Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/2299(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0235/2007

Ingediende teksten :

A6-0235/2007

Debatten :

PV 10/07/2007 - 15
CRE 10/07/2007 - 15

Stemmingen :

PV 12/07/2007 - 6.3
CRE 12/07/2007 - 6.3
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0343

Aangenomen teksten
PDF 242kWORD 160k
Donderdag 12 juli 2007 - Straatsburg
Naar een maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën
P6_TA(2007)0343A6-0235/2007

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2007 over een toekomstig maritiem beleid voor de Europese Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën (2006/2299(INI))

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar het Groenboek van de Commissie "Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën" (COM(2006)0275),

–   gelet op artikel 299, 2e lid van het EU-Verdrag,

–   gezien zijn resolutie van 15 maart 2007 over de eilanden en natuurlijke en economische beperkingen in het kader van het regionale beleid(1),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie visserij en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0235/2007),

A.   overwegende dat de zeeën en oceanen een wezenlijke bijdrage leveren aan de geografische omvang en rijkdom van de EU en via de randgebieden aan de EU een kustlijn "bieden" van 320.000 kilometer, waar een derde deel van de bevolking van Europa woont, waarvan 14 miljoen mensen op eilanden,

B.   overwegende dat de maritieme industrie en dienstverlening, de grondstoffen buiten beschouwing gelaten, 3-6% en de kustregio's in totaal 40% bijdragen tot het bruto binnenlands product; overwegende dat 90% van de buitenlandse handel en 40% van de interne handel in de EU over zee gaat en overwegende dat de Europese vloot een aandeel van 40% van de wereldvloot heeft,

C.   overwegende dat de toepassing van de strategie van Lissabon op het maritieme beleid niet alleen betrekking heeft op doelstellingen ter zake van het verbeteren van de competitiviteit, maar ook een invloed moet hebben op andere pijlers van de strategie, zoals het tot stand brengen van een duurzamere en hoogwaardigere maritieme werkgelegenheid in de EU,

D.   overwegende dat door de oceanen en zeeën van Europa grote transportroutes lopen waarlangs een aanzienlijk aandeel van het transportvolume plaatsvindt; overwegende dat de oceanen en zeeën mondiaal gezien nog over een groot potentieel aan capaciteit beschikken; overwegende dat de oceanen en zeeën derhalve niet alleen een belangrijke ecologische, maar ook een sociale en economische waarde hebben,

E.   overwegende dat het scheepsverkeer een aandeel van circa 4% in de wereldwijde CO2-uitstoot heeft, wat overeenkomt met ongeveer 1 000 miljoen ton en overwegende dat maritieme emissies geen deel uitmaken van het Protocol van Kyoto; overwegende dat volgens een studie van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de maritieme emissies van klimaatgassen tot 2020 met meer dan 70% zullen stijgen; overwegende dat naast CO2 ook grote hoeveelheden andere broeikasgassen jaarlijks uit de koelsystemen aan boord ontsnappen;

F.   overwegende dat bij veel maritieme activiteiten de verbetering van de prestaties een gevolg is van innoverende ideeën met betrekking tot de scheepvaart; overwegende dat de Europese scheepsbouw- en scheepsreparatieindustrie samen met haar uitgebreide netwerk van producenten en dienstverleners over de hele wereld de drijvende kracht is achter de vernieuwing van maritieme uitrusting,

G.   overwegende dat de scheepvaart minder broeikasgassen per tonkilometer produceert dan enige andere vervoerswijze en dat de efficiency binnen deze sector door technologische ontwikkeling voortdurend wordt verbeterd; overwegende dat er een sterke politieke wil bestaat om de scheepvaart te bevorderen als middel om de uitstoot van broeikasgassen door het goederenvervoer te reduceren,

H.   overwegende dat volgens ramingen van het milieuprogramma van de Verenigde Naties circa 80% van de vervuiling van de zee door lozingen vanaf het land wordt veroorzaakt,

I.   overwegende dat het zeevervoer ook verantwoordelijk is voor de lozing van aanzienlijke hoeveelheden uiteenlopende afvalwateren in zee, waaronder afvalwater van het reinigen van tanks, afvalwater van de boordkeukens, wasserijen en sanitaire installaties, ballastwater, onbedoelde olielozingen tijdens de vaart; overwegende dat ook de meest uiteenlopende vaste afvalstoffen bij de exploitatie van een schip ontstaan, en dat slechts een gering deel daarvan in de havenontvangstinstallaties wordt afgegeven, en het merendeel hetzij in volle zee wordt verbrand of eenvoudig over boord wordt gegooid,

J.   overwegende dat grote schepen inmiddels grote hoeveelheden bunkerolie bij zich hebben, en dat deze olie bij een ongeluk of incident aanzienlijke milieuschade kan aanrichten en reeds aanzienlijke milieuschade heeft aangericht, met weinig mogelijkheden voor het aanwenden van rechtsmiddelen,

K.   overwegende dat volgens officiële ramingen circa 80% van de ongevallen op zee het rechtstreeks gevolg is van menselijk falen,

L.   overwegende dat thans het merendeel van de grote schepen aan het eind van hun gebruik in sloopwerven in ontwikkelingslanden onder onaanvaardbare sociale en ecologische omstandigheden wordt gesloopt, en dat in de meeste gevallen de verkoop van deze schepen aan opkopers buiten Europa bedoeld is om het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende afvalstoffen en de verwijdering ervan te omzeilen, op grond waarvan deze schepen als gevaarlijk afval een exportvergunning zouden moeten hebben,

M.   overwegende dat het zeewaterpeil is gestegen, waardoor de kustgebieden, alsmede de daar wonende bevolking en hun economische activiteiten, zoals het kusttoerisme, worden bedreigd,

N.   overwegende dat de diversiteit van de activiteiten op zee en langs de kusten een flexibele ruimtelijke ordening door de lidstaten en hun autoriteiten vereist,

O.   overwegende dat de EU zich als het gaat om de beperking van de uitstoot van schadelijke stoffen door andere middelen van vervoer wereldwijd in de voorste linies bevindt en dat daardoor de Europese industrie tot de meest innovatieve en wereldwijd meest vooraanstaande behoort, en dat een duurzame toekomst van de Europese industrie op lange termijn alleen door innovatie kan worden gewaarborgd,

P.   overwegende dat de EU verschillende agentschappen heeft, waaronder het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (FRONTEX), het Visserijagentschap en het Milieuagentschap diverse agentschappen van de EU, die alle uiteenlopende, de zeeën betreffende taken hebben en dat er tussen deze agentschappen blijkbaar geen officiële uitwisseling van gegevens bestaat,

Q.   overwegende dat de snelwegen op zee sinds 2004 tot de 30 prioritaire projecten van het TEN-vervoersnetwerk behoren, maar dat er nauwelijks vooruitgang geboekt is,

R.   overwegende dat de oceanen en zeeën de basis vormen van alle leven op aarde en een belangrijke rol spelen bij de verandering van het klimaat; overwegende dat bescherming en duurzame waarborging van hun hulpbronnen een belangrijk doel van een geïntegreerd zeebeleid zou moeten zijn; overwegende dat een kwart van de mariene visbestanden gevaar loopt en dat van dit kwart 17% overbevist en 7% sterk achteruitgegaan is; overwegende dat slechts 1% van de bestanden zich langzaam herstelt en overwegende dat 52% van de visbestanden reeds zodanig overbevist zijn dat hun aantallen niet meer kunnen worden aangevuld, en dat wetenschappers waarschuwen dat de commerciële visvangst in het midden van deze eeuw (2048) zou kunnen instorten,

S.   overwegende dat de visserij een sterk gereguleerde economische sector is en er daarom maatregelen moeten genomen worden om ervoor te zorgen dat de regelgeving leidt tot een goede werkwijze en goede resultaten; overwegende dat ter wille van de duurzaamheid van visbestanden rekening moet worden gehouden met de vele uiteenlopende factoren die van invloed zijn op de situatie van de visbestanden, zoals klimaatverandering, de aanwezigheid van predatoren, verontreiniging, aardolie- en aardgasexploratie en -boringen, windmolenparken op zee, en zand- en grindwinning,

T.   overwegende dat de visserijsector van de EU over twintig jaar als gevolg van externe factoren zoals klimaatverandering en door menselijk toedoen een metamorfose zal hebben ondergaan, en overwegende dat het van cruciaal belang is de oorzaken van de klimaatverandering effectief aan te pakken, aangezien de situatie met betrekking tot de kabeljauw in de Noordzee duidelijk maakt dat deze transformatie al een feit is,

U.   overwegende dat de zee en de oceanen een belangrijke rol spelen in de productie van energie uit alternatieve bronnen en de mogelijkheden voor een meer zekere energievoorziening verruimen,

V.   overwegende dat de specifieke kenmerken van de Europese randgebieden en eilanden dient te worden onderkend, met name illegale immigratie, natuurrampen, transport en ook de gevolgen ervan voor de biodiversiteit,

W.   overwegende dat een groot deel van de buitengrenzen van de EU door zee wordt gevormd en de bewaking en de bescherming daarvan voor de aan zee gelegen lidstaten hogere kosten met zich meebrengen,

X.   overwegende dat de Middellandse Zee en de Zwarte Zee worden gedeeld door lidstaten van de EU en derde landen en dat laatstgenoemde over minder middelen beschikken om regelgeving op het gebied van milieu, beveiliging en veiligheid uit te voeren,

1.   begroet de presentatie van voormeld Groenboek en steunt de geïntegreerde opzet voor het zeebeleid, waarin in een eerste aanzet maritieme beleidsterreinen als werven, scheepvaart, scheepsveiligheid, toerisme, visserij, havenbeleid, zeemilieu, onderzoek, industrie, ruimtelijke ordening en andere worden geschetst en hun wederzijdse afhankelijkheid wordt beklemtoond; ziet hierin voor de EU en de lidstaten een kans om een op de toekomst georiënteerd maritiem beleid te ontwikkelen, dat bestaat uit een slimme combinatie van de bescherming van het zeemilieu en een innovatief, intelligent gebruik van de zeeën, waarbij het waarborgen van duurzaamheid in het maritiem beleid centraal blijft staan; gelooft dat de EU de kans heeft een voortrekkersrol te gaan spelen bij een innovatief en duurzaam maritiem beleid, hetgeen een gemeenschappelijke wil van de lidstaten impliceert; stelt vast dat het Parlement in de toekomst elk Raadsvoorzitterschap zal afrekenen op vooruitgang op het gebied van het Europees maritiem beleid;

2.   begroet een maritiem beleid dat vraagt om de integratie van beleid, maatregelen en beslissingen die met maritieme kwesties verband houden en een betere coördinatie, een grotere openheid en meer samenwerking stimuleert tussen alle partijen van wie de maatregelen een effect op de Europese oceanen en zeeën hebben;

3.   stelt vast dat men, aangezien de verantwoordelijkheid voor het beleid en de maatregelen met betrekking tot de zeeën verdeeld is over de autoriteiten van de EU, de nationale regeringen en regionale en lokale autoriteiten, op alle bestuursniveaus zou moeten streven naar een meer gecoördineerde aanpak, zodat kan worden gegarandeerd dat er bij de door hen genomen maatregelen ten volle rekening gehouden wordt met de veelvuldige interacties tussen hen;

