Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/2227(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0190/2007

Ingediende teksten :

A6-0190/2007

Debatten :

PV 10/07/2007 - 20
CRE 10/07/2007 - 20

Stemmingen :

PV 12/07/2007 - 6.5
CRE 12/07/2007 - 6.5
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0345

Aangenomen teksten
PDF 138kWORD 58k
Donderdag 12 juli 2007 - Straatsburg
Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent
P6_TA(2007)0345A6-0190/2007

Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2007 over "Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent" (2006/2227 (INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: "Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent – Tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie" (COM(2006)0314),

–   gezien de synthese van de tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie door het Finse voorzitterschap, die een weergave is van de beraadslagingen tijdens de Raad Vervoer van 12 oktober 2006 (Raadsdocument 13847/06 – TRANS 257),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0190/2007),

A.   overwegende dat de bovengenoemde mededeling van de Commissie inmiddels is gepubliceerd na uitgebreide beraadslagingen met de betrokken partijen; dat het volledig actueel is en in overeenstemming is met de Lissabon-doelstellingen en binnen het kader van de duurzame ontwikkeling van Europa valt,

B.   overwegende dat het Parlement de resultaten onderkent die op sommige terreinen van het Europees vervoersbeleid zijn bereikt en het belang onderstreept van voordurende inspanningen zoals:

   - de opbouw van de interne markt op het gebied van transportdiensten door onderlinge koppeling van infrastructuurnetwerken, beleidsmaatregelen op het gebied van interoperabiliteit, het toegankelijk maken van de desbetreffende markt met het oog op de noodzakelijke doorlaatbaarheid van de grenzen en toepassing van specifieke maatregelen om de geografische handicaps van de ultraperifere regio's en landen aan de buitengrenzen van de Unie te verlichten,
   - de verbetering van de cohesie tussen de burgers via het vervoersbeleid en met behulp van andere instrumenten,
   - het nemen van maatregelen om de negatieve milieueffecten van de transportsector te reduceren,
   - de voortdurende evaluatie en verdere bevordering van de veiligheid, met inachtneming van de sociaal-economische betekenis daarvan, in alle vormen van vervoer (luchtvaart, scheepvaart, binnenvaart, spoorwegen en wegvervoer),
   - de inspanningen om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en om de consumenten te beschermen in alle vormen van vervoer, ten einde de totstandbrenging van een interne markt als doelstelling te kunnen verwezenlijken,
   - de inspanningen om de essentiële rechten van passagiers te vrijwaren, zonodig met inbegrip van een gegarandeerde universele dienstverlening in samenwerking met de lidstaten,
   - de effectieve uitvoering van de voorschriften inzake de arbeidsomstandigheden,

C.   overwegende dat het Parlement het belangrijk vindt dat het Europees vervoersbeleid aan de volgende nieuwe uitdagingen het hoofd biedt:

   - de vraag naar vervoer groeit sneller dan verwacht, en is ook sneller gegroeid dan het BBP,
   - ten behoeve van het concurrentievermogen en de groei van de Europese economie, waaraan het vervoer een belangrijke bijdrage levert, is een doeltreffend, goed functionerend en duurzaam vervoerssysteem meer dan ooit noodzakelijk,
   - de meest recente uitbreidingen brachten nieuwe uitdagingen met zich mee op het stuk van de integratie van het Europees vervoersbeleid, met name met betrekking tot in dichtheid, capaciteit, kwaliteit en andere vervoersinfrastructuurparameters tussen de EU-15 en de nieuwe lidstaten,
   - de negatieve gevolgen van broeikasgassen voor de klimaatverandering zijn nog verergerd, met name ook als gevolg van de bijdrage die de vervoerssector daaraan levert,
   - de energieprijzen blijven stijgen, met name de prijs van fossiele brandstoffen in de vervoerssector,
   - het potentieel voor innovatie en nieuwe technologieën is sterk toegenomen,
   - als gevolg van de globalisering dienen zich ook nieuwe taken aan,
   - de beveiliging en bescherming van vervoersinfrastructuur tegen terrorisme worden steeds belangrijker,
   - de problemen in de vervoerssector, met name in de sfeer van criminaliteit en georganiseerde diefstal van bedrijfsvoertuigen en hun lading zijn toegenomen,
   - het kost de grote steden steeds meer moeite om opstoppingen in het personen- en goederenverkeer te voorkomen,

