Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (COM(2006)0373 – C6-0246/2006 –2006/0132(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0373),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0246/2006),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,
– gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0347/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, lid 4 en artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie║,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Overeenkomstig de artikelen 2 en 7 van Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het zesde Milieuactieprogramma(4) van de Europese Gemeenschap dient met inachtneming van het voorzorgbeginsel een gemeenschappelijk regelgevingskader tot stand te worden gebracht om tot een duurzaam gebruik van pesticiden te komen.
(2) De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, dienen een aanvulling te vormen op en mogen geen afbreuk doen aan de maatregelen die zijn neergelegd in andere aanverwante communautaire wetgeving, met name Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(5), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(6) en Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong ║(7), en in de bepalingen van de levensmiddelenwetgeving op basis van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(8).
(3) Om de uitvoering van deze richtlijn te vergemakkelijken, moeten de lidstaten gebruik maken van nationale actieplannen die erop gericht zijn kwantitatieve doelstellingen, streefcijfers, tijdschema's en indicatoren vast te stellen ter preventie van de risico's ▐van pesticiden voor de gezondheid en het milieu en het opstellen van schema's en indicatoren over de intensiteit van het gebruik van pesticiden en de daaraan verbonden risico's, met vermelding van de financiële middelen en begrotingslijnen voor de tenuitvoerlegging van het bovenstaande binnen het geraamde tijdsbestek, en het bevorderen van gewasbescherming en plagenbestrijding door andere dan chemische middelen ▐. Deze nationale actieplannen dienen te worden gecoördineerd met tenuitvoerleggingsplannen krachtens andere relevante Gemeenschapswetgeving en kunnen worden gebruikt voor het bundelen van doelstellingen die uit hoofde van andere Gemeenschapswetgeving met betrekking tot pesticiden moeten worden gerealiseerd.
(4) De uitwisseling van informatie over de verwezenlijkte doelstellingen en de reikwijdte van acties die de lidstaten in hun nationale actieplannen opnemen, is van groot belang voor het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn. Bijgevolg is het passend dat de lidstaten wordt verzocht regelmatig verslag uit te brengen bij de Commissie en de andere lidstaten, met name over de uitvoering en de resultaten van hun nationale actieplannen en over hun ervaringen terzake.
(5) Met betrekking tot het opstellen en wijzigen van de nationale actieplannen is het passend dat wordt voorzien in de toepassing van Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad(9).
(6) Het is wenselijk dat de lidstaten systemen voor de opleiding en bijscholing van distributeurs, voorlichters en professionele gebruikers van pesticiden opzetten zodat diegenen die pesticiden gebruiken of zullen gebruiken, zich volledig bewust zijn van de mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu en van de passende maatregelen om die risico's zoveel mogelijk te beperken. De opleidingsactiviteiten ten behoeve van professionele gebruikers dienen te worden gecoördineerd met die welke worden georganiseerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(10).
(7)Het gebruik van illegale (nagemaakte) pesticiden vormt een gevaar voor het duurzame gebruik ervan en een aanzienlijk risico voor het milieu en de gezondheid van mens en dier. Dit probleem moet dringend worden aangepakt.
(8) Gezien de ▐risico's van het gebruik van pesticiden, en dan met name de acute en chronische gezondheidseffecten en de milieugevolgen ervan, dienen de consumenten en het brede publiek, met name via de media, maar ook via bewustmakingscampagnes, via door de detailhandelaars verstrekte informatie of via andere passende maatregelen, over de met het gebruik van pesticiden samenhangende risico's voor zowel gezondheid als milieu en de negatieve gevolgen ervan op korte en lange termijn, alsmede over niet-chemische alternatieven te worden geïnformeerd. De lidstaten dienen scherp toe te zien op de gevolgen van het gebruik van pesticiden, met inbegrip van vergiftigingsincidenten, en daarover gegevens te verzamelen, alsmede onderzoekprogramma's op de langere termijn over de gevolgen van het gebruik van pesticiden te bevorderen.
(9) Voorzover voor de hantering en de toepassing van pesticiden minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek moeten worden vastgesteld die betrekking hebben op de risico's welke voortvloeien uit de blootstelling van werknemers aan die producten en op de algemene en specifieke preventiemaatregelen ter beperking van die risico's, vallen deze maatregelen binnen de werkingssfeer van Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk(11) en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk(12).
(10) Aangezien bij Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines ║(13) regels worden vastgesteld voor het in de handel brengen van apparatuur voor de toepassing van pesticiden die gebruikers van pesticiden de mogelijkheid bieden de behandeling een zo doeltreffend mogelijk karakter te geven en die op die manier garanderen dat aan de milieueisen wordt voldaan, is het, met het oog op een verdere vermindering van de door deze apparatuur teweeggebrachte schadelijke effecten van pesticiden op de menselijke gezondheid en het milieu, passend dat wordt voorzien in een regeling voor de geregelde technische keuring van toepassingsapparatuur voor pesticiden die reeds in gebruik is.
(11) Het sproeien van pesticiden vanuit de lucht kan aanzienlijke schadelijke effecten veroorzaken op de menselijke gezondheid en het milieu, met name door verwaaiende sproeinevel. Derhalve dient het sproeien vanuit de lucht in het algemeen te worden verboden, met een mogelijkheid tot ontheffing wanneer ▐er geen haalbaar alternatief is, gebruik wordt gemaakt van de beste technologie die beschikbaar is om verspreiding terug te dringen (gebruik van sproeikoppen die verwaaiing tegengaan) en de gezondheid van bewoners en omstanders niet in het geding is.
(12) Het aquatische milieu is bijzonder kwetsbaar voor pesticiden. Daarom is het noodzakelijk bijzondere aandacht te besteden aan het vermijden van verontreiniging van het oppervlaktewater en het grondwater door het nemen van passende maatregelen zoals bijvoorbeeld de afbakening van bufferstroken of het aanplanten van heggen langs oppervlaktewateren om de blootstelling van de waterlichamen aan verwaaiende sproeinevel te beperken. De afmetingen van de bufferzones dienen in het algemeen te worden afgestemd op de bodemkenmerken, geologische en topografische kenmerken, het klimaat, de omvang van de waterloop en de landbouwkenmerken van het betrokken gebied. Het gebruik van pesticiden in gebieden bestemd voor de onttrekking van drinkwater, op of langs transportwegen, bijvoorbeeld spoorwegen, op afgedichte of zeer doorlaatbare oppervlakken kan resulteren in een hoger risico van verontreiniging van het aquatische milieu. In dergelijke gebieden dient het gebruik van pesticiden derhalve zoveel mogelijk te worden beperkt of, indien passend, achterwege te worden gelaten.
(13) Het gebruik van pesticiden kan bijzonder gevaarlijk zijn in zeer kwetsbare gebieden zoals Natura 2000-gebieden die bescherming genieten uit hoofde van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand(14) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(15). De beschermingsmaatregelen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake de instandhouding van de natuur worden genomen in overeenstemming met deze richtlijnen. Op andere plaatsen zoals woongebieden, openbare parken, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen, speelplaatsen voor kinderen en in de nabijheid van openbare zorgvoorzieningen (klinieken, ziekenhuizen, revalidatiecentra, kuuroorden, verpleeghuizen) bestaat er een groot risico van blootstelling van het publiek aan pesticiden. Het gebruik van pesticiden in dergelijke gebieden dient derhalve zoveel mogelijk te worden beperkt of, waar passend, achterwege te worden gelaten.
(14) De hantering van pesticiden, met inbegrip van het verdunnen en mengen van de chemicaliën en het schoonmaken van de toepassingsapparatuur na gebruik, alsook de verwijdering van tankoverschotten, lege verpakkingen en ongebruikte pesticiden, kunnen zeer makkelijk aanleiding geven tot ongewenste blootstelling van personen en van het milieu. Daarom is het passend met betrekking tot deze activiteiten te voorzien in specifieke maatregelen die een aanvulling vormen op de maatregelen krachtens de artikelen 4 en 8 van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen(16) en de artikelen 2 en 5 van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen(17). Die specifieke maatregelen dienen eveneens te gelden voor niet-professionele gebruikers, aangezien de kans op onjuiste hantering door deze groep van gebruikers zeer groot is omdat zij de vereiste kennis missen.
