Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad, de daaruit voortvloeiende bijzondere richtlijnen, alsmede de Richtlijnen 83/477/EEG, 91/383/EEG, 92/29/EEG en 94/33/EG van de Raad, met het oog op de vereenvoudiging en rationalisatie van de verslagen over de praktische tenuitvoerlegging (COM(2006)0390 – C6-0242/2006 – 2006/0127(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0390)(1),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 137, lid 2 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0242/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0059/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 26 april 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad, de daaruit voortvloeiende bijzondere richtlijnen, alsmede de Richtlijnen 83/477/EEG, 91/383/EEG, 92/29/EEG en 94/33/EG van de Raad, met het oog op de vereenvoudiging en rationalisatie van de verslagen over de praktische tenuitvoerlegging
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2007/30/EG).
Compensatie voor bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische eilanden, Guyana en Réunion (2007-2013) *
244k
87k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion voor de periode 2007-2013 (COM(2006)0740 – C6-0505/2006 – 2006/0247(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0740)(1),
– gelet op artikel 37 en artikel 299, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0505/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0083/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Titel
Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion voor de periode 2007-2013
Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten die als gevolg van de ultraperifere ligging ontstaan voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion (Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst.)
Amendement 2 Overweging -1 (nieuw)
(-1) De ultraperifere gebieden hebben een kwetsbare economie, met permanente structurele beperkingen op hun ontwikkeling en weinig mogelijkheden voor economische diversificatie, waarbij de visserijsector en de aloude vissersgemeenschappen een belangrijke rol spelen in het behoud van de economische activiteit en de werkgelegenheid - zowel bij de toeleveranciers als bij de afnemers - en de bevordering van de economische en sociale samenhang.
Amendement 3 Overweging -1 bis (nieuw)
(-1 bis) Er moet rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van en de sectorale verschillen tussen de ultraperifere gebieden, aangezien deze elk hun specifieke behoeften hebben.
Amendement 4 Overweging -1 ter (nieuw)
(-1 ter) Er moet rekening gehouden worden met de stijging van de vervoerskosten en aanverwante uitgaven, vooral sinds 2003, door de scherpe stijging van de olieprijzen, waardoor de extra kosten die het gevolg zijn van de ultraperifere ligging nog hoger worden.
Amendement 5 Overweging 1
(1) De visserijsector in de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap heeft te kampen met moeilijkheden, en vooral met extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten door de bijzondere handicaps die in artikel 299, lid 2, van het Verdrag worden erkend, hoofdzakelijk als gevolg van de kosten voor het vervoer naar het Europese continent.
(1) De visserijsector in de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap heeft te kampen met moeilijkheden, en vooral met extra kosten in verband met de productie en de afzet van bepaalde visserijproducten door de bijzondere handicaps die in artikel 299, lid 2, van het Verdrag worden erkend, onder andere als gevolg van de kosten voor het vervoer naar het Europese continent.
Amendement 6 Overweging 5
(5) De lidstaten moeten het compensatiebedrag vaststellen op een niveau dat een passende compensatie mogelijk maakt van de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere handicaps van de ultraperifere gebieden, en met name van de kosten voor het vervoer van de producten naar het Europese continent. Om overcompensatie te voorkomen dient het bedrag in verhouding te staan tot de te compenseren extra kosten en mag het in geen geval hoger zijn dan een bepaald deel van de kosten voor het vervoer naar het Europese continent en andere, bijbehorende kosten. Daartoe moet ook rekening worden gehouden met andere soorten van overheidsmaatregelen die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.
(5) De lidstaten moeten het compensatiebedrag vaststellen op een niveau dat een passende compensatie mogelijk maakt van de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere handicaps van de ultraperifere gebieden, en namelijk van de kosten voor het vervoer van de producten naar het Europese continent. Om overcompensatie te voorkomen dient het bedrag in verhouding te staan tot de te compenseren extra kosten. Daartoe moet ook rekening worden gehouden met andere soorten van overheidsmaatregelen die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.
Amendement 7 Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis)Er moet naar behoren rekening gehouden worden met het socio-economisch belang van de kleine kustvisserij en de ambachtelijke visserij voor de ultraperifere gebieden, en de noodzaak om de voorwaarden voor hun ontwikkeling tot stand te brengen.
Amendement 8 Overweging 5 ter (nieuw)
(5 ter)Er moet toestemming worden gegeven om zich te bevoorraden op de communautaire markt, binnen de grenzen van de huidige productiecapaciteit, wanneer de vangsten van de visserijvloten van de ultraperifere gebieden niet toereikend zijn om de plaatselijke visverwerkende industrie te bevoorraden.
Amendement 9 Overweging 6
(6) Om de doelstellingen van deze verordening naar behoren te verwezenlijken en te garanderen dat het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt nageleefd, dient de steun beperkt te blijven tot visserijproducten die in overeenstemming met de regels van dat beleid zijn geoogst en verwerkt.
(6) Om de doelstellingen van deze verordening naar behoren te verwezenlijken en te garanderen dat het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt nageleefd, dient de steun toegekend te worden voor visserijproducten die in overeenstemming met de regels van dat beleid zijn geoogst en verwerkt, en voor andere grondstoffen die bij de verwerking van vis worden gebruikt.
Amendement 10 Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis)Om de bijzondere beperkingen te compenseren die de visserijproductie in de ultraperifere gebieden heeft als gevolg van de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf, het klimaat en de economische afhankelijkheid van een klein aantal producten, kan een uitzondering worden toegestaan op het beleid van de Commissie om geen toestemming te geven voor staatssteun voor de productie, verwerking en afzet van de in het Verdrag genoemde visserijproducten.
Amendement 11 Overweging 9
(9) Opdat kan worden beslist of de compensatieregeling na 2013 wordt voortgezet, moet de Commissie tijdig voordat de regeling afloopt, een op een onafhankelijke evaluatie gebaseerd verslag indienen bij het Europees Parlement, de Europese Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.
(9) Om herziening van de compensatieregeling mogelijk te maken, rekening houdend met de vooruitgang gemaakt met de daadwerkelijke verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening, moet de Commissie uiterlijk op 31 december 2011 bij het Europees Parlement, de Europese Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een op een onafhankelijke evaluatie gebaseerd verslag indienen, waarin wordt uiteengezet wat de gevolgen zijn van uitvoering van de maatregelen waarin door de verordening wordt voorzien, welk verslag zo nodig vergezeld gaat van wetgevingsvoorstellen.
Amendement 12 Artikel 1, inleidende formule
Bij deze verordening wordt voor de periode 2007-2013 een regeling ingesteld om een compensatie te bieden voor de extra kosten die de in artikel 3 bedoelde ondernemers voor de afzet van bepaalde visserijproducten uit de hierna genoemde gebieden moeten maken als gevolg van de bijzondere handicaps van die gebieden (hierna "de compensatie" genoemd):
Bij deze verordening wordt een regeling ingesteld om een compensatie te bieden voor de extra kosten die de in artikel 3 bedoelde ondernemers voor de afzet van bepaalde visserijproducten uit de hierna genoemde ultraperifere gebieden moeten maken als gevolg van de bijzondere handicaps en ultraperifere ligging van die gebieden (hierna "de compensatie" genoemd):
Amendement 13 Artikel 3, lid 1, inleidende formule
1. De compensatie wordt betaald aan de volgende ondernemers die extra kosten moeten maken voor de afzet van visserijproducten:
1. De compensatie wordt betaald aan de volgende ondernemers die als gevolg van de ultraperifere ligging extra kosten moeten maken voor de afzet van visserijproducten uit de in artikel 1 genoemde gebieden:
Amendement 14 Artikel 3, lid 1, letter c)
c) de ondernemers in de sector verwerking en afzet, of verenigingen van dergelijke ondernemers, die extra kosten moeten maken voor de afzet van de betrokken producten.
c) de ondernemers in de sector verwerking en afzet, of verenigingen van dergelijke ondernemers, die extra kosten moeten maken voor de productie, de verwerking en de afzet van de betrokken producten.
Amendement 15 Artikel 4, lid 3, letter c bis) (nieuw)
c bis) controle.
Amendement 16 Artikel 4, lid 4, letter b)
b) zijn gevangen door communautaire vissersvaartuigen die niet in een haven van een van de in artikel 1 genoemde gebieden zijn geregistreerd,
b) zijn gevangen door communautaire vissersvaartuigen die niet in een haven van een van de in artikel 1 genoemde gebieden zijn geregistreerd, met uitzondering van gebruikmaking van de vangst door schepen van de Gemeenschap, als de vangsten van de gebieden die onder artikel 1 genoemd worden, niet voldoende zijn om hun visverwerkende bedrijven te bevoorraden.
Amendement 17 Artikel 4 bis (nieuw)
Artikel 4 bis
Andere producten die voor steun in aanmerking komen
Compensatie kan ook worden toegekend voor producten die worden gebruikt bij de verwerking van visserijproducten, mits er geen sprake is van cumulatie van communautaire steun voor deze producten.
Amendement 18 Artikel 5, lid 2, letter a)
a) voor elk visserijproduct, met de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere handicaps van de betrokken gebieden, en met name de uitgaven voor het vervoer naar het Europese continent,
a) voor elk visserijproduct, met de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere handicaps van de betrokken gebieden, namelijk de uitgaven voor het vervoer naar het Europese continent en tussen de in artikel 1 genoemde naburige gebieden onderling.
Amendement 19 Artikel 5, lid 2, letter b)
b) met welke andere soorten van overheidsmaatregelen dan ook die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.
b) voor elk visserijproduct, met de door de geografische verspreiding veroorzaakte extra kosten voor het vervoer binnen elk van de gebieden die in artikel 1 genoemd worden.
Amendement 20 Artikel 5, lid 2, letter b bis) (nieuw)
b bis) met het soort begunstigden, waarbij speciaal aandacht wordt besteed aan de kleinschalige kustvisserij en de ambachtelijke visserij.
Amendement 21 Artikel 5, lid 2, letter b ter) (nieuw)
b ter) met elke andere vorm van openbare steun die van invloed is op de omvang van de extra kosten.
Amendement 22 Artikel 5, lid 3
3. De compensatie voor de extra kosten staat in verhouding tot de extra kosten die ermee moeten worden bestreden, en bedraagt ten hoogste 75% van de kosten voor het vervoer naar het Europese continent en andere, bijbehorende kosten.
3. De compensatie voor de extra kosten staat in verhouding tot de extra kosten die ermee moeten worden bestreden, en vergoedt de kosten voor het vervoer naar het Europese continent en tussen de in artikel 1 genoemde gebieden onderling, en andere, bijbehorende kosten.
Amendement 23 Artikel 5, lid 4, letter a)
a) Azoren en Madeira: 4 283 992 EUR,
a) Azoren en Madeira: 4 855 314 EUR,
Amendement 24 Artikel 5, lid 4, letter b)
b) Canarische Eilanden: 5 844 076 EUR,
b) Canarische eilanden: 6 623 454 EUR,
Amendement 25 Artikel 5, lid 4, letter c)
c) Frans Guyana en Réunion: 4 868 700 EUR.
c) Frans Guyana en Réunion: 5 518 000 EUR.
Amendement 26 Artikel 5, lid 4 bis (nieuw)
4 bis.De bedragen genoemd in lid 4 ondergaan elk jaar de technische aanpassing zoals aangegeven onder punt 16 van het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer1.
_________ 1PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
Amendement 27 Artikel 7, lid 1
1. Binnen vier maanden na de inwerkingtreding van deze verordening delen de betrokken lidstaten de in artikel 4, lid 1, bedoelde lijst en hoeveelheden en het in artikel 5, lid 1, bedoelde niveau van de compensatie, hierna gezamenlijk "het compensatieplan" genoemd, aan de Commissie mee.
1. Binnen vier maanden na de inwerkingtreding van deze verordening delen de betrokken lidstaten de in artikel 4, lid 1, bedoelde lijst en hoeveelheden, het in artikel 5, lid 1, bedoelde niveau van de compensatie en een gedetailleerde lijst met maatregelen die moeten worden toegepast om ervoor te zorgen dat de bepalingen in artikel 4, de leden 2 en 4 worden nageleefd, hierna gezamenlijk "het compensatieplan" genoemd, aan de Commissie mee.
Amendement 28 Artikel 7, lid 4
4. Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 6 wijzigingen aanbrengt, dient hij zijn gewijzigde compensatieplan in bij de Commissie en is de bij de leden 2 en 3 vastgestelde procedure van overeenkomstige toepassing.
4. Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 6 wijzigingen aanbrengt, dient hij zijn gewijzigde compensatieplan in bij de Commissie. Als de Commissie niet binnen vier weken na de ontvangst van het gewijzigde plan reageert, wordt dit geacht te zijn aangenomen.
Amendement 29 Artikel 7 bis (nieuw)
Artikel 7 bis Aanpassing van de bedragen Binnen de grenzen van het algemene financiële kader voor deze verordening is aanpassing van de bedragen tussen de verschillende gebieden van dezelfde lidstaat mogelijk.
Amendement 30 Artikel 7 ter (nieuw)
Artikel 7 ter Staatsteun
1.Voor de visserijproducten waarop de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing zijn, kan de Commissie toestaan dat in de sectoren productie, verwerking en afzet bedrijfssteun wordt verleend als compensatie voor de specifieke handicaps van de ultraperifere gebieden, die verband houden met hun bijzondere kenmerken en beperkingen.
2.In dat geval stellen de lidstaten de Commissie ervan in kennis dat steun wordt verleend als onderdeel van de compensatieregeling. Deze steun wordt overeenkomstig artikel 7 door de Commissie goedgekeurd. De aldus gemelde staatsteun wordt geacht te voldoen aan de informatieverplichting volgens artikel 88, lid 3, eerste zin van het EG-verdrag.
Amendement 31 Artikel 8, lid 1
1. Elke betrokken lidstaat dient jaarlijks uiterlijk op 30 april een jaarverslag over de toepassing van de compensatie in bij de Commissie.
1. Elke betrokken lidstaat dient jaarlijks uiterlijk op 30 juni een jaarverslag over de toepassing van de compensatie in bij de Commissie.
Amendement 32 Artikel 8, lid 2
2. Uiterlijk op 31 december 2011 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een op een onafhankelijke evaluatie gebaseerd verslag in over de toepassing van de compensatie, welk verslag zo nodig vergezeld gaat van voorstellen voor regelgeving.
2. Uiterlijk op 31 december 2011 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een op een onafhankelijke evaluatie gebaseerd verslag in over de toepassing van de compensatie, welk verslag zo nodig vergezeld gaat van voorstellen voor regelgeving.
Amendement 33 Artikel 10
De lidstaten stellen passende bepalingen vast om de naleving van de bij deze verordening vastgestelde eisen en de regelmatigheid van de verrichtingen te garanderen.
De lidstaten stellen passende bepalingen vast om de naleving van de bij deze verordening vastgestelde eisen en de regelmatigheid van de verrichtingen te garanderen. Bepalingen betreffende de traceerbaarheid van visserijproducten zijn voldoende gedetailleerd om de identificatie van producten die niet in aanmerking komen voor compensatie mogelijk te maken.
Amendement 34 Artikel 14, alinea 2
Zij is van toepassing van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
Oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid *
193k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende wijziging van Besluit 2004/585/EG tot oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2006)0732 – C6-0051/2007 – 2006/0240(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0732)(1),
– gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0051/2007),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0078/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;
2. onderkent dat het dit voorstel uitsluitend betrekking heeft op de financiële aspecten van de regionale adviesraden en dat de andere aspecten, en met name betreffende het aantal en de samenstelling van de raden, nog moeten worden opgelost bij de komende herziening;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– gelet op het Verdrag over de rechten van personen met een handicap, dat op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd aangenomen,
– gezien het Manifest van gehandicapte vrouwen in Europa, dat op 22 februari 1997 door het Europees Gehandicaptenforum werd aangenomen,
– gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(1),
– gezien het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen (2007),
– gelet op artikel 13 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Gelijke kansen voor personen met een handicap: een Europees actieplan" (COM(2003)0650),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0075/2007),
A. overwegende dat in het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap (het verdrag) wordt erkend dat gehandicapte vrouwen en meisjes vaak, zowel binnen de huiselijke kring als daarbuiten, een verhoogd risico lopen slachtoffer te worden van geweld, aantasting van de lichamelijke integriteit, misbruik, verlating, verwaarlozing of verwaarlozingsgedrag, mishandeling of uitbuiting,
B. overwegende dat in het verdrag ook de noodzaak wordt benadrukt om een genderperspectief op te nemen in alle pogingen om te bevorderen dat mensen met een handicap hun mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle kunnen genieten,
C. overwegende dat in het verdrag het recht van alle gehandicapten van huwbare leeftijd wordt erkend om te trouwen en een gezin te stichten,
D. overwegende dat bijna 80 procent van de vrouwen met een handicap slachtoffer van psychisch en fysiek geweld is, dat het risico van seksueel geweld voor die vrouwen groter is dan voor andere vrouwen en dat geweld niet alleen een veel voorkomend kenmerk van de levens van vrouwen met een handicap is maar soms ook de oorzaak van hun handicap,
E. overwegende dat personen met een handicap een zeer diverse en heterogene bevolkingsgroep vormen en dat bij acties die bedoeld zijn om hen te steunen rekening moet worden gehouden met zowel deze diversiteit als het feit dat bepaalde groepen, zoals vrouwen met een handicap, worden geconfronteerd met extra problemen en meervoudige discriminatie,
F. overwegende dat volgens onderzoek in de lidstaten vooral moeders van gehandicapte personen stappen ondernemen (medisch, educatief, administratief, enz.) om informatie te verzamelen over de handicap van hun kind en de beste oplossingen te vinden om hiermee om te gaan,
G. overwegende dat de verantwoordelijkheid voor gehandicapte en afhankelijke personen gewoonlijk wordt gedragen door vrouwen en dat dit betekent dat zij in bepaalde gevallen waar geen geschikte zorgvoorzieningen bestaan, de arbeidsmarkt moeten verlaten,
H. overwegende dat de EU-instellingen evenals de nationale en regionale overheden activiteiten dienen te stimuleren die zijn gericht op het reëel en op effectieve wijze creëren van gelijkheid tussen personen en dat het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen (2007) daartoe als katalysator dient te fungeren,
I. overwegende dat gehandicapte vrouwen meervoudig worden gediscrimineerd op grond van geslacht, ras en handicap, en meer risico lopen op armoede en sociale uitsluiting,
J. overwegende dat het recht op gelijke behandeling van gehandicapte vrouwen en van moeders van gehandicapte kinderen een fundamenteel mensenrecht en een ethische plicht is,
1. roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat de bestaande belemmeringen en obstakels, met inbegrip van bouwkundige belemmeringen, worden opgeheven, opdat voor gehandicapte vrouwen en meisjes gelijke rechten en kansen worden geschapen om deel te nemen aan het politieke, culturele en sociale leven en het gezins- en beroepsleven, onder andere door betere omzetting van communautaire wetgeving tegen discriminatie en voor gendergelijkheid en door betere benutting van de mogelijkheden die de relevante communautaire programma's en het Europees Sociaal Fonds bieden;
2. verzoekt de lidstaten volledig rekening te houden met de behoeften van personen, in het bijzonder vrouwen, met een handicap bij alle nationale, regionale en lokale beleidsmaatregelen, vooral die met betrekking tot stadsplanning, onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, vervoer, volksgezondheid en sociale dienstverlening;
3. verzoekt de Commissie en de lidstaten de noodzakelijke maatregelen vast te stellen en uit te voeren om gehandicapte vrouwen te helpen vooruit te komen in de sectoren van het sociale, culturele en politieke leven en het beroepsleven waarin zij nog onvoldoende zijn vertegenwoordigd;
4. verzoekt de nationale en regionale overheden vernieuwende beleidsinitiatieven en diensten rond het thema geslacht en handicap te bevorderen en met adequate middelen te financieren, in het bijzonder op het gebied van persoonlijke hulp, mobiliteit, gezondheid, onderwijs, training, levenslang leren, werkgelegenheid, zelfstandigheid en sociale zekerheid;
5. verzoekt de Commissie en de lidstaten effectieve op vrouwen en kinderen gerichte wetgeving en beleidsmaatregelen in te voeren, die waarborgen dat gevallen van uitbuiting, geweld en seksueel misbruik gericht tegen gehandicapten – binnenshuis en daarbuiten – worden onderkend, onderzocht en, indien zulks geboden is, vervolgd; doet de suggestie dat in dit verband speciale aandacht dient uit te gaan naar gehandicapte vrouwen wier handicap hen verhindert voor zichzelf op te komen en dat preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er verschillen ontstaan tussen het lichamelijke en seksuele zelfbeschikkingsrecht van gehandicapte en niet-gehandicapte vrouwen;
6. is geschokt door het feit dat gehandicapte vrouwen driemaal zoveel kans lopen slachtoffer van geweld te worden als vrouwen zonder handicap en verzoekt daarom het Daphne-programma ook in te zetten voor de bestrijding van dit type geweld;
7. wijst erop dat het belangrijk is de segregatie van mensen met een handicap van kind af aan actief te bestrijden;
8. verzoekt de Commissie en de lidstaten met behulp van proefprojecten en beproefde en getestewerkwijzen te bevorderen dat vanaf het kleuteronderwijs via school en beroepsopleidingen tot de arbeidsmarkt instellingen tot stand komen die de integratie van gehandicapte personen vergroten;
9. benadrukt dat de Europese Unie alle mogelijke stappen dient te zetten, waaronder wetgevende, om het aanvragen van hulp te vereenvoudigen en meer fondsen beschikbaar te stellen voor gehandicapte vrouwen en meisjes;
10. verzoekt de lidstaten het gebrek aan adequate gezondheidszorg voor vrouwen met een handicap aan te pakken door te voorzien in gespecialiseerd medisch personeel en voldoende infrastructuur;
11. verzoekt de Commissie in samenspraak met de bevoegde nationale autoriteiten de specifieke problemen te onderzoeken die vrouwen met een handicap ervaren op het gebied van gezondheid en welzijn, met de nadruk op preventie- en informatieverstrekking;
12. meent dat er een verband bestaat tussen een handicap en een lager opleidingsniveau met alle gevolgen vandien voor de arbeidsparticipatiegraad van gehandicapten;
13. spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat gehandicapte vrouwen vaak een zeer laag opleidingsniveau hebben, waardoor het voor hen moeilijk is op de arbeidsmarkt te komen, te blijven en carrière te maken; meent dat mensen met een handicap dezelfde studiemogelijkheden dienen te krijgen en recht op toegang tot de arbeidsmarkt moeten hebben om zelfstandig te kunnen worden; vindt dat gehandicapte vrouwen en meisjes moeten worden aangemoedigd een opleiding te volgen en werk te zoeken op basis van hun kunde en belangstelling, niet op basis van wat hun ontbreekt;
14. verzoekt de Commissie en de lidstaten de implementatie van het beginsel van universele toegankelijkheid te bevorderen in de omgeving, en tot goederen en diensten, opdat gehandicapte vrouwen zoveel mogelijk zelfstandigheid kunnen genieten;
15. verzoekt de Commissie en de lidstaten, aangezien ICT-voorzieningen vaak een fundamenteel instrument zijn voor de integratie van personen met een handicap, de geëigende maatregelen te treffen om de geslachtsgebonden digitale kloof te dichten, opdat vrouwen met een handicap onder dezelfde voorwaarden toegang krijgen tot en profiteren van ICT-voorzieningen als mannen;
16. is ervan overtuigd dat, met het oog op verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt voor personen met een handicap en hun vermogen om actiever te worden en hun talenten te ontwikkelen, alle mogelijke stimuleringsmaatregelen moeten worden ingezet, waaronder fiscale stimulansen, om werkgevers aan te moedigen mensen met een handicap in dienst te nemen en werktijden aan te passen aan de behoeften van ouders die gehandicapte kinderen grootbrengen;
17. verzoekt de Commissie en de lidstaten er in hun streven naar meer werkgelegenheid voor gehandicapte vrouwen op toe te zien dat discriminatie door werkgevers bij het in dienst nemen wordt voorkomen;
18. roept de Commissie en de lidstaten op "flexibiliteit" te integreren in sectoren die verband houden met handicaps, als erkenning van het feit dat elke gehandicapte persoon andere behoeften heeft, zodat in een op diversiteit gestoelde gemeenschap van burgers de hulp aan iedere individuele situatie kan worden aangepast;
19. is van mening dat de tot stand gekomen maatregelen dienen te zijn gericht op een hogere mate van integratie;
20. wijst erop dat het meestal vrouwen zijn die zorgen voor mensen met een handicap en acht het daarom noodzakelijk maatregelen te ontwikkelen om het sociaal bewustzijn zodanig te verhogen dat ook mannen bij deze taak betrokken raken;
21. roept de Commissie en de lidstaten op te bevorderen dat de verantwoordelijkheid voor de zorg voor en participatie van gehandicapte mensen niet uitsluitend als een verantwoordelijkheid van de familie van deze personen wordt beschouwd maar als verantwoordelijkheid van de maatschappij in het algemeen, en bij het uitwerken van beleid rekening te houden met de bijzondere toewijding van vrouwen die verantwoordelijk zijn voor gehandicapte personen en de situatie van degenen – vaak verwanten – die verantwoordelijkheid nemen voor personen met een handicap; vindt het belangrijk te herhalen dat deze verantwoordelijkheid voornamelijk wordt uitgeoefend door vrouwen, zodat in het bijzonder vrouwen worden getroffen door bezuinigingen op openbare zorgvoorzieningen, niet alleen als betaalde zorgverleners maar ook als verwanten;
22. roept de Commissie en de lidstaten op de nodige maatregelen vast te stellen voor steunverlening aan familieleden en organisaties die zorg bieden aan gehandicapten en hun naasten;
23. acht het noodzakelijk dat er ondersteuningsmaatregelen komen die ertoe bijdragen dat gehandicapte mensen en hun gezinnen een normaal leven kunnen leiden onder soortgelijke omstandigheden als niet-gehandicapten en hun gezinnen, alsmede ondersteuningsmaatregelen voor degenen – meestal verwanten – die de economische en sociale verantwoordelijkheid dragen voor gehandicapte personen, een taak waaraan zij zich vaak volledig moeten wijden, zodat zij een geïsoleerd leven leiden, en waarbij zij vaak ondersteuning op verschillende niveaus nodig hebben; merkt op dat, zoals de zaken er nu voor staan, vrouwen betaald en onbetaald het grootste deel van deze verantwoordelijkheid dragen; acht het vanzelfsprekend dat deze taak niet primair voor een van beide seksen is bestemd en meent dat de visie dat deze verantwoordelijkheid vrouwen toekomt actief moet worden bestreden;
24. stelt voor dat de lidstaten hun gemeentelijke regelingen met betrekking tot parkeerplaatsen voor gehandicapten harmoniseren en in overweging nemen de vervoerstarieven voor begeleiders van gehandicapte personen te verlagen;
25. is van mening dat een van de belangrijkste doelstellingen die de Europese Unie moet nastreven bestaat in het verbeteren van de levenskwaliteit van personen met een handicap en hun gezinnen en in het waarborgen van hun volledige integratie in de samenleving;
26. onderstreept de noodzaak om de zichtbaarheid en het imago van gehandicapte vrouwen in de media te verbeteren, zodat het grote publiek zich meer bewust zal worden van hun dagelijks leven en hun meer kansen zal geven om zich te uiten en deel te nemen aan het sociale en politieke leven;
27. onderstreept hoe belangrijk het is dat de lidstaten het fundamentele recht van gehandicapte vrouwen op een eigen seksualiteit en op gezinsvorming erkennen;
28. roept de Commissie en de lidstaten op wetgeving in te voeren die het voor gehandicapte vrouwen en mannen mogelijk maakt zelfstandig te leven, waarmee wordt erkend dat zelfstandig leven een fundamenteel recht is dat dient te worden geëerbiedigd;
29. roept de Commissie en de lidstaten op gehandicapte kinderen, jongeren en volwassenen de nodige voorwaarden te bieden voor een zelfstandig en onafhankelijk leven en daarbij speciale aandacht te besteden aan gelijkheid tussen mannen en vrouwen;
30. erkent dat gehandicapte vrouwen zelfs bij de toegankelijkheid van bestaande diensten op het gebied van thuis- en gezondheidszorg discriminatie ervaren;
31. wijst op de rol die het onderwijs aan jongens en meisjes speelt in de ontwikkeling van de samenleving van de toekomst, en onderstreept dat het onderwijs zodanig moet worden ingericht dat een handicap geen belemmering vormt voor hun deelname aan de maatschappij met dezelfde kansen en rechten, teneinde een sfeer van samenwerking en integratie te creëren en de bewustwording van handicaps op scholen te bevorderen, een onontbeerlijke voorwaarde voor de verwezenlijking van die integratie;
32. onderstreept de belangrijke rol van non-gouvernementele organisaties die met gehandicapte vrouwen werken en roept de Commissie en de lidstaten op hen te ondersteunen;
33. onderstreept de noodzaak recente gegevens over handicaps, uitgesplitst naar geslacht, te verzamelen en aan de hand van genderindicatoren onderzoek te doen naar de werkelijke situatie van gehandicapte vrouwen en meisjes;
34. onderstreept de noodzaak zorg te waarborgen voor de reproductieve gezondheid van gehandicapte vrouwen en daarbij aandacht te besteden aan aspecten als geboorteregeling, gezondheidsdiensten en informatie over het moederschap, zodat zij evenwichtige, verantwoorde en bevredigende relaties kunnen aangaan;
35. is van mening dat de EU in haar beleid werkgevers- en werknemersorganisaties en non-gouvernementele organisaties sterker moet aanmoedigen effectieve maatregelen te bedenken ter ondersteuning van gehandicapte personen;
36. verzoekt de Commissie de oprichting van een netwerk voor gehandicapte vrouwen in de gehele Europese Unie en de kandidaat-lidstaten mogelijk te maken, dat uitwisseling van optimale werkwijzen, competentievergroting en zelfstandigheid bevordert;
37. wijst erop dat gehandicapte vrouwen vrij toegang moeten hebben tot de nieuwe audiovisuele media;
38. herinnert de Commissie eraan dat een grondige kennis van dit onderwerp en van het "sociale-handicapmodel", dat zich op maatschappelijke belemmeringen richt, in tegenstelling tot het "medische-handicapmodel", dat alleen ingaat op de medische aspecten van handicaps, de juiste basis vormen voor het aandragen van oplossingen, diensten en steun, voor het ontwikkelen van beleid, het toewijzen van middelen en het meten van beleidsresultaten inzake de verbetering van de situatie van gehandicapte personen;
39. herinnert de lidstaten eraan dat hun samenwerking bij de bewustmaking en verbetering van de situatie van vrouwen en meisjes met welke vorm van handicap dan ook van fundamenteel belang is;
40. roept de lidstaten op initiatieven van actiegroepen gericht op de ondersteuning van gehandicapten te bevorderen;
41. herinnert aan de belangrijke rol die de sociale partners en in het bijzonder organisaties van gehandicapte vrouwen en ouders van gehandicapte kinderen spelen bij het bevorderen van gelijke kansen, toegang tot de arbeidsmarkt en permanente vorming voor personen met een handicap waarbij rekening wordt gehouden met speciale behoeften;
42. spreekt zijn waardering uit voor het werk van ouderverenigingen, gewoonlijk opgericht en geleid door moeders van gehandicapte kinderen, die via hun organisaties en internetsites informatie verzamelen (over gespecialiseerde medische centra, onderwijsregelingen, sociale zekerheid en dergelijke) en daardoor andere ouders helpen en het bewustzijn bij publieke instanties verhogen;
43. roept de lidstaten op aan het Parlement en de Commissie verslag uit te brengen over de situatie van vrouwen en meisjes met een handicap op basis van hun landenverslagen en over de maatregelen die zij hebben getroffen om te voldoen aan het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen;
44. beschouwt handicaps als een natuurlijk verschijnsel dat deel uitmaakt van het dagelijks leven, niet als een afwijking ervan, en merkt op dat er altijd mensen met een handicap zullen zijn en het derhalve vanzelf spreekt dat handicaps een integraal onderdeel van de maatschappij vormen;
45. is van mening dat er door het Parlement zelf moet worden gewerkt aan een grootschaliger ontwikkeling en toepassing van technologie en voorzieningen die hindernissen in de omgeving wegnemen en meent dat dit ontwikkelingswerk gebaseerd moet zijn op het feit dat mannen en vrouwen soms verschillende behoeften hebben;
46. roept de Commissie en de lidstaten op gelijke levensomstandigheden voor personen met een handicap, zowel meisjes als jongens en zowel vrouwen als mannen, te bevorderen;
47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de levering van basisgegevens over koopkrachtpariteiten en voor de berekening en verspreiding van deze pariteiten (COM(2006)0135 – C6-0100/2006 – 2006/0042(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0135),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 285, lid 1 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0100/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0077/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 26 april 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de levering van basisgegevens over koopkrachtpariteiten en voor de berekening en verspreiding van deze pariteiten
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. .../2007).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad wat betreft dat mechanisme (COM(2006)0401 – C6-0253/2006 – 2006/0140(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0401)(1),
– gelet op artikel 251, lid 2, artikel 62, punt 2, onder a) en artikel 66 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0253/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0135/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. hecht zijn goedkeuring aan de verklaring in bijlage;
3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 26 april 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad wat betreft dat mechanisme en de regeling van de taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 863/2007).
Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie benadrukken dat in geval van een situatie van spoedeisende en buitengewone druk aan de buitengrenzen die de interventie van een snelle-grensinterventieteam vereist en van mogelijke ontoereikendheid van de financiële middelen op de begroting van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX) voor de inzet van een dergelijk team, moeten alle mogelijkheden worden onderzocht om de financiering te waarborgen. De Commissie zal met de uiterste spoed nagaan of een mogelijke herschikking van de middelen verricht kan worden. In geval een besluit van de begrotingsautoriteit noodzakelijk is, zal de Commissie een procedure opstarten die in overeenstemming is met bepalingen van het Financieel Reglement, met name de artikelen 23 en 24, ten einde te zorgen voor een tijdig besluit van de twee takken van de begrotingsautoriteit over de wijze om te voorzien in extra financiering voor FRONTEX om een snelle-grensinterventieteam in te zetten. De begrotingsautoriteit verplicht zich ertoe zo snel mogelijk te handelen, rekening houdend met de hoogdringendheid.
Instandhouding en duurzame exploitatie van de visbestanden *
204k
42k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2006)0587 – C6-0402/2006 – 2006/0190(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0587)(1),
– gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0402/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0085/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 3 ARTIKEL 1, PUNT 1 Artikel 11, lid 5 (Verordening (EG) nr. 2371/2002)
5. Tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 mag de tonnage van vissersvaartuigen van 5 jaar en ouder toenemen door modernisering van het hoofddek ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit, op voorwaarde dat de vangstcapaciteit van het vaartuig daardoor niet toeneemt. De overeenkomstig dit artikel en artikel 12 vastgestelde referentieniveaus worden daaraan aangepast. Met de corresponderende capaciteit hoeft geen rekening gehouden te worden als de lidstaten overeenkomstig artikel 13 de balans van de toevoeging/onttrekking opmaken.
5. De tonnage van vissersvaartuigen mag toenemen door modernisering van het hoofddek ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit, op voorwaarde dat de vangstcapaciteit van het vaartuig daardoor niet toeneemt. De overeenkomstig dit artikel en artikel 12 vastgestelde referentieniveaus worden daaraan aangepast. Met de corresponderende capaciteit hoeft geen rekening gehouden te worden als de lidstaten overeenkomstig artikel 13 de balans van de toevoeging/onttrekking opmaken.
Amendement 1 ARTIKEL 1, PUNT 1 Artikel 11, lid 6, eerste en tweede streepje (Verordening (EG) nr. 2371/2002)
– 4% van de gemiddelde jaarlijkse tonnage die met overheidssteun is onttrokken tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 voor de lidstaten die op 1 januari 2003 deel uitmaakten van de Gemeenschap en 4% van de jaarlijkse gemiddelde tonnage die met overheidssteun is onttrokken tussen 1 mei 2004 en 31 december 2006 voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, en – 4% van de tonnage die vanaf 1 januari 2007 met overheidssteun aan de vloot wordt onttrokken.
– 10% van de gemiddelde jaarlijkse tonnage die met overheidssteun is onttrokken tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 voor de lidstaten die op 1 januari 2003 deel uitmaakten van de Gemeenschap en 10% van de jaarlijkse gemiddelde tonnage die met overheidssteun is onttrokken tussen 1 mei 2004 en 31 december 2006 voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, en – 10% van de tonnage die vanaf 1 januari 2007 met overheidssteun aan de vloot wordt onttrokken.
Amendement 2 ARTIKEL 1, PUNT 2 Artikel 13, lid 1, punt c), alinea 1 bis en 1 ter (nieuw) (Verordening (EG) nr. 2371/2002)
Deze capaciteitsvermindering mag echter in geen geval afbreuk doen aan de veiligheid of bewoonbaarheid van het vaartuig of aan de doeltreffendheid van de systemen voor visverwerking aan boord.
Aangezien het doel van de capaciteitsvermindering is een toename van de vangstcapaciteit van het vaartuig te voorkomen, is het bepaalde in de eerste alinea bovendien niet van toepassing wanneer de motor wordt vervangen om de prestaties van het vaartuig, met uitzondering van de vangstcapaciteit, in stand te houden of te verbeteren, of wanneer, wat betreft het gebruik van het vaartuig, voor selectievere vangstmethoden is gekozen.
– gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de tenuitvoerlegging van de stationeringsfase en de exploitatiefase van het Europees programma voor radionavigatie per satelliet (COM(2004)0477) en zijn standpunt in eerste lezing van 6 september 2005(1),
– gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van de statuten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo in de bijlage van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad (COM(2006)0351) en zijn standpunt van 24 oktober 2006(2),
– gezien Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad van 12 juli 2004 inzake de beheersstructuren van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet(3) en het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot wijziging van deze verordening (COM(2005)0190) en zijn standpunt van 12 oktober 2006(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 september 2006 over de stand van zaken betreffende het programma Galileo(5),
– gezien de conclusies van de Raad transport, telecommunicatie en energie (TTE) van 22 maart 2007 met betrekking tot de stand van zaken bij de onderhandelingen over de concessieovereenkomst met betrekking tot het wereldwijde satellietnavigatiesysteem,
– gezien de aan de TTE-ministers voorgelegde relevante documenten, zoals de brief van vice-voorzitter Barrot van de Commissie over de stand van de concessieonderhandelingen en het verslag van de fungerend voorzitter van de Raad over de lijst van het biedende consortium met nog niet geregelde kwesties,
– gezien het dubbele mandaat dat de TTE-Raad heeft verleend aan vice-voorzitter Barrot van de Commissie om op de bijeenkomst van de Raad in juni 2007 met voorstellen te komen voor de zekerstelling van de openbare financiële doelstellingen op lange termijn en voor alternatieve scenario's voor het geval het niet lukt om de onderhandelingen met het biedende consortium op effectieve en tijdgebonden wijze te hervatten,
– gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,
1. spreekt opnieuw zijn steun uit voor het Galileoprogramma, inclusief de EGNOS-satellietnavigatiediensten als voorloper van Galileo, maar maakt zich ernstige zorgen over de onderbreking van enkele maanden in de concessieonderhandelingen omdat vertraging van grote invloed is op de totale kosten;
2. verwijst naar zijn resolutie van 28 september 2006 waarin de bij de onderhandelingen betrokken partijen worden opgeroepen om op constructieve wijze tot overeenstemming te komen; verwelkomt daarom de brief van de voor het Galileoprogramma verantwoordelijke vice-voorzitter van de Commissie en de conclusies van de TTE-Raad van 22 maart 2007 en wijst erop dat het van belang is dat de betrokken partijen de in december 2005 overeengekomen besluiten (het zogenaamde akkoord Van Miert) uitvoeren;
3. wijst erop dat het Parlement, de Raad, de Commissie en de adviesorganen van de EU allemaal staan achter het duidelijke mandaat dat is verstrekt aan de voor het Galileoprogramma verantwoordelijke vice-voorzitter van de Commissie om de Raad van juni 2007 het volgende voor te leggen:
a.
een geloofwaardig tijdschema voor het zo snel mogelijk sluiten van een overeenkomst,
b.
mogelijke oplossingen om te voldoen aan de financiële verplichtingen op lange termijn,
c.
een scenario voor de zo snel mogelijke levering van EGNOS-satellietnavigatiediensten,
d.
alternatieve scenario's voor de realisering van het programma, met name wat betreft kosten, risico's en betaalbaarheid;
4. doet een beroep op de Commissie om vaart te zetten achter het wetgevingsproces voor marktregulering, op basis van haar Groenboek van de Commissie over satellietnavigatietoepassingen, zodat er een geloofwaardig bedrijfsplan kan worden opgesteld;
5. doet een beroep op de Commissie om samen met ESA met een voorstel te komen om een betere overheidssturing mogelijk te maken door de Commissie een duidelijke politieke verantwoordelijkheid en een leidende positie te geven;
6. doet een beroep op de Commissie om gegeven het communautaire karakter van het project het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie(6) in acht te nemen, in het bijzonder artikel 19 over externe betrekkingen, zodat het Parlement volledig op de hoogte wordt gehouden van de tenuitvoerlegging van het besluit van de Raad om de Commissie toestemming te verlenen om te onderhandelen met derde landen met het oog op de sluiting van overeenkomsten over een geassocieerd lidmaatschap voor deelname in de toezichthoudende autoriteit voor Galileo;
7. doet een beroep op de Commissie om het Parlement half juli 2007 een eerste voortgangsverslag voor te leggen en een tweede tijdig voordat de onderhandelingen op het punt zijn beland dat een herzien voorstel voor een gewijzigde rechtsgrondslag voor de financiering van het Galileoprogramma ter beschikking komt;
8. doet een beroep op de Raad om ervoor te zorgen dat verdere vertraging van dit project tot een minimum wordt beperkt;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Zie bijlage bij het Besluit van het Parlement van 26 mei 2005 (PB C 117 E van 18.5.2006, blz. 125).
Mensenrechten in 2006 en het EU-beleid inzake de mensenrechten
250k
174k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over het jaarverslag over de mensenrechten in 2006 en het EU-beleid inzake de mensenrechten (2007/2020(INI))
– gezien het achtste jaarverslag van de EU over de mensenrechten (2006)(1),
– gelet op de artikelen 3, 6, 11, 13 en 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 177 en 300 van het EG-Verdrag,
– gezien de Universele verklaring van de rechten van de mens en alle andere internationale mensenrechteninstrumenten(2),
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties,
– gezien alle mensenrechtenverdragen van de VN en hun facultatieve protocollen,
– gezien de inwerkingtreding op 1 juli 2002 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en onder verwijzing naar zijn resoluties met betrekking tot dat Internationaal Strafhof (3),
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel en het EU-plan inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voorkoming en bestrijding van mensenhandel(4);
– gelet op Protocol nr. 13 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(5),
– gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de groep van Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) en de herziening ervan(6),
– onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de mensenrechten in de wereld,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 maart 2006 over de 62e zitting van de VN-Mensenrechtencommissie (UNCHR, Genève)(7),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten en de democratieclausule in de door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(8),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 februari 2007 ten gunste van een wereldwijd moratorium op de doodstraf(9),
– onder verwijzing naar alle spoedresoluties die door het Parlement zijn aangenomen, met betrekking tot gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtstaat,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2007 over het zevende en het achtste jaarrapport van de Raad uit hoofde van uitvoeringsbepaling nr. 8 van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer(10),
– gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(11),
– gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten(12),
– gezien de conclusies van het jaarlijks mensenrechtenforum van de EU, georganiseerd door het Finse voorzitterschap en de Commissie gehouden in Helsinki in december 2006,
– gezien de Conventie voor de rechten van personen met een handicap, aangenomen bij resolutie A/RES/61/106 van de Algemene Vergadering van de VN op 13 december 2006, die verplicht tot het opnemen van de interesses en belangen van personen met een handicap in acties op het gebied van mensenrechten naar derde landen toe,
– gezien het Internationale Verdrag voor de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, aangenomen bij resolutie A/RES/61/177 van de Algemene Vergadering van de VN op 20 december 2006, en open voor ondertekening sinds 6 februari 2007,
– gelet op de richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht (IHR)(13),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0128/2007),
A. overwegende dat het jaarverslag van de EU van de Raad en de Commissie inzake mensenrechten 2006 een algemeen overzicht geeft van de activiteiten van de instellingen van de Europese Unie inzake mensenrechten binnen en buiten de EU,
B. overwegende dat deze resolutie zich ten doel stelt de mensenrechtenactiviteiten van de Commissie en de Raad, alsmede de algemene activiteiten van het Parlement te onderzoeken en te evalueren en in specifieke gevallen constructieve kritiek erop te leveren, met name door de aandacht te vestigen op vraagstukken die bij deze activiteiten te weinig aan bod komen,
C. overwegende dat erkend moet worden dat er een verband bestaat tussen het binnenlands en buitenlands beleid van de EU, gebaseerd op het feit dat de staat van dienst op het gebied van mensenrechten binnen de EU rechtstreeks invloed heeft op de geloofwaardigheid en de mogelijkheid een effectief buitenlands beleid te voeren,
D. overwegende dat er een noodzakelijk verband is tussen de eerbiediging van de mensenrechten en een democratisch staatsbestel, en overwegende dat de bevordering van de mensenrechten gekoppeld behoort te zijn aan de bevordering en uitoefening van democratisch bestuur,
E. overwegende dat in het algemeen gepoogd moet worden om in de bespreking van bilaterale of regionale handelsakkoorden, zelfs met belangrijke handelspartners, het aspect van respect voor fundamentele mensenrechten, in het bijzonder politieke rechten, meer aan bod te laten komen,
1. stelt tot zijn voldoening vast dat de EU een steeds actievere rol speelt op het wereldtoneel bij het verbeteren van de mensenrechten en de democratie overal ter wereld; neemt in aanmerking dat de meest recente uitbreiding van de EU naar 27 lidstaten met 494 miljoen inwoners de wereldwijde invloed van de EU heeft vergroot en de inspanningen van de EU om de mensenrechten en de democratie internationaal te bevorderen meer gewicht heeft gegeven;
2. is van mening dat er meer voorrang moet worden gegeven aan het verbeteren van de mogelijkheid van de EU om schending van de mensenrechten aan de orde te stellen als het gaat om derde landen, niet in de laatste plaats door het integreren van het mensenrechtenbeleid in het beleid van de EU ten aanzien van deze landen, waarbij tevens aandacht dient te worden besteed aan de externe gevolgen van het interne beleid van de EU;
3. blijft het belang benadrukken van een door alle EU-lidstaten uitgevoerd consistent beleid in hun bilaterale relaties met derde landen waar de mensenrechten regelmatig worden geschonden of waar het risico bestaat dat dit gebeurt, en roept de lidstaten op om in hun bilaterale contacten met deze landen om te gaan op een manier die strookt met het EU-beleid, met name wat betreft actieve inspanningen om de naleving van de mensenrechten te waarborgen;
4. is van mening dat bij het voeren van een consistent Europees buitenlands beleid het bevorderen van democratie een absolute prioriteit is, aangezien een democratische samenleving immers de basis voor de handhaving van mensenrechten is;
5. neemt in aanmerking dat de vooruitgang die is geboekt bij het opzetten van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten een eerste stap is in de beantwoording van de oproep van het Parlement om een geïntegreerd stelsel te maken van regels en instellingen die bindende kracht moeten verlenen aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en te verzekeren dat het systeem dat in het EVRM is vastgesteld, wordt nageleefd; wijst erop dat het mandaat van het Bureau ook betrekking heeft op de landen die een stabilisatie- en associatieovereenkomst met de EU hebben gesloten; is van oordeel dat het Bureau de EU bij de tenuitvoerlegging van haar extern beleid moet kunnen ondersteunen wanneer dit een evaluatie van de situatie op mensenrechtengebied in een derde land vergt;
Het jaarverslag van de EU over de mensenrechten in de wereld in 2006 (opgesteld door de Raad en de Commissie)
6. beklemtoont het belang van het jaarverslag van de EU over de mensenrechten voor de analyse en evaluatie van het mensenrechtenbeleid van de EU, met name met het oog op de vergroting van de zichtbaarheid van mensenrechtenkwesties in het algemeen;
7. is ingenomen met de presentatie van het verslag van 2006 door de Raad en de Commissie in de plenaire vergadering van december 2006, die samenviel met de uitreiking van de jaarlijkse Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Parlement aan Alexander Milinkevich uit Wit-Rusland, die zich inzet voor vrijheid en democratie; stelt dat de plenaire vergaderperiode van het Europees Parlement in december door de instelling van dit gebruik een jaarlijks aandachtspunt is geworden voor de activiteiten van de EU op het gebied van mensenrechten;
8. erkent dat de EU in verschillende delen van de wereld actief is op het gebied van mensenrechten, maar herhaalt zijn oproep tot scherpere controle op het gebruik van instrumenten en initiatieven van de EU in derde landen; is ingenomen met de in het verslag door de Raad en de Commissie vermelde evaluaties; merkt op dat er een werkwijze zou moeten worden ontwikkeld waardoor leden van het Parlement evaluatierapporten kunnen ontvangen over specifieke onderwerpen, zoals individuele landen, landengroepen en geografische gebieden, maar bovenal over specifieke probleemgebieden met betrekking tot de mensenrechten; stelt dat deze werkwijze het Parlement in staat moet stellen de resultaten van die evaluaties binnen het meest geschikte kader kunnen bespreken;
9. onderstreept het belang van de voortdurende inspanningen tot bevordering van de integratie van de mensenrechten en de democratie en van de samenhang en rechtlijnigheid van het beleid en de activiteiten van de Raad, de Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten van de EU op het gebied van mensenrechten en democratie;
10. ziet het als een positieve ontwikkeling dat het verslag recht probeert te doen aan de activiteiten van het Europees Parlement, maar verzoekt nogmaals, zoals ook in zijn resolutie over de mensenrechten van 2006, dat toekomstige voorzitterschappen in de jaarverslagen van de EU verslag uitbrengen over de wijze waarop de Raad en de Commissie rekening hebben gehouden met de resoluties van het Parlement – met inbegrip van spoedresoluties over schendingen van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; is ingenomen met de in paragraaf 13 genoemde ontwikkelingen;
11. herhaalt dat de Raad en de Commissie in toekomstige jaarverslagen over de mensenrechten altijd zouden moeten analyseren op welke manieren, in het bijzonder in de werkgroepen van de Raad en in bijzondere mechanismen die in het kader van samenwerkingsovereenkomsten zijn ingesteld, wordt omgegaan met mensenrechten in overige beleidsgebieden van de EU zoals het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, het beleid op het gebied van ontwikkeling en handel en immigratie en andere relevante vraagstukken in het kader van de externe betrekkingen van de EU; is van mening dat in de jaarverslagen ook de uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens aan de orde dienen te worden gesteld;
12. verzoekt de Raad en de Commissie te overwegen de benadering van de regeringen van sommige lidstaten en bepaalde internationale NGO's over te nemen, en om elk jaar in samenhang met hun jaarverslag een algemene lijst van 'problematische landen' op het gebied van mensenrechtenschendingen vast te leggen;
13. begrijpt dat EU-activiteiten zoals diplomatieke stappen in de richting van derde landen, in het bijzonder op het gebied van mensenrechten, soms vertrouwelijk moeten blijven, maar gelooft desondanks dat een lijst van die activiteiten moet worden opgenomen in het jaarverslag zonder bilaterale, diplomatieke contacten met regeringen in volle vertrouwelijkheid geheel onmogelijk te maken;
14. is ingenomen met het feit dat het Europees Parlement vaker wordt geraadpleegd en met de evolutie in de richting van een EU-jaarverslag dat de activiteiten van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement weergeeft, maar stelt zich op het standpunt dat het Parlement zijn eigen verslag over dit onderwerp moet blijven uitbrengen; meent in dit verband dat in de toekomst een open discussie op het niveau van de parlementaire commissie in de ontwerpfase het Parlement de gelegenheid zou geven de nauwkeurigheid en inhoud van het verslag te verbeteren;
Activiteiten van de Raad en de Commissie op het gebied van mensenrechten op internationale fora
15. geeft blijk van waardering voor het uitstekende werk dat de vertrekkende persoonlijk vertegenwoordiger voor mensenrechten op het gebied van het GBVB van de hoge vertegenwoordiger, de heer Michael Matthiessen, in 2006 heeft verricht; blijft de onlangs benoemde persoonlijke vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger, mevrouw Riina Kionka, ondersteunen bij haar inspanningen de zichtbaarheid te vergroten en de rol van de EU in internationale mensenrechtenfora te versterken; verwacht dat de hoge vertegenwoordiger, de Raad en alle lidstaten haar werk te allen tijde zullen ondersteunen;
16. is van mening dat het vermogen van de EU om crisissen te voorkomen, erop te reageren en deze te beheersen momenteel ontoereikend is; adviseert het instellen van een nieuwe infrastructuur ter voorkoming en beheersing van civiele conflicten en geeft aan dat hiervoor proactieve/preventieve maatregelen, geschikte civiele systemen voor vroegtijdige waarschuwing, preventieve contingency planning, gespecialiseerd personeel voor internationale missies op het gebied van conflictbeheer alsmede een sterkere concentratie op de bevordering van structureel vreedzame samenlevingen noodzakelijk zijn; benadrukt dat er bij het plannen van preventieve en conflictbeheersende maatregelen bij iedere crisis waarbij de EU betrokken is zorgvuldig moet worden gelet op de mensenrechtenaspecten;
17. verzoekt de Commissie de EU-lidstaten aan te moedigen tot het ondertekenen en ratificeren van alle fundamentele mensenrechtenverdragen van de VN en de Raad van Europa en de daarbij horende protocollen; vestigt de aandacht van de lidstaten van de EU met name op de noodzaak het Internationaal Verdrag van 1990 tot bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinnen en het onlangs aangenomen Internationaal Verdrag tot bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen te ratificeren;
18. erkent de actieve betrokkenheid van de EU en haar lidstaten bij kwesties met betrekking tot de mensenrechten en democratie op een verscheidenheid van internationale fora in 2006, met inbegrip van de onlangs opgerichte VN-Raad voor de rechten van de mens (UNHRC), de Algemene Vergadering van de VN, de Ministeriële Raad van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa;
19. is verheugd over het voornemen van de Commissie om de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Raad van Europa te versterken; roept de Raad en de Commissie daarom op om de aanbevelingen zoals gedaan in het verslag-Juncker van 11 april 2006, getiteld "Raad van Europa – Europese Unie: Eenzelfde ambitie voor het Europese continent", in aanmerking te nemen;
20. stelt vast dat de nieuwe UNHRC het potentieel heeft zich te ontwikkelen tot een nuttig kader voor de multilaterale inspanningen van de EU op mensenrechtengebied en erkent dat de UNHRC in het eerste jaar van zijn bestaan een ambitieus werkprogramma heeft geformuleerd dat onder meer de herziening en handhaving van het systeem van speciale procedures omvat, alsmede de invoering en implementatie van het universeel periodiek toetsingsmechanisme, waaraan alle staten zullen worden onderworpen, de definitie van zijn werkmethodes en de bevordering en bescherming van de mensenrechten, vooral wanneer deze rechten worden geschonden of in het gedrang komen; betreurt het echter, dat de nieuwe UNHRC ineffectief is gebleken in het adequaat reageren op crisissen op het gebied van mensenrechten op de wereld, doordat veel staten de UNHRC als forum voor politieke druk gebruiken in plaats van voor de bevordering van mensenrechten; dringt er bij de EU-instellingen en de EU-lidstaten op aan om in de UNHRC in het kader van de "gemeenschap van democratiën" een actievere rol te spelen teneinde de democratische normen en praktijken te versterken en uit te breiden;
21. roept de ministers van Buitenlandse zaken van de EU en de EU-voorzitters op om hun politieke invloed in te zetten in de strijd tegen de moeilijkheden die de nieuwe UNHRC ondervindt; bevestigt dat er een duidelijke politieke agenda moet zijn als het gaat om binnen de UNHRC te ondernemen actie door de lidstaten; benadrukt dat de UNHRC niet langer als politiek forum mag worden gebruikt voor conflicten tussen verschillende geografische en ideologische coalities in de wereld; dringt er derhalve bij de ministers van Buitenlandse zaken van de EU en de EU-voorzitters op aan zich in te zetten voor de totstandbrenging van een consensus binnen de UNHRC over de wenselijkheid van een grotere bijdrage van de internationale gemeenschap aan de bestrijding van ernstige schendingen van de mensenrechten en de humanitaire normen;
22. herhaalt zijn oproep tot een brede overeenkomst over de mensenrechten tussen de partijen in het conflict in Sri Lanka, gesteund door een effectieve, onafhankelijke internationale waarnemingsmissie met ongehinderde toegang tot zowel door de regering als door de Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam (LTTE) beheerste gebieden, zoals aanbevolen door Philip Alston, de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies; is van oordeel dat de EU als covoorzitter van de donorconferentie van Tokio het voortouw dient te nemen bij de totstandbrenging van een consensus over de voorstellen die de UNHRC in dezen heeft ingediend;
23. erkent dat de EU effectiever gebruik moet maken van haar invloed om de belangrijke agendapunten van de UNHRC onder de aandacht te brengen en de lobby- en dienstverlenende activiteiten beter af te stemmen;
