Resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2007 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 2004 over het periodiek verslag 2004 en de aanbeveling van de Europese Commissie over de vorderingen van Turkije op de weg naar toetreding(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 september 2005 over de start van de onderhandelingen met Turkije(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2006 over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 maart 2006 over documenten betreffende de strategie voor de uitbreiding (2005)(4) en zijn resolutie van 13 december 2006 over de mededeling van de Commissie over de uitbreidingsstrategie en de belangrijkste uitdagingen voor 2006-2007(5),
– gezien het onderhandelingskader voor Turkije van 3 oktober 2005,
– gezien Besluit 2006/35/EG van de Raad van 23 januari 2006 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije(6) (het toetredingspartnerschap),
– gezien het voortgangsverslag van de Commissie over Turkije van 2006 (SEC(2006)1390),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2006–2007 (COM(2006)0649),
– gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,
A. overwegende dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije op 3 oktober 2005 zijn geopend, nadat de Raad had ingestemd met het onderhandelingskader, en overwegende dat de opening van deze onderhandelingen het startpunt vormt van een proces met een open einde,
B. overwegende dat Turkije zichzelf heeft gecommitteerd aan hervormingen, goede nabuurschapsbetrekkingen en een geleidelijke aanpassing aan de EU, en overwegende dat deze inspanningen beschouwd moeten worden als een kans voor Turkije zelf om te moderniseren,
C. overwegende dat de volledige naleving van alle criteria van Kopenhagen, alsmede de integratiecapaciteit van de Unie overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijft voor toetreding tot de EU,
D. overwegende dat Turkije de bepalingen die voortvloeien uit de Associatieovereenkomst EG-Turkije en het Aanvullend Protocol daarbij nog niet volledig ten uitvoer heeft gelegd,
E. overwegende dat het tempo van de hervormingen in Turkije na een golf van hervormingen tussen 2002 en 2004, is vertraagd; overwegende dat de Turkse regering op 17 april 2007 haar programma voor aanpassing aan het EU-acquis 2007-2013 heeft goedgekeurd, en overwegende dat de nieuwe Turkse regering op 31 augustus 2007 haar programma heeft gepresenteerd bestaande uit een versterking van de economie, de opstelling van een nieuwe grondwet en de versnelling van de hervormingen die noodzakelijk zijn om Turkije dichter bij de EU te brengen,
1. verzoekt de Commissie in haar periodieke verslag de onderwerpen aan te geven die door Turkije prioritair zullen moeten worden opgelost, waarbij de aandacht vooral zal moeten worden gericht op de verwezenlijking van de in het Toetredingspartnerschap uiteengezette prioriteiten voor de korte en de middellange termijn, en bijzondere aandacht te schenken aan de onderwerpen die in deze resolutie worden aangestipt; verwacht van de Commissie dat zij volledig gebruik zal maken van alle nodige middelen om het hervormingsproces op een doeltreffende manier te ondersteunen en dat zij Turkije eraan herinnert dat de naleving van zijn verplichtingen binnen het in het Toetredingspartnerschap vastgestelde tijdschema van het grootste belang is voor de geloofwaardigheid van het land;
2. complimenteert Turkije met het houden van vrije en eerlijke verkiezingen, als aangegeven door de verkiezingswaarnemingsmissie van het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten van de OVSE en een delegatie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa; juicht de verkiezing van een Grote Nationale Vergadering van Turkije toe waarin alle regio's zijn vertegenwoordigd en waarin de deelname van vrouwen is toegenomen, en moedigt de nieuw gekozen leden aan om zich in te zetten voor een verdere versterking van de democratie in Turkije;
3. verwelkomt de verkiezing van de nieuwe president als een teken van kracht van de Turkse democratie; verzoekt president Abdullah Gül te werken aan de bevordering van het pluralisme en de eenheid van het Turkse volk in een seculiere staat die moeilijke, maar noodzakelijke hervormingen voor de boeg heeft;
4. verwacht van de nieuwe Turkse regering, die een krachtig mandaat heeft en het vertrouwen van de bevolking geniet, dat zij het proces van hervormingen zal versnellen teneinde te voldoen aan de verplichtingen zoals die zijn vastgelegd in het Toetredingspartnerschap; moedigt de regering aan om binnen het Turkse parlement en met de Turkse civiele samenleving te zoeken naar een brede consensus over constitutionele en institutionele aangelegenheden; wijst erop dat de ontwikkeling van Turkije tot een democratische en welvarende staat die zich houdt aan de beginselen van de rechtsstaat en waar rechtsregels op uniforme wijze worden toegepast, voor Turkije, zijn samenleving en de EU van strategisch belang is; juicht in dit opzicht de verklaringen toe die door de nieuwe regering zijn afgelegd met betrekking tot haar vaste voornemen het hervormingsproces de komende maanden en jaren te versterken;