(15) De toepassing van algemene en gewasspecifieke normen voor geïntegreerde plagenbestrijding door alle landbouwers zou resulteren in een meer gerichte aanwending van de diverse beschikbare plagenbestrijdingsmiddelen, inclusief pesticiden. Derhalve draagt dit bij tot een verdere vermindering van de risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu en terugdringing van het gebruik van pesticiden. De lidstaten dienen landbouw met lage pesticideninzet, en met name de algemene en gewasspecifieke normen voor geïntegreerde plagenbestrijding ║ en de uitbreiding van het areaal voor biologische landbouw, te bevorderen en de voorwaarden te scheppen die nodig zijn voor het in de praktijk brengen van geïntegreerde plagenbestrijdingstechnieken. Daarnaast dienen de lidstaten de tenuitvoerlegging van gewasspecifieke normen voor geïntegreerde plagenbestrijdingverplicht te stellen. De lidstaten dienen economische instrumenten in te zetten ter bevordering van geïntegreerde plagenbestrijding, en om de gevaren van het gebruik van pesticiden te verminderen. Een heffing op pesticideproducten zou moeten worden overwogen als een van de maatregelen voor de financiering van de tenuitvoerlegging van algemene en gewasspecifieke methoden en praktijken voor geïntegreerde plagenbestrijding en een uitbreiding van het areaal voor biologische landbouw.
(16) Het is noodzakelijk dat de vooruitgang wordt gemeten die op het stuk van het voorkomen van het pesticidengebruik en op het stuk van vermindering van de risico's en de schadelijke effecten daarvan op de menselijke gezondheid en het milieu wordt geboekt. Een passend middel daartoe vormen geharmoniseerde gebruiks- en risico-indicatoren die op Gemeenschapsniveau worden vastgesteld. De lidstaten dienen deze indicatoren te gebruiken voor het beheer van de vermindering van het gebruik van pesticiden en de vermindering van de risico's op nationaal niveau en voor rapportagedoeleinden; de Commissie dient indicatoren te berekenen om de vooruitgang op Gemeenschapsniveau te evalueren. In afwachting van het beschikbaar komen van gemeenschappelijke indicatoren dienen de lidstaten gebruik te kunnen maken van eigen nationale indicatoren, die in overeenstemming moeten zijn met de vereisten van deze richtlijn en gerelateerd moeten zijn aan zowel de gezondheids- als de milieurisico's van het gebruik van pesticiden.
(17)Met het oog op de toepassing van het beginsel van 'de vervuiler betaalt', dient de Commissie na te gaan op welke manier de producenten van pesticiden en/of de daarin opgenomen werkzame stoffen op een adequate wijze kunnen worden betrokken bij de behandeling respectievelijk het ongedaan maken van de schadelijke gevolgen die voor de menselijke gezondheid of het milieu kunnen ontstaan door het gebruik van pesticiden.
(18) De lidstaten dienen regels vast te stellen met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze richtlijn en ervoor te zorgen dat deze bepalingen ten uitvoer worden gelegd. De sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.
(19) Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen de mogelijk met het gebruik van pesticiden samenhangende risico's, niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de effecten van de maatregel, beter op Gemeenschapsniveau kunnen worden gerealiseerd, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als omschreven in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(20) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name wordt zo gestreefd naar de integratie in het communautaire beleid van een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
(21) De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze richtlijn dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(18),
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Deze richtlijn stelt een kader vast voor de totstandbrenging van een duurzamer gebruik van pesticiden door vermindering van het gebruik en de risico's en de effecten van pesticidengebruik op de menselijke gezondheid en het milieu overeenkomstig het voorzorgbeginsel, en door de bevordering en de invoering van niet-chemische alternatieven voor pesticiden aan te moedigen.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op:
a)
pesticiden in de vorm van gewasbeschermingsmiddelen als omschreven in Verordening (EG) nr. … [betreffende het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen], voor agrarische en niet-agrarische toepassingen;
b)
biociden als gedefinieerd in Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden(19) behorende tot de productsoorten 14 tot en met 19 als gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn.
2. Deze richtlijn laat alle overige relevante communautaire wetgeving, en alle nationale fiscale maatregelen om het gebruik van minder schadelijke pesticiden te bevorderen, onverlet.
3.De lidstaten mogen subsidies verstrekken of fiscale maatregelen nemen om het gebruik van minder schadelijke pesticiden te bevorderen. Dit kan onder andere door de invoering van een bestrijdingsmiddelenheffing voor alle middelen met uitzondering van niet-chemische middelen of gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico zoals omschreven in artikel [50, lid 1] van Verordening (EG) nr. ... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen].
4.De bepalingen van deze richtlijn vormen voor de lidstaten geen beletsel om het voorzorgbeginsel toe te passen bij het beperken of verbieden van het gebruik van pesticiden.
Artikel 3
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1)
"gebruik": alle met pesticiden uitgevoerde handelingen, zoals opslag, hantering, verdunning, vermenging en toepassing;
(2)
"▐gebruiker": elke natuurlijke of rechtspersoon die pesticiden gebruikt in het kader van zijn activiteiten, ongeacht of hij zelfstandig is, werknemer is of voor een bepaalde taak is aangeworven met betrekking tot professionele gebruikers kunnen lidstaten een onderscheid maken tussen twee categorieën: gebruikers die enkel gemachtigd zijn pesticiden te gebruiken op hun eigen grond, en gebruikers die gemachtigd zijn diensten in verband met pesticiden te gebruiken op de grond van derden;
Voorts worden onder gebruikers verstaan: bedrijven voor vrijetijdsbesteding zoals golfbanen en tennisbanen, en plaatselijke overheden met openbare parken, alsmede infrastructuur zoals parkings, wegen, spoorwegen en dergelijke;
3)
"distributeur": elke natuurlijke of rechtspersoon die ervoor zorgt dat pesticiden in de handel verkrijgbaar zijn, met inbegrip van groothandelaren, kleinhandelaren, verkopers en leveranciers;
4)
"voorlichter": elke natuurlijke of rechtspersoon die beschikt over de door de lidstaten vereiste instructie en opleiding op basis waarvan hij advies mag geven over het gebruik van pesticiden in het kader van het in de lidstaat waar het pesticide werd geproduceerd toegelaten gebruik en met inachtneming van de door de Gemeenschap bepaalde plafonds voor restmateriaal;
5)
"apparatuur voor de toepassing van pesticiden": elk apparaat dat wordt gebruikt voor de toepassing van pesticiden of producten die pesticiden bevatten;
6)
"hulpstukken voor de toepassing van pesticiden": voorzieningen die op apparatuur voor de toepassing van pesticiden kunnen worden gemonteerd en essentieel zijn voor de goede werking daarvan, zoals sproeikoppen, manometers, filters, zeven en toebehoren voor het schoonmaken van tanks;
7)
"sproeien vanuit de lucht": alle toepassingen van pesticiden vanuit een luchtvaartuig;
8)
"geïntegreerde plagenbestrijding": geïntegreerde bestrijding van plagen als omschreven in [artikel 3, punt 23] van Verordening (EG) nr. … [betreffende het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen] ;
9)
"risico-indicator": een parameter die kan worden gebruikt bij de beoordeling van de effecten van pesticidengebruik op de menselijke gezondheid en het milieu;
10)
"niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer": het gebruik van technieken voor plagenbestrijding die niet berusten op chemische eigenschappen. Niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer omvatten onder andere wisselteelt, fysieke en mechanische bestrijding en bescherming met behulp van natuurlijke vijanden;
11)
"toepassingsfrequentie": indicator van het gebruik waarmee het gemiddelde aantal keren wordt aangeduid dat een stuk landbouwgrond met de voorgeschreven dosis kan worden behandeld, berekend op basis van de in totaal verkochte hoeveelheden van elk pesticide;
12)
"pesticide": gewasbeschermingsmiddel als omschreven in Verordening (EG) nr. ... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
13)
"vermindering van het gebruik": vermindering van het aantal toepassingen van pesticiden, niet noodzakelijkerwijze samenhangend met het volume;
14)
"behandelingsfrequentie-index": gebaseerd op de vaste standaarddosis werkzame stof per hectare die nodig is voor een behandeling tegen de desbetreffende plaag. Dit hangt derhalve niet noodzakelijkerwijs samen met het volume en kan worden gebruikt ter bepaling van de vermindering van het gebruik.
