Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 10 juli 2007 - Straatsburg
Protocol bij de Europees-mediterrane Overeenkomst EG-Algerije (EU-uitbreiding 2004) ***
 Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Moldavië (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
 Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Oekraïne (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
 Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Armenië (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
 Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Azerbeidzjan (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
 Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Georgië (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
 Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 26 juli 1995 inzake het gebruik van informatica op douanegebied *
 Het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden) ***I
 Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden) ***I
 Herverzekering (aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden) ***I
 Nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) ***I
 Steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap ***I
 Energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (Herschikking) ***I
 Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (intrekking van Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad) ***I
 Controle op de visserijactiviteiten in Antarctica *
 Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europol-overeenkomst van 26 juli 1995 *
 Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Verdrag van 29 mei 2000 van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie *
 Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 17 juni 1998 betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid *
 Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 26 mei 1997 ter bestrijding van corruptie *
 Rectificaties (invoeging van een nieuw artikel 204 bis in het Reglement)
 Toepassing en interpretatie van het Reglement (Wijziging van artikel 201 van het Reglement)
 Verzoek om informatie inzake de immuniteit en de voorrechten van Alessandra Mussolini
 Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Ashley Mote
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2007 *
 Speciaal verslag nr. 9/2006 van de Europese Rekenkamer over de uitgaven van de Commissie, het Parlement en de Raad voor vertaling
 Minimaliseren van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten
 Het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen ("ROME II") ***III
 Communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) ***II
 Kwikhoudende meettoestellen ***II
 Uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's ***I
 Levensmiddelenadditieven ***I
 Voedingsenzymen ***I
 Aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen ***I
 Onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken *
 Inventarisatie, inaanmerkingneming en bescherming van Europese kritieke infrastructuur *
 Vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt
 Vervaardiging van vismeel en visolie

Protocol bij de Europees-mediterrane Overeenkomst EG-Algerije (EU-uitbreiding 2004) ***
PDF 194kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Democratische Volksrepubliek Algerije, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (8937/2007 - COM(2006)0765 – C6-0153/2007 – 2006/0254(AVC))
P6_TA(2007)0291A6-0274/2007

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0765)(1),

–   gezien de tekst van de Raad (8937/2007),

–   gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 310 en artikel 300, lid 2, derde alinea, tweede zin van het EG­Verdrag (C6-0153/2007),

–   gelet op de artikelen 75, 83, lid 7 en 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0274/2007),

1.   stemt in met de sluiting van het Protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Democratische Volksrepubliek Algerije.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Moldavië (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
PDF 193kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (COM(2007)0009 – C6-0103/2007 – 2007/0003(CNS))
P6_TA(2007)0292A6-0224/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2007)0009)(1),

–   gezien de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst met de Republiek Moldavië (9221/2004),

–   gelet op artikel 44, lid 2, artikel 47, lid 2, laatste zin, de artikelen 55, 57, lid 2, 71, 80, lid 2, 93, 94, 133 en 181 A, alsmede artikel 300, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 101, tweede alinea, van het Euratom-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0103/2007),

–   gelet op de artikelen 51, 83, lid 7, en 43, lid 1, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0224/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Moldavië.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Oekraïne (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
PDF 193kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (COM(2007)0007 – C6-0102/2007 – 2007/0004(CNS))
P6_TA(2007)0293A6-0216/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2007)0007)(1),

–   gezien de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst met Oekraïne (9108/2004),

–   gelet op artikel 44, lid 2, artikel 47, lid 2, laatste zin, de artikelen 55, 57, lid 2, 71, 80, lid 2, 93, 94, 133 en 181 A, alsmede artikel 300, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 101, tweede alinea, van het Euratom-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0102/2007),

–   gelet op de artikelen 51, 83, lid 7, en 43, lid 1, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0216/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Oekraïne.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Armenië (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
PDF 193kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van het protocol bij de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (COM(2007)0113 – C6-0161/2007 – 2007/0041(CNS))
P6_TA(2007)0294A6-0254/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2007)0113)(1),

–   gezien de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking met de Republiek Armenië (9257/2004),

–   gelet op artikel 44, lid 2, artikel 47, lid 2, laatste zin, de artikelen 55, 57, lid 2, 71, 80, lid 2, 93, 94, 133 en 181 A alsmede artikel 300, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 101, tweede alinea, van het Euratom-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0161/2007),

–   gelet op de artikelen 51, 83, lid 7, en 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0254/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Armenië.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Azerbeidzjan (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
PDF 192kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van het protocol bij de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Azerbeidzjan, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (COM(2007)0114 – C6-0160/2007 – 2007/0040(CNS))
P6_TA(2007)0295A6-0255/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2007)0114)(1),

–   gezien de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking met de Republiek Azerbeidzjan (8924/2004),

–   gelet op artikel 44, lid 2, artikel 47, lid 2, laatste zin, de artikelen 55, 57, lid 2, 71, 80, lid 2, 93, 94, 133 en 181 A alsmede artikel 300, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 101, tweede alinea van het Euratom-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0160/2007),

–   gelet op de artikelen 51, 83, lid 7 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0255/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Georgië (toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU) *
PDF 193kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van het protocol bij de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (COM(2007)0098 – C6-0162/2007 – 2007/0046(CNS))
P6_TA(2007)0296A6-0256/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2007)0098)(1),

–   gezien de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst met Georgië (8916/2004),

–   gelet op artikel 44, lid 2, artikel 47, lid 2, laatste zin, de artikelen 55, 57, lid 2, 71, 80, lid 2, 93, 94, 133 en 181 A, alsmede artikel 300, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 101, tweede alinea van het Euratom-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0162/2007),

–   gelet op de artikelen 51, 83, lid 7 en 43, lid 1, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0256/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Georgië.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 26 juli 1995 inzake het gebruik van informatica op douanegebied *
PDF 195kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 26 juli 1995, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het gebruik van informatica op douanegebied (COM(2007)0211 – C6-0168/2007 – 2007/0079(CNS))
P6_TA(2007)0297A6-0265/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0211)(1),

–   gelet op artikel 3, lid 4 van de Akte van Toetreding van de Republiek Bulgarije en de Republiek Roemenië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0168/2007),

–   gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0265/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de aanbeveling van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de aanbeveling van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regering van de Republiek Bulgarije en van de Republiek Roemenië.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden) ***I
PDF 196kWORD 33k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft (COM(2006)0924 – C6-0009/2007 – 2006/0289(COD))
P6_TA(2007)0298A6-0237/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0924)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2, artikel 47, lid 2 en artikel 55 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0009/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0237/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

P6_TC1-COD(2006)0289


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2007/.../EG.)

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden) ***I
PDF 194kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft (COM(2006)0926 – C6-0010/2007 – 2006/0293(COD))
P6_TA(2007)0299A6-0239/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0926)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 47, lid 2 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0010/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0239/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Herverzekering (aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden) ***I
PDF 194kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/68/EG betreffende herverzekering, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft (COM(2006)0905 – C6-0017/2007 – 2006/0280(COD))
P6_TA(2007)0300A6-0238/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0905)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2, artikel 47, lid 2 en artikel 55 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0017/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0238/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) ***I
PDF 193kWORD 52k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3696/93 (COM(2006)0655 – C6-0376/2006 – 2006/0218(COD))
P6_TA(2007)0301A6-0242/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0655)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 285, lid 1 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0376/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0242/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3696/93 van de Raad

P6_TC1-COD(2006)0218


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. .../2007.)

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap ***I
PDF 197kWORD 42k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (COM(2006)0565 – C6-0326/2006 – 2006/0180(COD))
P6_TA(2007)0302A6-0181/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0565)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 285, lid 1 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0326/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0181/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap

P6_TC1-COD(2006)0180


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 1372/2007.)

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (Herschikking) ***I
PDF 196kWORD 63k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (herschikking) (COM(2006)0576 – C6-0329/2006 – 2006/0187(COD))
P6_TA(2007)0303A6-0234/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0576)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0329/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0234/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van of Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (herschikking)

P6_TC1-COD(2006)0187


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. .../2007.)

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (intrekking van Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad) ***I
PDF 102kWORD 35k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad betreffende de bekrachtiging door de lidstaten van of de toetreding van de lidstaten tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (COM(2006)0869 - C6-0059/2007 - 2006/0308(COD))
P6_TA(2007)0304A6-0258/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0869)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0059/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0258/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Controle op de visserijactiviteiten in Antarctica *
PDF 275kWORD 62k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot vaststelling van bepaalde controlemaatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 3943/90, (EG) nr. 66/98 en (EG) nr. 1721/1999 (COM(2006)0867 – C6-0054/2007 – 2007/0001(CNS))
P6_TA(2007)0305A6-0213/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0867)(1),

–   gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0054/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0213/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
ARTIKEL 1, PUNT 2 BIS (nieuw)
Artikel 5 bis (nieuw) (Verordening (EG) nr. 601/2004)
2 bis.  Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 5 bis
Kennisgeving van het voornemen om aan de visserij op krielgarnaal deel te nemen
Alle verdragsluitende partijen die voornemens zijn om in het verdragsgebied de visserij op krielgarnaal te beoefenen stellen het secretariaat van de CCAMLR daarvan minstens vier maanden vóór de gewone jaarlijkse vergadering van de CCAMLR onmiddellijk voorafgaand aan het seizoen waarin zij voornemens zijn de visserij te beoefenen in kennis."
Amendement 2
ARTIKEL 1, PUNT 2 TER (nieuw)
Artikel 6, lid 3 (Verordening (EG) nr. 601/2004)
2 ter.  Artikel 6, lid 3 wordt vervangen door:
"3. De vlaggenlidstaat meldt de Commissie uiterlijk vier maanden voor de gewone jaarlijkse vergadering van de CCAMLR het voornemen van een communautair vissersvaartuig om in het verdragsgebied een nieuwe visserijactiviteit te ontwikkelen.
Tezamen met deze melding verstrekt de lidstaat alle informatie waarover hij beschikt, over:
a) de aard van de voorgestelde visserijactiviteit en met name de doelsoorten, visserijmethoden, het voorgestelde visserijgebied en het met het oog op de levensvatbaarheid van de activiteit vereiste minimale vangstpeil;
b) via uitvoerige onderzoeken en bestandsopnamen verzamelde biologische informatie over verspreiding, omvang van de betrokken bestanden, populatiegegevens en identiteit van het bestand;
c) nadere bijzonderheden over afhankelijke en verwante soorten, en over de kans dat die soorten door de voorgenomen visserijactiviteit worden getroffen;
d) voor de raming van de potentiële opbrengst eventueel dienstige gegevens over andere visserijactiviteiten in het gebied of over soortgelijke visserijactiviteiten in andere gebieden;
e) de vraag of de voorgestelde visserijactiviteit met behulp van bodemsleepnetten zal worden beoefend, informatie over de bekende en verwachte impact van dit vistuig op kwetsbare mariene ecosystemen, inclusief de zeebodem en benthonische levensgemeenschappen."
Amendement 3
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 7 ter, letter a) (Verordening (EG) nr. 601/2004)
a) gedurende het gehele seizoen moet per ton gevangen onverwerkte Dissostichus spp. één exemplaar worden gemerkt en vrijgelaten overeenkomstig het merkprotocol ("tagging protocol") van de CCAMLR. Het merken mag pas worden gestaakt zodra het vaartuig 500 exemplaren heeft gemerkt of wanneer de visgrond wordt verlaten en per ton gevangen onverwerkte Dissostichus spp. steeds één exemplaar is gemerkt;
a) gedurende het gehele seizoen moet per ton gevangen onverwerkte Dissostichus spp. één exemplaar worden gemerkt en vrijgelaten overeenkomstig het merkprotocol ("tagging protocol") van de CCAMLR. Het merken mag pas worden gestaakt zodra het vaartuig 500 exemplaren heeft gemerkt of wanneer de visgrond wordt verlaten en het voorgeschreven percentage Dissostichus spp. is gemerkt;
Amendement 4
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 7 ter, letter b) (Verordening (EG) nr. 601/2004)
b) het programma moet worden gericht op exemplaren van verschillende grootte om te voldoen aan de vereiste om per ton gevangen onverwerkte vis één exemplaar te merken. Alle teruggezette exemplaren moeten worden voorzien van twee merktekens en over een zo groot mogelijk geografisch gebied gespreid worden vrijgelaten;
b) het programma moet worden gericht op exemplaren van verschillende grootte om te voldoen aan de vereiste om per ton gevangen onverwerkte vis één exemplaar te merken. Alle teruggezette exemplaren moeten worden voorzien van twee merktekens en over een zo groot mogelijk geografisch gebied gespreid worden vrijgelaten; in gebieden waar beide soorten Dissostichus spp. voorkomen, is het te merken percentage voorzover mogelijk proportioneel aan de soort en grootte van Dissostichus spp. die in de vangsten aanwezig is;
Amendement 5
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 7 ter, letter c) (Verordening (EG) nr. 601/2004)
c) alle merktekens moeten duidelijk zijn bedrukt met een uniek serienummer en een retouradres zodat de oorsprong van de merktekens kan worden bepaald ingeval een exemplaar opnieuw wordt gevangen;
c) alle merktekens moeten duidelijk zijn bedrukt met een uniek serienummer en een retouradres zodat de oorsprong van de merktekens kan worden bepaald ingeval een exemplaar opnieuw wordt gevangen; vanaf 1 september 2007 moeten alle merktekens die gebruikt worden in de experimentele visserij worden verkregen bij het secretariaat van de CCAMLR;
Amendement 6
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 7 ter, letter e) (Verordening (EG) nr. 601/2004)
e) alle opnieuw gevangen exemplaren moeten biologisch worden beschreven (lengte, gewicht, geslacht, toestand van de gonaden) en indien mogelijk digitaal worden gefotografeerd, en hun otolieten en merktekens moeten worden verwijderd;
e) alle opnieuw gevangen exemplaren moeten biologisch worden beschreven (lengte, gewicht, geslacht, toestand van de gonaden), digitaal en met een datumindicatie worden gefotografeerd, en hun otolieten en merktekens moeten worden verwijderd;
Amendement 7
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 7 ter, letter g bis) (nieuw) (Verordening (EG) nr. 601/2004)
g bis)  Dissostichus spp. die gemerkt en teruggezet is wordt niet meegeteld bij de vangstquota.
Amendement 8
ARTIKEL 1, PUNT 12 BIS (nieuw)
Artikel 26 bis (Verordening (EG) nr. 601/2004)
12 bis.  Het volgende artikel 26 bis wordt toegevoegd:
"Artikel 26 bis
Rapport van visuele waarnemingen van vaartuigen
1.  Wanneer de kapitein van een vissersvaartuig waaraan vergunning is verleend een vissersvaartuig in het verdragsgebied waarneemt, documenteert hij de waarneming zoveel mogelijk aan de hand van de volgende gegevens:
a) naam en beschrijving van het vaartuig;
b) roepnaam van het vaartuig;
c) registratienummer en Lloyds/IMO-nummer van het vaartuig;
d) vlaggenstaat van het vaartuig;
e) foto's van het vaartuig tot staving van de waarneming;
f) alle andere relevante informatie betreffende de activiteiten van het waargenomen vaartuig.
2.  De kapitein zendt zo spoedig mogelijk een rapport dat de in lid 1 bedoelde informatie bevat aan zijn vlaggenstaat. De vlaggenstaat zendt dit rapport naar het secretariaat van de CCAMLR indien het waargenomen vaartuig volgens de normen van de CCAMLR illegale, niet-gereglementeerde en niet-aangegeven visserijactiviteiten (IUU-activiteiten) verricht."
Amendement 9
ARTIKEL 1, PUNT 14
Artikel 30, alinea 1, letter d) (Verordening (EG) nr. 601/2004)
d) op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomende vaartuigen die vrijwillig een van hun havens binnenvaren, in de haven worden geïnspecteerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 27;
d) op de IUU-lijst voorkomende vaartuigen de toegang tot de havens ontzegd wordt, behalve voor wetshandhavings-maatregelen, omwille van overmacht of om hulp te bieden aan vaartuigen of opvarenden van die vaartuigen welke in gevaar of nood verkeren. Vaartuigen waaraan toegang tot de haven is verleend, worden geïnspecteerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 27;
d bis) wanneer aan dergelijke vaartuigen toegang tot de haven is verleend;
- documentatie en andere informatie, eventueel met inbegrip van documenten over de vangst van Dissostichus spp., worden onderzocht, teneinde te controleren in welk gebied de vangst heeft plaatsgevonden; en wanneer de herkomst niet naar behoren kan worden gecontroleerd, wordt de vangst vastgehouden of wordt aanlanding of overlading van de vangst geweigerd, en
- waar mogelijk worden in overtreding met de CCAMLR-instandhoudingsmaatregelen bevonden vangsten in beslag genomen. Elke steun aan dergelijke vaartuigen, inclusief bijtanken anders dan in noodgevallen, alsmede bevoorrading en reparatie, is verboden.
Amendement 10
ARTIKEL 1, PUNT 15
Artikel 30, lid 2, letters a) en b) (Verordening (EG) nr. 601/2004)
a) in afwijking van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 2847/93, voor communautaire vissersvaartuigen, hulpvaartuigen, moederschepen en vrachtschepen: deelname aan overlading op, gemeenschappelijke visserij¬activiteiten met dan wel steun aan of bevoorrading van vaartuigen die op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomen;
a) in afwijking van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 2847/93, voor communautaire vissersvaartuigen, hulpvaartuigen, brandstofschepen, moederschepen en vrachtschepen: deelname op enigerlei wijze aan overlading op, gemeenschappelijke visserij¬activiteiten met dan wel steun aan of bevoorrading van vaartuigen die op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomen;
b) voor op de lijst van IUU-vaartuigen voorkomende vaartuigen die vrijwillig een haven binnenvaren: in die haven vangsten aanlanden of overladen;
Amendement 11
ARTIKEL 1, PUNT 15 BIS (nieuw)
Artikel 31 (Verordening (EG) nr. 601/2004)
15 bis Artikel 31 wordt vervangen door:
"Artikel 31
Regeling ter bevordering van de naleving door ingezetenen van CCAMLR-instandhoudingsmaatregelen
1.  Ongeacht het primaat van de verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat nemen de lidstaten adequate maatregelen met inachtneming van hun toepasselijke wetgeving:
a) om na te gaan of onder hun bevoegdheid vallende natuurlijke of rechtspersonen betrokken zijn bij in artikel 28 beschreven IUU-activiteiten;
b) om hen in staat te stellen adequate maatregelen te treffen in antwoord op onder a) bedoelde aantoonbare activiteiten; en
c) om hen in staat te stellen samen te werken ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de onder a) bedoelde maatregelen. Hiertoe werken de desbetreffende agentschappen van de lidstaten samen bij de uitvoering van de CCAMLR-instandhoudingsmaatregelen en streven zij naar samenwerking door de sectoren die onder hun jurisdictie vallen.
2.  Om bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van deze instandhoudingsmaatregelen doen de lidstaten het CCAMLR-secretariaat en de verdragsluitende lidstaten en niet-verdragsluitende lidstaten die met de CCAMLR samenwerken, ten behoeve van de toepassing van de vangstdocumentatieregeling voor Dissostichus spp. tijdig een verslag toekomen over de overeenkomstig lid 1 gedane acties en getroffen maatregelen, met kopie aan de Commissie."

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europol-overeenkomst van 26 juli 1995 *
PDF 194kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 26 juli 1995, op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst) (COM(2007)0215 – C6-0169/2007 – 2007/0076(CNS))
P6_TA(2007)0306A6-0260/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0215)(1),

–   gelet op artikel 3, lid 4 van de Akte van Toetreding van de Republiek Bulgarije en de Republiek Roemenië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0169/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0260/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de aanbeveling van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de aanbeveling van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regering van de Republiek Bulgarije en van de Republiek Roemenië.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Verdrag van 29 mei 2000 van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie *
PDF 196kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Verdrag van 29 mei 2000, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, over de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (COM(2007)0213 – C6-0158/2007 – 2007/0080(CNS))
P6_TA(2007)0307A6-0261/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0213)(1),

–   gelet op artikel 3, lid 4 van de Akte van Toetreding van de Republiek Bulgarije en de Republiek Roemenië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0158/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0261/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de aanbeveling van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de aanbeveling van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regering van de Republiek Bulgarije en van de Republiek Roemenië.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 17 juni 1998 betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid *
PDF 195kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 17 juni 1998, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid (COM(2007)0214 – C6-0155/2007 – 2007/0075(CNS))
P6_TA(2007)0308A6-0269/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0214)(1),

–   gelet op artikel 3, lid 4 van de Akte van Toetreding van de Republiek Bulgarije en de Republiek Roemenië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0155/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0269/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de aanbeveling van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de aanbeveling van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede en aan de regering van de Republiek Bulgarije en van de Republiek Roemenië.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 26 mei 1997 ter bestrijding van corruptie *
PDF 196kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst van 26 mei 1997, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (COM(2007)0218 – C6-0156/2007 – 2007/0072(CNS))
P6_TA(2007)0309A6-0272/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0218)(1),

–   gelet op artikel 3, lid 4 van de Akte van Toetreding van de Republiek Bulgarije en de Republiek Roemenië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0156/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0272/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de aanbeveling van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen te brengen in de aanbeveling van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regering van de Republiek Bulgarije en van de Republiek Roemenië.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Rectificaties (invoeging van een nieuw artikel 204 bis in het Reglement)
PDF 103kWORD 37k
Besluit van het Europees Parlement van 10 juli 2007 tot invoeging in het Reglement van het Europees Parlement van een nieuw artikel 204 bis betreffende "Rectificaties" (2005/2041(REG))
P6_TA(2007)0310A6-0229/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien de brief van zijn Voorzitter d.d. 10 maart 2005,

–   gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0229/2007),

1.   besluit onderstaande wijziging in zijn Reglement op te nemen;

2.   wijst erop dat deze wijziging op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treedt;

3.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Bestaande tekst   Amendementen
Amendement 1
Artikel 204 bis (nieuw)
Artikel 204 bis
Rectificaties
1.  Wanneer in een door het Parlement aangenomen tekst een fout wordt vastgesteld, doet de Voorzitter zo nodig aan de ten principale bevoegde commissie een ontwerprectificatie toekomen.
2.  Wanneer in een door het Parlement aangenomen tekst waarover met andere instellingen overeenstemming is bereikt een fout wordt vastgesteld, tracht de Voorzitter met die instellingen tot overeenstemming over de noodzakelijke correcties te komen en handelt vervolgens overeenkomstig lid 1.
3.  De ten principale bevoegde commissie behandelt de ontwerprectificatie en legt deze aan het Parlement voor indien zij ervan overtuigd is dat er sprake is van een fout die op de voorgestelde wijze gecorrigeerd kan worden.
4.  De rectificatie wordt in de eerstvolgende vergaderperiode bekend gemaakt. Zij wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij een fractie of ten minste veertig leden ten hoogste achtenveertig uur na de bekendmaking verzoeken de rectificatie in stemming te brengen. Wanneer de rectificatie niet wordt goedgekeurd, wordt zij terugverwezen naar de ten principale bevoegde commissie, die een gewijzigde rectificatie kan voorstellen of de procedure kan sluiten.
5.  Goedgekeurde rectificaties worden op dezelfde wijze gepubliceerd als de tekst waarop zij betrekking hebben. De artikelen 66, lid 3, 67 en 68 zijn mutatis mutandis van toepassing.

