Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2676(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

B6-0518/2007

Debatten :

PV 13/12/2007 - 3

Stemmingen :

PV 13/12/2007 - 6.7

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0621

Aangenomen teksten
PDF 136kWORD 55k
Donderdag 13 december 2007 - Straatsburg
Tiende verjaardag van het Verdrag voor de ban van antipersoonsmijnen (Verdrag van Ottawa)
P6_TA(2007)0621B6-0518/2007

Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2007 over de tiende verjaardag van het Verdrag van Ottawa van 1997 inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over landmijnen, met name zijn resolutie van 7 juli 2005 "over een wereld vrij van mijnen"(1),

–   onder verwijzing naar het Verdrag van Ottawa van 1997 inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens,

–   gelet op het in december 2004 goedgekeurde Actieplan van Nairobi,

–   onder verwijzing naar de 8ste bijeenkomst van staten die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa, die in november 2007 plaatsvond in Jordanië, en de 9de bijeenkomst van de verdragsluitende staten in 2008 en de tweede Review Conference in 2009,

–   gezien de internationale campagne voor een verbod van landmijnen (ICBL), die actief is in meer dan 70 landen in alle delen van de wereld,

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1724/2001 van het Europees Parlement en de Raad(2) en Verordening (EG) nr. 1725/2001 van de Raad(3),

–   gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat er sinds november 2007 156 staten zijn die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa,

B.   overwegende dat een aantal nationale parlementen en het Europees Parlement initiatieven hebben genomen voor verdere acties gericht op het terugdringen en verbieden van landmijnen,

C.   overwegende dat nog slechts enkele landen antipersoonsmijnen (APM's) produceren en dat de handel in APM's nagenoeg stil is komen te liggen, en dat er sinds 1999 ongeveer 41,8 miljoen APM's zijn vernietigd door de staten die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa,

D.   overwegende dat tussen 1999 en 2004 4 miljoen APM's en 1 miljoen antivoertuigmijnen (AVM's) zijn geruimd en meer dan 2 000 km² terrein (een gebied zo groot als Luxemburg) vrijgemaakt is van APM's,

E.   overwegende dat echter er naar schatting in de hele wereld meer dan 200 000 km² terrein is waar mijnen en niet-ontplofte munitie liggen (een gebied zo groot als Senegal);

F.   overwegende dat dit betekent dat er in meer dan 90 landen nog mijnen en onontplofte munitie liggen;

G.   overwegende dat het aantal gemelde slachtoffers is gedaald van 11 700 (2002) naar 5 751 (2006);

H.   overwegende dat niettemin het aantal niet gemelde slachtoffers van landmijnen en onontplofte munitie naar schatting nog steeds tussen de 15 000 en 20 000 per jaar bedraagt,

I.   overwegende dat er voor het eerst meer mijnen worden vernietigd en geruimd dan er worden gelegd;

J.   overwegende dat de inzet door regeringslegers van antipersoonsmijnen verder is afgenomen, en dat alleen nog Myanmar/Birma en Rusland nieuwe mijnen blijven leggen, en overwegende dat gewapende, niet aan een staat gelieerde groeperingen minder antipersoonsmijnen of geïmproviseerde explosieven zijn gaan gebruiken, hoewel er in tenminste acht landen nog wel gebruik van wordt gemaakt,

K.   overwegende dat naar de stand van december 2007 35 gewapende, niet in staatsverband opererende actoren zich hebben verbonden tot een totaal verbod op gebruik van antipersoonsmijnen via de Toezegging ingevolge de Oproep van Genève tot ondersteuning van een totaalverbod van antipersoonsmijnen en tot samenwerking bij acties tegen mijnen,

L.   overwegende dat naar schatting 78 landen nog steeds zo'n 250 miljoen AMP's in voorraad hebben en dat 13 landen die geen partij zijn bij het Verdrag van Ottawa nog steeds APM's vervaardigen of zich het recht voorbehouden deze te vervaardigen ,

M.   overwegende dat voorraden van APM's zo spoedig mogelijk dienen te worden vernietigd, uiterlijk vóór het verstrijken van de vierjarige termijn die in het Verdrag van Ottawa is vastgelegd,