24. herinnert de Raad aan zijn bovengenoemde resolutie van 16 maart 2006, waarin de oprichting van de UNHRC wordt verwelkomd en de EU wordt opgeroepen een voortrekkersrol te spelen binnen dat instituut; toont zich in dit verband verheugd over de instelling van een mechanisme voor het beleggen van bijzondere bijeenkomsten om urgente crises en schendingen van de mensenrechten aan te kunnen pakken; maakt zich echter zorgen over de reeds hoge mate van politisering van de bijzondere bijeenkomsten van de UNHRC; roept binnen dit kader op tot het handhaven van de "speciale procedures" en tot bescherming van de autonomie daarvan; is ingenomen met de creatie van een universeel, periodiek toetsingsmechanisme en roept in dit verband op tot een evaluatieproces op basis van de omzetting van de aanbevelingen die worden gedaan in het kader van autonome mechanismen van de VN; pleit voor de participatie van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld en erkent tevens dat deelname van slachtoffers van mensenrechtenschendingen aan de interactieve dialoog met de internationale gemeenschap van grote waarde is, met name voor diegenen die hun mening in eigen land niet kunnen uiten; vraagt de EU-leden van de UNHRC uitleg te geven bij hun stemmen op alle resoluties;
25. onderstreept de positieve rol die speciale rapporteurs kunnen spelen in de structuur van de UNHRC en vraagt voortdurende steun bij dergelijke speciale procedures; erkent echter dat speciale rapporteurs alleen effectief kunnen zijn, als zij voldoende worden gefinancierd en voorzien van personeel; onderstreept dat hun onafhankelijkheid moet worden gehandhaafd;
26. dringt er bij de lidstaten op aan, om in hun bilaterale betrekkingen met de UNHRC-leden ervoor te zorgen dat de agenda van de UNHRC onder de aandacht komt; erkent dat het Parlement en de EU verder moeten gaan met het vormen van verbintenissen buiten Genève, in het bijzonder met invloedrijke staten; neemt in aanmerking dat het Parlement de vergaderingen van de UNHRC met regelmaat moeten blijven bijwonen;
27. toont zijn teleurstelling over de zwakte van de UNHRC-resolutie betreffende Darfur; is van mening dat het conflict in Darfur in toenemende mate de stabiliteit in Centraal-Afrika aantast en een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid; betreurt het dat de delegatie van de UNHRC geen toegang tot Darfur heeft gekregen omdat de autoriteiten geen visum hebben verleend; is van mening dat de internationale gemeenschap de hoogste prioriteit moet blijven geven aan de onmiddellijke beëindiging van het toenemende geweld en aan de bescherming van de bevolking van Darfur; erkent ook dat veiligheid op lange termijn niet kan worden gewaarborgd zonder een politieke oplossing van de geschillen in de regio; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zich binnen de UNHRC in te zetten voor het opstellen van een breed opgezet vredesplan waarbij alle partijen worden betrokken; dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan effectiever gebruik te maken van hun invloed op UNHRC-niveau en bij de UNHRC om de nodige krachtige maatregelen te treffen om het hoofd te bieden aan de humanitaire ramp in Darfur naar aanleiding van het verslag van de bijzondere missie van de UNHRC;
28. spreekt zijn bezorgdheid uit over de moeilijkheden die EU-lidstaten ondervonden bij het bereiken van een overeenkomst met de Organisatie van de Islamitische conferentie in een reeks UNHRC-resoluties; meent dat het voortdurende, onopgeloste Israëlisch-Palestijnse conflict een enorm struikelblok is voor positieve samenwerking;
29. uit zijn bezorgdheid over de gevolgen voor de gewone Palestijnse bevolking van de beslissing van de EU om steunverlening via de Palestijnse Autoriteit op te schorten omdat de Autoriteit niet aan de legitieme voorwaarden had voldaan; dringt erop aan het tijdelijke internationale mechanisme uit te breiden; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zorgvuldig te letten op iedere verandering in de omstandigheden en veranderingen die hervatting van de steunverlening via de Palestijnse Autoriteit mogelijk maken, aan te moedigen;
30. moedigt EU-leden van de UNHRC aan om te onderzoeken hoe zij effectiever gebruik kunnen maken van hun spreektijd;
31. vreest dat er meer tijd en middelen nodig zijn om de doelstellingen van de EU op UNHRC-niveau te bereiken, ondanks het feit dat de Werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM) het aantal door hen gehouden vergaderingen heeft verhoogd; vraagt de lidstaten en de Commissie om de beschikbare personele middelen in Genève te versterken;
32. dringt er bij de lidstaten op aan voor verantwoordelijke posities in internationale fora geen steun te verlenen aan de kandidatuur van landen die aantoonbaar grove en systematische schendingen van de mensenrechten en de democratie hebben gepleegd; roept de lidstaten op onderhandelingen te openen met gelijkgezinde invloedrijke staten met als doel de verkiezing van dergelijke landen voor dergelijke posities te beletten; steunt de eis dat alle landen die hun kandidatuur stellen, moeten samenwerken in het kader van speciale procedures en andere door de UNHRC ingestelde mechanismen; verzoekt de lidstaten in dit verband nogmaals hun steun te betuigen aan de invoering van lidmaatschapscriteria op grond waarvan de toetreding tot de UNHRC wordt gekoppeld aan de verplichting tot de uitvaardiging door elk lid van een permanente uitnodiging voor de VN-mechanismen;
33. moedigt de Raad aan om doelgerichte sanctiemiddelen, zoals die welke voor het eerst tegen het Wit-Russische regime werden gebruikt, toe te passen om met name personen te straffen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten in derde landen;
34. herhaalt zijn verzoek aan de Raad om uit te leggen hoe Wit-Rusland gekozen kon worden in het Raad van Bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in juni 2005, terwijl vier grote EU-landen permanent lid zijn van die Raad van Bestuur; vraagt de Raad uitleg te geven aangaande zijn politieke manoeuvres voorafgaand aan die verkiezing en aangaande zijn voornemen tegen het lidmaatschap van Wit-Rusland te protesteren;
35. constateert met bezorgdheid dat een verslag van een deskundigengroep van de VN in oktober 2006 tot de conclusie kwam dat conflictdiamanten uit Ivoorkust via Ghana, dat deelneemt aan het Kimberley-proces, in de legitieme diamantenhandel infiltreren; verzoekt de Commissie haar positie als voorzitter van het Kimberley-proces in het jaar 2007 te benutten om de mechanismen ter voorkoming van het op de markt brengen van conflictdiamanten te versterken; beveelt de Commissie aan zich ervoor in te zetten een consensus tot stand te brengen over de wenselijkheid om alle segmenten van de diamanthandel te verplichten betrouwbare systemen in te voeren teneinde diamanten van de mijn tot de verkoop te kunnen volgen, om een doorzichtig en verantwoordelijk beleid in te voeren met door onafhankelijke deskundigen geverifieerde certificaten, en om de betrouwbaarheid van de statistieken over ruwe diamant te verbeteren zodat een doeltreffende en tijdige analyse kan plaatsvinden teneinde de handel in diamant uit conflictgebieden op het spoor te komen;
36. verzoekt de Raad en de Commissie de Verklaring van Oslo van 23 februari 2007 over clustermunitie te steunen, die door 46 landen is ondertekend met het oog op de sluiting tegen 2008 van een internationaal verdrag houdende een verbod op de productie, het gebruik, het transport en de opslag van clusterbommen in overeenstemming met de beginselen van het internationaal humanitair recht; verzoekt de Raad en de Commissie om zich er op Europees niveau voor in te zetten dat de verschillende landen het voorbeeld van het in België en Oostenrijk ingevoerde verbod op clusterbommen volgen, en zich er op internationaal niveau voor in te spannen dat de landen die de Verklaring van Oslo nog niet hebben ondertekend dit alsnog doen;
37. vraagt de Raad en de Commissie verder te gaan met hun krachtige inspanningen voor universele ratificatie van het Statuut van Rome en de noodzakelijke nationale uitvoeringsmaatregelen aan te nemen, conform Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof(14) en het ermee samenhangende actieplan van 4 februari 2004; is ingenomen met het feit dat Tsjaad het Statuut van Rome onlangs heeft geratificeerd, hetgeen het totale aantal aangesloten staten per 1 januari 2007 op 104 brengt; roept de Tsjechische Republiek, die het Statuut van Rome als enige lidstaat nog niet heeft geratificeerd, met klem op dit onverwijld te doen; roept de Raad en de Commissie in dezelfde geest op derde landen aan te moedigen om op hun grondgebied justitiële overgangsinstellingen te bevorderen die ertoe kunnen bijdragen dat er recht wordt gedaan aan de slachtoffers van ernstige mensenrechtenschendingen;
38. is ingenomen met het feit dat er verwijzingen naar Internationaal Strafhof zijn opgenomen in verscheidene nieuwe actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (met betrekking tot Egypte, Jordanië, Moldavië, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Libanon en Oekraïne) en dat hierover onderhandeld wordt in het kader van zowel andere nieuwe actieplannen als overeenkomsten inzake partnerschap en samenwerking met verscheidene landen; staat volledig achter de via het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) verlopende financiering door de Commissie van het werk van, onder andere, de Coalitie voor het Internationaal Strafhof, "No Peace Without Justice", de Internationale Federatie voor de rechten van de mens en de Parlementariërs voor wereldwijde actie ter ondersteuning van de ratificatie en uitvoering van het Statuut van Rome;
39. erkent het belang dat de ratificatie van het Statuut van Rome door de VS op mondiaal niveau zou hebben; doet nogmaals een oproep aan de Raad en de Commissie om de VS op alle beschikbare manieren aan te moedigen tot ondertekening en ratificatie van het Statuut van Rome en hun sterke afkeuring uit te spreken over de pogingen van de VS om andere landen actief te weerhouden van ratificatie van het Statuut en derde landen concurrerende overeenkomsten, zoals bilaterale vrijwaringsovereenkomsten, voor te stellen;
40. dringt er bij alle lidstaten op aan hun volledige medewerking te verlenen aan internationale strafrechtmechanismen, met name waar het erom gaat voortvluchtige beschuldigden voor de rechter te brengen;
41. dringt er bij alle lidstaten op aan actief bij te dragen aan internationale justitiële ad hoc-mechanismen, met name mechanismen die uit giften worden gefinancierd;
42. benadrukt dat de voornoemde justitiële overgangsmechanismen onder geen beding mogen afwijken van de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, aangezien dit de enige manier is om gerechtigheid voor slachtoffers te garanderen en te voorkomen dat de meest ernstige mensenrechtenschendingen ongestraft blijven;
Resultaten op het gebied van de EU-richtsnoeren voor de mensenrechten
43. waardeert zowel de voortdurende inspanningen tot tenuitvoerlegging van de methodes en beleidsprioriteiten die worden geschetst in de vijf EU-richtsnoeren inzake mensenrechten als de productie van effectbeoordelingen voor elk van deze richtsnoeren, waarbij gemeten wordt hoe effectief zij zijn in het teweegbrengen van veranderingen in derde landen; is bezorgd over de regelmatige berichten waaruit blijkt dat de ambassades van EU-lidstaten in derde landen alsmede EU-missies weinig of geen kennis hebben van de richtsnoeren;
44. vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat al haar personeel, in het bijzonder het personeel dat op het gebied van ontwikkelingsbeleid werkt, voldoende op de hoogte is van de richtsnoeren inzake mensenrechten; erkent de noodzaak tot grotere transparantie in de manier waarop verschillende richtsnoeren worden uitgevoerd, hetgeen ook geldt voor de feedback naar aanleiding van individuele gevallen en informatie over door NGO's ondernomen actie; vraagt om regelmatige en transparante evaluatie van de implementatie van de EU-richtsnoeren waarbij het Parlement wordt betrokken, zodat het een actieve rol kan spelen bij het afleggen van verantwoording;
45. prijst het voornemen van het Duitse voorzitterschap om EU-richtsnoeren voor de mensenrechten vast te leggen inzake de rechten van het kind; moedigt het aan het Parlement, de Commissie en de burgermaatschappij te raadplegen over de details van zulke richtsnoeren en zo nodig samen te werken met het toekomstige Portugese voorzitterschap om de invoering van dergelijke richtsnoeren te kunnen voltooien die moeten doelen op een effectieve uitbanning van kinderarbeid, waarbij de nadruk dient te liggen op onderwijs voor kinderen, dat een van de millenniumdoelstellingen vormt;
46. stelt vast dat EU-richtsnoeren zich op verschillende wijze verhouden tot verschillende landen en dat verschillende omstandigheden vragen om een individueel plan voor de uitvoering van de richtsnoeren;
47. wijst op de verantwoordelijkheid van de speciale vertegenwoordigers van de EU en de EU-missies voor het bekend maken van de EU-richtsnoeren; moedigt een proactievere benadering aan bij het bekend maken van de richtsnoeren op alle niveaus; onderstreept het probleem met middelen en personeel binnen EU-missies in derde landen als het gaat om het bewustzijn van de richtsnoeren, het toezicht en de uitvoering; roept de vertegenwoordigingen van de lidstaten in derde landen en de delegaties van de Commissie op om hun werkzaamheden beter te coördineren en van gezamenlijke structuren en gezamenlijk personeel gebruik te maken teneinde over de gehele wereld echte "ambassades van de Europese Unie" te creëren en daarmee verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van de mensenrechten;
Doodstraf
48. dringt er bij de voorzitterschappen op aan de afschaffing van de doodstraf te blijven stimuleren door prioriteit te verlenen aan een specifiek aantal landen waar vooruitzicht is op een positieve verandering in beleid;
49. moedigt de voorzitterschappen aan bekend te maken op welke landen zij zich willen richten in het kader van de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf in de zogenaamde "landen die op een keerpunt staan"-campagne, die gericht is op staten waarvan het beleid inzake doodstraf in beweging is; spoort de Raad en de Commissie aan zich in te zetten voor een bredere ondersteuning voor initiatieven van de huidige Algemene Vergadering van de VN om tot een wereldwijd moratorium op de doodstraf te komen in de aanloop naar een totale afschaffing ervan, met inbegrip van veroordelingen; dringt er bij de Raad op aan de richtsnoeren, die van 1998 dateren, te herzien, zodat sinds die tijd ontwikkelde, nieuwe elementen en strategieën beschouwd kunnen worden;
50. stelt voor dat de Raad de richtsnoeren op zulke wijze herziet, dat de EU kan optreden in "individuele gevallen die speciale aandacht vereisen", die niet onder de minimumeisen van de VN vallen, zoals vastgelegd in de richtsnoeren;
51. vraagt het voorzitterschap de overgebleven landen, die het Tweede facultatieve protocol bij het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) nog niet hebben ondertekend en geratificeerd, aan te moedigen om dit te doen, alsmede de lidstaten die het protocol nr. 13 bij het EVRM inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden nog niet hebben ondertekend(15); erkent in dat opzicht dat de richtsnoeren inzake de doodstraf met meer samenhang zouden kunnen worden uitgevoerd als de lidstaten dergelijke protocollen en verdragen zouden ondertekenen en ratificeren;
52. is ingenomen met de organisatie van het derde wereldcongres tegen de doodstraf in Parijs (1-3 februari 2007) en sluit zich aan bij zijn slotverklaring; is voornemens een vervolg op dit congres te organiseren, in het bijzonder door de parlementaire dimensie van de wereldcampagne tegen de doodstraf te ontwikkelen en de zaak onder de aandacht te brengen via zijn interparlementaire delegaties en door deel te nemen in de gezamenlijke parlementaire assemblées; verzoekt de Raad en de Commissie iedere gelegenheid aan te grijpen om regionale allianties voor de afschaffing van de doodstraf te ondersteunen, met speciale aandacht voor de Arabische landen;
53. is ingenomen - als een goed voorbeeld van doeltreffende toepassing van de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf - met de gecoördineerde en publieke reactie van de EU-vertegenwoordigingen in Peru op de voorstellen om de doodstraf in dat land in meer gevallen te laten gelden, hetgeen strijdig is met de Peruaanse grondwet en het Amerikaans verdrag inzake rechten van de mens;
54. juicht de gecoördineerde en doeltreffende – zowel publiek als achter de diplomatieke schermen gevoerde – actie van het Europees Parlement, de Commissie, de betrokken lidstaten en NGO's toe die heeft geleid tot het soevereine besluit van de president van Pakistan om het doodvonnis tegen Mirza Tahir Hussain, een Brits staatsburger die 18 jaar in de dodencel heeft gezeten, in gevangenisstraf om te zetten en hem uiteindelijk vrij te laten; dringt er bij de EU op aan individuele gevallen op basis van de EU-richtlijnen inzake de doodstraf te blijven aankaarten en beveelt de Raad en de Commissie aan in dit verband effectief gebruik te maken van de parlementaire dimensie, met name in de vorm van tijdige en zinvolle interventies door interparlementaire delegaties;
Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling
55. is ingenomen met de inwerkingtreding op 22 juni 2006 van het Facultatieve protocol bij het Verdrag tegen foltering (OPCAT); stelt vast dat slechts 19 EU-lidstaten het Protocol tot nu toe hebben ondertekend en slechts 9 het hebben geratificeerd(16); verzoekt alle EU-lidstaten die OPCAT tot nu toe niet hebben ondertekend en geratificeerd nadrukkelijk om dit in het komende jaar te doen;
56. is ingenomen met het feit dat het startsein is gegeven voor het Internationaal Verdrag tot bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen; verzoekt alle lidstaten dit verdrag spoedig te ondertekenen en ratificeren;
57. adviseert de EU om ook in de toekomst individuele gevallen van foltering aan de orde te stellen onder verwijzing naar de folterrichtsnoeren op dezelfde manier waarop zij dit gedaan heeft met doodstrafzaken onder verwijzing naar de doodstrafrichsnoer;
58. geeft zijn goedkeuring aan het besluit van de Raad om de voorwaarden van bepaalde diplomatieke stappen openbaar te maken, en erkent dat deze stap naar meer transparantie zal leiden; vraagt de Raad en de Commissie om bijzondere aandacht te geven aan de conclusies en aanbevelingen uit de studie van het Parlement aangaande de implementatie van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;
59. onderstreept dat er minimaal gebruik is gemaakt van politieke dialogen, verklaringen en diplomatieke stappen gezien de werkelijke praktijk van het folteren, terwijl deze richtsnoeren reeds in 2001 waren aangenomen; moedigt toekomstige voorzitterschappen aan om te zorgen voor de beoordeling, evaluatie en planning van de folterrichtsnoeren; vraagt de Raad om in het toekomstige evaluatieproces van die richtsnoeren rekening te houden met de aanbevelingen die in dezen zijn gedaan in de door zijn Subcommissie mensenrechten (commissie buitenlandse zaken) in opdracht gegeven studie; moedigt de EU aan om de reikwijdte van implementatie te vergroten door in de eerste plaats een procedure te ontwikkelen voor het herkennen van individuele gevallen in bepaalde landen en voor het nemen van politieke stappen;
60. adviseert het Duitse en Portugese voorzitterschap de reeks politieke maatregelen naar aanleiding van folteringpraktijken voort te zetten wanneer en waar dit relevant is; onderstreept echter dat politieke maatregelen alleen niet voldoende zijn en dat andere, aanvullende acties op consequente wijze moeten worden uitgevoerd na een grondige analyse van de plaatselijke omstandigheden, bijvoorbeeld door de banden te versterken met maatschappelijke organisaties die werken op het gebied van foltering en slechte behandeling, en een doeltreffende manier te zoeken voor het behandelen van individuele gevallen van foltering en slechte behandeling naast de inzet van bekende mensenrechtenactivisten om de samenhang en continuïteit van het optreden van EU-missies die zich toeleggen op het bestrijden van foltering en slechte behandeling in derde landen te garanderen;
61. benadrukt dat zowel de regelmatige aanwezigheid van het voorzitterschap of het Raadssecretariaat in de relevante VN-commissies als de verdere samenwerking met de Raad van Europa en diens Comité ter preventie van foltering substantiële en bruikbare materiële inbreng kan leveren voor de besluitvorming op het gebied van politieke maatregelen jegens bepaalde landen;
62. verzoekt de Raad en de Commissie nadrukkelijk om politieke druk te blijven uitoefenen op alle internationale partners van de EU met betrekking tot de ratificatie van internationale verdragen voor het uitbannen van foltering en slechte behandeling, alsmede voorzieningen voor de rehabilitatie van slachtoffers van foltering; vraagt de EU om de strijd tegen foltering en slechte behandeling de hoogste prioriteit te geven in haar mensenrechtenbeleid, in het bijzonder door een versterkte implementatie van de EU-richtsnoeren en alle andere EU-instrumenten zoals EIDHR en door ervoor te zorgen dat de EU-lidstaten ervan afzien te vertrouwen op diplomatieke garanties van de kant van derde landen waar personen een reëel risico lopen aan foltering of slechte behandeling te worden blootgesteld;
63. bekrachtigt dat genitale verminking van vrouwen een schending vormt van het mensenrecht op lichamelijke integriteit en is verontrust over pogingen om dergelijke verminkingen gelijk te stellen aan algemeen erkende medische praktijken;
Kinderen en gewapende conflicten (CAAC)
64. is ingenomen met de benoeming van Radhika Coomaraswomy als speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor kinderen en gewapende conflicten in april 2006, die de opdracht heeft methodes te ontwikkelen voor het geven van tastbare bescherming aan kinderen die zijn getroffen door gewapende conflicten en voor het garanderen van de volledige tenuitvoerlegging van internationale standaarden en normen op het gebied van de bescherming van kinderen;
65. is ingenomen met de door de Franse minister van Buitenlandse zaken en het Kinderfonds van de VN (UNICEF) in februari 2007 georganiseerde conferentie met de titel "Bevrijd kinderen van de oorlog" en met de aanvaarding van de principes en richtsnoeren van Parijs voor kinderen die betrokken zijn bij gewapende strijdkrachten of groepen en ziet dit als een belangrijke stap voor het motiveren van de internationale gemeenschap tot het bevorderen van de bescherming, het doen toenemen van het bewustzijn en het centraal stellen van het probleem van kinderen in gewapende conflicten bij het bewaren van en bouwen aan vrede;
66. benadrukt dat meisjessoldaten aanleiding tot grote bezorgdheid geven, aangezien zij het slachtoffer worden van seksuele uitbuiting en na hun demobilisatie vaak verstoten worden door hun gemeenschap, en dringt aan op maatregelen die op hun problematiek zijn toegesneden en hen helpen om na de demobilisatie een nieuw leven op te bouwen en zich in het burgerbestaan te integreren;
67. verzoekt alle lidstaten de facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind te ratificeren;
68. wijst erop dat veel landen, waaronder enkele EU-lidstaten, kinderen trainen voor gewapende conflicten; dringt er bij alle landen op aan stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat personen jonger dan 18 jaar niet worden getraind voor gewapende conflicten;
69. is ingenomen met de strategie voor tenuitvoerlegging (IS) die is aangenomen in april 2006 door het Oostenrijkse voorzitterschap, waarin specifieke aanbevelingen voor actie zijn opgenomen, en met zijn aanwijzingen dat problemen rondom mensenrechten systematisch in aanmerking zouden moeten worden genomen in de beginfase van het plannen van operaties in het kader van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVBD); prijst de inspanningen die het Finse voorzitterschap zich heeft getroost voor de implementatie van de IS; betreurt het dat de politieke instrumenten die de EU ter beschikking staan (zoals diplomatieke stappen en dialogen) sinds het aannemen van de richtsnoeren in 2003 niet optimaal zijn benut;
70. benadrukt dat het belangrijk is om zich te blijven concentreren op de richtsnoeren in aanvulling op de IS, aangezien de richtsnoeren holistischer zijn; betreurt het dat het Finse voorzitterschap zeer weinig diplomatieke en andere stappen heeft genomen op het gebied van CAAC; staat erop dat de EU hoge kwaliteitseisen en diepgang handhaaft bij het monitoren van en het rapporteren over CAAC; verzoekt de Commissie en de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB te waarborgen dat de toekomstige voorzitterschappen volledig rekening houden met de IS;
71. vraagt de Commissie en de Raad om een vragenlijst op te stellen waar hoofden van missies gebruik van kunnen maken bij het maken van hun regelmatige verslag; vraagt de Commissie en de Raad een lijst van criteria op te stellen voor het bepalen of een land 'prioriteit' is en vraagt de Commissie en de Raad om vaker met belanghebbenden te overleggen om hun mening in te winnen; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan een document op te stellen zoals is voorgesteld in de aanbevelingen van de IS, dat voorstellen bevat over de tenuitvoerlegging van Resolutie 1612 (2005) van de VN-Veiligheidsraad;
72. roept de Commissie op om de doelstellingen van de richtsnoeren beter tot uitdrukking te brengen door de CAAC in alle beleidsgebieden te integreren, met inbegrip van de ontwikkelingssamenwerking;
73. is ingenomen met de oproep van de Commissie van begin 2006 om voorstellen te doen waaruit een keuze kan worden gemaakt voor het financieren van projecten die de strijd aangaan met vrouwenhandel en de rechten proberen te beschermen van kwetsbare groepen in gewapende conflicten, in het bijzonder de rechten van kinderen;
74. is ook ingenomen met de aanvaarding in december 2006 van het EU-concept voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie, waarin sterke en systematische verwijzingen worden gedaan naar kinderen, evenals met de EG-steun (via het directoraat-generaal humanitaire hulp van de Commissie, ECHO) voor het door UNICEF geleide proces van herziening van de 'Cape Town Principles' inzake de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van kinderen;
Mensenrechtenactivisten
75. benadrukt dat de volledige implementatie van de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenactivisten uit 2004 tot prioriteit moet worden gemaakt en dat de in juni 2006 aangenomen aanbevelingen van de Raad door concrete actie moet worden gevolgd op basis van de eerste beoordeling van de uitvoering van de richtsnoeren door het Oostenrijkse voorzitterschap; moedigt de Raad aan het zetten van gepaste verdere diplomatieke stappen en het evalueren van het effect van maatregelen die ten behoeve van individuele personen zijn genomen gemakkelijker te maken door een centrale database te creëren van de politieke stappen van de EU;
