Resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2007 over "Gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid" (2007/2209(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie "Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid" (COM(2007)0359) (mededeling van de Commissie inzake flexizekerheid),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "Flexizekerheid (reikwijdte van interne flexibiliteit – collectieve onderhandelingen en rol van de sociale dialoog als instrumenten voor regulering en hervorming van de arbeidsmarkt)"(1),
– gezien de aanbevelingen die de Europese sociale partners op 18 oktober 2007 hebben gedaan over de belangrijkste problemen waarmee de Europese arbeidsmarkten worden geconfronteerd,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "De rol van de sociale partners bij het combineren van beroeps-, gezins- en privéleven"(2),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "Arbeidskansen voor prioritaire categorieën (Lissabon-strategie)"(3),
– gezien het Groenboek van de Commissie over "De modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21ste eeuw" (COM(2006)0708) en de resolutie van het Europees Parlement over dit groenboek van 11 juli 2007(4),
– gezien de "Employment Outlook 2006: Boosting jobs and Incomes" van de OESO (Werkgelegenheidsvooruitzichten van de OESO voor 2006),
– gezien het ILO-rapport "Is a stable workforce good for the economy? Insights into the tenure - productivity - employment realationship" van augustus 2004, waaruit blijkt dat er een positief verband bestaat tussen vaste betrekkingen en productiviteit,
– gezien ILO-Verdrag C87 over de vrijheid van vereniging en de bescherming van het recht op vrijheid van organisatie (1948), het ILO-Verdrag C98 over het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen (1949) en de ILO-aanbeveling R198 inzake de arbeidsverhoudingen (2006),
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(5), waarin discriminatie op basis van leeftijd in het beroepsleven wordt verboden,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2006 over een Europees sociaal model voor de toekomst(6), waarin opnieuw verwezen wordt naar de gemeenschappelijke waarden van de Europese Unie inzake gelijkheid, solidariteit, non-discriminatie en herverdeling,
– gelet op artikelen 136 tot en met 145 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikelen 15, 20 en 27 tot en met 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de rechten met betrekking tot bescherming bij onredelijk ontslag en rechtvaardige en billijke arbeidsvoorwaarden,
– gezien het Europees Sociaal Handvest,
– gezien het verslag van mei 2004 van de Groep op hoog niveau over de toekomst van het sociaal beleid in een uitgebreide Europese Unie,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over het communautaire Lissabon-programma en de technische implementatie ervan in 2006 (SEC(2006)1379),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over de vooruitgang inzake de doelstellingen van Lissabon op het gebied van onderwijs en opleiding - verslag op basis van indicatoren en benchmarks (SEC(2006)0639),
– gezien het Europees Handvest voor kleine bedrijven,
– gezien de mededeling van de Commissie over de Sociale Agenda (COM(2005)0033),
– gezien de nationale hervormingsprogramma's in het kader van de Lissabon-strategie, die door de lidstaten zijn ingediend,
– gezien de mededeling van de Commissie: "Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren" (COM(2006)0567),
– gezien de mededeling van de Commissie inzake geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) (COM(2005)0141),
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000, 23 en 24 maart 2001, 22 en 23 maart en 16 en 17 juni 2005 en 23 en 24 maart 2006,
– gezien Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd(7),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over demografische uitdagingen en de solidariteit tussen de generaties(8),
– gezien Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten(9),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2006 over de toepassing van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers(10),
– gezien het ILO-Verdrag inzake migrerende werknemers (aanvullende bepalingen) van 1975,
– gezien het ILO-Verdrag inzake particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling van 1997,
– onder verwijzing naar de ILO-agenda voor waardig werk,
– gezien de mededeling van de Commissie "Bevordering van waardig werk voor iedereen - bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld" (COM(2006)0249) en de resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen(11),
– gezien Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers(12),
– gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(13),
– gezien Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(14),
– gezien Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie(15),
