemeenschappelijke jaarlijkse werkprogramma's;
58. merkt op dat het huidige samenwerkingssysteem voor een effectief inzicht in de systeem- en bedrijfsrisico's van de topspelers in de markt wellicht moet worden versterkt op basis van het bestaande samenwerkingssysteem tussen toezichthouders en pleit voor betere coördinatie, met name ten aanzien van het toezicht op bedrijfsrisico's van onder meer dan één rechtsgebied vallende en sectoroverschrijdende instellingen en financiële conglomeraten; moedigt de opstelling aan van overeenkomsten en gedragscodes tussen lidstaten en centrale banken over de financiële rugdekking voor dit systeem van bedrijfstoezicht in verband met "bail out"- en "lender of last resort"-verplichtingen als er meerdere lidstaten en meerdere toezichthouders bij zijn betrokken; merkt op dat het voor de beoordeling of het bestaande systeem een concreet toezicht biedt op de systeem- en bedrijfsrisico's van de topspelers in de markt, de relatief nieuwe L2- en L3-regelingen tijd moet worden gegund om zich te bewijzen; wenst tevens dat gekeken moet worden naar de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van de uitoefening van prudentieel toezicht op EU-vlak waar dat in de toekomst nodig mocht blijken;
59. heeft er begrip voor dat de lidstaten de nieuwe regelingen eerst willen uitvoeren en testen alvorens verdere convergentie te overwegen; wijst erop dat indien in deze richting geen voortgang wordt geboekt de druk zal kunnen toenemen om te komen tot een centrale toezichtregeling; pleit er in deze omstandigheden voor dat meer convergentie in toezicht en samenwerking tussen toezichthouders in thuisland en gastland in het kader van de bestaande structuren een zaak van bijzonder belang wordt;
60. is ingenomen met de samenwerking tussen de nationale toezichthouders met het oog op betere benutting van middelen, voor toezicht ontwikkeling van supervisiepraktijken en lastenverlichting voor de markt; is positief over colleges van toezichthouders die zich bezighouden met financiële conglomeraten die onder meerdere rechtsgebieden vallen en over het recente operationele netwerkproject van het CEBT; dringt er bij de colleges van toezichthouders op aan een uniforme Europese toezichtcultuur te ontwikkelen en exact de grenzen te bepalen van deze vrijwillige samenwerking wanneer zich een echte crisis voordoet; stelt evenwel vast dat deze colleges niet over een nationaal mandaat beschikken om bevoegdheden over te dragen, meerderheidsbesluiten te aanvaarden of eenvoudigweg voldoende middelen en expertise aan te wenden voor het werk van de colleges; wijst dan ook op de noodzaak om een kader en nationale bevoegdheden voor samenwerking vast te stellen en gaat ervan uit dat de colleges van toezichthouders en het operationele netwerkproject op korte termijn de nodige concrete oplossingen bieden (memoranda van overeenstemming) voor het toezicht op multinationale groepen;
61. beklemtoont dat samenwerking tussen thuis- en gastland op het gebied van toezicht de belangrijkste bouwsteen is voor de verwezenlijking van de interne markt; wijst er in het bijzonder op dat bij de goedkeuring van fusies en overnames nog veel kan worden gedaan om het ontstaan van efficiënt functionerende financiële conglomeraten te vereenvoudigen en meer schaalvoordelen te behalen; blijft van mening dat terdege rekening moet worden gehouden met het bankklimaat van het land waar de overgenomen financiële instelling gevestigd is;
62. is van oordeel dat duidelijker moet worden afgebakend wat de rol is van de Raad, van de Commissie en van de L3-comités; is voorts van mening dat voor een streng toezicht (vooral als duidelijk is dat concurrentie in het geding is) een hoog niveau van onafhankelijkheid en neutraliteit noodzakelijk is dat niet goed kan worden gecombineerd met een overwegend politiek profiel; wijst erop dat de lidstaten moeten worden aangespoord tot convergentie van de bevoegdheden van de nationale toezichthouders, met name wat betreft sancties; is van mening dat een sterkere convergentie tussen toezichthouders het zakendoen dient te vereenvoudigen van ondernemingen die momenteel afhankelijk zijn van meer dan één regelgever; vestigt er de aandacht op dat de L3-comités momenteel de grootste uitdaging voor de feitelijke samenwerking vormen; pleit daartoe voor de ontwikkeling van opleidingsprogramma's voor toezichthouders op de financiële markt en verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre voor heel Europa geldende normen kunnen worden vastgelegd voor de opleiding van nationale toezichthouders in overeenstemming met en ter bevordering van een gemeenschappelijke Europese toezichtcultuur;