4.   verzoekt de Commissie om de diverse aanbevelingen zoals vermeld in bovengenoemde resolutie van 15 maart 2007 over te nemen, en met name om bij wijze van prioriteit bij de Commissie een administratieve eenheid voor de eilanden in te stellen teneinde de langverwachte trans-sectoriële aanpak van de problemen van deze gebieden te ontwikkelen, en om de eilanden in het statistische programma van de EU goed herkenbaar te maken, als het gaat om het toekomstige maritiem beleid;

5.   ondersteunt het principe om het Europees maritiem beleid in de strategie van Lissabon te verankeren teneinde economische groei en werkgelegenheid te bevorderen op een duurzame wijze die is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten; onderstreept het belang van de zeescheepvaart in termen van transportvolume en economische effecten; moedigt de Commissie aan om bestaande wetgeving te herzien in de geest en de context van het initiatief van de Commissie voor betere regelgeving, en van de strategie van Lissabon; onderstreept dat voorrang dient te worden gegeven aan een betere toepassing van bestaande wetgeving en de verbetering daarvan door de Europese Commissie en de lidstaten; wijst met nadruk op de toegevoegde waarde van Europa bij practische initiatieven, bijvoorbeeld om te komen tot betere coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten om mogelijke overlappingen of contradicties te voorkomen;

Klimaatverandering als grootste uitdaging van het maritiem beleid

6.   onderstreept met het oog op de huidige discussie over klimaatverandering en de eerste publicaties van het vierde evaluatieverslag van het Intergouvernementeel Panel over Klimaatverandering, dat alle betrokkenen zich ervan bewust moeten zijn dat de tijd om te handelen al lang gekomen is en dat de Gemeenschap nog maar dertien jaar heeft om door nieuwe technologieën een klimaatramp te voorkomen; stelt vast dat specifieke scenario's volgens het verslag gaan over de stijging van de zeespiegel, die vooral voor de aan zee gelegen landen schadelijk zijn, hittegolven, overstromingen, stormen, bosbranden en droogtes in de hele wereld; onderstreept dat er ook een potentieel probleem is met betrekking tot klimaatvluchtelingen, alsmede andere problemen op het gebied van internationale veiligheid, die het gevolg zijn van mogelijke conflicten over gemeenschappelijke hulpbronnen;

7.   onderstreept dat de EU in de strijd tegen klimaatverandering een vooraanstaande en richtinggevende rol moet spelen; onderstreept dat de Gemeenschap gebruik moet maken van haar sterke kanten op het gebied van onderzoek en innovatie, een voortrekkersrol moet spelen en op internationaal niveau doortastend moet optreden;

8.   wijst erop dat op het land en op zee opgewekte windenergie zeer omvangrijke ontwikkelingsmogelijkheden omvat en in aanzienlijke mate kan bijdragen tot bescherming van het klimaat, en verzoekt de Commissie derhalve om maatregelen door een staf- of coördinatiepunt voor windenergie op te zetten en een actieprogramma voor windenergie op gang te brengen;

9.   wijst erop dat het Europees maritiem beleid een aanzienlijke bijdrage moet leveren aan de bestrijding van de klimaatverandering, door ten minste drie beleidsvormen: ten eerste moeten de emissies van schepen, zoals CO2, SO2 en stikstofoxide drastisch worden teruggebracht; ten tweede dient de emissiehandel ook in de scheepvaart te worden geïntroduceerd; ten derde moet het gebruik en de bevordering van duurzame vormen van energie op schepen, zoals wind en zon, een feit worden; dringt er bij de Commissie op aan dat zij wetgevingsvoorstellen indient om de broeikasgasemissies in zee effectief te verminderen en roept voorts de Europese Unie op maatregelen van doorslaggevende betekenis te nemen om de maritieme sector in de internationale klimaatovereenkomsten op te nemen;

10.   is verontrust over berichten dat de uitstoot van koolstofdioxide ten gevolge van activiteiten op zee omvangrijker zou zijn dan voorheen werd aangenomen; deze staat momenteel voor 5% van de mondiale uitstoot en neemt naar verwachting in de komende 15 tot 20 jaar toe tot niet minder dan 75% tenzij maatregelen worden genomen om de ontwikkeling te keren; wijst erop dat de uitstoot van broeikasgassen door vissersvaartuigen aanzienlijk is; merkt het gebrek aan vooruitgang binnen de IMO ter zake op ondanks de taak die haar tien jaar geleden in het Protocol van Kyoto is toegewezen;

11.   erkent dat, wil de mariene strategie de 'milieupijler' van het maritiem beleid worden, de uiteenlopende vormen van beleid elkaar volkomen dienen aan te vullen om te waarborgen dat de EU-aanpak consequent is; beseft dat de opslag van koolstofdioxide in geologische structuren onder de zeebodem deel kan vormen van een pakket maatregelen ter reductie van de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer en verzoekt om het opzetten van een duidelijk wet- en regelgevend kader voor het inzetten van deze technologie;

12.   wijst er met klem op dat bij de planning van projecten, met name stadsontwikkeling, industrielocatie, havens en jachthavens, recreatielocaties, enz. langs de lange kust van de Gemeenschap uitdrukkelijk rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de klimaatverandering en de hiermee verband houdende stijging van de zeespiegel, waaronder het toenemende aantal en de toenemende kracht van stormen en de grotere golfhoogte;

13.   beklemtoont het belang van een geïntegreerde aanpak zoals ICZM om te zorgen dat maatregelen effectief zijn;

De betere Europese scheepvaart met het betere Europese schip

14.   onderstreept dat zeevervoer een onmisbaar bestanddeel is van het wereldwijd economisch systeem, en dat het vervoer van goederen per schip thans voor het milieu een van de minst schadelijke vervoerswijzen is; is niettemin van mening dat scheepvaart aanzienlijke milieuvervuiling teweegbrengt en dat daarom een duurzaam evenwicht tussen milieubescherming en economisch gebruik van de Europese oceanen absoluut noodzakelijk is, waarbij het waarborgen van duurzaamheid de hoogste prioriteit dient te hebben; verzoekt de Commissie om dat evenwicht bij het uitwerken van (toekomstige) voorstellen inzake maritiem en havenbeleid te waarborgen;

15.   benadrukt dat het aanmoedigen van maritiem vervoer als duurzame vervoerswijze de ontwikkeling en uitbreiding van havens en havengebieden noodzakelijk maakt; merkt op dat havens veelal samenvallen met of grenzen aan locaties van Natura 2000 die krachtens de vogel(2)- en habitat(3)richtlijnen worden beschermd, en beklemtoont de noodzaak van een constructieve aanpak en gezamenlijke initiatieven van havenexploitanten en instanties voor natuurbehoud om te komen tot oplossingen die aanvaardbaar zijn voor havenautoriteiten, regelgevende instanties en de bredere maatschappij en die de geest en de doelstellingen van de richtlijnen respecteren, waarbij de havens een centrale rol als mondiale poort kunnen blijven spelen;

16.   is van mening dat Europees maritiem beleid erop gericht dient te zijn de positie van de Europese maritieme bedrijfstakken en gespecialiseerde activiteiten te versterken en elk beleid te vermijden dat ertoe leidt dat men uitwijkt naar vlaggen van derde landen, die de veiligheid en de bescherming van de zeeën in gevaar brengt en een verarming van de Europese economie met zich meebrengt en onderstreept dat de bescherming van het mariene milieu beter kan worden bereikt via een internationale regelgeving die geldt voor alle schepen, ongeacht de vlag waaronder ze varen en de havens waar ze aanlopen;

17.   is van mening dat een innovatieve en concurrerende Europese scheepsbouw van cruciaal belang is voor een duurzame groei overeenkomstig de strategie van Lissabon; onderstreept dat, gezien de toenemende productiecapaciteit elders, de positieve ontwikkelingen van de laatste jaren op de Europese scheepswerven niet tot zelfgenoegzaamheid mogen leiden, en verlangt derhalve verdere inspanningen om de concurrentie te verbeteren en gelijke voorwaarden te waarborgen;

18.   doet een beroep op de Commissie om de Europese scheepswerven, die voortdurend worden blootgesteld staan aan oneerlijke concurrentie van Aziatische scheepsbouwers, te ondersteunen op WTO-niveau;

19.   verwelkomt het werkdocument van de Commissie "LeaderSHIP 2015 Voortgangsverslag" (COM(2007)0220), en wijst in het bijzonder op het success van de nieuwe, alomvattende aanpak van industriebeleid, waarin LeaderSHIP2015 als een van de eerste sectorale initiatieven een pioniersrol vervulde;

20.   benadrukt dat een betere (grensoverschrijdende) coördinatie en samenwerking tussen zeehavens en een meer evenwichtige verdeling van verantwoordelijkheden tussen havens op Europees niveau in aanzienlijke mate kunnen bijdragen tot het vermijden van niet-duurzaam vervoer over land;

21.   beschouwt de voortrekkersrol van de EU met betrekking tot het opleggen van strengere grenswaarden niet als een belemmering, maar als een kans voor de Europese industrie; dringt er in dit verband dan ook bij de lidstaten en de Gemeenschap op aan, het onderzoek naar en de ontwikkeling van efficiënte en schone scheeps- en haventechnieken sterker te stimuleren;

22.   erkent dat de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen vanaf schepen binnen afzienbare tijd omvangrijker zal zijn dan die vanaf het land, verzoekt de Commissie en de lidstaten in het kader van de thematische strategie voor de luchtkwaliteit nogmaals spoedig maatregelen te nemen om de uitstoot door de scheepvaartsector te beperken en verzoekt de Commissie voorstellen te doen om

   een norm voor de uitstoot van NOx te bepalen voor schepen die gebruik maken van havens in de EU,
   de Middellandse Zee en het Noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan aan te wijzen als beheersgebied voor SOx-emissie (SOxECA )overeenkomstig het MARPOL-Verdrag,
   het maximaal toegestane zwavelgehalte in in SOxCA door passagiersschepen gebruikte maritieme brandstoffen te verlagen van 1,5 tot 0,5%,
   belastingmaatregelen in te voeren, zoals belastingen of heffingen op de uitstoot van SO2 en NOx door schepen,
   de invoering te stimuleren van verschillende tarieven voor het gebruik van havens en vaargeulen, die gunstiger zijn voor vaartuigen met een geringe uitstoot van SO2 en NOx,
   het gebruik te bevorderen van vanaf de wal geleverde elektriciteit wanneer schepen in havens liggen,
   te komen tot een EU-richtlijn inzake de kwaliteit van voor de scheepvaart bestemde brandstoffen;

23.   ziet grote mogelijkheden tot vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen en de uitstoot van CO2 in het maritieme vervoer, in het bijzonder door fiscale prikkels om dergelijke brandstoffen te gebruiken en het geven van meer stimulansen aan onderzoek en ontwikkeling en, onder meer door het gebruik van en het verdere onderzoek naar biobrandstoffen, alsmede het gebruik van windenergie voor de aandrijving van schepen te bevorderen; benadrukt evenwel de noodzaak van een bindende ecologische en sociale certificatie van biobrandstoffen om erop toe te zien dat hun afbreekbaarheid, klimaatefficiëntie en CO2-balans onbetwist zijn;