– gezien Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk(16),
– gezien Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers(17),
– gezien Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(18),
– gezien Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Bijlage: Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid(19),
– gezien het verslag van de Werkgroep van deskundigen inzake flexizekerheid van juni 2007, getiteld "Flexicurity Pathways: turning hurdles into stepping stones" (Flexizekerheid: van horde tot opstapje),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap(20),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0446/2007),
A. overwegende dat de EU niet alleen een economische organisatie is maar ook een gemeenschap van gedeelde waarden, en dat een hervorming van het arbeidsrecht en de arbeidsmarkt deze waarden dan ook zou moeten weerspiegelen; overwegende dat de basisprincipes van het arbeidsrecht die in Europa zijn ontwikkeld geldig blijven; overwegende dat flexizekerheid idealiter de uitkomst dient te zijn van overleg tussen alle sociale partners en een afspiegeling dient te zijn van een evenwicht tussen de belangen van werkgevers en werknemers enerzijds en tussen flexibiliteit en zekerheid anderzijds; overwegende dat het arbeidsrecht wettelijke zekerheid en bescherming biedt voor werknemers en werkgevers door middel van wetgeving of collectieve overeenkomsten, of een combinatie daarvan, en overwegende dat dit het machtsevenwicht reguleert tussen werknemer en werkgever, en dat het welslagen van wijzigingen in het arbeidsrecht groter zal zijn als werknemers meer zekerheid ervaren; overwegende dat de mate van zekerheid van werknemers en (met name kleine en middelgrote) ondernemingen (KMO's) moet worden opgevoerd; overwegende dat deze zekerheid ook afhangt van het gemak waarmee een nieuwe baan te vinden is ; overwegende dat bedrijven zich ten gevolge van de wereldwijde mededinging en de zich snel ontwikkelende technologie nog sneller moeten aanpassen,
B. overwegende dat flexizekerheid derhalve moet worden beschouwd als een belangrijk onderdeel van het Europees sociaal model, dat bevorderlijk is voor bedrijven en arbeidskrachten die in staat zijn te concurreren en zich aan te passen; overwegende dat de term 'flexizekerheid' tot grote ongerustheid onder sommige Europese werknemers leidt, die voor lossere dienstverbanden vrezen, en overwegende dat deze term en de daarmee verbonden beginselen derhalve zo zorgvuldig mogelijk dienen te worden gedefinieerd,
C. overwegende dat 16% van de Europese burgers het risico loopt onder de armoedegrens te komen en 10% van hen in werkloze gezinnen leeft, en dat het derhalve van essentieel belang is dat een eventuele hervorming op basis van flexizekerheid wordt gefundeerd op een gedetailleerde effectbeoordeling met betrekking tot kwetsbare groepen en dat een dergelijke hervorming gericht moet zijn op de bevordering van sociale integratie en er niet toe mag leiden dat nieuwe groepen aan risico's worden blootgesteld,
D. overwegende dat de werkloosheid in de Europese Unie niet rechtstreeks verband zou kunnen houden met de arbeidswetgeving maar veeleer met beperkte schepping van duurzame werkgelegenheid, die onder andere afhankelijk is van dynamische, innovatieve en concurrerende ondernemingen en investeringen in onderzoek en ontwikkeling en permanente educatie, die tevens tot een dynamische arbeidsmarkt kunnen bijdragen,
E. overwegende dat een geavanceerde, innovatieve, op kennis gebaseerde economie moet streven naar een sterke concurrentiepositie in de marktsegmenten met de grootste toegevoegde waarde, en dat voor de verwezenlijking hiervan langetermijnbanen en hooggeschoolde en zeer gemotiveerde arbeidskrachten nodig zijn,
F. overwegende dat een van de doelen van flexizekerheid is het aantal beschikbare banen op de arbeidsmarkt te verhogen en tegelijk mensen en bedrijven in staat te stellen om te gaan met veranderingen en de mobiliteit van de Europese arbeidsmarkt te vergroten en moet worden gecombineerd met een beleid gericht op het scheppen van stabiele en duurzame werkgelegenheid en inkomens,
G. overwegende dat mobiele werknemers nog steeds het risico lopen hun sociale bescherming te verliezen,
H. overwegende dat de EU en de lidstaten, om oneerlijke concurrentie op de interne markt te voorkomen, erop moeten toezien dat met betrekking tot arbeidsnormen een gemeenschappelijk niveau in acht wordt genomen in hun respectieve arbeidsrecht, en er tegelijkertijd voor moeten zorgen dat dit hen er niet van weerhoudt desgewenst hogere normen in te voeren,
I. overwegende dat flexizekerheid een evenwicht impliceert tussen rechten en verantwoordelijkheden voor werkgevers, werknemers, werkzoekenden en overheidsinstanties, en een klimaat van vertrouwen en een transparante dialoog tussen de overheid ,sociale partners en andere belanghebbenden vereist, waarin alle partijen bereid zijn verantwoordelijkheid te dragen voor veranderingen, en evenwichtige maatregelenpakketten ontwerpen, teneinde ertoe bij te dragen meer en betere banen voor allen te scheppen, gelijkheid tussen de seksen te waarborgen en discriminerende praktijken ten aanzien van kwetsbare werknemersgroepen zoals migranten, jongeren, oudere werknemers en gehandicapten te bestrijden,