Artikel 4
Nationale actieplannen ter vermindering van de gevaren, de risico's en het gebruik van pesticiden
1.Binnen ...(20) wordt door de lidstaten een achtergrondverslag overeenkomstig Bijlage III opgesteld ten einde nationale ontwikkelingen te identificeren met betrekking tot het gebruik en de risico's van pesticiden en de sectoren en gewassen waaraan in het nationale actieplan prioritaire aandacht moet worden geschonken.
2. De lidstaten nemen na overleg met organisaties van landbouwers en wijnboeren, milieuorganisaties, de industrie en andere belanghebbende sectoren onverwijld nationale actieplannen aan en voeren deze uit teneinde streefcijfers, maatregelen en tijdschema's vast te stellen om de risico's - inclusief de gevaren - en de afhankelijkheid van pesticiden te verminderen. De nationale actieplannen omvatten minimaal:
a)
voor andere dan biologische pesticiden en stoffen met een laag risico zoals omschreven in [artikel 50, lid 1] van Verordening (EG) nr. ... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen] kwantitatieve streefcijfers voor vermindering van het gebruik uitgedrukt als een behandelingsindex. De behandelingsindex zal worden aangepast aan de specifieke omstandigheden van elke lidstaat. De behandelingsindex moet onverwijld ter goedkeuring aan de Commissie worden voorgelegd. Voor zeer zorgwekkende werkzame stoffen bedraagt het streefcijfer voor vermindering voor het einde van 2013 minimaal 50% van de voor het jaar 2005 berekende behandelingsindex, tenzij de lidstaat kan aantonen dat hij reeds een vergelijkbaar of hoger streefcijfer heeft bereikt op basis van een ander referentiejaar in de periode 1995-2004;
b)
voor pesticideformuleringen die overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten(21), als giftig of zeer giftig zijn ingedeeld, kwantitatieve streefcijfers voor vermindering van het gebruik uitgedrukt in verkochte volumes. Dit streefcijfer bedraagt voor het einde van 2013 minimaal 50% in vergelijking met het jaar 2005, tenzij de lidstaat kan aantonen dat hij reeds een vergelijkbaar of hoger streefcijfer heeft bereikt op basis van een ander referentiejaar in de periode 1995-2004.
De lidstaten kunnen ook kiezen voor het vaststellen van dezelfde doelstellingen voor risicobeperking, in plaats van doelstellingen voor de vermindering van het gebruik. Beperking van de risico's wordt gemeten met behulp van de risico-indicatoren als bedoeld in artikel 15, en de lidstaten die kiezen voor risicobeperking kiezen een referentiejaar uit de periode 1995-2005.
Een onderdeel van de nationale actieplannen vormt geïntegreerde plagenbestrijding zoals beschreven in artikel 14 waarbij niet-chemische gewasbeschermingsmaatregelen voorrang hebben en landbouwers die kiezen voor het gebruik van niet-chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gesteund.
3.Het referentiejaar wordt gevormd door het gemiddelde gebruik en de gemiddelde risico's in de laatste drie kalenderjaren "van januari tot december" voor de inwerkingtreding van deze richtlijn.
4. Bij het opstellen en herzien van hun nationale actieplannen houden de lidstaten terdege rekening met de volksgezondheids-, sociale, economische en milieueffecten van de geplande maatregelen, alsmede met bijzondere omstandigheden op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, alsmede met de standpunten van alle relevante groepen van belanghebbenden. Minimumeisen voor de nationale actieplannen worden vermeld in het als leidraad dienende document in Bijlage IV.
De nationale actieplannen bevatten, indien noodzakelijk, verklaringen met betrekking tot de in de artikelen 5 tot en met 14 genoemde aspecten. In de plannen dient voorts rekening te worden gehouden met in andere communautaire regelgeving vastgelegde plannen voor het gebruik van pesticiden, zoals de geplande maatregelen op grond van Richtlijn 2000/60/EG.
De in de nationale actieplannen vastgelegde maatregelen kunnen met name een wettelijk, fiscaal of vrijwillig karakter dragen en dienen gebaseerd te zijn op de resultaten van relevante risicobeoordelingen.
De lidstaten stellen een financieringsmechanisme in voor de invoering van nationale actieplannen.
5. Binnen ...(22) delen de lidstaten hun nationale actieplannen mee aan de Commissie en aan de andere lidstaten.
De nationale actieplannen worden ten minste iedere drie jaar opnieuw bezien en eventueel bijgewerkt, afhankelijk van de mate waarin de doelstellingen worden gerealiseerd. Het toezicht omvat ook een analyse om na te gaan of er in het actieplan voldoende rekening wordt gehouden met de risico's, of dat deze opnieuw moeten worden geëvalueerd. Eventuele veranderingen in de nationale actieplannen en de essentiële resultaten van het toezicht worden onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht.
De lidstaten stellen de overeenkomstig dit lid meegedeelde informatie via een website ter beschikking van het publiek.
▐De Commissie stelt de overeenkomstig dit lid medegedeelde informatie ter beschikking van derde landen en van het publiek.
6.De Commissie stelt een tweejaarlijks verslag op met een uiteenzetting van de resultaten van de uitvoering van de nationale actieplannen.
De Commissie zet een internetportaal op waar het publiek over de nationale actieplannen, eventuele veranderingen en de belangrijkste uitvoeringsresultaten wordt geïnformeerd.
7. De bepalingen inzake inspraak van het publiek van artikel 2 van Richtlijn 2003/35/EG zijn van toepassing op de opstelling en de wijziging van de nationale actieplannen.
8.De lidstaten intensiveren in samenwerking met de relevante belanghebbenden hun huidige inspanningen om illegaal gebruik van pesticiden te controleren en te voorkomen.
De lidstaten brengen regelmatig verslag uit over de bestaande controle op illegaal gebruik.
HOOFDSTUK II
OPLEIDING, BEWUSTMAKINGSPROGRAMMA'S EN VERKOOP VAN PESTICIDEN
Artikel 5
Opleiding
1. De lidstaten zien erop toe dat alle professionele gebruikers, distributeurs en voorlichters toegang hebben tot een passende en onafhankelijk georganiseerde instructie en opleiding dan wel bijscholing inzake een duurzaam en juist gebruik van pesticiden, waarin rekening wordt gehouden met verantwoordelijkheidsniveau van de betrokkenen en hun specifieke rol in verband met geïntegreerde plagenbestrijding, evenals verdere opleiding op dit gebied, waarbij ook moet worden gedacht aan een regelmatige bijwerking inzake nieuwe informatie. Daartoe worden er minimumeisen vastgesteld die in de hele Gemeenschap bindend zijn.
In het geval van zeer kleine landbouw- of wijnbouwbedrijven zien de lidstaten erop toe dat een persoon die als professioneel gebruiker in de zin van artikel 3, punt 2) werkzaam is, toegang heeft tot deze opleiding.
De opleiding en bijscholing wordt zo opgezet dat wordt gewaarborgd dat daarbij voldoende kennis van de in bijlage I genoemde onderwerpen wordt verworven.
2.De lidstaten zien erop toe dat professionele gebruikers, distributeurs en voorlichters zich bewust zijn van het bestaan en de risico's van illegale (nagemaakte) pesticiden, en adequaat opgeleid worden om dergelijke middelen te kunnen identificeren.
3. Binnen ...(23) zetten de lidstaten een beoordelingssysteem op. Met dienovereenkomstige certificaten wordt voldoende kennis omtrent de inhoud van bijlage I aangetoond. Het systeem regelt de voorwaarden voor de afgifte, de geldigheidsduur en de intrekking van het certificaat.
Indien de deelnemer aan de opleiding een professioneel gebruiker is op een zeer klein landbouw- of wijnbouwbedrijf, geldt het uitgereikte certificaat voor dit bedrijf, met bijzondere verwijzing naar de bepalingen van artikel 6, lid 2.
4. De Commissie kan, overeenkomstig de in artikel 20, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, bijlage I aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
Derhalve en voor zover noodzakelijk geacht door de bevoegde nationale autoriteiten nemen houders van het in Bijlage I bedoelde certificaat deel aan vervolgopleidingen.
Artikel 6
Voorschriften betreffende de verkoop van pesticiden
1. De lidstaten zien erop toe dat distributeurs die pesticiden verkopen ▐ten minste één personeelslid in dienst hebben dat over het in artikel 5, lid 3, bedoelde certificaat beschikt en dat op de plaats van verkoop aanwezig en beschikbaar is om klanten informatie te verschaffen over het gebruik van de pesticiden, alsmede daarmee verbonden de gezondheids- en milieurisico's en mogelijke negatieve gevolgen. Het certificaat mag niet ouder zijn dan zeven jaar.
2. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om te garanderen dat de verkoop van toegelaten pesticiden ▐beperkt blijft tot het gebruik ervan door professionele gebruikers die houder zijn van het in artikel 5, lid 3, bedoelde certificaat en worden geadviseerd door naar behoren gekwalificeerde en competente vaklieden die door de lidstaten worden aangewezen.
3. De lidstaten eisen van distributeurs die pesticiden voor niet-professioneel gebruik in de handel brengen, dat zij algemene informatie verstrekken over de risico's en mogelijke negatieve gevolgen voor gezondheid en milieu van pesticidengebruik, met name wat betreft gevaren, blootstelling, correcte opslag, hantering en toepassing alsook verwijdering. Dit geldt ook voor de verkoop via internet. Indien de koper over het in artikel 5, lid 3 bedoelde certificaat beschikt, is overlegging ervan voor de aankoop van pesticiden voldoende.
De maatregelen waarin de leden 1 en 2 voorzien, worden binnen ...(24)vastgesteld.
4.De lidstaten zien erop toe dat de bestaande inspectie- en handhavingmaatregelen volledig worden uitgevoerd om te waarborgen dat illegale (nagemaakte) pesticiden niet te koop worden aangeboden.
Artikel 7
Informatieprogramma's, toezicht en onderzoek
1.De lidstaten bevorderen en faciliteren informatieprogramma's en de beschikbaarheid van voor het brede publiek bestemde informatie over het gebruik en de risico's van pesticiden en de potentiële acute en chronische gezondheids- en milieueffecten die het gebruik van pesticiden teweeg kan brengen. Voorts moet voorlichting worden gegeven over de rol van pesticiden in de landbouw en de voedingsmiddelenproductie, over het verantwoordelijke gebruik van pesticiden, de risico's en over alternatieven waarbij geen chemische stoffen worden gebruikt.
2.De lidstaten voeren verplichte systemen in voor het verzamelen van informatie over incidenten met acute en chronische vergiftigingen met pesticiden, met name onder personen die met pesticiden omgaan, werknemers, bewoners en andere groepen die regelmatig aan pesticiden worden blootgesteld.
3.De lidstaten houden toezicht op en verzamelen regelmatig informatie over indicatorsoorten die aan pesticiden worden blootgesteld en over pesticiden in het milieu, zoals in zoet water en zeewater, bodem en lucht, en zij brengen regelmatig verslag uit aan de Commissie over deze informatie.
4.De lidstaten voeren langetermijn-onderzoeksprogramma's uit naar specifieke situaties waar pesticiden in verband zijn gebracht met gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu, met inbegrip van studies naar hoogrisicogroepen, biologische diversiteit en gecombineerde effecten.
5.Om de vergelijkbaarheid van informatie te verbeteren ontwikkelt de Commissie in samenwerking met de lidstaten binnen ...(25) een strategische leidraad over toezicht op en onderzoek naar gevolgen van pesticidengebruik voor de menselijke gezondheid en het milieu.
HOOFDSTUK III
APPARATUUR VOOR DE TOEPASSING VAN PESTICIDEN
Artikel 8
Keuring van apparatuur die in gebruik is
1. De lidstaten zien erop toe dat apparatuur en hulpstukken voor de toepassing van pesticiden die professioneel worden gebruikt, op geregelde tijdstippen en uiterlijk om de vijf jaar aan een verplichte keuring worden onderworpen.
Daartoe zetten zij een systeem van certificaten op aan de hand waarvan de keuringen kunnen worden geverifieerd.
2. Bij de keuring wordt geverifieerd of de apparatuur en de hulpstukken voor de toepassing van pesticiden voldoen aan de essentiële gezondheids-, veiligheids- en milieueisen zoals vermeld in bijlage II.
Apparatuur en hulpstukken voor de toepassing van pesticiden die in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 19, lid 1, ontwikkelde geharmoniseerde normen, worden geacht te voldoen aan de essentiële gezondheids-, veiligheids- en milieueisen die deel uitmaken van die geharmoniseerde norm.
3. Binnen ...(26)* zorgen de lidstaten ervoor dat alle voor professioneel gebruik bestemde apparatuur en hulpstukken voor de toepassing van pesticiden ten minste een keer zijn gekeurd, en dat uitsluitend apparatuur en hulpstukken voor de toepassing van pesticiden die bij de keuring goed zijn bevonden, professioneel worden gebruikt. Vervolgens vinden ten minste om de vijf jaar verplichte keuringen plaats.
4. De lidstaten wijzen de instanties aan die bevoegd zijn voor het uitvoeren van de keuringen en stellen de Commissie daarvan in kennis.
5. De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 20, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing bijlage II aanpassen aan de vooruitgang van de techniek.
HOOFDSTUK IV
SPECIFIEKE PRAKTIJKEN EN TOEPASSINGEN
Artikel 9
Sproeien vanuit de lucht
1. De lidstaten verbieden, onverminderd het bepaalde in de leden 2 tot en met 6, het sproeien van pesticiden vanuit de lucht.
2. De lidstaten geven aan en maken bekend voor welke gewassen, gebieden en specifieke toepassingsbehoeften het sproeien vanuit de lucht in afwijking van lid 1 kan worden toegestaan.
3. De lidstaten wijzen de instanties aan die bevoegd zijn voor de controle op sproeien vanuit de lucht en stellen de Commissie daarvan in kennis.
4. Ontheffingen mogen alleen worden toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a)
er is geen haalbaar alternatief, of er zijn duidelijke voordelen op het stuk van verminderde effecten op de menselijke gezondheid en het milieu in vergelijking met de toepassing van pesticiden vanaf de grond;
b)
er worden alleen pesticiden gebruikt waarvan het sproeien vanuit de lucht uitdrukkelijk is toegestaan; het is niet toegestaan als zeer toxisch (R50) voor aquatische organismen geclassificeerde stoffen te sproeien vanuit de lucht;
c)
de piloot of bediener die het sproeien vanuit de lucht voorbereidt en uitvoert, is houder van een certificaat als bedoeld in artikel 5, lid 3;
d)
de bevoegde instantie wordt vooraf in kennis gesteld van het sproeien vanuit de lucht en geeft zo nodig een vergunning af;
e)
alle noodzakelijke maatregelen worden getroffen om omwonenden en omstanders tijdig te waarschuwen en het milieu in de omgeving van het besproeide gebied te beschermen;
f)
het te besproeien gebied is niet dicht bij openbare of woongebieden gelegen en er zijn geen effecten op de gezondheid van omwonenden of omstanders;
g)
het luchtvaartuig is voorzien van de beste beschikbare technologie om drift van de sproeistof te voorkomen (b.v. spuitmonden met lage drift). Wanneer helikopters worden ingezet moeten de sproeikoppen met injectiejets zijn uitgerust om drift te voorkomen;
h)
de sociaal-economische en milieuvoordelen wegen op tegen de potentiële effecten op de gezondheid van omwonenden en omstanders.
5. Een professionele gebruiker die pesticiden wil toepassen door sproeien vanuit de lucht, dient daartoe bij de bevoegde instantie een verzoek in dat vergezeld gaat van gegevens die aantonen dat aan de in lid 4 genoemde voorwaarden wordt voldaan. De kennisgeving bevat informatie over het tijdstip waarop wordt gesproeid en de hoeveelheid en het type pesticide die wordt gebruikt.
6. De bevoegde instanties houden een register van toegestane ontheffingen bij en maken deze openbaar.
Artikel 10
Voorlichting van het publiek
De lidstaten kunnen in hun nationale actieplannen bepalingen opnemen inzake het verstrekken van informatie aan buren die aan verwaaiende sproeinevel kunnen worden blootgesteld.
Artikel 11
Specifieke maatregelen ter bescherming van het aquatische milieu
1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer pesticiden worden gebruikt in de nabijheid van waterlichamen, en in het bijzonder waterlichamen voor drinkwater, bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van:
a)
producten die geen hoog risico op binnendringing in het aquatische milieu meebrengen;
b)
de meest doeltreffende toepassingstechnieken, met inbegrip van het gebruik van toepassingsapparatuur waarbij weinig verwaaiing optreedt.
2. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de waterlichamen te beschermen, met name door ervoor te zorgen ▐dat adequate bufferzones waar geen pesticiden mogen worden toegepast of opgeslagen, worden afgebakend op de percelen die grenzen aan waterlopen en met name aan de beschermingszones voor de onttrekking van drinkwater die zijn ingesteld overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG.
De omvang van de bufferzones wordt afgestemd op het risico van verontreiniging en op de landbouw- en klimaatkenmerken van het betrokken gebied.
Verder zorgen de lidstaten ervoor dat in de beschermingszones voor de onttrekking van drinkwater overeenkomstig artikel 7, lid 3 van Richtlijn 2000/60/EG aanvullende maatregelen worden genomen om verontreiniging van het water met pesticiden te voorkomen, waar nodig met inbegrip van strengere beperking van het gebruik van middelen waaraan hoge risico's kleven, veelvuldiger gebruik van bufferzones, specifieke opleiding en bewustmaking van voorlichters en bedieners van sproeiapparatuur, en strikte handhaving van beste praktijken bij het vullen, mengen en verwijderen van pesticiden.
De lidstaten kunnen zelf bepalen welke pesticidenvrije zones zij nodig achten om drinkwatervoorraden te beschermen. Dergelijke pesticidenvrije zones kunnen een hele lidstaat beslaan.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen ter beperking van de verwaaiing en het transport over lange afstand van pesticiden, ten minste in geval van opgaande gewassen met inbegrip van boomgaarden, wijngaarden en hopakkers die vlak naast of nabij een waterloop gelegen zijn, door ervoor te zorgen dat het gebruik van pesticiden in dergelijke gebieden tot een minimum wordt beperkt en niet-chemische alternatieven worden gebruikt.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de toepassing van pesticiden zoveel mogelijk wordt beperkt of ▐achterwege wordt gelaten op en langs wegen, spoorwegen, zeer doorlaatbare oppervlakken van doorlaatbaar gesteente, op hellingen en andere infrastructuur in de nabijheid van oppervlaktewater of grondwater, alsook op afgedichte oppervlakken waar een groot risico van afspoeling in oppervlaktewateren of rioleringssystemen bestaat. In al deze gebieden dient het gebruik van niet-chemische alternatieven te worden bevorderd.
Artikel 12
Vermindering van het pesticidengebruik in kwetsbare gebieden
1. De lidstaten zorgen ervoor dat, met inachtneming van de eisen inzake hygiëne en openbare veiligheid, de volgende maatregelen worden genomen:
a)
het gebruik van pesticiden wordt verboden of tot het noodzakelijke minimum beperkt in alle gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare bevolkingsgroepen worden gebruikt en in elk geval in woongebieden, parken, openbare tuinen, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen en in de nabijheid van openbare zorgvoorzieningen (klinieken, ziekenhuizen, revalidatiecentra, kuuroorden, verpleeghuizen), en in substantiële gebieden waar niet mag worden gesproeid, met inbegrip van terreinen rond deze gebieden, vooral, maar niet uitsluitend, ter bescherming van kwetsbare groepen zoals baby's, kinderen, zwangere vrouwen, ouderen en personen met een medische voorgeschiedenis en die medicijnen gebruiken;
b)
het gebruik van pesticiden wordt verboden of sterk beperkt in ▐beschermingszones en andere gebieden die ten behoeve van de uitvoering van de noodzakelijke natuurbehoudsmaatregelen zijn aangewezen overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 79/409/EEG en de artikelen 6, 10 en 12 van Richtlijn 92/43/EEG.
2. Het verbod of de beperking wordt gebaseerd op de resultaten van desbetreffende risicobeoordelingen.
Artikel 13
Hantering en opslag van pesticiden en de verpakkingen en restanten daarvan
1. Als onderdeel van hun nationale actieplannen treffen de lidstaten ▐de maatregelen die op grond van de relevante risicobeoordelingen nodig blijken om te garanderen dat de volgende handelingen in het kader van gebruik de gezondheid of de veiligheid van personen en het milieu niet in gevaar brengen:
a)
de veilige opslag, hantering, verdunning en vermenging van pesticiden vóór de toepassing ervan;
b)
de veilige hantering van verpakkingen en restanten van pesticiden;
c)
de behandeling van pesticidenmengsels die overblijven na de toepassing ervan;
d)
de voorbereiding, hantering, schoonmaak en opslag van de voor de toepassing gebruikte apparatuur en alle hulpstukken, inclusief sproeiapparatuur en chemicaliën.
2. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen met betrekking tot pesticiden waarvan het niet-professionele gebruik is toegestaan teneinde te vermijden dat daarmee op een gevaarlijke manier wordt omgegaan.
3. De lidstaten nemen in het kader van de nationale actieplannen maatregelen die, op basis van dienovereenkomstige risicobeoordelingen noodzakelijk blijken, om ervoor te zorgen dat opslagplaatsen voor pesticiden zo worden ingericht dat het ongewenst vrijkomen daarvan wordt voorkomen.
Artikel 14
Geïntegreerde plagenbestrijding
1. De lidstaten nemen alle maatregelen die nodig zijn, inclusief de aanwending van economische instrumenten, om landbouw met lage pesticideninzet te bevorderen, met inbegrip van geïntegreerde plagenbestrijding, met voorrang voor niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer, en om ervoor te zorgen dat professionele gebruikers van pesticiden zo spoedig mogelijk overgaan op een milieuvriendelijker gebruik van de diverse beschikbare gewasbeschermingsmaatregelen, waarbij zij zo mogelijk prioriteit geven aan alternatieven waaraan weinig risico is verbonden, en anders aan de producten die binnen het gehele voor de bestrijding van hetzelfde schadelijke organisme ter beschikking staande aanbod de geringste effecten op de menselijke gezondheid en het milieu veroorzaken.
2.De lidstaten bevorderen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico als omschreven in [artikel 50, lid 1] van Verordening (EG) nr. ... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen].
3. De lidstaten scheppen of ondersteunen de schepping van alle noodzakelijke voorwaarden voor het in de praktijk brengen van geïntegreerde plagenbestrijding en niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer, en maken beschrijvingen van de beste praktijken van geïntegreerde gewasbescherming waarbij niet-chemische gewasbescherming voorrang heeft.
4. Met name zorgen de lidstaten ervoor dat landbouwers kunnen beschikken over systemen – met inbegrip van opleiding overeenkomstig artikel 5 - en instrumenten voor de bewaking van plagen en besluitvorming, alsook over adviesdiensten voor niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer.
5. Tegen 30 juni 2011 brengen de lidstaten bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van het bepaalde in de leden 3 en 4, en met name over de vraag of de noodzakelijke voorwaarden voor het in de praktijk brengen van geïntegreerde bestrijding zijn vervuld.
6.De minimumeisen voor de ontwikkeling van algemene normen voor geïntegreerde plagenbestrijding worden gedefinieerd in Bijlage V.
7. De lidstaten zien erop toe dat alle professionele gebruikers van pesticiden uiterlijk tegen 1 januari 2014 de algemene normen inzake geïntegreerde plagenbestrijding toepassen.
8.Bijlage V wordt overeenkomstig de in artikel 20, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing gewijzigd.
9. De lidstaten voorzien in passende stimulansen, scholing en financiële maatregelen om gebruikers te ondersteunen bij het toepassen van gewasspecifieke of sectoriële richtsnoeren inzake geïntegreerde plagenbestrijding, die de in Bijlage V omschreven algemene criteria in aanmerking nemen. De lidstaten verwijzen in hun nationale actieplannen ingevolge artikel 4 naar de passende richtlijnen.
10. De ▐algemene normen inzake geïntegreerde plagenbestrijding worden ontwikkeld overeenkomstig de procedure van [artikel 58] van Verordening (EG) nr. … [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen]met openbare inspraak van geïnteresseerde belanghebbenden.
11. De in lid 9 bedoelde gewasspecifieke normen inzake geïntegreerde plagenbestrijding kunnen worden ontwikkeld overeenkomstig de procedure van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij(27).
HOOFDSTUK V
INDICATOREN, RAPPORTAGE EN UITWISSELING VAN INFORMATIE
Artikel 15
Indicatoren
1. De Commissie ontwikkelt overeenkomstig de in artikel 20, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing geharmoniseerde risico- en gebruiksindicatoren. Tot het tijdstip waarop die indicatoren worden aangenomen, mogen de lidstaten bestaande nationale indicatoren blijven gebruiken of mogen zij andere passende indicatoren aannemen.