24.   is van mening dat inspanningen met het oog op de preventie en aanpak van door schepen veroorzaakte vervuiling niet beperkt dienen te blijven tot de verontreiniging door olie, maar zich uit dienen te strekken tot alle typen vervuiling, in het bijzonder die welke veroorzaakt worden door gevaarlijke en giftige stoffen; stelt vast dat de rol van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart daarbij van wezenlijk belang is en dat het geleidelijk meer taken zou moeten krijgen, ook al zouden deze altijd aanvullend moeten zijn ten opzichte van de taken welke door de lidstaten bij de preventie en aanpak van vervuiling worden vervuld; is daarom van oordeel dat een passende financiering van de taken die aan het EMSA zijn toevertrouwd dient te worden gewaarborgd;

25.   neemt met instemming kennis van de komst van het CleanSeaNet operationele systeem voor bewaking en opsporing van vervuiling door schepen, waardoor het de kuststaten makkelijker wordt gemaakt om vervuilers in gebieden die onder hun jurisdictie vallen te lokaliseren en te identificeren; dringt bij de lidstaten aan op een spoedige aanpassing van Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 zodat deze ook van toepassing wordt op vervuiling afkomstig van schepen, en op de invoering van straffen voor overtredingen(4);

26.   waardeert de activiteiten van de Commissie op het gebied van scheeps- en zeeveiligheid na de scheepsrampen met de "Erika" en de "Prestige" die vooral zijn gebleken uit de pakketten maatregelen ten behoeve van de maritieme veiligheid;

27.   verzoekt de Raad "Vervoer" nadrukkelijk zich snel te buigen over het "derde pakket wetgeving ten behoeve van de maritieme veiligheid" en samen met het Europees Parlement een besluit te nemen om te voorkomen dat er een gebrek aan geloofwaardigheid ontstaat;

28.   verzoekt de Commissie om in geval van ongelukken of incidenten alle middelen met betrekking tot de burgerlijke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid in te zetten in overstemming met het subsidiariteitsbeginsel, het beginsel van verdeling der bevoegdheden en het internationaal juridisch kader;

29.   herinnert aan zijn resolutie van 21 april 2004 over de verbetering van de veiligheid op zee(5) (Mare-commissie) en verzoekt de Commissie bij verdere maatregelen meer rekening te houden met de menselijke factor;

30.   stelt verontrust vast dat de Oostzee momenteel een van de meest vervuilde zeeën ter wereld is en wijst de Commissie andermaal op zijn vorige verzoek om een aanbeveling op te stellen voor een EU-strategie voor de Oostzee, waarin maatregelen worden voorgesteld ter verbetering van de milieusituatie van de Oostzee, teneinde met name de eutrofiëring van de Oostzee te beperken en de lozing in zee van olie en andere giftige en schadelijke stoffen te voorkomen; wijst er nogmaals op dat bestaande samenwerkingsinstrumenten zoals INTERREG-programma's ten volle moeten worden ingezet bij de tenuitvoerlegging van interregionale projecten ter verbetering van de situatie van de Oostzee;

31.   verlangt voor ecologisch gevoelige en uit navigatieoogpunt moeilijke maritieme gebieden in de Oostzee, met name voor de Kadet vaargeul, het Sagerrak/Kattegatt, de Grote Belt en de Sont, de invoering van speciale zones, die niet meer door zeeschepen, vooral olietankers, zonder loods mogen worden bevaren, en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de aanzet te geven dat de nodige stappen door de bevoegde internationale instanties, met name de IMO, worden genomen;

32.   herinnert de Commissie aan zijn eis om zo spoedig mogelijk een voorstel voor te leggen aan het Parlement en de Raad, om ervoor te zorgen dat bunkerolie die gebruikt wordt als brandstof in nieuwe schepen in veilige dubbelwandige tanks wordt opgeslagen, omdat vracht- of containerschepen vaak zware stookolie als brandstof hebben, waarvan de hoeveelheid vaak veel groter kan zijn dan de vracht van kleine olietankers; vooraleer een dergelijk voorstel voor te leggen, dient de Commissie eerst na te gaan of de bestaande IMO-regels, zoals vastgelegd in resolutie MEPC.141(54) al dan niet voldoende zijn om het veilig vervoer van bunkerolie die als brandstof gebruikt wordt te garanderen;

33.   verzoekt de Commissie om een verscherpte waakzaamheid waar het gaat om de toepassing van de regelgeving inzake het verplicht gebruik van dubbelwandige casco's;

34.   verlangt dat alle schepen die Europese havens aandoen aan de hoogste veiligheidsnormen voldoen en pleit in dit verband voor een voortrekkersrol voor Europa; is zich bewust van het feit dat deze eisen niet kunnen worden uitgebreid tot alle schepen in de 2000-mijlszone;

35.   is bezorgd over het feit dat steeds minder goed opgeleide jonge Europeanen als officieren en manschappen op Europese schepen werken, waardoor gevreesd moet worden voor een enorme brain drain; is van mening dat betere arbeidsvoorwaarden, conform de bepalingen zoals neergelegd door de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de IMO, ertoe kunnen bijdragen dat meer Europeanen voor een carrière op zee worden gewonnen;

36.   spoort de lidstaten en de actoren in de maritieme sector aan om de loopbaanplanning en de mogelijkheden voor een opleiding gedurende het hele leven in de maritieme sector te herzien, om ten eerste het mogelijk te maken de verworven competenties en ervaring in praktijk te brengen, en ten tweede systemen te introduceren waardoor het mogelijk wordt over te stappen tussen werk aan zee of op de wal, zodat de vakkennis bewaard blijft en de loopbaanperspectieven aantrekkelijker worden;

37.  37 zegt zijn steun toe aan de lopende onderhandelingen met het oog op het sluiten van een overeenkomst tussen de sociale partners in de Europese Unie inzake de uitvoering van het ILO-verdrag van 2006 betreffende maritieme arbeidsnormen met inachtneming van de daarin verankerde "niet-verlagingsclausule"; pleit ervoor dat de lidstaten er zich in het kader van het toekomstig maritiem beleid van de Unie toe verbinden dit verdrag te ratificeren en uit te voeren; verzoekt de Commissie alle denkbare relaties in te schakelen om ervoor te zorgen dat de goedkeuring van het ILO-verdrag over de arbeid in de visserijsector, die in 2005 gestrand is, in 2007 met succes kan worden bekroond;

38.   is van mening dat, zoals voorgesteld in bovengenoemd Groenboek, de uitsluiting van zeevarenden van sociale richtlijnen door de sociale partners dient te worden herzien;

39.  39 blijft op het standpunt staan dat vissers en zeelieden op tal van vlakken buiten de Europese sociale wetgeving vallen (bijvoorbeeld Richtlijn 98/59/EG(6) inzake collectief ontslag, Richtlijn 2001/23/EG(7) betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, Richtlijn 2002/14/EG(8) betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers en Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten)(9); en verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met de sociale partners deze uitzonderingsregelingen onder de loep te nemen;

40.   verzoekt lidstaten en reders om voor de opleiding van goede zeelieden en officieren een partnerschap aan te gaan, zoals in Denemarken reeds met succes wordt gedaan, en door hun opleidings- en trainingsbeleid de kennis van en het enthousiasme voor het maritieme erfgoed te vergroten en extra prikkels te geven om te kiezen voor activiteiten en beroepen die met de zee samenhangen; verlangt dat de Commissie de nodige voorwaarden schept om deze partnerschappen financieel en met advies te steunen;

41.   verlangt de invoering van een Europees kwaliteitsmerk voor schepen, conform het classificatieschema van de witte lijst van de IMO, dat voldoet aan de nieuwste veiligheids- en sociale normen, waardoor deze schepen een prioritaire behandeling in het kader van de havenstaatcontrole krijgen;

42.   wijst op de schaarste van deskundige en goed opgeleide beroepsmensen in de sector; stelt voor speciale opleidingscursussen te ontwikkelen voor schippers en bemanningen van vissersvaartuigen, zodat zij een basiskennis verwerven van de takken van wetenschap die voor hun sector van belang zijn, waaronder inzicht in het belang van milieuzorg en -duurzaamheid ter ondersteuning van de progressieve ontwikkeling van een ecosysteemgerichte aanpak van succesvol visserijbeheer;

43.   dringt er bij de Commissie op aan beroepsomscholingsprogramma's voor vissers te creëren, waarbij ze worden aangemoedigd om zich te concentreren op nieuwe praktijken die de benutting van de kennis inzake werken op zee bevorderen; wijst de aquacultuur op volle zee en ecotoerisme aan als mogelijke doelgroepen;

44.   wijst op het belang van verbetering van het imago van de visserijsector, die momenteel laag in aanzien staat; is van mening dat een betere bescherming van de gezondheids- en veiligheidsvoorwaarden aan boord van vissersvaartuigen en een betere salariëring en betere arbeidsvoorwaarden voor bemanningen alleen kunnen worden bewerkstelligd als de sector duurzaam en winstgevend kan opereren, en dat er meer middelen moeten worden besteed aan onderzoek en opleiding ter verbetering van kennis en vaardigheden;

45.   merkt op dat de totstandbrenging van voorwaarden die de hygiëne, de veiligheid en het comfort van de werknemers in de visserijsector garanderen, zowel voor de vissers zelf als voor de werknemers in de toeleverende en afnemende sectoren, een hoofddoelstelling is van een beleid voor de zeeën en oceanen;

46.   is van mening dat het denkbeeld van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in verband met het behoud van het mariene milieu van beperkte waarde is vergeleken met wetgeving, en dat een adequate wetgevende basis het Gemeenschapsprogramma voor milieubehoud daarom ook in de toekomst moet blijven onderbouwen en dat het kan worden versterkt door vrijwillige maatregelen van bedrijven die willen laten zien dat zij verantwoord te werk gaan;

47.   veroordeelt de voorwaarden waaronder thans schepen in de ontwikkelingswereld worden gesloopt, en dringt er bij de Commissie op aan voorstellen te ontwikkelen om de werkomstandigheden in de werven waar de betrokken schepen worden ontmanteld, te verbeteren en alle mogelijkheden na te gaan welke het Hof van Justitie op strafrechtelijk gebied biedt, waarbij, zoals ook in andere branches, het beginsel "de vervuiler betaalt" moet worden toegepast; spreekt zijn voldoening uit over de publicatie van het Groenboek betreffende een veiligere ontmanteling van schepen (COM(2007)0269); verzoekt de Commissie in dit verband een voorstel voor een "Groen paspoort" te ontwikkelen, dat bij de scheepspapieren moet worden bewaard en waarin alle giftige stoffen die bij de constructie van een schip zijn gebruikt zijn vermeld en is van mening dat de Unie moet streven naar harmonisatie van de internationale normen op dit gebied; is van mening dat de Unie het probleem van de recycling van schepen dient aan te pakken door te komen tot een bindende internationale overeenkomst – voorzien voor 2008 of 2009 – en zich vooralsnog aan de richtlijnen van de IMO dient te houden;

48.   is van mening dat de sectoren van de scheepswerven en de uitrusting van zeeschepen in de Unie erin zijn geslaagd concurrerend te blijven door te investeren in innovatieve producten en processen en door op kennis gebaseerde nichemarkten te ontwikkelen; is van mening dat een Europese maritieme strategie omstandigheden moet creëren die ertoe leiden dat de leidende positie van de Unie op deze markten wordt behouden, daarbij bijvoorbeeld een stimulans gevend aan de ontwikkeling van mechanismen voor de overdracht van maritieme technologie;