76. benadrukt dat de EU eenieder die actief is binnen de EU in Brussel, in hoofdsteden en op het niveau van missies moet sensibiliseren wat betreft het bestaan, het doel, de inhoud en de operationele toepassing van de richtsnoeren ; erkent dat de interne sensibilisering gericht moet zijn op een beter begrip van het werk van mensenrechtenactivisten; vraagt de Commissie en de lidstaten om workshops te organiseren voor zowel de regionale departementen als het personeel in delegaties, ambassades en consulaten over de toepassing van die richtsnoeren , waarbij mensenrechtenactivisten in een vroeg stadium moeten deelnemen, en om uitwisselingen van goede praktijken te organiseren betreffende het leveren van financiële en niet-financiële hulp aan mensenrechtenactivisten; stelt dat hoge prioriteit moet worden gegeven aan het plan om visums te verlenen aan mensenrechtenactivisten die in groot gevaar verkeren, zoals wordt aanbevolen door de Raad;
77. benadrukt dat het belangrijk is om het handboek voor de implementatie van de richtlijnen beschikbaar te maken voor mensenrechtenactivisten ter plaatse; moedigt de COHOM aan om vertalingen van de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenactivisten te verspreiden in de EU-talen die lingua franca zijn in derde landen en in belangrijke niet-EU-talen onder regionale desks en ambassades/delegaties; benadrukt dat EU-missies op proactievere wijze een handreiking moeten doen naar de lokale mensenrechtenactivisten;
78. vraagt de Raad en de Commissie om de situatie van mensenrechtenactivisten systematisch ter sprake te brengen tijdens alle politieke dialogen met inbegrip van de bilaterale dialogen met EU-lidstaten; vraagt de Raad om het Parlement systematisch te informeren over de implementatie van de richtsnoeren ter plaatse en het volledig te betrekken in het evaluatieproces; is ingenomen met het feit dat het beschermen van mensenrechtenactivisten, waartoe ook het instellen van dringende beschermende maatregelen behoort, één van de prioriteiten is van de EIDHR; is ook ingenomen met het initiatief van de wereldwijde EU-campagne ter ondersteuning van vrouwelijke mensenrechtenactivisten; neemt nota van de verslagen en aanbevelingen van de speciale afgezant van de VN inzake mensenrechtenactivisten, Hina Jilani;
Richtsnoeren voor dialogen inzake mensenrechten en erkende beraadslagingen met derde landen
79. onderstreept dat de mondiale strategie van de Europese Unie ter bevordering van de mensenrechten en de democratie niet alleen op bilaterale of multilaterale betrekkingen tussen staten kan worden gebaseerd, maar dat daarbij zover mogelijk niet-gouvernementele actoren dienen te worden betrokken, met inbegrip van parlementsleden, academici, intellectuelen, journalisten, verdedigers van democratische waarden, activisten, verantwoordelijken van NGO's en opinieleiders;
80. is ingenomen met het feit dat de Raad een document heeft opgesteld dat een overzicht geeft van de dialogen en beraadslagingen inzake mensenrechten; vraagt de Raad om het initiatiefverslag van het Parlement over de evaluaties van dialogen en vergaderingen inzake mensenrechten met derde landen, dat momenteel wordt opgesteld, in overweging te nemen; betreurt het in dit kader dat de evaluatie van de Raad vertrouwelijk werd verklaard en vraagt de Raad om welwillend te reageren op de uitnodiging om samen met het Parlement een systeem te ontwikkelen waarin bepaalde leden van het Europees Parlement op de hoogte kunnen worden gehouden van geheime activiteiten; stelt nogmaals voor dat een dergelijk systeem gemodelleerd zou kunnen worden naar het systeem voor het informeren van bepaalde leden van het Parlement over vertrouwelijk materiaal inzake veiligheid en defensie; stelt zich op het standpunt dat dialogen over de mensenrechten in het algemeen op transparante wijze dienen te worden georganiseerd en gevoerd en dat gepaste middelen moeten worden gevonden om dit te bereiken;
81. benadrukt dat de dialoog tussen de EU en China met betrekking tot de mensenrechten aanmerkelijk versterkt en verbeterd moet worden; erkent dat China nu heeft besloten om alle doodstrafzaken door het Hoge Gerechtshof te laten beoordelen, maar blijft verontrust over het feit dat China wereldwijd nog steeds het grootste aantal executies voltrekt; wijst erop dat de reputatie van China op het gebied van mensenrechten nog steeds zorgwekkend is; vraagt de Raad om in openbare zitting na besprekingen een gedetailleerder overzicht te geven aan het Parlement; benadrukt het belang van het herhalen van punten die in eerdere dialogen aan de orde zijn gesteld; steunt de Commissie en de Raad in het zoeken naar mogelijkheden om de dialoog te verbeteren; merkt op dat er, ondanks de aanzienlijke economische hervormingen, nog steeds problemen rondom politieke en menselijke rechten bestaan, zoals politieke gevangenen, dwangarbeid, het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en religie, de rechten van religieuze en etnische minderheden, het Laogai-kampsysteem en beweringen over het wegnemen van organen; merkt op dat zulke problemen meer aandacht zouden moeten krijgen in de aanloop naar de Olympische Spelen in Peking; dringt er bij de EU op aan om ervoor te zorgen dat de handelsrelaties met China afhankelijk worden gesteld van hervormingen op mensenrechtengebied en roept de Raad in dit verband op tot een grondige beoordeling van de situatie met betrekking tot de mensenrechten voordat een nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten; verzoekt de Raad en de Commissie de kwestie Tibet ter tafel te brengen en de versterking van de dialoog tussen de regering van de Volksrepubliek China en de gezanten van de Dalai Lama actief te ondersteunen;
82. beschouwt het als zeer zorgwekkend dat de dialoog over mensenrechten met Iran sinds 2004 is onderbroken als gevolg van een gebrek aan medewerking van de kant van Iran; betreurt het dat er volgens de Raad geen vooruitgang is geboekt; verzoekt Iran nadrukkelijk de dialoog te hervatten en, op basis van de inbreng van de EU, criteria te definiëren voor echte verbeteringen op het vlak van de mensenrechten; roept de Commissie op om in het kader van het EIDHR alle nodige maatregelen te nemen om contacten en samenwerking met het Iraanse maatschappelijk middenveld te bevorderen en de democratie en mensenrechten verder te ondersteunen; maakt zich ernstig zorgen over de verslechtering van de mensenrechtensituatie in Iran en wijst daarbij vooral op de toegenomen onderdrukking van mensenrechtenactivisten; betreurt daarnaast dat Iran de doodstraf blijft toepassen onder omstandigheden die strijdig zijn met internationale normen en spreekt in het bijzonder zijn afkeuring uit over executies van jeugdige daders; dringt er bij de Raad op aan om in alle contacten met de Iraanse regering zijn bezorgdheid te uiten over de mensenrechtensituatie in het land en zijn inspanningen te richten op de bescherming van mensenrechtenactivisten en vooral vrouwen, en om de Iraanse regering er toe over te halen per direct een moratorium in te stellen op executies, als eerste stap in de richting van afschaffing;
83. merkt op dat het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland wordt voortgezet; steunt de Raad in zijn streven dit overleg te ontwikkelen tot een openhartige en oprechte mensenrechtendialoog tussen de EU en Rusland, en verlangt de deelname van het Europees Parlement en Europese en Russische NGO's aan een dergelijk proces; betreurt dat de EU er slechts ten dele in is geslaagd een beleidswijziging te bewerkstelligen omdat zij netelige onderwerpen aan de orde heeft gesteld, zoals de situatie in Tsjetsjenië, de straffeloosheid, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de wijze waarop mensenrechtenactivisten worden behandeld, de onafhankelijkheid van de media en de vrijheid van meningsuiting, de behandeling van etnische minderheden, eerbiediging van de rechtsstaat en de bescherming van de mensenrechten in het leger, discriminatie op grond van seksuele geaardheid, alsmede andere kwesties; is verontrust over het feit dat Russische wetgeving de activiteiten van NGO´s aan banden legt; wijst op de dreiging die veel journalisten en mensenrechtenactivisten ondervinden en is nog altijd verbijsterd over de koelbloedige moord op Anna Politkovskaja; verwacht dat Rusland in de toekomst betere maatregelen zal nemen om de vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten en mensenrechtenactivisten te waarborgen; is in dit kader van mening dat de samenwerking met mensenrechtenmechanismen van de VN, evenals de ratificatie van alle relevante mensenrechtenverdragen als prioriteit moeten worden beschouwd; maakt zich zorgen over beweringen dat de Russische regering achter de vergiftiging van Alexander Litvinenko zit, die stierf in Londen in november 2006; is eveneens bezorgd over nieuwe beschuldigingen die zijn geuit tegen Mikhail Khodorkovsky, de voormalig topman van Yukos die in 2003 werd aangehouden, en is evenzeer bezorgd over de behandeling die hij naar verluidt in gevangenschap ondergaat; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan dergelijke zaken bij de Russische autoriteiten op het hoogste niveau en in het kader van de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst ter tafel te brengen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan om, naast de mensenrechtenclausule, duidelijkere verplichtingen en efficiëntere bewakingsinstrumenten vast te stellen teneinde de mensenrechtensituatie in dit land daadwerkelijk te verbeteren;
84. is ingenomen met de inspanningen die de Raad, de Commissie en het Europees Parlement tot nu toe hebben gedaan om schending van de mensenrechten in Wit-Rusland tegen te gaan; benadrukt dat dit beleid moet worden voortgezet, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan schendingen van de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzame vereniging en vergadering, evenals schendingen van de rechten van nationale minderheden; wijst erop dat de politieke oppositie in Wit-Rusland moet worden ondersteund, aangezien deze het doelwit is van onderdrukking;
85. roept de Commissie en de Raad op, zoals al is gedaan voor Marokko en Jordanië en gepland staat voor Egypte, Tunesië en Libanon, subcomités voor de mensenrechten met alle naburige landen op te zetten om de mensenrechten en de democratie te bevorderen; herhaalt zijn verzoek te worden betrokken bij de voorbereiding van deze bijeenkomsten en behoorlijk te worden geïnformeerd over de uitkomst ervan;
86. erkent dat er pogingen zijn gedaan om met Oezbekistan een dialoog over de mensenrechten te beginnen, maar merkt dat dit onmogelijk is gebleken door het onvermogen van Oezbekistan om een dergelijke dialoog op een constructieve manier te benaderen; is tegelijkertijd van oordeel dat het aangaan van een mensenrechtendialoog met Oezbekistan niet zou mogen leiden tot het opheffen van sancties die dit land zijn opgelegd zolang er geen vooruitgang wordt geboekt op het gebied van mensenrechten en democratie; verzoekt de Raad derhalve de mensenrechtensituatie eerst grondig te evalueren alvorens een besluit te nemen;
87. heeft er vertrouwen in dat de vooruitgang die is geboekt in het zespartijenoverleg zal bijdragen aan een gunstiger politiek klimaat waarin de mensenrechtendialoog met de Democratische Volksrepubliek Korea kan worden hervat; roept de Commissie en de Raad op om in hun contacten en onderhandelingen met de Democratische Volksrepubliek Korea alles in het werk te stellen om dit doel te bereiken;
88. neemt nota van de onderhandelingen van de Commissie en de Raad inzake het toetredingstraject van Turkije en de problemen die hierbij zijn ondervonden; vindt in het bijzonder dat er weinig vooruitgang is geboekt en dat er meer inspanningen moeten worden gedaan op het gebied van mensenrechtenkwesties in Turkije, vooral wat betreft godsdienstvrijheid voor alle religieuze gemeenschappen en de volledige uitoefening van hun eigendomsrechten, de bescherming van minderheden en de vrijheid van meningsuiting en de mensenrechten van de bevolking van Koerdische origine in het zuidoosten van het land; veroordeelt de tragische moord op journalist Hrant Dink in januari 2007, die het groeiende nationalistische gevoel in bepaalde geledingen van de Turkse samenleving illustreert, maar vindt het bemoedigend dat deze moord in het hele land, ook door de regering, voluit werd veroordeeld en dat de moordenaars snel zijn gevat; moedigt de Turkse regering aan artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht, dat de vrijheid van meningsuiting in de media onmiskenbaar beperkt, te amenderen;
89. verzoekt de Raad en de Commissie om, met name in postconflictsituaties, waaronder situaties waarin de verkrachting van vrouwen en meisjes werd ingezet als oorlogswapen en waarin geweld tegen vrouwen nog steeds wijdverbreid is, de inspanningen van partnerlanden om mensenrechtenschendingen uit het verleden als bewijs te zien voor hun huidige toewijding aan mensenrechtenkwesties;
90. onderstreept dat tijdens dialogen en beraadslagingen over mensenrechten, de EU-instellingen alle kwesties waarover zij zich zorgen maken wat betreft schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, alsook gevallen van discriminatie, ter tafel moeten brengen; onderstreept het belang van een dergelijke dialoog en beraadslagingen, als deze schendingen wijdverbreid en/of systematisch zijn en erkent dat internationale druk dreigende schendingen kan helpen voorkomen;
91. stelt met verontrusting vast dat de deelname van het Parlement in dialogen en beraadslagingen over mensenrechten niet altijd zo alomvattend is als zou moeten en moedigt de Raad en de Commissie aan om een dialoog aan te gaan over sterkere deelname van de leden van het Europees Parlement;
Algemeen toezicht op de activiteiten van de Commissie en de Raad met inbegrip van de resultaten van de twee voorzitterschappen
92. prijst de samenwerking tussen het Finse en Oostenrijkse voorzitterschap die het garanderen van een consistente benadering van mensenrechten- en democratiekwesties als doel had; kijkt uit naar de voortzetting van dit samenwerkingsproces tijdens het Duitse, Portugese en Sloveense voorzitterschap;
93. steunt de Raad en de Commissie in hun sterke houding tegen de voortdurende schendingen van de mensenrechten en de democratie in Birma/Myanmar en de inzet van de EU om de eerder vastgestelde doelstellingen te bereiken, namelijk de totstandbrenging van een legitieme, democratisch verkozen burgerregering die de mensenrechten respecteert en normale betrekkingen met de internationale gemeenschap herstelt; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan het gemeenschappelijk standpunt van EU te versterken door doeltreffendere en gerichte sancties op te leggen, in het licht van de realiteit dat de situatie in Birma/Myanmar blijft verslechteren; moedigt de Raad en de Commissie aan om - als onderdeel van het gemeenschappelijk standpunt over Birma/Myanmar – zich proactiever in te laten met tot de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN) behorende landen en buurlanden van Birma/Myanmar om hen aan te sporen hun invloed op verantwoordelijke wijze aan te wenden, zodat zij een positieve verandering teweeg kunnen brengen; roept op tot een proactief initiatief dat genomen moet worden door de UNHRC en zou kunnen bestaan uit het houden van een speciale zitting over deze kwestie; moedigt de Raad en de Commissie aan er bij China, India en andere landen die de militaire junta wapens en andere steun blijven bieden, hiermee op te houden en zich aan te sluiten bij de internationale gemeenschap in haar streven positieve veranderingen door te voeren in Birma/Myanmar; stelt vast dat voor Birma/Myanmar nog steeds actie wordt ondernomen op het niveau van de VN-Veiligheidsraad in antwoord op de voortdurende humanitaire crisis in dat land; dringt er bij de Raad en de Commissie op het met China, Rusland en Zuid-Afrika eens te worden over een bindende resolutie, waarin een zinvolle tripartiete dialoog wordt geëist tussen de State, Peace and Development Council, de National League for Democracy en de etnische nationaliteiten, alsook de vrijlating van alle politieke gevangenen, waaronder Aung San Suu Kyi;
94. spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat er geen enkel positief resultaat is geboekt bij de pogingen om de vrijlating te verkrijgen of voor een eerlijke berechting te zorgen van vijf Bulgaarse verpleegsters en een Palestijnse arts die door het Libische regime vanwege het opzettelijk besmetten van kinderen met het HIV-virus worden vastgehouden en ter dood zijn veroordeeld, op basis van bekentenissen die onder foltering zijn verkregen; merkt op dat Libië, ondanks voortdurende inspanningen van de Commissie om via politieke dialoog en door medische verzorging van de besmette kinderen een oplossing te vinden, in deze zaak nog steeds een uitdagende houding inneemt en provocerende verklaringen in de media blijft afleggen; dringt er in dit licht bij de Commissie op aan om haar beleidsinstrumenten ten aanzien van Libië te herzien teneinde een meer doeltreffende aanpak te vinden om deze kwestie spoedig op te lossen en een eind te maken aan een acht jaar durende lijdensweg en flagrante schendingen van de mensenrechten;
95. betreurt dat de Raad en de Commissie hebben verzuimd beslissende actie te ondernemen om de Ethiopische regering ervan te overtuigen alle gekozen parlementsleden en andere politieke gevangenen onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en de verplichtingen na te komen met betrekking tot mensenrechten, democratische principes en de rechtsstaat; herinnert aan de verscheidene resoluties over Ethiopië, die het heeft aangenomen sinds de Ethiopische verkiezingen van 2005 die werden waargenomen door de EU, en met name de meest recente, die werd aangenomen op 16 november 2006(17);
96. roept de Raad en Commissie op de regering van Senegal aan te moedigen en te steunen bij de voorbereiding van een spoedig en eerlijk proces voor Hissène Habré opdat hij voor de rechter reageert op de beschuldigingen van massale schendingen van de mensenrechten;
97. erkent de aanzienlijke gevolgen voor de mensenrechten van de aanhoudende oorlog in Irak en de complexe aard van de huidige, fragiele politieke situatie; verwijst naar de verslagen en resoluties die door het Parlement zijn aangenomen inzake Irak, alsmede naar de aanbevelingen die hierin worden gedaan; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om voortdurend na te gaan hoe de EU een constructievere rol kan spelen in het stabiliseren van Irak; stelt met algehele verbazing vast dat de humanitaire hulp voor Irak tijdelijk is opgeschort door ECHO, niettegenstaande de rampzalige situatie waarin het Iraakse volk en de Iraakse vluchtelingen zich bevinden; is echter ingenomen met het hervatten van deze hulpverlening vanaf februari 2007:
98. prijst de Commissie voor het onder de aandacht brengen van het probleem rond mensenhandel in de EU en dringt erop aan de noodzakelijk maatregelen te nemen om de mensenhandel te bestrijden, met name van vrouwen en kinderen; dringt er bij de Commissie op aan lidstaten ter verantwoording te roepen die niet hebben voldaan aan overeengekomen verdragen en richtlijnen die tegen handel zijn gericht, in het bijzonder Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie(18); benadrukt ook dat bij de bestrijding van mensenhandel ten aanzien van de slachtoffers van de mensenhandel een methode moet worden aangenomen waarin de mensenrechten centraal staan; prijst het Oostenrijkse voorzitterschap in het bijzonder voor het organiseren van een aantal tegen mensenhandel gerichte initiatieven, waaronder een conferentie voor EU-experts in juni 2006 over de implementatie van het EU-plan inzake mensenhandel en neemt nota van de conclusies en aanbevelingen die dit tweedaagse evenement heeft voortgebracht;
99. betreurt het dat het Finse voorzitterschap geen vierde ontmoeting heeft georganiseerd voor het EU-netwerk van contactpunten met betrekking tot personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, hetgeen een uiterst waardevol middel is voor het versterken van de samenwerking tussen EU-lidstaten op het gebied van onderzoek naar en vervolging van internationale misdaden op nationaal niveau; vestigt de aandacht op de verplichting in de conclusies van de Raad aangaande het EU-netwerk tot het houden van één vergadering onder elk voorzitterschap en roept op tot een effectieve tenuitvoerlegging van de conclusies van voorgaande ontmoetingen van het EU-netwerk; vraagt elk voorzitterschap om hiervan een vast punt op zijn programma te maken;
100. is ingenomen met de mededeling van de Commissie met als titel "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind" (COM(2006)0367); hoopt dat de Commissie daarbij een solide basis biedt voor meer effectieve en uitgebreide maatregelen die zijn bedoeld om de meest fundamentele rechten van het kind te beschermen; maakt zich echter zorgen over het toenemende gebrek aan respect voor de rechten van het kind dat op internationaal niveau wordt vertoond;
101. betreurt het dat het geweld in Darfur ongehinderd is doorgegaan en dat de Soedanese regering niet verantwoordelijk is gesteld voor haar herhaaldelijk falen om te voldoen aan internationale eisen en haar burgers tegen geweld te beschermen, maar verwelkomt de aanklachten die het Internationaal Strafhof recentelijk heeft uitgevaardigd; betreurt het dat de EU niet meer unilaterale actie heeft ondernomen inzake de crisis in Darfur en zich niet harder heeft ingezet om de regering van Soedan over te halen tot het aanvaarden van een internationale vredesmacht; benadrukt dat constante diplomatieke druk vereist is om de regering van Soedan te laten zien dat haar verbale beloften gevolgd moeten worden door uitgebreide en consistente pogingen om het geweld in Darfur een halt toe te roepen en dat de internationale gemeenschap het niet zal accepteren wanneer Soedan nog langer zijn beloften en verantwoordelijkheid om zijn burgers te beschermen negeert; dringt er bij de Raad op aan een plan goed te keuren van specifieke, gerichte sancties die het regime in Khartoem worden opgelegd volgens een duidelijk tijdsschema, ingeval het niet aan de eisen van de internationale gemeenschap voldoet; dringt er bij de EU op aan om een bijdrage te leveren aan een internationale vredesmacht (en anderen onder druk te zetten om een bijdrage te leveren) en de afdwinging van de no-fly zone boven Darfur, en te verzekeren dat de Afrikaanse Unie voldoende middelen en assistentie krijgt voor het uitvoeren van haar mandaat; vraagt de EU om aan te dringen op een VN-vredesmissie in Tsjaad met een sterk mandaat voor de bescherming van burgers; roept de lidstaten, de Raad en de Commissie op om hun verantwoordelijkheid op zich te nemen en de bevolking van Darfur effectief te beschermen tegen een humanitaire ramp;
102. roept op tot het vaststellen van een gedragscode die militair en civiel personeel voor vredeshandhaving en humanitaire hulp in acht moeten nemen wanneer zij op missie zijn in conflictgebieden, waarin sancties worden opgenomen voor het niet naleven van de hoge normen die deze gedragscode stelt, vooral als het gaat om vormen van gendergerelateerde geweldpleging;
103. is ingenomen met het feit dat vijf lidstaten een speciale ambassadeur voor mensenrechten hebben aangesteld om, in het bijzonder voor mensenrechten, activiteiten uit te voeren om derde landen te stimuleren en neemt nota van het werk dat op dit moment op dit gebied plaatsvindt; vraagt de andere lidstaten om te overwegen dezelfde stap te nemen;
104. vraagt van de Commissie en de Raad een overzicht van de landen die geen permanente uitnodiging hebben uitgevaardigd aan alle speciale mechanismen, speciale rapporteurs en speciale vertegenwoordigers van de Verenigde Naties;
105. is ingenomen met de ingebruikneming van een EU-lijst met betrekking tot bepaalde landen van 'gevangenen/arrestanten' die speciale aandacht verdienen, als nieuw instrument; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om voor elk derde land waar de mensenrechtensituatie zorgelijk is EU-lijsten op te stellen van 'gevangenen/arrestanten' die speciale aandacht verdienen en herhaalt dat de Raad deze lijst bij elke ontmoeting voor politieke dialoog ter tafel moet brengen; vraagt de Commissie het Parlement te informeren over alle bestaande lijsten;
106. is ingenomen met het feit dat de Commissie en de Raad nu regelmatig lijsten opstellen en vernieuwen van 'aandachtslanden' wat specifieke problemen betreft, met name de lijst van "landen die op het keerpunt staan" inzake de doodstraf, van 'aandachtslanden' wat foltering betreft en van landen waar de situatie van mensenrechtenactivisten bijzonder verontrustend is;
107. is verbaasd dat het secretariaat-generaal van de Raad tot nu toe geen acht heeft geslagen op de beslissingen van 12 december 2005 van de Raad Algemene Zaken, waarin de bepaling is opgenomen dat de geactualiseerde EU-gegevensbladen van de Raad over mensenrechten ter beschikking gesteld moeten worden van alle EU-instellingen(19); ziet de huidige versie van die informatiebladen graag zo snel mogelijk tegemoet;
108. is ingenomen met de erkenning door de Raad dat het onlangs aangenomen Internationaal Verdrag voor de rechten van mensen met een handicap de EU verder in staat stelt haar aandacht naar buiten te richten bij de bevordering en bescherming van de rechten van gehandicapten en verzoekt de EU, in het kader van dit nieuwe Verdrag, effectiever toezicht te houden op de mensenrechtensituatie van personen met een beperking in derde landen met het oog op de verslaglegging over de belangrijkste resultaten in 2009-2010;
109. dringt erop aan dat alle gesprekken met derde landen, instrumenten, documenten en verslagen op het gebied van mensenrechten en democratie met inbegrip van de jaarverslagen expliciet ingaan op gevallen van discriminatie met inbegrip van problemen rond etnische minderheden, van godsdienstvrijheid met inbegrip van discriminatoire praktijken jegens minderheidsgodsdiensten, en expliciet de bescherming en bevordering van de rechten van etnische minderheden, van de mensenrechten van vrouwen, van de rechten van kinderen, van de rechten van inheemse volkeren, van gehandicapten met inbegrip van mensen met een verstandelijke handicap en van mensen van alle seksuele geaardheden, waarbij hun organisaties volledig betrokken moeten worden, zowel in de EU als in derde landen, voor zover van toepassing;
110. is van mening dat een actief beleid ter bevordering van de mensenrechten niet kan worden beperkt tot de gevallen die de meeste publieke aandacht krijgen; wijst erop dat ernstige schendingen van rechten plaatsvinden in de marge van het openbaar toezicht, in gesloten instellingen voor kinderen, ouderen en zieken, en in gevangenissen; wijst op de noodzaak voor de Unie om deskundigenonderzoek uit te voeren naar het bestaan van deze instellingen;
111. vraagt de Raad om opnieuw de procedure te bekijken voor het op een lijst zetten van terroristische groepen en ook na te denken over een duidelijke methode voor het verwijderen van groepen van de lijst als zij dit verdienen (met inachtneming van hun houding, geschiedenis en daden);