N.   overwegende dat negen landen die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa hun voorraden nog moeten vernietigen, en wel binnen vier jaar na toetreding tot het verdrag,

O.   overwegende dat de staten die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa extra steun moet worden gegeven zodat een maximaal aantal verdragsluitende staten aangemoedigd worden te voldoen aan hun verplichting om alle mijnen te ruimen binnen 10 jaar na toetreding tot het Verdrag,

P.   overwegende dat de internationale gemeenschap sinds het begin van de jaren negentig meer dan 3,4 miljard USD heeft besteed aan mijnprogramma's (ruimen van mijnen en slachtofferhulp), en dat de Europese Unie bijna 335 miljoen EUR hieraan heeft uitgegeven,

Q.   overwegende dat niettemin de uitgaven voor dit soort programma's wereldwijd zijn gedaald tot 250 miljoen EUR in 2005, en dat het proces, ondanks een stijging tot 316 miljoen EUR in 2006, veel te langzaam gaat,

R.   overwegende dat de Europese Unie zich voor langere termijn heeft verbonden tot een leidende rol in het ondernemen en financieren van actie tegen landmijnen, met het oog op een universele werking en wereldwijde toepassing van het Verdrag,

S.   overwegende dat de Commissie in 2007 een bedrag van 33 miljoen EUR heeft uitgetrokken voor ontmijningsprogramma's in 10 landen (Wit-Rusland, Bosnië-Herzegovina, Cambodja, Cyprus, Ethiopië, Guinea-Bissau, Jordanië, Libanon, Senegal en Soedan),

T.   overwegende dat het Strategiedocument 2005-2007 de voordelen noemt van een specifieke APM-begrotingslijn (APL) teneinde de mogelijkheid te bieden om 'te reageren op dringende en onvoorziene behoeften' , om 'de efficiency en doeltreffendheid te versterken en te verbeteren van acties tegen mijnen binnen het kader van humanitaire en sociaal-economische ontwikkelingsprogramma's over langere termijn, in de gevallen waarin de 'CSP, NIP of overeenkomstige instrumenten juridisch niet voor APM-gerelateerde activiteiten mogen worden gebruikt of waarin sprake is van politieke gevoeligheden of belangen voor de EG', en om steun te bieden aan niet-governmentele organisaties,

U.   overwegende dat de APL-begrotingslijn van de Commissie niettemin eind 2006 met de komst van het stabiliteitsinstrument is opgeheven en dat de actiestrategie en -programmering van de EG tegen mijnen in 2007 aflopen, en dat de programmering nagenoeg uitsluitend zal worden gedaan door de EG-delegaties aan de hand van door de Commissie op te stellen richtsnoeren en door integratie van de actie tegen mijnen in de nationale en regionale strategiedocumenten; overwegende voorts dat het aan de door mijnen getroffen partners van de EG is om uit te maken welk belang zij willen toekennen aan ontmijningsactie als een van de punten op hun algemene lijst van bijstandsprioriteiten in het kader van hun verzoeken aan de Commissie om financiële bijstand,

V.   overwegende dat er ondanks de verklaringen van de Commissie dat zij vast van plan is het Verdrag van Ottawa verder te blijven steunen, terechte bezorgdheid leeft over de toekomstige bestedingen van de EU voor actie tegen mijnen,

W.   overwegende dat de slachtofferhulp en de sociaaleconomische herintegratie van slachtoffers van mijnen, als genoemd in artikel 6 van het Verdrag van Ottawa, moeten worden verbeterd; overwegende voorts dat er in de wereld naar schatting 450 000 tot 500 000 overlevende slachtoffers zijn en dat het aantal mensen die een ongeval met een mijn of blindganger hebben overleefd en op verpleging en revalidering zijn aangewezen, toeneemt; overwegende dat het bij drie kwart van de geregistreerde slachtoffers om burgers ging en bij 34% van de burgerslachtoffers om kinderen,