49.   spoort de lidstaten aan maximaal te profiteren van de communautaire richtlijnen inzake overheidssteun met betrekking tot de kosten van arbeid en belastingen, met nadruk ophet tonnage belastingsysteem; is van mening dat het LeaderSHIP 2015 voortgangsrapport positieve gevolgen heeft gehad en dat de maritieme sector in aanmerking moet blijven komen voor overheidssteun ter bevordering van innovatie;

50.   dringt erop aan het overladen van olie of andere toxische stoffen via zee voortaan te beperken tot zorgvuldig afgebakende zones die worden bewaakt, zodat in geval van lozing gemakkelijker kan worden vastgesteld wie voor het lozen van vervuilende stoffen in zee verantwoordelijk is; stelt vast dat de scheepvaart door de introductie in zeeën en oceanen van uitheemse soorten via geloosd ballastwater en het gebruik van chemische stoffen in aangroeiwerende verf die de hormoonhuishouding van vissen verstoort bijdraagt aan de mariene vervuiling en potentieel ook aan de verstoring van het ecosysteem; benadrukt dat ook olievlekken een ernstige bedreiging vormen voor het mariene milieu;

51.   verzoekt om opleiding en informatie door het bijeenbrengen, analyseren en verspreiden van goede praktijken, technieken, middelen om het legen van tanks te volgen en innovaties om vervuiling door olie en schadelijke en gevaarlijke stoffen te bestrijden, en ook om de ontwikkeling van technische oplossingen, met gebruikmaking van inspectie en satellietbewaking, om al dan niet opzettelijke lozingen te volgen;

Het beter Europees kustbeleid met betere Europese havens

52.   benadrukt het belang van de bijdrage die territoriale samenwerking en netwerken van kustregio's kunnen leveren aan een holistisch maritiem beleid door middel van de bevordering van gezamenlijke strategieën ter verbetering van het concurrentievermogen van de kustgebieden; acht het bijgevolg voor het welslagen van een Europees maritiem beleid absoluut noodzakelijk de regionale en lokale actoren (stakeholder) te betrekken en is ingenomen met de steeds nauwere samenwerking tussen en vervlechting van de Europese kustregio's;

53.   acht met name speciale inspanningen van de Commissie, de lidstaten en de regio's voor een groter maritiem bewustzijn noodzakelijk; is van mening dat daartoe bijvoorbeeld onderscheidingen voor voorbeeldige toerismeprojecten, milieuvriendelijke scheepvaart of bijzondere bijdragen aan de maritieme opleiding behoren; stelt daarom voor prijzen toe te kennen aan voorbeeldige maritieme regio's en zo de beste praktijk te bevorderen; onderstreept het belang van het voorstel, dat door de Commissie moet worden gesteund, tot instelling van een jaarlijks te vieren Europese maritieme dag; benadrukt dat door universiteiten met steun van de Commissie pilot studies "maritieme pedagogiek" zouden moeten worden aangeboden;

54.   stelt met nadruk dat het voor de ontwikkeling van eilanden en kustgebieden van het allergrootste belang is dat er kwantitatieve grenzen worden gesteld aan de uitstoot van fosfor en stikstof in de Oostzee, omdat een goede toestand van deze zee voor het toerisme en aanverwante sectoren van fundamenteel belang is; benadrukt dat er behoefte is aan een duidelijk, eenvoudig te begrijpen geheel van regels en een handboek waarin duidelijk uitleg wordt gegeven van de stimuleringsmaatregelen en hun consequenties;

55.   beveelt de regio's en de lidstaten aan de instrumenten van het cohesiebeleid te gebruiken om het maritiem beleid en het kustbeleid beter op elkaar af te stemmen, het ondernemerschap en de oprichting van kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen teneinde zo het probleem van de seizoensgebonden werkgelegenheid in deze gebieden te overwinnen; roept er met name toe op een netwerk van vooraanstaande maritieme regio's te creëren in het kader van de doelstelling inzake Europese territoriale samenwerking;

56.   acht het van groot belang dat er een vroegtijdig waarschuwingssystemen komen langs de kusten van de Atlantische Oceaan die mogelijk door een tsunami kunnen worden getroffen;

57.   benadrukt het fundamentele belang van de havens en hun rol als sluis voor de afwikkeling van de internationale handel, als economische aanjagers en werkverschaffers voor de kustregio's en als overslagplaatsen voor de visserij en als punten die voor veiligheidscontrole van cruciaal belang zijn;

58.   verzoekt de lidstaten en de Commissie, met het oog op de luchtvervuiling in vele havensteden en regio's, de stimulansen voor het gebruik van energievoorziening vanaf het land voor in de haven aangemeerde schepen duidelijk te verbeteren wanneer dit kosteneffectief is en voor het milieu voordelen met zich meebrengt; verlangt derhalve een herziening van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit(10) om de lidstaten die profiteren van de mogelijkheid van fiscale vrijstelling voor bunkerolie zoals bepaald in artikel 14 van deze richtlijn, te verplichten in dezelfde mate ook de stroom vanaf het land van belasting vrij te stellen;

59.   verlangt een herziening van Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 inzake havenontvangstinstallaties voor scheepsafval en opslag(11), zodat alle schepen die de havens van een lidstaat aandoen, worden verplicht hun vaste en vloeibare afvalstoffen voor 100% te verwijderen;

60.   ziet toekomstige knelpunten voor het goederenvervoer minder in de opnamecapaciteiten van de havens maar veeleer in de koppeling van de havens aan de Europese vervoersnetwerken over land; vindt een optimale aansluiting aan het achterland van de Europese havens essentieel voor een optimaal gebruik van de beschikbare mogelijkheden van het maritiem vervoer en verlangt daarom, waar nodig, deze uit te breiden en daarbij vooral gebruik te maken van de milieuvriendelijkere vervoersmiddelen trein en binnenschip;

61.   is van mening dat een nieuwe Europese maritieme strategie, gezien het grote belang van zeevervoer zowel binnen de interne markt als tussen de Unie en haar de handelspartners, een havenstrategie moet omvatten die de havens in staat stelt om zich te ontwikkelen conform de ontwikkelingen en de vraag op de markt en met inachtname van de relevante wetgeving, met het doel een gunstig klimaat te scheppen voor investeringen teneinde een havencapaciteit mogelijk te maken welke voldoende is om de groeiende stromen zeevracht af te handelen; verlangt dat een dergelijke strategie wordt uitgewerkt in samenhang met het thans gaande zijnde debat over een Europees havenbeleid, zodat dubbel werk wordt voorkomen;

62.   merkt op dat Europa een populaire regio is voor jachttoerisme, de cruisevaart en het onderwatertoerisme; moedigt de maritieme gebieden aan te investeren in hun jachthaveninfrastructuur en andere toeristische infrastructuur, teneinde te profiteren van deze groeiende markt, maar daarbij te zorgen voor de bescherming van habitats, planten- en diersoorten en mariene ecosystemen in het algemeen; spoort de Commissie aan geharmoniseerde normen te helpen vaststellen voor faciliteiten en technische uitrusting, teneinde in de hele Unie een hoog dienstenniveau te verzekeren;

63.   is voorstander van de creatie van meer maritieme clusters, waarbij gebruik gemaakt wordt van de positieve ervaringen en de goede praktijken die reeds op dit gebied bestaan en is van mening dat deze voorbeelden dienen te worden nagevolgd en bevorderd; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen ter versterking van het economische concurrentievermogen van kustgebieden door het aanmoedigen van zowel onderzoek, de oprichting van topcentra op het gebied van mariene wetenschap, technologische ontwikkeling en innovatie, als samenwerkingsverbanden tussen bedrijven (netwerken, clusters, publieke partners) en de verschaffing van betere ondersteuningsdiensten met het doel de afhankelijkheid van die gebieden van een zeer beperkt aantal (traditionele) economische activiteiten te verkleinen;

64.   bevestigt andermaal zijn standpunt van 14 november 2006 over de Richtlijn mariene strategie(12) met name voor wat betreft de verboden van en/of de criteria voor stelselmatige/opzettelijke lozing van vaste stoffen, vloeistoffen of gassen in de waterzuil, of zeebodem/ondergrond; is voorts van mening dat de opslag van koolstofdioxide in de zeebodem en ondergrond afhankelijk moet zijn van toestemming overeenkomstig de internationale wetgeving, een voorafgaande milieueffectrapportage overeenkomstig Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten(13) en relevante internationale overeenkomsten, alsook van periodiek toezicht en controle;

65.   is er dan ook van overtuigd dat duurzame reserves in het mariene milieu duurzaam kunnen en moeten worden gebruikt zodat de exploitatie ervan en de daaruit voortkomende economische voordelen op lange termijn behouden kunnen blijven; benadrukt dat het daarom nodig is dat de diverse betrokken beleidsmaatregelen worden aangepast aan de eisen van een gezond marien milieu; dringt in dit verband eveneens aan op intensiever gebruik van op het land en op zee opgewekte windenergie, teneinde de mogelijkheden daarvan voor het werkgelegenheids- en economisch beleid duurzaam te gebruiken;

66.   wijst er echter met klem op dat één van de kerndoelen van het beheer van de kustgebieden het behoud van het mariene milieu dient te zijn en niet het symbolisch aanwijzen van een paar beschermingsgebieden, met name gelet op Aanbeveling 2002/413/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa(14);

67.   is het in dit verband met de Commissie eens dat er wat betreft bevolkingsdichtheid en industrieactiviteit een natuurlijke grens is aan de menselijke activiteit die kustgebieden kunnen verdragen zonder dat het milieu ernstig en wellicht onomkeerbaar wordt aangetast; steunt derhalve het standpunt van de Commissie dat er een algemeen onderzoek nodig is om deze grenzen beter te kunnen bepalen en dienovereenkomstige prognoses en plannen op te stellen;

68.   merkt op dat het driedimensionaal in kaart brengen van de zeebodem van zeer grote waarde zal blijken te zijn, niet alleen voor de visserij-industrie maar ook voor de energiesector, voor milieubeschermers en zelfs voor het defensieapparaat; is van mening dat het duidelijk is dat dergelijke kaarten van grote commerciële betekenis zijn en dat zij dus wellicht zelfs aan de financiering van dergelijke activiteiten kunnen helpen bijdragen; wanneer de hele mariene sector betere toegang krijgt tot de beschikbare gegevens, kunnen er wellicht ook betere weersprognoses worden opgemaakt, en komt er meer informatie beschikbaar omtrent verwachte golfhoogtes en over diverse andere aspecten, hetgeen ten goede zou komen aan de veiligheid en andere ontwikkelingen;

69.   roept op tot de ontwikkeling van alle nodige maatregelen ter voorkoming en beheersing van het risico op schade aan kustgebieden als gevolg van natuurrampen zoals overstromingen, erosie, stormen en vloedgolven; benadrukt verder dat er communautaire maatregelen moeten worden genomen om gevaren voor Europese kustecosystemen die worden veroorzaakt door uiteenlopende menselijke activiteiten het hoofd te kunnen bieden;

70.   is van mening dat de bouw van zeeweringen ter bescherming tegen de stijgende zeespiegel kan leiden tot de teloorgang van habitats, terwijl de stijging van de zeespiegel zelf al leidt tot "inklemming" van kwelders en slikwadden en erosie van zandduinen, die alle fungeren als waardevolle habitats voor flora en fauna; dringt aan op een langetermijnstrategie tot behoud van kustweringen, ter bescherming tegen de stijgende zeespiegel en om de teloorgang van habitats tot een minimum te beperken;