5. is ingenomen met het voornemen van de Turkse regering om een nieuwe en burgerlijke grondwet vast te stellen in het kader waarvan fundamentele mensenrechten en vrijheden worden beschermd; wijst met nadruk op de noodzaak ervoor te zorgen dat in de nieuwe grondwet een systeem van "checks and balances" wordt ingesteld ter waarborging van het democratische en seculiere karakter van de Turkse staat; verzoekt alle partijen een open en op consensus stoelend constitutioneel proces te ondersteunen; herinnert in dit verband aan zijn eerdere aanbeveling betreffende de kiesdrempel; beklemtoont dat constitutionele plannen niet mogen leiden tot uitstel van dringend noodzakelijke hervormingen, met name wat betreft artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht;
6. is ingenomen met de positieve economische ontwikkeling van Turkije in de afgelopen jaren; acht het echter van wezenlijk belang dat de werkgelegenheid wordt vergroot en dat een hervormingsstrategie wordt ontwikkeld die de sociale cohesie van de Turkse samenleving zal versterken;
7. is ingenomen met de inspanningen die de Turkse regering heeft gedaan om zich aan te passen aan het EU-acquis op energiegebied, en steunt de opening van de onderhandelingen over het energiehoofdstuk zodra de technische voorbereidingen zijn voltooid; moedigt Turkije aan als volwaardig lid toe te treden tot de Europese Energiegemeenschap, met het oog op de verdere versterking van de samenwerking tussen de EU en Turkije op energiegebied, gericht op versterking van de zekerheid van de energievoorziening, ondersteuning van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en investeringen in energie-efficiëntie; wijst met nadruk op de belangrijke rol die Turkije als doorvoercentrum speelt bij de diversifiëring van de gasvoorziening in de EU; benadrukt dat energieprojecten waarbij Turkije betrokken is in het zuiden van de Kaukasus open moeten staan voor alle landen in die regio die deel uitmaken van het nabuurschapsbeleid van de EU;
8. stelt vast dat de geostrategische positie van Turkije in de regio en zijn rol op het gebied van vervoer en logistiek de komende jaren belangrijker zal worden; verzoekt de Commissie een specifiek verslag op te stellen over de nieuwste ontwikkelingen en toekomstige uitdagingen;
9. is bezorgd over de herhaalde inmenging van het Turkse leger in het politieke proces; beklemtoont dat verdere inspanningen nodig zijn om te zorgen voor een volledige en doeltreffende civiele controle over het leger; onderstreept dat de uitwerking van de nationale veiligheidsstrategie en de tenuitvoerlegging daarvan onder toezicht van de burgerautoriteiten moet staan; dringt aan op de totstandkoming van een volledige parlementaire controle op het militaire en defensiebeleid en alle aanverwante uitgaven; roept bovendien op tot parlementaire controle over "s lands geheime diensten, gendarmerie en politie;
10. juicht de Dialoog van de civiele samenleving EU-Turkije toe, en verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de activiteiten die in dit kader zijn verricht; onderstreept het belang van intensievere contacten tussen de civiele samenlevingen in Turkije en de EU; verzoekt de Commissie gerichte steun aan de civiele samenleving te verlenen, in verschillende regio's van Turkije meer present te zijn en in dit verband bijzondere aandacht te schenken aan het zuidoosten; verzoekt de nieuwe Turkse regering haar civiele samenleving, een belangrijke promotor van de democratie in Turkije, intensiever bij het hervormingsproces te betrekken;
11. verwijst naar zijn reeds aangehaalde resolutie van 27 september 2006, en met name die paragrafen die gaan over de hervormingen die nodig zijn om de werking van de rechterlijke macht en de bestrijding van corruptie, de inachtneming van fundamentele mensenrechten en vrijheden, de bescherming van de rechten van vrouwen, de tenuitvoerlegging van het zero-tolerancebeleid ten aanzien van folteringen, alsmede de bescherming van de rechten van minderheden en religieuze en culturele rechten, te verbeteren; wacht, alvorens de vooruitgang met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze hervormingen te willen beoordelen, de resultaten af van de intensievere controle op de politieke criteria zoals die door de Commissie in haar laatste uitbreidingsstrategie is aangekondigd; verzoekt de Commissie deze resultaten in haar volgende voortgangsverslag te publiceren;
12. dringt er bij de nieuwe Turkse regering op aan volledig uitvoering te geven aan de bepalingen zoals die voortvloeien uit de Associatieovereenkomst EG-Turkije en het Aanvullend Protocol daarbij; wijst erop dat niet-nakoming van de verplichtingen van Turkije als bedoeld in het Toetredingspartnerschap ernstige gevolgen zal blijven hebben voor het onderhandelingsproces;