D.   overwegende dat de vervoersindustrie goed is voor ongeveer 7% van het Europese BBP en de vervoersopbrengsten voortdurend gegroeid zijn; voorts met name overwegende dat een efficiënt vervoer niet alleen bijdraagt tot de economische groei, maar ook van cruciaal belang is voor investeringen in beschikbare technologieën die commercieel levensvatbaar en economisch duurzaam zijn; wijst erop dat de congestie in het verkeer is toegenomen en de EU ongeveer 1% van haar BBP kost, terwijl de vervoerssector goed is voor 5% van de werkgelegenheid, hetgeen betekent dat ruim 10 miljoen mensen in transportgerelateerde sectoren werkzaam zijn; meent in dit kader dat de tussentijdse evaluatie het Parlement in de gelegenheid stelt de doelstellingen van het Europees vervoersbeleid explicieter, ondubbelzinniger en doelgerichter onder woorden te brengen met het oog op een duurzame mobiliteit,

1.   benadrukt het belang van een intensievere samenwerking op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, ook met betrekking tot de effectieve toepassing van gemeenschappelijke regels en doeltreffender manieren voor de handhaving hiervan; benadrukt ook de noodzaak voor pragmatische en op samenwerking berustende verbindingen tussen vervoer en andere beleidsterreinen, zoals energie, milieu en innovatie; pleit ervoor het vervoersbeleid volledig in de strategie van Lissabon te integreren en bij de jaarlijks door de lidstaten in het kader van hun nationale plannen in te dienen evaluaties en aanbevelingen in aanmerking te nemen om zo de vooruitgang op dit gebied te kunnen meten en vergelijken;

2.   onderstreept de noodzaak van een pragmatische en op samenwerking gerichte koppeling tussen de vervoerssector en andere takken van nationaal en communautair beleid, zoals energie, milieu en innovatie; beklemtoont dat in deze beleidssectoren ook rekening moet worden gehouden met de eisen inzake klimaatbescherming, met name beperking van de CO2-emissies in de vervoerssector met 20% tegen 2020, als een prioriteit; is van mening dat alleen een geïntegreerde aanpak op dit gebied kan leiden tot positieve resultaten in termen van minder slachtoffers en minder emissies en van verbetering van de veiligheid en het milieu, zoals die bijvoorbeeld zijn neergelegd in de werkgroep op hoog niveau CARS 21; wijst er voorts op dat de politieke en industriële besluitvormers en de burgers in hun hoedanigheid van beïnvloeders van de markt van transportgebruikers gerichte informatie moeten krijgen en moeten worden aangemoedigd om zich verantwoordelijker te gedragen;

3.   is het er volledig mee eens dat de communautaire wetgeving zich, in overeenstemming met het beginsel van betere regelgeving en met het subsidiariteitsbeginsel, dient te richten op nieuwe gebieden zoals het stedelijk vervoer, waar wetgeving noodzakelijk is en dat beleidsmaatregelen op EU-niveau alleen moeten worden genomen waneer zij duidelijk toegevoegde waarde leveren en om de administratieve rompslomp te ondervangen die de nationale rechtsvoorschriften van 27 lidstaten op dat terrein met zich meebrengen, maar verzoekt de Commissie en de lidstaten tegelijkertijd zorg te dragen voor de tenuitvoerlegging, gemeenschappelijke interpretatie en handhaving van de bestaande Europese vervoerswetgeving; verzoekt de Commissie voorts voor een regelmatige monitoring te zorgen om te kunnen controleren of de maatregelen effectief bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen, en om zonodig correcties te kunnen aanbrengen;

4.   betreurt de binnen de Raad heersende voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van het verkeersbeleid van de Unie en verlangt een snellere besluitvorming binnen de Raad in het kader van de wetgevingsprocedure, evenals een snellere en beter gecoördineerde nationale omzetting in intern recht daarvan; roept de Commissie op alles in het werk te stellen om hiervoor te zorgen;