112. is van mening dat een helder, efficiënt en geharmoniseerd gemeenschappelijk beleid inzake controle op de uitvoer van wapens, dat verankerd wordt in een wettelijk bindende gedragscode, een beslissende rol kan vervullen in de strijd tegen terrorisme, het voorkomen van conflicten, het bewaren van regionale stabiliteit en het bevorderen van de mensenrechten; roept het EU-voorzitterschap, de Raad, de Commissie en de lidstaten op te blijven ijveren voor de totstandkoming van een internationaal verdrag inzake wapenhandel;
113. betreurt, zoals tot uitdrukking gebracht in zijn resolutie van 14 februari 2007, dat de Raad en EU-Voorzitterschappen er niet in zijn geslaagd hun verplichtingen na te komen om het Parlement volledig op de hoogte te houden van de belangrijkste aspecten en fundamentele keuzes op het gebied van het GBVB met betrekking tot de werkzaamheden van zijn Tijdelijke Commissie verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen;
114. onderstreept dat in deze fase, nu het voor de EU niet mogelijk is Wit-Rusland volledig te laten deelnemen aan het nabuurschapsbeleid, de EU iedere poging moet blijven doen geschikte manieren te vinden om verdere anti-democratische ontwikkelingen en schendingen van de mensenrechten te voorkomen in dit land dat direct grenst aan de EU; roept daarom de Raad en de Commissie op de situatie in Wit-Rusland nauwkeurig te bewaken en hun steun voor de activiteiten van het maatschappelijk middenveld, NGO's en de politieke oppositie te vergroten;
De programma's voor buitenlandse hulp van de Commissie Het Europese instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR)
115. is ingenomen met het feit dat de Commissie en de Raad het met het Parlement op zijn aandringen eens zijn geworden over het feit dat er een speciaal financieringsinstrument (het EIDHR) nodig is voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de hele wereld;
116. is ingenomen met de beraadslagingen die de Commissie met NGO's en het maatschappelijk middenveld heeft gevoerd over de implementatie van het nieuwe EIDHR; roept op tot volledige transparantie in de wijze waarop geld wordt besteed en projecten worden gekozen en beoordeeld met behulp van dat instrument;
117. is ingenomen met de aanname in het kader van het EIDHR van een nieuwe maatregel (als een van de ad hoc maatregelen die recentelijk zijn ingevoerd volgens dit instrument), die het mogelijk maakt urgente actie te ondernemen ter bescherming van de mensenrechtenactivisten zonder dat een aanbestedingsprocedure nodig is; roept de Commissie op deze nieuwe maatregel snel en effectief in te voeren;
118. stelt vast dat van de totale gebruikte EIDHR-gelden (35 176 103 EUR) 23% is gebruikt voor verkiezingswaarnemingsmissies van de Europese Unie in 2006 en dat dergelijke missies zijn uitgevoerd in 13 landen en gebieden, waaronder Atjeh, Fiji en de Democratische Republiek Congo;
119. stelt vast dat een groot gedeelte (49%) van de totale EIDHR-gelden voor projecten die in 2006 zijn aangenomen aan grote thematische projecten is besteed en slechts een klein gedeelte (24%) aan microprojecten die door EG-delegaties zijn uitgevoerd; verwacht dat het nieuwe financiële instrument de Commissie in staat zal stellen om NGO's te financieren die een belangrijke rol spelen in het bevorderen van de mensenrechten en de democratie in hun landen, maar niet wettelijk erkend zijn door de autoriteiten in die landen;
120. blijft het als een belangrijk punt zien dat de administratieve last op maatschappelijke organisaties als ontvangers van gelden verminderd moet worden en dat de flexibiliteit in de uitbetaling van gelden verhoogd moet worden door het toestaan van het herhaaldelijk geven van subsidie, het geven van kleine subsidies aan basisorganisaties en het geven van subsidie aan niet-geregistreerde NGO's;
121. adviseert de Commissie om duidelijke richtlijnen op te stellen opdat mogelijke ontvangers van gelden de doelen en de kwalificerende criteria begrijpen;
Hulpprogramma's in het algemeen
122. is ingenomen met het feit dat de Commissie is begonnen met het integreren van kwesties inzake het respect voor mensenrechten, democratische principes, de rechtsstaat en behoorlijk bestuur in het programmeren van vergaderingen en in documenten tijdens het ontwikkelen van rechtsgrondslagen voor instrumenten, landenstrategieën, nationale indicatieve programma's, sectorale programma's, individuele projecten en evaluaties; is ingenomen met het feit dat ambtenaren die projecten of programma's voorbereiden richtsnoeren hebben voor het integreren van zulke kwesties;
123. is ingenomen met het feit dat de Commissie (DG EuropeAid) momenteel laat onderzoeken hoe een aantal gebieden van bestuur, waaronder democratisering, de bevordering en bescherming van mensenrechten, de versterking van de rechtsstaat en de rechtsbedeling, het mondig maken van de burgermaatschappij, de hervorming van openbaar bestuur met inbegrip van corruptiebestrijding, decentralisatie en lokaal bestuur in haar activiteiten kunnen worden geïntegreerd; steunt de Commissie in haar werk aan de ontwikkeling van een praktisch instrument op basis van deze studie, dat gebruikt kan worden om bestuur te integreren in ontwikkelingssamenwerking van de EG ten bate van programmabeheerders in delegaties en op het hoofdkantoor en ten bate van adviseurs die betrokken zijn bij het ontwerpen of de tenuitvoerlegging van EG-programma's; ziet de studie graag tegemoet als deze is afgerond;
124. is ingenomen met het feit dat de Commissie zich bezighoudt met het opstellen van governance-profielen voor alle ACS-landen in het kader van het 10e programma van het Europees Ontwikkelingsfonds; roept toch op tot grotere transparantie in het proces van de ontwikkeling van governance-profielen om echt en effectief overleg in te voeren met alle betrokkenen, inclusief de ACS-partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld; roept de Commissie op om in het deel over sociale governance aandacht te besteden aan de prestaties van de overheid om in de sociale basisdiensten voor hun gehele bevolking te voorzien;
125. is ingenomen met het feit dat het instrument voor economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking (ECDCI) op zo'n manier in twee delen is gesplitst dat ontwikkelingslanden nu gescheiden zijn van geïndustrialiseerde landen(20); blijft echter bezorgd over het feit dat er nu geen instrument lijkt te zijn voor conflictpreventie;
De toepassing van mensenrechten- en democratieclausules in externe overeenkomsten
126. brengt zijn bovengenoemde resolutie van 14 februari 2006 in herinnering inzake toekomstig EU-beleid inzake de toepassing van mensenrechtenclausules in alle EU-overeenkomsten; stelt in een eerste reactie vast dat de Commissie een aantal maatregelen heeft geschetst voor een verbeterde toepassing van de clausule, zoals de geleidelijke uitbreiding van het aantal mensenrechtencommissies naar meerdere derde landen; wijst erop dat de Raad nog geen specifiek antwoord heeft gegeven op bovenstaande resolutie en continue invoering van de clausule in de algemenere context van het buitenlands beleid prefereert; is ingenomen met het feit dat het tot het mandaat van de hoofden van de delegaties van de Commissie in derde landen behoort dat zij de mensenrechten specifieker benadrukken; maakt zich echter zorgen door het recente voorstel van de Commissie om voor India een uitzondering te maken op de regel dat alle EU-overeenkomsten een mensenrechten- en democratieclausule moeten bevatten, in het kader van de onderhandelingen voor de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India; is van mening dat een dergelijke maatregel een stap achteruit zou betekenen en een zorgwekkend precedent zou kunnen scheppen voor toekomstige onderhandelingen voor handelsovereenkomsten; verzoekt daarom de Commissie en de Raad een duidelijk standpunt in te nemen inzake de gedetailleerde voorstellen die in de reeds aangehaalde resolutie van 14 februari 2006 staan; benadrukt in het bijzonder de noodzaak tot het invoeren van een bewakingsinstrument, regelmatige beoordeling van de nakoming van mensenrechtenverplichtingen en een progressief systeem van straffen voor niet-nakoming, om de juiste implementatie van de mensenrechten- en democratieclausule die vervat zijn in overeenkomsten die worden gesloten door de EU met derde landen te verzekeren;
127. stelt vast dat de Commissie de intentie heeft nieuwe maatregelen op te stellen om de implementatie van de democratieclausule te verbeteren, zoals de progressieve uitbreiding van de mensenrechtencommissies om een groter aantal derde landen te omvatten, of de uitnodiging aan de "EU-delegatiehoofden" wereldwijd om meer nadruk te leggen op de mensenrechten; wijst er echter op dat de Commissie een strategisch politiek plan moet indienen samen met een specifiek wetgevend initiatief voor een algehele herziening van de democratieclausule zoals het Parlement aangeeft, daar het hier om een strategisch probleem gaat dat de algemene aanpak van de Europese Unie van de kwestie van de mensenrechten betreft;
128. richt de aandacht van de Raad en de Commissie in het bijzonder op de noodzaak om systematisch een mensenrechtenclausule op te nemen in alle sectorgebaseerde overeenkomsten van de nieuwe generatie, zoals handelsovereenkomsten, om binnen de doelstellingen van deze overeenkomsten te blijven ijveren voor de bevordering, de bescherming en de realisatie van de mensenrechten;
Het integreren van mensenrechten
129. 129 blijft de Raad steunen in zijn inspanningen om de bevordering van de mensenrechten en de democratie in de werkzaamheden van de EU te integreren, in het bijzonder door zich toe te leggen op de regelmatige herziening en uitvoering van een specifieke reeks EU-richtsnoeren inzake mensenrechten;
130. wijst erop dat talrijke interne beleidsmaatregelen, vooral die welke gerelateerd zijn aan asiel-, immigratie- en antiterrorismemaatregelen, een grote invloed hebben op de eerbiediging van de mensenrechten in derde landen; is van oordeel dat grotere inspanningen geleverd moeten worden om ervoor te zorgen dat de interne beleidsmaatregelen in kwestie in overeenstemming zijn met de mensenrechten en het internationaal humanitair recht; geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het hoge aantal doden onder vluchtelingen die proberen de lidstaten te bereiken; verzoekt om meer wettelijke mogelijkheden om asiel aan te vragen en dringt er bij de EU-lidstaten op aan schendingen van de mensenrechten in aanmerking te nemen bij het bepalen wie het recht heeft een vluchtelingenstatus te krijgen; wijst erop dat Europese landen, volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in geen enkel geval personen mogen terugsturen naar landen waar zij gevaar lopen te worden blootgesteld aan foltering of wrede, onmenselijke of mensonterende behandeling;
131. is ingenomen met het werk dat de Raad en de Commissie momenteel verrichten ter versterking van de samenhang tussen het mensenrechtenbeleid van de EU en ander internationaal beleid; beschouwt de versterking van deze samenhang als cruciaal voor een geloofwaardig EU-beleid inzake mensenrechten; acht het noodzakelijk dat Europa in de toekomst met één stem spreekt; stemt in met het centrale thema van het EU-Mensenrechtenforum getiteld "Integratie van mensenrechten en democratie in het EU-beleid";
132. vraagt de Commissie door te gaan met het houden van direct toezicht op het toekennen van SAP+-subsidies (schema van algemene tariefpreferenties) aan landen die ernstige tekortkomingen hebben getoond bij de tenuitvoerlegging van de acht ILO-verdragen in verband met de belangrijkste arbeidsnormen, wegens schendingen van burger- of politieke rechten of het gebruik van dwangarbeid; vraagt de Commissie criteria op te stellen voor het intrekken van het SAP op basis van de mensenrechtensituatie;
133. veroordeelt onvoorwaardelijk alle vormen van exploitatie van kinderen, of het nu is in de vorm van seksuele exploitatie, inclusief kinderporno en kindersekstoerisme, of dwangarbeid, evenals alle vormen van mensenhandel; stelt met verontwaardiging vast dat er geen echte afname van de seksuele exploitatie van kinderen heeft plaatsgevonden, vooral als gevolg van internetgebruik; is van mening dat hierbij ernstige strafrechtelijke overtredingen worden gepleegd, die vervolgd en bestraft moeten worden;
134. dringt er bij de Commissie op aan om de sociale verantwoordelijkheid van Europese en plaatselijke bedrijven te stimuleren; vraagt de Raad om het Parlement te informeren over elke feedback van de speciale afgezant van de VN voor het bedrijfsleven en de mensenrechten, John Ruggie, die duidelijkheid verschaft over de standaarden voor bedrijfsverantwoordelijkheid en -aansprakelijkheid bij transnationale bedrijven en andere zakelijke ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten;
135. is ingenomen met de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 13 november 2006 over de bevordering van gendergelijkheid en gendermainstreaming bij crisisbeheersing;
136. erkent dat het immigratiebeleid een prioriteit is geworden op de interne en externe beleidsagenda van de Unie en dat de Unie in haar teksten heeft geprobeerd immigratie en ontwikkeling te koppelen en ervoor te zorgen dat de fundamentele rechten van immigranten worden gerespecteerd; stelt echter dat de concrete realiteit haaks staat op wat in de teksten wordt voorgehouden; is bijzonder ongerust over het feit dat overeenkomsten over de terugname van illegale immigranten worden gesloten met derde landen die niet over de wettelijke en institutionele instrumenten beschikken die nodig zijn om de terugname van staatsburgers af te handelen en hun rechten te beschermen; roept de Raad en de Commissie op het Parlement te informeren over de vooruitgang die is geboekt op dit gebied sinds de publicatie in 2005 van het eerste jaarlijkse toetsings- en evaluatieverslag over de medewerking van derde landen om illegale migratie te bestrijden; beveelt aan dat het Parlement vanaf het begin wordt betrokken bij onderhandelingen over en het sluiten van terugnameovereenkomsten; stelt kortom dat elk migratiebeleid een gemeenschappelijk beleid moet zijn dat bovenal preventief moet zijn in plaats van punitief;
137. hamert er nogmaals op dat het interne beleid van de EU naleving van het internationaal recht inzake de mensenrechten dient te stimuleren en dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun wetgeving strookt met onder andere de verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen van Genève, het verdrag tegen foltering, het genocideverdrag en het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof; is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de invoering van universele jurisdictie in sommige lidstaten; spoort met het oog op meer coherentie van het interne en het externe beleid de Raad, de Commissie en de lidstaten aan de bestrijding van straffeloosheid voor ernstige internationale misdaden in te passen in de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;
138. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten in hun beraadslagingen met derde landen over de mensenrechten en de fundamentele vrijheden stelselmatig het onderwerp van de vervolging of discriminatie van personen op grond van hun seksuele geaardheid aan de orde te stellen en passende, steeds strengere maatregelen te treffen wanneer dergelijke schendingen van de mensenrechten plaatsvinden; verzoekt hen op internationaal niveau alle nodige initiatieven te ontplooien om een einde te maken aan vervolging op grond van seksuele geaardheid en dringt aan op decriminalisering, o.a. door de aanneming van een VN-resolutie hierover, en besluit ieder jaar op 17 mei de Internationale Dag tegen Homofobie te sponsoren en te vieren;
Effectiviteit van het optreden van het Europees Parlement in mensenrechtenkwesties
139. is ingenomen met de belangrijke rol van het Parlement op het gebied van mensenrechten en bij het toezien op de naleving van toezeggingen ter verbetering van de mensenrechten en de democratie in de wereld door het kritisch bekijken van de activiteiten van andere instellingen en in het bijzonder door het uitreiken van de Sacharovprijs;
140. vraagt de Raad en de Commissie om nota te nemen van het onderzoek door het Europees interuniversitair centrum voor mensenrechten en democratisering getiteld "Verder dan activisme: De invloed van de resoluties en andere activiteiten van het Europees Parlement op het gebied van mensenrechten buiten de Europese Unie", dat is afgerond in oktober 2006;
141. is ingenomen met de activiteiten van zijn Subcommissie mensenrechten, met name de periodieke verslagen door het Voorzitterschap, de Commissie en de Persoonlijke vertegenwoordiger voor mensenrechten, de uitwisseling van standpunten met name met speciale VN-rapporteurs en onafhankelijke deskundigen, talrijke hoorzittingen, getuigenissen en onderzoeken van experts; wijst erop dat de invloed van het werk van deze subcommissie groter zou kunnen worden door systematische samenwerking met andere commissies zoals de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Begrotingscommissie;
142. erkent dat zijn Subcommissie mensenrechten zich blijft toeleggen op de beoordeling van de implementatie van de EU-instrumenten op de gebieden mensenrechten en democratie met bijzondere aandacht voor de EU-richtsnoeren over foltering, het vragen van verantwoording aan de Commissie en de Raad voor hun acties op dit gebied, het opzetten van een permanente dialoog met internationale instellingen over mensenrechtenkwesties, het bieden van een expertiseplatform en tegelijkertijd het leveren van bijdragen over aspecten van mensenrechten en democratie voor verslagen van de Commissie buitenlandse zaken, de opstelling van initiatiefverslagen over specifieke mensenrechteninstrumenten, het integreren van mensenrechtenkwesties in de verschillende organen van het Parlement (commissies en delegaties), de voorbereiding en organisatie van de Sacharovprijs en het bieden van een platform voor een permanente dialoog met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;
143. benadrukt het belang van meer samenwerking met leden van nationale parlementen met het oog op het coördineren van het toezicht op het mensenrechtenbeleid; is van mening dat de Subcommissie mensenrechten zou moeten proberen communicatiekanalen te openen en bijeenkomsten te organiseren met analoge commissies van de nationale parlementen van EU-lidstaten en derde landen;
144. verlangt een constructievere rol van de Subcommissie mensenrechten in de ontwikkeling van consistente en transparante criteria voor de selectie van urgente onderwerpen om ervoor te zorgen dat het Parlement tijdig kan optreden en maximaal effect kan sorteren; stelt voor het debat en de stemming over de urgentieresoluties te reorganiseren, zodat de Raad kan deelnemen;
145. pleit ervoor dat de richtsnoeren voor parlementaire delegaties op bezoek aan derde landen ten volle ten uitvoer worden gelegd;
146. beveelt aan resoluties en andere belangrijke documenten met betrekking tot mensenrechtenkwesties te vertalen in de taal die wordt gesproken in de landen in kwestie;
147. is ingenomen met de actieve rol van de Subcommissie mensenrechten, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Voorzitter van het Parlement bij het in actie komen tegen gevallen van onrecht op de wereld, in het bijzonder door het uitreiken van de Sacharovprijs; stelt dat het Parlement ernaar moet streven meer te bieden dan kortstondige zichtbaarheid en beter aan de gewekte verwachtingen moet voldoen bij voorbeeld door systematische contacten met voormalige laureaten te onderhouden en hen te blijven steunen; is van mening dat het Europees Parlement de oprichting van een netwerk van de winnaars van de Sacharovprijs moet faciliteren door regelmatig bijeenkomsten in het Parlement te organiseren, zodat de winnaars van de Sacharovprijs kunnen worden betrokken bij de activiteiten van het Parlement op het gebied van de mensenrechten; is uitermate teleurgesteld over het antwoord van de Birmese en Cubaanse autoriteiten op het verzoek van het Parlement om een delegatie van het Parlement toestemming te geven om voormalige winnaars van de Sacharovprijs te bezoeken;
148. vraagt de Subcommissie mensenrechten om de openbare hoorzittingen onder de aandacht te brengen door de aanwezigheid van leden van het Parlement en de zichtbaarheid in de media te verbeteren; vraagt de subcommissie om prominente experts en belangrijke deelnemers te blijven uitnodigen en het uitnodigen van vertegenwoordigers van derde landen en hoofden van EU-missies te overwegen; vraagt de subcommissie om gebruiksklare conclusies te trekken uit al haar bijeenkomsten en discussies met de bedoeling om terug te komen op de verkregen toezeggingen en informatie en op de voorgestelde beleidsopties;
149. is ingenomen met de door het Parlement aangenomen resoluties die oproepen tot het sluiten van het detentiecentrum van Guantánamo Bay en met de bijdragen van het Parlement voor het onder de aandacht brengen van dat centrum en de problemen rond mensenrechten die eraan zijn verbonden; roept de Raad en de Commissie op er bij de regering van de VS op aan te dringen naar een passende methode te zoeken om gedetineerden aan te klagen of vrij te laten in overeenstemming met het internationaal recht; verheugt zich over het feit dat in mei 2006 Albanië het eerste land was dat vijf Chinese Oeigoeren uit Guantánamo Bay heeft opgenomen, maar betreurt dat 13 Chinese Oeigoeren die door de Verenigde Staten waren vrijgegeven voor vrijlating nog steeds in Guantánamo Bay verblijven omdat de regering van de Verenigde Staten terecht tot de conclusie was gekomen dat zij niet kunnen worden overgedragen aan China uit angst voor marteling; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om samen met de regering van de Verenigde Staten de vestiging van al diegenen van wie de regering van de Verenigde Staten heeft geconcludeerd dat zij geen bedreiging vormen van de VS noch van hun bondgenoten maar die niet kunnen worden overgedragen aan hun landen van herkomst uit angst voor marteling, te faciliteren; is bezorgd dat alleen al het bestaan van het detentiecentrum van Guantánamo Bay een negatief signaal blijft uitzenden over de wijze waarop de strijd tegen het terrorisme wordt aangepakt;
150. stelt dat het werk van het Parlement op het gebied van de mensenrechten en democratie meer effect kan sorteren door zelf prioriteiten te bepalen, met name door zich te concentreren op kwesties waarvoor een brede politieke consensus kan worden verkregen; meent dat de Subcommissie mensenrechtenkleine werkgroepen zou moeten opzetten voor het volgen van elk richtsnoer met betrekking tot de mensenrechten; meent dat het zijn bestaande formele bevoegdheden beter moet gebruiken om de mensenrechten te bevorderen, in het bijzonder zijn begrotingsbevoegdheden en de instemmingsprocedure;
151. herinnert aan zijn resolutie van 18 januari 2007 over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies(21); roept zijn commissies op alle redelijke inspanningen te leveren om de genderbalans bij hun activiteiten te respecteren (met inbegrip van de samenstelling van de delegaties en uitgenodigde sprekers) en genderactieplannen uit te voeren die worden aangedragen door de leden die binnen elke commissie zijn aangesteld als verantwoordelijke voor gendermainstreaming;
152. wijst erop dat verschillende beleidsgebieden binnen het Europees Parlement beter aan elkaar kunnen worden gekoppeld via het werk van de commissies die zich bezighouden met mensenrechten, begroting en internationale handel ten einde begrotings- en handelskwesties beter te integreren in de verwoording van mensenrechtenkwesties en deze laatste realistischer te maken wat betreft het bereiken van de doelstellingen en ze beter af te stemmen op de formele bevoegdheden van het Europees Parlement;
153. vraagt de Raad om systematisch leden van het Parlement uit te nodigen voor het bijwonen van sessies waarin voorbereidingen worden getroffen en verslag wordt uitgebracht, bijvoorbeeld de sessies met NGO's, dialogen met derde landen inzake mensenrechten, evenals subcommissies inzake mensenrechten in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid;
154. ziet het als een prioriteit om nauw te blijven samenwerken met de Verenigde Naties, in het bijzonder met de UNHRC en met vertegenwoordigers en organen van de Raad van Europa; is van oordeel dat het ook belangrijk is nauwere werkrelaties aan te gaan met de Paritaire Parlementaire Vergadering van de ACS-EG, de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering (EMPA) en de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering (EUROLAT) om specialistische kennis uit te wisselen en een grotere coherentie te garanderen met betrekking tot activiteiten op het gebied van de mensenrechten en democratie;
155. is ingenomen met het werk van zijn Tijdelijke Commissie verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen en in het bijzonder van het op 14 februari 2007(22) aangenomen verslag van die commissie; is met name ingenomen met de poging informatie te vergaren, de aantijgingen te onderzoeken en de feiten hieromtrent vast te stellen en buitengewone uitlevering en het gebruik van EU-landen door CIA-vliegtuigen om slachtoffers te vervoeren onder de aandacht te brengen als schending van de mensenrechten en schending van internationaal recht; neemt nota van de kritiek, alsook van de aanbevelingen gericht aan de Raad, de Secretaris-generaal/Hoge vertegenwoordiger en de lidstaten; wijst op de rol van zijn bevoegde commissies bij de politieke follow-up van bovengenoemd verslag; verzoekt de EU en de lidstaten om er op alle niveaus samen naar te streven deze praktijken te beëindigen en te garanderen dat deze in de toekomst niet meer plaatsvinden;
156. is ingenomen met de aanneming van zijn resolutie van 1 februari 2007 inzake de mensenrechtensituatie van de Dalits in India(23);
Middelen die voor werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten worden ingezet
157. is ingenomen met het feit dat de Commissie nu een belangrijkere plaats inruimt voor de mensenrechten in het mandaat van de hoofden van delegaties van de Commissie in derde landen;
158. is ingenomen met het feit dat in het lopende proces van vernieuwing van de mandaten van de speciale vertegenwoordigers van de EU een verwijzing naar de mensenrechten is toegevoegd aan alle mandaten;
159. pleit ervoor om meer personele middelen voor werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten ter beschikking te stellen aan alle door de Raad aangestelde speciale vertegenwoordigers;
o o o
160. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de OVSE, de regeringen van de in deze resolutie genoemde landen en gebieden en de kantoren van de belangrijkste in de EU gevestigde NGO's die zich inzetten voor de rechten van de mens.