13. betreurt dat een aantal personen nog steeds wordt vervolgd uit hoofde van artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht; veroordeelt met klem de recente veroordeling van Saris Seropyan en Arat Dink uit hoofde van dit artikel; dringt er bij de regering en het nieuwgekozen parlement op aan te verzekeren dat alle bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, op grond waarvan arbitraire beperkingen kunnen worden opgelegd met betrekking tot het uiten van niet-gewelddadige meningen, worden geschrapt en dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid worden gewaarborgd; beschouwt dit als een van de belangrijkste prioriteiten van de nieuwe regering;
14. wijst met nadruk op de noodzaak onverwijld een wet betreffende stichtingen aan te nemen die een oplossing biedt voor de bestaande rechtsonzekerheid rond het statuut van godsdienstige minderheden, en een duidelijk wettelijk kader vaststelt op grond waarvan zij hun godsdienst vrij kunnen uitoefenen door hen onder andere toe te staan onroerend goed in bezit te hebben en geestelijken op te leiden; deelt de bezorgdheid zoals die op 24 juli 2007 door de Raad tot uitdrukking is gebracht met betrekking tot de recente uitspraak van het Turkse Hof van Cassatie betreffende het Oecumenisch Patriarchaat; dringt er bij de nieuwe Turkse regering op aan haar beleid met betrekking tot godsdienstige minderheden in overeenstemming te brengen met de beginselen van vrijheid van godsdienst als gedefinieerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; verzoekt de Commissie deze vraagstukken in haar contacten met de nieuwe regering aan de orde te stellen; verzoekt de Commissie tevens aan te geven op welke manier het bij Verordening (EG) nr. 1085/2006(7) ingestelde pretoetredingsinstrument kan worden gebruikt voor de bescherming van het christelijke erfgoed;
15. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de moord op Hrant Dink, de christelijke priester Andrea Santoro, en op drie christenen in Malatya, de terroristische aanval in Ankara, en alle andere daden van politiek of religieus geïnspireerd geweld; verwacht van de Turkse autoriteiten dat zij volledig licht op deze zaken zullen werpen en al diegenen die daarvoor verantwoordelijk zijn voor het gerecht zullen brengen; wijst met nadruk op de dringende noodzaak om alle soorten extremisme en geweld doeltreffend te bestrijden en deze uit alle sectoren van het openbare leven in Turkije uit te bannen, verzoekt de Turkse regering groepen, minderheden en personen die zich blootgesteld voelen aan bedreigingen en discriminatie, beter te beschermen;
16. verzoekt de nieuwe regering concrete maatregelen te nemen om te verzekeren dat vakbondsrechten overeenkomstig Europese normen en normen van de Internationale Arbeidsorganisatie volledig in acht worden genomen; moedigt haar aan de intensivering van de sociale dialoog tussen werkgeversorganisaties en vakbonden te ondersteunen; verzoekt de Commissie dit onderwerp met de nieuwe regering te bespreken;
17. juicht het toe dat een aanzienlijk aantal vrouwen in Turkije vooraanstaande posities in de economie en in de academische wereld bekleden, en dat meer vrouwen in het Turkse parlement zijn gekozen dan voorheen; onderstreept dat de toegankelijkheid van onderwijs voor en gelijke behandeling en de economische emancipatie van vrouwen sleutels zijn voor verdere economische groei en welvaart in Turkije; betreurt dat schendingen van de vrouwenrechten, en met name de zogenaamde "eerwraak", nog steeds aanleiding geven tot grote zorg; dringt er daarom bij de Commissie op aan de nieuwe regering met nadruk te wijzen op de noodzaak om haar inspanningen te intensiveren om geweld en discriminerende praktijken gericht tegen vrouwen uit te roeien, en beklemtoont dat in het kader daarvan onder andere moet worden gewerkt aan een uitgebreide publiekscampagne en het aanbieden van opvangplaatsen voor vrouwen in nood;
18. wijst op de noodzaak van een omvattende strategie voor de sociaal-economische ontwikkeling van het zuidoosten van Turkije; verzoekt de Commissie aan te geven op welke manier het pretoetredingsinstrument kan worden gebruikt om steun te bieden aan inspanningen die door de nieuwe Turkse regering zullen moeten worden gedaan om het zuidoosten van het land te ontwikkelen, en deze steun te coördineren met de steun van andere internationale financiële instellingen;
19. is bezorgd over de gevolgen van de sociale, ecologische, culturele en geopolitieke problemen van het Turkse Zuidoost-Anatolië Project, waarin stuwdamprojecten directe invloed hebben op de watervoorziening van de aangrenzende landen; roept de Commissie op in haar periodieke verslag scherp toe te zien op de ontwikkeling van grensoverschrijdende samenwerking op watergebied in overeenstemming met internationale verdragen, richtlijnen ter bescherming van de natuur en het milieu en de Kaderrichtlijn water(8), en de toepassing van EU-milieunormen op grootschalige mijnbouw- en stuwdamprojecten te bevorderen;