5.   merkt op dat de communautaire middelen voor het financieren van trans-Europese vervoersprojecten beperkt blijven, en dat de toegevoegde waarde van het TEN-V-programma derhalve niet kan worden gerealiseerd tenzij het volledige netwerk wordt voltooid; wijst met nadruk op het belang van de financiering van infrastructuurprojecten (met name daar waar er significante congestieproblemen bestaan), grensoverschrijdende projectgedeelten en vervoershubs; is van mening dat er bij prioritaire investeringsprojecten minder vooruitgang wordt geboekt dan was verwacht; beklemtoont dat de voornaamste TEN-V-projecten - die onder het toezicht staan van de daarvoor bevoegde coördinatoren - moeten worden geselecteerd op hun financiële haalbaarheid en met name op basis van de financiële tegemoetkomendheid van de betrokken lidstaten en hun regio's, en voorts in overeenstemming met hun technische haalbaarheid op grond van de vooruitgang die bij de technische planning ervan is gemaakt, ten einde te waarborgen dat de intentieverklaringen concreet in de investeringsplannen worden verwerkt welke in de begrotingen van de lidstaten dienen te worden opgenomen; is van mening dat deze projecten dan wel een duidelijk aantoonbare "pan-Europese meerwaarde" moeten opleveren voor de verwezenlijking van een waarachtig op integratie en interoperabiliteit gebaseerd trans-Europees vervoersnetwerk, om te voorkomen dat er een lappendeken van nationale netwerken ontstaat;

6.   onderstreept dat het langdurig uitblijven van financiële activiteit op het gebied van de infrastructuur een aanzienlijk risico vormt voor de economische groei in Europa; roept de Commissie op om tijdens de evaluatie van de zevenjarige EU-begrotingsperiode in 2008 voorstellen te doen over de mogelijke uitbreiding van nieuwe alternatieve manieren van financiering - waarbij ook rekening moet worden gehouden met het rapport over de eigen middelen van de Europese Unie in de toekomst - alsook over extra middelen voor vervoer en daaraan gerelateerd onderzoek; onderstreept dat daarbij ook moet worden gezocht naar middelen voor investeringen in de vervoerssector, met name ook naar billijke tariferingsregelingen op basis van het beginsel dat de gebruiker betaalt en de mogelijkheid tot toepassing van het principe dat de vervuiler betaalt, op voorwaarde dat de ontvangsten worden geherinvesteerd in de vervoerssector; is van mening dat de Commissie en de lidstaten zich samen moeten beraden over de financiële problemen op lange termijn van de bouw van het TEN-V-netwerk in zijn geheel en de manieren om dit operationeel te maken, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat de aanleg minstens twee begrotingsperioden van elk zeven jaar zal beslaan en dat de levensduur van de nieuwe infrastructuur minstens ettelijke decennia dient te beslaan;

7.   is ingenomen met de oprichting van het garantiefonds, maar verwacht meer soortgelijke initiatieven, met name wanneer de publiek-private samenwerkingen - binnen een passend rechtskader - bij de financiering daarvan een rol kunnen spelen, maar dan alleen wanneer deze economisch en financieel duidelijk levensvatbaar zijn; benadrukt in dat verband ook de rol van de EIB, die evenwel ook verenigbaar moet zijn met de bredere betrokkenheid van het Europees banken- en financieel stelsel bij infrastructuur- en vervoersprojecten;

8.   wijst erop dat de geografische uitbreiding van de Unie gepaard is gegaan met een aanzienlijk toegenomen diversiteit en dat daarom de Unie, voordat er wetgeving komt, via diepgaande effectenstudies bewust moet worden gemaakt van het mogelijke effect hiervan op de individuele lidstaten, met name op de nieuwkomers; roept de communautaire instellingen en de lidstaten op zich in te zetten om alle voor vervoersinfrastructuur beschikbare middelen volledig te benutten, omdat, wanneer er sprake is van een gebrek aan capaciteit en infrastructuur, geen kwalitatieve vooruitgang naar doelmatiger en duurzamer vervoer geboekt kan worden met behulp van horizontale maatregelen, zoals co-modaliteit en intelligent vervoer;