Toepassing en interpretatie van het Reglement (Wijziging van artikel 201 van het Reglement)
PDF 101kWORD 36k
Besluit van het Europees Parlement van 10 juli 2007 tot wijziging van artikel 201 van het Reglement van het Europees Parlement betreffende de toepassing en de interpretatie van het Reglement (2006/2192(REG))
P6_TA(2007)0311A6-0230/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel tot wijziging van zijn Reglement (B6-0166/2006),

–   gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0230/2007),

1.   besluit onderstaande wijziging in zijn Reglement op te nemen;

2.   wijst erop dat deze wijziging op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treedt;

3.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie

Bestaande tekst   Amendementen
Amendement 1
Artikel 201, lid 1
1.  Bij twijfel over de toepassing of de interpretatie van het Reglement kan de Voorzitter, ongeacht reeds hierover genomen besluiten, de zaak voor onderzoek naar de bevoegde commissie verwijzen.
1.  Bij twijfel over de toepassing of de interpretatie van het Reglement kan de Voorzitter de zaak voor onderzoek naar de bevoegde commissie verwijzen.
Naar aanleiding van een beroep op het Reglement overeenkomstig artikel 166 kan de Voorzitter de zaak eveneens naar de bevoegde commissie verwijzen.
Dit geldt ook voor commissievoorzitters, indien tijdens de werkzaamheden van de commissie twijfel dienaangaande rijst.

Verzoek om informatie inzake de immuniteit en de voorrechten van Alessandra Mussolini
PDF 105kWORD 31k
Besluit van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het verzoek om informatie inzake de immuniteit en de voorrechten van Alessandra Mussolini (2006/2301(IMM))
P6_TA(2007)0312A6-0251/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien het verzoek om een besluit van het Europees Parlement over de vraag of de uitlatingen van Alessandra Mussolini over Giuseppe Pisanu, die hierover een civiele procedure bij de rechtbank van eerste aanleg te Rome heeft aangespannen om schadevergoeding te eisen wegens laster (procedure nr. R.G. 54191/05), onder de parlementaire immuniteit vallen, dat op 24 juli 2006 werd ingediend door Anna Maria Pagliari, onderzoeksrechter, en van de ontvangst waarvan op 16 november 2006 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–   na Alessandra Mussolini te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–   gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–   gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),

–   gelet op artikel 68 van de Italiaanse grondwet,

–   gelet op artikel 3 van de Italiaanse wet nr. 140 van 20 juni 2003,

–   gelet op artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 13, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0251/2007),

1.   is van mening dat de parlementaire immuniteit in de zin van de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen en, voorzover toepasselijk, artikel 68 van de Italiaanse grondwet volledig van toepassing is op de uitlatingen van Alessandra Mussolini en besluit derhalve haar immuniteit en voorrechten te verdedigen;

2.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Italiaanse Republiek.

(1) Zie Jurisprudentie van het Hof 1964, blz. 407, zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier) en Jurispr. 1986, blz. 2391, zaak 149/85 (Wybot/Faure).


Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Ashley Mote
PDF 108kWORD 32k
Besluit van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Ashley Mote (2007/2122(IMM))
P6_TA(2007)0313A6-0250/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien het verzoek van Ashley Mote om verdediging van zijn immuniteit in het kader van een strafrechtelijke procedure bij een rechtbank in het Verenigd Koninkrijk, dat op 4 mei 2007 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 10 mei 2007 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–   na Ashley Mote te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3 van zijn Reglement,

–   gelet op artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–   gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),

–   gelet op artikel 6, lid 3 en artikel 7 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0250/2007),

A.   overwegende dat in artikel 10 van het protocol betreffende voorrechten en immuniteiten het volgende is bepaald: "Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden: a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend ...",

B.   overwegende dat de betrokken strafrechtelijke procedure tegen Ashley Mote op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk is ingesteld,

C.   overwegende dat leden van het parlement van het Verenigd Koninkrijk geen immuniteit tegen strafrechtelijke vervolging genieten,

D.   overwegende dat Ashley Mote derhalve geen immuniteit geniet die verdedigd dient te worden,

E.   overwegende dat de omstandigheden geen bestuursrechtelijke of andere beperking inhouden van de bewegingsvrijheid van het lid dat zich naar de plaats van bijeenkomst van het Parlement begeeft of daarvan terugkeert;

1.   besluit de immuniteit en de voorrechten van Ashley Mote niet te verdedigen;

2.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

(1) Zie Jurisprudentie van het Hof 1964, blz. 407, zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier) en Jur. 1986, blz. 2403, zaak 149/85 (Wybot/Faure).


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2007 *
PDF 199kWORD 32k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2007 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, Afdeling III - Commissie (10966/2007 – C6-0195/2007 – 2007/2072(BUD))
P6_TA(2007)0314A6-0268/2007

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

–   gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

–   gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, definitief vastgesteld op 14 december 2006(2) ,

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3),

–   gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2007 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, ingediend door de Commissie op 13 april 2007 (SEC(2007)0476),

–   gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2007, opgesteld door de Raad op 18 juni 2007 (10966/2007 – C6-0195/2007),

–   gelet op artikel 69 en Bijlage IV van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0268/2007),

A.   overwegende dat er aanpassingen nodig zijn om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van de begroting van de Europese Unie voor 2007 rekening wordt gehouden met de begrotingsstructuur en -toewijzingen die noodzakelijk zijn voor de financiering van het Uitvoerend Agentschap voor concurrentievermogen en innovatie,

B.   overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting ook voorziet in wijzigingen aan de structuur van de begroting als gevolg van de uitbreiding van het mandaat van het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur, en wijzigingen van de organigrammen van drie andere agentschappen, te weten: Eurojust, het Europees Bureau voor de grondrechten, en FRONTEX,

C.   overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2007 tot doel heeft deze begrotingsmiddelen formeel op te nemen op de begroting voor 2007,

1.   neemt kennis van ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2007;

2.   roept in herinnering dat de kredieten voor uitvoerende agentschappen afkomstig zijn uit de huishoudelijke begroting van het desbetreffende programma;

3.   hecht zijn goedkeuring aan ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2007 zonder wijzigingen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1.).
(2) PB L 77 van 16.3.2007.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


Speciaal verslag nr. 9/2006 van de Europese Rekenkamer over de uitgaven van de Commissie, het Parlement en de Raad voor vertaling
PDF 124kWORD 43k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over Speciaal verslag nr. 9/2006 van de Europese Rekenkamer over de uitgaven van de Commissie, het Parlement en de Raad voor vertaling (2007/2077(INI))
P6_TA(2007)0315A6-0215/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien Speciaal verslag nr. 9/2006 van de Europese Rekenkamer over de uitgaven van de Commissie, het Parlement en de Raad voor vertaling, vergezeld van de antwoorden van de instellingen(1),

–   gelet op artikel 248, lid 4, eerste alinea, alsmede artikel 276, lid 3 en artikel 280, lid 5 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A6-0215/2007),

Eerbiediging van de meertaligheid

1.   is van oordeel dat de meertaligheid een essentieel kenmerk van de EU is waarin de culturele en linguïstische diversiteit tot uiting komt en waarmee de gelijke behandeling van de burgers van de EU wordt gewaarborgd; is van mening dat hierdoor het recht van de burgers om in alle officiële talen met de instellingen van de EU te communiceren gegarandeerd wordt en dat zij aldus in staat worden gesteld hun recht van democratische controle uit te oefenen; merkt op dat de taaldiensten van de EU-instellingen op hun beurt ertoe bijdragen dat deze instellingen voor de burgers van Europa open en transparant blijven;

2.   is van oordeel dat het concept "gecontroleerde integrale meertaligheid", dat in zijn Gedragscode meertaligheid(2) is vastgelegd, het enige middel is om de kosten binnen aanvaarbare budgettaire grenzen te houden en toch de gelijkheid van leden en burgers te handhaven;

3.   betreurt het feit dat steeds vaker documenten en mededelingen, met name compromisamendementen tijdens de stemming in de commissies of bijvoorbeeld bijlagen bij verslagen, slechts in één taal worden aangeboden;

Vertaalkosten

4.   onderstreept dat de totale kosten van alle taaldiensten bij de instellingen van de EU - vertaling en vertolking samen - slechts 1% van de totale EU-begroting belopen;

5.   merkt op dat in 2005 het aantal vertaalde bladzijden bij de Commissie (1 450 vertalers) 1 324 000 bedroeg, bij het Parlement (550 vertalers) 1 080 000 en bij de Raad (660 vertalers) 475 000;

6.   is verrast dat de instellingen tot op heden noch hun totale vertaalkosten(3) noch hun kosten per bladzijde hebben berekend; merkt verder op dat de Europese Rekenkamer de totale vertaalkosten in 2003 heeft geschat op 414,2 miljoen EUR (2005: 511 miljoen EUR), waarvan 214,8 miljoen voor de Commissie (2005: 257 miljoen EUR), 99 miljoen EUR voor het Parlement (2005: 128 miljoen EUR) en 100,4 miljoen EUR voor de Raad (2005: 126 miljoen EUR); merkt op dat voor hetzelfde jaar de gemiddelde kosten per bladzijde 166,37 EUR bedroegen (2005: 196,3 EUR), waarvan 150,2 EUR voor de Commissie (2005: 194 EUR), 149,7 EUR voor het Parlement (2005: 119 EUR) en 251,8 EUR voor de Raad (2005: 276 EUR);

7.   is in dit verband verheugd over het feit dat zijn administratie erin geslaagd is de vertaalkosten per bladzijde te drukken, ondanks de uitbreiding;

8.   is bezorgd over de opmerking van de Europese Rekenkamer dat de productiviteit van de vertaaldienst van de Raad laag is;

9.   doet een beroep op de instellingen om de passende maatregelen te nemen om de productiviteit van de vertaaldiensten van de EU verder te verbeteren;

10.   constateert dat de prijzen die het voor freelance vertalers betaalt, gemiddeld 12% hoger liggen dan de door de Commissie betaalde prijzen; neemt nota van de door zijn administratie gegeven uitleg, te weten dat het aantal door freelance vertalers van het Parlement gedekte talen groter is, dat zij kortere termijnen moeten respecteren en dat zij aan zeer hoge kwaliteitsnormen moeten voldoen;

11.   is verheugd over het feit dat de Commissie en de Raad erin geslaagd zijn de toename van het volume aan vertalingen te beperken na de uitbreiding met 10 nieuwe lidstaten in 2004 en aldus de kostenstijging te beteugelen; merkt op dat het Parlement het concept van de "gecontroleerde integrale meertaligheid" heeft ingevoerd en aldus erin is geslaagd om het niveau van dienstverlening te handhaven en toch de kosten in de hand te houden;

12.   doet een beroep op de drie instellingen om duidelijke en vergelijkbare kostenparameters af te bakenen om zowel de totale vertaalkosten als de prijs per bladzijde vast te stellen; onderstreept dat de verkregen bedragen niet slechts voor begrotingsdoeleinden zouden moeten worden gebruikt, maar ook om de bewustwording van de kosten onder de gebruikers te vergroten;

13.   stemt in met het beginsel(4) om het volledig verslag der vergaderingen als een meertalig document uit te geven waarin de verklaringen van de sprekers alleen in de oorspronkelijke taal worden opgenomen, met dien verstande dat gefilmde versies van de debatten, tezamen met live-vertolking in alle officiële talen op verzoek gratis voor het publiek toegankelijk zijn op een geschikte technische drager en dat alleen de oorspronkelijke tekst geldt, aangezien een vertolking juridisch gezien geen mondelinge vertaling is; is van mening dat de leden onmiddellijk toegang moeten hebben, met de mogelijkheid van downloaden, tot de uittreksels uit de debatten, die in hun talen zijn vertaald; is tevens van oordeel dat voor een digitaal en doorzoekbaar archief moet worden gezorgd; verzoekt de secretaris-generaal een formeel voorstel op te stellen voor de tenuitvoerlegging van dit principebesluit, waarin clausules tegen misbruik zijn opgenomen en waarin, indien wenselijk, wordt nagegaan welke wijzigingen van het Reglement (b.v. art. 173) en van andere interne regels nodig zijn om de voorgenomen nieuwe aanpak in de praktijk te brengen;

Kwaliteit van de vertalingen

14.   is verheugd over het feit dat de kwaliteit en de tijdige voltooiing van de vertalingen in de EU-15-talen (de officiële talen van de 15 lidstaten van voor de uitbreiding van 2004 en 2007), volgens een enquête van de Europese Rekenkamer over de tevredenheid van de klanten, in het algemeen bevredigend werden geacht, hoewel problemen blijven bestaan met betrekking tot technische en juridische termen;

15.   is evenwel bezorgd over de veel lagere kwaliteit van de EU-10-vertalingen (vertalingen in de officiële talen van de 10 lidstaten die in 2004 zijn toegetreden) in een aantal instellingen in 2004, die vooral het gevolg was van een gebrek aan gekwalificeerde vertalers; merkt op dat de Commissie ondertussen het probleem heeft aangepakt en dat alle instellingen met behulp van de lidstaten vooruitgang hebben geboekt bij de aanwerving van gekwalificeerde vertalers;

16.   doet een beroep op de Commissie om het onvermogen van EPSO om het nodige personeel in de EU-10-landen aan te werven, kritisch onder de loep te nemen;

17.   is over het algemeen van mening dat de instellingen de nodige maatregelen moeten nemen om een hoge kwaliteit van de vertalingen te waarborgen; verzoekt derhalve zijn administratie, de Raad, en de Commissie om vóór de kwijtingsprocedure 2006 verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van de vertalingen te controleren en te verbeteren ;

18.   verzoekt de instellingen om instrumenten in het leven te roepen om de tevredenheid van de gebruikers te meten; dringt bovendien aan op steekproefsgewijze kwaliteitscontroles en enquêtes over de tevredenheid van de klanten die op regelmatige basis moeten worden verricht;

Procedures voor het beheer van de vraag naar vertaling

19.   merkt op dat de Europese Rekenkamer zich kritisch uitlaat over de vage procedures voor het aanvragen van vertalingen, alsmede over de onduidelijke richtsnoeren inzake de vraag welke documenten al dan niet moeten worden vertaald;

20.   is in dit verband ingenomen met de bereidheid van de Commissie om de goedkeuringsprocedure en het onderzoek van vertaalaanvragen in 2006 onder de loep te nemen, alsmede met het feit dat de Raad in 2003 een lijst van essentiële documenten heeft opgesteld, waarmee de vertaling van andere teksten werd beperkt;

21.   beveelt aan meer gebruik te maken van kortere documenten en schriftelijke samenvattingen;

22.   moedigt de parlementaire commissies en delegaties ertoe aan om, indien mogelijk, teksten alleen in de talen van de commissie- en delegatieleden en hun plaatsvervangers ter hand te stellen; is van mening dat extra taalversies uitsluitend op verzoek dienen te worden geleverd;

23.   onderstreept het belang van de commissies, delegaties en fracties bij het opstellen van maandelijkse ramingen voor het vertaalwerk(5); onderstreept dat de gebruikers op hun beurt dienen te worden voorgelicht over de kosten die zijn verbonden aan hun verzoeken om vertaling;

De doelmatigheid van het vertaalproces

24.  doet een beroep op de instellingen om kwalitatieve en kwantitatieve prestatie-indicatoren te ontwikkelen ten einde de controle van het vertaalproces voor managementdoeleinden te vergemakkelijken;

25.   betreurt het feit dat zijn vertaaldienst nog geen systematisch gebruik maakt van vertaalinstrumenten; doet derhalve een beroep op het management om de noodzakelijke stappen te nemen om te zorgen voor de systematische aanwending van dergelijke instrumenten, met name vertaalgeheugensystemen (d.w.z. Euramis) waarbij het potentieel van hergebruik en dus van kwalitatieve voordelen zeer hoog is;

26.   verzoekt het Parlement, de Raad en de Commissie om een doeltreffend en doelmatig gebruik te maken van de interne en externe middelen, zoals databases, computerondersteunde vertaling, telewerk en uitbesteding;

27.   is verheugd over de verbetering van de interinstitutionele samenwerking tussen de vertaaldiensten van de verschillende instellingen, met name het opzetten van een gemeenschappelijke terminologische database, de ontwikkeling van gemeenschappelijke vertaalgeheugens en het delen van capaciteiten dankzij het project inzake werklastspreiding;

o
o   o

28.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Rekenkamer.

(1) PB C 284 van 21.11.2006, blz. 1.
(2) Gedragscode meertaligheid, goedgekeurd door het Bureau op 4 september 2006.
(3) Volgens de Rekenkamer omvatten deze cijfers de kosten voor vertalers, secretaresses, management, personeelsdienst, planning, gebouwen, IT en personeelsbeheer (d.w.z. opleiding).
(4) Neergelegd in de notulen van het Bureau van 16 januari 2006 (PE 368.524/BUR/Corr).
(5) Artikel 12, lid 2 van de Gedragscode meertaligheid.


Minimaliseren van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten
PDF 142kWORD 64k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het minimaliseren van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten (2005/2140(INI))
P6_TA(2007)0316A6-0275/2007

Het Europees Parlement,

–   gelet op het EG-Verdrag,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie (COM(2005)0097) en de mededeling van de Commissie over een gemeenschappelijke EU-methode voor het bepalen van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten (COM(2005)0518),

–   gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie met als titel "Bijlage bij de mededeling over een gemeenschappelijke EU-methode voor het bepalen van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten: Ontwerp van de voorgestelde gemeenschappelijke EU-methode en verslag over de proeffase (april – september 2005)" (SEC(2005)1329),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad - "Tijd voor een hogere versnelling - Het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid" (COM(2006)0030),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 april 2004 over de toetsing van de impact van de communautaire regelgeving en de raadplegingsprocedures(1),

–   gezien het verslag van de Commissie - "De wetgeving verbeteren 2004" (COM(2005)0098),

–   gezien de besluiten van de Raad Concurrentievermogen van 13 maart 2006 over een KMO-beleid voor groei en werkgelegenheid op basis van de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Het communautair Lissabon-programma uitvoeren - een modern KMO-beleid voor groei en werkgelegenheid (COM(2005)0551),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's - Betere regelgeving in de Europese Unie: een strategische evaluatie (COM(2006)0689),

–   gezien het werkdocument van de Commissie - Meten van administratieve kosten en verminderen van administratieve lasten in de Europese Unie (COM(2006)0691),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's - Actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten in de Europese Unie (COM(2007)0023),

–   gezien het proefproject: het minimaliseren van de administratieve lasten (begroting van de EU 2007, artikel 26 01 08),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie Begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie juridische zaken (A6-0275/2007),

A.   overwegende dat het minimaliseren van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten een van de belangrijkste aspecten is van het algehele streven naar betere regelgeving,

B.   overwegende dat het belangrijk is om te streven naar een flexibele en coherente samenwerking tussen commissies in het Parlement over kwesties die een aanzienlijke weerslag hebben op de uitvoering van de begroting van de Europese Unie,

C.   overwegende dat de Commissie begrotingscontrole tot taak heeft aan de burgers van de Europese Unie te waarborgen dat de communautaire middelen op doelmatige en juiste wijze worden bijeengebracht en besteed, en dat zij op correcte wijze worden toebedeeld aan de taken waarvan de EU zich moet kwijten; overwegende dat de Commissie begrotingscontrole met het oog op de verwezenlijking van deze doelstelling ernaar streeft een modern, doelmatig en efficiënt openbaar controlesysteem op het niveau van de EU op te zetten met het oog op de gedegen tenuitvoerlegging van de begroting, beter bestuur en duidelijke verantwoording,

D.   overwegende dat regelgevingskosten, waarvan administratieve verplichtingen slechts één element vormen, moeten worden geanalyseerd in een ruime context die de economische, sociale en milieukosten en -baten van de regelgeving omvat, en dat een regelmatige herziening en geïntegreerde analyse door iedereen als sleutelcomponenten van betere regelgeving zouden moeten worden beschouwd,

E.   overwegende dat de nalevingskosten de kosten zijn van het naleven van de regelgeving met uitzondering van de rechtstreekse financiële kosten en de gevolgen op de lange termijn, en dat zij in het kader van het standaardkostenmodel in essentiële nalevingskosten en administratieve kosten kunnen worden onderverdeeld,

F.   overwegende dat de administratieve kosten worden gedefinieerd als de kosten die bedrijven, vrijwilligersorganisaties, overheidsorganen en burgers maken om hun wettelijke verplichtingen tot het verstrekken van informatie over hun activiteiten of producten aan de overheid of aan particulieren na te komen,

G.   overwegende dat de Europese Rekenkamer herhaaldelijk heeft verklaard dat zij op basis van de resultaten van haar controle van oordeel is dat de hoofdoorzaken van onregelmatigheden de onderliggende regels en regelingen zijn, die geen adequaat risicobeheer mogelijk maken en die de wettelijke en regelmatige besteding van EU-middelen sterk in de weg staan,

H.   overwegende dat dankzij het voorgestelde actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten in de Europese Unie tegen 2012 de administratieve lasten met 25% verlaagd zouden kunnen worden, hetgeen zowel geldt voor communautaire wetgeving als voor nationale regelgeving, en zou kunnen leiden tot een verhoging van het BBP van de EU op middellange termijn met circa 1,4% of 150 miljard EUR(2),

I.   overwegende dat de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 heeft besloten dat hij in het voorjaar 2008 op basis van een evaluatie van de Commissie zal bekijken of verdere maatregelen nodig zijn, rekening houdend met de verschillende opties, met inbegrip van een groep van onafhankelijke deskundigen die de instellingen moeten adviseren over hun werkzaamheden met het oog op betere regelgeving,