Ondertekend maar niet geratificeerd hebben (per januari 2007): Oostenrijk (2003), België (2005), Cyprus (2004), Finland (2003), Frankrijk (2005), Duitsland (2006), Italië (2003), Luxemburg (2005), Nederland (2005), Portugal (2006) en Roemenië (2007). Ondertekend en geratificeerd hebben: Tsjechië, Denemarken, Polen, Spanje, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Malta, Estland en Slovenië. Hieruit volgt dat Bulgarije, Griekenland, Hongarije, Ierland, Letland, Litouwen en Slowakije de OPCAT niet ondertekend of geratificeerd hebben.
Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41) en Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen (PB L 29 van 3.2.2007, blz. 16).
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 februari 2007 over het initiatief ten gunste van een wereldwijd moratorium op de doodstraf(1),
– gelet op de richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen over de doodstraf van 29 juni 1998,
– gezien de slotverklaring van het derde wereldcongres tegen de doodstraf (Parijs, 1-3 februari 2007),
– gelet op de verklaring van het voorzitterschap van de EU over de afschaffing van de doodstraf, op 19 december 2006 afgelegd in de Algemene Vergadering van de VN, die initieel werd ondertekend door 85 landen uit alle delen van de wereld,
– gelet op de verklaring van het voorzitterschap van de EU, op 29 maart 2007 afgelegd tijdens de vierde zitting van de Mensenrechtenraad van de VN,
– gezien de algemene steun voor een moratorium, waarop de secretaris-generaal van de VN tijdens zijn recente bezoek aan Rome heeft gewezen,
– gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,
A. overwegende dat de oproep voor een wereldwijd moratorium op de doodstraf een strategische zet is om de doodstraf in alle landen afgeschaft te krijgen,
B. overwegende dat het het EU-voorzitterschap in zijn resolutie van 1 februari 2007 verzocht om op korte termijn een resolutie aan de Algemene Vergadering van de VN voor te leggen en het Parlement op de hoogte te stellen van de bereikte resultaten, maar dat er tot dusver geen resolutie aan de huidige Algemene Vergadering van de VN is voorgelegd,
C. overwegende dat de verklaring van de EU over de afschaffing van de doodstraf, op 19 december 2006 afgelegd in de Algemene Vergadering van de VN, inmiddels door 88 landen uit alle delen van de wereld is ondertekend,
1. verzoekt de lidstaten van de EU andermaal bij derde landen steun voor de verklaring te zoeken;
2. dringt er bij de EU op aan dat zij de huidige gelegenheid te baat neemt om een stap verder te gaan en verzoekt de lidstaten en de EU om samen met landen in andere werelddelen onverwijld een resolutie inzake een wereldwijd moratorium op de doodstraf aan de Algemene Vergadering van de VN voor te leggen;
3. verzoekt het voorzitterschap van de EU de landen die zulks nog niet gedaan hebben ertoe te bewegen het tweede facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ondertekenen en te ratificeren, alsmede de lidstaten die het dertiende protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens inzake de doodstraf nog niet hebben ondertekend ertoe te bewegen dit te doen;
4. schaart zich volledig achter de slotverklaring van het derde werldcongres en zal zich verder voor de zaak inspannen, met name door een sterkere parlementaire inbreng in de wereldwijde campagne voor afschaffing van de doodstraf en door de zaak via zijn interparlementaire delegaties en door zijn deelname aan de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en de Euro-Mediterrane Parlementaire Vergadering aan de orde te stellen;
5. verzoekt de Raad en de Commissie alle gelegenheden te baat te nemen om de totstandkoming van regionale coalities voor afschaffing van de doodstraf te steunen;
6. dringt er bij alle instellingen van de EU op aan dat zij samen met de Raad van Europa steun geven aan de mondiale dag tegen de doodstraf door 10 oktober tot Europese dag tegen de doodstraf uit te roepen en deze voor de eerste keer in 2007 te houden, en steunt het initiatief om in dat verband een Europese conferentie tegen de doodstraf met prominente deelneming te organiseren; machtigt zijn Voorzitter om samen met de betrokken delegatie het Parlement daar te vertegenwoordigen;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten van de EU, de secretaris-generaal van de VN, de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN en de landen die lid van de VN zijn.
– gelet op de internationale instrumenten die de mensenrechten en de fundamentele vrijheden waarborgen en discriminatie verbieden, met name het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),
– gelet op de artikelen 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 13 van het EG-Verdrag, op grond waarvan respectievelijk de Europese Unie en de Gemeenschap alsmede de lidstaten gehouden zijn de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te handhaven en te zorgen voor middelen op Europees niveau om discriminatie en schendingen van de mensenrechten te bestrijden,
– gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 21 daarvan, dat discriminatie op grond van seksuele geaardheid verbiedt,
– gezien de werkzaamheden van de Europese Gemeenschap met het oog op de bestrijding van homofobie en discriminatie op grond van seksuele geaardheid, met name Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(1), en Besluit nr. 771/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen (2007) ‐ Naar een rechtvaardige samenleving(2),
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over homofobie, bescherming van minderheden en antidiscriminatiebeleid, en met name de resoluties van 18 januari 2006 over homofobie in Europa(3) en die van 15 juni 2006 over de toename van racistisch en homofoob geweld in Europa(4),
– gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Parlement in een aantal Europese landen toenemende haatuitingen tegen de LGBT (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender)-gemeenschap heeft gesignaleerd,
B. overwegende dat verklaringen en acties van politieke en religieuze leiders een grote impact hebben op de publieke opinie, en dat zij dus een belangrijke verantwoordelijkheid dragen als het gaat om het leveren van een positieve bijdrage tot een klimaat van verdraagzaamheid en gelijkheid,
C. overwegende dat de aanleiding tot deze resolutie, alsook tot de reeds aangehaalde resoluties, werd gevormd door de proliferatie van haat getuigende uitspraken en andere reeksen van zorgwekkende gebeurtenissen, zoals het verbieden door plaatselijke autoriteiten van gelijkheidsdemonstraties en gay pride-parades, het gebruik door vooraanstaande politici en religieuze leiders van opruiende of bedreigende taal of van haat getuigende uitspraken en de nalatigheid van de politie niet ingrijpt bij gewelddadige demonstraties van homofobe groeperingen, zelfs niet die die vreedzame demonstraties verstoren,
D. overwegende dat er in de komende maanden in heel Europa en in de hele wereld evenementen voor gelijkheid en gay pride gepland zijn, waarbij deelnemers en organisatoren het doelwit zouden kunnen worden van fysiek geweld, in weerwil van hun fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting en van samenkomst, zoals ook nog eens bevestigd werd door de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa,
E. overwegende dat de 16-jarige Matteo uit Turijn recentelijk zelfmoord heeft gepleegd en twee afscheidsbrieven heeft achtergelaten waarin hij zijn daad verklaart met een verwijzing naar de pesterijen waaraan hij blootstond als gevolg van zijn seksuele geaardheid; dat maatschappelijke organisaties in het Verenigd Koninkrijk een toename van het aantal gevallen van homofobe intimidatie op middelbare scholen in het gehele land hebben gesignaleerd; dat in Nederland een homoseksuele man werd doodgeslagen alleen vanwege zijn seksuele geaardheid en zijn vrouwelijke voorkomen,
F. overwegende dat het Parlement bij herhaling gevraagd heeft om vervollediging van het op artikel 13 van het EG-Verdrag gebaseerde anti-discriminatiewetgevingspakket, en de Commissie op geregelde tijdstippen verzoekt om een richtlijn voor te stellen inzake het verbod op discriminatie op grond van seksuele geaardheid in alle sectoren,
G. overwegende dat het in zijn reeds aangehaalde resolutie van 15 juni 2006 reeds uiting had gegeven aan zijn ernstige verontrusting over de situatie in Europa en met name in Polen, en zijn veroordeling had uitgesproken over de tot haat en geweld aanzettende verklaringen van de leiders van de Bond van Poolse gezinnen, en met name van de vice-premier en de minister van Onderwijs,
H. overwegende dat de vice-premier en de minister van Onderwijs van de Poolse regering een wetsontwerp hebben aangekondigd waarin "homoseksuele propaganda" op scholen strafbaar wordt gesteld, en nader hebben toegelicht wat dat wetsontwerp gaat inhouden, namelijk de bepaling dat schooldirecteuren, leraren en leerlingen kunnen worden bestraft met ontslag/verwijdering, boetes of gevangenisstraf als er op scholen wordt geijverd voor de LGBT-rechten,
I. overwegende dat in maart 2007 de Poolse minister van Onderwijs heeft bevestigd dat er aan zo'n wet wordt gewerkt en verklaard heeft dat leraren die voor hun homoseksualiteit uitkomen, zullen worden ontslagen; dat diverse leden van de Poolse regering uiteenlopend gereageerd hebben, maar het in het midden hebben gelaten of het wetsontwerp daadwerkelijk zal worden ingediend,
J. overwegende dat de Poolse vice-premier en de Poolse minister van Onderwijs hebben verklaard te wensen dat er ook op Europees niveau dergelijke wetten worden aangenomen,
K. overwegende dat het wetsvoorstel de steun heeft gekregen van de Poolse premier, die verklaard heeft dat het bevorderen bij schoolgaande kinderen van een homoseksuele leefwijze als alternatief voor een normaal leven te ver gaat, en dat dergelijke initiatieven binnen scholen een halt moet worden toegeroepen; dat hiermee een verkeerde interpretatie wordt gegeven aan onderwijs en verdraagzaamheid,
L. overwegende dat de Poolse ombudsman voor kinderen verklaard heeft dat zij een lijst aan het opstellen is van banen waarvoor homoseksuelen ongeschikt zijn,
M. overwegende dat het openbaar ministerie in juni 2006 onderzoeken heeft gelast naar de financiering van LGBT-organisaties in verband met "criminele bewegingen" en hun aanwezigheid in scholen, om sporen van criminele activiteiten te ontdekken, maar dat dit onderzoek geen enkel resultaat heeft opgeleverd,
N. overwegende dat de Poolse regering op 8 juni 2006 het hoofd van het centrum voor lerarenopleiding heeft ontslagen en de verspreiding van een officiële anti-discriminatiehandleiding van de Raad van Europa heeft verboden; dat het nieuwe hoofd van het centrum op 9 oktober 2006 heeft verklaard dat er geen ongepaste voorbeelden op scholen aanwezig horen te zijn, omdat het doel van de school is het onderscheid tussen goed en kwaad, mooi en lelijk uit te leggen en dat de school duidelijk moet maken dat homoseksuele praktijken leiden tot drama's, leegte en ontaarding,
O. overwegende dat de secretaris-generaal van de Raad van Europa, Terry Davis, op de beschreven gebeurtenissen heeft gereageerd met de verklaring dat het de Poolse regering vrij staat te besluiten of zij het lesmateriaal van de Raad van Europa voor het onderwijs op het gebied van de mensenrechten wil gebruiken of niet, maar dat het gebruiken van dat lesmateriaal weliswaar facultatief is, maar de in het materiaal vervatte waarden en beginselen zeker niet; dat hij verder zijn bezorgdheid heeft uitgesproken over het feit dat "bepaald beleid dat homofobie en homofoob gedrag in de hand werkt, door de regering wordt geaccepteerd"
P. overwegende dat de Poolse regering ook heeft geweigerd door LGBT-organisaties gesponsorde projecten in het kader van het Europese programma Youth te financieren, en dit besluit uiteen heeft gezet in een schrijven aan deze organisaties waarin verklaard wordt dat "het beleid van het ministerie geen acties ondersteunt om homoseksueel gedrag en handelen onder de jongeren te propageren, ...[en] het dus ook niet de rol van het ministerie is om de samenwerking met homoseksuele organisaties te ondersteunen",
Q. overwegende dat er ook een aantal positieve ontwikkelingen te melden zijn, zoals de geslaagde gay pride-parade in Warschau in juni 2006, de massale demonstratie voor verdraagzaamheid en democratie in Warschau in november 2006 na het verbod op een demonstratie voor verdraagzaamheid in Poznan, de bescherming van de mars voor de rechten van homoseksuelen in Krakow in april 2007 en het feit dat gay pride-parades niet langer stelselmatig verboden worden,
R. overwegende dat het Parlement het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat gevraagd heeft een onderzoek in te stellen naar het opkomen van racisme, xenofobie en homofobe onverdraagzaamheid in Polen, en de Commissie gevraagd heeft te verifiëren of het optreden en de uitspraken van de Poolse minister van Onderwijs in overeenstemming zijn met artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en te wijzen op de sancties die op overtreding van dat artikel staan, maar dat de Commissie geen gevolg heeft gegeven aan die verzoeken,
1. wijst erop dat de Europese Unie in de allereerste plaats een gemeenschap van waarden is en dat de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de democratie en de rechtsstaat, gelijkheid en non-discriminatie tot de waarden behoren die haar het naast aan het hart liggen;
2. bevestigt dat de EU-instellingen en de lidstaten de plicht hebben ervoor te zorgen dat de mensenrechten van de in Europa wonende burgers geëerbiedigd, beschermd en bevorderd worden, zoals bepaald in het EVRM, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(5) en Richtlijn 2000/78/EG van de Raad;
3. verzoekt de Commissie andermaal om ervoor te zorgen dat discriminatie op grond van seksuele geaardheid in alle sectoren wordt tegengegaan middels de vervollediging van het anti-discriminatiepakket krachtens artikel 13 van het EG-Verdrag, omdat lesbiennes, gays, biseksuelen en andere personen die aan veelvuldige vormen van discriminatie blootstaan, anders het risico blijven lopen gediscrimineerd te worden; roept op tot wereldwijde decriminalisering van homoseksualiteit;
4. is voornemens 17 mei uitroepen tot jaarlijkse internationale dag tegen homofobie;
5. roept de Commissie op om vaart te zetten achter de beoordeling van de uitvoering van de anti-discriminatierichtlijnen en de lidstaten voor de rechterbank te dagen wanneer zij de hun verplichtingen krachtens het Gemeenschapsrecht niet nakomen;
6. herinnert alle lidstaten eraan dat volgens de rechtspraak van Europese Hof voor de rechten van de mens, de vrijheid van vereniging ook geldt wanneer de standpunten van hen die dat recht uitoefenen, niet die van de meerderheid van de maatschappij zijn, en dat het discriminerend verbieden van pride-parades en het onvoldoende beschermen van de deelnemers daaraan dus in strijd zijn met de beginselen van het EVRM; verzoekt alle bevoegde autoriteiten, met name op lokaal niveau, om dergelijke parades toe te staan en de deelnemers daaraan naar behoren te beschermen;
7. veroordeelt discriminerende uitlatingen van politieke en religieuze leiders aan het adres van homoseksuelen, omdat zij aanzetten tot haat en geweld, ook als zij later weer worden ingetrokken; verzoekt de hiërarchie van de respectieve organisaties ook hun veroordeling uit te spreken;
8. verzoekt alle lidstaten opnieuw om wetgeving voor te stellen om een eind te maken aan de discriminatie waaraan paren van gelijk geslacht zijn blootgesteld, en verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat het beginsel van wederzijdse erkenning ook op dit terrein wordt toegepast, zodat het vrije verkeer van alle personen binnen de Europese Unie zonder discriminatie kan plaatsvinden;
9. geeft uiting aan zijn solidariteit met en zijn steun aan activisten voor de grondrechten en voorvechters van gelijke rechten voor leden van de LGBT-gemeenschap;
10. doet een dringend beroep op de bevoegde Poolse autoriteiten om zich te onthouden van het voorstellen of aannemen van wetgeving zoals die beschreven door de Poolse vice-premier en de Poolse minister van Onderwijs, of van het uitvoeren van intimiderende maatregelen ten aanzien van LGBT-organisaties;
11. roept de bevoegde Poolse autoriteiten op om publiekelijk hun veroordeling uit te spreken over en maatregelen te nemen tegen uitspraken van politieke leiders die aanzetten tot discriminatie en haat op grond van seksuele geaardheid; is van oordeel dat elk ander gedrag een schending van artikel 6 van het EU-Verdrag zou betekenen;
12. verzoekt de Poolse autoriteiten de tenuitvoerlegging van het Europese Jaar van de gelijke kansen 2007 te vergemakkelijken, en verzoekt de Commissie om toezicht te houden op tenuitvoerlegging daarvan, en met name van de clausule op grond waarvan aan financiering de voorwaarde is verbonden dat in de nationale programma's alle vormen van discriminatie gelijkelijk aan bod komen;
13. verzoekt de Conferentie van voorzitters toestemming te verlenen om een delegatie naar Polen te sturen voor een fact-finding missie, teneinde een duidelijk beeld te krijgen van de situatie en in dialoog te treden met alle betrokken partijen;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, en de Raad van Europa.