9.   stemt ermee in een meer realistische koers te volgen dan in het verleden en optimaal gebruik te maken van de beperkte capaciteiten, en onderstreept het belang van een efficiënt en innovatiegericht gebruik van de verschillende vervoerswijzen, ongeacht of zij afzonderlijk worden geëxploiteerd dan wel op multimodale wijze zijn geïntegreerd; wijst er met nadruk op dat de ontwikkeling van co-modaliteit gepaard moet gaan met een beperking van het effect van het vervoer op het milieu; merkt op dat iedere vervoersmodaliteit zich op basis van haar eigen verdiensten en in overeenstemming met de geldende milieunormen moet ontwikkelen en haar eigen kosten moet dragen, zodat de mobiliteit verbetert als gevolg van toenemende efficiëntie van alle vervoersmodaliteiten; onderstreept dat co-modaliteit ruimte biedt voor een optimale en duurzame benutting van middelen, die moet worden bereikt door middel van een effectief mobiliteitsbeheer in de vervoerslogistiek en door intermodale koppeling van de verschillende vervoersmodaliteiten, waardoor de verkeersintensiteit zou kunnen worden gereduceerd en het gehele systeem van de aldus ontstane overschotcapaciteit zou kunnen profiteren;

10.   is van mening dat de snelle voltooiing van het TEN-V-netwerk de beste manier is om de voorwaarden te scheppen voor een betere co-modaliteit; merkt op dat modal shift op verschillende markten van essentieel belang is om het milieueffect van de vervoerssector te verminderen, en dat zelfs een beperkte modal shift de verkeerscongestie kan helpen terugbrengen; wijst erop dat moet worden overgeschakeld op milieuvriendelijker vervoerswijzen zoals spoor- of busvervoer, scheepsvervoer en binnenvaart, en meent dat daarbij de nadruk moet komen te liggen op weinig gebruikte vervoerswijzen, die dus nog over een enorm potentieel beschikken; wijst erop dat moet worden overgeschakeld op milieuvriendelijker vervoerswijzen zoals spoor- of busvervoer, carpooling en carsharing, lopen en fietsen, scheepsvervoer en binnenvaart, en dat daarbij de nadruk moet komen te liggen op vervoerswijzen die vaak nog geen belangrijk aandeel in de transportsector vertegenwoordigen, en die dus nog over een enorm potentieel beschikken;

11.   wijst erop terwijl met de TEN-V-projecten steeds meer vorderingen worden gemaakt, de grenzen van de conventionele maatregelen in zicht komen; beklemtoont derhalve het potentieel van intelligente transportsystemen, technologische innovaties en investeringen in telematica om de vervoersefficiency te verbeteren, de verkeerscongestie terug te dringen en de prestaties op het gebied van veiligheid en milieu te verbeteren; wijst erop dat de voordelen van intelligente systemen en technologische innovaties (SESAR (luchtvervoer), ERTMS (spoorvervoer), RIS (rivierinformatiesysteem), Galileo (satellietnavigatie) e.d.) concreet moeten worden benut; onderstreept dat de voornaamste taak van zowel de Gemeenschap als de bedrijfssector erin bestaat de markt voor nieuwe innovatieve oplossingen te ondersteunen en hiervoor een passend juridisch en technisch kader te creëren, o.a. door middel van vereenvoudigde toepassingen van de nieuwe technologieën via overheidsopdrachten;

12.  stelt vast dat er ook nieuwe taken ontstaan door de mondialisering van de logistiek, een essentieel onderdeel van het concurrentievermogen van de Europese economie; steunt de ontwikkeling van een kaderstrategie voor de goederenlogistiek in Europa en is van mening dat aan een dergelijke strategie de gedachte ten grondslag dient te liggen dat logistiek louter een domein is van ondernemingen en dat regulering zich derhalve dient te beperken tot het creëren van adequate raamvoorwaarden voor een efficiënt vrachtvervoer; benadrukt dat bij de uitbreiding en integratie van havens de logistiek en de ontwikkeling van logistieke platforms geïntegreerd moeten worden in het Europese vervoersbeleid; moedigt het toepassen van multimodale logistieke oplossingen en van het Europees modulair systeem, infrastructuurverbindingen en geavanceerde informatica aan;

13.   benadrukt het belang van samenwerking en EU-overeenkomsten met derde landen, zowel afzonderlijk als in het kader van internationale organisaties, op het gebied van vervoer, energie, milieu en veiligheid; spreekt de wens uit actief bij deze onderhandelingen en overeenkomsten te worden betrokken;