J.   overwegende dat de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 het voornemen van de Commissie steunde om als proefproject een onafhankelijk comité van deskundigen op te zetten om de Commissie en de lidstaten bij te staan bij de tenuitvoerlegging van het reeds aangehaalde actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten,

K.   overwegende dat de vermindering van de administratieve lasten een belangrijke maatregel is om de economie van Europa te stimuleren, met name via de weerslag ervan op de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's),

L.   overwegende dat wetgeving de grondslag vormt voor behoorlijk functionerende samenlevingen, rekening houdend met de sociale, economische en milieuaspecten, waarvan de waarde gelijkelijk moet worden geëvalueerd,

1.   verwelkomt het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"(3) en verzoekt de Raad, de Commissie en het Parlement dit in de praktijk te brengen;

2.   herinnert eraan dat in het Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, dat is gehecht aan het EG-Verdrag, is bepaald dat de Commissie "er terdege rekening mee [dient] te houden dat alle lasten, zij het financiële of administratieve, voor de Gemeenschap, nationale regeringen, lokale overheden, bedrijfsleven en burgers tot een minimum moeten worden beperkt en evenredig moeten zijn met het te bereiken doel";

3.   is het ermee eens dat de regelgevende omgeving waarin bedrijven opereren, bepalend is voor hun concurrentievermogen, hun duurzame groei en hun tewerkstellingsgraad, en dat de waarborging van de transparantie, helderheid, effectiviteit en in het algemeen van de hoge kwaliteit van de bestaande en toekomstige regelgevende omgeving een belangrijke doelstelling voor het EU-beleid moet zijn;

4.   benadrukt het belang van een onverkorte toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bij de vaststelling van Gemeenschapswetgeving;

5.   vindt dat permanent overleg met de belanghebbenden een belangrijke rol speelt bij de behandeling van wetsvoorstellen; wijst erop dat bij het overleg alle groepen belanghebbende betrokken moeten worden met de nadruk op degene die de zwaarste, uit wetgeving voortvloeiende lasten moeten dragen en dat de selectie van de geraadpleegde groepen transparant en evenwichtig moet zijn; wijst voorts op het feit dat de overlegprocedure dient te geschieden met volledige naleving van de bepalingen in het Verdrag ten aanzien van de rol van de sociale partners, zoals bedoeld in artikel 138, alsmede van de beginselen die zijn vastgelegd in de mededeling van de Commissie "Naar een krachtige cultuur van raadpleging en dialoog - Voorstel inzake algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken partijen door de Commissie" (COM(2002)0704), volgens welke de Commissie ervoor moet zorgen dat de betrokken partijen de kans krijgen om hun mening kenbaar te maken;

6.   onderstreept bovendien dat de kleinere actoren actief moeten worden geraadpleegd omdat ze gewoonweg niet in staat zijn te concurreren met multinationals en grote bedrijven of organisaties, die de middelen hebben om dure lobbyisten en adviseurs in te schakelen voor het uiten van hun grieven;

7.   acht het belangrijk dat de Commissie, in het kader van de vermindering van de administratieve lasten voor bedrijven en burgers, achteraf de doelgroepen raadpleegt om vast te stellen in hoeverre de administratieve lasten ook daadwerkelijk zijn teruggedrongen;

8.   onderstreept in dit verband de noodzaak om de bestaande internetportaals toegankelijk te maken voor alle Europese burgers, bedrijven of NGO's in alle officiële talen van de EU ten einde voor maximale toegankelijkheid en invloed te zorgen;

9.   verheugt zich over de nadruk die wordt gelegd op de vroegtijdige raadpleging van de betrokkenen, waaronder de sociale partners, KMO's, wetgevers, de organen voor de rechtshandhaving en NGO's; onderstreept de rol van sociaal overleg als een nuttig instrument dat aan een beter Europees bestuur bijdraagt, omdat alle spelers bij de besluitvorming en de uitvoering worden betrokken; benadrukt dat onder "alle actoren" ook diegenen die in de KMO's werken, wordt verstaan, zoals in KMO's-handvest is vastgelegd en zoals tijdens de Europese Raad van Lissabon 23-24 maart 2000 is overeengekomen; verzoekt de Commissie initiatieven te nemen om het sociaal overleg op Europees niveau uit te breiden en te versterken en op basis van de resultaten daarvan door te gaan met het verbeteren van de sociale normen, zonder daarbij de noodzaak tot behoud van werkgelegenheid te veronachtzamen;

10.   verzoekt de Commissie om verslag uit te brengen over haar lopende initiatieven om rechtstreeks overleg met de belanghebbenden mogelijk te maken; acht het tevens belangrijk dat de Commissie een evaluatie achteraf verricht waaruit de verkregen resultaten naar voren komen;

11.   doet een beroep op de Commissie om bij het voorstellen van nieuwe wetgeving een aanwijzing te geven van de kosten van het toepassen en controleren van de voorgestelde wetgeving; vindt dat de Commissie als basis de totale uitgaven die specifieke wetgeving met zich meebrengt moet nemen;

12.   benadrukt dat het vereenvoudigen en actualiseren van bestaande wetgeving niet mag leiden tot deregulering, het verwateren van gezondheids- en veiligheidswetgeving of het afbouwen van de fundamentele sociale normen; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de wetgeving blijft bijdragen aan de verbetering van de sociale normen, maar dat deze tezelfdertijd niet schadelijk mag zijn voor de concurrentie tussen bedrijven; onderkent dat het terugdringen van de werkloosheid een belangrijk middel ter verbetering van de sociale normen vormt en dat de wet- en regelgeving dan ook voldoende ruimte voor ondernemingszin en het scheppen van nieuwe banen moet bieden;

13.   acht het zeer belangrijk om het onnodig creëren of aanvullen van wetgeving door de lidstaten tegen te gaan; doet een beroep op de Commissie om hiermee bij het uitvaardigen van verordeningen en richtlijnen rekening te houden; vindt ten stelligste dat de Commissie duidelijk moet aangeven welke de minimumeisen zijn die uit verordeningen en richtlijnen voortvloeien;

14.   verwacht dat de lidstaten, indien zij de eisen en controlemaatregelen boven het niveau van de in de Gemeenschapswetgeving neergelegde minimumeisen opschroeven, dit mededelen en aangeven in de nationale wetgeving of de uitvoeringsmaatregelen; verzoekt de Commissie om de lidstaten in het oog te houden voor wat betreft onnodige administratieve lasten die uit uitvoeringsmaatregelen en nationale wetgeving voortvloeien;

15.   verzoekt de Commissie om in het kader van het reeds aangehaalde Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" te zorgen voor een gerichte en goed doordachte wetgeving met voorspelbare gevolgen die aan een gunstig klimaat bijdraagt door ondernemingen en bedrijven de juiste prikkels te geven, overbodige uitgaven en procedures terug te dringen, belemmeringen voor slagvaardigheid en innovatie weg te nemen en een grotere rechtszekerheid te bieden;

16.   dringt erop aan dat de Commissie bij het voorstellen van nieuwe wetgeving de administratieve lasten aangeeft die deze met zich meebrengt voor de diverse economische, sociale en milieusectoren in vergelijking met de equivalente sectoren buiten de EU; stelt voor dat hieraan speciale aandacht wordt besteed in het kader van het onlangs voorgestelde testen van het concurrentievermogen dat volledig deel uitmaakt van de effectbeoordeling;

17.   verzoekt de Commissie om het "project inzake het testen van het concurrentievermogen", dat thans wordt opgesteld, aan het Parlement voor te leggen om vóór de toepassing ervan een gedachtewisseling mogelijk te maken;

18.   benadrukt de noodzaak dat de Commissie, de lidstaten en het Parlement met elkaar samenwerken en streven naar een gezamenlijke en alomvattende strategie voor een betere regelgeving ter versterking van het partnerschap voor groei en werkgelegenheid, te weten door de verschillende nationale wetgevende kaders te onderzoeken en door de beste bewezen werkwijzen in de praktijk te brengen; verzoekt de Commissie de verschillende door de lidstaten gevolgde praktijken en nationale strategieën te eerbiedigen, of deze de Europese richtlijnen op het gebied van werkgelegenheid en sociale bescherming nu via een collectieve overeenkomst of een verordening of wet ten uitvoer leggen;

19.   benadrukt het belang van een betere uitvoering en handhaving van bestaande wetgeving, in alle lidstaten, en pleit ervoor dat inbreukprocedures met het oog op een gelijk speelveld zo vlot mogelijk worden afgehandeld; verzoekt de Commissie en de lidstaten de mechanismen te verbeteren aan de hand waarvan wordt bepaald welke wetgeving vereenvoudiging behoeft;

20.   steunt het actieprogramma van de Commissie ter vermindering van de administratieve lasten in de EU, dat ertoe strekt de administratieve kosten voor bedrijven in Europa te meten en de administratieve lasten tegen 2012 met 25% te verminderen;

21.   merkt op dat de strategie inzake een vermindering met 25% betrekking heeft op de administratieve lasten voor bedrijven, met name de onnodige lasten, en dus niets, zoals de Commissie ook zelf verklaart, met deregulering te maken heeft;

22.   ondersteunt het initiatief van de Commissie ten volle, maar blijft tegelijkertijd waakzaam, opdat het doel van de betrokken wetgeving niet te lijden heeft onder de gekozen benadering;

23.   onderstreept de noodzaak van versnelde procedures om de administratieve lasten tegen 2012 daadwerkelijk met 25% te verminderen; onderstreept dat het Parlement en de Raad hun volledige steun moeten toezeggen, opdat het vereenvoudigingsproces ook slaagt;

24.   steunt derhalve het voorstel van de Commissie voor "dringende acties" inzake maatregelen van de Commissie, collectieve voorstellen en afzonderlijke voorstellen; verzoekt de Commissie om meer gebruik te maken van de ervaring van de lidstaten die reeds referentiemetingen hebben verricht, om andere "dringende acties" vast te leggen;

25.   neemt nota van de afbakening van 13 prioritaire gebieden in het actieprogramma van de Commissie op basis van het feit dat 80% van de totale administratieve lasten zich op deze gebieden voordoen; onderstreept dat deze beoordeling op nationale ervaringen en metingen berust(4); stemt in met de Commissie dat deze benadering pragmatisch is, maar is van oordeel dat het als een eerste fase moet worden beschouwd;

26.   steunt derhalve het voornemen van de Commissie om het actieprogramma tot andere gebieden te verruimen die thans niet zijn opgenomen; verwacht van de Commissie dat zij de afbakening van alle andere in aanmerking komende lastenverminderingen opneemt in haar strategie om de daadwerkelijke meting uit te besteden aan externe deskundigen;

27.   is van oordeel dat instelling van het communautaire actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten vervolgens inhoudt dat de Commissie voldoende middelen en kredieten moet uittrekken; stemt derhalve ermee in dat hiervoor door de diensten van de Commissie ongeveer 19,6 miljoen EUR exclusief BTW ter beschikking zijn gesteld; verzoekt de Commissie echter om aan de Begrotingscommissie mede te delen uit welke begrotingslijnen de kredieten afkomstig zijn, in hoeverre dit op andere beleidsterreinen van invloed is, hoe en wanneer deze middelen worden besteed en op basis van welke rechtsgrondslagen deze uitgaven worden gerechtvaardigd;

28.   onderstreept dat, indien de Commissie van oordeel is dat zij in het kader van het huidige administratieve bestel niet in staat is om voldoende middelen en kredieten toe te wijzen, zij mogelijke oplossingen voor deze problemen nauwkeurig dient af te bakenen en aan de begrotingsautoriteit dient mede te delen;

29.   wijst erop dat de vermindering met 25% tot uiting moet komen in een nettovermindering van de lasten; onderstreept derhalve de noodzaak om de administratieve lasten uit nieuwe verordeningen vanaf 2008 mee te rekenen en hiermee in de definitieve evaluatie in 2012 rekening te houden; onderstreept dat de vermindering met 25% op de 13 prioritaire gebieden slechts kan worden beschouwd als een brutodoelstelling voor vermindering; wijst erop dat de huidige benadering derhalve niet kan zorgen voor een daadwerkelijke vermindering met 25% van de lasten voor bedrijven;

30.   verzoekt de Commissie om een gedetailleerd scorebord te publiceren en aan de betrokken commissies van het Parlement voor te leggen met precieze doelstellingen die moeten worden verwezenlijkt binnen een vaste termijn voor de tenuitvoerlegging van maatregelen die als noodzakelijk zijn aangemerkt voor de verwezenlijking van de nagestreefde vermindering met 25% vóór 2012, en jaarlijks over de hierbij geboekte vooruitgang verslag uit te brengen aan de bevoegde commissies;

31.   onderstreept dat de Raad, het Parlement en de Commissie zich volledig moeten vastleggen en de politieke verantwoording moeten aanvaarden ten aanzien van de vermindering van de administratieve lasten; is ervan overtuigd dat de EU zonder betrokkenheid op politiek niveau niet in staat zal zijn om de wetgevingscultuur in Europa te veranderen;

32.   is voornemens om de effectbeoordelingsprocedures volledig toe te passen om de gevolgen van de amendementen op voorstellen vast te stellen en doet een beroep op de Raad om hetzelfde te doen; verzoekt de Commissie om de nodige steun en expertise te leveren;

33.   verzoekt de Commissie erop toe te zien dat bij de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren voor effectbeoordeling onderzoek naar de economische activiteiten wordt verricht, met het oog op een verbetering van de kwaliteit van de eigenlijke effectbeoordeling; benadrukt dat effectbeoordelingen op een grondige, transparante en evenwichtige manier moeten worden uitgevoerd waarbij de sociale, economische en milieuaspecten even zwaar moeten wegen;

34.   onderstreept dat betrokkenheid op politiek niveau ook vergezeld moet gaan van verbeterde praktijken op beheers- en uitvoeringsniveau; onderstreept derhalve dat alle directoraten-generaal middels een nulmeting bewust moeten worden gemaakt van de onnodige administratieve lasten op hun beleidsgebieden en stelt voorts een systeem voor, bijvoorbeeld zoals de interne auditcapaciteiten in elk DG van de Commissie, waarmee advies en hulp aan de verschillende directoraten-generaal kunnen worden geboden om het verminderingsbeleid en afzonderlijke doelstellingen per DG te bevorderen en uit te voeren;

35.   verzoekt de Commissie over de interne organisatiestructuur van het beleid ter vermindering van de administratieve lasten verslag uit te brengen; verzoekt haar deze structuur te vergelijken met de structuren in de verschillende lidstaten die reeds een beleid ter vermindering van de administratieve lasten hebben ingevoerd;

36.   verzoekt de Commissie om tegen 2008 de toegevoegde waarde van de Raad voor effectbeoordeling (IAB) voor de effectbeoordelingsprocedures te evalueren; verzoekt de Commissie om specifiek verslag uit te brengen over de weerslag van het IAB in vergelijking met de weerslag van onafhankelijke adviesraden in de verschillende lidstaten, en om de optimale toegevoegde waarde van daadwerkelijk onafhankelijk toezicht op Europees niveau te beoordelen;

37.   stelt voor dat de kredieten die op artikel 26 01 08 van de EU-begroting zijn gereserveerd voor een proefproject ter vermindering van de administratieve lasten worden gebruikt voor het opzetten van een onafhankelijk panel van deskundigen dat uit vertegenwoordigers van alle groepen belanghebbenden zou moeten bestaan en dat volledig toezicht houdt op de uitvoering van het actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten in de EU; wijst erop dat dit ook betekent dat het comité van onafhankelijke deskundigen zich kan richten op alle effectbeoordelingsprocedures, metingen en wetgevingsvoorstellen die buiten de 13 prioritaire gebieden vallen;

38.   onderstreept dat de aanstelling en de werkzaamheden van dit onafhankelijke panel van deskundigen volledige transparant moeten zijn en dat de leden van het panel een opgave van hun belangen moeten invullen;

39.   is verheugd over de steun die de Raad en de Commissie reeds aan deze benadering hebben gegeven, zoals blijkt uit paragraaf 25 van de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007; onderstreept dat dit tevens strookt met de aanbevelingen van de Duitse Nationaler Normenkontrollrat, de Better Regulation Commission van het Verenigd Koninkrijk en het Nederlandse Adviescollege toetsing administratieve lasten in hun standpuntnota over het actieprogramma van de Commissie(5);

40.   stelt tevens voor dat het onafhankelijke panel van deskundigen niet alleen volledig toezicht houdt op de uitvoering van het Europese actieprogramma, maar ook de bevindingen en de resultaten van de raadplegingen op internet en op plaatselijk niveau evalueert; stelt voor om het onafhankelijke panel toegang te verlenen tot de effectbeoordeling van de verminderingsvoorstellen voordat zij door de Commissie worden vastgesteld;

41.   verzoekt de Commissie om een onafhankelijk denkende vertegenwoordiger als voorzitter van het reeds aangehaalde onafhankelijke panel van deskundigen te benoemen en om ervoor te zorgen dat het panel in september 2007 volledig kan functioneren; dringt er voorts op aan dat de overige panelleden de externe belanghebbenden bij het wetgevingsproces vertegenwoordigen, en dat in het panel ook onafhankelijke deskundigen en academici zitting hebben die gespecialiseerd zijn op het gebied van de vermindering van de administratieve lasten;

42.   verzoekt de Commissie om het onafhankelijke panel tevens toe te staan zijn mening kenbaar te maken over de stappen die reeds in 2006 en 2007 zijn genomen ter invoering van het beleid inzake de vermindering van de administratieve lasten;

43.   verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 146.
(2) Arjan M. Lejour, George M.M. Gelauff, "Five Lisbon Highlights: The economic impact of reaching these targets", CPB document nr. 104, CPB, Den Haag, 2006.
(3) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(4) Proefproject administratieve lasten, WIFO-CEPS, oktober 2006.
(5) Standpuntnota over het Actieprogramma van de Europese Commissie ter vermindering van de administratieve lasten in de Europese Unie, 1 maart 2007.


Het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen ("ROME II") ***III
PDF 199kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke tekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen ("Rome II") (PE-CONS 3619/2007 – C6-0142/2007 – 2003/0168(COD))
P6_TA(2007)0317A6-0257/2007

(Medebeslissingsprocedure: derde lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke tekst (PE-CONS 3619/2007 – C6-0142/2007),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003)0427)(2),

–   gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2006)0083)(3),

–   gezien zijn in tweede lezing geformuleerde standpunt(4) inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad(5),

–   gezien het advies van de Commissie over de amendementen van het Parlement op het gemeenschappelijk standpunt (COM(2007)0126)(6),

–   gelet op artikel 251, lid 5 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 65 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A6-0257/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke tekst en wijst op de daarop betrekking hebbende verklaringen van de Raad en de Commissie;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1 van het EG-Verdrag te ondertekenen;

3.   verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 157 van 6.7.2006, blz. 371.
(2) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(3) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(4) Aangenomen teksten van 18.1.2007, P6_TA(2007)0006.
(5) PB C 289 E van 28.11.2006, blz. 68.
(6) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) ***II
PDF 209kWORD 91k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) (16369/2/2006 – C6-0100/2007 – 2005/0042A(COD))
P6_TA(2007)0318A6-0184/2007

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16369/2/2006 – C6-0100/2007),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0115)(2),

–   gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2006)0234)(3),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0184/2007),

–   gezien de trilaterale verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en de verklaring van de Commissie, beide opgenomen in bijlage,

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../2007/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013)

P6_TC2-COD(2005)0042A


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Besluit nr. 1350/2007/EG.)

TRILATERALE VERKLARING

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie:

   zijn het erover eens dat het tweede communautaire actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) voldoende financiële middelen moet krijgen om volledig te kunnen worden uitgevoerd;
   herinneren aan artikel 37 van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(4), waarin staat dat de begrotingsautoriteit en de Commissie zich ertoe verbinden niet meer dan 5% van de begroting af te wijken, behalve in het geval van nieuwe, objectieve en duurzame omstandigheden waarvoor specifieke redenen worden opgegeven. Uit dergelijke afwijkingen voortvloeiende verhogingen mogen niet leiden tot overschrijding van het voor de betrokken rubriek geldende maximum;
   verklaren zich ertoe bereid de specifieke behoeften en omstandigheden van het gezondheidsprogramma in de jaarlijkse begrotingsprocedure grondig te beoordelen.

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

1.  Op 24 mei 2006 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel ingediend voor een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2007 – 2013)(5). In artikel 7 werd voorgesteld dat het referentiebedrag van het programma 365,6 miljoen EUR zou bedragen voor de periode van 2007 tot 2013.

2.  Wegens vertraging bij de wetgevingsprocedure heeft de Commissie de begrotingsautoriteit ervan op de hoogte gebracht dat de start van het nieuwe programma voor volksgezondheid moet worden verschoven naar het begrotingsjaar 2008(6). Bijgevolg zouden de financiële middelen van het nieuwe programma voor volksgezondheid 2008 – 2013 moeten aangepast worden en vastgelegd op 321,5 miljoen EUR.

3.  Een bedrag van 44,1 miljoen EUR zal worden gebruikt in het begrotingsjaar 2007 op grond van het huidige programma voor volksgezondheid(7) om een maximale continuïteit te waarborgen met betrekking tot acties op gebied van de volksgezondheid. Daarom bedragen de totale financiële middelen 365,6 miljoen EUR voor acties op gebied van de volksgezondheid die uit de programma's voor de periode 2007-2013 worden gefinancierd.

(1) PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 372.
(2) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(3) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(4) PB C 139 van 14.6.2006.
(5) COM(2006)0234.
(6) COM(2007)0150.
(7) Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (OJ L 271 van 9.10.2002, blz. 1).


Kwikhoudende meettoestellen ***II
PDF 196kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG wat betreft de beperking van het op de markt brengen van bepaalde kwikhoudende meettoestellen (5665/1/2007 – C6-0114/2007 – 2006/0018(COD))
P6_TA(2007)0319A6-0218/2007

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5665/1/2007 – C6-0114/2007),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0069)(2),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0218/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;

2.   constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1 van het EG-Verdrag te ondertekenen;

4.   verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten van 14.11.2006, P6_TA(2006)0483.
(2) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's ***I
PDF 255kWORD 104k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's (COM(2006)0423 – C6-0258/2006 – 2006/0143(COD))
P6_TA(2007)0320A6-0153/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0423),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0258/2006),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0153/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's

P6_TC1-COD(2006)0143


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert tot de gezondheid en het welzijn van de burgers en hun sociale en economische belangen.

(2)  Bij de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap dient een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens en van het milieu te worden gewaarborgd.