X.   overwegende dat het noodzakelijk is om de internationale humanitaire wetgeving te versterken voorzover het gaat om andere mijnen dan antipersoonsmijnen, via het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens (CCW) , waarbij erop moet worden gelet dat antivoertuigmijnen die van gevoelige ontstekers en antihanteerbaarheidsmechanismen zijn voorzien, die bij elke argeloze beweging afgaan, door het Verdrag van Ottawa al zijn verboden omdat zij een dodelijke bedreiging vormen voor kwetsbare gemeenschappen, humanitaire werkers en mijnopruimingspersoneel,

Y.   overwegende dat er niet veel tijd meer is voor 29 landen die gebonden zijn aan in het verdrag vastgelegde termijnen in 2009 en 2010 voor het ruimen van mijnen, en onderstrepend dat één EU-lidstaat nog niet eens begonnen is met zijn opruimoperaties, in weerwil van de verdragsverplichting om alle ruimoperaties voor 2009 af te ronden, en dat een andere lidstaat pas in oktober met zijn operaties is gestart,

Z.   met bezorgdheid vaststellende dat de financiering voor hulp aan overlevende slachtoffers slechts 1% omvat van de totale financiering van de actie tegen mijnen en dat de voortgang die wordt gemaakt met het tegemoetkomen en erkennen van de rechten van overlevenden als onvoldoende moet worden aangemerkt; overwegende dat in ten minste 13 landen dringend behoefte bestaat aan nieuwe of extra voorlichtingsprogramma's over de risico's van landmijnen,

1.   doet een beroep op alle landen het Verdrag van Ottawa te ondertekenen en te ratificeren zodat dit Verdrag universele werking krijgt en het gemeenschappelijke doel van een mijnvrije wereld kan worden gerealiseerd;

2.   onderstreept in het bijzonder hoe belangrijk het is dat de VS, Rusland, China, Israël, Pakistan en India tot het Verdrag van Ottawa toetreden;

3.   spoort de twee EU-lidstaten die nog niet tot het Verdrag zijn toegetreden of de ratificatieprocedure nog niet hebben afgerond aan dit te doen voor de volgende toetsingsconferentie van het Verdrag van Ottawa in 2009;

4.   roept alle gewapende niet in staatsverband opererende actoren op van hun respect voor de in het Verdrag van Ottawa neergelegde humanitaire norm blijk te geven door de vervaardiging en het gebruik van antipersoonsmijnen te staken en de toezegging ingevolge de "Oproep van Genève" te ondertekenen;

5.   vraagt de Raad, de lidstaten van de EU en de kandidaat-landen onverwijld te beginnen met de voorbereiding van de conferentie voor de toetsing van het Verdrag van Ottawa in 2009 en een voorstel uit te werken voor de "gemeenschappelijke actie" die in dit verband in het vooruitzicht is gesteld;

6.   vraagt alle verdragsluitende staten zich volledig en spoedig van al hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Ottawa te kwijten;

7.   moedigt vraagt alle lidstaten, kandidaat-lidstaten en partijen bij het Verdrag van Ottawa aan om goed te letten op de implicatie van het in ruime kring erkende standpunt van het Internationale Rode Kruis, namelijk dat elke mijn die kan afgaan door de aanwezigheid, nabijheid of aanraking van een persoon, een antipersoonsmijn is die onder het verbod valt van het Verdrag; merkt op dat dit specifiek inhoudt dat struikel- of trekdraden, hefboompjes, lagedrukontstekers, antihanteerbaarheidsmechanismen en andere zulke ontstekers voor de verdragsluitende staten verboden zijn;

8.   vraagt de lidstaten en de kandidaat-landen onverwijld maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat antivoertuigmijnen die kunnen afgaan door de aanwezigheid, nabijheid of aanraking van een persoon, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Ottawa worden vernietigd;

9.   spoort de Commissie aan om zich vastberaden en consistent te blijven inspannen om de door landmijnen getroffen gemeenschappen en personen financieel te steunen met behulp van alle beschikbare instrumenten, ook in de gebieden die onder controle of invloed staan van gewapende niet in staatsverband opererende actoren, en nodigt haar uit om vroeg in 2008 voor het Parlement haar actie op dit gebied te komen toelichten;