14.   juicht de voor de komende jaren in het Werkboek, opgenomen in bijlage I bij de reeds vernoemde mededeling van de Commissie, opgenomen plannen toe:

   - onderstreept het belang van een Europees maritiem beleid, en met name van de met een havenbeleid geïntegreerde maritieme vervoersstrategie, die normaliter onder de toepassing van het Verdrag dient te vallen,
   - onderstreept het belang van de "maritieme snelwegprojecten",
   - wijst met nadruk op de verdere ontwikkelingen op het gebied van het luchtvervoer - o.a. in de vorm van emissiehandel - en steunt de vooruitgang die is geboekt met het SESAR-programma,
   - wijst erop dat op Europees niveau een gemeenschappelijk algeheel concept moet worden uitgewerkt voor de ontwikkeling van luchthavens, ten einde inadequate allocatie van middelen tegen te gaan,
   - steunt de voortzetting van het Marco Polo-programma,
   - onderstreept dat het Galileo-programma en het ERTMS in versneld tempo moeten worden uitgevoerd,
   - is ingenomen met de vorderingen die zijn gemaakt op het gebied van eSafety- en projecten op gebied van radiofrequentie-identificatie (RFID),
   - is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij het NAIADES-project voor de binnenvaart en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan met voorstellen te komen voor de implementatie van de in het kader van dit actieprogramma aangekondigde maatregelen, en steunt tevens de ontwikkelingen op het gebied van de RIS,
   - ziet uit naar het in 2008 door de Commissie voor te stellen algemeen toepasbare, transparante en complete model voor de waardering van alle externe kosten, dat als basis kan dienen voor de toekomstige berekening van infrastructuurkosten, in samenhang met een effectbeoordeling van de internalisering van de externe kosten voor alle vervoerswijzen en een strategie voor de implementatie van dat model voor alle vervoerswijzen,
   - dringt er bij de Commissie op aan zich meer in te spannen voor de volledige tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/52/EG betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer in de Gemeenschap en verzoekt haar tevens verslag uit te brengen over de implementatie van deze richtlijn vóór eind 2007,
   - dringt, conform het verslag over de toekomst van de eigen middelen van de EU, aan op de uitvoering van een haalbaarheidsstudie om zeker te zijn dat hiervoor adequate en duurzame financiering kan worden gewaarborgd,
   - onderstreept dat bij de uitvoering van het zevende kaderprogramma voorrang moet worden gegeven aan projecten en programma's betreffende intelligente vervoerssystemen en logistiek, met inbegrip van verkeersveiligheid, stadsvervoer en schone-motorentechnologie,
   - dringt aan op de invoering van voor de gehele EU geldende kwaliteits- en interoperabiliteitsnormen voor biobrandstoffen,
   - onderstreept de noodzaak van een routekaart voor efficiënt energiegebruik,
   - wijst met nadruk op het belang van het groenboek inzake stadsvervoer, en spreekt de wens uit dat er specifieke middelen zullen worden gevonden om het openbaar stadsvervoer meer te doen opschuiven in de richting van modale integratie, de ontwikkeling van verkeersbeheerssystemen en het creëren van de voorwaarden om gebruikers te kunnen belonen voor hun beslissing om gebruik te maken van alternatieven,
   - onderstreept het belang van verdere maatregelen ter ondersteuning van duurzaam vervoer in bergachtige en dichtbevolkte gebieden, in aansluiting op de ondertekening van het Vervoersprotocol bij de Alpenovereenkomst door de Raad Vervoer op 11 december 2006,
   - pleit voor de opstelling van een groenboek over het Europees toerisme en voor het opmaken van een specifieke effectenstudie over wetgeving die duidelijk van invloed is op het Europees toerisme;

15.   benadrukt dat, waar het vervoersbeleid van het herenigde Europa voor nieuwe problemen is komen te staan en nog steeds staat, in de tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer 2001 geen doelstellingen en antwoorden op de lange termijn staan opgetekend of antwoorden worden verstrekt waarin een integrale aanpak voor het Europese vervoersbeleid van de toekomst wordt beschreven; roept de Commissie derhalve op terstond te gaan werken aan een goed onderbouwd Europees vervoersbeleid voor ná 2010, dat op duurzame wijze een antwoord formuleert op de nieuwe problemen;

16.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Juridische mededeling - Privacybeleid