2. De lidstaten gebruiken de overeenkomstig Verordening (EG) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad inzake statistieken voor gewasbeschermingsmiddelen(28) verzamelde gegevens voor de volgende doeleinden:
a)
berekening van gemeenschappelijke en geharmoniseerde risico- en gebruiksindicatoren op nationaal niveau;
b)
signalering van trends inzake het gebruik van specifieke werkzame stoffen, met name wanneer op Gemeenschapsniveau restricties ten aanzien van het gebruik daarvan zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. [...] [statistieken voor gewasbeschermingsmiddelen];
c)
bepaling van de tendensen in de incidentie van plagen en ziektes, en in de ontwikkeling van schimmels;
d)
aanwijzing van prioritaire werkzame stoffen of prioritaire gewassen of onduurzame praktijken die extra aandacht verdienen, of goede praktijken die als voorbeeld kunnen worden gesteld ter bereiking van de doelstellingen van deze richtlijn op het stuk van voorkoming van zowel gezondheids- als milieurisico's, ook eventuele, en de afhankelijkheid van pesticiden, bevordering en aanmoediging van de invoering van niet-chemische alternatieven voor pesticiden;
e)
beoordeling en aanpassing van de nationale actieplannen.
3. De lidstaten brengen de resultaten van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde evaluaties ter kennis van de Commissie en van de andere lidstaten en stellen deze informatie ter beschikking van het publiek.
De resultaten worden aan het grote publiek beschikbaar gesteld via de krachtens artikel 4, lid 6 opgezette internetportaal.
4. De Commissie gebruikt de overeenkomstig Verordening (EG) nr. ... [statistieken voor gewasbeschermingsmiddelen] verzamelde statistische gegevens en de in lid 3 bedoelde informatie voor de berekening van risico- en gebruiksindicatoren op Gemeenschapsniveau, teneinde de trends met betrekking tot de risico's van pesticidengebruik in te schatten.
Deze gegevens en informatie worden tevens door de Commissie gebruikt voor de beoordeling van de vooruitgang bij het bereiken van de doelstellingen van ander communautair beleid dat erop gericht is de effecten van pesticiden op de gezondheid van mensen en dieren en op het milieu te verminderen.
De resultaten worden aan het grote publiek beschikbaar gesteld via de krachtens artikel 4, lid 6 opgezette internetportaal.
5. Met het oog op lid 2, onder a), en lid 3, worden de risico- en gebruiksindicatoren berekend op basis van inputgegevens betreffende gevaren en blootstelling, gegevens over het pesticidengebruik, gegevens over de kenmerken van de pesticiden, meteorologische gegevens en gegevens over de bodem.
6.Het verzamelen van gegevens mag er niet toe leiden dat de landbouwers en wijnbouwers in de Gemeenschap met extra documenteringsverplichtingen of een onredelijke informatieplicht worden belast.
Artikel 16
Pesticidenboekhouding en rapportage
1.Pesticidenverkopers houden gedurende twee jaar registers bij over de ontvangst, de verkoop, de levering of andersoortige verwerking van alle pesticiden of apparatuur voor de toepassing van pesticiden.
2. De Commissie dient om de drie jaar bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in over de met de uitvoering van deze richtlijn geboekte vooruitgang en een beoordeling van nationale actieplannen, in voorkomend geval vergezeld gaand van wijzigingsvoorstellen.
3.De lidstaten brengen jaarlijks aan de Commissie verslag uit over hun nationale actieplannen.
Artikel 17
Uitwisseling van informatie en beste praktijken
De Commissie zet een platform op voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken op het gebied van duurzaam gebruik van pesticiden en geïntegreerde plagenbestrijding.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 18
Sancties
1. De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en zij treffen alle nodige maatregelen om de daadwerkelijke toepassing ervan te garanderen. De opgelegde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk ...(29) in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.
Artikel 19
Normalisatie
1. De in artikel 8, lid 2, bedoelde normen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 98/34/EG.
Een verzoek tot ontwikkeling van dergelijke normen kan worden geformuleerd in overleg met het in artikel 20, lid 1, bedoelde comité.
2. De Commissie publiceert de verwijzingen naar de normen in het Publicatieblad van de Europese Unie.
3. Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een norm niet volledig beantwoordt aan de essentiële eisen die daarin aan de orde zijn, legt de Commissie of de betrokken lidstaat de zaak, met uiteenzetting van de argumenten, voor aan het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité. Dat comité brengt zonder verwijl advies uit.
In het licht van het advies van dat comité beslist de Commissie om de verwijzingen naar de betrokken geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie te publiceren, niet te publiceren, onder voorbehoud te publiceren, te handhaven, onder voorbehoud te handhaven of in te trekken.
Artikel 20
Comité's
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ║ opgerichte Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van ║artikel 8 van dat besluit.
▐
Artikel 21
Uitgaven
Teneinde de totstandkoming van een geharmoniseerd beleid en geharmoniseerde systemen op het gebied van duurzaam gebruik van pesticiden te ondersteunen, financiert de Commissie in voorkomend geval:
a)
de ontwikkeling van een geharmoniseerd systeem, inclusief een geschikte databank om alle informatie betreffende pesticidenrisico- en pesticidengebruiksindicatoren te verzamelen en op te slaan en deze informatie ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteiten, andere belanghebbende partijen en het grote publiek;
b)
de uitvoering van studies die nodig zijn voor het voorbereiden en opstellen van wetgeving, met inbegrip van de aanpassing van de bijlagen van deze richtlijn aan de vooruitgang van de techniek;
c)
de ontwikkeling van richtsnoeren en beste praktijken om de uitvoering van deze richtlijn te vergemakkelijken;
d)
het opzetten van een internetdatabank krachtens artikel 4, lid 6.
Artikel 22
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...(30) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 23
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de ║dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Richtlijn 2007/30/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 27.6.2007, blz. 21).
PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).
* Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
BIJLAGE I
Opleidings - en bijscholingsprogramma's
De opleidings - en bijscholingsprogramma's worden op zodanige wijze opgezet dat de cursisten een voldoende kennis verwerven van de volgende onderwerpen:
1.
alle relevante wetgeving betreffende pesticiden en het gebruik ervan, pesticidenlabels en etiketteringssystemen, pesticidenterminologie, pesticidenveiligheid, toxiciteit en ecotoxiciteit;
2.
de aan pesticiden verbonden gevaren en risico's en hoe die kunnen worden vastgesteld en beheerst, met name:
a)
risico's voor de mens (bedieners van toepassingsapparatuur, omwonenden, omstanders, personen die een behandeld gebied betreden en personen die behandelde items hanteren of consumeren) en alle potentiële acute en chronische schadelijke gevolgen voor de gezondheid van blootstelling op de lange termijn en hoe die worden verhoogd door factoren zoals roken, eten of het niet dragen van de juiste beschermende uitrusting,
b)
symptomen van pesticidenvergiftiging en eerste-hulpmaatregelen en symptomen van chronische gezondheidsgevolgen,
c)
risico's voor andere plantensoorten dan de doelsoort en voor nuttige insecten, de wilde fauna, de biodiversiteit en het milieu in het algemeen, met bijzondere aandacht voor de schadelijke effecten van pesticidengebruik in de landbouw, zoals het verdwijnen van natuurlijke vijanden en de afname van bestuiving door insecten;
3.
basiskennis van geïntegreerde plagenbestrijdingsstrategieën en –technieken, geïntegreerde gewasbeheerstrategieën en –technieken, ▐ beginselen van biologische landbouw, en niet-chemische gewasbescherming, met name preventiemethoden en biologische-controlemethoden; informatie betreffende algemene en gewasspecifieke normen en praktijken van niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer;
4.
een eerste kennismaking met vergelijkend onderzoek voor gebruikers, teneinde professionele gebruikers te helpen de beste keuze te maken tussen alle toegestane producten voor de bestrijding van een gegeven schadelijk organisme in een gegeven situatie en daarbij te kiezen voor het product dat het minst gevaarlijk is voor de menselijke gezondheid en het milieu;
5.