(3)  Om de gezondheid van de mens te beschermen moet het gebruik van additieven, enzymen en aroma's in de menselijke voeding worden onderworpen aan een veiligheidsevaluatie voordat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.

(4)  In Verordening (EG) nr. XXX/2007 van het Europees Parlement en de Raad van … [inzake levensmiddelenadditieven](3), Verordening (EG) nr. YYY/2007 van het Europees Parlement en de Raad van … [inzake voedingsenzymen](4) en Verordening (EG) nr. ZZZ/2007 van het Europees Parlement en de Raad van … [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen](5) worden █ criteria en eisen met betrekking tot de evaluatie en de toelating van deze stoffen vastgesteld.

(5)  Er wordt met name bepaald dat levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's, voor zover de laatste moeten worden onderworpen aan een veiligheidsevaluatie overeenkomstig Verordening (EG) nr. ZZZ/2007, slechts overeenkomstig de voorwaarden van elke sectorale levensmiddelenverordening in de handel kunnen worden gebracht en in de menselijke voeding kunnen worden gebruikt, als zij in een communautaire lijst van toegestane stoffen zijn opgenomen.

(6)  Transparantie inzake productie en behandeling van levensmiddelen is van doorslaggevend belang voor de geloofwaardigheid tegenover de consument.

(7)  In dit kader lijkt het wenselijk dat voor deze drie categorieën stoffen een uniforme communautaire evaluatie- en toelatingsprocedure wordt vastgesteld, die doeltreffend, in de tijd beperkt en transparant is, om aldus bij te dragen aan het vrije verkeer daarvan op de communautaire markt.

(8)  Deze uniforme procedure moet zijn gestoeld op de beginselen van goed bestuur en rechtszekerheid en moet onder naleving van deze beginselen ten uitvoer worden gelegd.

(9)  Aan de criteria voor toelating die zijn vastgelegd in de Verordeningen (EG) nr. XXX/2007, (EG) nr. YYY/2007 en (EG) nr. ZZZ/2007, dient ook voldaan voor toelating overeenkomstig deze verordening.

(10)  Deze verordening vult het regelgevende kader voor de toelating van de stoffen aan door het vaststellen van de verschillende fasen van de procedure, de desbetreffende termijnen, de rol van de betrokken actoren en de toepasselijke beginselen. Voor sommige aspecten van de procedure moet echter rekening worden gehouden met het specifieke karakter van elke sectorale levensmiddelenverordening.

(11)  Overeenkomstig het kader voor de evaluatie van de risico's op het gebied van de voedselveiligheid, als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(6), mag het in de handel brengen van de stoffen pas worden toegestaan na een onafhankelijke, wetenschappelijke evaluatie, van het hoogst mogelijke niveau, van de risico's die zij voor de gezondheid van de mens opleveren. Deze evaluatie, die moet worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd), moet worden gevolgd door een risicomanagementbeslissing, die door de Commissie moet worden genomen in het kader van een regelgevingsprocedure die zorgt voor een nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.

(12)  Erkend wordt dat █een wetenschappelijke risicobeoordeling alleen onvoldoende gegevens biedt om daarop een risicomanagementbeslissing te baseren, en dat █ook andere terzake dienende factoren in aanmerking moeten worden genomen.

(13)  Om de exploitanten van de desbetreffende sectoren en het publiek op de hoogte te houden van de geldende toelatingen dienen de toegelaten stoffen te worden opgenomen in een communautaire lijst die door de Commissie moet worden opgesteld, bijgehouden en bekendgemaakt.

(14)  Eén van de basisbeginselen van het functioneren van de Autoriteit is de vorming van netwerken tussen de Autoriteit en de organisaties van de lidstaten die werkzaam zijn op de tot de opdracht van de Autoriteit behorende gebieden. Voor het uitbrengen van haar advies kan de Autoriteit bijgevolg een beroep doen op het netwerk dat haar ter beschikking wordt gesteld bij artikel 36 van Verordening (EG) nr. 178/2002 en bij Verordening (EG) nr. 2230/2004 van de Commissie van 23 december 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 178/2002 ║ voor wat betreft het netwerk van organisaties die werkzaam zijn op de gebieden die behoren tot de opdracht van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid(7).

(15)  De uniforme procedure voor de toelating van de stoffen moet aan de eisen inzake transparantie en informatie van het publiek voldoen en moet het recht van de aanvrager op het behoud van de vertrouwelijkheid van bepaalde informatie waarborgen, in naar behoren gemotiveerde gevallen en om nader omschreven redenen.

(16)  Overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EG) nr. 178/2002 is Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(8) van toepassing op de documenten die bij de Autoriteit berusten.

(17)  In de artikelen 53 en 54 van Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn procedures vastgesteld voor de goedkeuring van noodmaatregelen met betrekking tot levensmiddelen die afkomstig zijn uit de Gemeenschap of uit een derde land zijn ingevoerd. Krachtens deze artikelen kan de Commissie dergelijke maatregelen nemen wanneer een levensmiddel waarschijnlijk een ernstig risico voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu inhoudt en het risico niet op afdoende wijze kan worden beheerst met de door de betrokken lidstaten getroffen maatregelen.

(18)  Omwille van de doeltreffendheid en de vereenvoudiging van de wetgeving is het dienstig dat op middellange termijn, en in overleg met belanghebbenden de wenselijkheid wordt bekeken om het toepassingsgebied van de uniforme procedure uit te breiden tot andere bestaande regelingen op het gebied van levensmiddelen.

(19)  Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wegens de bestaande verschillen tussen de nationale wetgevingen en bepalingen en bijgevolg beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(20)  De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(9). Bij het voorbereiden van de in dat besluit bedoelde maatregelen die aan het comité moeten worden voorgelegd, dient de Commissie, in voorkomend geval, de belanghebbenden te raadplegen.

(21)  In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de communautaire lijst van levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's die krachtens deze verordening moet worden opgesteld, bij te werken en te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door deze verordening aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  Bij deze verordening wordt een uniforme evaluatie- en toelatingsprocedure (hierna de "uniforme procedure" genoemd) vastgesteld voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen, levensmiddelenaroma's en uitgangsmaterialen van levensmiddelenaroma's, gebruikt of bestemd om te worden gebruikt in of op levensmiddelen (hierna de "stoffen" genoemd), die bijdraagt aan een betere bescherming van de consument en de volksgezondheid, en het vrije verkeer van levensmiddelen in de Gemeenschap.

Deze verordening geldt niet voor producten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's(10) toelaatbaar zijn.

2.  De uniforme procedure stelt de procedurele voorwaarden vast voor de bijwerking van de lijsten van stoffen die in de Gemeenschap in de handel mogen worden gebracht krachtens de Verordeningen (EG) nr. XXX/2007, (EG) nr. YYY/2007 en (EG) nr. ZZZ/2007 (hierna de "sectorale levensmiddelenverordeningen" genoemd).

3.  De criteria op grond waarvan de stoffen in de in artikel 2 bedoelde communautaire lijst kunnen worden opgenomen, de inhoud van de in artikel 7 bedoelde verordening en eventueel de overgangsbepalingen met betrekking tot de lopende procedures worden in elke sectorale levensmiddelenverordening vastgesteld.

Artikel 2

Communautaire lijst van stoffen

1.  In het kader van elke sectorale levensmiddelenverordening worden de stoffen die in de Gemeenschap in de handel mogen worden gebracht, opgenomen in een lijst waarvan de inhoud bij die verordening wordt vastgesteld (hierna de "communautaire lijst" genoemd"). De communautaire lijst wordt door de Commissie bijgewerkt volgens de in artikel 14, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Zij wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Stoffen die in de communautaire lijst zijn opgenomen, kunnen door elke exploitant van een levensmiddelenbedrijf worden gebruikt, met inachtneming van de daarvoor geldende voorwaarden, op voorwaarde dat de toepassing ervan niet wordt beperkt door de bepalingen in artikel 12, lid 7.

2.  Onder bijwerking van de communautaire lijst wordt verstaan:

   a) de toevoeging van een stof aan de communautaire lijst;
   b) de schrapping van een stof uit de communautaire lijst;
   c) de toevoeging of de wijziging van de voorwaarden, specificaties of beperkingen die verbonden zijn aan het voorkomen van een stof op de communautaire lijst.

HOOFDSTUK II

UNIFORME PROCEDURE

Artikel 3

Belangrijkste fasen van de uniforme procedure

1.  De uniforme procedure die leidt tot de bijwerking van de communautaire lijst kan hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden ingeleid. Deze aanvraag kan onder de voorwaarden van de in artikel 9, lid 1, onder a), bedoelde uitvoeringsbepalingen worden ingediend door een lidstaat of door een belanghebbende persoon, waarbij deze persoon verscheidene belanghebbende personen kan vertegenwoordigen (hierna "de aanvrager" genoemd).

2.  De Commissie wint vooraf overeenkomstig artikel 5 het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd) in.

Voor de in artikel 2, lid 2, onder b) en c), bedoelde bijwerkingen wint de Commissie slechts het advies van de Autoriteit in, als deze bijwerkingen gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid.

3.  De uniforme procedure eindigt met de vaststelling door de Commissie van een verordening tot bijwerking van de lijst overeenkomstig artikel 7.

4.  In afwijking van lid 3 kan de Commissie de uniforme procedure in elk stadium beëindigen en niet overgaan tot de beoogde bijwerking, als zij van oordeel is dat een dergelijke bijwerking niet gerechtvaardigd is. Zij houdt waar nodig rekening met het advies van de Autoriteit, eventuele relevante bepalingen van de communautaire wetgeving en andere terzake dienende factoren.

█De Commissie maakt haar besluit openbaar, behoudens de bepalingen van artikel 12, en stelt zij de aanvrager hiervan direct in kennis en geeft in haar brief de redenen aan waarom zij van oordeel is dat een bijwerking niet gerechtvaardigd is.

Artikel 4

Inleiding van de procedure

1.  Wanneer de Commissie een aanvraag om bijwerking van de communautaire lijst ontvangt:

   a) bevestigt zij de aanvrager binnen 14 werkdagen na ontvangst schriftelijk de ontvangst van de aanvraag;
   b) stuurt zij de aanvraag █naar de Autoriteit door en vraagt zij haar om advies.

De aanvraag wordt door de Commissie toegankelijk gemaakt voor het Europees Parlement, de lidstaten en belanghebbenden.

2.  Wanneer de Commissie de procedure op eigen initiatief inleidt, stelt zij de lidstaten daarvan in kennis, maakt zij het gegeven openbaar en vraagt zij de Autoriteit zo nodig om advies.

Artikel 5

Advies van de Autoriteit

1.  De Autoriteit brengt binnen negen maanden na ontvangst van een geldige aanvraag haar advies uit.

2.  De Autoriteit zendt haar advies aan de Commissie, de lidstaten en █de aanvrager. Bovendien wordt het advies openbaar gemaakt, rekening houdend met de bepalingen van artikel 12.

Artikel 6

Aanvullende informatie betreffende de risicobeoordeling

1.  Wanneer de Autoriteit de aanvrager █om aanvullende informatie vraagt, kan de in artikel 5, lid 1, bedoelde termijn worden verlengd. De Autoriteit stelt in overleg met de aanvrager een termijn vast waarbinnen deze informatie kan worden verstrekt en stelt de Commissie in kennis van de nodige extra termijn. Als de Commissie niet binnen acht werkdagen na de kennisgeving door de Autoriteit bezwaar maakt, wordt de in artikel 5, lid 1, bedoelde termijn automatisch met de extra termijn verlengd.

2.  Als de aanvullende informatie niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn wordt toegezonden, rondt de Autoriteit haar advies af op grond van de reeds verstrekte informatie.

3.  Wanneer de aanvrager op eigen initiatief aanvullende informatie verstrekt, zendt hij deze aan de Autoriteit en de Commissie. In dat geval brengt de Autoriteit haar advies binnen de oorspronkelijke termijn uit, tenzij er specifieke redenen zijn om de termijn te verlengen.

4.  De aanvullende informatie wordt door de Autoriteit toegankelijk gemaakt voor de lidstaten.

Artikel 7

Bijwerking van de communautaire lijst

Binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van het advies van de Autoriteit legt de Commissie aan het in artikel 14, lid 1, bedoelde comité een ontwerp-verordening tot bijwerking van de communautaire lijst voor, rekening houdend met het advies van de Autoriteit, eventuele relevante bepalingen van de communautaire wetgeving en andere terzake dienende factoren.

De Commissie motiveert haar ontwerp-verordening en licht de redenen toe waarop deze is gebaseerd.

Wanneer de ontwerp-verordening niet in overeenstemming is met het advies van de Autoriteit, licht de Commissie de redenen voor haar besluit toe.

De verordening wordt vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 8

Aanvullende informatie betreffende het risicomanagement

1.  Wanneer de Commissie de aanvrager om aanvullende informatie over aspecten met betrekking tot het risicomanagement vraagt, stelt zij in overleg met de aanvrager een termijn vast waarbinnen deze informatie kan worden verstrekt. In dat geval kan de Commissie de in artikel 7 bedoelde termijn verlengen, waarbij zij de lidstaten van de verlenging in kennis stelt.

2.  Als de aanvullende informatie niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn wordt toegezonden, handelt de Commissie op grond van de reeds verstrekte informatie.

HOOFDSTUK III

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 9

Uitvoeringsbepalingen

1.  Binnen een maximale termijn van 24 maanden na vaststelling van elke sectorale levensmiddelenverordening worden overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening vastgesteld, met name met betrekking tot:

   a) de inhoud, de opstelling en de indiening van de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvraag;
   b) de controle van de geldigheid van de aanvraag;
   c) de aard van de informatie die moet worden opgenomen in het in artikel 5 bedoelde advies van de Autoriteit.

2.  Met het oog op de goedkeuring van de in lid 1, onder a), bedoelde uitvoeringsbepalingen raadpleegt de Commissie de Autoriteit, die haar binnen een termijn van zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een voorstel voorlegt met betrekking tot de gegevens die nodig zijn voor de evaluatie van de risico's van de desbetreffende stoffen.

Artikel 10

Verlenging van de termijnen

De in artikel 5, lid 1, en artikel 7 bedoelde termijnen kunnen door de Commissie op eigen initiatief of eventueel op verzoek van de Autoriteit worden verlengd, als het karakter van het dossier zulks rechtvaardigt, onverminderd artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 1. In dergelijke gevallen stelt de Commissie de aanvrager en de lidstaten in kennis van deze verlenging en van de redenen die deze verlenging rechtvaardigen.

Artikel 11

Transparantie

De Autoriteit draagt zorg voor de transparantie van haar activiteiten overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EG) nr. 178/2002. Zij maakt met name haar adviezen onverwijld openbaar. Bovendien maakt zij de adviesaanvragen en de in artikel 6, lid 1, bedoelde termijnverlengingen openbaar.

Artikel 12

Vertrouwelijkheid

1.  █De door de aanvrager meegedeelde informatie wordt uitsluitend vertrouwelijk behandeld, indien de openbaarmaking ervan zijn concurrentiepositie ernstig zou kunnen aantasten.

De volgende gegevens worden nooit als vertrouwelijk beschouwd:

   a) naam en adres van de aanvrager en naam van de stof;
   b) een duidelijke beschrijving van de stof en de voorwaarden voor het gebruik daarvan in of op specifieke levensmiddelen of levensmiddelencategorieën;
   c) gegevens die van belang zijn voor de evaluatie van de veiligheid van de stoffen;
   d) indien van toepassing de analysemethode(n).

2.  Voor de toepassing van lid 1 geeft de aanvrager aan welke van de meegedeelde gegevens hij vertrouwelijk behandeld zou willen zien. In dat geval moeten verifieerbare redenen worden aangevoerd.

3.  De Commissie stelt vast welke gegevens vertrouwelijk kunnen blijven en stelt de aanvrager en de lidstaten daarvan in kennis.

4.  Na kennis te hebben genomen van het standpunt van de Commissie beschikt de aanvrager over een termijn van drie weken om zijn aanvraag in te trekken om de vertrouwelijkheid van de meegedeelde informatie te verzekeren. De vertrouwelijkheid blijft tot het einde van deze termijn verzekerd.

5.  De Commissie, de Autoriteit en de lidstaten nemen de nodige maatregelen om een passende mate van vertrouwelijkheid van door hen ingevolge deze verordening ontvangen informatie te waarborgen, behalve indien het gaat om informatie die, als de omstandigheden dat vereisen, openbaar moet worden gemaakt ter bescherming van de gezondheid van mens of dier of van het milieu.

6.  Indien een aanvrager zijn aanvraag intrekt of heeft ingetrokken, respecteren de Autoriteit, de Commissie en de lidstaten het vertrouwelijke karakter van commerciële en industriële informatie, met inbegrip van informatie over onderzoek en ontwikkeling alsmede informatie over het vertrouwelijke karakter waarvan de Commissie en de aanvrager van mening verschillen.

7.  Wetenschappelijke gegevens en andere door de aanvragers verstrekte informatie mogen gedurende vijf jaar vanaf de datum van de toelating niet ten behoeve van latere aanvragers worden gebruikt, tenzij de latere aanvrager met de eerdere aanvrager is overeengekomen dat die gegevens en informatie wel mogen worden gebruikt en de kosten overeenkomstig worden gedeeld, indien:

   a) de eerdere aanvrager bij zijn eerdere aanvraag heeft aangegeven dat de wetenschappelijke gegevens en andere informatie door eigendomsrechten waren beschermd; en
   b) de eerdere aanvrager ten tijde van zijn aanvraag het exclusieve recht had om naar de desbetreffende gegevens te verwijzen; en
   c) de stof niet had kunnen worden toegelaten, indien de eerdere aanvrager de desbetreffende eigendomsrechten niet had verstrekt.

8.  De toepassing van de leden 1 tot en met 6 laat de uitwisseling van informatie tussen de Commissie, de lidstaten en de Autoriteit onverlet.

Artikel 13

Noodgevallen

Als zich een noodgeval met betrekking tot een in de communautaire lijst opgenomen stof voordoet, met name ten aanzien van een advies van de Autoriteit, worden maatregelen genomen overeenkomstig de procedures van de artikelen 53 en 54 van Verordening (EG) nr. 178/2002.

Artikel 14

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, dat is opgericht bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

Artikel 15

Bevoegde autoriteiten van de lidstaten

Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de Commissie en de Autoriteit in het kader van elke sectorale levensmiddelenverordening de naam en het adres, alsook een contactpunt, van de voor de toepassing van de uniforme procedure bevoegde nationale autoriteit mee.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALING

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is voor elke sectorale levensmiddelenverordening van toepassing vanaf de datum van toepassing van de in artikel 9, lid 1, bedoelde maatregelen.

Artikel 9 is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 168 van 20.7.2007, blz. 34.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 10 juli 2007.
(3) PB C ....
(4) PB C ....
(5) PB C ....
(6) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).
(7) PB L 379 van 24.12.2004, blz. 64.
(8) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(9) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(10) PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1.


Levensmiddelenadditieven ***I
PDF 511kWORD 233k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven (COM(2006)0428 – C6-0260/2006 –2006/0145(COD))
P6_TA(2007)0321A6-0154/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0428)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0260/2006),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0154/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven

P6_TC1-COD(2006)0145


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert tot de gezondheid en het welzijn van de burgers en hun sociale en economische belangen.

(2)  Bij de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap dient een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens te worden gewaarborgd.

(3)  Deze verordening vervangt de bestaande richtlijnen en beschikkingen inzake levensmiddelenadditieven die in levensmiddelen mogen worden gebruikt, om de doeltreffende werking van de interne markt en een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en het milieu en van de belangen van de consumenten, met inbegrip van consumenten die bepaalde stoffen niet verdragen, te waarborgen door allesomvattende en gestroomlijnde procedures.

(4)  Deze verordening harmoniseert het gebruik van levensmiddelenadditieven in levensmiddelen in de Gemeenschap. Dit omvat het gebruik van levensmiddelenadditieven in levensmiddelen overeenkomstig Richtlijn 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen(4) en het gebruik van bepaalde levensmiddelenkleurstoffen voor het aanbrengen van het keurmerk op vlees en voor het versieren of stempelen van eieren. Voorts harmoniseert deze verordening het gebruik van levensmiddelenadditieven in levensmiddelenadditieven en voedingsenzymen om de veiligheid en kwaliteit ervan te waarborgen en de opslag en het gebruik ervan te vergemakkelijken. Voor deze laatste categorie bestond nog geen regelgeving op communautair niveau.

(5)  Levensmiddelenadditieven zijn stoffen die op zichzelf gewoonlijk niet als levensmiddelen worden geconsumeerd, maar opzettelijk aan levensmiddelen worden toegevoegd voor technologische doeleinden, zoals de conservering van levensmiddelen. Wanneer stoffen worden gebruikt om aroma en/of smaak te geven, dienen zij echter niet als levensmiddelenadditieven te worden beschouwd. Als levensmiddel beschouwde stoffen die voor technologische doeleinden kunnen worden gebruikt, zoals natriumchloride en als kleurstof gebruikte saffraan, en voedingsenzymen dienen evenmin binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen. Voedingsenzymen vallen onder Verordening (EG) nr. …/2008 van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake voedingsenzymen](5), waarbij deze verordening dus niet van toepassing is.

(6)  Stoffen die op zichzelf niet als levensmiddel worden geconsumeerd maar opzettelijk bij de verwerking van levensmiddelen worden gebruikt, die slechts als residu in het eindproduct achterblijven en geen technologisch effect op het eindproduct hebben (technische hulpstoffen), dienen niet onder deze verordening te vallen.

(7)  Levensmiddelenadditieven mogen slechts worden goedgekeurd en gebruikt indien zij aan de criteria van deze verordening voldoen. Het gebruik van levensmiddelenadditieven moet veilig zijn, moet om technologische redenen noodzakelijk zijn, mag de consument niet misleiden en moet een voordeel hebben voor de consument. Misleiding van de consument omvat, maar blijft niet beperkt tot onderwerpen die verband houden met de kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, de natuurlijkheid van een product of het productieproces, de voedingskwaliteit ervan en de hoeveelheid groenten en fruit die het bevat.