J. J overwegende dat het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen weliswaar in de mededeling van de Commissie inzake flexizekerheid vermeld wordt, maar de formulering zwak is aangezien daarin geen bezwaar wordt gemaakt tegen de fundamentele ongelijkheid tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt en de participatie daaraan, en voor wat betreft de gelijke verdeling van onbetaald werk,
K. overwegende dat de hoge werkloosheid en de segmentatie van de arbeidsmarkt moet worden opgelost door een eind te maken aan de ernstige benadeling van sommige groepen onvoldoende gedekte werknemers, door het scheppen van banen te bevorderen en door alle werknemers bepaalde kernrechten te geven en toegang te verlenen tot permanente educatie,
L. overwegende dat deeltijdwerk, lage lonen en arbeidscontracten van bepaalde duur – de grootste risicofactoren voor armoede onder werkenden – vooral kenmerkend zijn voor de arbeidssituatie van vrouwen,
M. overwegende dat de mededeling van de Commissie inzake flexizekerheid ertoe moet dienen een evenwichtiger debat over flexizekerheid op gang te brengen; overwegende dat OESO- en ILO-onderzoeken een beleidsstrategie steunen waarvan een hoge mate van sociale zekerheid deel uitmaakt die positieve gevolgen heeft voor de vervangingspercentages en productiviteit en [dat] het concept van "goed werk" van de Europese Unie inhoudt: rechten van werknemers en participatierechten, eerlijke lonen, veiligheid en bescherming van de gezondheid op de werkplek en een familievriendelijke organisatie van het werk; overwegende dat deze rechten onmisbaar zijn om ervoor te zorgen dat de Europese Unie door haar burgers wordt aanvaard,
N. overwegende dat het Europees Sociaal Fonds (ESF) een doorslaggevende rol dient te spelen bij de bevordering van de sociale dialoog en een actief arbeidsmarktbeleid, teneinde een sterk Europees sociaal model met meer en betere banen te garanderen,
O. overwegende dat de OESO onlangs heeft verklaard dat de arbeidsbeschermingswetgeving geen significant effect op de totale werkgelegenheid heeft en dat hoge vervangingsratio's van werkloosheidsuitkeringen een positief effect op de productiviteit hebben; voorts overwegende dat de ILO heeft aangetoond dat er een positief verband bestaat tussen vaste aanstellingen en productiviteit,
1. is van mening dat de grondgedachte achter een integrale benadering van flexizekerheid erin bestaat dat het zaak is de doelstellingen van de hernieuwde Lissabon-strategie, met name meer en betere banen, te halen en tegelijkertijd de Europese sociale modellen te moderniseren, hetgeen beleid vergt dat gericht is op zowel flexibiliteit van de arbeidsmarkten, de werkorganisatie en de arbeidsverhoudingen, als zekerheid: werkzekerheid en sociale zekerheid;
2. onderkent dat Europa, om succesvol te zijn in de 21ste eeuw, goed opgeleide werknemers en bedrijven nodig heeft die prompt gebruik weten te maken van nieuwe kansen die zich in een snel veranderende wereld voordoen teneinde de productiviteit te verhogen en innovatie te stimuleren;
3. onderschrijft nadrukkelijk de conclusie dat flexibiliteit zowel het belang van de werknemer als het belang van de werkgever kan dienen en dat dit kan worden bereikt door bevordering van aanpasbare en betrouwbare contractuele regelingen;
4. benadrukt echter dat flexizekerheid een beleidsstrategie kan zijn voor de hervorming van de arbeidsmarkt en als zodanig omvattend moet zijn en rekening moet houden met alle bestaande facetten van het werkgelegenheids- en sociaal beleid, zowel op nationaal als op EU-niveau;
5. is van oordeel dat, in het licht van de wijzigingen van de nationale socialezekerheidsstelsels en het arbeidsrecht, de Commissie een te eenzijdige uitleg geeft aan de opties van flexizekerheid, omdat hierbij niet is gelet op de kosten van de maatregelen; dringt er daarom bij de Commissie op aan voor deze opties een kosten-batenanalyse uit te voeren; wijst er nogmaals opdat het concept van flexizekerheid alleen op lange termijn kan worden verwezenlijkt;
6. benadrukt dat de Europese strategie inzake flexizekerheid nadere aandacht moet besteden aan de eisen van de moderne economie, en de vraag welke typen arbeidskrachten de Europese bedrijven nodig hebben om succesvol te kunnen opereren, en wat de belangrijkste obstakels zijn; wijst erop dat in de Europese en nationale strategieën rekening moet worden gehouden met de specifieke aard van eenmansbedrijven, zeer kleine ondernemingen en kleine ondernemingen die goederen produceren en diensten verlenen; betreurt dat flexizekerheid in de mededeling van de Commissie uitsluitend wordt gezien in verband met arbeidsbetrekkingen; dringt er daarom op aan dat in het overheidsbeleid in verband met flexizekerheid adequate voorwaarden worden geschapen voor de oprichting van dit soort onderneming;
