Resolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2007 over Pakistan
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Pakistan, en met name de resolutie van 12 juli 2007(1),
– gezien de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake partnerschap en samenwerking van 24 november 2001,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 mei 2007 over Kasjmir(2),
– gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,
A. overwegende dat Benazir Bhutto, voorzitster voor het leven van de Pakistaanse Volkspartij (PPP), op 18 oktober 2007 is teruggekeerd naar Pakistan; overwegende dat de terugkeer van mevrouw Bhutto naar Karachi werd gemarkeerd door een verschrikkelijke bomaanslag die leidde tot de dood van meer dan 130 mensen en meer dan 500 gewonden; overwegende dat de reeds kwetsbare, pre-electorale sfeer in Pakistan door deze aanval nog verder is verhit,
B. overwegende dat een poging van Nawaz Sharif, voorzitter van de Pakistaanse Moslimliga, om terug te keren naar Pakistan is mislukt, omdat hij werd gedwongen om het land onmiddellijk na aankomst weer te verlaten,
C. overwegende dat er duidelijke tekenen zijn van een militarisering van Pakistan en een toegenomen rol van de geheime diensten die een zeer belangrijke invloed blijven uitoefenen in politiek, bestuur en economie van Pakistan,
D. overwegende dat de huidige zittingsperiode van het Parlement op 15 november 2007 afloopt, en dat voor midden januari 2008 algemene verkiezingen in Pakistan zijn aangekondigd,
E. overwegende dat het herstel van de democratie vereist dat de macht weer wordt overgedragen aan een burgerregering,
F. overwegende dat het Hooggerechtshof van Pakistan op 17 oktober 2007 zijn hoorzitting heeft hervat over de vraag of de verkiezing van President Musharraf in overeenstemming is met de Grondwet, en naar verwachting een van de komende dagen uitspraak zal doen,
G. overwegende dat de Europese Unie Pakistan aanzienlijke financiële middelen verstrekt voor de verlichting van armoede, volksgezondheid en staatsonderwijs,
1. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de zelfmoordbomaanslag op de oppositieleider en burgers; verlangt dat de regering van Pakistan onmiddellijke stappen onderneemt om een grondig en onafhankelijk onderzoek naar deze aanval in te stellen teneinde alle personen die daarvoor verantwoordelijk zijn voor de rechtbank te brengen;
2. betuigt het volk van Pakistan zijn diepste medeleven, en met name de gezinnen van al diegenen die bij deze afschuwelijke daad zijn gedood of verwond;
3. geeft nogmaals uiting aan zijn solidariteit met het volk van Pakistan, dat de doelstellingen van democratisch bestuur en een transparant en controleerbaar staatsapparaat aanhangt, en dat moedig en vastberaden reageert op terroristisch en crimineel geweld;
4. dringt bij Pakistan aan op handhaving van alle beginselen zoals die in de reeds aangehaalde Samenwerkingsovereenkomst zijn verankerd, en dan met name de clausule betreffende democratie en mensenrechten;
5. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over het gedwongen vertrek van de voormalige minister-president Nawaz Sharif naar Saudi-Arabië op 10 september 2007, in weerwil van een uitspraak van het Hooggerechtshof van Pakistan op grond waarvan hij naar Pakistan mocht terugkeren;
6. verzoekt de regering van Pakistan, als voorwaarde vooraf voor het houden van democratische verkiezingen, de terugkeer toe te staan van alle politieke leiders ten einde de extremistische krachten in het land te weerstaan en een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een regering die zijn legitimiteit ontleent aan vrije en eerlijke verkiezingen en in de plaats komt van de huidige militaire dictatuur;
7. dringt er nogmaals op aan dat de in te stellen tijdelijke regering neutraal moet zijn, en spreekt er nogmaals zijn bezorgdheid over uit dat over de samenstelling van de tijdelijke regering alleen door President Musharraf zal worden beslist;
8. betreurt een aantal recente procedures voor het Hooggerechtshof in Pakistan die aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid over niet-toepassing van de beginselen van de rechtsstaat; dringt er bij de regering van Pakistan op aan zich te onthouden van politieke inmenging en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te eerbiedigen;
9. betreurt het dat President Musharraf zijn post van chef van de generale staf niet heeft opgegeven alvorens zich kandidaat te stellen als en te worden verkozen tot president, hoewel hij dat eerder wel aan de Europese Unie had toegezegd; dringt er nogmaals op aan dat hij dit alsnog doet alvorens zijn ambt op te nemen; merkt op dat het feit dat hij niet de daad bij het woord heeft gevoegd een negatief effect heeft gehad op de geloofwaardigheid van het presidentschap in Pakistan;
