Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2007 over het jaarverslag 2006 van de Europese Centrale Bank (2007/2142(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het jaarverslag 2006 van de Europese Centrale Bank (ECB),
– gelet op artikel 113 van het EG-Verdrag,
– gezien artikel 15 van het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 april 1998 over democratische verantwoording in de derde fase van de EMU(1).
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2006 over de herziening van de strategie van het Internationaal Monetair Fonds(2),
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 6 juli 2006 over het onderscheppen door de Amerikaanse geheime diensten van bankoverschrijvingsgegevens van het SWIFT-systeem(3) en van 14 februari 2007 over SWIFT, de PNR-overeenkomst en de transatlantische dialoog over deze kwesties(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 februari 2007 over de situatie van de Europese economie: voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren van het economisch beleid voor 2007(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 april 2007 over openbare financiën in de EMU 2006(6),
– gezien de mededeling van de Commissie over vijf jaar eurobiljetten en –munten (COM(2006)0862),
– gezien de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse verklaring over de eurozone 2007 (COM(2007)0231),
– gezien het rapport van de ECB betreffende financiële stabiliteit van december 2006 en haar verslag over de financiële integratie in Europa van maart 2007,
– gezien de economische voorjaarsprognose van de Commissie van 7 mei 2007,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0266/2007),
A. overwegende dat het BBP van de eurozone in 2006 met 2,7% is gestegen, tegenover 1,4% in 2005, en dat hoewel dit het beste resultaat was sinds 2000, dit nog geen reden is voor zelfvoldaanheid, terwijl de inflatie 2,2% bedroeg, ongewijzigd ten opzichte van 2005,
B. overwegende dat de interne vraag, met name investeringen, de belangrijkste motor was achter de toegenomen groei in de eurozone,
C. overwegende dat de stijging van de energieprijzen die in 2005 begon niet uitmondde in interne inflatiedruk, aangezien de salarisstijgingen gematigd zijn gebleven en er geen tweederonde-effecten zijn waargenomen,
D. overwegende dat nog geen rekening is gehouden met de aanbevelingen van het Europees Parlement in diens eerdere resoluties over het jaarverslag van de ECB, ten aanzien van de transparantie van de stemmingsuitslagen en de publicatie van kort samengevatte vergaderverslagen,
E. overwegende dat het Parlement wenst bij te dragen tot de versterking van de rol en de internationale autoriteit van de ECB en de eurozone op internationaal vlak,
F. overwegende dat er veel kandidaten zijn die in aanmerking komen voor benoeming in een verantwoordelijke functie binnen het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldhandelsorganisatie of de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling, nog geheel afgezien van zulke functies bij de Wereldbank,
G. overwegende dat de ECB in 2006 is doorgegaan met het aanpassen van de rente en dat de rente sinds december 2005 acht keer is verhoogd, en wel met 200 basispunten tot het huidige niveau van 4%,
H. overwegende dat de groei naar verwachting ietwat zal inzakken tot 2,6% in 2007, hetgeen de inperking weerspiegelt van de monetaire accommodatie, met een tot 1,9% dalende inflatie,
I. overwegende dat het tekort op de lopende rekeningen van de VS in 2006 is blijven stijgen tot 6,5% van het BBP en dat het eurostelsel de risico's en onzekerheden in verband met het voortduren van het grote onevenwicht op de lopende rekeningen in de wereld is blijven onderstrepen,
J. overwegende dat de grote onevenwichtigheden in de wereld een risico blijven vormen voor de ontwikkelingen van de wisselkoers en de wereldwijde economische groei, en overwegende dat deze risico's moeten worden aangepakt,
K. overwegende dat de wisselkoers van de euro tegenover de dollar in 2006 met 11,4% steeg, tegenover de yen met 12,4% en tegenover de Chinese renminbi met 8%,