7. constateert met grote bezorgdheid dat de Commissie in haar mededeling inzake flexizekerheid weliswaar naar de bevordering van gelijkheid tussen de seksen verwijst, maar volledig voorbijgaat aan de verplichtingen en verantwoordelijkheden zoals die zijn beschreven in de mededeling van de Commissie getiteld "Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen"; staat kritisch tegenover het feit dat de bestaande wetgeving van de Europese Unie ter bevordering van de gelijkstelling van man en vrouw haar doel tot dusver niet heeft bereikt en dat de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen en het gebrek aan voorzieningen ten bate van de combinatie van werk en gezinsleven en aan openbare voorzieningen voor kinderopvang de belangrijkste problemen blijven voor Europese werknemers;
8. wijst erop dat de implementatie van gemeenschappelijke beginselen van flexizekerheid gebaseerd moeten zijn op gendermainstreaming en op het volgende:
–
de oververtegenwoordiging van de vrouwen in atypische werkverbanden (atypische arbeidsovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur, part-time-overeenkomsten) en de noodzaak van een arbeidsbeleid met gendermainstreaming,
–
veelvuldig wisselen van vrouwen tussen beroepsarbeid en zorg en de noodzaak van adequate bescherming en sociale voorzieningen tijdens ovegangsfasen (zorg, gezinstaken, onderwijs, (her)scholing),
–
de specifieke situatie van alleenstaande ouders, in verreweg de meeste gevallen alleenstaande moeders,
–
de noodzaak van onderhandelingen over en een flexibele organisatie van het werk en van de werktijden, om een betere afstemming van het beroeps-, gezins-, en privéleven mogelijk te maken,
–
de noodzaak van flexibiliteit bij opleiding, herscholing en alle instrumenten voor herintreding op de arbeidsmarkt, ook in de overgangsfasen, om een betere afstemming van het beroeps-, gezins- en privéleven mogelijk te maken,
–
het Europees pact voor gendergelijkheid, de Routekaart voor gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en de mededeling van de Commissie getiteld "De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging" (COM(2006)0571);
9. meent dat strategieën inzake flexizekerheid de aanwerving van personeel moet vergemakkelijk en snelle reactie mogelijk moet maken op veranderende economische omstandigheden, flexizekerheidsstrategieën moeten deze problemen aanpakken op basis van doorzichtig overleg met de sociale partners en belanghebbenden overeenkomstig de nationale aanpak en gebruiken en op basis van een effectbeoordeling, in het kader waarvan flexibiliteit en zekerheid elkaar onderling dienen te versterken;
10. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen over een beperkt aantal samengestelde kwaliteitsindicatoren voor de kwaliteit van de arbeid ter aanvulling van de indicatoren waartoe reeds is besloten in het kader van de hervorming van de werkgelegenheidsrichtsnoeren (Laken, 2001); is van mening dat de Commissie eveneens gebruik moet maken van indicatoren voor investeringen in vaardigheden van het personeel, de mate van onzekerheid van banen en overeenkomsten en voor de overgang van niet-standaard naar vaste overeenkomsten ten einde de doelmatigheid van het werkgelegenheidsbeleid in het oog te houden;
11. is gekant tegen een nieuwe indicator inzake de 'striktheid van de arbeidsbeschermingswetgeving' zoals voorgesteld door de Commissie;
12. meent echter dat een van de problemen in de Europese Unie betrekking heeft op het aanbod van gekwalificeerde werknemers die zich kunnen aanpassen in concurrentiekrachtige en innovatieve bedrijven; benadrukt dat de prioriteit gelegd moet worden bij het creëren van een flexibele arbeidsmarkt door verhoging van het opleidingsniveau en uitbreiding van opleidings- en herscholingsprogramma's, door verwijdering van de barrières voor de integratie van vrouwen, migranten, oudere en jongere werknemers en andere gediscrimineerde achtergestelde groepen op de arbeidsmarkt, door verwijdering van de obstakels voor beroeps- en geografische mobiliteit, en door een actief arbeidsmarktbeleid dat de overgang van een bepaalde baan naar een nieuwe baan steunt; wijst op de doorslaggevende rol van gekwalificeerde werknemers die zich kunnen aanpassen en nieuwe technologieën in onderwijs en opleiding en herinnert aan de nieuwe vormen van flexibiliteit die geboden worden door de overeenkomst tussen sociale partners over telewerk, deeltijdwerk, en werk voor een bepaalde termijn; is het niet eens met het onderscheid dat de Commissie maakt tussen insiders en outsiders;