(8)  Levensmiddelenadditieven moeten te allen tijde aan de goedgekeurde specificaties voldoen. De specificaties omvatten de nodige informatie om het levensmiddelenadditief en de oorsprong ervan adequaat te identificeren, alsook een omschrijving van de aanvaardbare zuiverheidscriteria. De specificaties die eerder zijn vastgesteld bij Richtlijn 95/31/EG van de Commissie van 5 juli 1995 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt(6), Richtlijn 95/45/EG van de Commissie van 26 juli 1995 houdende vaststelling van bijzondere zuiverheidseisen voor kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt(7) en Richtlijn 96/77/EG van de Commissie van 2 december 1996 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen(8) moeten worden gehandhaafd totdat de desbetreffende additieven in de bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen. Dan moeten de specificaties voor die additieven in een verordening worden vastgesteld. Die specificaties moeten rechtstreeks betrekking hebben op de additieven die in de communautaire lijsten in de bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen. Gezien de complexiteit van die specificaties mogen zij echter niet als dusdanig in die communautaire lijsten worden opgenomen, maar moeten zij duidelijkheidshalve in een of meer afzonderlijke verordeningen worden vastgesteld.

(9)  Sommige levensmiddelenadditieven mogen specifiek voor bepaalde toegestane oenologische procédés en behandelingen worden gebruikt. Deze levensmiddelenadditieven moeten overeenkomstig deze verordening en de specifieke bepalingen van de desbetreffende communautaire wetgeving worden gebruikt.

(10)  Met het oog op uniformiteit moeten de risicobeoordeling en de goedkeuring van levensmiddelenadditieven plaatsvinden overeenkomstig het voorzorgsbeginsel en volgens de procedure van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad van ... [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](9).

(11)  Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(10) moet de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd) worden geraadpleegd over aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid.

(12)  Een levensmiddelenadditief dat binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(11) valt, moet overeenkomstig die verordening alsook overeenkomstig deze verordening worden toegelaten.

(13)  Een levensmiddelenadditief dat reeds overeenkomstig deze verordening is goedgekeurd en dat wordt bereid volgens productiemethoden of met uitgangsmaterialen die sterk verschillen van die welke in het kader van de risicobeoordeling van de Autoriteit zijn beoordeeld of verschillen van die welke onder de vastgestelde specificaties vallen, moet aan een beoordeling door de Autoriteit worden onderworpen, waarbij de nadruk op de specificaties ligt. Sterk verschillende productiemethoden of uitgangsmaterialen kunnen inhouden dat van een productiemethode waarbij het product uit planten wordt verkregen, is overgestapt op productie door gisting met behulp van een micro-organisme of door genetische modificatie van het oorspronkelijke micro-organisme.

(14)  Levensmiddelenadditieven moeten een punt van voortdurende aandacht zijn en moeten opnieuw worden beoordeeld telkens wanneer wijzigingen in de gebruiksomstandigheden en nieuwe wetenschappelijke gegevens daartoe aanleiding geven. Er moeten speciale beoordelingsprogramma's komen om toegelaten additieven opnieuw te beoordelen.

(15)  Lidstaten die een verbod handhaven op het gebruik van bepaalde additieven in bepaalde levensmiddelen die als traditionele producten worden beschouwd en die op hun grondgebied worden vervaardigd, moeten dat verbod kunnen blijven handhaven. Wat betreft producten zoals feta of "salame cacciatore" is deze verordening van toepassing onverminderd strengere voorschriften met betrekking tot het gebruik van bepaalde benamingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen(12) en Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen(13).

(16)  Voor levensmiddelenadditieven blijven de algemene etiketteringsvoorschriften gelden overeenkomstig Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen(14) en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders(15). Voorts moeten in deze verordening specifieke etiketteringsvoorschriften worden vastgesteld voor levensmiddelenadditieven die als zodanig aan de producent of aan de eindverbruiker worden verkocht.

(17)  De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(16).

(18)  In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, de bij deze verordening ingestelde communautaire lijst van levensmiddelenadditieven aan te passen en te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging of schrapping van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, of ter aanvulling van deze verordening met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(19)  Om de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenadditieven op evenredige en doeltreffende wijze te ontwikkelen en aan te passen, is het noodzakelijk om gegevens te verzamelen, informatie uit te wisselen en de werkzaamheden tussen de lidstaten te coördineren. Daartoe kan het nuttig zijn onderzoeken uit te voeren naar specifieke kwesties om zo het besluitvormingsproces te vergemakkelijken. De Gemeenschap dient deze onderzoeken in het kader van haar begrotingsprocedure te kunnen financieren. De financiering van dit soort maatregelen valt onder Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn(17); Verordening (EG) nr. 882/2004 vormt bijgevolg de rechtsgrondslag voor bovengenoemde maatregelen.

(20)  De lidstaten moeten officiële controles uitvoeren om deze verordening te handhaven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004.

(21)  Aangezien de doelstelling van de voorgenomen maatregel, namelijk de vaststelling van een communautaire regeling inzake levensmiddelenadditieven, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de eenheid van de markt en een hoog niveau van consumentenbescherming beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(22)  Na de vaststelling van deze verordening moet de Commissie, bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, alle bestaande goedkeuringen opnieuw beoordelen aan de hand van de voorwaarden voor goedkeuring zoals vastgesteld bij deze verordening. Alle levensmiddelenadditieven die in de Gemeenschap toegelaten moeten blijven, moeten worden overgeheveld naar de communautaire lijsten in de bijlagen II en III bij deze verordening. Bijlage III bij deze verordening moet worden aangevuld met de overige levensmiddelenadditieven die in levensmiddelenadditieven en in enzymen worden gebruikt en met de gebruiksvoorwaarden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../2008 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's]. Om in een passende overgangsperiode te voorzien, mogen de bepalingen van bijlage III, met uitzondering van de bepalingen betreffende draagstoffen voor levensmiddelenadditieven, niet vóór [1.1.2011] van toepassing zijn.

(23)  Onverminderd de resultaten van bovengenoemde controle moet de Commissie uiterlijk een jaar na de vaststelling van deze verordening een beoordelingsprogramma opzetten in het kader waarvan de Autoriteit de veiligheid van de reeds door de Gemeenschap goedgekeurde levensmiddelenadditieven opnieuw beoordeelt. In het kader van dat programma moeten worden vastgesteld volgens welke behoeften en prioriteiten de goedgekeurde levensmiddelenadditieven moeten worden onderzocht.

(24)  Bij deze verordening worden de volgende besluiten ingetrokken en vervangen: Richtlijn 62/2645/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke voorschriften van de lidstaten inzake kleurstoffen die kunnen worden gebruikt in voor menselijke voeding bestemde waren(18), ║Richtlijn 78/663/EEG van de Raad van 25 juli 1978 tot vaststelling van bijzondere zuiverheidseisen voor emulgatoren, stabilisatoren, verdikkingsmiddelen en geleermiddelen waarvan het gebruik in levensmiddelen is toegestaan(19), Richtlijn 78/664/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de vaststelling van de bijzondere zuiverheidseisen voor de oxidatie tegengaande stoffen waarvan het gebruik in levensmiddelen is toegestaan(20), Eerste Richtlijn 81/712/EEG van de Commissie van 28 juli 1981 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de controle van zuiverheidseisen voor bepaalde levensmiddelenadditieven(21), Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt(22), Richtlijn 94/35/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 30 juni 1994 inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt(23), Richtlijn 94/36/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 30 juni 1994 inzake kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt(24), Richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen(25), alsmede Beschikking nr. 292/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende de handhaving van nationale wetgeving die het gebruik van bepaalde additieven bij de vervaardiging van bepaalde specifieke levensmiddelen verbiedt(26) en Beschikking 2002/247/EG van de Commissie van 27 maart 2002 tot opschorting van het in de handel brengen en de invoer van geleiproducten die het levensmiddelenadditief E 425 konjac bevatten(27). Een aantal bepalingen van bovengenoemde besluiten moet echter gedurende een overgangsperiode van kracht blijven totdat de communautaire lijsten in de bijlagen bij deze verordening zijn vastgesteld,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt voorschriften voor in levensmiddelen gebruikte levensmiddelenadditieven vast met het oog op de doeltreffende werking van de interne markt en een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, de consument en het milieu.

Hiertoe is in deze verordening het volgende vastgesteld:

   a) communautaire lijsten van goedgekeurde levensmiddelenadditieven;
   b) de gebruiksvoorwaarden voor levensmiddelenadditieven in levensmiddelen, met inbegrip van levensmiddelenadditieven en █voedingsenzymen als bedoeld in Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake voedingsenzymen] en levensmiddelenaroma's als bedoeld in Verordening (EG) nr. .../2008 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen];
   c) voorschriften voor de etikettering van als zodanig verkochte levensmiddelenadditieven.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze verordening is van toepassing op levensmiddelenadditieven.

2.  Deze verordening is niet van toepassing op de volgende stoffen, tenzij deze als levensmiddelenadditieven worden gebruikt:

   a) technische hulpstoffen;
   b) stoffen die voor de bescherming van planten en plantaardige producten worden gebruikt overeenkomstig de communautaire fytosanitaire voorschriften, met uitzondering van producten die gewassen na de oogst beschermen en als conserveringsmiddelen worden gebruikt;
   c) stoffen die als voedingsstoffen aan levensmiddelen worden toegevoegd;
   d) stoffen die voor de behandeling van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 98/83/EG van de Raad(28) vallen;
   e) microbiële culturen die bij de productie van levensmiddelen worden gebruikt en die levensmiddelenadditieven kunnen produceren maar die niet specifiek worden gebruikt om deze te produceren.

3.  Deze verordening is niet van toepassing op enzymen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. …/2008 [inzake voedingsenzymen] vallen.

4.  Deze verordening is van toepassing onverminderd specifieke communautaire bepalingen inzake het gebruik van levensmiddelenadditieven:

   a) in specifieke levensmiddelen;
   b) voor andere dan de in deze verordening bedoelde doeleinden.

5.  Zo nodig kan volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 28, lid 3, worden bepaald of een bepaalde stof al dan niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

6.  Wanneer het gebruik van een levensmiddelenadditief niet aan de vereisten van deze verordening voldoet, mag het levensmiddelenadditief en/of levensmiddel dat dit levensmiddelenadditief bevat, niet in de handel en/of in omloop worden gebracht.

Artikel 3

Definities

1.  Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 en nr. 1829/2003.

2.  Voorts wordt verstaan onder:

   a) "levensmiddelenadditief": elke stof, met of zonder voedingswaarde, die op zichzelf gewoonlijk niet als voedsel wordt geconsumeerd en gewoonlijk niet als kenmerkend voedselingrediënt wordt gebruikt, en die voor technologische doeleinden bij het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van levensmiddelen bewust aan deze levensmiddelen wordt toegevoegd, met als gevolg of redelijkerwijs te verwachten gevolg dat de stof zelf of bijproducten ervan, direct of indirect, een bestanddeel van die levensmiddelen worden;
  

worden █niet als levensmiddelenadditieven beschouwd:

   i) █monosachariden, disachariden of oligosachariden en levensmiddelen die deze bevatten en die om hun zoetkracht worden gebruikt;
   ii) levensmiddelen, gedroogd of in geconcentreerde vorm, waaronder aroma's, die wegens hun aromatische, smaakgevende of voedingseigenschappen en, in tweede instantie, wegens de kleurende eigenschappen en een bijkomende technologische functie, voor de vervaardiging van samengestelde levensmiddelen worden gebruikt;
   iii) stoffen die in bedekkings- of omhullingsmaterialen worden gebruikt maar geen deel uitmaken van levensmiddelen en niet bestemd zijn om samen met deze levensmiddelen te worden geconsumeerd;
   iv) producten die pectine bevatten en die door middel van een behandeling met verdund zuur, gevolgd door een gedeeltelijke neutralisatie met natrium- of kaliumzouten, worden verkregen uit gedroogde appelpulp, schillen van citrusvruchten of een mengsel daarvan ("vloeibare pectine");
   v) kauwgombasis;
   vi) witte of gele dextrine, geroosterd of gedextrineerd zetmeel, zetmeel dat gemodificeerd is door een behandeling met zuur of base, gebleekt zetmeel, fysisch gemodificeerd zetmeel en zetmeel dat behandeld is met enzymen die zetmeel afbreken;
   vii) ammoniumchloride;
   viii) bloedplasma, bloedeiwitten, voedingsgelatine, eiwithydrolysaten en zouten daarvan, melkeiwit en gluten;
   ix) aminozuren en zouten daarvan die geen technologische functie hebben, met uitzondering van glutaminezuur, glycine, cysteïne en cystine en zouten daarvan;
   x) caseïnaten en caseïne;
   xi) inuline;
  b) "technische hulpstof": elke stof die:
   i) op zichzelf niet als levensmiddel wordt geconsumeerd;
   ii) bij de verwerking van grondstoffen, levensmiddelen of voedselingrediënten bewust wordt gebruikt om tijdens de bewerking of verwerking aan een bepaald technologisch doel te beantwoorden; en
   iii) kan leiden tot de onbedoelde maar technisch onvermijdelijke aanwezigheid van residuen van deze stof of bijproducten ervan in het eindproduct, mits deze residuen geen gevaar voor de gezondheid vormen en geen technologisch effect op het eindproduct hebben;
   c) "functionele klasse": een van de categorieën in bijlage I, op basis van de technologische functie die een levensmiddelenadditief vervult in het levensmiddel;
   d) "onverwerkt levensmiddel": een levensmiddel dat geen behandeling heeft ondergaan die een ingrijpende wijziging veroorzaakt in de oorspronkelijke staat van het levensmiddel, waarbij de volgende behandelingen worden geacht geen ingrijpende wijziging te veroorzaken: verdelen, breken, hakken, uitbenen, fijnhakken, villen, schillen, pellen, malen, snijden, schoonmaken, opmaken, invriezen, koelen, doppen, verpakken en uitpakken;
  e) "levensmiddel zonder toegevoegde suikers": een levensmiddel zonder:
   i) toegevoegde monosachariden of disachariden █; of
   ii) levensmiddelen die monosachariden of disachariden █bevatten en die om hun zoetkracht worden gebruikt;
   f) "levensmiddel met verminderde verbrandingswaarde": een levensmiddel waarvan de verbrandingswaarde met ten minste 30% is verminderd ten opzichte van het oorspronkelijke levensmiddel of een soortgelijk product;
   g) "tafelzoetstof": bereiding van toegelaten zoetstoffen die eventueel andere levensmiddelenadditieven en/of voedselingrediënten kan bevatten en die bestemd is om als vervangingsmiddel voor suikers aan de eindverbruiker te worden verkocht;
   h) "suikerarme levensmiddelen": een levensmiddel waarin het totale gehalte aan monosachariden en disachariden met ten minste 30% is verminderd ten opzichte van een soortgelijk product;
   i) "quantum satis": wanneer voor een levensmiddelenadditief geen maximumhoeveelheid is vastgesteld. Additieven dienen echter te worden gebruikt overeenkomstig goede productiemethoden, in hoeveelheden die niet groter zijn dan voor het beoogde doel nodig is en op voorwaarde dat de consument niet wordt misleid.

HOOFDSTUK II

COMMUNAUTAIRE LIJSTEN VAN GOEDGEKEURDE LEVENSMIDDELENADDITIEVEN

Artikel 4

Communautaire lijsten van levensmiddelenadditieven

1.  Alleen levensmiddelenadditieven die in de communautaire lijst in bijlage II zijn opgenomen, mogen als zodanig in de handel worden gebracht en worden gebruikt in levensmiddelen, met inbegrip van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 89/398/EEG vallen.

2.  Alleen levensmiddelenadditieven die in de communautaire lijst in bijlage III zijn opgenomen, mogen worden gebruikt in levensmiddelenadditieven en voedingsenzymen.

3.  De lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage II wordt opgesteld op basis van de categorieën levensmiddelen waaraan zij mogen worden toegevoegd.

4.  De lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage III wordt opgesteld op basis van de levensmiddelenadditieven, enzymen of categorieën daarvan waaraan zij mogen worden toegevoegd.

5.  Levensmiddelenadditieven moeten altijd voldoen aan de specificaties als bedoeld in artikel 12.

Artikel 5

Algemene voorwaarden voor de opneming in de communautaire lijsten en het gebruik van levensmiddelenadditieven

1.  Een levensmiddelenadditief mag slechts in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III worden opgenomen indien het aan de volgende voorwaarden voldoet:

   a) volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens levert het bij de voorgestelde hoeveelheden geen gevaar voor de gezondheid van de consument op;
   b) er is een aanvaardbare technische behoefte, in de zin van voordelen voor de consument, waarin niet met andere economisch en technisch bruikbare methoden kan worden voorzien;
   c) de consument wordt er niet mee misleid;
   d) het heeft, volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens, in geen van de fasen van zijn levenscyclus een negatieve uitwerking op het milieu.

2.  Om in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III te worden opgenomen, moet een levensmiddelenadditief voordelen voor de consument hebben en dus aan een of meer van de volgende doeleinden beantwoorden:

   a) instandhouding van de voedingskwaliteit van het levensmiddel;
   b) levering van de benodigde ingrediënten of bestanddelen van levensmiddelen die voor groepen consumenten met speciale dieetbehoeften worden vervaardigd;
   c) verhoging van de houdbaarheid of stabiliteit van een levensmiddel of verbetering van de organoleptische eigenschappen, mits dit de aard, substantie of kwaliteit van het levensmiddel niet zodanig verandert dat de consument daardoor kan worden misleid. Misleiding van de consument omvat, maar blijft niet beperkt tot onderwerpen die verband houden met de versheid en de kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, de natuurlijkheid van een product en de hoeveelheid groenten en fruit die het bevat;
   d) vergemakkelijking van het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van levensmiddelen, mits het levensmiddelenadditief niet wordt gebruikt om de gevolgen van het gebruik van ondeugdelijke grondstoffen of van ongewenste (en ook onhygiënische) methoden tijdens een van deze activiteiten te verhullen.

3.  In afwijking van lid 2, onder a), mag een levensmiddelenadditief dat de voedingskwaliteit van een levensmiddel vermindert, in de communautaire lijst in bijlage II worden opgenomen mits:

   a) het levensmiddel geen wezenlijk onderdeel van een normaal voedingspatroon vormt; of
   b) het levensmiddelenadditief nodig is voor de vervaardiging van levensmiddelen voor groepen consumenten met speciale dieetbehoeften.

4.  Uitgezonderd de kennis en informatie van de eigenaar die vertrouwelijk dient te blijven, wordt in de toelating van een levensmiddelenadditief uitdrukkelijk en transparant melding gemaakt van de wijze waarop de criteria als vastgesteld in de leden 1 tot en met 3 in aanmerking zijn genomen, en wordt de basis waarop het definitieve besluit berust, uiteengezet.

Artikel 6

Specifieke voorwaarden voor zoetstoffen

Een levensmiddelenadditief mag slechts in de communautaire lijst in bijlage II in de functionele klasse "zoetstoffen" worden opgenomen indien het, naast een of meer van de in artikel 5, lid 2, vermelde doeleinden, ook aan een of meer van de volgende doeleinden beantwoordt:

   a) vervanging van suikers bij de vervaardiging van levensmiddelen met verminderde verbrandingswaarde, niet-tandbederfveroorzakende levensmiddelen, suikerarme levensmiddelen of levensmiddelen zonder toegevoegde suikers;
  

   b) vervaardiging van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen zoals omschreven in artikel 1, lid 2, onder a), van Richtlijn 89/398/EEG.

Artikel 7

Specifieke voorwaarden voor kleurstoffen

Een levensmiddelenadditief mag slechts in de communautaire lijst in bijlage II in de functionele klasse "kleurstoffen" worden opgenomen indien het, naast een of meer van de in artikel 5, lid 2, vermelde doeleinden, ook aan een van de volgende doeleinden beantwoordt:

   a) een levensmiddel waarvan de kleur door verwerking, opslag, verpakking en distributie is aangetast, waardoor het er minder aanvaardbaar kan uitzien, zijn oorspronkelijke voorkomen teruggeven;
   b) levensmiddelen er aantrekkelijker doen uitzien;
   c) levensmiddelen die anders kleurloos zouden zijn, kleur geven.

Additieven mogen echter niet het gevaar inhouden dat de consument ten onrechte de indruk krijgt dat het levensmiddel andere ingrediënten bevat dan hetgeen in werkelijkheid het geval is.

Artikel 8

Functionele klassen van levensmiddelenadditieven

1.  Levensmiddelenadditieven kunnen in een van de functionele klassen in bijlage I worden ingedeeld op basis van hun voornaamste technologische functie.

Dat een levensmiddelenadditief in een functionele klasse wordt ingedeeld, sluit niet uit dat het voor verscheidene functies kan worden gebruikt.

2.  Wanneer de wetenschappelijke vooruitgang of de technologische ontwikkeling het vereist, kunnen in bijlage I zo nodig extra functionele klassen worden toegevoegd volgens de procedure van artikel 28, lid 2.

Artikel 9

Inhoud van de communautaire lijsten van levensmiddelenadditieven

1.  Een levensmiddelenadditief dat voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 5, 6 en 7 kan volgens de procedure van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] worden opgenomen in:

   a) de communautaire lijst in bijlage II bij deze verordening; en/of
   b) de communautaire lijst in bijlage III bij deze verordening.

2.  Bij een in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III opgenomen levensmiddelenadditief wordt het volgende vermeld:

   a) de naam van het levensmiddelenadditief, de klasse van het levensmiddelenadditief en, in voorkomend geval, het E-nummer;
   b) de levensmiddelen en/of levensmiddelenadditieven en/of voedingsenzymen en/of levensmiddelenaroma's waaraan het levensmiddelenadditief mag worden toegevoegd;
   c) de voorwaarden waaronder het levensmiddelenadditief mag worden gebruikt;
   d) in voorkomend geval, mogelijke beperkingen op de rechtstreekse verkoop van het levensmiddelenadditief aan de consument;
   e) de andere levensmiddelenadditieven die niet mogen worden gebruikt in combinatie met het levensmiddelenadditief.

3.  De communautaire lijsten in de bijlagen II en III worden gewijzigd volgens de procedure van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's].

Artikel 10

Te gebruiken hoeveelheden levensmiddelenadditieven

1.  Bij de vaststelling van de gebruiksvoorwaarden als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder c):

   a) wordt de te gebruiken hoeveelheid vastgesteld op de kleinste hoeveelheid die nodig is om het gewenste effect te bereiken;
  b) wordt de te gebruiken hoeveelheid vastgesteld met inachtneming van:
   i) de aanvaardbare dagelijkse inname of een gelijkwaardig gegeven dat voor het levensmiddelenadditief is vastgesteld en de waarschijnlijke dagelijkse inname van het levensmiddelenadditief uit alle voedselbronnen;
   ii) indien het levensmiddelenadditief bestemd is om te worden gebruikt in levensmiddelen voor speciale groepen consumenten, de mogelijke dagelijkse inname van het additief door consumenten van die groepen.