20. dringt er bij de nieuwe regering op aan een politiek initiatief te starten met het doel de voorwaarden te scheppen voor een duurzame oplossing voor het Koerdische vraagstuk, en in constructieve samenwerking met de nieuwgekozen vertegenwoordigers in de Grote Nationale Vergadering van Turkije, alsmede de gekozen burgemeesters en de civiele samenleving in het zuidoosten, te streven naar aanzienlijke verbeteringen van het sociale, economische en culturele leven; is ingenomen met het initiatief van president Gül om voor het eerst een bezoek te brengen aan het zuidoosten van Turkije;
21. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over het geweld van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) en andere terroristische groeperingen op Turkse bodem; geeft uiting aan zijn solidariteit met Turkije in zijn strijd tegen terrorisme en herhaalt zijn verzoek aan de PKK om een onmiddellijk en onvoorwaardelijk staakt-het-vuren uit te roepen en te respecteren; onderstreept de noodzaak terrorisme te blijven bestrijden op een manier die in verhouding staat tot de dreiging en met een volledig engagement om internationale rechtsnormen en standaarden te respecteren; benadrukt dat er nooit een excuus kan zijn voor welk geweld dan ook tegen burgers;
22. 22 is ernstig bezorgd over de gevolgen van een eventuele grensoverschrijdende militaire actie van Turkse troepen in Noord-Irak en doet een beroep op Turkije zich te onthouden van disproportionele militaire operaties waardoor het grondgebied van Irak zou worden geschonden; dringt er bij Turkije en Irak op aan hun militaire en politiële samenwerking te versterken om terroristische activiteiten vanuit Noord-Irak te voorkomen zodat ontspanning kan optreden in de gevaarlijke situatie aan Turks-Iraakse grens; doet een beroep op de Raad aan te dringen op concrete samenwerking tussen Turkije en de Koerdische regionale regering van Irak, die de verantwoordelijkheid draagt voor het voorkomen van terroristische aanvallen vanuit Noord-Irak;
23. hecht groot belang aan het streven van Turkije naar goede nabuurschapsbetrekkingen overeenkomstig de vereisten zoals die in het onderhandelingskader zijn vastgesteld; spreekt nogmaals als zijn verwachting uit dat Turkije een einde maakt aan elke economische blokkade en afsluiting van grenzen, en zich onthoudt van dreigementen of spanning opvoerende militaire activiteiten met betrekking tot buurlanden; roept Turkije nogmaals op serieuze en intensieve pogingen te ondernemen om lopende geschillen met al zijn buren op te lossen, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en andere relevante internationale verdragen en in het kader van een eerlijke en openhartige discussie over gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden; herhaalt zijn verzoek aan de Turkse en de Armeense regering om een proces van verzoening op gang te brengen voor nu en voor het verleden, en roept de Commissie op de Turks-Armeense verzoening te bevorderen met gebruikmaking van de regionale samenwerking die tot stand is gebracht in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid en het EU-beleid Synergie voor het Zwarte Zeegebied;
24. betreurt dat geen wezenlijke vooruitgang is geboekt bij het zoeken naar een omvattende oplossing van het Cyprus-vraagstuk; doet nogmaals een beroep op beide partijen om een constructieve houding aan te nemen met het oog op het bereiken van een omvattende oplossing binnen het kader van de VN, op basis van de beginselen waarop de EU is gegrondvest; wijst in dit verband op zijn eerdere resoluties waarin wordt verklaard dat de terugtrekking van Turkse troepen de onderhandelingen over een oplossing zou vergemakkelijken;
25. is ingenomen met de instelling van een instrument voor financiële ondersteuning ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap; dringt er bij de Commissie op aan een specifiek verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van dit instrument;
26. wijst met nadruk op het belang van de potentiële rol van Turkije met betrekking tot de regio van de Zwarte Zee, de zuidelijke Kaukasus en de Centraal-Aziatische regio met het oog op het brengen van stabiliteit, democratische governance, wederzijds vertrouwen en welvaart voor deze regio's, in het bijzonder door middel van regionale samenwerkingsprojecten; wijst met nadruk op de rol van Turkije in het Midden-Oosten; verzoekt de Commissie haar samenwerking met de Turkse regering met betrekking tot het EU-beleid ten aanzien van deze regio's te versterken;
27. herinnert de Commissie aan zijn verzoek betreffende een vervolg op de effectstudie die in 2004 is ingediend, en vraagt om voorlegging daarvan in 2007;
28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en Turkije.
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz.1).