71.   steunt de ontwikkeling van nieuwe netwerken voor de implementatie van projecten en activiteiten in de vorm van partnerschappen tussen de particuliere sector, non-gouvernementele organisaties (NGO's), lokale overheden en regio's, met het oog op het ontwikkelen van meer dynamiek, vernieuwingen en efficiëntie, alsmede het verbeteren van de kwaliteit van leven in de kustgebieden;

72.   beklemtoont dat de aantrekkingskracht van kustregio's niet alleen als gebieden om zich te ontspannen, maar ook als gebieden om in te wonen, te werken en te investeren, moet worden vergroot door de bereikbaarheid en de interne vervoersinfrastructuur te verbeteren; verzoekt verder om de invoering van maatregelen ter verbetering van diensten van algemeen belang (gezondheidszorg, onderwijs, water en energie, informatie, communicatietechnologieën (ICT), postdiensten, afvalwater- en afvalverwerking), daarbij rekening houdend met seizoensgebonden demografische veranderingen;

73.   verzoekt de lidstaten, met het oog op het significante aandeel van de maritieme vervuiling vanaf het land in de totale vervuiling van de Europese zeeën, met klem alle vigerende en toekomstige Europese wetten terzake spoedig om te zetten; dringt er daarnaast bij de Commissie op aan een actieplan voor de vermindering van deze vervuiling in te dienen; is van mening dat daarbij ook de financiële steun voor projecten ter beperking van vervuiling in derde landen van belang is, omdat in deze landen het niveau van de filter- en zuiveringssystemen vaak ver achterblijven bij de Europese normen en dat daarom financiële investeringen een groter effect kunnen hebben;

74.   stelt vast dat de verontreiniging van het mariene milieu meestal afkomstig is van het vasteland, bij voorbeeld maar niet uitsluitend: afvoer van landbouwactiviteiten en uitstoot door de industrie, die met name vernietigende gevolgen hebben voor ingesloten en halfopen zeeën; wijst erop dat de EU bijzondere aandacht moet schenken aan deze gebieden en maatregelen moet nemen om verdere vervuiling te beperken en te voorkomen; is eveneens van mening dat de nieuwe Technologie voor wereldwijd toezicht ten behoeve van milieu en veiligheid (GMES) met succes voor dat doel kan worden gebruikt;

75.   is, gezien het feit dat de maritieme sector een van de weinige gebieden is waar het beginsel dat de vervuiler betaalt niet van toepassing is, van mening dat bedrijven die afvalwater lozen, bedrijven die betrokken zijn bij de zand- en grindwinning, op zee actieve energiebedrijven en alle andere bedrijven die, hoewel op het land gelegen, als een bron van verontreiniging van het mariene milieu kunnen worden beschouwd, zouden moeten bijdragen in een EU-fonds dat zich richt op de instandhouding van de mariene flora en fauna, waaronder het herstel van de visbestanden, en dat de Commissie grotere inspanningen moet doen voor een meer uniforme en effectieve toepassing van het principe dat de vervuiler betaalt;

76.   roept de Commissie op tot maatregelen ter beperking van het gebruik van (tot mariene vervuiling leidende) verontreinigende stoffen die het gevolg zijn van afstroming uit landbouwgebieden, lozing van riool- of industrieel afvalwater en van vuilnis die vaak de vorm van plastic afval heeft en, waarin zeezoogdieren, schildpadden en vogels kunnen verstikken; dit soort milieuverontreiniging vormt een steeds grotere bedreiging, die ernstige gevolgen heeft voor de visserijsector en voor het toerisme en ook de kwaliteit en de gezondheid van de visserijproducten voor menselijke consumptie aantast; verzoekt de Commissie met betrekking tot de zeescheepvaart, de lidstaten aan te sporen tot de tenuitvoerlegging van bijlage V bij het IMO MARPOL-Verdrag, die het dumpen in zee van plastic afval en as van de verbranding van plastic verbiedt; verzoekt de Commissie om Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen te amenderen om de geschiktheid en beschikbaarheid van deze voorzieningen in de EU te verbeteren en uiteindelijk de afvaldumping in de zee te verminderen;

77.   verlangt dat de Europese Unie in het kader van het internationaal maritiem beleid en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en van de Overeenkomst van 28 juli 1994 inzake de toepassing daarvan(15), en met name voor het verbeteren van de internationale regelingen ten aanzien van de veiligheid van de zeescheepvaart, het voorkomen van vervuiling van de zee en de bescherming en het behoud van het mariene milieu; verbetert; verlangt bovendien dat de EU-autoriteiten in het bijzonder bevorderen dat de lidstaten effectief gebruik maken van de bindende arbitrage door het Internationaal Hof voor het Recht van de Zee, dat op grond van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee in 1996 werd opgericht en is gevestigd in Hamburg, aangezien de lidstaten geschillenbeslechting door het Internationaal Hof voor het Recht van de Zee tot nu toe helaas uit de weg gaan;

78.   moedigt de Commissie aan om in de maritieme regio's onder andere specifiek wetenschappelijk milieukundig en socio-economisch statistisch onderzoek te doen, zodat de effecten van de ontwikkeling van economische activiteiten en van sport en recreatie in deze gebieden kunnen worden gecontroleerd en beheerd;

79.   is bezorgd over het gebrek aan goed opgeleide arbeidskrachten in belangrijke maritieme bedrijfstakken op het land; is van mening dat gezamenlijke werkgelegenheidsoffensieven van de lidstaten met de betrokken ondernemingen zouden kunnen bijdragen aan een verzachting van het probleem;

80.   roept de Commissie en de lidstaten op om alle partijen in alle stadia van verbetering van het Europese maritieme beleid te maken hebben, bij zowel de toepassing en handhaving van bestaande wetgeving als in het ontwerpen van nieuwe voorstellen te betrekken;

Duurzaam kusttoerisme

81.   benadrukt dat toerisme, indien het verstandig wordt ontwikkeld, een duurzame bron van inkomsten vormt voor lokale economieën, die bovendien zorgt voor de bescherming en verbetering van het milieu en de promotie en het behoud van culturele, historische en natuurlijke kenmerken, ambachten en duurzaam maritiem toerisme; roept daarom in het bijzonder op tot investeringen in toeristische infrastructuur voor activiteiten als zeilen, duiken en cruises, en de bescherming en promotie van archeologische vondsten;

82.   beklemtoont dat voor toeristisch beleid het subsidiariteitsbeginsel van toepassing is; onderstreept de noodzaak om nationale plannen die op ervaring en beste praktijken zijn gebaseerd, te respecteren;

83.   onderstreept dat het ontbreken van bruikbare en vergelijkbare gegevens een van de kernproblemen is bij het verzamelen van betrouwbare informatie over de werkgelegenheid in de kusttoerisme-industrie;

84.   voegt daaraan toe dat een schoon milieu en een goede lucht- en waterkwaliteit van cruciaal belang zijn voor het voortbestaan van de sector en dat daarom bij alle toekomstige Europese toerismeprojecten dient te worden nagegaan in hoeverre ze ecologisch verantwoord en duurzaam zijn;

85.   stelt vast dat Europa een geliefde bestemming is voor cruises, onderstreept dat het dienstenaanbod op zodanige wijze dient te worden georganiseerd dat vrije concurrentie wordt gewaarborgd en dat tevens aan de behoefte van deze bedrijfstak aan betere infrastructuren moet worden tegemoetgekomen;

86.   is van mening dat de traditionele seizoensgebonden bedrijvigheid zou moeten worden uitgebreid tot een programma voor het hele jaar; onderstreept dat de sector zou moeten durven kiezen voor duurzame toeristische activiteiten voor het hele jaar; is van mening dat uitbreiding van het seizoen werkgelegenheid en economisch profijt kan opleveren; benadrukt dat toeristische concepten die vanuit het oogpunt van duurzaamheid en milieueducatie voorbeelden zijn van "best practices" een grote invloed kunnen hebben op het concept toerisme; wijst erop dat de hoofddoelstelling erin bestaat dat zowel de sector als het milieu in de kustregio profiteren van een uitbreiding van de periode voor seizoensgebonden bedrijvigheid;

87.   is van mening dat in de Europese Agenda 21 voor de duurzaamheid van het Europese toerisme rekening moet worden gehouden met het specifieke karakter van het kusttoerisme en eilandtoerisme en dat daarin nuttige initiatieven moeten worden gepresenteerd en alle goede praktijken worden vermeld die effectief zijn bij de bestrijding van het seizoensgebonden karakter van het toerisme, bijvoorbeeld door ontwikkeling van het seniorentoerisme;

88.   dringt er bij de Commissie op aan om op basis van een geïntegreerde beleidsaanpak een voorstel te ontwikkelen voor een Europese strategie voor duurzaam maritiem toerisme;

Duurzaam maritiem milieu

89.   verwijst andermaal naar zijn resolutie van 14 november 2006 over een thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu(16) en herhaalt met name dat

   de EU vooral moet streven naar duurzaam gebruik van de zeeën en behoud van de mariene ecosystemen, daaronder begrepen een krachtig EU-beleid inzake behoud van de zee, voorkoming van verder verlies van biologische verscheidenheid en achteruitgang van het mariene milieu,
   een gezamenlijke, voor de hele EU geldende definitie van goede milieustatus moet worden opgenomen,
   dat het Europees Milieuagentschap het mariene milieu regelmatig moet beoordelen, hetgeen een verbetering vergt van de verzameling, verslaglegging en uitwisseling van nationale gegevens,
   het belang moet worden erkend van voorafgaand overleg, coördinatie en samenwerking met buurlanden bij de goedkeuring en tenuitvoerlegging van de toekomstige richtlijn mariene strategie;

90.   erkent dat een gezond marien milieu de grondslag vormt voor de duurzame ontwikkeling van de scheepvaartsector in de EU en wijst er andermaal op dat de EU zich heeft verplicht tot verwerking van de milieudimensie in alle aspecten van het Gemeenschapsbeleid;

91.   wijst er met nadruk op dat een schoon marien milieu, met voldoende biologische verscheidenheid om het naar behoren functioneren van de samenstellende ecosystemen te waarborgen, voor Europa van levensbelang is; wijst er voorts op dat vanwege de intrinsieke waarde van zeegebieden de voordelen van een goede status van het mariene milieu in de EU veel verder gaan dan het mogelijke economische gewin van uitbating van de diverse bestanddelen van de zeeën, kustwateren en rivierbekkens en dat het mariene milieu in de EU derhalve behouden en in veel gevallen hersteld moet worden;

92.   wijst andermaal op het beginsel dat ten grondslag ligt aan de ecosysteembenadering van het beheer van menselijke activiteiten als een van de centrale elementen van de thematische strategie voor het mariene milieu; dringt erop aan dit beginsel eveneens met betrekking tot het maritieme beleid toe te passen;

93.   kan er niet sterk genoeg op wijzen dat de normen die worden gebruikt voor een bevredigende milieusituatie voldoende strikt moeten zijn, daar deze kwaliteitsdoelen de actieprogramma's waarschijnlijk langdurig zullen bepalen;

94.   is eveneens van mening dat snel maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit moeten worden vastgesteld en is dan ook verontrust over de duur van het tijdschema dat in het voorstel voor een richtlijn inzake een mariene strategie wordt voorgesteld;