13. stelt derhalve voor dat de Raad tegen eind 2007 de mogelijkheid onderzoekt om de overgangsregeling die het vrij verkeer van werknemers uit acht nieuwe lidstaten belemmert vervroegd op te heffen op 1 januari 2009; benadrukt dat het wegruimen van hinderpalen voor de mobiliteit aan het einde van 2008 een duidelijk politiek signaal zou zijn ter bevestiging van de wil van de Europese Unie om er alles aan te doen om de beroeps- en geografische mobiliteit van werknemers te verbeteren;
14. herinnert eraan dat het vrije verkeer van werknemers een van de hoekstenen van de Europese Unie is die de verplichting met zich brengt om een oplossing te vinden voor veel vraagstukken met betrekking tot de verenigbaarheid en de coördinatie van de sociale stelsels van de lidstaten, zodat deze vrijheid ook volledig wordt verwerkelijkt op zo goed mogelijke voorwaarden voor de werknemers, ten gunste van het Europese concurrentievermogen en zonder de verworvenheden van en het evenwicht in de nationale sociale stelsels in gevaar te brengen;
15. benadrukt dat de lidstaten in een geglobaliseerde wereld meer inspanningen moeten doen om alle individuen in grensregio's gelijk te behandelen en dat beste praktijken ontstaan dankzij eerlijke in wederzijds overleg gesloten bilaterale overeenkomsten;
16. wijst erop dat flexizekerheid gendergelijkheid moet ondersteunen en implementeren door gelijke toegang tot kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid voor vrouwen en mannen te bevorderen en door mogelijkheden te bieden om de eisen van arbeidsleven en privé-leven met elkaar te verzoenen, in het bijzonder gezien het feit dat ¾ van de nieuwe jobs die sedert 2000 gecreëerd werden in de EU, ingevuld wordt door vrouwen, veelal met flexibele en minder zekere arbeidsovereenkomsten;
17. stelt derhalve voor dat de Europese Raad in december 2007 een evenwichtiger pakket gezamenlijke beginselen inzake flexizekerheid vaststelt, gebaseerd op het scheppen van goede werkgelegenheid en versterking van de waarden van het Europese Sociale model; is van mening dat deze beginselen het volgende moeten inhouden:
–
bevordering van stabiele dienstverbanden en duurzame gewoonten op de arbeidsmarkt,
–
maatregelen met het oog op aanpasbare en betrouwbare contractuele regelingen en tegen misbruik van werknemers met name in sommige niet-standaard overeenkomsten,
–
afbouw de versplintering van de arbeidsmarkt voor bevordering van vast werk en verbetering van vaste banen; alle werkenden moeten - ongeacht wat de status van hun baan is - toegang hebben tot kernrechten,
–
combinatie van werk en familie of persoonlijk leven, en bevordering van het concept 'behoorlijk werk",
–
samenwerking tussen (plaatselijke, regionale en nationale) overheid, sociale partners en maatschappelijke organisaties bij de aanpak van veranderingen,
–
gelijkheid van mannen en vrouwen en bevordering van gelijke kansen voor iedereen,
–
uitstippelen en tenuitvoerlegging van nationale trajecten in nauw overleg met de sociale partners in aansluiting op nationale gebruiken en praktijken,
–
consolidatie van het aanpassingsvermogen van bedrijven en werknemers door uitbreiding van hun overgangszekerheid door een betere inzet van een actief arbeidsmarktbeleid,
–
de behoefte aan gekwalificeerde arbeidskrachten die zich kunnen aanpassen, en met het oog daarop combinatie van een actief arbeidsmarktbeleid en investering in levenslang leren ter vergroting van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt,
–
een macro-economisch kader voor evenwichtige en duurzame groei en betere banen;
18. wijst erop dat de Europese Unie binnen de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bepaalde bevoegdheden heeft op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid, en herinnert de Commissie en de lidstaten aan hun verantwoordelijkheid voor de waarborging van rechten op EU-niveau; wijst erop dat de Europese wetgeving de nationale arbeidsmarktregelgeving aanvult en een belangrijke rol speelt waar het erom gaat de rechten van werknemers veilig te stellen;
19. beklemtoont het belang van het subsidiariteitsbeginsel; wijst erop dat de lidstaten een zekere zeggenschapsmarge nodig hebben om de behoefte aan bescherming in evenwicht te brengen met de behoefte aan flexibiliteit overeenkosmtig de omstandigheden en tradities van hun nationale arbeidsmarkt;
20. verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de wettelijke situatie van zelfstandigen, kleine ondernemingen en KMO's, die wordt gekenmerkt door een hoge mate van economische afhankelijkheid van hun klanten, en samen over de meest geschikte wetsinstrumenten na te denken, teneinde voor hen het niveau van sociale bescherming te verhogen;
21. wijst erop dat de specifieke uitdagingen voor het midden- en kleinbedrijf en degenen die daarin werkzaam zijn, in dit verband in de overwegingen betrokken moeten worden;
22. betreurt dat de Raad geen vooruitgang boekt met belangrijke vraagstukken die ertoe zouden bijdragen dat flexizekerheid werd bevorderd als positief idee;
