Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B6-0279/2007

Debatten :

PV 11/07/2007 - 15
CRE 11/07/2007 - 15

Stemmingen :

PV 12/07/2007 - 6.11
CRE 12/07/2007 - 6.11
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :


Aangenomen teksten
PDF 123kWORD 44k
Donderdag 12 juli 2007 - Straatsburg
Pakistan
P6_TA(2007)0351RC-B6-0279/2007

Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2007 over Pakistan

Het Europees Parlement,

–   gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake partnerschap en samenwerking van 24 november 2001 (ook wel samenwerkingsovereenkomst van de derde generatie genoemd), inzonderheid artikel 1, waarin wordt verklaard dat "De eerbiediging van de rechten van de mens en de democratische beginselen ... een essentieel onderdeel van deze overeenkomst [vormt]"(1),

–   gezien de gemeenschappelijke verklaring van de EU en Pakistan na afloop van de ministeriële bijeenkomt in Berlijn op 8 februari 2007 en de eerste bijeenkomst van de Gemengde Commissie Pakistan-EG in het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen Pakistan en de EG op 24 mei 2007 in Islamabad, waar beide partijen zich ertoe hebben verbonden een brede formele politieke dialoog op gang te brengen, en hun nauwe samenwerking bij een breed spectrum aan regionale en internationale vraagstukken hebben bevestigd,

–   gezien het feit dat er voor later dit jaar parlementsverkiezingen, provinciale verkiezingen en presidentsverkiezingen op het programma staan,

–   gezien het bezoek van de SAARC-delegatie van het Parlement aan Pakistan in december 2006 en de ontmoeting met generaal Musharraf in Lahore,

–   onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over mensenrechten en democratie in Pakistan, in het bijzonder die van 10 februari 2004(2) en 22 april 2004(3),

–   gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de bestorming van de Rode Moskee in Islamabad een groot aantal levens heeft geëist;

B.   overwegende dat de botsingen in en rond de Rode Moskee een duidelijk bewijs waren van de gevaren die uitgaan van de radicale islamitische beweging, waartegen president Musharraf wellicht niet snel en kordaat genoeg heeft opgetreden,

C.   overwegende dat het politieke systeem in Pakistan door een reeks grondwettelijke wijzigingen tijdens de regering-Musharraf ingrijpend is gewijzigd, waardoor het mogelijk is geweest het regeringsstelsel om te vormen van een parlementair in een presidentieel systeem, waar de president de macht heeft beslissingen van het parlement naast zich neer te leggen of het heen te zenden,

D.   overwegende dat de strijdkrachten en de geheime dienst een te sterke invloed blijven uitoefenen op politiek, regering en economie van Pakistan, hetgeen haaks staat op het beginsel van de routekaart voor het herstel van de democratie, in het kader waarvan het de bedoeling was dat de macht door de strijdkrachten zou worden teruggegeven aan een burgerlijk bestuur,

E.   overwegende dat de recente gebeurtenissen, waaronder de schorsing op 9 maart 2007 van opperrechter Iftikhar Mohammad Chaudhry op grond van tot dusver niet bewezen beschuldigingen van wangedrag, en de aanhoudende protesten van de bevolking naar aanleiding van deze actie, het nog dringender nodig hebben gemaakt dat de kwestie van de democratie en de rechtsstaat in Pakistan aan de orde wordt gesteld,

F.   overwegende dat de regering van de Verenigde Staten de druk op Pakistan heeft opgevoerd omdat het heeft nagelaten het terrorisme stevig aan te pakken,

G.   overwegende dat de Europese Unie aanzienlijke steun verleent aan Pakistan voor armoedebestrijding, gezondheidsvoorlichting en openbaar onderwijs,

1.   spreekt zijn solidariteit uit met het Pakistaanse volk, dat het slachtoffer is van het geweld dat door gewapende extremisten wordt gepleegd; is diep bezorgd over de berichten dat een aantal mensen mogelijk in de Rode Moskee gegijzeld werden; erkent de uitdaging die de bezetting voor de Pakistaanse regering inhield; uit zijn diepe bezorgdheid over het nog onbekende aantal slachtoffers en spreekt zijn steun uit voor de inspanningen om de verantwoordelijken voor de rechtbank te brengen;