2.  Voorzover de toepassing van nanotechnologie is toegelaten, worden de specifieke grenswaarden daarvoor vastgesteld overeenkomstig lid 1, onder a).

3.  In voorkomend geval wordt voor een levensmiddelenadditief geen maximumhoeveelheid vastgesteld ("quantum satis"). In dat geval wordt het levensmiddelenadditief gebruikt overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, onder i) vastgestelde definitie.

4.  Tenzij anders is vermeld, zijn de maximaal te gebruiken hoeveelheden levensmiddelenadditieven, eventueel ook in verdunde vorm, in bijlage II van toepassing op kant-en-klare levensmiddelen die volgens de gebruiksaanwijzing zijn bereid.

5.  Tenzij anders is vermeld, zijn de maximaal te gebruiken hoeveelheden kleurstoffen in bijlage II van toepassing op de hoeveelheden kleurgevende bestanddelen in het kleurstofpreparaat.

Artikel 11

Levensmiddelenadditieven die vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003

Een levensmiddelenadditief dat uit, met of via genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) is geproduceerd, dan wel binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, en niet reeds is opgenomen in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III bij deze verordening, mag slechts in die lijsten worden opgenomen in overeenstemming met deze verordening, indien daarvoor een vergunning geldt krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Het wordt duidelijk geëtiketteerd met de woorden "geproduceerd met GGO's" of "geproduceerd uit GGO's", naast de naam of het E-nummer.

Artikel 12

Specificaties van levensmiddelenadditieven

De specificaties van levensmiddelenadditieven, met wat oorsprong, zuiverheidscriteria en eventuele andere noodzakelijke informatie betreft, worden vastgesteld wanneer het levensmiddelenadditief voor het eerst in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III wordt opgenomen, volgens de procedure van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's].

HOOFDSTUK III

GEBRUIK VAN LEVENSMIDDELENADDITIEVEN IN LEVENSMIDDELEN

Artikel 13

Gebruik van levensmiddelenadditieven in onverwerkte levensmiddelen

Levensmiddelenadditieven mogen niet worden gebruikt in onverwerkte levensmiddelen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald in bijlage II.

Artikel 14

Gebruik van kleurstoffen en zoetstoffen in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters

Kleurstoffen en zoetstoffen mogen niet worden gebruikt in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters als bedoeld in Richtlijn 89/398/EEG, met inbegrip van dieetvoeding voor zuigelingen en peuters voor medisch gebruik, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald in bijlage II.

Artikel 15

Gebruik van kleurstoffen voor merktekens

Alleen levensmiddelenkleurstoffen die in bijlage II bij deze verordening zijn opgenomen, mogen worden gebruikt voor het aanbrengen van het keurmerk overeenkomstig Richtlijn 91/497/EEG van de Raad van 29 juli 1991 tot wijziging en codificatie van Richtlijn 64/433/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees ten einde deze uit te breiden tot de produktie en het in de handel brengen van vers vlees(29) en andere verplichte merktekens op vleesproducten, voor het versieren van eierschalen of voor het stempelen van eierschalen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 557/2007 van de Commissie van 23 mei 2007 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1028/2006 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren(30).

Artikel 16

"Carry-over"-beginsel

1.  De aanwezigheid van een levensmiddelenadditief is toegestaan:

   a) in samengestelde levensmiddelen die niet in bijlage II zijn vermeld, mits het levensmiddelenadditief is toegestaan in een van de ingrediënten van het samengestelde levensmiddel;
  b) in een levensmiddel waaraan een levensmiddelenadditief, voedingsenzym of aroma is toegevoegd, mits het levensmiddelenadditief:
   i) overeenkomstig deze verordening is toegestaan in het levensmiddelenadditief, voedingsenzym of aroma;
   ii) via het levensmiddelenadditief, voedingsenzym of aroma in het levensmiddel is terechtgekomen;
   iii) geen technologische functie heeft in het eindproduct;
   c) in een levensmiddel dat uitsluitend bestemd is voor gebruik bij de bereiding van een samengesteld levensmiddel, mits het samengestelde levensmiddel aan deze verordening voldoet.

2.  Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, is lid 1 van dit artikel niet van toepassing op volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding, en dieetvoeding voor zuigelingen en peuters voor medisch gebruik zoals bedoeld in Richtlijn 89/398/EEG.

3.  Indien een levensmiddelenadditief in een aroma, levensmiddelenadditief of voedingsenzym wordt toegevoegd aan een levensmiddel en een technologische functie in dat levensmiddel heeft, wordt het beschouwd als een levensmiddelenadditief van dat levensmiddel, en niet als een levensmiddelenadditief van het toegevoegde aroma of het toegevoegde levensmiddelenadditief of voedingsenzym.

4.  Onverminderd lid 1 is de aanwezigheid van een intensieve zoetstof toegestaan in samengestelde levensmiddelen zonder toegevoegde suikers, samengestelde levensmiddelen met verminderde verbrandingswaarde, samengestelde dieetvoeding bestemd voor een caloriearm dieet en samengestelde levensmiddelen met een verlengde houdbaarheid, mits de intensieve zoetstof in een van de ingrediënten van deze samengestelde levensmiddelen is toegestaan.

Artikel 17

Interpretatiebesluiten

Zo nodig kan volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 28, lid 3, worden besloten of:

   a) een bepaald levensmiddel tot een categorie levensmiddelen in bijlage II behoort; of
   b) een in de bijlagen II en III opgenomen en volgens de "quantum satis"-regel toegestaan levensmiddelenadditief wordt gebruikt overeenkomstig de criteria van artikel 10, lid 3.

Artikel 18

Traditionele levensmiddelen

De in bijlage IV vermelde lidstaten mogen het gebruik van bepaalde categorieën levensmiddelenadditieven in op hun grondgebied vervaardigde en in die bijlage opgenomen traditionele levensmiddelen blijven verbieden.

HOOFDSTUK IV

ETIKETTERING

Afdeling 1

Etikettering van levensmiddelenadditieven die niet bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

Artikel 19

Etikettering van levensmiddelenadditieven die niet bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

Niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven die afzonderlijk of gemengd met elkaar en/of met ingrediënten als omschreven in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2000/13/EG worden verkocht, mogen slechts in de handel worden gebracht indien de verpakking of recipiënten ervan voorzien zijn van de in artikel 20 tot en met 23 van deze verordening voorgeschreven informatie, die op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht.

Artikel 20

Informatievoorschriften inzake de identificatie van levensmiddelenadditieven

1.  Indien niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven afzonderlijk of gemengd met elkaar worden verkocht, wordt op de verpakking of de recipiënten ervan de volgende informatie over ieder levensmiddelenadditief vermeld:

   a) de naam en/of het E-nummer als vastgesteld bij deze verordening; of
   b) bij het ontbreken van een naam of E-nummer als bedoeld onder a), een beschrijving van het levensmiddelenadditief die voldoende nauwkeurig is om het te onderscheiden van andere producten waarmee het verward zou kunnen worden.

2.  Indien levensmiddelenadditieven met elkaar gemengd worden verkocht, wordt de in lid 1 genoemde informatie voor ieder levensmiddelenadditief in dalende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht vermeld.

Artikel 21

Informatievoorschriften voor het geval andere stoffen, materialen of voedselingrediënten in levensmiddelenadditieven worden verwerkt

Indien andere stoffen, materialen of voedselingrediënten dan levensmiddelenadditieven worden verwerkt in niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven om het opslaan, verkopen, standaardiseren, verdunnen of oplossen ervan te vergemakkelijken, wordt op de verpakking, de recipiënten of de begeleidende documenten van de levensmiddelenadditieven de in artikel 20 voorgeschreven informatie vermeld en wordt ieder bestanddeel in dalende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht vermeld.

Artikel 22

Informatievoorschriften voor het geval levensmiddelenadditieven met andere voedselingrediënten worden gemengd

Indien niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven met andere voedselingrediënten worden gemengd, wordt op de verpakking of de recipiënten van de levensmiddelenadditieven een lijst van alle bestanddelen in dalende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht vermeld.

Artikel 23

Algemene informatievoorschriften inzake levensmiddelenadditieven

1.  Op de verpakking of de recipiënten van niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven wordt de volgende informatie vermeld:

   a) de vermelding "voor gebruik in levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik" of een meer specifieke aanduiding inzake het beoogde gebruik ervan in levensmiddelen;
   b) zo nodig de bijzondere voorwaarden voor opslag en gebruik;
   c) een gebruiksaanwijzing indien een behoorlijk gebruik van het levensmiddelenadditief zonder gebruiksaanwijzing onmogelijk is;
   d) een vermelding aan de hand waarvan de partij kan worden geïdentificeerd;
   e) de naam of de firmanaam en het adres van de fabrikant, van de verpakker of van de verkoper;
   f) indien een maximumgehalte aan een bestanddeel van het levensmiddelenadditief in het levensmiddel is vastgesteld, een vermelding van het aandeel van dat bestanddeel in het levensmiddelenadditief of voldoende informatie over de samenstelling van het levensmiddelenadditief om de koper in staat te stellen om naleving van het maximumgehalte in het levensmiddel te waarborgen; indien dezelfde kwantitatieve beperking geldt voor een groep bestanddelen die afzonderlijk of in combinatie worden gebruikt, mag het gecombineerde percentage met één getal worden aangegeven; de kwantitatieve beperking wordt hetzij in getallen uitgedrukt, hetzij door het "quantum satis"-beginsel;
   g) de nettohoeveelheid;
   h) in voorkomend geval, informatie over een levensmiddelenadditief of andere stoffen overeenkomstig de artikelen 20, 21 en 22 van deze verordening en zoals vermeld in bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG wat betreft de vermelding van de ingrediënten van levensmiddelen;
   i) de datum van minimale houdbaarheid.

2.  In afwijking van lid 1 hoeft de in lid 1, onder c) tot en met f), en onder h) en i), genoemde informatie alleen in de vóór of bij levering te verstrekken documenten betreffende de partij te worden vermeld, mits de aanduiding "bestemd voor de vervaardiging van levensmiddelen, niet voor de verkoop in de detailhandel" op een goed zichtbare plaats van de verpakking of de recipiënt van het desbetreffende product voorkomt.

3.  In afwijking van de etiketterings- en informatievoorschriften bedoeld in de artikelen 19 tot en met 22 en lid 1 van dit artikel, mag in geval van onverpakte afleveringen alle informatie worden vermeld op de begeleidende documenten die bij of voorafgaand aan de levering worden overhandigd.

Afdeling 2

Etikettering van levensmiddelenadditieven die bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

Artikel 24

Etikettering van levensmiddelenadditieven die bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

1.  Onverminderd Richtlijn 2000/13/EG mogen voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven slechts in de handel worden gebracht indien de verpakking ervan voorzien is van de volgende informatie, die op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht:

   a) de naam waaronder het levensmiddelenadditief wordt verkocht; die naam bestaat uit de naam die is vastgelegd bij de communautaire bepalingen die voor het desbetreffende levensmiddelenadditief gelden en het E-nummer;
   b) de overeenkomstig de artikelen 20, 21 en 22 en artikel 23, lid 1, onder a) tot en met e), g) en h), vereiste informatie.

2.  De verkoopbenaming van tafelzoetstoffen bevat de vermelding "tafelzoetstof op basis van …", gevolgd door de naam van de zoetstof(fen) die voor de samenstelling ervan is (zijn) gebruikt.

3.  Op de etikettering van tafelzoetstoffen die polyolen en/of aspartaam en/of aspartaam-acesulfaamzout bevatten, worden de volgende waarschuwingen vermeld:

   a) polyolen: "Een overmatig gebruik kan een laxerend effect hebben";
   b) aspartaam-acesulfaamzout: "Bevat een bron van fenylalanine".

4.  Op de etikettering van levensmiddelenadditieven, die azokleurstoffen bevatten, wordt de volgende waarschuwing vermeld: "Azokleurstoffen kunnen een allergisch effect hebben.".

Afdeling 3

Overige etiketteringsvoorschriften

Artikel 25

Overige etiketteringsvoorschriften

1.  De artikelen 19 tot en met 24 gelden onverminderd meer gedetailleerde of uitgebreidere wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake metrologie of inzake de presentatie, indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten of het vervoer ervan.

2.  De in de artikelen 19 tot en met 24 genoemde informatie wordt in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal gesteld.

Op zijn eigen grondgebied mag de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag voorschrijven dat die informatie in een of meer door die lidstaat vast te stellen officiële talen wordt vermeld. De eerste twee alinea's van dit lid vormen geen beletsel om deze informatie in verscheidene talen te vermelden.

HOOFDSTUK V

PROCEDURELE BEPALINGEN EN UITVOERING

Artikel 26

Informatieverplichting

1.  Producenten en gebruikers van een levensmiddelenadditief stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle nieuwe wetenschappelijke of technische informatie die van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de veiligheid van het levensmiddelenadditief.

2.  Producenten en gebruikers van een levensmiddelenadditief stellen de Commissie op haar verzoek in kennis van het feitelijk gebruik van het levensmiddelenadditief.

Artikel 27

Monitoring van de inname van levensmiddelenadditieven

1.  De lidstaten zorgen voor systemen om het verbruik en gebruik van levensmiddelenadditieven volgens een op risico gebaseerde benadering te monitoren, en rapporteren hun bevindingen jaarlijks aan de Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd).

2.  Na raadpleging van de Autoriteit wordt volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 28, lid 3, een gemeenschappelijke methode voor de verzameling van informatie door de lidstaten over de inname van levensmiddelenadditieven via de voeding in de Gemeenschap █ vastgesteld.

Artikel 28

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (hierna "het comité" genoemd).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

Artikel 29

Communautaire financiering van geharmoniseerd beleid

De rechtsgrondslag voor de financiering van de maatregelen die uit deze verordening voortvloeien is artikel 66, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 882/2004.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Opstelling van communautaire lijsten van levensmiddelenadditieven

1.  Levensmiddelenadditieven die vóór de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig de Richtlijnen 94/35/EG, 94/36/EG en 95/2/EG in levensmiddelen mochten worden gebruikt, alsook de desbetreffende gebruiksvoorwaarden worden opgenomen in bijlage II bij deze verordening nadat volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 28, lid 3, is gecontroleerd of zij in overeenstemming zijn met de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening. Deze controle omvat geen nieuwe risicobeoordeling door de Autoriteit. De controle wordt uiterlijk op […] afgerond.

2.  Levensmiddelenadditieven die als toegestane draagstoffen in bijlage V bij Richtlijn 95/2/EG in levensmiddelenadditieven mogen worden gebruikt, alsook de desbetreffende gebruiksvoorwaarden worden opgenomen in deel 1 van bijlage III bij deze verordening nadat volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 28, lid 3, is gecontroleerd of zij in overeenstemming zijn met artikel 5 van deze verordening. Deze controle omvat geen nieuwe risicobeoordeling door de Autoriteit. De controle wordt uiterlijk op […] afgerond.

3.  De specificaties van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde levensmiddelenadditieven worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. ../2008 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] vastgesteld wanneer deze levensmiddelenadditieven overeenkomstig die leden in de bijlagen worden opgenomen.

4.  Volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 28, lid 3, kunnen de nodige overgangsmaatregelen worden genomen.

Artikel 31

Herbeoordeling van goedgekeurde levensmiddelenadditieven

1.  Levensmiddelenadditieven die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening in de handel waren, maar niet zijn herbeoordeeld en door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding of de Autoriteit van positief advies voorzien, worden onderworpen aan een nieuwe risicobeoordeling, die door de Autoriteit wordt verricht. Deze additieven blijven toegelaten tot de nieuwe risicobeoordeling door de Autoriteit is uitgevoerd.

2.  Een risicobeoordeling door de Autoriteit maakt deel uit van de herbeoordeling die de Commissie, bijgestaan door het comité, voor alle levensmiddelenadditieven die vóór de inwerkingtreding van deze verordening goedgekeurd waren, zal uitvoeren. De herbeoordeling berust op de goedkeuringscriteria die bij deze verordening zijn vastgesteld en op een beoordeling van inname en risicomanagement.

Alle levensmiddelenadditieven die in de Gemeenschap toegelaten zullen blijven, worden overgeheveld naar de communautaire lijsten in de bijlagen II en III. Bijlage III bij deze verordening wordt aangevuld met de overige levensmiddelenadditieven die in levensmiddelenadditieven en in enzymen worden gebruikt en met de gebruiksvoorwaarden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/2008 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's]. Om in een passende overgangsperiode te voorzien, zijn de bepalingen van bijlage III, met uitzondering van de bepalingen betreffende draagstoffen in levensmiddelenadditieven, niet vóór [1.1.2011] van toepassing.

De herbeoordeling vindt plaats op basis van een beoordelingsprogramma dat uiterlijk ...(31) wordt vastgesteld na raadpleging van de Autoriteit en volgens de in artikel 28, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Dit beoordelingsprogramma wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.  Nadat het beoordelingsprogramma als bedoeld in lid 2 is uitgevoerd, en na raadpleging van de Autoriteit, wordt er een nieuw beoordelingsprogramma voor goedkeuring overeenkomstig deze verordening vastgesteld. Dit nieuwe beoordelingsprogramma wordt vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 28, lid 3 en in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

4.  In onbruik geraakte levensmiddelenadditieven en toepassingen ervan worden bij herbeoordeling uit de bijlagen geschrapt.

Artikel 32

Intrekking

1.  De volgende besluiten worden ingetrokken:

   a) Richtlijn 62/2645/EEG;
  

   b) Richtlijn 78/663/EEG;
   c) Richtlijn 78/664/EEG;
   d) Richtlijn 81/712/EEG;
   e) Richtlijn 89/107/EEG;
   f) Richtlijn 94/35/EG;
   g) Richtlijn 94/36/EG;
   h) Richtlijn 95/2/EG;
   i) Beschikking nr. 292/97/EG;
   j) Beschikking 2002/247/EG.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken besluiten gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 33

Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 32 blijven de volgende bepalingen van toepassing tot en met [...]:

   a) Artikel 2, leden 1, 2 en 4, van Richtlijn 94/35/EG en de bijlage bij die richtlijn;
   b) Artikel 2, leden 1 tot en met 6, 8, 9 en 10 van Richtlijn 94/36/EG en de bijlagen I tot en met V bij die richtlijn;
   c) de artikelen 2 en 4 van Richtlijn 95/2/EG en de bijlagen I tot en met VI bij die richtlijn.

In afwijking van punt c) wordt de toelating voor E 1103 invertase en E 1105 lysozym overeenkomstig Richtlijn 95/2/EG ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van de communautaire lijst van voedingsenzymen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. .../2008 [inzake voedingsenzymen].

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van ...(32).

Artikel 4, lid 2, is echter met ingang van [1 januari 2011] van toepassing op de delen 2 en 3 van bijlage III.

Levensmiddelen die niet beantwoorden aan de vereisten van deze verordening, maar conform het Gemeenschapsrecht zijn geproduceerd, mogen tot het verstrijken van de houdbaarheidsdatum in de handel blijven.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

Functionele klassen van levensmiddelenadditieven in levensmiddelen en van levensmiddelenadditieven in levensmiddelenadditieven en voedselenzymen

1.  "Zoetstoffen": stoffen (extensieve en intensieve zoetstoffen) die worden gebruikt om levensmiddelen een zoete smaak te geven of in tafelzoetstoffen;

2.   "kleurstoffen": stoffen die aan een levensmiddel kleur geven of teruggeven en die natuurlijke bestanddelen van levensmiddelen en andere natuurlijke bronnen bevatten die gewoonlijk noch op zich als levensmiddelen worden geconsumeerd, noch als kenmerkende voedselingrediënten worden gebruikt. Preparaten die uit levensmiddelen en ander natuurlijk uitgangsmateriaal zijn verkregen door een fysische en/of chemische behandeling die resulteert in een selectieve extractie van de kleurstof (en niet van de aromatische of voedingsbestanddelen) zijn kleurstoffen in de zin van deze verordening;

3.   "conserveermiddelen": stoffen die de houdbaarheid van levensmiddelen verlengen door ze te beschermen tegen bederf door micro-organismen;

4.   "antioxidanten": stoffen die de houdbaarheid van levensmiddelen verlengen door ze te beschermen tegen bederf door oxidatie, zoals het ranzig worden van vet en kleurveranderingen;

5.   "draagstoffen": stoffen die worden gebruikt om een levensmiddelenadditief, een aroma, een voedingsenzym, een nutriënt en/of een andere voor nutritionele of fysiologische doeleinden aan een levensmiddel (of voeding en/of voedingssupplement) toegevoegde stof, op te lossen, te verdunnen, te dispergeren of op een andere wijze fysisch te wijzigen zonder de technologische functie ervan te veranderen (en zonder zelf een technologisch effect uit te oefenen), om de verwerking, de toepassing of het gebruik van de stof te vergemakkelijken;

6.   "voedingszuren": stoffen die de zuurgraad van levensmiddelen verhogen en/of levensmiddelen een zure smaak geven;

7.   "zuurteregelaars": stoffen die de zuurgraad of alkaliteit van levensmiddelen wijzigen of regelen;

8.   "antiklontermiddelen": stoffen die de neiging van afzonderlijke levensmiddelendeeltjes om aan elkaar te kleven, verkleinen;

9.   "antischuimmiddelen": stoffen die schuimvorming verhinderen of verminderen;

10.   "vulstoffen": stoffen die het volume van een levensmiddel vergroten zonder noemenswaardig tot de beschikbare energiewaarde ervan bij te dragen;

11.   "emulgatoren": stoffen die een homogene menging van twee of meer onmengbare fasen, zoals olie en water, in een levensmiddel mogelijk maken of in stand houden;

12.   "smeltzouten": stoffen die kaaseiwitten in gedispergeerde vorm omzetten om een homogene verdeling van vet en andere bestanddelen te bewerkstelligen;

13.   "verstevigingsmiddelen": stoffen die fruit of groente stevig of knapperig maken of houden, of met geleermiddelen reageren om een gel te vormen of te verstevigen;

14.   "smaakversterkers": stoffen die de bestaande smaak en/of geur van een levensmiddel versterken;

15.   "schuimmiddelen": stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van een gasvormige fase in een vloeibaar of vast levensmiddel te vormen;

16.   "geleermiddelen": stoffen die een levensmiddel vorm geven door een gel te vormen;

17.   "glansmiddelen" (met inbegrip van glijmiddelen): stoffen die op het oppervlak van een levensmiddel worden aangebracht om het een glanzend uiterlijk te geven of om een beschermende deklaag te vormen;

18.   "bevochtigingsmiddelen": stoffen die uitdroging van levensmiddelen beletten door de gevolgen van een lage luchtvochtigheid tegen te gaan, of een poeder makkelijker oplosbaar maken in een waterig medium;

19.   "gemodificeerde zetmelen": stoffen die door een of meer chemische behandelingen uit eetbare zetmelen worden verkregen, eventueel een fysische behandeling of een behandeling met enzymen hebben ondergaan en eventueel met zuur of loog verdund of gebleekt zijn;

20.   "verpakkingsgasssen" gassen, met uitzondering van lucht, die vóór, tijdens of na het verpakken van een levensmiddel in de verpakking worden gebracht;

21.   "drijfgassen": gassen, met uitzondering van lucht, die een levensmiddel uit een recipiënt drukken;

22.   "rijsmiddelen": stoffen of combinaties van stoffen die gas vrijmaken en daardoor het volume van deeg of beslag vergroten;

23.   "complexvormers": stoffen die chemische complexen vormen met metaalionen;

24.   "stabilisatoren": stoffen die het mogelijk maken de fysisch-chemische toestand van een levensmiddel te handhaven; stabilisatoren omvatten stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van twee of meer onmengbare stoffen in een levensmiddel te handhaven, stoffen die een bestaande kleur van een levensmiddel stabiliseren, fixeren of intensifiëren en stoffen die het bindend vermogen van het levensmiddel vergroten, onder meer door de vorming van crosslinks tussen eiwitten waardoor afzonderlijke deeltjes tot een gereconstitueerd levensmiddel worden gebonden;

25.   "verdikkingsmiddelen": stoffen die de viscositeit van een levensmiddel vergroten;

26.   "meelverbeteraars": stoffen, met uitzondering van emulgatoren, die aan meel of deeg worden toegevoegd om de bakeigenschappen ervan te verbeteren.