63. verwelkomt het besluit van de Raad van Ministers van economie en financiën om een subgroep van het Comité financiële diensten op te richten die zich zal bezighouden met kwesties van toezicht op de lange termijn en in oktober 2007 verslag zal uitbrengen; verwacht dat deze groep een correct beeld zal schetsen van de huidige situatie; is van mening dat dit verslag; samen met het eindverslag van de IIMG dat ook in de herfst van 2007 wordt verwacht, kan het verslag van het Parlement en het verwachte follow-upverslag van de Commissie, het momentum scheppen voor een beoordeling van de resterende uitdagingen inzake de integratie en doeltreffendheid van de architectuur voor financiële regelgeving en toezicht en basis verschaffen voor mogelijke aanbevelingen voor verder optreden;
64. is ervan overtuigd dat de convergentie van de methodes van de toezichthouders een gunstig effect kan hebben op het ontstaan van een financiële detailhandelsmarkt in Europa;
65. verzoekt de IIMG de uitdagingen en kansen waarvoor het Europese toezichtstelsel zich gesteld ziet in een breed perspectief te plaatsen en in haar slotconclusies bij te dragen aan een verder op de toekomst gericht debat;
Wereldwijde effecten
66. is van mening dat een groter tegenwicht van de Europese Unie ten opzichte van het leiderschap van de VS de invloed van de Europese Unie en de lidstaten in de wereld kan versterken wat het gezag van de Amerikaanse Securities and Exchange Commission betreft; is ervan overtuigd dat duidelijkheid moet worden geboden over het financieringsmodel en het aansprakelijkheidskader voor zelfregulerende organen zoals de International Accounting Standards Board; hoopt dat het Internationaal Monetair Fonds weer in de positie kan worden gebracht van een echte wereldwijde monetaire autoriteit die crises kan voorkomen, financiële stabiliteit kan garanderen en wereldwijde onevenwichtigheden kan herstellen;
67. is van mening dat het transatlantisch partnerschap door betere coördinatie op het gebied van regelgeving moet worden ontwikkeld en versterkt; benadrukt het belang van de tenuitvoerlegging van Basel II door de Amerikaanse autoriteiten alsmede van de wederzijdse erkenning van Europese en Amerikaanse boekhoudnormen en roept op tot meer democratisch gecontroleerde samenwerking tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten bij de controle van de sectorspecifieke werkzaamheden van regelgevers van alternatieve beleggingsinstrumenten zoals 'hedge funds', waaronder de Internationale Organisatie van Effectencommissies en de bevoegde autoriteiten op markten waarop dergelijke fondsen voorkomen, en als onderdeel van de Europees-Amerikaanse dialoog; steunt het initiatief van het voorzitterschap van de Raad voor het transatlantisch economisch partnerschap dat tot doel heeft de coördinatie van de transatlantische regelgevingen te versterken en onnodige overlapping van of eventueel zelfs tegenstrijdigheden tussen de regels voor de actoren op de financiële markten te vermijden;
68. is van mening dat vergelijkbare regelgevingsystemen in de belangrijkste financiële markten gepast zijn in verband met een aantal nieuwe wereldwijde uitdagingen en risico's; beseft dat communautaire regelgeving gevolgen heeft voor de betrekkingen met derde landen; dringt bij de Commissie aan op een intensieve dialoog en technische samenwerking tussen de Europese Unie en de ontwikkelingslanden te onderhouden om te zorgen voor efficiëntie en kwaliteit van de mondiale kaders voor wet- en regelgeving ten behoeve van financiële dienstverlening;
69. wijst op de leidende rol van de Europese Unie bij de huidige werkzaamheden in het kader van Solvency II en verwacht dat deze zal van invloed zal zijn op de wereldwijde architectuur voor regelgeving en de normenstellende activiteiten van de Internationale Vereniging van verzekeringstoezichthouders;
70. is van opvatting dat de Europese Unie tegenover de economische opkomst van Zuidoost-Azië en met name India, China en Korea een positieve en constructieve houding dient aan te nemen en protectionistische maatregelen op communautair of nationaal niveau achterwege dient te laten; steunt initiatieven die moeten leiden tot gemeenschappelijke mondiale normen voor financiële dienstverlening, zoals bijvoorbeeld de jaarlijkse rondetafelbijeenkomsten van de Europese Unie en China over financiële dienstverlening en de regulering daarvan;
o o o
71. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese effectenregelgevers , het Comité van Europese bankentoezichthouders en het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen.
Richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 70).