Monetaire en economische ontwikkelingen
1. stelt vast dat het economisch herstel in de eurozone een zichzelf oin stand houdend proces is geworden met de binnenlandse vraag als voornaamste drijvende kracht; stelt vast dat in 2006 2 miljoen banen zijn gecreëerd en dat de werkloosheid is gedaald van 8,4% tot 7,6%; stelt echter vast dat structurele obstakels, met name de geringe particuliere en overheidsinvesteringen in een aantal sleutelsectoren zoals onderzoek, onderwijs en opleiding, blijven bijdragen aan dit onaanvaardbaar hoge niveau van werkloosheid en dat de participatie op de arbeidsmarkt internationaal gezien nog altijd laag is;
2. onderstreept dat in het licht van het recente herstel een verdere verhoging van de rentetarieven met de nodige voorzichtigheid moet gebeuren om de economische groei niet in gevaar te brengen; wijst erop dat de lidstaten ter ondersteuning van het economische herstel zowel de nodige structurele hervormingen als investeringen moeten doorvoeren;
3. is van mening dat het nog te vroeg is om bij dit herstel de cyclische trend te kunnen onderscheiden van de structurele trend; is echter van mening dat bepaalde structurele hervormingen, groter dan gewoonlijk geraamd, reeds kunnen hebben bijgedragen aan de groei; is van mening dat een dergelijk herstel moet worden gezien als stimulans om in elk land op maat gesneden nationale hervormingen door te voeren, met name op het gebied van onderzoek, innovatie en onderwijs, teneinde het groeipotentieel in de eurozone te vergroten;
4. wijst op de geringe groei van de arbeidsproductiviteit en acht het van cruciaal belang dat salarisstijgingen gelijke tred houden met de ontwikkeling van de productiviteit, teneinde het concurrentievermogen van de lidstaten te behouden en het creëren van banen mogelijk te maken in een non-inflationaire omgeving; onderstreept evenwel de noodzaak de vruchten van de groei eerlijker te verdelen; merkt op dat de groei van de salarissen de laatste jaren is achtergebleven bij de productiviteitstoename; roept aandeelhouders en leidinggevenden in het bedrijfsleven ertoe op een verantwoord beleid te blijven voeren inzake de bezoldigingspakketten en gratificaties die aan personen worden uitgekeerd, en die in vergelijking met gewone salarisniveaus uit de hand dreigen te lopen, waardoor verkeerde signalen worden afgegeven en de steun voor een verantwoorde loonpolitiek dreigt weg te zakken;
5. constateert dat volgens de ECB de loonsontwikkeling een opwaarts risico in zich bergt voor de prijsstabiliteit; wijst in dit verband op het feit dat uit het jaarverslag 2007 van de Commissie over de eurozone (SEC(2007)0550) blijkt dat de lonen in de eurozone matig zijn blijven stijgen ondanks een scherpe stijging van de olieprijzen;
6. onderstreept dat in het Verdrag een nadrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de doelstellingen van prijsstabiliteit en de ondersteuning van het algemeen economisch beleid, en dat bijgevolg beide doelstellingen niet slechts als onderling vervangbaar kunnen worden gezien;
7. is van mening dat begrotingsconsolidatie van centraal belang is en des te noodzakelijker in voorspoedige tijden, teneinde groei op lange termijn mogelijk te maken, en zorgvuldig moet worden opgezet ter verhoging van de kwaliteit van overheidsuitgaven; is van mening dat de gulden regel volgens welke een fiscaal tekort alleen door investeringen kan worden goedgemaakt, een belangrijke stap is in deze richting;
8. stelt vast dat bepaalde economieën van de eurozone aanzienlijk beter hebben gepresteerd dan andere op het gebied van groei, waarbij met name Ierland, Luxemburg, Griekenland, Finland en Spanje een hoger groeitempo hebben bereikt dan het gemiddelde van de eurozone; merkt op dat een sterkere groei zich tevens voordeed in bepaalde Europese landen buiten de eurozone; is van mening dat nuttige lessen kunnen worden geleerd van dergelijke ontwikkelingen en dat het nuttig zou zijn indien de ECB een studie zou uitvoeren naar de achterliggende oorzaken van deze trends;