95.   dringt er met klem op aan de totstandbrenging van een net van beschermde zeegebieden te versnellen;

96.   is ervan overtuigd dat een schoon marien milieu van doorslaggevende betekenis is voor in zee levende soorten - zowel voor de handel bestemde vis als andere soorten die niet commercieel worden geëxploiteerd - en dat herstel van uitgeputte bestanden afhankelijk is van beperking van de vervuiling van de zee en van de visserijactiviteiten; is van mening dat vervuilende elementen in zee moeten worden beperkt om te waarborgen dat in de EU gebruikt vismeel niet verontreinigd is;

97.   wijst op de soms rampzalige gevolgen die exotische organismen hebben voor het ecosysteem in de zee en erkent dat vreemde soorten die het systeem binnendringen een zeer belangrijke bedreiging vormen voor de biologische verscheidenheid in de zee; verzoekt de Commissie dringend maatregelen te nemen om het overbrengen van organismen in ballastwater te voorkomen en doelmatige controle in te voeren op het lozen van ballastwater in EU-wateren;

98.   is van mening dat het concept "clustering" gunstige gevolgen kan hebben voor het mariene milieu, als behoud van habitats, beheersing van vervuiling en andere milieutechnologieën vanaf de planningsfase worden opgenomen in ontwerp en de tenuitvoerlegging van clusters;

99.   spreekt er zijn waardering voor uit dat de Commissie erkent dat een algemeen stelsel van ruimtelijke ordening noodzakelijk is om een stabiel regelgevingsklimaat en een wettelijk bindende grondslag voor besluitvorming te waarborgen; acht het een wezenlijk criterium voor doelmatige op het ecosysteem gebaseerde ruimtelijke ordening dat activiteiten zodanig worden opgezet dat de gevolgen van voor het milieu schadelijke activiteiten voor ecologisch gevoelige gebieden worden verminderd en tegelijkertijd grondstoffen in alle andere sectoren op milieutechnisch duurzame wijze worden gebruikt; dringt in dit verband aan op gebruik van het instrument van de strategische milieubeoordeling krachtens Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's(17); beklemtoont dat elk systeem van mariene ruimtelijke ordening op EU-niveau een toegevoegde waarde moet hebben voor nationale systemen en plannen, voor zover die bestaan, gebaseerd moet zijn op het niveau van mariene regio's en subregio's als voorgesteld in de Richtlijn mariene strategie en een instrument moet zijn ter bevordering van de toepassing van een ecosysteemgerichte benadering van het beheer van het mariene milieu en de doelen die krachtens de Richtlijn mariene strategie worden gesteld ten aanzien van een goede milieutoestand;

100.   stelt vast dat de verwezenlijking van een bevredigende milieustatus eveneens vereist dat buiten ecologisch gevoelige gebieden verrichte menselijke activiteiten strikt aan regels gebonden zijn, zodat eventuele ongunstige gevolgen voor het mariene milieu tot een minimum beperkt blijven;

Geïntegreerd visserijbeleid

101.   is van mening dat ook de visserij moet bijdragen aan het behoud van levensvatbare kustgemeenschappen; onderstreept dat dit kan worden verwezenlijkt door de visserij zowel voor kustvissers en kleine vissers als voor hengelaars open te stellen en dat dergelijke visserijactiviteiten het toerisme bevorderen, ons rijke erfgoed aan kustlandschappen beschermen en bijdragen aan de interne samenhang van onze kustgemeenschappen;

102.   stelt met bezorgdheid vast dat de sector als gevolg van de bijkomende beperkingen die kunnen voortvloeien uit het Natura 2000-netwerk en andere beschermde mariene gebieden weliswaar bereid is een ecosysteemgerichte aanpak van het visserijbeheer te ontwikkelen, maar dat de onbeperkte toegang tot en de uitoefening van visserijactiviteiten in die gebieden wellicht zullen worden bemoeilijkt; stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling van visserijactiviteiten waardoor de beschermingsdoelstellingen niet in gevaar komen, binnen de beschermde mariene gebieden zouden moeten worden toegestaan; stelt zich tevens op het standpunt dat er wat betreft de visserijactiviteiten die de beschermingsdoelstellingen van de beschermde mariene gebieden schaden of zouden kunnen schaden, grotere inspanningen moeten worden gedaan, onder andere door onderzoek en ontwikkeling, om de visserijmethodes milieuvriendelijker te maken, zodat de toegang tot deze gebieden vergemakkelijkt kan worden wanneer dit verantwoord is;

103.   merkt evenwel op dat de visserij in de toekomst overeenkomstig de voorzorgsaanpak zal moeten worden beperkt om de instandhouding van gezonde ecosystemen te waarborgen en om zeldzame, kwetsbare en waardevolle soorten en habitats te beschermen, en dat dit onvermijdelijk in een strengere milieubescherming zal resulteren dan voorheen, waarbij moet worden gedacht aan de instelling van een netwerk van beschermde mariene gebieden overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid en aan een systeem van geïntegreerd beheer van kustgebieden, om te zorgen dat er een halt wordt toegeroepen aan de zinloze aantasting van habitats en de sterke achteruitgang van de biodiversiteit;

104.   verzoekt de Commissie om naar behoren rekening te houden met eerder succesvol visserijbeheer door plaatselijke en regionale overheden, zodat deze ervaringen kunnen worden gebruikt als model voor andere gebieden, inzonderheid de ervaringen die geïntegreerd en duurzaam zeebeheer omvatten, door een verbod op niet-selectieve vistuigen, afstemming van de grootte van de vissersvloten op de beschikbare bestanden, kustplanning, regulering van toeristische activiteiten zoals walvisexcursies, opstellen van beheerplannen voor sites van het Natura 2000-netwerk en uitroeping tot beschermde gebieden;

105.   onderstreept dat de waardevolle adviesrol van de regionale adviesraden moet worden erkend en de regionale adviesraden moeten geconsulteerd worden inzake marien beheer;

106.   steunt het engagement dat de EU is aangegaan op de Wereldmilieutop in 2002 in Johannesburg en heeft herhaald in de recente mededeling van de Commissie "verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst" (COM(2006)0360) om de vispopulaties waar mogelijk tegen 2015 te herstellen tot niveaus die een maximale duurzame opbrengst kunnen produceren; is van mening dat dit het best gebeurt door geen gebruik te maken van willekeurige referentiepunten die gebaseerd zijn op eenvoudige wiskundige modellen; is van mening dat een alternatieve interpretatie van maximale duurzame opbrengst, waarbij gebruik gemaakt wordt van een concept als het maximaliseren van de gecumuleerde vangsten over een vaste tijdsperiode (eventueel een decennium), een realistische en haalbare manier kan zijn om de toestand van de visserij in de EU te verbeteren;

107.   is van mening dat een belangrijke manier om het overboord zetten te beperken, erin bestaat de selectiviteit te verbeteren door de vistuigen en vistechnieken aan te passen; beseft dat de samenwerking en kennis van vissers terzake van essentieel belang is en dat vissers die in deze zin innovatief zijn, moeten worden beloond;

108.   dringt aan op meer maatregelen om een einde te maken aan de schandelijke praktijk waarbij ongewenste bijvangsten overboord worden gezet, en die een ernstig gevolg is van het in het kader van het GVB gangbare stelsel van totaal toegestane vangsten (TAC's) en van de daarbij toegepaste quotaregeling; stelt zich op het standpunt dat het nodeloos als bijvangst opofferen van zeezoogdieren, zeevogels en schildpadden een verfoeilijke praktijk, en dat hieraan een halt moet worden toegeroepen, en dat de schade die aan kwetsbare zeebodems en diepzeehabitats, zoals koudwater-koraalriffen, onderzeegebergten en sponsvelden wordt aangericht door vistuigen bovendien noopt tot speciale beschermingsmaatregelen tegen vistuig; wijst erop dat ook het achterlaten van visnetten leidt tot spookvisserij, hetgeen kan resulteren in ernstige aantasting van visbestanden en schade aan habitats;

109.   is er diep van overtuigd dat er dringend behoefte is aan de bevordering en implementatie van een karterings- en ruimtelijk planningsprogramma voor de communautaire wateren om te voldoen aan de noodzaak van instandhouding van een duurzame en geografisch representatieve visserijsector; is van mening dat het in kaart brengen van zones een goede voorbereiding is voor de bouw van offshorewindturbineparken of voor energieproductie, kooldioxideopslag en voor zand- en grindwinning of aquacultuur en dat het in kaart brengen van beschermde mariene gebieden, waaronder Natura 2000-gebieden en andere gevoelige habitats en soorten zou leiden tot een efficiënter en duurzamer gebruik van het mariene milieu; onderstreept dat, om een efficiënte ruimtelijke planning mogelijk te maken, gebieden met visserijactiviteit in kaart moeten worden gebracht, en dit moet worden vergemakkelijkt door het verbeteren en standaardiseren van de volgsystemen voor vissersvaartuigen en de logboekgegevens van alle lidstaten; is van mening dat planningsbeslissingen betreffende communautaire wateren moeten worden genomen in volledig overleg met de visserijsector en de rechtstreeks daarbij betrokken gemeenschappen;

110.   wijst op het toenemende sociaal-economische belang van de visteelt, nu de mariene visbestanden over de hele wereld teruglopen; is van mening dat de jaarlijkse verkoop van aquacultuurproducten de verkoop van de wilde vangst spoedig zal overtreffen; onderstreept dat de EU in deze spannende wedloop voorop loopt en moet trachten haar leiderschapspositie veilig te stellen en verdere ontwikkelingen in deze branche moet aanmoedigen op een manier die verenigbaar is met andere toepassingen in kust- en maritieme gebieden; onderstreept het belang van de visteelt voor vaak afgelegen, landelijke gemeenschappen waar voor de rest weinig werkgelegenheid voorhanden is; wijst erop dat binnen de context van een geïntegreerd beheer van kustgebieden, duidelijk afgebakende gebieden waar visteeltbedrijven kunnen worden gegroepeerd, bevorderd moeten worden en dat dit gekoppeld moet worden aan een vereenvoudigde regelgeving die ondernemingszin en duurzaamheid aanmoedigt; is van oordeel dat in de aquacultuursector nieuwe technieken dienen te worden ontwikkeld teneinde een beter kwaliteitsbeheer mogelijk te maken, de naspeurbaarheid over de volledige productie- en toegevoegdewaardeketens te waarborgen en te komen tot de algemene erkenning van de visteelt als kernactiviteit in de maritieme sector;

111.   vestigt de aandacht op het feit dat bepaalde aquacultuurpraktijken bijdragen tot de aantasting van sommige bestanden; wijst erop dat het vangen van jonge vissen van sommige soorten in de zee met het oog op vetmesting, ertoe leidt dat deze zich niet kunnen voortplanten om aldus het biologisch evenwicht tussen de soorten in stand te houden; is van mening dat de hoge prijzen die betaald worden voor sommige van deze soorten op bepaalde wereldmarkten er de oorzaak van zijn dat de noodzaak bepaalde mariene ecosystemen in stand te houden compleet wordt genegeerd;