10. spreekt zijn veroordeling uit over de willekeurige arrestatie van leden van de oppositie, toen zij kritiek uitoefenden op President Musharraf, en dringt er bij de regering op aan de richtlijn van het Hooggerechtshof om een einde te maken aan de verdwijningen van politieke tegenstanders te aanvaarden en ten uitvoer te leggen;
11. dringt erop aan dat Pakistan weer een democratische regering krijgt op basis van het houden van vrije, eerlijke en transparante verkiezingen in januari 2008, en waarschuwt voor het uitroepen van de noodtoestand of andere maatregelen tot onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergadering en reizen; dringt er bij de regering van Pakistan op aan alle partijen gelijkelijk toegang tot de media te geven;
12. dringt er bij Pakistan op aan om onmiddellijk stappen te ondernemen teneinde de invloed van het leger in de maatschappij als geheel te beperken; dringt er bij de Pakistaanse regering op aan een overgang naar burgerbestuur te respecteren en de democratische instellingen te versterken als enige mogelijkheid om een antwoord te vinden op de uitdagingen waarvoor de Pakistaanse samenleving zich gesteld ziet; dringt er nogmaals bij de regering op aan de rol en de invloed van het leger en andere gewapende groepen te beperken en de macht terug te geven aan democratische instellingen;
13. is bezorgd over berichten omtrent voortdurende onderdrukking van godsdienstige minderheden, zoals christenen, boeddhisten, hindoes, sikhs en ahmadi's en de toepassing van tegen hen gerichte blasfemiewetten;
14. dringt er bij de regering van Pakistan op aan onmiddellijk stappen te ondernemen tot beëindiging van een dergelijke op godsdienst gebaseerde repressie, en de integriteit en veiligheid van alle minderheden te waarborgen door hen werkelijke en doeltreffende wettelijke en politieke bescherming te bieden; dringt bij Pakistan aan op hervorming van de blasfemiewetgeving, waarvan op zo grote schaal misbruik wordt gemaakt; dringt er bij de regering van Pakistan op aan te zorgen voor een adequate bescherming van advocaten en mensenrechtenactivisten die worden geconfronteerd met bedreigingen wegens het verdedigen van personen die beschuldigd worden van blasfemie; dringt er bij de regering van Pakistan op aan te zorgen voor een adequate bescherming voor kwetsbare religieuze en andere minderheidsgemeenschappen die door extremisten worden bedreigd zich onder dwang te bekeren, en worden geconfronteerd met gewelddadige intimidatie door extremisten;
15. verzoekt de Pakistaanse autoriteiten de zogenaamde Hudood-wetten, die hebben geleid tot de gevangenneming van honderden vrouwen, in te trekken;
16. juicht het toe dat de EU toezicht zal houden op de parlementsverkiezingen in Pakistan en dat het Parlement zal deelnemen aan de waarnemingsmissie; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het feit dat Pakistaanse vrouwen mogelijk niet volledig aan het democratische proces kunnen deelnemen als gevolg van het feit dat een academische graad nodig is om kandidaat te kunnen zijn voor de verkiezingen, als gevolg waarvan 70% van de Pakistaanse vrouwen daarvan worden uitgesloten; dringt aan op opheffing van deze beperking;
17. onderkent de inspanningen die Pakistan zich getroost om weerstand te bieden aan de opkomst van terroristische groepen; betreurt dat de regeling die werd bereikt teneinde verdere conflicten in Noord-Waziristan te voorkomen, geen succes had; verzoekt de regering nieuw opstandelingengeweld te bestrijden door middel van proportionele maatregelen, de beginselen van de rechtsstaat te handhaven en de burgerlijke en politieke rechten ook in dat gebied toe te passen;
18. spreekt met betrekking tot het voortduren van de opstand in Balochistan de wens uit dat het leger zich onthoudt van het ondersteunen van islamistische partijen in een poging de seculiere Baloch- en de gematigde Pashtun-krachten tegen te werken; dringt verder aan op de vrijlating van alle politieke gevangenen, met inbegrip van hen die onwettig worden vastgehouden door geheime diensten;
19. wijst met nadruk op het belang van universele toegang tot staatsonderwijs en een doeltreffend toezicht op de madrassa's teneinde te voorkomen dat extremisten de controle daarover verwerven; verzoekt de regering van Pakistan zijn eerdere toezegging met betrekking tot de aanwezigheid van buitenlandse studenten op de madrassa's gestand te doen;
20. verzoekt de lidstaten de gedragscode van de EU betreffende wapenuitvoer volledig in acht te nemen;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regering van Pakistan.