9. merkt op dat de economische cycli die de economieën van de lidstaten van de eurozone doormaken zich in verschillende stadia bevinden; verzoekt de ECB te onderzoeken of zulk uiteenlopend gedrag in één enkele monetaire zone in de toekomst niet tot problemen kan leiden op het stuk van stabiliteit en economische groei;
10. spreekt zijn bezorgdheid uit over de voortdurende waardevermeerdering van de euro ten opzichte van de meeste buitenlandse munteenheden; wijst er in dit verband op dat op grond van artikel 111 van het Verdrag de Raad verantwoordelijk is voor het wisselkoersbeleid, zonder dat evenwel nader wordt aangegeven op welke wijze aan deze bevoegdheid inhoud dient te worden gegeven; verzoekt de Eurogroep, de Raad en de ECB hun respectieve bevoegdheid ten volle uit te oefenen; stelt vast dat deze waardevermeerdering tot nu toe niet nadelig is geweest voor de uitvoer op het niveau van de eurozone, maar dat de gevolgen tussen de lidstaten uiteenlopen; benadrukt de risico's die verbonden zijn aan ernstige mondiale onevenwichtigheden op de lopende rekeningen die kunnen uitmonden in extra stijgingen van de wisselkoers van de euro; stelt vast dat er momenteel onder beleidsmakers een brede consensus bestaat over de aanpak van het probleem van wereldwijde onevenwichtigheden; stelt vast dat de inspanningen van de internationale gemeenschap en de internationale financiële instellingen bij lange na niet toereikend zijn geweest; hoopt dat de tenuitvoerlegging van maatregelen om in de VS het begrotingstekort terug te dringen en het particuliere sparen te bevorderen, en om een grotere wisselkoersflexibiliteit te verwezenlijken in een aantal overschotlanden in het opkomende Azië, met name China, waarop het IMF toezicht moet houden, een grote bijdrage zal leveren tot het geleidelijk wegnemen van de mondiale onevenwichtigheden;
11. stelt vast dat in de hele eurozone de onroerendgoedprijzen al 10 jaar lang sterk stijgen met weinig uitzonderingen, waarvan Duitsland de opvallendste is; constateert dat er weliswaar tekenen zijn dat deze ontwikkeling afzwakt, maar dat de kredietverstrekking aan huishoudens voor de aankoop van onroerend goed nog steeds met 10% per jaar stijgt; merkt op dat de Amerikaanse huizenprijzen zijn gezakt en dat de hypotheekmarkt onlangs is verslechterd, hetgeen een weerslag op de reële economie kan hebben; is van oordeel dat een dergelijke ontwikkeling als een waarschuwing moet worden gezien voor hetgeen zich in de eurozone nog kan voordoen; verzoekt de ECB deze ontwikkelingen goed in het oog te houden, aangezien deze mogelijk gevolgen hebben voor de reële economie; verzoekt de ECB mogelijke stappen met de daaraan verbonden voordelen te presenteren, zoals het opnemen van onroerend goed in de geharmoniseerde index van consumentenprijzen of het ontwikkelen van een specifiek soort indicator, of specifieke maatregelen voor te stellen die op nationaal niveau genomen kunnen worden, met het oog op de verschillen die tussen de nationale markten bestaan;
12. is bezorgd dat de rentetarieven op consumptieve leningen voor huishoudens het hoogste niveau van spreiding vertoonden; stelt in het bijzonder vast dat de rentetarieven op voorschotten in rekening-courant aanzienlijk uiteenlopen binnen de eurozone, van minder dan 7% tot 13,5% of meer, en beveelt verder onderzoek van het ECB naar de redenen hiervoor aan;
Governance
13. merkt op dat de ECB en haar directie onafhankelijk zijn; onderstreept de noodzaak om het grondbeginsel te eerbiedigen dat is vastgelegd in artikel 112, lid 2, onder b) van het Verdrag; betuigt andermaal zijn steun voor de onafhankelijkheid van de ECB, en voor het nastreven van de doelstelling van het behoud van de prijsstabiliteit en de bescherming van haar taak ten aanzien van de inflatiebestrijding;
14. is van oordeel dat alle bij het Europees wisselkoersmechanisme betrokkenen partijen thans zover zijn dat zij makkelijker een "policy mix" zouden moeten kunnen opstellen die de daadwerkelijke verwezenlijking van de nodige structurele aanpassingen begeleidt, waarvan iedere stijging van het groeipotentieel in de eurozone afhankelijk is; pleit voor een actievere macro-economische dialoog tussen de Raad, de Commissie, de ECB, het Parlement en de Europese sociale partners en steunt de daartoe strekkende inspanningen van de Eurogroep;