112.   merkt op dat ook militaire operaties van invloed zijn op de visserijsector, stelt vast dat mariene schietterreinen gesloten zijn voor de visserij en andere vormen van scheepvaart, maar uit een oogpunt van biodiversiteit wel degelijk als een soort toevluchtsoord kunnen fungeren; benadrukt echter dat het gebruik van ultralagefrequentiesonar door met name onderzeeërs ernstige gevolgen heeft voor zeezoogdieren en visbestanden en strikt moet worden gereglementeerd en beperkt tot bepaalde zones;

113.   benadrukt de noodzaak om toe te zien op de visvangst in internationale wateren, aangezien dit van invloed is op de visbestanden in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) binnen de EU;

Marien onderzoek, energie, technologie en innovatie

114.   is van mening dat de meeste uitdagingen op het vlak van milieu en duurzaamheid een antwoord behoeven waarbij een juist gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke en technologische kennis die voor dat doel op de juiste wijze en met voldoende financiële middelen door de Gemeenschap en de lidstaten dient te worden ondersteund; verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen voor Europees maritiem onderzoek en voor een betere coördinatie en beter functionerende netwerken van Europese instituten voor marien onderzoek; steunt daarom krachtig de oprichting van een "Europees marien wetenschappelijk netwerk waarin door alle relevante Europese instellingen voor marien onderzoek wordt deelgenomen en dat steun ontvangt van de EU; dringt erop aan dat alle verworven kennis wordt ingevoerd en opgeslagen in een Europese mariene database waartoe alle mariene onderzoeksinstituten toegang hebben; pleit in dit verband voor het instellen van een regelmatig te houden Europese maritieme conferentie om daarmee aan onderzoekers en industrie een forum te bieden;

115.   erkent dat goed beheer van het mariene milieu een stevige informatiebasis vergt; wijst daarom met klem op het belang van degelijke wetenschappelijke kennis van het mariene milieu om bij te dragen tot kostenbesparende besluitvorming en om te voorkomen dat er maatregelen worden genomen die geen waarde toevoegen; dringt er daarom op aan het onderzoek van de zee bijzonder te behandelen bij de toewijzing van middelen teneinde duurzame en doelmatige verbeteringen aan het milieu mogelijk te maken;

116.   roept de Commissie en de lidstaten op een programma voor het verkennen van de Europese zeebodem en de Europese kustwateren op te stellen en te effectueren, op basis waarvan een Europese zeeatlas kan worden ontwikkeld;

117.   is het eens met het standpunt van het Groenboek dat er aanzienlijke en ernstige problemen bestaan in verband met de gegevens die beschikbaar zijn over de toestand van het mariene milieu en de activiteiten die daar worden uitgevoerd of of daarvoor gevolgen hebben; steunt daarom het verzoek om veel betere programma's voor de verzameling van gegevens, cartografie en toezicht, het volgen van vaartuigen enz. in deze gebieden, waarbij de lidstaten, de Zeeverdragen, de Commissie en andere organen van de Gemeenschap zoals het Europees milieuagentschap en het EMSA worden betrokken; benadrukt de betekenis van uitwisseling van optimale werkmethoden op nationaal, regionaal en Europees niveau;

118.   verlangt dat het maritiem onderzoek als een sectoroverschrijdend thema in het zevende kaderprogramma voor onderzoek van de EU en als een thematische prioriteit in toekomstige kaderprogramma's voor onderzoek wordt opgenomen; dringt erop aan om de potentiële bijdrage die de zeeën kunnen leveren aan het oplossen van de energieproblemen van Europa, tot de topprioriteit van te subsidiëren onderzoek te maken;

119.   benadrukt dat de offshore-windenergie een zeer groot ontwikkelingspotentieel heeft en in aanzienlijke mate ertoe kan bijdragen dat Europa minder afhankelijk van energie-importen wordt en een bijdrage kan leveren aan de klimaatsbescherming, maar dat er nog enorme inspanningen noodzakelijk zijn om dit potentieel volledig te exploiteren; dringt er daarom bij de Commissie op aan om een actieplan voor offshore-windenergie op te stellen om een doelmatige Europese aanzet tot de offshore-technologie te geven, bij te dragen tot een verdergaande netwerkvorming en perspectieven aan te geven hoe tot het jaar 2020 hiermee een vermogen van tenminste 50 GW kan worden bereikt; spreekt daarom de verwachting uit dat een "one-stop shop"-aanpak wordt gekozen en dat een intelligente offshore netwerkinfrastructuur wordt bevorderd; stemt in met het voorstel van de Commissie om een Europees strategisch plan voor energietechnologie uit te werken en verlangt dat daarbij met name de grootschalige ontwikkeling van offshore-windenergie centraal zal staan;

120.   erkent de betekenis van de kustgebieden voor de ontwikkeling en exploitatie van duurzame energie die een essentieel en onlosmakelijk deel vormt van de EU-acties ter bestrijding van de mondiale klimaatverandering; wijst erop dat adequate ruimtelijke ordening in de zin van een ruimtelijke indeling van de zee om de ontwikkeling van locaties voor het gebruik van wind-, getijden- en andere vormen van energie mogelijk te maken daarom noodzakelijk is teneinde botsingen met andere gebruikers van het mariene milieu zo veel mogelijk te beperken en om milieubeschadiging te voorkomen, rekening houdend met milieueffectrapportage (MER); juicht het toe dat door de groeiende industrie van duurzame energie aanzienlijke kansen worden geboden voor de schepping van werkgelegenheid en de totstandbrenging van technische deskundigheid in de EU;

121.   wijst erop dat slechte praktijken weliswaar moeten worden geweerd, maar dat ook niet-visserijgerelateerde ontwikkelingen die compatibel zijn met de visserijsector een belangrijke rol kunnen vervullen, b.v. projecten voor het ontwerpen van energieproductie- of windturbineplatforms die een goed gedijend ecosysteem helpen bevorderen en in stand houden, en zo de totstandkoming van kraamgebieden of paaigronden voor mariene soorten in zones waar geen visserij is toegestaan te stimuleren;

122.   ondersteunt de overgang naar een koolstofvrije energieopwekking, met dien verstande dat het ontwerp en de locatie van installaties voor de opwekking van duurzame energie voldoende veiligheidsgaranties bieden voor het leven in zee; verzoekt daarom om een zorgvuldige planning van maritieme installaties voor de opwekking van duurzame energie; stelt vast dat er aan energieproductie veel risico's verbonden zijn die moeten worden vermeden; wijst erop dat structuren die zijn bedoeld om de energie van wind of golven in te vangen gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke cycli in de diepere lagen van de zee; onderstreept dat estuaria hun waarde als foerageerplaatsen voor vogels tijdens laagwater kunnen verliezen wanneer er dammen worden aangelegd die het getijdenverschil verminderen; benadrukt dat op soortgelijke wijze veranderingen in de kracht van getijdenstromingen invloed kunnen hebben op paarden- en vijlmosselbanken, koraalalgen, zeeanemonen en zachte koralen;

123.   is van mening dat er nog ruime mogelijkheden bestaan om de ontziltingstechnologie om de vervuiling van kustwateren te vermijden, te verbeteren in het bijzonder als deze gebieden deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk; roept de bevoegde autoriteiten op het milieueffect van deze ontziltingsinstallaties te evalueren, vooral in de gebieden waar men met duurzamere middelen waterreserves kan opbouwen;

124.   neemt kennis van de buitengewone ontwikkeling van zeewaterontziltingsinstallaties, die tonnen pekel en andere producten in zee lozen, en is van oordeel dat de Commissie een studie moet verrichten naar het effect van deze installaties op het plankton en de zeebodems en op de veranderingen en mutaties in het ecosysteem;

125.   is ervan overtuigd dat het satellietnavigatiesysteem Galileo en GMES grote mogelijkheden bieden voor de maritieme sector; moedigt de Commissie aan de toepassing van deze systemen in het kader van de mariene strategie krachtiger te stimuleren;

126.   onderstreept het belang van ICT in de havenlogistiek; is ervan overtuigd dat de nieuwe wetgevingsvoorstellen, zoals die inzake identificatie met radiogolven (RFID), erop moeten zijn gericht aan de toepassing van deze technologieën te bevorderen; verzoekt de Commissie communautaire ICT-standaarden voor alle havens in de Gemeenschap op te stellen en het voortouw te nemen in de onderhandelingen over de vaststelling van internationale technologiestandaarden;

127.   wijst erop dat aangezien de meest perifere regio's zijn gelegen in gebieden van de Atlantische en Indische Oceaan en gunstig zijn gesitueerd voor het waarnemen van verschijnselen die verband houden met bijvoorbeeld weercycli en vulkanisme, en voorts oceanografie, biodiversiteit, de kwaliteit van het milieu, het beheer van natuurlijke hulpbronnen, energie en water, volksgezondheid, gezondheidswetenschappen en nieuwe telecommunicatiesystemen en -diensten bij uitstek Europese onderzoeksgebieden vormen, er bij het plannen van toekomstige onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's met deze regio's rekening moet worden gehouden;

128.   beschouwt de blauwe biotechnologie als een van de meest veelbelovende technologieën van de komende decennia, met een groot aantal toepassingsmogelijkheden in farmaceutica en cosmetica, de voedingsindustrie en de milieusanering; is ervan overtuigd dat het onderzoek op dit terrein moet worden uitgebreid, en dat lidstaten profijt zouden kunnen hebben van de invoering van blauwe investeringsfondsen, zoals in het Groenboek wordt voorgesteld en dat meer synergie kan worden bereikt wanneer de inspanningen van de lidstaten op dit terrein beter worden gecoördineerd; benadrukt dat elke ontwikkeling in de blauwe technologie sterk moet worden gereguleerd en op de juiste manier geëvalueerd om overexploitatie en verdere schade aan nu reeds kwetsbare en bedreigde mariene ecosystemen te voorkomen;

129.   wijst erop dat sedimenten op de oceaanbodem grote hoeveelheden gashydraten bevatten die een aanvulling op, of een vervanging voor traditionele koolwaterstofproducten kunnen vormen; onderstreept dat het veiligstellen van de toegang tot deze hulpbronnen, het schatten van de omvang daarvan en het ontwikkelen van manieren om ze te exploiteren een belangrijke uitdaging vormen die door Europa grondig dient te worden onderzocht; is van mening dat de uitbreiding op grond van artikel 76 van het Montego Bay-Verdrag door de lidstaten van de EU van hun deel van het continentaal plat tot meer dan 200 zeemijlen een gelegenheid biedt om de toegang tot deze potentiële aanvullende reserves zeker te stellen;

Een gemeenschappelijk maritiem beleid

130.   wijst op de belangrijke verwezenlijkingen van de EU in de afgelopen jaren op het gebied van maritieme veiligheid en milieubescherming (ERIKA I en II-pakketten en andere wetgevingsmaatregelen); vraagt de Raad zo snel mogelijk gemeenschappelijke standpunten goed te keuren over de wetgevingsvoorstellen van het "3e Pakket maritieme veiligheid," waarover nu pas een politieke overeenkomst is bereikt;

131.   houdt vol dat de transnationale zeeregio een belangrijk terrein is voor eventuele partnerschappen en overleg tussen de bij het sectorieel beleid (vervoer, milieu, maritieme veiligheid, beheer van de visstand, enz.) betrokken spelers en dringt er bij de Commissie op aan om deze vorming van netwerken aan te moedigen met steun van het programma voor territoriale samenwerking 2007-2013 en het programma voor de "zeeregio's" van het nieuwe nabuurschapsbeleid; meent dat de specifieke geografische ligging van de perifere regio's op generlei wijze uitsluit dat zij onderdeel van deze zeeregio's vormen, en meent dat zij derhalve een legitieme rol moeten spelen in de dynamiek van de zeebekkens;