BIJLAGE II

Communautaire lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en gebruiksvoorwaarden

BIJLAGE III

Communautaire lijst van voor gebruik in levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's goedgekeurde levensmiddelenadditieven en gebruiksvoorwaarden

Deel 1 Draagstoffen in levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's

Deel 2 Andere additieven dan draagstoffen in levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's

Deel 3 Additieven in levensmiddelenaroma's

Deel 4 Draagstoffen in nutriënten

BIJLAGE IV

Traditionele levensmiddelen waarin de lidstaten het gebruik van bepaalde categorieën levensmiddelenadditieven mogen blijven verbieden

Lidstaat

Levensmiddel

Categorieën additieven die verboden mogen blijven

Duitsland

Traditioneel Duits bier ("Bier nach deutschem Reinheitsgebot gebraut")

Alle, behalve drijfgassen

Frankrijk

Traditioneel Frans brood

Alle

Frankrijk

Traditionele Franse geconserveerde truffels

Alle

Frankrijk

Traditionele Franse geconserveerde slakken

Alle

Frankrijk

Traditionele Franse ganzen- en eendenvleesconserven ("confit")

Alle

Oostenrijk

Traditionele Oostenrijkse "Bergkäse"

Alle, behalve conserveermiddelen

Finland

Traditionele Finse "mämmi"

Alle, behalve conserveermiddelen

Zweden

Finland

Traditionele Zweedse en Finse vruchtensiroop

Kleurstoffen

Denemarken

Traditionele Deense "kødboller"

Conserveermiddelen en kleurstoffen

Denemarken

Traditionele Deense "leverpostej"

Conserveermiddelen (behalve sorbinezuur) en kleurstoffen

Spanje

Traditionele Spaanse "lomo embuchado"

Alle, behalve conserveermiddelen en antioxidanten

Italië

Traditionele Italiaanse mortadella

Alle, behalve conserveermiddelen, antioxidanten, zuurteregelaars, smaakversterkers, stabilisatoren en verpakkingsgassen

Italië

Traditionele Italiaanse "cotechino e zampone"

Alle, behalve conserveermiddelen, antioxidanten, zuurteregelaars, smaakversterkers, stabilisatoren en verpakkingsgassen

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) PB C 168 van 20.7.2007, blz. 34.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 10 juli 2007.
(4) PB L 186 van 30.6.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(5) PB L ....
(6) PB L 178 van 28.7.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/128/EG (PB L 346 van 9.12.2006, blz. 6).
(7) PB L 226 van 22.9.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/33/EG (PB L 82 van 21.3.2006, blz. 10).
(8) PB L 339 van 30.12.1996, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/129/EG (PB L 346 van 9.12.2006, blz. 15).
(9) PB L ....
(10) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).
(11) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 99).
(12) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
(13) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.
(14) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/142/EG van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 110).
(15) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.
(16) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(17) PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.
(18) PB 115 van 11.11.1962, blz. 2645/62. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/45/EG (PB L 226 van 22.9.1995, blz. 1).
(19) PB L 223 van 14.8.1978, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/4/EEG van de Commissie (PB L 55 van 29.2.1992, blz. 96).
(20) PB L 223 van 14.8.1978, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/77/EG van de Commissie.
(21) PB L 257 van 10.9.1981, blz. 1.
(22) PB L 40 van 11.2.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 ║.
(23) PB L 237 van 10.9.1994, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/52/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 10).
(24) PB L 237 van 10.9.1994, blz. 13. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(25) PB L 61 van 18.3.1995, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/52/EG.
(26) PB L 48 van 19.2.1997, blz. 13.
(27) PB L 84 van 28.3.2002, blz. 69.
(28) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(29) PB L 268 van 24.9.1991, blz. 69. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
(30) PB L 132 van 24.5.2007, blz. 5.
(31)* PB: Eén jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(32)* Eén jaar na de datum van bekendmaking van deze verordening.


Voedingsenzymen ***I
PDF 533kWORD 151k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 2001/112/EG van de Raad (COM(2006)0425 – C6-0257/2006 – 2006/0144(COD))
P6_TA(2007)0322A6-0177/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0425)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 37 en 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0257/2006),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0177/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 258/97, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 2001/112/EG van de Raad

P6_TC1-COD(2006)0144


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert tot de gezondheid en het welzijn van de burgers en tot hun sociale en economische belangen.

(2)  Bij de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap dient een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens te worden gewaarborgd.

(3)  Er bestaan momenteel geen wettelijke regelingen voor enzymen die niet als levensmiddelenadditieven worden gebruikt of zij vallen als technische hulpstoffen onder de wetgeving van de lidstaten. Verschillen tussen nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de beoordeling en toelating van voedingsenzymen vormen een belemmering █voor het vrije verkeer van deze producten en vervalsen daardoor de concurrentie █. Daarom moeten er communautaire voorschriften worden vastgesteld ter harmonisatie van de nationale bepalingen inzake het gebruik van enzymen in levensmiddelen.

(4)  Deze verordening dient slechts te gelden voor enzymen die aan levensmiddelen worden toegevoegd om een technologische functie te vervullen bij de vervaardiging, verwerking, bereiding, behandeling, verpakking, het vervoer of de opslag daarvan, met inbegrip van als technische hulpstoffen gebruikte enzymen (hierna "voedingsenzymen" genoemd). Daarom moet deze verordening geen betrekking hebben op enzymen die niet aan levensmiddelen worden toegevoegd om een technologische functie vervullen, maar die bestemd zijn voor menselijke consumptie, zoals enzymen voor voedings- of spijsverteringsdoeleinden. Microbiële culturen die van oudsher bij de vervaardiging van levensmiddelen, zoals kaas en wijn, worden gebruikt en die enzymen kunnen bevatten, maar die niet specifiek worden gebruikt om deze te produceren, moeten niet als voedingsenzymen worden beschouwd.

(5)  Uitsluitend bij de productie van levensmiddelenadditieven gebruikte voedingsenzymen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. ... van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake levensmiddelenadditieven](4) vallen, aroma's die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. ... van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen](5) vallen en nieuwe voedingsmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten(6), vallen, dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, aangezien de veiligheid van deze levensmiddelen reeds is beoordeeld en wettelijk geregeld. Wanneer deze voedingsenzymen echter als zodanig in levensmiddelen worden gebruikt, vallen zij onder deze verordening. Verordening (EG) nr. 258/97 dient daarom als dusdanig gewijzigd te worden.

(6)  Voedingsenzymen mogen alleen worden goedgekeurd en gebruikt indien zij aan de criteria van deze verordening voldoen. Voedingsenzymen moeten bij gebruik veilig zijn, er moet een technologische noodzaak tot het gebruik ervan bestaan en de consument mag ten aanzien van het gebruik ervan niet worden misleid, en het gebruik ervan moet ten voordele zijn van de consument. Misleiding van de consument omvat, maar blijft niet beperkt tot onderwerpen die verband houden met het karakter, de versheid en kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, het natuurlijke karakter van een product of van het productieproces, of de voedingskwaliteit van het product.

(7)  Sommige voedingsenzymen zijn toegestaan voor bepaalde toepassingen, zoals in vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten en in voor menselijke voeding bestemde melkeiwitten, en voor bepaalde toegestane oenologische procédés en behandelingen. Die voedingsenzymen dienen overeenkomstig deze verordening en de specifieke bepalingen van de desbetreffende communautaire wetgeving te worden gebruikt. Richtlijn 2001/112/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten(7), Richtlijn 83/417/EEG van de Raad van 25 juli 1983 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde melkeiwitten (caseïne en caseïnaten)(8) en Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt(9) dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(8)  Voedingsenzymen waarvan het gebruik in de Gemeenschap is toegestaan, moeten worden opgenomen in een communautaire lijst waarin de enzymen duidelijk worden beschreven en de gebruiksvoorwaarden ervan worden vermeld en die moet worden aangevuld met specificaties, met name ten aanzien van de oorsprong en de zuiverheidscriteria ervan. Wanneer het voedingsenzym is geproduceerd uit of door een genetisch gemodificeerd organisme (hierna "GGO" genoemd) █in de zin van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG(10), moet de overeenkomstig die verordening aan het GGO toegekende eenduidige identificatienummer ook in de specificaties worden opgenomen.

(9)  Met het oog op harmonisatie moeten de risicobeoordeling van voedingsenzymen en de opneming ervan in de communautaire lijst plaatsvinden in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel en met de procedure van Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](11).

(10)  Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(12) moet de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd) worden geraadpleegd over aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid.

(11)  Een van een organisme afgeleid voedingsenzym dat valt binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(13) moet voorafgaand aan of gelijktijdig met de toelating overeenkomstig die verordening worden toegelaten █.

(12)  Een voedingsenzym dat reeds in de communautaire lijst overeenkomstig deze verordening is opgenomen en dat wordt bereid volgens productiemethoden of met uitgangsmaterialen die sterk verschillen van die welke in het kader van de risicobeoordeling van de Autoriteit zijn beoordeeld of verschillen van die welke onder de toelating en de specificaties overeenkomstig deze verordening vallen, dient aan een evaluatie door de Autoriteit te worden onderworpen, waarbij de nadruk op de specificaties ligt. Sterk verschillende productiemethoden of uitgangsmaterialen zouden kunnen inhouden dat bij de productiemethode van een procédé waarbij het product uit planten wordt verkregen is overgestapt op productie door middel van gisting met behulp van een micro-organisme of door genetische modificatie van het oorspronkelijke micro-organisme.

(13)  Aangezien vele voedingsenzymen al in de Gemeenschap in de handel zijn, moet ervoor worden gezorgd dat de overgang naar een communautaire lijst van voedingsenzymen soepel verloopt en de bestaande markt in voedingsenzymen niet verstoort. De aanvragers moeten voldoende tijd krijgen om alle informatie te verstrekken die voor de risicobeoordeling van deze producten nodig is. Daarom moet er worden voorzien in een aanloopperiode van twee jaar na de datum van toepassing van de overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. […] [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] vast te stellen uitvoeringsmaatregelen om aanvragers voldoende tijd te geven om informatie te bieden over bestaande enzymen, die in de overeenkomstig deze verordening op te stellen communautaire lijst kunnen worden opgenomen. Tijdens deze aanloopperiode van twee jaar moet het ook mogelijk zijn aanvragen om toelatingen van nieuwe enzymen in te dienen. De Autoriteit dient alle aanvragen ten behoeve van voedingsenzymen waarvoor gedurende die periode voldoende informatie ter beschikking is gesteld, onverwijld te beoordelen.

(14)  Om ervoor te zorgen dat de voorwaarden voor alle aanvragers billijk en gelijk zijn, dient de communautaire lijst in één keer te worden vastgesteld. Die lijst moet worden opgesteld na afronding van de risicobeoordeling van alle voedingsenzymen waarvoor gedurende de aanloopperiode van twee jaar voldoende informatie is verstrekt. De adviezen van de Autoriteit dienen echter te worden gepubliceerd zodra de wetenschappelijke beoordeling is voltooid.

(15)  Naar verwachting zal gedurende de aanloopperiode van twee jaar een aanzienlijk aantal aanvragen worden ingediend. Daarom kan het lang duren voordat de risicobeoordeling van deze aanvragen voltooid en de communautaire lijst opgesteld is. Om na de aanloopperiode van twee jaar toegang op voet van gelijkheid tot de markt in nieuwe voedingsenzymen te garanderen moet in een overgangstermijn worden voorzien waarbinnen voedingsenzymen en levensmiddelen waarvoor voedingsenzymen worden gebruikt, overeenkomstig de nationale bepalingen in de lidstaten in de handel mogen worden gebracht en gebruikt totdat de communautaire lijst is opgesteld.

(16)  De voedingsenzymen E 1103 invertase en E 1105 lysozym, die overeenkomstig Richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen(14) als levensmiddelenadditieven zijn toegestaan en de gebruiksvoorwaarden ervan moeten uit Richtlijn 95/2/EG in de communautaire lijst worden overgenomen wanneer deze op grond van deze verordening wordt opgesteld. Voorts staat Verordening (EG) nr. 1493/1999 ║het gebruik van urease, betaglucanase en lysozym in wijn toe onder de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1622/2000 van de Commissie van 24 juli 2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, en tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procédés en behandelingen(15). Deze stoffen zijn voedingsenzymen en zij dienen onder deze verordening te vallen. Daarom moeten zij meteen aan de communautaire lijst worden toegevoegd voor het gebruik ervan in wijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1493/1999 en Verordening (EG) nr. 1622/2000.

(17)  Voor voedingsenzymen blijven de algemene etiketteringsvoorschriften gelden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. 1830/2003. Voorts dienen specifieke etiketteringsvoorschriften voor voedingsenzymen die als zodanig aan de producent of aan de consument worden verkocht bij deze verordening te worden geregeld.

(18)  Voedingsenzymen vallen onder de definitie van levensmiddel in Verordening (EG) nr. 178/2002 en moeten daarom overeenkomstig Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(16) , wanneer zij in levensmiddelen worden gebruikt, bij de etikettering van levensmiddelen als ingrediënten worden vermeld. Voor voedingsenzymen moet hun technologische functie in het levensmiddel worden vermeld, gevolgd door de specifieke naam van het voedingsenzym. De mogelijkheid moet echter bestaan af te wijken van de etiketteringsvoorschriften in gevallen waarin het enzym geen technologische functie heeft in het eindproduct, maar alleen in het levensmiddel aanwezig is omdat het afkomstig is van één of meer ingrediënten van het levensmiddel of indien het als technische hulpstof wordt gebruikt. Richtlijn 2000/13/EG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(19)  Voedingsenzymen moeten een punt van voortdurende aandacht zijn en moeten telkens opnieuw worden beoordeeld wanneer wijzigingen in de gebruiksvoorwaarden en nieuwe wetenschappelijke gegevens daartoe aanleiding geven. In ieder geval moet om de 10 jaar een nieuwe wetenschappelijke beoordeling en indeling plaatsvinden.

(20)  De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(17).

(21)  In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om te bepalen of een voedingsenzyme binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt en overgangsmaatregelen aan te nemen met betrekking tot de opstelling van een communautaire lijst van voedingsenzymen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meerdoor deze verordening aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(22)  Om de communautaire wetgeving inzake voedingsenzymen op evenredige en doeltreffende wijze te ontwikkelen en aan te passen is het noodzakelijk om gegevens te verzamelen, informatie uit te wisselen en de werkzaamheden tussen de lidstaten te coördineren. Met het oog daarop kan het nuttig zijn onderzoeken uit te voeren naar specifieke kwesties om zo het besluitvormingsproces te vergemakkelijken. De Gemeenschap dient deze onderzoeken in het kader van haar begrotingsprocedure te kunnen financieren. De financiering van dergelijke maatregelen is geregeld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn(18) en derhalve zal Verordening (EG) nr. 882/2004 de rechtsgrondslag voor bovengenoemde maatregelen zijn.

(23)  De lidstaten moeten officiële controles uitvoeren om deze verordening te handhaven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 ║.

(24)  Aangezien de doelstelling van de te nemen maatregel, namelijk de vaststelling van een communautaire regeling inzake voedingsenzymen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de eenheid van de markt en een hoog niveau van consumentenbescherming beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening geeft voorschriften voor in levensmiddelen gebruikte voedingsenzymen, waaronder voor enzymen die als technische hulpstoffen worden gebruikt, om de doeltreffende werking van de interne markt en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en de bescherming van de consument te waarborgen.

Hiertoe is in deze verordening het volgende vastgesteld:

   a) een communautaire lijst van goedgekeurde voedingsenzymen;
   b) de gebruiksvoorwaarden voor voedingsenzymen in levensmiddelen;
   c) voorschriften voor de etikettering van als zodanig verkochte voedingsenzymen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze verordening heeft betrekking op voedingsenzymen.

2.  Deze verordening heeft geen betrekking op voedingsenzymen die uitsluitend worden gebruikt bij de productie van:

   a) levensmiddelenadditieven die vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. …[inzake levensmiddelenadditieven];
   b) aroma's die vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. …[inzake aroma's];
   c) nieuwe voedingsmiddelen die vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 258/97;
   d) hulpmiddelen voor de spijsvertering.

3.  Deze verordening is van toepassing onverminderd specifieke communautaire bepalingen inzake het gebruik van voedingsenzymen:

   a) in specifieke levensmiddelen;
   b) om andere dan de in deze verordening bedoelde redenen.

4.  Deze verordening is niet van toepassing op:

   a) microbiële culturen die █bij de productie van levensmiddelen worden gebruikt en die incidenteel enzymen kunnen produceren, maar die niet specifiek worden gebruikt om deze te produceren;
   b) enzymen die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie, zoals enzymen die voor voedingsdoeleinden worden gebruikt of enzymen die worden gebruikt als hulpmiddel voor de spijsvertering.

5.  In voorkomend geval kan volgens de in artikel 12, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing worden bepaald of een bepaalde stof al dan niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. […] [║ inzake levensmiddelenadditieven].

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

   1) "enzym": een eiwit van plantaardige, dierlijke of microbiële herkomst, dat een specifieke biochemische reactie kan katalyseren, zonder dat zijn eigen structuur tijdens het proces wordt gewijzigd; deze definitie omvat in de zin van deze verordening ook "pro-enzymen", d.w.z. samenstellingen die inactieve of bijna inactieve precursoren van enzymen zijn, en kunnen worden omgezet in actieve enzymen wanneer zij een specifieke katalytische verandering ondergaan;
  2) "voedingsenzym": een product dat is verkregen uit planten, dieren, micro-organismen of producten daarvan, of door een gistingsproces met behulp van micro-organismen:
   a) dat een of meer enzymen bevat die een specifieke biochemische reactie kunnen katalyseren; en
   b) dat wordt toegevoegd aan levensmiddelen om een technologische functie bij de vervaardiging, verwerking, bereiding, behandeling, verpakking, het vervoer of de opslag van levensmiddelen te vervullen;
   3) "voedingsenzympreparaat": een samenstelling van een of meer voedingsenzymen waarin stoffen zoals levensmiddelenadditieven en/of andere levensmiddeleningrediënten zijn opgenomen om het opslaan, verkopen, het normaliseren, verdunnen of oplossen ervan te vergemakkelijken;
   4) "geproduceerd door een GGO": afgeleid door toepassing van een GGO als het laatste levende organisme in het productieproces, zonder GGO's te bevatten of daaruit te bestaan of daarmee te zijn geproduceerd;
   5) "quantum satis": betekent dat er geen maximumhoeveelheid is vastgesteld. Additieven dienen echter te worden gebruikt volgens goede productiemethoden, in hoeveelheden die niet groter zijn dan voor het beoogde doel nodig is en op voorwaarde dat de consument niet wordt misleid.

Hoofdstuk II

Communautaire lijst van goedgekeurde voedingsenzymen

Artikel 4

Communautaire lijst van voedingsenzymen

Slechts in de communautaire lijst opgenomen voedingsenzymen mogen als zodanig in de handel worden gebracht en in levensmiddelen worden gebruikt overeenkomstig de bij artikel 6, lid 2, vastgestelde specificaties en gebruiksvoorwaarden.

Niemand mag een voedingsenzym of enig levensmiddel waarin een dergelijk voedingsenzym aanwezig is op de markt brengen wanneer het gebruik van het voedingsenzym niet in overeenstemming is met deze verordening.

Artikel 5

Algemene voorwaarden voor opneming in de communautaire lijst en het gebruik van voedingsenzymen

Een voedingsenzym mag slechts in de communautaire lijst worden opgenomen indien het aan de volgende voorwaarden voldoet:

   a) het levert volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens en het voorzorgsbeginsel bij de voorgestelde hoeveelheden geen gevaar voor de gezondheid van de consument op;
   b) het voorziet technologisch gezien in een aanvaardbare behoefte;
   c) de consument wordt er niet mee misleid; misleiding van de consument omvat, maar blijft niet beperkt tot onderwerpen die verband houden met het karakter, de versheid en kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, het natuurlijke karakter van een product of van het productieproces, of de voedingskwaliteit van het product of het gehalte aan groenten en fruit;
   d) het gebruik ervan levert duidelijk voordeel op voor de consument.

Artikel 6

Inhoud van de communautaire lijst van voedingsenzymen

1.  Een voedingsenzym dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 kan overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. […] ║ [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] in de communautaire lijst worden opgenomen.