maatregelen om de risico's voor de mens, niet-doelsoorten en het milieu zoveel mogelijk te beperken: veilige werkpraktijken voor de opslag, de hantering en de vermenging van pesticiden en voor de verwijdering van lege verpakkingen, ander verontreinigd materiaal en pesticidenoverschotten (met inbegrip van mengsels uit tanks), in geconcentreerde dan wel in verdunde vorm; aanbevolen manieren om de blootstelling van bedieners van toepassingsapparatuur te beperken (materiaal voor persoonlijke bescherming); kennis van alle potentiële blootstellingsfactoren, inclusief langetermijnblootstelling aan pesticiden in de lucht, blootstelling aan dampen na toepassing, reactivering en neerslag, blootstelling aan buiten gebruikte pesticiden die binnen opnieuw worden gebruikt, blootstelling aan mengsels, pesticidenresiduen op stuifmeel of stof van het gewas (b.v. bij de oogst), verspreiding van besmette grond en vervoer over lange afstanden;
6.
procedures voor het gereedmaken van toepassingsapparatuur voor het gebruik, met inbegrip van het kalibreren, en voor de bediening ervan met minimaal risico voor de gebruiker, andere mensen, niet-doelsoorten (dieren zowel als planten), de biodiversiteit, het milieu en watervoorraden;
7.
het gebruik van toepassingsapparatuur en het onderhoud daarvan, alsook specifieke sproeitechnieken ter vermindering van gebruik, verwaaiing en risico's van pesticiden (bijvoorbeeld kleinvolumeversproeiing, gebruik van sproeikoppen die verwaaiing tegengaan), en voorts de doelstellingen van de technische controle van sproeiers die in gebruik zijn en manieren om de sproeikwaliteit te verbeteren;
8.
noodmaatregelen ter bescherming van de menselijke gezondheid, het milieu en de watervoorraden in het geval van accidentele verliezen, verontreiniging en extreme weersomstandigheden met risico op wegspoelen van pesticiden;
9.
gezondheidsbewaking en contactpunten voor het rapporteren van eventuele incidenten of aanleidingen tot bezorgdheid;
10.
registratie van elk gebruik van pesticiden, conform de toepasselijke wetgeving;
11.
speciale zorg in beschermingsgebieden ingesteld op grond van de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2000/60/EG;
12.
de specifieke categorieën waarvoor een pesticidenverwerker vergunning kan krijgen, die kunnen bestaan in:
a)
plagenbestrijding in de landbouw,
b)
plagenbestrijding in de bosbouw,
c)
zaadbehandeling,
d)
plagenbestrijding in water,
e)
plagenbestrijding op het openbare domein,
f)
plagenbestrijding voor de volksgezondheid,
g)
plagenbestrijding bij de regulering van knaagdieren;
13.
risicogebaseerde aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de lokale afwateringsvariabelen zoals klimaat, soort bodem en gewas, glooiingen in het terrein.
BIJLAGE II
Gezondheids-, veiligheids- en milieueisen in het kader van de keuring van apparatuur voor de toepassing van pesticiden
De keuring van apparatuur voor de toepassing van pesticiden dient alle aspecten te behelzen die van belang zijn voor het bereiken van een hoog niveau van veiligheid en bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu en voor een maximale doeltreffendheid van de pesticidentoepassing door het garanderen van de correcte werking – voorzover toepasselijk – van de volgende voorzieningen en functies:
(1) Aandrijvingssysteem
De bescherming van de aftakas van de aandrijving en de bescherming van de aansluiting op de voeding moeten zijn aangebracht en dienen in goede staat te verkeren, en de beschermingsvoorzieningen alsook alle bewegende of roterende onderdelen van het krachtoverbrengingssysteem dienen ongehinderd te kunnen functioneren zodat de bediener geen gevaar loopt.
(2) Pomp
De capaciteit van de pomp dient te zijn afgestemd op de behoeften van de apparatuur en de pomp dient naar behoren te functioneren om een stabiel en gelijkmatig toepassingsdebiet te garanderen. De pomp mag niet lekken.
(3) Roeren/schudden
Roerders/schudders moeten zorgen voor een correctie recirculatie, zodat in het hele volume vloeibaar sproeimengsel in de tank een gelijkmatige concentratie wordt bereikt.
(4) Sproeivloeistoftank
De sproeivloeistoftanks, met inbegrip van peilindicatoren, vulinrichtingen, zeven en filters, ledigings- en menginrichtingen dienen zodanig te functioneren dat accidentele verliezen, ongelijkmatige concentratie, blootstelling van de bediener alsook de in de apparatuur achterblijvende hoeveelheid sproeivloeistof worden geminimaliseerd.
(5) Meet-, controle- en regelsystemen
Alle meetapparatuur en alle inrichtingen voor het in- en uitschakelen en voor het regelen van de druk en/of het debiet dient betrouwbaar te functioneren en lekvrij te zijn. Tijdens de toepassing van de pesticiden moet de druk vlot te regelen zijn en moet de drukregelingsapparatuur vlot kunnen worden bediend. Door middel van drukregelingsapparatuur moet bij een constant toerental van de pomp een constante werkdruk worden gehandhaafd om te garanderen dat constante volumes worden toegediend.
(6) Leidingen en slangen
De leidingen en slangen dienen in een goede staat te verkeren om verstoringen van de vloeistofstroming en accidentele verliezen bij defecten te vermijden. De leidingen en slangen mogen geen lekken vertonen wanneer zij bij de maximale druk die in het systeem kan worden geleverd, worden belast.
(7) Filters
Ter voorkoming van turbulentie en ongelijkmatig sproeien dienen de filters in een goede staat te verkeren en dient de maaswijdte van de filters te zijn afgestemd op de grootte van de sproeikoppen die op de sproeier zijn aangebracht. Het verklikkersysteem voor verstopte filters dient naar behoren te functioneren.
(8) Sproeiboom (voor apparatuur waarmee pesticiden worden versproeid met behulp van een horizontaal geplaatste boom die in de nabijheid van het gewas of het te behandelen materiaal wordt gebracht)
De sproeiboom dient in goede staat te verkeren en in alle richtingen stabiel te zijn. De bevestigings- en verstelsystemen en de inrichtingen voor het dempen van accidentele bewegingen en voor het compenseren van hellingen dienen betrouwbaar te functioneren.
(9) Sproeikoppen
De sproeikoppen moeten naar behoren functioneren zodat druipen wordt voorkomen wanneer het sproeien wordt stopgezet. Teneinde homogene versproeiing te garanderen, mag het debiet van elke sproeikop afzonderlijk niet meer dan 5 % afwijken van de waarde die in de door de fabrikant verstrekte debiettabel wordt vermeld.
(10) Spreiding
De spreiding van het sproeimengsel in de dwarsrichting en in de verticale richting (in het geval van toepassing bij opstaande gewassen) en de spreiding in de richting van de beweging dienen gelijkmatig te zijn. Er moet voor worden gezorgd dat de toegediende hoeveelheid sproeimengsel en de spreiding daarvan adequaat zijn voor het te behandelen oppervlak.
(11) Blower (voor apparatuur waarbij pesticiden met behulp van lucht worden verspreid)
De blower moet in goede staat verkeren en moet zorgen voor een constante en gelijkmatige luchtstroom.
BIJLAGE III
Minimumelementen van de nationale achtergrondverslagen
Deel A: In initiële nationale studies naar vermindering van het pesticidengebruik op te nemen elementen
Beschrijving bestaande situatie:
–
beschikbare informatie over productie, invoer, uitvoer, verkoop en distributie van pesticiden;
–
huidige pesticidengebruikspatronen (totale hoeveelheid werkzame stoffen; hoeveelheid pesticiden gebruikt in speciale toepassingen voor alle belangrijke gewassen en voor gebruik buiten de landbouw, met name openbare ruimten; berekening behandelingsfrequentie-index);
–
beschrijving van de gevolgen van de huidige pesticidengebruikspatronen voor het milieu, de voedselketen en de menselijke gezondheid op basis van gegevens die zijn verzameld via bestaande controleprogramma's;
–
overzicht van de huidige wetgeving en beleidsinstrumenten en de doeltreffendheid daarvan;
–
evaluatie van de behoefte aan pesticiden;
–
geconstateerde lacunes in bovenstaande informatie.
Scenario's voor pesticidenreductie:
–30% en 50% vermindering van het gebruik volgens behandelingsfrequentie-index.
Evaluatie van de gevolgen van de uitvoering van diverse scenario's:
–
gevolgen voor het milieu (inclusief energieverbruik, broeikasgassen);
–
gevolgen voor de volksgezondheid (werknemers, omwonenden, omstanders, residuen in voedsel);
–
gevolgen voor de landbouwproductie;
–
economische kosten en baten (inclusief reductie verborgen kosten) van de diverse scenario's.