132.   is het met de Commissie eens dat de schepping van een gemeenschappelijke maritieme ruimte kan leiden tot een aanzienlijk effectiever beheer van de internationale wateren en is van mening dat een dergelijke maritieme ruimte zal bijdragen tot de integratie van de interne markt voor maritiem vervoer en dienstverlening binnen de EU, in het bijzonder met betrekking tot de vereenvoudiging van douane- en administratieve procedures, en gelet op het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de IMO-Verdragen, met inbegrip van de "vrijheid van scheepvaart" en het "recht van onschuldige doorvaart" binnen de EEZ in internationale wateren (op volle zee); neemt er kennis van dat door de communautaire wetgeving reeds belangrijke stappen in die richting zijn gezet, maar dat de toepassing in de lidstaten in sommige gevallen nog achterloopt; verzoekt de lidstaten de Europese wetten onverwijld toe te passen;

133.   wijst met nadruk op de voordelen en het potentieel van de kustvaart als een duurzame en efficiënte vervoerswijze die knelpunten op het land gemakkelijk omzeilt en voldoende groeicapaciteit bezit; verzoekt derhalve de Commissie om de kustvaart te ondersteunen en te bevorderen door de maatregelen betreffende de kustvaart volledig uit te voeren; acht het feit dat de korte vaart juridisch nog altijd als internationaal vervoer wordt gezien, een belemmering voor de groei ervan; verzoekt de Commissie daarom een voorstel in te dienen om deze korte verbindingsroutes in de Europese interne markt te integreren; onderstreept dat dit niet in strijd mag zijn met de overeenkomsten van het UNCLS en de IMO, met inbegrip van de "vrijheid van scheepvaart" en het "recht van onschuldige doorvaart" binnen de EEZ in internationale wateren (op hoge zee);

134.   is teleurgesteld over de tot dusverre trage tenuitvoerlegging van TEN-project nr. 21 inzake maritieme snelwegen; verzoekt de Commissie een coördinator aan te stellen teneinde de realisering van maritieme snelwegen te versnellen;

135.   is van oordeel dat in het nieuwe maritieme beleid van de Europese Unie ook het accent moet liggen op de bescherming en bevordering van onderzeese archeologische schatten; de opneming in de "Europese zeeënatlas" van een cartografische inventaris van onderzeese scheepswrakken en archeologische vindplaatsen zou de kennis en de studie ervan vergemakkelijken, en ertoe bijdragen dat de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat hun historisch en cultureel erfgoed beter beschermen;

136.   is van mening dat volledige en tijdige tenuitvoerlegging van alle milieuwetgeving van de EU (o.m. waterkaderrichtlijn(18), habitat- en wildevogelrichtlijn en nitraatrichtlijn(19), zwavelrichtlijn(20) en richtlijn sancties voor verontreiniging vanaf schepen) dringend geboden is om de kwaliteit van het mariene milieu te behouden en dat de Commissie alle noodzakelijk druk moet uitoefenen om de lidstaten hiertoe te stimuleren en zo nodig zelfs gerechtelijke procedures moet aanspannen;

137.   is ervan overtuigd dat het voorzorgsbeginsel overeenkomstig artikel 174, lid 2 van het Verdrag de basis moet vormen van alle soorten uitbating van de maritieme gebieden van de EU; wijst er met nadruk op dat het ontbreken van wetenschappelijke zekerheid daarom niet mag worden gebruikt als excuus om preventieve maatregelen te vertragen; meent anderzijds dat de spoed die bij preventieve acties geboden is, het gebruik van wetenschappelijke informatie niet in de weg mag staan;

138.   stelt vast dat er in het groenboek enkele nuttige bijdragen worden vermeld die door de strijdkrachten zouden kunnen worden geleverd, o.m zoek- en reddingsacties, hulp bij rampen en toezicht op zee; betreurt echter dat er geen melding wordt gemaakt van de milieuschade die kan worden veroorzaakt door defensie, zoals het testen van wapens, de bouw van marinebases en het gebruik van systemen van zeer intensieve onderwater sonar die voor walvisachtigen schadelijke gevolgen kunnen hebben met als gevolg doofheid, beschadiging van inwendige organen en massale strandingen met dodelijke afloop;dringt er in dit verband op aan militaire activiteiten volledig op te nemen in het maritiem beleid en hierop de milieueffectrapportage en aansprakelijkheid volledig toe te passen.

139.   verzoekt de Commissie en de lidstaten in het kader van het maritiem beleid grondig onderzoek te doen naar de in de Europese zeeën gedumpte munitie uit vroegere oorlogen en de daaraan verbonden risico's voor mens en milieu en na te gaan welke veiligheids- en bergingsmaatregelen kunnen worden genomen;

140.   dringt aan op een grotere rol van de Gemeenschap in internationale organisaties; benadrukt dat de Gemeenschap de lidstaten niet kan vertegenwoordigen, laat staan vervangen, en dat ook niet moet doen; herhaalt evenwel dat de Gemeenschap de status van waarnemer moet krijgen bij de IMO;

141.   wijst er nadrukkelijk op dat de EU zich actief moet opstellen met betrekking tot maritiem beheer op internationaal niveau ter bevordering van eerlijke mededingingsvoorwaarden binnen de maritieme economie zonder haar doelen inzake de milieutechnische duurzaamheid van maritieme activiteiten in gevaar te brengen;

142.   wijst er met nadruk op dat de naleving en de handhaving van wetgeving door de IMO, de IAO en de EU hebben geleid tot een veiligere, schonere en economisch meer levensvatbare maritieme sector; juicht het toe dat op 1 januari 2007 de herziene Bijlagen I en II van het MARPOL-Verdrag in werking zijn getreden; dringt bij de EU-lidstaten aan op een snelle ratificatie van alle relevante IMO- en ILO-verdragen, met name Bijlage VI van het MARPOL-Verdrag, het Internationaal Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid bij verontreinigingsschade als gevolg van olie uit scheepsbunkers, het Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen en het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen (GSS); stelt voor ratificatie of niet-ratificatie als een criterium te hanteren voor scheepsinspecties tijdens de havenstaatcontrole;

143.   spoort de lidstaten en de Commissie aan actief deel te nemen aan discussies die onder auspiciën van het Internationaal Compensatiefonds voor verontreiniging door olie (IOPCF) worden gevoerd om het varen met schepen die niet aan de normen voldoen aan te pakken en de kwalitatief hoogwaardige scheepvaart te bevorderen; onderstreept dat op middellange termijn zou moeten worden nagedacht over herziening van het Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid en het Internationaal fonds voor vergoeding van schade wegens verontreiniging door olie;

144.   is van mening dat EMSA, FRONTEX, het Visserijagentschap en het Milieuagentschap over verscheidene instrumenten beschikken die op een nuttige manier kunnen worden gecombineerd om effectieve ondersteuning te bieden aan een Europees maritiem beleid; dringt er daarom bij de Commissie op aan niet alleen de belemmeringen voor samenwerking tussen deze agentschappen weg te nemen, maar deze samenwerking ook te formaliseren teneinde het volgende te bereiken:

   1) veiligheid op zee en bescherming van het mariene milieu (m.i.v. controle op de visserij), bescherming tegen terrorisme, piraterij en misdrijven op zee en illegale, niet-gereglementeerde en niet-gemelde (IUU) visserij;
   2) gecoördineerde visserij-inspecties en gelijke handhaving in de EU, waarbij door de rechtbanken in de lidstaten gelijke boetes en sancties worden toegepast;
   3) strikte bewaking van bepaalde scheepvaartroutes en vervolging van illegale lozingen door schepen, een snel en gecoördineerd optreden bij ongelukken, het zo spoedig mogelijk treffen van de noodzakelijke maatregelen, waaronder begrepen het aanwijzen van vluchtplaatsen en vluchthavens en het bestrijden van illegale immigratie; herhaalt dit in zijn resolutie van 21 april 2004 vervatte verzoek om de instelling van een Europese kustwacht en dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk een haalbaarheidsstudie terzake voor te leggen;

145.   verwacht dat het Europees Nabuurschapsbeleid terdege rekening houdt met het maritieme beleid van de Unie en de noodzaak om met de buurlanden van de EU samen te werken op het vlak van milieu en veiligheid van de zeeën en op zee;

146.   is van oordeel dat illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde (IUU) visvangst een ernstig en steeds belangrijker wordend probleem is dat leidt tot de aantasting van waardevolle visbestanden en tot oneerlijke concurrentie tussen enerzijds de vissers die zich aan de regels houden en anderzijds de vissers die dat niet doen; merkt op dat met betrekking tot bepaalde visserij-industrieën in de EU, de illegale vangst een significant deel van de totale vangst uitmaakt; kijkt uit naar de volgende mededelingen en voorstellen van de Commissie ter bestrijding van de illegale visvangst en actualisering van het Actieplan van 2002 van de EU;

147.   verzoekt om ook in de toekomst te streven naar een geïntegreerde aanpak van een Europees maritiem beleid; onderstreept dat daartoe in ieder geval regelmatig coördinerend overleg tussen de verantwoordelijke leden van de Commissie dient plaats te vinden alsmede een regelmatige publieke gedachtewisseling met de andere stakeholders, bijvoorbeeld gedurende tweejaarlijkse conferenties; dringt erbij de toekomstige Raadsvoorzitters op aan in hun werkprogramma in te gaan op het maritieme beleid; verzoekt daarnaast de Europese Commissie jaarlijks een overzicht te geven van alle met EU-middelen gesteunde maritieme projecten;

148.   merkt op dat het concept van een geïntegreerd maritiem beleid nu in praktijk moet worden gebracht en vraagt de Commissie dat zij haar beleidskader versterkt, een omvattend onderzoek uitvoert inzake maritieme aangelegenheden en de maatregelen neemt die daarop van invloed zijn, met de verzekering dat in elk sectorieel beleid ten volle rekening wordt gehouden met de interacties en dat zij indien nodig op elkaar zullen worden afgestemd; verwelkomt de stappen die zijn ondernomen door alle communautaire instellingen en regeringen van lidstaten als sectoroverschrijdende reactie op het Groenboek inzake maritiem beleid en verzoekt hen verdere stappen in deze richting te ondernemen;

149.   dringt erop aan een begrotingspost "Modelprojecten maritiem beleid" te creëren ter bevordering van modelprojecten voor de integratie van verschillende systemen voor maritieme controle, voor het verzamelen van wetenschappelijke gegevens over de zee en ter verspreiding van netwerken en beste praktijken op het gebied van maritiem beleid en de economie van kustgebieden; pleit ervoor het maritiem beleid na 2013 in de budgettaire structuur van beleidsvormen en instrumenten van de EU op passende wijze in aanmerking te nemen;

o
o   o

150.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0082.
(2) Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1).
(3) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(4) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11.
(5) PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 730.
(6) PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.
(7) PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.
(8) PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.
(9) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
(10) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
(11) PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0482.
(13) PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.
(14) PB L 148 van 6.6.2002, blz. 24.
(15) PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3.
(16) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0486.
(17) PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.
(18) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(19) Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(20) Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PB L 121 van 11.5.1999, blz. 13).

Juridische mededeling - Privacybeleid