Financiële stabiliteit en integratie
15. juicht de publicatie van een nieuw jaarverslag van de ECB over de financiële integratie in Europa toe als een nuttige bijdrage tot het bevorderen van de financiële integratie in Europa;
16. ondersteunt ten volle de inspanningen van het ECB om de financiële integratie in de eurozone te stimuleren, met name door te fungeren als katalysator voor initiatieven van de particuliere sector, zoals de Europese betalingsruimte (SEPA) en de Short-Term European Paper (STEP); erkent het belang van verdere financiële integratie om de Europese Unie te helpen beschermen tegen externe economische crises;
17. is van mening dat ECB-diensten de Europese financiële integratie kunnen stimuleren en merkt in dit verband op dat Target heeft bijgedragen aan het verwezenlijken van een verregaande integratie van de geldmarkten en de repo-markt; is van mening dat het project "Target 2 Securities" zou kunnen bijdragen aan de stimulering van de integratie, de doeltreffendheid en de veiligheid van de infrastructuren voor de clearing en afwikkeling van effecten, die momenteel gekenmerkt worden door een onvoldoende mate van integratie en interoperabiliteit; onderstreept echter dat de ECB hierdoor een actieve marktdeelnemer wordt, hetgeen een passend toezicht op de ECB buiten haar bevoegdheidsterrein in het monetaire beleid vereist; herinnert eraan dat de voorstellen voor een geschikt beheerskader er al hadden moeten zijn; neemt derhalve met belangstelling nota van het project "Target 2 Securities" en zal de ontwikkeling van dit project nauwlettend in het oog blijven houden; acht het van wezenlijk belang dat voor een passend beheerskader wordt gezorgd;
18. is zich terdege bewust van de snelle opkomst van alternatieve investeringsinstrumenten (hedge funds en private equity); beseft dat zij voor liquiditeit en diversifiëring op de markt zorgen en een mogelijkheid bieden om de efficiëntie van bedrijven te verbeteren, maar deelt ook de bezorgdheid van sommige centrale banken en toezichthouders dat zij gepaard kunnen gaan met systeemrisico's en een hoge mate van risicoblootstelling bij andere financiële instellingen; juicht de recente studies van de Commissie over hedge funds en private equity toe, maar betreurt het dat het in die studies tot dusverre alleen is gegaan om de belemmeringen van dergelijke fondsen voor de groei; verzoekt de Commissie toezicht te houden op eventuele gaten in het beleid, en vraagt om een bredere en kritischer benadering van de vraag in hoeverre hedge funds een risico voor de financiële stabiliteit vormen, en van het risicobeheer bij een bepaald niveau van hefboomwerking en diversifiëring; dringt er bij de Commissie op aan de kwaliteit van het toezicht op offshore-locaties te beoordelen en de samenwerking met de toezichthouders in deze jurisdicties te intensiveren;
19. stelt vast dat niet-bancaire leningverstrekkers (private equity) een steeds grotere rol spelen in de leveraged sector in de Europese Unie en in vele gevallen bereid zijn een groter risico aan te gaan dan traditionele bankinstellingen; stelt voorts vast dat niet-bancaire leningverstrekkers significant hebben bijgedragen tot meer werkgelegenheid en groei in de ondernemingen van hun branche; is van mening dat het problemen kan opleveren wanneer de kredietcyclus de volgende ronde ingaat en kan leiden tot een veel complexere cyclus van omvangrijke herstructurering van schulden van ondernemingen; verzoekt de ECB en andere betrokken organen de doeltreffendheid van de huidige processen voor herstructurering van schulden te beoordelen in dit nieuwe kader;
20. neemt nota van het uitgesproken standpunt van de ECB tegen gedetailleerde plannen voor het financieel bijspringen door de overheid van een in moeilijkheden verkerende bank in de Europese Unie; is van mening dat meer inspanningen verricht moeten worden ter verbetering van de samenwerking en de planning van stresstests, maar dat het juist is de morele risico's zo klein mogelijk te houden door eraan vast te houden dat prioriteit wordt verleend aan oplossingen door de particuliere sector op het gebied van crisismanagement, teneinde banken niet aan te moedigen slecht doordachte risico's te nemen;