– gezien de mededeling van de Commissie over overheidsfinanciën in de EMU in 2006 – Het eerste jaar van het herziene stabiliteits- en groeipact (COM(2006)0304),
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Stockholm op 23 en 24 maart 2001, waar werd opgeroepen tot een regelmatige toetsing van de houdbaarheid van overheidsfinanciën, met inbegrip van de spanningen die op grond van de komende demografische veranderingen te verwachten zijn,
– gezien de mededeling van de Commissie over de houdbaarheid van de openbare financiën op de lange termijn in de EU (COM(2006)0574),
– gelet op Verordening (EG) nr. 1056/2005 van 27 juni 2005 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten(1),
– gezien het Convergentieverslag december 2006 van de Commissie (COM(2006)0762),
– gezien de aanbevelingen van de Commissie inzake de programma's van de lidstaten voor stabiliteit en convergentie voor de jaren 2006 en 2007,
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 22 en 23 maart 2005 over de herziening van het stabiliteits- en groeipact,
– gezien de mededelingen van de Commissie met betrekking tot het tweede verslag over de praktische voorbereidingen voor de toekomstige uitbreiding van de eurozone (COM(2005)0545) en de jaarlijkse verklaring over de eurozone 2006 (COM(2006)0392),
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 1 juni 2006 over de uitbreiding van de eurozone(2) en van 14 november 2006 over het jaarverslag 2006 over de eurozone(3),
– gelet op regel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0076/2007),
A. overwegende dat van lidstaten wordt verwacht dat hun begrotingstekorten niet boven 3% van het BBP uitkomen, overeenkomstig de regels die aan de basis liggen van de gemeenschappelijke munt; dat deze regel geregeld is overtreden; dat indien het begrotingstekort hoger is dan 3% dit positiever kan worden beoordeeld indien dit gepaard gaat met snelle groei en een dalende schuldratio (exclusief inkomsten uit privatisering), en op middellange termijn de jaarlijkse schuld omlaag wordt gebracht tot minder dan 3%,
B. overwegende dat de OESO de lidstaten onlangs heeft gewaarschuwd dat ze zich moeten concentreren op hervormingen om hun economische groei te consolideren door de economische opleving te gebruiken om hun begrotingstekorten terug te snoeien en de arbeidsmarkt meer concurrerend te maken,
C. overwegende dat de gemiddelde schuldquote in de eurozone in 2005 70,6% en in 2006 rond 69,4% beliep en dat deze in 2007 volgens de prognoses zal dalen tot 68%; overwegende dat het verschil tussen de laagste en de hoogste schuldquote zowel in 2005 als in 2006 groter was dan 100 procentpunten van het BBP, en dat die spreiding in 2007 naar verwachting zal blijven bestaan; overwegende dat deze cijfers nog steeds veel hoger zijn dan de referentiewaarde van 60% voor de ratio schuld-BBP, een van de twee pijlers van het stabiliteits- en groeipact (SGP),
D. overwegende dat het gemiddelde begrotingstekort in de eurozone in 2005 - 2,6% van het BBP bedroeg, in 2006 rond - 2% lag en volgens de prognose in 2007 zal afnemen tot - 1,5%; overwegende dat de spreiding in begrotingstekorten in 2005 en 2006 dicht bij 9 procentpunten lag en naar verwachting in 2007 zal dalen tot 7 procentpunten,
E. overwegende dat de gemiddelde groei van het BBP in de eurozone in 2005 1,4% bedroeg, in 2006 rond 2,6% lag en volgens de ramingen in 2007 op 2,1% zal liggen; overwegende dat de spreiding in groeicijfers in 2005 en 2006 rond 5 procentpunten lag en in 2007 volgens de ramingen op dat niveau zal blijven; overwegende dat deze groeicijfers duidelijk lager zijn dan in andere delen van de wereld,
F. overwegende dat het werkloosheidscijfer in de eurozone in 2005 op 8,6% lag (12 600 000) en in 2006 afnam tot 8,1% (11 900 000); overwegende dat de werkloosheid in 2007 volgens de prognose zal afnemen tot 7,7% (11 500 000) en overwegende dat die afname aantoont dat terugdringing van het begrotingstekort de economische activiteit stimuleert en de werkloosheid doet afnemen,
G. overwegende dat leeftijdgerelateerde uitgaven in de prognoses toenemen met 4% van het BBP in 2050; overwegende dat leeftijdgerelateerde uitgaven daardoor in een aantal lidstaten zullen stijgen met 5 tot 13% van het BBP, wat de houdbaarheid van hun overheidsfinanciën sterk onder druk zal zetten, terwijl de groei naar verwachting zal afnemen van 2,4% in de periode 2004-2010 tot 1,9% in de periode 2011-2030 en tot 1,2% in de periode 2031-2050; overwegende dat de afnemende groei en de toegenomen leeftijdgerelateerde uitgaven de economische en sociale welvaart van de Europese burgers en de sociale cohesie van onze samenlevingen in gevaar kunnen brengen en dat de Europese instellingen en gemeenschappelijke beleidsonderdelen onder deze druk kunnen bezwijken,
H. overwegende dat de Commissie en de ECB om de twee jaar beoordelen in hoeverre "lidstaten met een derogatie" voldoen aan de criteria van Maastricht voor de invoering van de euro,
Ervaringen met het herziene SGP
1. herinnert eraan dat het SGP voornamelijk tot doel heeft ervoor te zorgen dat de begrotingen nagenoeg in evenwicht zijn of een overschot vertonen op de middellange termijn en dat de overheidsfinanciën duurzaam en stabiel zijn, wat van essentieel belang is gezien de toekomstige demografische uitdagingen;
2. juicht het toe dat veel lidstaten zich zeer hebben ingespannen om aan hun verplichtingen te voldoen met betrekking tot het SGP; wijst er echter op dat het nog te vroeg is om de resultaten na de inwerkingtreding van het herziene SGP te evalueren;
3. deelt de zorgen van de Commissie over de implementatie van het preventieve deel van het SGP, vooral wat betreft die lidstaten die er nog niet in zijn geslaagd hun overheidsfinanciën in evenwicht te brengen;
4. vreest dat het herziene SGP, en dan vooral het corrigerende deel, als het op milde wijze wordt gehandhaafd, het risico van hoge en hardnekkige overheidsschulden met zich meebrengt, wat een serieuze bedreiging kan zijn voor evenwichtige overheidsfinanciën en voor de werkgelegenheid;
5. benadrukt dat de houding van de lidstaten ten opzichte van het herziene SGP uiteindelijk het succes of het falen van het SGP zal bepalen; waarschuwt dat verdere herzieningen waarschijnlijk niet geaccepteerd zullen worden door het publiek of de economische spelers;
6. vreest dat de grote spreiding tussen de lidstaten qua tekorten, schulden en groei zal toenemen, wat de gemeenschappelijke munt kan verzwakken, de economische groei kan remmen en een nadelige invloed kan hebben op de vooruitzichten op het gebied van werkgelegenheid; moedigt de lidstaten aan om een gecoördineerd economisch beleid te voeren dat de geconstateerde spreiding verkleint en tot verdere convergentie leidt naar lagere tekorten en schulden en hogere groei;
7. is bezorgd over het trage tempo waarmee sommige lidstaten hun overheidsschuld terugdringen; is tegenstander van eindeloze en onduidelijke buitensporigtekortprocedures en spoort de Raad en de Commissie derhalve aan om snel en doeltreffend op te treden; stelt voor om de geloofwaardigheid van de buitensporigtekortprocedure en de uniforme norm voor de beoordeling van de lidstaten te handhaven;
8. vraagt zich af in hoeverre de Europese groei cyclisch van aard mag zijn en wijst op de noodzaak om het groeipotentieel van de Europese Unie te verhogen als manier om de werkgelegenheid te vergroten; herinnert de lidstaten eraan dat een toename van de groei en een grotere werkgelegenheid aanmerkelijk hogere belastinginkomsten kunnen opleveren, zodat de kans op een buitensporig tekort afneemt terwijl de overheidsschuld aanmerkelijk kan worden verkleind;
9. onderstreept dat schendingen van het SGP uiteindelijk het gemeenschappelijk monetair beleid kunnen ondermijnen en de druk om de rente te verhogen, kunnen opvoeren; benadrukt dat de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank van groot belang is voor handhaving van de prijsstabiliteit en dat op die manier voorwaarden voor economische groei ontstaan die bijdragen aan gunstige groei- en werkgelegenheidscijfers mogelijk maakt;
10. acht het derhalve noodzakelijk dat de lidstaten snel hun begrotingsbeleid aanpassen aan de eisen van het gemeenschappelijk economisch en monetair beleid om de welvaart van de Europese burgers verder te vergroten en vindt dat er een gemeenschappelijk tijdschema en kader voor de begroting moet komen voor alle lidstaten;
11. juicht het toe dat het herziene SGP ruimte biedt voor de ontwikkeling van hervormingsprogramma's met realistische termijnen en begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn;
12. beaamt dat hervormingsprogramma's die volkomen op de behoeften van lidstaten zijn toegesneden een betere implementatie van het preventieve deel van het SGP kunnen bewerkstelligen;
13. betreurt het dat lidstaten hun gunstige economische positie niet voldoende uitbuiten om belangrijke structurele hervormingen door te voeren die de doeltreffendheid van de goederen-, diensten-, werkgelegenheids- en kapitaalmarkten zouden kunnen vergroten en op de langere termijn zouden kunnen leiden tot consolidatie van de begroting, economische groei en meer werkgelegenheid;
Toekomstige uitdagingen
14. herinnert eraan dat het SGP het belangrijkste en krachtigste instrument is voor de coördinatie van het economisch beleid binnen de Europese Unie; benadrukt dat een consequente toepassing van het SGP en een krachtig economisch beleid zullen blijven leiden tot meer groei en meer werkgelegenheid;
15. is ontsteld over de ramingen van de Commissie, die uitgaan van een sterke toename van leeftijdgerelateerde uitgaven terwijl de vooruitzichten voor de groei op de lange termijn een afname laten zien - een combinatie die de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van de lidstaten enorm onder druk zal zetten;
16. maakt zich er zorgen over dat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van zes lidstaten waarschijnlijk groot gevaar loopt door het effect van een vergrijzende bevolking op de begroting, terwijl tien lidstaten gemiddeld gevaar lopen en maar negen lidstaten weinig gevaar;
17. dringt erop aan dat zo'n grote uitdaging voor de EU-begroting wordt aangepakt; herinnert eraan dat de overheidsschuld versneld moet worden teruggedrongen tijdens oplevingen in de economie, terwijl procyclische maatregelen tegelijkertijd moeten worden vermeden en de economische prestaties van de lidstaten moeten worden verbeterd via structurele maatregelen en belastinghervormingen; moedigt de lidstaten aan om de huidige conjuncturele opleving te gebruiken om de nodige hervormingen op de arbeidsmarkt en de dienstensector door te voeren en de administratieve lasten voor het zakenleven te verminderen; is van mening dat er nog altijd ruimte is voor en behoefte aan een verdere verhoging van het investeringstempo en pleit bijgevolg voor structurele hervormingen en bijkomende maatregelen die het investeringsklimaat blijvend verbeteren en tot meer investeringen leiden;
18. dringt aan op een heroriëntatie van de overheidsuitgaven in de richting van de accumulatie van fysiek en menselijk kapitaal en de oprichting van publiek-private partnerschappen die zich toeleggen op gebieden als innovatie, hernieuwbare energie, onderwijs en opleiding, onderzoek, informatietechnologie, telecommunicatie, en transportnetwerken;
19. is verheugd over het feit dat lidstaten in hun ramingen voor 2007 en 2008 rekening hebben gehouden met de 0,5% afname van het BBP-tekort die is voorzien in het herziene SGP; deelt de bezorgdheid van de Commissie omdat de gemiddelde jaarlijkse structurele aanpassing voor 2006 die doelstelling niet haalt; is ervan overtuigd dat er, gezien de gunstige economische vooruitzichten in de meeste lidstaten, ruimte is voor structurele aanpassingen die de aanbevolen 0,5% verre te boven gaan;
20. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij het opstellen van ongefundeerde begrotingsprognoses vermijden en afzien van eenmalige maatregelen en creatief boekhouden; adviseert de Raad ervoor te zorgen dat de lidstaten die een onduurzame overheidsschuld hebben, het hebben van een nieuwe overheidsschuld uiterlijk in 2015 onwettig of ongrondwettelijk wordt verklaard, waarmee navolging wordt gegeven aan de best practices in een aantal lidstaten en regio's binnen de Europese Unie; beveelt aan dat de Commissie een studie uitvoert naar best practices betreffende het statistisch beheer van de rapportage van fiscale gegevens en de boekhoudkundige verwerking van openbare activa en schulden in de lidstaten;
21. is verheugd over de recente akkoorden van de Eurogroep om gezamenlijk de begrotingsramingen te bespreken ten einde vooraf de passende belastingstrategie voor het respectieve volgende jaar vast te stellen, en is ervan overtuigd dat in het Europees Parlement een openbaar debat over die ramingen moet plaatsvinden samen met vertegenwoordigers van de nationale parlementen;
22. raadt aan te onderzoeken of het mogelijk is een uniform tijdschema voor de begrotingsprocedures in de EU vast te leggen, en de begrotingsplanning te verlengen tot langer dan de huidige periode van één jaar; is van mening dat de begrotingsplanning van de lidstaten gebaseerd moet zijn op uniforme veronderstellingen betreffende de belangrijkste economische parameters, die uniform moeten worden geïnterpreteerd en vastgelegd in de Europese Unie;
23. maant de lidstaten aan om de Commissie statistische gegevens van goede kwaliteit te leveren en zo een vergelijking van het overheidstekort en de schuld mogelijk te maken; moedigt de Commissie aan om de kwaliteit van de gegevens die de lidstaten aanleveren krachtdadig te controleren; spoort de Commissie aan alle benodigde stappen te ondernemen, waaronder sancties, om ervoor te zorgen dat de lidstaten betrouwbare, uniforme, vergelijkbare en kwalitatief goede gegevens leveren, waarin alle huidige en toekomstige verplichtingen (zoals pensioenen en gezondheidszorg) opgenomen zijn; verzoekt de Commissie om haar werk spoedig te voltooien;
24. is evenals de Commissie van mening dat onafhankelijke instanties en duidelijke regels aangaande het begrotingsevenwicht een zeer positieve uitwerking hebben op de doelstellingen van lidstaten voor de middellange termijn en op de stabiliteit op de lange termijn van evenwichtige overheidsfinanciën;
25. wijst erop dat de Commissie in haar recentste convergentieverslag van december 2006 vaststelt dat het grootste deel van de beoordeelde lidstaten vooruitgang heeft geboekt, maar dat geen van hen momenteel voldoet aan alle noodzakelijke voorwaarden voor de invoering van de euro;
26. herinnert eraan dat de criteria van Maastricht, waar de Commissie haar beoordeling tegen afzet, op gelijke wijze moeten worden toegepast, dat wil zeggen zonder het, in specifieke omstandigheden, voor lidstaten moeilijker te maken toe te treden tot de eurozone, of de criteria op soepele wijze te interpreteren;
27. moedigt de Commissie aan de voordelen te onderzoeken van de oprichting van onafhankelijke nationale instanties die het tekortniveau bepalen, rekening houdend met de doelstelling om op middellange termijn een evenwichtige begroting te realiseren;
28. is verheugd over de inspanningen van de Raad en de Commissie om de statistische governance te versterken via een betere rapportering van fiscale gegevens met een aanbeveling aan de lidstaten inzake normen voor statistische instanties waarin onder meer beginselen op het gebied van professionele onafhankelijkheid, vertrouwelijkheid, betrouwbaarheid, actualiteit van de gegevens, geschiktheid van middelen voor de statistische instanties en betere toezichtrechten voor de Commissie zijn vervat;
29. vindt dat de boekhoudkundige verwerking van openbare activa en impliciete schulden voor verbetering vatbaar is om de transparantie en de vergelijkbaarheid te vergroten en een gezondere basis voor besluitvorming te bieden; is van mening dat de Commissie op dit vlak een initiatief moet ontplooien;
30. betreurt het gebrek aan beleidscoördinatie in de eurozone, wijst op de huidige verschillen in belastingsbeleid tussen de lidstaten in de eurozone en is bezorgd over de mogelijk negatieve effecten van dit gebrek aan coördinatie; spoort aan tot verder onderzoek naar verschillende soorten en vormen van structurele en macro-economische hervormingen en hun interactie en wederzijdse impact op de verschillende stadia van de economische cyclus om de best mogelijke manier te vinden om de openbare financiën te versterken en tegelijkertijd de Lissabon-strategie te verwezenlijken;
o o o
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
– gelet op de doelstellingen van consolidering van democratie en politieke vrijheden in de Russische Federatie, die zijn vastgelegd in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Russische Federatie anderzijds(1), die in 1997 in werking is getreden en in 2007 zal verstrijken,
– gelet op de mensenrechtendialoog tussen EU en Rusland,
– gelet op haar vorige resoluties over Rusland, en met name de resolutie van 25 oktober 2006 over de betrekkingen EU-Rusland na de moord op de Russische journaliste Anna Politkovskaja(2) en zijn resolutie van 13 december 2006 over de top EU-Rusland in Helsinki van 24 november 2006(3),
– gezien artikel 115 van zijn Reglement,
A. overwegende dat leden van de Russische oppositie op 14 april 2007 een demonstratie hebben gehouden op het Poesjkin-plein te Moskou; overwegende dat de zogenaamde mars van dissidenten georganiseerd werd door de vereniging "Een ander Rusland", een groepering die verschillende bewegingen van uiteenlopende politieke achtergrond omvat,
B. overwegende dat enkele minuten nadat de mars begon de 2 000 demonstranten geconfronteerd werden met een viermaal zo groot aantal leden van de veiligheidsdiensten, die de activisten snel uiteen gejaagd hebben, waarbij personen die door de controlelijnen probeerden door te breken werden afgerammeld en voor korte tijd gearresteerd,
C. overwegende dat onder de arrestanten de leider was van het Verenigde Burgerfront, de voormalige schaakwereldkampioen Gari Kimovič Kasparov, alsook Maria Gajdar, dochter van Ruslands eerste hervormingsgezinde premier na de val van de Sovjetunie; overwegende dat de voormalige premier Michail Mikhailovitch Kasyanov alleen aan arrestatie ontkwam omdat zijn lijfwachten hem hielpen ontsnappen; dat vele journalisten, waaronder Stephan Stuchlik van de ARD, die de gebeurtenissen probeerde op te nemen om de opnamen naar het westen te verzenden , ook werden afgerammeld en gearresteerd,
D. overwegende dat op 15 april 2007 door dezelfde groepering een ander protest, zij het op veel kleinere schaal, werd georganiseerd in Sint-Petersburg, dat op dezelfde manier uiteen werd geslagen, hoewel Gari Kimovič Kasparov reeds in hechtenis was genomen voordat de demonstratie begon en enkele demonstranten reeds "preventief" gearresteerd werden, toen zij naar de demonstratie op weg waren,
E. overwegende dat Vladimir Petrovich Loekin, de Russische mensenrechten-ombudsman, verklaard heeft dat naar zijn mening de politie in beide steden haar bevoegdheden heeft overschreden en overwegende dat Valentina Ivanovna Matvijenko, gouverneur van Sint-Petersburg, opdracht heeft gegeven tot een onderzoek naar de mensenrechtenschendingen bij de demonstratie in Sint-Petersburg,
F. overwegende dat de Russische autoriteiten in de huidige voorbereidingsfase van de parlements- en presidentsverkiezingen, de druk op oppositiegroeperingen en niet-gouvernementele organisaties opvoeren opdat deze zich onthouden van enige activiteit die tegen de president en de regering gericht is en dat zij de media trachten te verhinderen om verslag uit te brengen over dergelijke activiteiten,
G. overwegende dat de democratie in Rusland verzwakt is, vooral doordat alle belangrijke TV-stations en meeste radiostations onder regeringscontrole zijn gebracht, doordat de geschreven pers zich in toenemende mate aan zelfcensuur onderwerpt en er nieuwe beperkingen zijn ingevoerd op het recht tot het organiseren van publieke demonstraties, terwijl er ook sprake is van een verslechtering van het klimaat voor NGO's,
H. overwegende dat het recht op vrije vergadering een fundamenteel onderdeel is van de democratische beginselen en de mensenrechtennormen, die Rusland zelf herhaaldelijk heeft onderschreven; overwegende dat deze beginselen en waarden ook de basis vormen voor het strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Rusland,
I. overwegende dat de Russische Federatie, als lid van de Verenigde Naties, als lid van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en als lid van de Raad van Europa, de toezegging heeft gedaan dat zij de vrijheid van meningsuiting en vergadering zal respecteren; overwegende dat de naleving van deze beginselen van het grootste belang is in het licht van de komende verkiezingen in Rusland,
1. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de excessieve aanwending van geweld door de Russische oproerpolitie tijdens de vreedzame demonstraties van het afgelopen weekend in Moskou en Sint-Petersburg en doet een beroep op de Russische autoriteiten om zich te houden aan hun internationale verplichtingen tot respect van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering;
2. veroordeelt in het bijzonder het repressieve optreden van de veiligheidsdiensten tegen journalisten die hun professionele taak vervulden; beschouwt dergelijke aanvallen op de media als onaanvaardbaar;
3. doet een beroep op de Russische autoriteiten om opdracht te geven tot een onderzoek naar de mensenrechtenschendingen tijdens beide demonstraties en om de personen die hiervoor verantwoordelijk waren te identificeren en voor de rechter te brengen;
4. dringt bij de Russische Staatsdoema aan op de oprichting van een werkgroep die een onderzoek moet instellen naar de vraag waarom er zoveel geweld werd aangewend tegen vreedzame demonstranten;
5. verzoekt de Commissie en de Raad om duidelijk uitdrukking aan deze bezorgdheid te geven in hun contacten met de Russische regering, en met name tijdens de volgende Top EU-Rusland, die op 18 mei 2007 zal worden gehouden te Samara;
6. doet een beroep op het Russische leiderschap om alles in het werk te stellen om een herhaling van deze betreurenswaardige incidenten te vermijden, vooral ook in de voorbereidingsperiode van de komende presidents- en parlementsverkiezingen, en om alle partijen en bewegingen een kans te geven tot deelname aan het democratische proces; doet een beroep op de centrale kiescommissie en de Russische gerechtelijke macht om waakzaam te zijn en op objectieve en onpartijdige wijze toezicht te houden op de campagne en het verkiezingsproces;
7. is ernstig verontrust over het zich aftekenende patroon van toenemend geweld van de Russische autoriteiten tegenover actieve oppositieleden, dat ernstige verontrusting doet rijzen met betrekking tot de democratie en het respect van de mensenrechten in de Russische Federatie;
8. dringt nogmaals aan op opvoering van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Rusland, die effectiever moet worden en meer op resultaten moet worden georiënteerd, terwijl het Europees Parlement op alle niveaus hierbij moet worden betrokken, ten einde dit element een zwaarder gewicht te geven in de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, waarover spoedig zal worden onderhandeld;
9. benadrukt dat, om zichtbare vooruitgang te bereiken met betrekking tot de democratie in Rusland, het gemeenschappelijk beleid van de EU en de bilaterale betrekkingen van de lidstaten met Rusland gericht moeten zijn op in onderling overleg overeengekomen beginsels en gezamenlijke standpunten;
10. dringt er bij de Russische autoriteiten op aan om in de aanloopfase tot de parlements- en presidentsverkiezingen de democratische normen en beginselen te respecteren, die zijn vastgelegd door de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Raad van Europa; doet een beroep op de Raad van Europa om een onderzoek in te stellen naar de mensenrechtenschendingen bij de demonstraties in Moskou en Sint-Petersburg;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen komen aan de Raad, de Commissie, de Raad van Europa en de regering en het parlement van de Russische Federatie.
A. overwegende dat de BBC-journalist Alan Johnston op 12 maart 2007 onder bedreiging met vuurwapens is ontvoerd toen hij terugkeerde naar Gaza-stad, en dat zijn verblijfplaats sedertdien onbekend is,
B. overwegende dat Johnston de afgelopen drie jaar in Gaza is gebleven in een periode van toenemend geweld, met name om de buitenwereld op de hoogte te stellen van hetgeen zich in Gaza afspeelt,
C. overwegende dat de Palestijnse media, de publieke opinie en politici van alle partijen de ontvoering veroordelen en aandringen op zijn onmiddellijk invrijheidsstelling alsmede op het beëindigen van alle ontvoeringen, waaruit blijkt hoezeer zijn werk door de plaatselijke bevolking gewaardeerd wordt,
D. overwegende dat president Mahmoud Abbas van de Palestijnse Nationale Autoriteit in het openbaar heeft verklaard dat er geloofwaardige aanwijzingen bestaan dat Johnston nog leeft, dat hij in veilige omstandigheden wordt vastgehouden en dat er gegevens bekend zijn over de groep die hem vasthoudt,
E. overwegende dat geen enkele groep de verantwoordelijkheid heeft opgeëist voor de ontvoering van Johnston die door president Abbas en alle leiders van vooraanstaande Palestijnse bewegingen is veroordeeld,
F. overwegende dat in de Gazastrook sinds augustus 2005 volgens het Comité ter Bescherming van journalisten, Verslaggevers zonder Grenzen en de Internationale Federatie van Journalisten (IFJ) 15 buitenlandse journalisten zijn ontvoerd, en dat over de hele wereld duizenden journalisten dagelijks het gevaar lopen ontvoerd, gewelddadig bejegend en geïntimideerd te worden,
G. overwegende dat de BBC terecht te boek staat als een van de meest vooraanstaande omroeporganisaties van de wereld, die waarden als onpartijdigheid, objectiviteit en eerlijkheid in het kader van haar verslaggeving hoog in het vaandel houdt,
H. overwegende dat de persvrijheid van eminent belang is voor de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, daar zij een wezenlijke rol speelt in de waarborging van de vrijheid van meningsuiting en bijdraagt tot de daadwerkelijke deelname van de bevolking aan het democratische proces,
1. dringt erop aan dat Alan Johnston onmiddellijk, onvoorwaardelijk en ongedeerd wordt vrijgelaten en weer in veiligheid gebracht;
2. betuigt zijn oprechte steun aan de familie van Johnston die thans moeilijke tijden doormaakt, en met zijn collega's en de leiding van de BBC, die onvermoeibaar campagne voeren om bij de publieke opinie en de politiek steun op te bouwen voor zijn vrijlating;
3. spreekt zijn waardering uit voor Johnston die bekend staat als een hoogst integere journalist die al 16 jaar voor de BBC werkzaam is, en met name voor de laatste drie jaar die hij in Gaza heeft doorgebracht als enige permanent gestationeerd buitenlands journalist van een belangrijke mediaorganisatie;
4. betuigt zijn solidariteit met de IFJ en de bonden die daar lid van zijn, met inbegrip van de Palestijnse Journalistenvereniging, die trachten te bewerkstelligen dat Johnston wordt vrijgelaten en met hun campagne voor een nieuwe mondiale verplichting een eind te maken aan gevaren die de onafhankelijke journalistiek bedreigen; herinnert in dit verband op het beroep dat de IFJ op 19 april 2007 heeft gedaan op de Palestijnse Nationale Autoriteit en dat was ondertekend door 197 leden van het Europees Parlement;
5. verzoekt de Palestijnse Nationale Autoriteit zich nog meer in te spannen voor spoedige vrijlating van Johnston, ervoor te zorgen dat journalisten zich in Gaza van hun taak kunnen kwijten zonder het gevaar te lopen dat zij worden ontvoerd en lastig gevallen, en ervoor te zorgen dat alle gevallen van agressie tegen journalisten en andere burgers grondig worden onderzocht en dat de verantwoordelijken voor de rechter worden gebracht:
6. verzoekt het Bureau van de Europese Commissie voor technische bijstand aan de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten van de EU en de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) zich nog meer in te spannen en hun inspanningen te coördineren om ervoor te zorgen dat Johnston vrijkomt en de inspanningen van de Palestijnse Nationale Autoriteit in dit opzicht te steunen;
7. veroordeelt deze en alle andere gevallen van geweld tegen en intimidatie van de vrije journalistiek en de vrijheid van meningsuiting; wijst er met nadruk op dat de veiligheid van journalisten met voorrang dient te worden benaderd door eenieder die waarde hecht aan een open en democratische samenleving en aan vooruitgang in de richting van vrede overal ter wereld, overeenkomstig resolutie S/RES/1738(2006) die op 23 december 2006 met algemene stemmen is aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president van de Palestijnse Nationale Autoriteit, de Palestijnse Wetgevende Raad en de secretaris-generaal van de VN.