23. dringt tevens aan op hernieuwde bestrijding van illegaal werk en de zwarte economie, die - in verschillende mate per lidstaat - schadelijk is voor de economie, de werknemer onbeschermd laat, nadelig is voor de consument, de belastinginkomsten ondergraaft en oneerlijke concurrentie tussen bedrijven in de hand werkt; verzoekt de Commissie illegaal werk te bestrijden door doelmatiger coördinatie van en administratieve samenwerking tussen nationale arbeidsinspecties en/of sociale partners; dringt aan op een intensieve nationale coördinatie tussen de betrokken overheids- en particuliere organisaties, en verzoekt de lidstaten om vernieuwende methodes te gebruiken gebaseerd op indicatoren en referentiepunten die zijn gericht op de verschillende zakelijke sectoren teneinde fiscale erosie te bestrijden; verzoekt de Commissie de uitwisseling van beste praktijken en de samenwerking tussen de lidstaten ter bestrijding van illegaal werk te ondersteunen;
24. is ervan overtuigd dat een klimaat van vertrouwen en dialoog het beste kan worden geschapen door de sociale partners en andere belanghebbenden te betrekken bij de aanpassing van nationale beleidsmaatregelen en door collectieve afspraken te bevorderen, als onderdeel van een participerend werkgelegenheidssysteem met een hoge graad van vertrouwen waardoor evenwichtige verhoudingen worden gewaarborgd; benadrukt dat de leemtes in de collectieve onderhandelingen moeten worden aangepakt en dat het noodzakelijk is het recht op vereniging en vertegenwoordiging van beide zijden van het bedrijfsleven te waarborgen; pleit voor de uitbreiding van collectieve onderhandelingen en sociaal overleg overeenkomstig nationale gebruiken en praktijken - waaronder het grensoverschrijdend overleg en het sectoraal overleg - zodat dit ook betrekking heeft op opleiding, arbeidsorganisatie en onderwerpen die verband houden met een proactief beleid ten aanzien van veranderingen, sanering en verhuizing van bedrijven;
25. herinnert eraan dat er geen algemeen geldige standaardbenadering voor flexizekerheid bestaat en dat elke lidstaat de onderdelen van zijn eigen flexizekerheidsstrategie binnen het kader van de gezamenlijke beginselen dient samen te stellen op basis van de eigen situatie en de nationale tradities;
26. benadrukt dat alle flexizekerheidsmodellen gebaseerd moeten zijn op gemeenschappelijke principes die het fundament zijn van het Europees Sociaal model; meent dat flexibiliteits- en zekerheidseisen elkaar versterken en dat flexizekerheid bedrijven en werknemers in staat stelt zich naar behoren aan te passen aan de nieuwe internationale situatie die gekenmerkt wordt door sterke concurrentie door opkomende economieën, en daarbij te blijven voorzien in een hoog niveau van sociale bescherming, sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen, bescherming van de gezondheid en veiligheid, een actief arbeidsmarktbeleid en mogelijkheden voor opleiding en permanente educatie alsmede een modern en transparant arbeidsrecht; wijst bovendien op het belang van regelmatige en effectieve collectieve onderhandelingen met sterke en representatieve sociale partners, en op de noodzaak van brede welzijnsvoorzieningen en universele toegang tot diensten van goed kwaliteit, zoals kinderopvang en zorg voor andere afhankelijke familieleden; benadrukt voorts dat waarborging van dit niveau van sociale zekerheid mobiliteit en structurele veranderingen kan steunen door de bereidheid om risico's te nemen te vergroten; benadrukt dat goed opgezette stelsels voor arbeidsbescherming ondernemingen stimulansen bieden om in de vaardigheden van werknemers te investeren en naar innovatieve en productieve methoden voor herstructureringen te zoeken, waardoor de interne flexibiliteit en het aanpassingsvermogen van ondernemingen worden verhoogd;
27. verzoekt de Commissie de ontwikkeling van de vier beleidsonderdelen te bevorderen die zij in haar mededeling inzake flexizekerheid heeft omlijnd: flexibele en betrouwbare contractuele regelingen; algemene strategieën voor levenslang leren; werkelijk actief arbeidsmarktbeleid en moderne stelsels van sociale zekerheid, en roept de Commissie voorts op flexizekerheid te bezien in de bredere context van het Europees Sociaal model;
28. benadrukt dat de opheffing van de segmentatie van de arbeidsmarkt impliceert dat alle werknemers kernrechten worden geboden, ongeacht hun specifieke arbeidsstatus, die onder meer inhouden: gelijke behandeling, bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers, alsmede bepalingen inzake de werk-/rusttijd, vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging, bescherming tegen oneerlijk ontslag, het recht op collectieve arbeidsovereenkomsten en collectieve actie, en benadrukt het belang van toegang tot opleiding, alsook bescherming van verworven rechten in periodes van onderwijs en opleiding, betere zorgmogelijkheden, behoud van wezenlijke sociale rechten zoals pensioenrechten, het recht op opleiding en op werkloosheidsuitkeringen tijdens veranderingen in de beroepssituatie, van de ene arbeidsovereenkomst naar de volgende en in de overgang van afhankelijk naar zelfstandig werk, enz.; wijst erop dat kernrechten en het arbeidsrecht eerlijke levens- en arbeidsomstandigheden, adequate beloning en sociale bescherming bieden die minimumvoorwaarden voor een waardig leven waarborgen;