21. herhaalt zijn oproep aan de Raad en de ECB in het kader van de gegevensoverdrachten door SWIFT aan de autoriteiten van de VS om samen na te denken over de manier waarop het systeem van toezicht van SWIFT verbeterd moet worden, alsmede zijn oproep aan de ECB om activiteiten te ontplooien in haar rol met betrekking tot SWIFT als toezichthouder, gebruiker en beleidsmaker;
Externe rol van de euro
22. stelt vast dat de euro zich succesvol heeft ontwikkeld tot een wereldwijd gebruikte reserve- en referentievaluta; wijst erop dat verdere stappen nodig zijn om de positieve ontwikkeling van de euro als contant geld voort te zetten (bijv. facturering van lucht- en ruimtevaartgoederen en grondstoffen in euro);
23. wijst andermaal op zijn verzoek om de eurozone bij de internationale financiële instellingen op uniforme wijze te vertegenwoordigen teneinde de belangen ervan zodanig te behartigen dat dit in verhouding staat tot het economische gewicht van de eurozone;
24. verzoekt de ECB om met aandacht toe te zien op de ontwikkeling van het gebruik van de euro als reservevaluta door de centrale banken en om, in het kader van haar jaarverslag over de internationale rol van de euro, aan te geven om welke hoeveelheden het gaat en de gevolgen daarvan, met name op het gebied van de wisselkoersen, te analyseren;
Democratische controle
25. is van oordeel dat, ten aanzien van de procedure voor het benoemen van directieleden van de ECB, de democratische verantwoording vooraf en de transparantie erop vooruit zouden gaan als de Raad diverse potentiële kandidaten beoordeelt en het Parlement vervolgens bij stemming zijn goedkeuring hecht aan de kandidaat die door de Raad wordt voorgesteld; onderstreept zijn bereidheid om samen met de andere instellingen de mogelijke verbeteringen van de benoemingsprocedure te bestuderen voordat de directie in 2010 moet worden vervangen;
26. benadrukt dat de geloofwaardigheid van de ECB ook afhangt van een hoge mate van transparantie van haar besluitvormingsprocedures; vraagt derhalve andermaal dat vlak na de vergaderingen van de Raad van bestuur van de ECB, een beknopt verslag van deze vergaderingen gepubliceerd wordt met een duidelijke weergave van de argumenten voor en tegen de genomen besluiten, en of die besluiten al dan niet met algemene stemmen zijn genomen;
27. herinnert eraan dat het het voor de besluiten van de Raad van bestuur geldende systeem van roulerende stemrechten, zoals het in 2003 werd aangenomen, heeft verworpen als zijnde te complex; is van oordeel dat het met het oog op de verdere uitbreidingen van de eurozone dienstig zou zijn een systeem in te voeren waarin rechtvaardigheid en efficiëntie samengaan;
28. verzoekt de ECB in haar communicatiebeleid een speciale plaats toe te kennen aan de hoorzittingen van de president van de ECB met de Commissie voor economische en monetaire zaken van het Parlement;
29. verzoekt de ECB het Europees Parlement en het publiek een jaaroverzicht te bezorgen van de maatregelen die zijn getroffen om de door haar geleverde prestaties in overeenstemming met de onderhavige resolutie verder te verbeteren;
Vijf jaar eurobiljetten en -munten
30. stelt vast dat de waarde van de in omloop zijnde eurobankbiljetten sterk is blijven stijgen en in 2006 uitkwam op + 11,2%; wijst erop dat deze gestage stijging voornamelijk toe te schrijven bleef aan bankbiljetten met een hoge waarde, met name bankbiljetten van 500 EUR, waarvan het in circulering zijnde aantal met 13,2% is gestegen; verzoekt de ECB andermaal na te gaan wat de oorzaken van deze ingrijpende stijging zijn en de aard van de met deze biljetten verrichte transacties te onderzoeken, alsmede de vraag per land uit te splitsen teneinde hiermee gepaard gaande potentiële risico's te identificeren;
o o o
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de voorzitter van de Eurogroep en de Europese Centrale Bank.