2.   verzoekt de regering van Pakistan weer een democratisch regeringsstelsel in te voeren door tegen het eind van het jaar vrije, eerlijke en democratische verkiezingen te houden en waarschuwt tegen het opleggen van de staat van beleg en andere maatregelen die de vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergadering of de bewegingsvrijheid verstikken;

3.   moedigt president Musharraf ertoe aan de bestaande grondwet te eerbiedigen door de nieuwe volksvertegenwoordigingen in staat te stellen presidentsverkiezingen te houden, en afstand te doen van zijn functie als opperbevelhebber van het leger, waarmee hij eerder in een toezegging aan de EU akkoord was gegaan;

4.   verzoekt de Pakistaanse strijdkrachten vrije en eerlijke verkiezingen toe te staan en ook politieke leiders in ballingsschap de gelegenheid te bieden naar Pakistan terug te keren en zich kandidaat te stellen; dringt aan op maatregelen ter beperking van de invloed van de strijdkrachten en andere gewapende groepen op het politieke en democratische proces;

5.   spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de EU de parlementsverkiezingen in Pakistan begeleidt en dat het Parlement zal deelnemen aan de waarnemingsmissie; is echter verontrust over enkele aspecten in de aanloop naar deze verkiezingen, met name:

   - de neutraliteit van de overgangsregering die drie maanden vóór de verkiezingen zal worden gevormd en door president Musharraf wordt benoemd,
   - het feit dat een academische graad vereist is om zich kandidaat te kunnen stellen, waardoor 70% van de Pakistaanse vrouwen zich niet verkiesbaar kan stellen; dringt er daarom op aan dat deze beperking wordt weggenomen,
   - het gebrek aan legitimiteit van de toekomstige president van Pakistan indien deze wordt gekozen door het thans zittende parlement;

6.   roept de Raad en de Commissie ertoe op president Musharraf de duidelijke boodschap over te brengen dat een overgang naar een civiel bestuur door middel van versterking van de democratische instellingen en processen de enige aanvaardbare weg is om uit de huidige crisis te komen;

7.   dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zich krachtig op te stellen bij de verdediging van alle in de samenwerkingsovereenkomst verankerde beginselen, met name de clausule over democratie en mensenrechten; verwelkomt de ministeriële bijeenkomst van 8 februari 2007 en de vergadering van de Gemengde Commissie Pakistan-EG van 24 mei 2007 als positieve stappen op weg naar hechtere betrekkingen tussen de EU en Pakistan; onderstreept dat de betrekkingen tussen de EU en Pakistan gebaseerd zijn op de beginselen die in de samenwerkingsovereenkomst zijn neergelegd: het nastreven van democratie, vrede en stabiliteit, ontwikkeling, de bevordering van de handelsbetrekkingen, o.a. in Zuid-Azië via regionale samenwerking, en inachtneming van de mensenrechten; roept op tot een intensieve politieke dialoog over deze kwesties;

8.   betreurt de schorsing van opperrechter Chaudhry van het Hooggerechtshof in verband met beschuldigingen van vermeend wangedrag, hetgeen in brede kring wordt beschouwd als een poging van de Pakistaanse regering om in een verkiezingsjaar de controle te houden over de rechterlijke macht; wenst dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de rechtsstaat worden geëerbiedigd; dringt er bij de Pakistaanse regering op aan de noodzakelijke stappen te nemen om de huidige negatieve tendens op dit gebied te keren en af te zien van elke politieke inmenging in de zaak die momenteel voor het Hooggerechtshof dient; neemt kennis van de sterke solidariteit die de gehele juridische stand in Pakistan heeft getoond;

9.   betreurt ten diepste de dood van 41 burgers tijdens politieke demonstraties in Karachi op 12 mei 2007; veroordeelt het gebruik van geweld voor politieke doeleinden, of het nu uitgaat van aan de regering gelieerde troepen, of van leden van politieke partijen van de oppositie;