29. benadrukt dat er beleidsmaatregelen nodig zijn om de uitbuiting van werknemers door herhaalde opeenstapeling van niet-standaardcontracten te voorkomen wanneer deze niet dezelfde rechten inhouden als vaste contracten; pleit ervoor dat ieder werkgelegenheidsbeleid van de Gemeenschap ook in de toekomst blijft vasthouden aan het traditionele model van arbeidscontracten voor onbepaalde duur, dat het fundament vormt van de socialezekerheidsstelsels in de lidstaten;
30. benadrukt dat er preventieve en begeleidende beleidsmaatregelen moeten worden genomen tegen een herhaalde opeenstapeling van atypische contracten;
31. dringt aan op het opzetten van omvattende systemen voor permanente educatie, die ook gelden voor werknemers met niet-standaardcontracten; verzoekt de lidstaten hun beleid te concentreren op zwakke plekken in hun nationaal systeem en aangepaste investeringen te doen in onderwijs en opleiding, en ervoor te zorgen dat de overheidsinstanties en het bedrijfsleven beter gaan presteren; roept de lidstaten op het recht op onderwijs en de toegang tot onderwijs voor allen te waarborgen;
32. verzoekt om de versterking van vormen van overleg tussen werkgevers en werknemers op communautair en nationaal niveau, daar zij een sleutel vormen voor de totstandbrenging en tenuitvoerlegging van een evenwichtig flexizekerheidsbeleid dat ondernemingen de juiste mate van flexibiliteit aan de hand doet, maar tevens oneerlijke concurrentie ten koste van de arbeidsvoorwaarden uitsluit;
33. erkent uitdrukkelijk dat de Europese bedrijven reeds uit eigen beweging sociale verwezenlijkingen hebben gerealiseerd en spoort ze aan nog meer te doen; steunt het weldoordachte initiatief van de Commissie om maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven op vrijwillige basis te laten gebeuren, onder andere om een toename van de bureaucratie te vermijden;
34. onderstreept dat ondernemingen op veranderingen en hun behoefte aan personeel moeten anticiperen teneinde interne op- en bijscholingsprogramma's voor hun werknemers te kunnen plannen;
35. herinnert eraan dat onderaannemers, veelzijdig opgeleide werknemers, nieuwe werknemers en tijdelijke arbeidskrachten in flexibele arbeidsverhoudingen met een hogere risicowaarschijnlijkheid werken, wat moge blijken uit het grote aantal arbeidsongevallen onder deze groepen;
36. is van mening dat levenslang leren een gebrek aan mogelijkheden bij werknemers moet aanpakken en reeds vroeg in het onderwijssysteem van start moet gaan; meent dat al in een vroeg onderwijsstadium ongeletterdheid en ongecijferdheid moeten worden bestreden en het kwalificatieniveau van alle schoolverlaters moet worden verbeterd;
37. dringt er bij de sociale partners en de overheidsinstanties in de lidstaten op aan investeringen in permanente educatie te bevorderen; verzoekt tevens de lidstaten bedrijven te stimuleren hun investeringen in permanente educatie te verhogen;
38. onderstreept het belang van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) voor de oprichting van nieuwe en betere bedrijven die een Europa van kennis zullen bevorderen;
39. erkent de efficiency van innovatieve vormen van arbeidsorganisatie, zoals lerende organisaties, combinaties van vaardigheden en jobrotatie via opleiding die wordt aangeboden door de werkgevers, initiatieven voor sectorale fondsen, regionale ontwikkelingssteun en actief arbeidsmarktbeleid, die een integratieve arbeidsmarkt kunnen bevorderen;
40. is overtuigd van het belang van de bevordering van stabiele arbeidsbetrekkingen door de werkorganisatie en de kwaliteit van de betrekkingen op het werk te verbeteren op basis van vertrouwen en dialoog; is er voorts van overtuigd dat het arbeidsrecht, moderne vormen van permanente educatie, duurzame socialezekerheidsstelsels alsmede een doeltreffend en efficiënt werkgelegenheidsbeleid tot een hoog niveau van vertrouwen kunnen bijdragen;
41. wijst op het belang van een effectief, actief arbeidsmarktbeleid, waaronder advies en ondersteuning, herscholing en steun bij mobiliteit, ten einde de overgangsperiodes tussen baan en uitkering te bekorten, dat mensen er actief toe aanzet naar een nieuwe baan te zoeken en ook de bereidheid tot verandering stimuleert door compensatie van inkomensverlies en verschaffing van opleidingsmogelijkheden;
42. wijst erop dat mobiliteit vergemakkelijkt dient te worden door de ontwikkeling van trajecten voor opwaartse mobiliteit, zodat het werknemers makkelijk wordt gemaakt door te stromen naar hooggekwalificeerde banen met meer zekerheid en stabiliteit, en door de bevordering van de erkenning van vaardigheden en kwalificaties die verworven zijn in periodes van formeel georganiseerde opleiding en van niet-formeel en informeel geleerde vaardigheden, zoals omschreven in het reeds aangehaalde werkdocument van de Commissie over de vooruitgang inzake de doelstellingen van Lissabon op het gebied van onderwijs en opleiding;