Situatie van de mensenrechten op de Filippijnen
121k
43k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over de situatie van de mensenrechten op de Filippijnen
– gezien het verslag van de onafhankelijke commissie voor onderzoek naar moorden op journalisten en activisten, welke wordt voorgezeten door rechter Jose Melo (de Commissie-Melo), die op 22 februari 2007 in vrijheid werd gesteld,
– gezien het voorlopige verslag van Philip Alston, speciale rapporteur van de Verenigde Naties inzake extrajudiciële, parate en arbitraire executies,
– gezien de verklaring die Martin Scheinin, speciaal rapporteur van de Verenigde Naties voor bevordering en bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden bij gelijktijdige bestrijding van het terrorisme, op 12 maart 2007 heeft afgelegd,
– gezien de beloften die de Filippijnse regering aan de internationale gemeenschap gedaan heeft voorafgaande aan de verkiezing van dit land tot lid van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties,
– gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing van 1984, dat op 18 juni 1986 door de Filippijnen werd geratificeerd, en het eerste en tweede facultatieve protocol daarbij die de mogelijkheid openen voor respectievelijk individuele klachten en bezoeken aan huizen van bewaring door onafhankelijke instanties,
– gezien het Internationaal Verdrag van de VN inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen van 1996,
– gezien het feit dat er op 14 mei 2007 parlementaire en plaatselijke verkiezingen zullen plaats vinden in de Filippijnen en dat daar dan een observatiemissie van de EU actief zal zijn,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de covoorzitters van de 16e ministervergadering EU-ASEAN van 15 maart 2007,
– gezien de Azië-Europa-vergadering (ASEM) van ministers van Buitenlandse Zaken, die op 28 en 29 mei 2007 te Hamburg zal plaatsvinden,
– gezien de verklaring van het Raadsvoorzitterschap namens de Europese Unie van 26 juni 2006 over de volledige afschaffing van de doodstraf op de Filippijnen,
– gezien het landenstrategiedocument (CSP) van de Europese Commissie en het nationale indicatieve programma (NIP) 2005-2006 voor de Filippijnen,
– gezien zijn eerdere resoluties over de Filippijnen,
– gezien artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,
A. overwegende dat in de afgelopen jaren het aantal politiek gemotiveerde moorden in de Filippijnen een dramatische groei heeft vertoond en dat de situatie van de rechten van de mens in dit land aanleiding geeft tot ernstige ongerustheid,
B. overwegende dat de lokale mensenrechtenorganisatie Karapatan sinds 2001 180 gevallen van gedwongen verdwijningen en ruim 800 moorden heeft geregistreerd, die meestal werden uitgevoerd door ongeïdentificeerde gewapende personen,
C. overwegende dat de meeste van deze gedode personen, waaronder militanten van oppositiepartijen, kerkfunctionarissen, leiders van plaatselijke gemeenschappen, boeren, journalisten, advocaten, mensenrechtenactivisten, vakbondsfunctionarissen, of eenvoudigweg personen die getuige waren van extra-judiciële executies, door vertegenwoordigers van de regering werden beschuldigd te behoren tot organisaties die als dekmantel fungeren voor illegale gewapende groeperingen en "terroristsiche organisaties",
D. overwegende dat de president van de Filippijnen, Gloria Macapagal-Arroyo, de Commissie-Melo heeft benoemd om het probleem te onderzoeken en dat zij op nationaal niveau een task force van de politie (Task Force Usig) heeft ingesteld om een voortvarend onderzoek te doen naar de moorden, ten einde over te gaan tot vervolging van de daders,
E. overwegende dat de bevindingen van de Commissie-Melo, evenals de resultaten van het onderzoek van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties inzake extra-judiciële, parate en arbitraire executies, erop lijken te wijzen dat de strijdkrachten van de Filippijnen (AFP) bij deze politieke moorden betrokken is en dat deze aanvallen slechts zelden leiden tot aanklachten, arrestaties of vervolging van de daders,
F. overwegende dat de aanbevelingen van de Commissie-Melo onder meer omvatten: oprichting van een onafhankelijk civiel onderzoeksagentschap met de bevoegdheid om arrestatiebevelen te geven en arrestaties te verrichten; opleiding van openbare aanklagers; oprichting van bijzondere rechtbanken om dit soort zaken te behandelen; opvoering van het programma ter bescherming van getuigen; opvoering van de onderzoekscapaciteiten van de politie en betere richtsnoeren en training voor de veiligheidskrachten,
G. overwegende dat president Arroyo, gevolg gevend aan de aanbevelingen van de Commissie-Melo, een zespuntenplan heeft opgesteld om een eind te maken aan de extrajudiciële executies, in het kader waarvan een bevel aan het Ministerie van Justitie is verstrekt om de reikwijdte van het programma ter bescherming van getuigen te verruimen, een verzoek aan het opperste gerechtshof wordt gericht om speciale rechtbanken in te stellen ter berechting van personen die beschuldigd worden van moorden met een politieke of ideologische achtergrond, dat de AFP een nieuw document hebben uitgevaardigd over de verantwoordelijkheid bij bevelen, dat het ministerie van Justitie en het ministerie van Nationale Defensie hun activiteiten met die van de onafhankelijke Mensenrechtencommissie-Melo coördineren en dat er een opdracht is verstrekt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een officieel verzoek te richten tot de Europese Unie, Spanje, Finland en Zweden om onderzoekers te zenden die deze commissie kunnen bijstaan,
H. overwegende dat de recente terreurbestrijdingsmaatregelen van de regering aanleiding geven tot ernstige verontrusting i.v.m. mogelijke inbreuken op de mensenrechten van de personen die op basis van deze wet worden gearresteerd,
1. geeft uiting aan zijn ernstige verontrusting over het toenemende aantal moorden met politieke achtergrond die de afgelopen jaren in de Filippijnen hebben plaatsgevonden; doet een beroep op de autoriteiten van de Filippijnen om op grondige en transparante wijze een snel onderzoek naar deze zaken te verrichten en de verantwoordelijke personen voor de rechter te brengen;
2. veroordeelt ten krachtigste de moord op mevrouw Siche Bustamante-Gandinao, een toegewijde mensenrechtenactiviste, die vermoord werd enkele dagen nadat zij getuigenis had afgelegd aan de speciale rapporteur van de VN inzake extra-judiciële, parate en arbitraire executies, en is verontrust over het feit dat de politie nagelaten heeft een onderzoek in te stellen naar deze belangrijke zaak;
3. is van oordeel dat de goedkeuring van de veiligheidswet van 2007, die in juli 2007 in werking zal treden, nog tot een extra stijging van het aantal gevallen van mensenrechtenschendingen door de veiligheidkrachten zal leiden, omdat deze wet arrestatie zonder bevel mogelijk maakt, evenals arbitraire vasthouding gedurende 3 dagen; doet in dit verband een beroep op de regering van de Filippijnen om concrete beschermende maatregelen te nemen, om te voorkomen dat de toepassing van deze wet tot schendingen van de mensenrechten zal leiden;
4. veroordeelt de aanvallen op legale oppositiegroeperingen en doet een beroep op de autoriteiten om niet langer meer beweringen te uiten als zouden vreedzame oppositiegroeperingen met illegale gewapende groeperingen samenspannen;
5. is ingenomen met de oprichting van de Commissie-Melo en haar aanbevelingen en met de oprichting van de Task Force Usig; en beschouwt de verklaring van president Arroyo van 30 januari 2007 dat zij "mensenrechtenschendingen niet zal tolereren" als een eerste stap in de goede richting;
6. doet een beroep op de regering van de Filippijnen om maatregelen te nemen om een einde te maken aan de systematische intimidatie van getuigen in zaken die de criminele vervolging van moorden betreffen en om zorg te dragen voor een werkelijk effectieve bescherming van de getuigen; benadrukt ook de noodzaak een einde te maken aan geweld tegen bepaalde politieke groeperingen of delen van de civil society en om normale mechanismen voor verantwoordingsplicht te herstellen teneinde ontsporingen van overheidsoptreden onder controle te houden; doet in dit verband met name een beroep op de ombudsman van de Filippijnen om serieus werk te maken van zijn constitutionele taak ten aanzien van extra-justitiële executies waarbij overheidsfunctionarissen betrokken zijn;
7. staat positief tegenover het zespuntenplan van de regering om een eind te maken aan politieke moorden; benadrukt echter dat de regering van de Filippijnen een werkelijke inzet aan de dag moet leggen om deze moorden op te helderen en de bereidheid moet tonen om de daarvoor verantwoordelijke personen voor de rechter te brengen, ook wanneer het om vertegenwoordigers van de veiligheidsdiensten gaat; merkt op dat de meeste politie-onderzoeken tot op heden veel tekortkomingen hebben vertoond;
8. begroet het feit dat president Arroyo op 24 juni 2006 een wet heeft ondertekend, waarbij de doodstraf in de Filippijnen werd afgeschaft (Act No. 9346 or "An Act Prohibiting the Imposition of Death Penalty in the Philippines"); doet ook een beroep op de Filippijnse autoriteiten om over te gaan tot ratificering van het onlangs goedgekeurde VN-Verdrag inzake gedwongen verdwijningen en om in dit verband de nodige uitvoeringsbepalingen goed te keuren;
9. maakt zich zorgen dat het klimaat van straffeloosheid ondermijnend zal werken op het vertrouwen van het publiek in de rechtstaat en dat deze moorden een klimaat scheppen waarin de bevolking van de Filippijnen zich niet vrij voelt in de uitoefening van haar rechten op politieke meningsuiting en vergadering;
10. doet een beroep op President Arroyo om onmiddellijk maatregelen te nemen om een verdere escalatie van de gewelddadigheden voorafgaande aan en tijdens de komende verkiezingen te voorkomen;
11. doet een beroep op de regeringen van de Filippijnen om de veiligheid te garanderen van de personen die zich bezighouden met de landverdeling in het kader van het algemene landbouwhervormingsprogramma (CARP) en meer vaart te zetten achter de uitvoering van dit programma, om hiermee een van de oorzaken te verwijderen die ten grondslag ligt aan het politieke geweld;
12. is ingenomen met de verklaring van de Commissie dat zij een bijdrage aan de inspanningen van de Filippijnse regeringen bij het onderzoek naar de extra-judiciële executies zal leveren door het zenden van een team van experts;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, de regeringen van de lidstaten van de ASEAN en de regering en het parlement van de Filippijnen.
Zimbabwe
136k
55k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 april 2007 over Zimbabwe
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties van 15 januari 2004(1), 16 december 2004(2), 7 juli 2005(3) en 7 september 2006(4),
– gezien de met spoed bijeengeroepen top van de gemeenschap voor de ontwikkeling van Zuidelijk Afrika (SADC) op 28-29 maart 2007 in Dar es Salaam (Tanzania),
– gezien de verklaring van het Bureau van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 21 maart 2007 over de mishandeling van het Zimbabwaanse parlementslid en lid van de oppositie Nelson Chamisa,
– gezien gemeenschappelijk standpunt 2007/120/GBVB(5) van de Raad van 19 februari 2007 houdende verlenging van de beperkende maatregelen tegen Zimbabwe tot 20 februari 2008,
– gezien Verordening (EG) nr. 236/2007 van de Commissie(6) houdende uitbreiding van de lijst van personen in Zimbabwe op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn,
– gezien de verklaring van het African Civil Society Forum 2007 van 24 maart 2007 over Zimbabwe,
– gezien het rapport van de International Crisis Group van 5 maart 2007 "Zimbabwe: An End to the Stalemate",
– gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,
A. overwegende dat deze maand de 27e verjaardag van de Zimbabwaanse onafhankelijkheid wordt gevierd, maar dat het Zimbabwaanse volk nog op zijn vrijheid wacht,
B. overwegende dat leden van oppositiepartijen, van organisaties van het maatschappelijk middenveld en individuen in Zimbabwe worden aangevallen en/of willekeurig worden gearresteerd, en het slachtoffer worden van geweld van politie- en veiligheidsdiensten van de regering in een klimaat van politiek en stelselmatig geweld gericht op het vernietigen van de structuren van de oppositie en het maatschappelijk middenveld in de aanloop naar de verkiezingen van 2008,
C. overwegende dat sinds het gewelddadige uiteenslaan van de oppositiebijeenkomst op 11 maart 2007, waarbij twee mensen om het leven kwamen, meer dan 300 leden van organisaties van het maatschappelijk middenveld en oppositiepartijen zijn gearresteerd,
D. overwegende dat het Bureau van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU de gewelddadige aanval op zijn collega Nelson Chamisa in de meest krachtige bewoordingen heeft veroordeeld,
E. overwegende dat de politieke en economische situatie in Zimbabwe nu reeds acht jaar achtereen verslechtert en dat de bevolking van Zimbabwe nog altijd met grote voedseltekorten te kampen heeft, dat het World Food Programme gedurende de eerste drie maanden van 2007 aan 1,5 miljoen Zimbabwanen noodvoedelhulp ter beschikking heeft gesteld, maar dat naar schatting in totaal 4,5 miljoen Zimbabwanen aan ondervoeding lijden,
F. overwegende dat de levensverwachting in Zimbabwe, 37 jaar voor mannen en 34 jaar voor vrouwen, één van de laagste in de wereld is, en dat 20% van de volwassenen HIV-positief is en dat 3.200 mensen per week aan deze ziekte overlijden, waardoor het percentage wezen in Zimbabwe het hoogste in de wereld is,
G. overwegende dat 80% van de bevolking onder de armoedegrens leeft, het werkloosheidspercentage in de officiële sector 80% bedraagt en het kleine aantal Zimbabwanen met een baan niet genoeg verdient om in de eerste levensbehoeften te voorzien, zijn kwalificatie-achterstand ziet toenemen, en lijdt onder corruptie, prohibitieve schoolgelden en een instortend stelsel van gezondheidszorg en essentiële diensten,
H. overwegende dat een derde van de bevolking van Zimbabwe binnen de grenzen van buurlanden leeft, miljoenen Zimbabwanen het land zijn ontvlucht en momenteel maandelijks 50.000 Zimbabwanen het land ontvluchten,
I. overwegende dat men zich in de regio steeds meer zorgen maakt over de gevolgen van de economische ramp in Zimbabwe voor de buurlanden,
J. overwegende dat voor alle bijeenkomsten van meer dan drie personen nu, op basis van de Public Order and Security Act, toestemming van de politie moet worden gevraagd ten gevolge van de aanpassingen die president Robert Mugabe vóór februari 2007 aan de grondwet heeft aangebracht, dat de mediawetgeving repressief is en de kieswet ondemocratisch,
K. overwegende dat veel Zimbabwanen geen informatie krijgen over het geweld dat de veiligheidsdiensten hebben aangewend tegen activisten van de oppositie en leden van organisaties van het maatschappelijk middenveld, wegens de afwezigheid van onafhankelijke dagbladen en media; dat echter verhalen van slachtoffers van geweld zich steeds verder verspreiden,
L. overwegende dat volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) elk Afrikaans land in 2007 economische groei zal meemaken met uitzondering van Zimbabwe, waarvan de economie het afgelopen decennium met 40% is gekrompen en dit jaar nog eens met 5,7% in omvang zal afnemen; overwegende dat Zimbabwe technisch gesproken met hyperinflatie te kampen heeft met in maart 2007 een naar twaalf maanden omgerekend inflatiepercentage van 2.200%, dat volgens het IMF tegen het eind van dit jaar naar 5.000% zou kunnen oplopen,
M. overwegende dat volgens de Zimbabwaanse Chamber of Mines de goudwinningsector, 's lands grootste exporteur, die goed is voor 52% van de totale mijnbouwproductie, op instorten staat; verder overwegende dat de tabaksindustrie, die goed is voor ongeveer 50% van de inkomsten aan buitenlandse valuta, met vergelijkbare problemen te maken heeft, terwijl het begin van het verkoopseizoen 2007 is uitgesteld; verder overwegende dat de landbouwproductiviteit sinds 1998 met 80% is gedaald,
N. overwegende dat de ontwikkeling van Afrika voor de westerse democratieën een prioriteit is, dat hulp alleen weinig kan bewerkstelligen en dat Afrikaanse regeringen geacht worden zich hard te maken voor democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van mensenrechten,
O. overwegende dat de Afrikaanse Unie, de SDAC en met name Zuid-Afrika een belangrijke rol kunnen spelen bij het oplossen van de crisis, en dat de SADC-bijeenkomst op 28-29 maart 2007 een belangrijke stap in die richting is,
1. veroordeelt de dictatuur van Mugabe in krachtige bewoordingen voor zijn niet-aflatende onderdrukking van de Zimbabwaanse bevolking, organisaties van het maatschappelijk middenveld en het vernietigen van de Zimbabwaanse economie, hetgeen de ellende van miljoenen Zimbabwanen heeft verergerd;
2. is ingenomen met de conclusies van de Raad van 23 april 2007, waarin hij uiting geeft aan zijn ernstige bezorgdheid over de snel verslechterende situatie in Zimbabwe en de wijdverbreide schending van de mensenrechten die nog altijd in het land plaatsvindt en de regering van Zimbabwe oproept zich te houden aan de toezeggingen die zij als partij bij het SDAC-verdrag en de protocollen daarbij, de oprichtingsakte van de Afrikaanse Unie, het Afrikaans Handvest van mensen- en burgerrechten en het Nieuwe Partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika heeft gedaan met betrekking tot democratische beginselen, mensenrechten en de rechtsstaat;
3. betreurt het feit dat Robert Mugabe, ondanks de toestand van het land, regionale en internationale kritiek, en het feit dat hij reeds 27 jaar aan de macht is, door het centraal comité van de Zimbabwe African National Union-Patriotic Front (Zanu-PF) opnieuw is voorgedragen voor het presidentschap in 2008, en dat er nu al een intimidatiecampagne is gestart om de structuren van de oppositie en het maatschappelijk middenveld te vernietigen en de winst in de parlements- en presidentsverkiezingen zeker te stellen;
4. roept Robert Mugabe opnieuw op zich te houden aan zijn belofte zijn ambt neer te leggen, en het liefst zo snel mogelijk, hetgeen van ongekend belang zou zijn voor het herstel van de Zimbabwaanse samenleving, politiek en economie;
5. veroordeelt in krachtige bewoordingen het gewelddadige uiteenslaan van de door tegenstanders van Mugabe georganiseerde gebedsbijeenkomst in het kader van de Save Zimbabwe-campagne op 11 maart 2007; veroordeelt in het bijzonder de moorden op en geeft uiting aan zijn diepe bedroefdheid over de dood van Gift Tandare, een lid van de oppositie, wiens lichaam, nadat hij was doodgeschoten, werd meegenomen en zonder medeweten van zijn familie werd begraven, van van Itai Manyeruke, die een dag later stierf na zwaar door de politie te zijn mishandeld en de journalist Edmore Chikomba op 30 maart 2007;
6. veroordeelt in krachtige bewoordingen de aanvallen op oppositieleiders en de daarop aansluitende arrestatie van Morgan Tsvangirai, voorzitter van MDC (Movement for Democratic Change), Nelson Chamisa, Grace Kwinjeh, Lovemore Madhuku, William Bango, Sekai Holland, Tendai Biti, Artur Mutambara en vele anderen, hun zware mishandeling door de politie en het feit dat het hen is verboden medische behandeling buiten Zimbabwe te ondergaan; betreurt ten zeerste het feit dat enkele andere deelnemers aan de bijeenkomst met geweld zijn aangevallen door de nationale politie; is uiterst verontwaardigd over het feit dat bij dezelfde gelegenheid de Zimbabwaanse minister van Informatie, Sikhanyiso Ndlovu, de meldingen van geweld en foltering door de politie van de hand heeft gewezen en in plaats daarvan de oppositie van het aanvallen van de politie heeft beschuldigd;
7. tekent bezwaar aan tegen de hernieuwde arrestatie van MDC-leden, waaronder Morgan Tsvangirai en anderen, op 28 maart 2007, en de nog steeds voortdurende detentie van een groot aantal activisten van de oppositie, onder wie Ian Makone, speciaal adviseur van M. Tstangirai, de hernieuwde aanvallen op MDC-leden, de onzekerheid omtrent de mogelijke rechtzaken tegen hen op grond van onhoudbare beschuldigingen, alsmede de voortdurende arrestaties en ontvoeringen van mensen die ervan worden verdacht lid te zijn van de oppositie;
8. veroordeelt de aanval op Nelson Chamisa terwijl hij onderweg was naar het vliegveld van Harare, waar hij het vliegtuig zou nemen op weg naar bijeenkomsten van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU;
9. ernstig verontrust door het nieuws dat vijfenzestig vrouwen van de Zimbabwaanse NGO "Women of Zimbabwe Arise" op 23 april 2007 zijn gearresteerd en dat tien van hun baby's met hen gevangen zijn gezet;
10. veroordeelt in krachtige bewoordingen het willekeurige geweld van de politie en het leger tegen burgers zoals aan de vooravond van de paasvakantie, toen zwaarbewapende leden van de oproerpolitie aanvallen uitvoerden op mensen die op vervoer naar hun vakantiebestemming stonden te wachten, een tactiek die duidelijk geen ander doel diende dan angst aanjagen;
11. roept de regering van Zimbabwe op de rechtsstaat te herstellen en onmiddellijk een eind te maken aan de gewelddadige aanvallen op de oppositie en organisaties van het maatschappelijk middenveld en individuen, aan 'verdwijningen' en willekeurige arrestaties, aan foltering en mishandeling van gevangenen, de rechtbanken en leden van het gerechtelijk apparaat te respecteren en het recht van vrije meningsuiting en van vergadering te respecteren en te (doen) eerbiedigen;
12. roept de regering van Zimbabwe op onmiddellijk te beginnen met het proces van beëindiging van de crisis in het land door een geloofwaardige routekaart voor de overgang naar democratie en een grondwet overeen te komen, onmiddellijk herstel van de rechtsstaat, vaststelling van een kader voor vrije en eerlijke verkiezingen onder internationaal toezicht, en ontwikkeling van overgangsgaranties voor niet-partijgebonden toezicht op belangrijke staatsinstellingen zoals het leger en de politie;
13. dringt er voorts op aan dat de nodige grondwetswijzigingen worden uitgevoerd en de kiescommissie naar behoren wordt gemachtigd als werkelijk onafhankelijk orgaan dat via een transparant systeem kan toezien op het verloop van vrije, eerlijke verkiezingen, en is van mening dat een essentieel onderdeel hiervan de volledige controle op de stembiljetten is, met een goed begeleidend onderzoek van begin tot einde en een betrouwbaar register waaruit blijkt hoeveel biljetten er zijn gedrukt, hoeveel er naar elk district gaan en hoeveel er op geldige wijze worden gebruikt;
14. biedt in dit verband zijn steun aan bij de uitvoering van een overeengekomen proces dat de basis zal leggen voor werkelijk vrije, eerlijke verkiezingen, waaronder het zenden van een EU-waarnemingsmissie, en vertrouwt erop dat ook andere organisaties, zoals het Gemenebest, zullen worden uitgenodigd om verkiezingswaarnemers te sturen;
15. is verheugd over de pas gevonden eensgezindheid tussen de oppositiepartijen en -groeperingen in Zimbabwe, waaronder alle geledingen van de MDC, de kerken en de vakbondsbeweging (Zimbabwe Congress of Trade Unions - ZCTU), en hun vastberadenheid om ondanks onderdrukking van overheidswege samen te werken voor democratie en vrijheid voor het volk;
16. is verheugd over het inzicht van de SADC dat er in Zimbabwe een crisis heerst en over de aanwijzing van president Thabo Mbeki van Zuid-Afrika om de dialoog tussen Zanu-PF en de oppositionele MDC op gang te brengen, steunt de eerlijke inschattingen van de situatie in Zimbabwe door de Zambiaanse president Levy Mwanawasa, de Ghanese president John Kuffour, aartsbisschop Desmond Tutu en aartsbischop Pius Ncube van Bulawayo; beklemtoont dat er geen economische sancties tegen Zimbabse zijn afgekondigd maar slechts beperkende maatregelen die zijn gericht op het Mugabe-regime; is ingenomen met het initiatief van de SADC voor het vinden van een oplossing die zowel de burgers van Zimbabwe als de regio als geheel ten goede zal komen, en dringt er bij de gehele internationale gemeenschap en met name de Afrikaanse staten op aan, van deze gelegenheid te profiteren;
17. vertrouwt erop dat de bemiddeling van de Zuid-afrikaanse president Mbeki de huidige cyclus van geweld en intimidatie zal beëindigen, aangezien anders zijn mandaat van bevordering van dialoog tussen de oppositie en de regering van Zimbabwe en een brede nationale dialoog met Zanu-PF en MDC, maar ook kerkleiders, het bedrijfsleven, vakbonden en andere actoren van het maatschappelijk middenveld, onmogelijk kan worden vervuld;
18. steunt de studentenbeweging in Zimbabwe, wier leiders en leden voortdurend worden gearresteerd, geslagen en geïntimideerd, alsmede de voortgaande campagne van het ZCTU en prijst hun moed voor het organiseren van een tweedaagse nationale 'blijf thuis'-actie, een aanklacht tegen Mugabe's onvermogen om een eind te maken aan het economische afglijden van het land, ondanks het feit dat er meldingen binnenkomen van politiegeweld en dat ZCTU-leiders na hun laatste demonstratie in 2006 zwaar door de politie werden mishandeld; betreurt het feit dat er geen constructief contact mogelijk is met deze gewelddadige regering;
19. betreurt de nieuwe intentieverklaring van de Zimbabwaanse regering betreffende het intimideren en sluiten van NGO's die in haar ogen steun geven aan de oppositie en aan politieke verandering, en ziet dit dreigement als een serieuze indicatie van het feit dat de regering niet echt bereid is mee te werken aan een oplossing voor het land;
20. verzoekt derhalve de Raad ervoor te zorgen dat alle lidstaten de bestaande beperkende maatregelen, met inbegrip van het wapenembargo en het reisverbod, strikt toepassen, benadrukt dat Zimbabwe niet los kan worden gezien van de betrekkingen tussen de EU en Afrika in bredere zin, en vindt dat niemand op de lijst mag worden uitgenodigd voor of toegelaten tot de top EU-Afrika die in december 2007 in Lissabon wordt gehouden; is van mening dat een zwakke toepassing van de gerichte sancties het beleid van de EU ten aanzien van Zimbabwe ernstig ondergraaft en de mensen in Zimbabwe die steun zoeken bij de internationale gemeenschap, zwaar teleurstelt;
21. verzoekt de Raad om verruiming van het toepassingsgebied van de sancties en verdere uitbreiding van de personenlijst zodat deze een veel groter deel van de machtsstructuur van Mugabe omvat, waaronder ministers, afgevaardigden en gouverneurs, militair personeel, de Central Intelligence Organisation en de politie, de gouverneur van de centrale bank van Zimbabwe,
22. wijst erop dat de EU de belangrijkste donor is van Zimbabwe en in 2006 voor 193 miljoen EUR hulp bood, waarvan 106,9 miljoen EUR werd gefinancierd door de lidstaten van de EU, terwijl de Commissie goed was voor een bedrag van 86,1 miljoen EUR, dat 94,7 miljoen EUR werd besteed aan voedselhulp, humanitaire hulp en noodhulp en 49,9 miljoen EUR aan humanitaire en sociale ontwikkeling, maar betreurt dat het regime van Mugabe dit soort steun en met name voedselhulp manipuleert en als politiek wapen inzet om tegenstanders van het bewind te straffen;
23. hamert erop dat alle steun voor Zimbabwe via daadwerkelijk van de regering onafhankelijke organisaties moet worden gegeven en bij de bestemmelingen terecht moet komen zonder dat agenten van het regime-Mugabe de steun op één of andere wijze onderscheppen;
24. verzoekt het Verenigd Koninkrijk, dat in april 2007 het voorzitterschap van de VN-Veiligheidsraad heeft, Zimbabwe op de agenda van de Veiligheidsraad te plaatsen, en verwacht dat Zuid-Afrika een constructieve rol zal spelen als niet-permanent lid van de VN-Veiligheidsraad;
25. herhaalt zijn eis dat de regering-Mugabe in de aanloop naar het WK 2010 en/of tijdens het toernooi zelf op geen enkele wijze financieel voordeel of propagandawinst mag behalen; roept in dit verband gastland Zuid-Afrika en de FIFA op Zimbabwe uit te sluiten van deelname aan WK-kwalificatiewedstrijden en vriendschappelijke interlands, en het land te verbieden teams die aan dat WK deelnemen op zijn grondgebied te verwelkomen;
26. is verheugd over het initiatief van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU om een gemeenschappelijke delegatie naar Zimbabwe te sturen om ter plekke poolshoogte te nemen; roept de Paritaire Parlementaire Vergadering op dit bezoek zo snel mogelijk te effectueren en roept de regering van Zimbabwe op alle leden van deze delegatie tot Zimbabwe toe te laten; beklemtoont dat de delegatie toegang zou moeten krijgen tot alle onderdelen van het maatschappelijk middenveld en niet alleen tot door de regering georganiseerde groepen personen; verzoekt de Commissie een bezoek aan Zimbabwe te organiseren en spoort de Zimbabwaanse autoriteiten aan medewerking te verlenen aan zo'n bezoek;
27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Zimbabwe, de regering en het parlement van Zuid-Afrika, de secretaris-generaal van de Gemeenschap voor de ontwikkeling van Zuidelijk Afrika, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de voorzitter van de Commissie en de Uitvoerende Raad van de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Commonwealth, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de regeringen van de G8-landen en de voorzitter van de Fédération Internationale de Football Association (FIFA).
Verordening (EG) nr. 236/2007 van de Commissie van 2 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad betreffende bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (PB L 66 van 6.3.2007, blz. 14).