10.   is evenzeer bezorgd over berichten dat drie Chinese arbeiders zijn doodgeschoten door vermeende islamitische militanten in Peshawar, een daad die mogelijk verband houdt met het beleg van de Rode Moskee;

11.   veroordeelt alle pogingen van de Pakistaanse regering om de vrijheid van de media te beknotten door de invoering van wijzigingen in omroepvergunningen, beperking van rechtstreekse uitzendingen van gebeurtenissen die buiten plaatsvinden en het uitvaardigen van richtsnoeren voor media en omroeporganisaties; veroordeelt alle vormen van bedreiging, dwang en intimidatie van journalisten en omroepmedewerkers;

12.   is verontrust over de talrijke "verdwijningen" waarvoor een aanzienlijke hoeveelheid bewijsmateriaal bestaat en waarbij terreurverdachten, journalisten, studenten, leden van nationalistische bewegingen uit Balochistan en andere politieke activisten betrokken zijn, en wijst er met klem op dat ontvoeringen, standrechtelijke executies en gevangenzetting zonder proces indruisen tegen de beginselen van het volkenrecht, waaronder het recht op leven en een behoorlijke proces;

13.   is verheugd over de Europese consensus over ontwikkeling(4) en de duidelijke toezegging van de EU om zich te richten op landen waar sprake is van conflicten of een kwetsbare staat, en over haar even duidelijke verbintenis om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken, ook op het gebied van onderwijsbeleid; verzoekt de Pakistaanse regering om een aanzienlijke verhoging van de financiële steun om in het hele land, met inbegrip van de tribale gebieden, een openbaar onderwijsstelsel met een breed curriculum op te zetten en te ontwikkelen; roept de Pakistaanse regering op om haar toezeggingen na te komen en echte controle uit te oefenen op de koranscholen die momenteel door extremisten worden gecontroleerd;

14.   neemt met verontrusting kennis van de aanhoudende meldingen over onderdrukking van godsdienstige minderheden en het gebruik van de wetten inzake godslastering tegen godsdienstige minderheden;

15.   is bezorgd dat president Musharraf weliswaar op internationaal niveau heeft toegezegd het terrorisme en het extremisme aan te pakken, maar dat de binnenlandse politieke allianties tussen regering, leger en religieuze fundamentalisten een belemmering kunnen vormen voor het vermogen van de regering om de kwestie van extremisme en fundamentalisme aan te pakken; dringt er bij de Pakistaanse regering op aan onmiddellijk doeltreffende stappen te ondernemen om te voorkomen dat een politieke beweging of gewapende krachten het Pakistaanse grondgebied als toevluchtsoord gebruiken en als uitvalsbasis voor operaties in Afghanistan;

16.   is bezorgd over de toenemende instabiliteit en de verspreiding van met oproer verband houdend geweld in de tribale gebieden en met name in Waziristan en neemt in het bijzonder kennis van een aantal zelfmoordaanslagen, waaronder een moordaanslag op de minister van Binnenlandse Zaken in Peshawar op 28 april 2007; roept de Pakistaanse regering op het tij te keren door de rechtsstaat te ondersteunen en te stimuleren dat de politieke en burgerrechten ook naar dit gebied worden uitgebreid;

17.   roept op tot een versterkte dialoog met provinciale en lokale leiders over de mogelijkheid van grotere autonomie voor de provincies en betere behartiging van de belangen van de provincies op nationaal niveau; veroordeelt het repressieve beleid van de Pakistaanse regering in Balochistan, waar de roep om grotere provinciale autonomie en meer regionale zeggenschap over de aanzienlijke natuurlijke hulpbronnen van dit gebied aanhoudt;

18.   verzoekt de Pakistaanse regering de aanbevelingen van het Pakistaanse Hooggerechtshof ten uitvoer te leggen en de grondrechten en politieke vrijheden ook in de noordelijke gebieden toe te passen;

19.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Pakistan.

(1) PB C 17 van 22.1.1999, blz. 7.
(2) PB C 97 E van 22.4.2004, blz. 112.
(3) PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1040.
(4) Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus (PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1).

Juridische mededeling - Privacybeleid