43. herinnert aan het recht op toegang tot een leven lang leren en de erkenning en overdraagbaarheid van formele, niet-formele en informele onderwijsresultaten en bekwaamheden, wat cruciale factoren zijn die mensen de mogelijkheid bieden van baan te veranderen of over te gaan van werkloosheid of inactiviteit naar werk, aangezien deze elementen hun kansen om werk te vinden verhogen;
44. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om gelijke toegang tot goede banen voor vrouwen en mannen te bevorderen, in overeenstemming met het Europees Pact voor gendergelijkheid en de mededeling over de demografische toekomst van Europa; verzoekt de lidstaten het huidige verschil in beloning van mannen en vrouwen ongedaan te maken;
45. merkt op dat vrouwen en mannen niet hetzelfde startpunt hebben op de arbeidsmarkt, vooral in termen van machtsbalans of de verdeling van onbetaald werk;
46. benadrukt dat het van belang is om rekening te houden met alle aspecten van flexibiliteit, met inbegrip van de flexibiliteit van de werkorganisatie en werktijden, met name door het gebruik van nieuwe technologieën; onderstreept dat de sociale partners beter moeten onderhandelen over werktijdregelingen zodat die voldoende flexibel zijn om aan de behoeften van de werkgevers en de werknemers te voldoen en mensen in staat stellen werk, gezins- en privéleven evenwichtig te combineren;
47. verzoekt de lidstaten en de sociale partners hun beleidsmaatregelen ter bevordering van vervroegde pensionering in te perken en regelingen in te voeren ter ondersteuning van een flexibele pensionering van oudere werknemers via deeltijdbanen, duobanen en soortgelijke regelingen die het actief ouder worden bevorderen en de integratie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt kunnen vergroten;
48. wijst de lidstaten erop dat er, om flexizekerheid te vertalen in een grotere totale werkgelegenheid, een ondersteunende macro-economische omgeving nodig is en de strategie voor flexizekerheid een betere coördinatie van macro-economisch beleid en overheidsuitgaven ter ondersteuning van slimme groei moet inhouden, met een verschuiving van de uitgaven naar de doelstellingen van de Lissabon-strategie;
49. herinnert de Commissie eraan dat zij het Parlement de nodige tijd, en in elk geval ten minste vijf maanden moet geven, om zijn adviserende rol te vervullen;
50. meent dat de gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid door de Gemeenschapsinstellingen en de lidstaten als horizontale kwestie dienen te worden opgepakt in het kader van de Lissabon-strategie; dringt aan op herziening van de werkgelegenheidsrichtsnoeren waarbij rekening wordt gehouden met aspecten van flexizekerheid; en eveneens op opneming van een eigen hoofdstuk over kwaliteit en kracht van het sociaal overleg in het jaarlijkse gezamenlijke werkgelegenheidsverslag; verzoekt de Commissie en de lidstaten het Parlement en de nationale parlementen, alsook de sociale partners, in overeenstemming met nationale gewoonten en praktijken meer te betrekken bij de uitvoering en begeleiding van de open coördinatiemethode, alsook de Europese werkgelegenheidsstrategie en de werkgelegenheidsrichtsnoeren, met het oog om een optimale doelmatigheid van deze beleidsinstrumenten; stelt vast dat de maatregelen die onder de werkgelegenheidsrichtsnoeren vallen, o.m. flexizekerheid, in aanmerking komen voor steun uit het ESF, met name indien zij betrekking hebben op opleiding en een actieve benadering van de arbeidsmarkt, en verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de ESF-programma's bijdragen tot tenuitvoerlegging van de Europese Werkgelegenheidsstrategie en flexizekerheidsstrategieën;
51. verzoekt de Europese Raad en de Commissie om een ambitieuze agenda voor hervorming op te stellen zowel op het niveau van de Europese Unie als op dat van de lidstaten; verzoekt voorts de instellingen samen met het Parlement een visie over de toekomst van een sociaal Europa te ontwerpen; benadrukt aldus dat, met het oog op de vergroting van de groei, de werkgelegenheid en de kwaliteit van werk, de in de Europese traditie verankerde sociale rechten en bescherming moeten worden verzekerd; benadrukt dat het Europese sociale model, samen met ambitieuze nationale hervormingen ter verhoging van de werkgelegenheid zo werkelijk toegevoegde waarde zal bieden aan werknemers en burgers, waarbij gebruik gemaakt wordt van alle beschikbare middelen; meent dat alleen een interne markt waarin economische vrijheid in balans is met sociale rechten de steun van zijn burgers kan verkrijgen;
52. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Comité voor sociale bescherming, het Europees werkgelegenheidscomité, en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.