10.   dringt er bij de Commissie op aan opnieuw een specifieke APM-begrotingslijn op te nemen voor de financiering van acties tegen mijnen, slachtofferhulp en de vernietiging van voorraden die de verdragsluitende partijen moeten uitvoeren en die niet kan worden betaald uit de nieuwe financieringsinstrumenten; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat voldoende middelen beschikbaar worden gesteld na 2007;

11.   verzoekt de Commissie voldoende personeelsposten aan te houden voor de effectieve uitvoering van haar beleid inzake het verbod op antipersoonsmijnen, onder andere door te verzekeren dat acties tegen mijnen uitdrukkelijk worden opgenomen in de landenstrategienota's en de nationale indicatieve programma's van de verdragsluitende landen die getroffen zijn door mijnen, en door bij te houden hoeveel financiële middelen er in totaal via de verschillende financieringsinstrumenten voor acties tegen mijnen worden uitgetrokken;

12.   verzoekt de landen die partij zijn bij het verdrag, in het bijzonder de EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten, ervoor te zorgen dat de middelen die zij uittrekken voor het ruimen van mijnen bijdragen tot de ontwikkeling van de nationale capaciteit voor het ruimen van mijnen, zodat ervoor gezorgd wordt dat de ruimactiviteiten worden voortgezet totdat alle gebieden waar de aanwezigheid van mijnen bekend is of vermoed wordt , zijn geruimd;

13.   dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de inspanningen om gewapende niet in staatsverband opererende actoren te betrekken bij een verbod op landmijnen te blijven steunen, hetgeen geen steun aan, of erkenning van de legitimiteit van gewapende, niet in staatsverband opererende actoren of hun activiteiten impliceert;

14.   dringt er bij landen waar mijnen zijn gelegd en internationale donorlanden op aan grotere prioriteit te geven aan de revalidatie en de economische herintegratie van overlevenden, daar er niet adequaat in hun behoeften wordt voorzien;

15.   dringt er bij de bevoegde comités op aan nauwlettend en aandachtig de CWV-vergaderingen te volgen en bij te wonen, verslag uit te brengen over initiatieven van lidstaten inzake landmijnen en over andere internationale maatregelen met betrekking tot deze wapens;

16.   herinnert eraan dat elk land dat partij is bij het Verdrag van Ottawa nooit en onder geen enkele omstandigheid enige partij op welke wijze ook mag assisteren, aanmoedigen of ertoe mag bewegen om enige activiteit te ondernemen die krachtens het verdrag verboden is voor een partij bij het verdrag;

17.   roept de verdragsluitende staten op de op hun grondgebied opererende of onder hun wetgeving vallende financiële instellingen niet toe te staan te investeren in ondernemingen die betrokken zijn bij aanmaak, opslag of overdracht van antipersoons-landmijnen;

18.   vraagt de EU, de lidstaten en kandidaat-landen alle al dan niet rechtstreekse financiële steun door op hun grondgebied opererende of onder hun wetgeving vallende particuliere en openbare financiële instellingen aan ondernemingen die betrokken zijn bij aanmaak, opslag of overdracht van antipersoons-landmijnen te verbieden; is van mening dat dit verbod in de EU-wetgeving en de nationale wetgeving dient te worden opgenomen;

19.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-landen, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de Organisatie van Veiligheid en Samenwerking in Europa, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, de internationale campagne voor een verbod van landmijnen, de "Oproep van Genève", de Paritaire Parlementaire Vergadering van de ACS-EU, de regeringen van de Verenigde Staten van Amerika, de Russische Federatie, de Volksrepubliek China, Pakistan en India en de aanstaande voorzitter van de negende vergadering van de verdragsluitende partijen bij het Verdrag en van de tweede toetsingsconferentie.

(1) PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 473.
(2) PB L 234 van 1.9.2001, blz. 1.
(3) PB L 234 van 1.9.2001, blz. 6.

Juridische mededeling - Privacybeleid