Inventarisatie en evaluatie van de elementen die nodig zijn voor de uitvoering van de scenario's:
–
invloed van de in de richtlijn genoemde elementen voor het realiseren van een vermindering van het gebruik;
–
benodigde extra wetenschappelijke gegevens en de manier om die te verkrijgen, b.v. extra controlecapaciteit en onderzoeksfaciliteiten;
–
benodigde extra capaciteit voor het realiseren van een vermindering van het gebruik van pesticiden, b.v. landbouwvoorlichting, inspecteurs voor controle op het gebruik;
–
mogelijke financieringsbronnen, inclusief heffingen, voor de uitvoering van de diverse scenario's.
Conclusies
–
haalbare streefdoelen voor een vermindering van het pesticidengebruik bij bepaalde gewassen en toestanden bij de plagenbestrijding buiten de landbouw alsmede nationale streefdoelen, die minstens moeten overeenkomen met de in artikel 4 genoemde verplichte verminderingsdoelstellingen en zijn gericht op verdere vermindering van het gebruik in de toekomst.
Deel B: In volgende nationale studies naar vermindering van het pesticidengebruik op te nemen elementen
–
Evaluatie van de ervaringen in de drie voorgaande jaren met de uitvoering van het pesticidenverminderingsprogramma;
–
Andere elementen als in deel A;
–
Vaststelling van nieuwe streefdoelen voor de volgende periode.
BIJLAGE IV
Minimumelementen in de nationale actieplannen voor de vermindering van de risico's en het gebruik van pesticiden
Kwalitatieve en kwantitatieve streefdoelen:
–
tussentijdse streefdoelen voor de vermindering van de risico's en het gebruik van pesticiden, gemeten via de behandelingsfrequentie-index;
–
streefdoelen voor specifieke doelgroepen of gebruikscategorieën, zoals overheid, boeren, bermstroken;
–
streefdoelen voor de vermindering van het pesticidengebruik in gevoelige zones;
–
streefdoelen voor de geleidelijke verwijdering van pesticiden en pesticidenresiduen uit grondwater en andere natuurlijke omgevingen;
–
streefdoelen voor problematische gewassen en/of regio's;
Controle op het gebruik:
–
maatregelen met het oog op de tenuitvoerlegging van geïntegreerde plagenbestrijdingspraktijken;
–
controle op het verbod om pesticiden te gebruiken bij drinkwaterbronnen of in pesticidengevoelige zones zoals natuurgebieden en bufferzones;
–
controle op of verbod van het gebruik van pesticiden in gebieden met een hoog blootstellingsrisico zoals in scholen, parken en andere openbare ruimten, en langs wegen enz.
Onderzoek en voorlichting:
–
onderzoek naar niet-chemische alternatieven voor pesticiden;
–
demonstratieprogramma's om te laten zien hoe de behandelingsfrequentie kan worden verlaagd door gebruik te maken van niet-chemische plagenbestrijdingsmethoden en -systemen;
–
scholing van landbouwconsulenten in niet-chemische plagenbestrijdingsmethoden en -systemen;
–
onderzoek naar mogelijke gebruiksvermindering door betere apparatuur, methoden en technieken voor sproeien.
Voorlichting, scholing en opleiding:
–
scholing voor alle pesticidenverwerkers over de gezondheidsrisico's van pesticiden en over niet-chemische plagenbestrijdingsmethoden en -systemen;
–
advies aan pesticidenverwerkers, b.v. inzake opslag en behandeling van pesticiden.
Apparatuur voor pesticidengebruik:
–
inspectie van gebruikte apparatuur.
Financiële instrumenten:
–
financiële steun voor de tenuitvoerlegging van geïntegreerde plagenbestrijdingsnormen en -praktijken;
–
financiële steun voor andere maatregelen ter vermindering van het gebruik van pesticiden;
–
ruimere toepassing van het mechanisme van de randvoorwaarden (cross-compliance).
BIJLAGE V
Elementen voor algemene en gewasspecifieke criteria voor geïntegreerde plagenbestrijding
Geïntegreerde plagenbestrijding als minimum impliceert de volgende algemene criteria:
a)Het voorkomen en/of vernietigen van schadelijke organismen moet onder andere in het bijzonder worden bewerkstelligd of ondersteund door middel van:
–
toepassing van optimale vruchtwisseling om een evenwichtige populatie van bodemorganismen te bewerkstelligen en een gezonde bodem in stand te houden ter voorkoming van de uitbraak van grondgebonden plagen en ter uitbanning van het gebruik van bodemontsmettingsmiddelen en andere bodemchemicaliën;
–
opbouw van een bodemstructuur die gezonde gewassen kan verdragen, bij voorbeeld door verhoging van het percentage organisch materiaal, beperking van de ploegdiepte, voorkoming van erosie, toepassing optimale wisselbouw;
–
gebruik van adequate teelttechnieken, b.v. vals-zaaibedtechniek, zaaitijd en -dichtheid, onderzaaien, optimale plantafstand, conserverende bodembewerking, hygiënische maatregelen, snoeien;
–
gebruik van de beste resistente/tolerante gecultiveerde variëteiten en goedgekeurd/gecertificeerd zaai- en plantgoed;
–
gebruik van evenwichtige bemesting op basis van informatie over reeds aanwezige voedingsstoffen in de bodem en over de bodemstructuur, kalkbemesting en op vermindering van plagen en ziekten gerichte irrigatie-/drainagepraktijken, waarbij gebruik van grondwater voor irrigatie moet worden vermeden;
–
voorkoming van de verspreiding van schadelijke organismen door machines en apparatuur;
–
bescherming en bevordering van belangrijke nuttige organismen, bijvoorbeeld door het gebruik van de ecologische infrastructuur in of buiten de productiegebieden, minimumpercentage braaklegging, aanplant van soorten die de natuurlijke vijanden van schadelijke organismen aantrekken.
b)Schadelijke organismen moeten worden gesurveilleerd met passende methoden en instrumenten. Tot deze instrumenten behoren, waar mogelijk, wetenschappelijk verantwoorde waarschuwings-, voorspellings- en vroegdiagnosesystemen, alsmede gekwalificeerde voorlichters van de overheid en particuliere landbouwconsulentschappen.
c)Op grond van de resultaten van het toezicht moet de professionele gebruiker besluiten of en wanneer hij gewasbeschermingsmaatregelen treft. Strenge en wetenschappelijk ondersteunde drempelwaarden zijn essentiële componenten bij de besluitvorming. Waar mogelijk moet voor de behandeling van schadelijke organismen rekening worden gehouden met voor de regio vastgestelde drempelwaarden.
d)Biologische, fysische, mechanische en andere niet-chemische methoden verdienen waar mogelijk de voorkeur boven chemische methoden. Ter bestrijding van onkruid verdienen mechanisch wieden of andere niet-chemische methoden zoals hittebehandeling de voorkeur. Uitzonderingen mogen alleen worden toegestaan bij slechte weersomstandigheden over een langere periode waardoor mechanisch wieden onmogelijk wordt.
e)Het gebruikte pesticide moet zo doelgericht mogelijk zijn en zo min mogelijk neveneffecten hebben voor de menselijke gezondheid en het milieu, zoals planten- en boomextracten, minerale stoffen ter voorkoming van schimmelgroei.
f)De professionele gebruiker moet het gebruik van pesticiden en andere vormen van ingrijpen beperken tot een noodzakelijk niveau, b.v. door gereduceerde doses, verlaagde behandelingsfrequentie of gedeeltelijke behandeling, op grond van de overweging dat het risico voor de gewassen aanvaardbaar is en de pesticiden de kans op resistentie van de populaties schadelijke organismen niet verhogen.
g)Wanneer het risico op resistentie tegen een gewasbeschermingsmaatregel bekend is en wanneer het niveau van schadelijke organismen dusdanig is dat meerdere pesticidebehandelingen noodzakelijk zijn, moeten de beschikbare strategieën ter voorkoming van resistentie worden uitgevoerd om de werking van de producten te behouden. Dit kan het gebruik van diverse pesticiden met verschillende werking inhouden.
h)Professionele gebruikers moeten registers bijhouden van alle gebruikte pesticiden per grondstuk. Op basis van de registers over het gebruik van pesticiden en van het toezicht op schadelijke organismen moet de professionele gebruiker zich een oordeel vormen over het succes van de toegepaste gewasbeschermingsmaatregelen.