2.  Bij een in de communautaire lijst opgenomen voedingsenzym wordt het volgende vermeld:

   a) de definitie van het voedingsenzym, met inbegrip van de algemene of aanbevolen benaming, systeemnaam en synoniemen, zo mogelijk overeenkomstig de nomenclatuur van de Internationale Unie voor biochemie en moleculaire biologie en, in het geval van complexe enzymen, geselecteerd op basis van de enzymactiviteit die bepalend is voor de functie van enzymen;
   b) de specificaties van het voedingsenzym, met inbegrip van de herkomst ervan, zuiverheidcriteria en andere noodzakelijke informatie; een verwijzing naar het uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1830/2003 toegekende eenduidige identificatienummer wordt in de specificaties opgenomen, indien het voedingsenzym is afgeleid van een organisme dat binnen het toepassingsgebied van die verordening valt;
   c) █de levensmiddelen waaraan het voedingsenzym mag worden toegevoegd;
   d) █de voorwaarden waaronder het voedingsenzym mag worden gebruikt;
   e) in voorkomend geval mogelijke beperkingen aan de rechtstreekse verkoop van het voedingsenzym aan de consumenten;
   f) █specifieke voorschriften ten aanzien van de etikettering van de levensmiddelen waarin de voedingsenzymen zijn gebruikt, zodat de eindverbruiker op de hoogte wordt gebracht van de fysische toestand van het levensmiddel of de specifieke behandeling die het heeft ondergaan.

3.  De communautaire lijst wordt overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. […] [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] bedoelde procedure gewijzigd.

Artikel 7

Voedingsenzymen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vallen

Een voedingsenzym dat binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt en nog niet op de communautaire lijst is geplaatst, mag slechts overeenkomstig deze verordening op die lijst worden geplaatst, indien het wordt gedekt door een vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003.

Hoofdstuk III

Etikettering

Afdeling 1

Etikettering van voedingsenzymen EN VOEDINGSENZYMPREPARATEN die niet bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

Artikel 8

Etikettering van voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten die niet bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

1.  Niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten die afzonderlijk of gemengd met elkaar █worden verkocht, mogen alleen in de handel worden gebracht wanneer de verpakking of recipiënten voorzien zijn van de in dit artikel voorgeschreven informatie, die op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht.

2.  Op de verpakking of de recipiënten wordt de volgende informatie aangebracht:

   a) de bij deze verordening vastgestelde naam en de beschrijving overeenkomstig de nomenclatuur van de Internationale Unie voor biochemie en moleculaire biologie; en
   b) een beschrijving van het voedingsenzym die voldoende nauwkeurig is om het van andere producten waarmee het verward zou kunnen worden, te onderscheiden.

Indien voedingsenzymen of voedingsenzympreparaten met elkaar gemengd worden verkocht, wordt de informatie overeenkomstig de letters a) of b) voor ieder voedingsenzym in dalende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht verstrekt;

   c) de nettohoeveelheid;
   d) de vervaldatum waarna het gebruik van het voedingsenzym niet raadzaam is;
   e) de vermelding "voor gebruik in levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik", of een meer specifieke aanduiding inzake het beoogde gebruik ervan in levensmiddelen;
   f) zo nodig de bijzondere voorwaarden voor vervoer, opslag en gebruik.

3.  Daarnaast wordt de volgende informatie, hetzij op de verpakking of recipiënt, of in de vóór of bij levering te verstrekken documenten betreffende het te leveren product verstrekt, mits de aanduiding "bestemd voor de vervaardiging van levensmiddelen, niet voor verkoop in de detailhandel" op een goed zichtbare plaats van de verpakking of de recipiënt van het betrokken product voorkomt:

   a) de naam of de firmanaam en het adres van de fabrikant, van de verpakker of van de verkoper, gevestigd in de Gemeenschap;
   b) een vermelding aan de hand waarvan het monster of de partij kan worden geïdentificeerd;
   c) een gebruiksaanwijzing indien een behoorlijk gebruik van het voedingsenzym zonder gebruiksaanwijzing onmogelijk is;
   d) indien van toepassing, voldoende informatie over de samenstelling van het voedingsenzym of het voedingsenzympreparaat om de gebruiker in staat te stellen zich te houden aan kwantitatieve beperkingen in levensmiddelen: de kwantitatieve beperking wordt hetzij in getallen uitgedrukt, hetzij door het "quantum satis"-beginsel; enzymen moeten aan levensmiddelen worden toegevoegd in een dosis die juist voldoende is om het doel te bereiken. Op die manier wordt de innamehoeveelheid tot een minimum beperkt en worden gevoelige bevolkingsgroepen beter beschermd;
   e) voldoende informatie om de gebruiker in staat te stellen te voldoen aan Richtlijn 2000/13/EG, en met name de bepalingen betreffende etikettering van allergene stoffen;
   f) de neveneffecten van gebruik ervan in excessieve hoeveelheden.

4.  Dit artikel geldt onverminderd meer gedetailleerde of uitgebreidere wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake metrologie of inzake de presentatie, indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten of het vervoer van die stoffen.

5.  De in dit artikel bedoelde informatie moet in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal zijn gesteld. Op zijn eigen grondgebied mag de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag voorschrijven dat die informatie desgewenst in één of meer door die lidstaat vast te stellen officiële talen van de Gemeenschap beschikbaar wordt gesteld. Dit vormt geen beletsel om deze informatie in verscheidene talen te vermelden.

Artikel 9

Informatievoorschriften voor het geval voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten met andere voedselingrediënten worden gemengd

Indien niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde voedingsenzymen of voedingsenzympreparaten met andere voedselingrediënten worden gemengd, wordt op de verpakking of de recipiënten van het daardoor verkregen product een lijst van alle bestanddelen in dalende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht aangebracht.

AFDELING 2

ETIKETTERING VAN VOEDINGSENZYMEN EN VOEDINGSENZYMPREPARATEN DIE BESTEMD ZIJN VOOR VERKOOP AAN DE EINDVERBRUIKER

Artikel 10

Etikettering van voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten die bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

Onverminderd Richtlijn 2000/13/EG mogen voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde voedingsenzymen of levensmiddelen die voedingsenzymen bevatten slechts in de handel worden gebracht indien de verpakking ervan de volgende informatie bevat, die op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht:

   a) de benaming waaronder het voedingsenzym wordt verkocht of zowel de benaming waaronder het voedingsenzym wordt verkocht als de technologische functie in het levensmiddel; de benaming is de benaming die is vastgelegd bij de communautaire bepalingen die voor het betrokken voedingsenzym gelden;
   b) de overeenkomstig het artikel 9 ║vereiste informatie;
   c) eventueel een vermelding dat het product genetisch gemodificeerde organismen of daarmee geproduceerde stoffen bevat.

Bovendien moet informatie over alle in de loop van het productieproces gebruikte enzymen ter beschikking gesteld worden van consumenten, zoniet op het etiket dan ten minste via andere informatiekanalen, bij voorkeur op de plaats van aankoop. Bovendien moet de consument de mogelijkheid worden geboden deze informatie ook thuis te raadplegen, bijvoorbeeld via internet of telefoonhulplijnen.

Hoofdstuk IV

PROCEDURELE BEPALINGEN EN UITVOERING

Artikel 11

Informatieverplichting

1.  Producenten en gebruikers van een voedingsenzym stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle nieuwe wetenschappelijke of technische informatie die van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de veiligheid van het voedingsenzym.

2.  Producenten en gebruikers van een voedingsenzym stellen de Commissie op haar verzoek in kennis van het feitelijk gebruik van het voedingsenzym.

Artikel 12

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (║ "het comité" ║).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 13

Communautaire financiering van geharmoniseerd beleid

De rechtsgrondslag voor de financiering van de maatregelen die voortvloeien uit deze Verordening is artikel 66, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 882/2004.

HOOFDSTUK V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Opstelling van de communautaire lijst van voedingsenzymen

1.  De communautaire lijst van voedingsenzymen wordt aan de hand van de krachtens lid 2 ingediende aanvragen opgesteld.

2.  De belanghebbende partijen kunnen aanvragen indienen tot opneming van een voedingsenzym in de communautaire lijst.

De indieningstermijn voor dergelijke aanvragen bedraagt 24 maanden na de datum van toepassing van de overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. […] [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] vast te stellen uitvoeringsmaatregelen.

3.  De Commissie legt een register aan van alle voedingsenzymen die in aanmerking komen om in de communautaire lijst te worden opgenomen en waarvoor overeenkomstig lid 2 van dit artikel een aanvraag is ingediend die voldoet aan de overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. […] [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] vastgestelde geldigheidscriteria (║ "het register" ║). Het register wordt openbaar gemaakt.

De Commissie legt de aanvragen voor aan de Autoriteit voor advies.

4.  De communautaire lijst wordt goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. […] [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's], nadat de Autoriteit advies heeft uitgebracht over ieder in het register opgenomen voedingsenzym.

In afwijking van die procedure echter:

   a) is artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. […] [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] niet van toepassing op het door de Autoriteit uit te brengen advies;
   b) heeft de Autoriteit het recht te besluiten tot toepassing van een versnelde procedure voor het toelaten van voedingsenzymen die op dat moment op de markt zijn, wanneer de Autoriteit van mening is dat zij voorwerp zijn geweest van een adequate veiligheidsbeoordeling op nationaal of communautair niveau in de EU, zodat die enzymen rechtstreeks op de communautaire lijst van voedingsenzymen kunnen worden geplaatst;
   c) keurt de Commissie de communautaire lijst voor de eerste keer goed nadat de Autoriteit haar advies over alle in het register opgenomen voedingsenzymen heeft uitgebracht.

5.  Zo nodig kunnen overeenkomstig de in artikel 12, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing overgangsmaatregelen voor de toepassing van dit artikel worden vastgesteld.

Artikel 15

Overgangsmaatregelen voor bepaalde voedingsenzymen die reeds onder het Gemeenschapsrecht vallen

Niettegenstaande de artikelen 6 en 14 van deze verordening bevat de communautaire lijst, wanneer deze wordt opgesteld, de volgende voedingsenzymen:

a)  E 1103 invertase and E 1105 lysozym, met vermelding van de gebruiksvoorwaarden ervan zoals vastgelegd in bijlage I en in bijlage III, deel C, bij Richtlijn 95/2/EG;

   b) urease, betaglucanase en lysozym voor gebruik in wijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1493/1999 en de uitvoeringsbepalingen voor die verordening.

Artikel 16

Wijziging van Richtlijn 83/417/EEG

In bijlage I, deel III, onder d), bij Richtlijn 83/417/EEG wordt de tekst na de streepjes vervangen door het volgende:

"

–  Stremsel dat voldoet aan de eisen van ║ Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake voedingsenzymen]*.

–  Andere melkcoagulerende enzymen die voldoen aan de eisen van ║ Verordening (EG) nr. ../... [inzake voedingsenzymen].

__________

* PB L ...

"

Artikel 17

Wijziging Verordening (EG) nr. 258/97

In artikel 2, lid 1 van Verordening (EG) nr. 258/97 wordt de volgende letter d) toegevoegd:

"
   d) voedingsenzymen die vallen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van [inzake voedingsenzymen]*.
  

____________

  

* PB L ...

"

Artikel 18

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1493/1999

Aan artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

"

3.  Bij de in bijlage IV vermelde toegestane oenologische procédés en behandelingen gebruikte enzymen en enzympreparaten voldoen aan de eisen van ║ Verordening (EG) nr. …/... van het Europees Parlement en de Raad van ... [ inzake voedingsenzymen]*.

____________

* PB L ...

"

Artikel 19

Wijziging van Richtlijn 2000/13/EG

Richtlijn 2000/13/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.  Artikel 6, lid 4, wordt als volgt gewijzigd:

   a) het bepaalde onder a) wordt vervangen door:"
a)  Onder ingrediënt wordt verstaan iedere stof, met inbegrip van additieven en enzymen, die bij de vervaardiging of bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en die in het eindproduct, eventueel in gewijzigde vorm, nog aanwezig is."
   b) in het bepaalde onder c), ii), wordt het inleidende woord "additieven" vervangen door "additieven en enzymen".

2.  In artikel 6, lid 6, wordt het volgende streepje toegevoegd:

"
   in het voedingsproduct aanwezige enzymen moeten worden aangeduid met de naam van een van de categorieën van in bijlage II vermelde ingrediënten, gevolgd door de specifieke naam ervan en een vermelding of zij in het eindproduct al dan niet nog actief zijn; voor op basis van GGO's geproduceerde enzymen wordt op het etiket de aanduiding "op basis van GGO's geproduceerd" vermeld.
"

Artikel 20

Wijziging van Richtlijn 2001/112/EG

In bijlage I, deel II, punt 2), bij Richtlijn 2001/112/EG wordt de tekst na de het vierde, vijfde en zesde streepje vervangen door het volgende:

"
   Pectolytische enzymen die voldoen aan de eisen van ║ Verordening (EG) nr. …/... van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake voedingsenzymen]*.
   Proteolytische enzymen die voldoen aan de eisen van ║ Verordening (EG) nr. …/... (inzake voedingsenzymen].
   Amylolytische enzymen die voldoen aan de eisen van ║ Verordening (EG) nr. .../... [inzake voedingsenzymen].
  

____________

  

* PB L ...

"

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4 is van toepassing vanaf de datum van toepassing van de communautaire lijst. Tot die datum blijven de geldende nationale bepalingen inzake het in de handel brengen en het gebruik van voedingsenzymen en met voedingsenzymen geproduceerde levensmiddelen in de lidstaten van kracht.

De artikelen 8 tot en met 10 zijn van toepassing vanaf ...(19).

Voedingsenzymen, voedingsenzympreparaten en voedingsenzymen met levensmiddelen die niet voldoen aan de bepalingen van de artikelen 8 en 9 en die in de handel zijn gebracht of geëtiketteerd voorafgaand aan ...(20), mogen in de handel worden gebracht tot het einde van hun houdbaarheidsperiode.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) PB C 168 van 20.7.2007, blz. 34.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 10 juli 2007.
(4) PB L ....
(5) PB L ....
(6) PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(7) PB L 10 van 12.1.2002, blz. 58.
(8) PB L 237 van 26.8.1983, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).
(9) PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
(10) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.
(11) PB L ….
(12) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).
(13) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 99).
(14) PB L 61 van 18.3.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/52/EG (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 10).
(15) PB L 194 van 31.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 556/2007 (PB L 132 van 24.5.2007, blz. 3).
(16) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/142/EG van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 110).
(17) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(18) PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad.
(19)* 12 maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening.
(20)* 12 maanden na de datum van de bekendmaking van deze verordening.


Aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen ***I
PDF 489kWORD 234k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad, Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96 en Richtlijn 2000/13/EG (COM(2006)0427 – C6-0259/2006 – 2006/0147(COD))
P6_TA(2007)0323A6-0185/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0427)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 37 en 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0259/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0185/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad, Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96 en Richtlijn 2000/13/EG

P6_TC1-COD(2006)0147


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 37 en 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Richtlijn 88/388/EEG van de Raad van 22 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake aroma's voor gebruik in levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma's(4) dient in het licht van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen te worden aangepast. Ter wille van de duidelijkheid en doelmatigheid dient Richtlijn 88/388/EEG door deze verordening te worden vervangen.

(2)  Besluit 88/389/EEG van de Raad van 22 juni 1988 betreffende de opstelling door de Commissie van een lijst van stoffen en uitgangsmaterialen die worden gebruikt voor de bereiding van aroma's(5) stelt de opstelling van die lijst binnen 24 maanden na de aanneming van dat besluit in het vooruitzicht. Dat besluit is thans achterhaald en moet worden ingetrokken.

(3)  Bij Richtlijn 91/71/EEG van de Commissie van 16 januari 1991 tot aanvulling van Richtlijn 88/388/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake aroma's voor gebruik in levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma's(6) wordt de etikettering van aroma's geregeld. Die regeling wordt vervangen door deze verordening en de richtlijn moet thans worden ingetrokken.

(4)  Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert aan de gezondheid en het welzijn van de burgers en aan hun sociale en economische belangen.

(5)  Met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens dienen aroma's, uitgangsmaterialen voor aroma's en levensmiddelen die aroma's bevatten binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen. Ook dienen hierbinnen bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen te vallen die aan levensmiddelen worden toegevoegd met als belangrijkste doel er geur en/of smaak aan te geven en die er in aanzienlijke mate toe bijdragen dat bepaalde van nature voorkomende ongewenste stoffen (hierna "voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen" genoemd) in levensmiddelen aanwezig zijn, alsmede het uitgangsmateriaal ervan en de levensmiddelen die ze bevatten.

(6)  Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen mogen slechts worden gebruikt wanneer zij voldoen aan de criteria van deze verordening. Het gebruik ervan moet veilig zijn, en daarom moeten bepaalde aroma's een risicobeoordeling ondergaan voordat zij in levensmiddelen kunnen worden toegelaten. Waar mogelijk, moet aandacht worden gegeven aan mogelijke negatieve effecten voor kwetsbare groepen, waarbij ook gelet wordt op de ontwikkeling van smaakvoorkeuren bij kinderen. Zij mogen de consument niet misleiden en daarom moet op het etiket de aanwezigheid ervan altijd adequaat worden vermeld. Misleiding van de consument omvat, maar blijft niet beperkt tot onderwerpen die verband houden met het karakter, de versheid, de kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, het natuurlijk karakter van het product of van het productieproces, of de voedingskwaliteit van het product.

(7)  Sinds 1999 heeft eerst het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding en vervolgens de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid adviezen uitgebracht over een aantal stoffen die van nature voorkomen in uitgangsmaterialen voor aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen(7), die volgens het Comité van deskundigen inzake aromastoffen van de Raad van Europa toxicologisch relevant zijn. Stoffen waarvan het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding heeft bevestigd dat zij toxicologisch relevant zijn, dienen als ongewenste stoffen te worden beschouwd die niet als zodanig aan levensmiddelen moeten worden toegevoegd.

(8)  Daar ongewenste stoffen van nature in planten voorkomen, kunnen zij in aromatiserende preparaten en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen aanwezig zijn. De planten worden traditioneel gebruikt als levensmiddel of voedselingrediënt. Er moeten passende maximumgehalten worden vastgesteld aan deze ongewenste stoffen in levensmiddelen die het meest bijdragen aan de inname door de mens van deze stoffen, waarbij zowel met noodzaak tot de bescherming van de menselijke gezondheid als de onvermijdelijke aanwezigheid ervan in traditionele levensmiddelen rekening wordt gehouden.

(9)  Op communautair niveau dienen voorschriften te worden vastgesteld om het gebruik van bepaald plantaardig of dierlijk uitgangsmateriaal dat gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de mens bij de productie van aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen en de toepassingen daarvan bij de levensmiddelenproductie te verbieden of aan banden te leggen.

(10)  De risicobeoordelingen moeten worden uitgevoerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd), die is opgericht bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(8).

(11)  Met het oog op harmonisatie dienen de risicobeoordeling en de goedkeuring van aroma's en uitgangsmaterialen die een evaluatie moeten ondergaan, plaats te vinden in overeenstemming met het voorzorgbeginsel en met de procedure van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad van ... [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](9).

(12)  Aromastoffen zijn chemisch welbepaalde stoffen met aromatiserende eigenschappen. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad van 28 oktober 1996 tot vaststelling van een communautaire procedure voor in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken aromastoffen(10) wordt momenteel een beoordelingsprogramma van aromastoffen uitgevoerd. Volgens die verordening moet binnen vijf jaar na de aanneming van dat programma een lijst van aromastoffen worden vastgesteld. Voor de aanneming van die lijst moet een nieuwe termijn worden vastgesteld. Voorgesteld zal worden om die lijst in de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. .../2007 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](11)+ bedoelde lijst op te nemen.

(13)  Aromatiserende preparaten zijn andere aroma's dan chemisch welbepaalde stoffen, die zijn verkregen van uitgangsmaterialen van plantaardige, dierlijke of minerale oorsprong door geschikte fysische dan wel enzymatische of microbiologische procédés, hetzij als zodanig, hetzij voor consumptie door de mens verwerkt. Van levensmiddelen vervaardigde aromatiserende preparaten hoeven geen evaluatie of goedkeuringsprocedure te ondergaan voor gebruik in of op levensmiddelen, tenzij er twijfel omtrent de veiligheid ervan bestaat. De veiligheid van aromatiserende preparaten die van niet voor de menselijke voeding bestemd uitgangsmateriaal zijn vervaardigd, dient vóór de goedkeuring wel te worden geëvalueerd.

(14)  In Verordening (EG) nr. 178/2002 wordt onder levensmiddel verstaan: alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd. Uitgangsmaterialen van plantaardige, dierlijke of microbiologische oorsprong, waarvan het gebruik voor de vervaardiging van aroma's duidelijk is bewezen, worden voor de toepassing van deze verordening als voedingsmiddel beschouwd, ook al zijn een aantal van deze uitgangsmaterialen, zoals rozenhout, stukjes eikenhout en aardbeiblad, wellicht niet voor levensmiddelen als zodanig gebruikt. Zij hoeven niet te worden geëvalueerd.

(15)  Via een thermisch procédé verkregen aroma's die onder toegelaten omstandigheden van levensmiddelen zijn vervaardigd hoeven eveneens geen evaluatie of goedkeuringsprocedure te ondergaan voor gebruik in of op levensmiddelen, tenzij er twijfel omtrent de veiligheid ervan bestaat. De veiligheid van via een thermisch procédé verkregen aroma's die van een niet voor de menselijke voeding bestemd uitgangsmateriaal of onder niet-toegelaten omstandigheden zijn vervaardigd, dient echter vóór de goedkeuring te worden geëvalueerd.

(16)  Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's(12) stelt een procedure vast voor de veiligheidsevaluatie en goedkeuring van rookaroma's en beoogt de opstelling van een lijst van primaire rookcondensaten en primaire teerfracties waarvan het gebruik is toegestaan, met uitsluiting van alle andere stoffen.

(17)  Aromaprecursoren geven geur en/of smaak aan levensmiddelen door middel van chemische reacties die tijdens de productie van levensmiddelen optreden. Van levensmiddelen vervaardigde aromaprecursoren hoeven geen evaluatie of goedkeuringsprocedure te ondergaan voor gebruik in of op levensmiddelen, tenzij er twijfel omtrent de veiligheid ervan bestaat. De veiligheid van aromaprecursoren die van niet voor de menselijke voeding bestemd uitgangsmateriaal zijn vervaardigd, dient echter vóór de goedkeuring te worden geëvalueerd.

(18)  Andere aroma's, die niet onder de definities van de eerder genoemde aroma's vallen, mogen in en op levensmiddelen worden gebruikt nadat zij een evaluatie- en goedkeuringsprocedure hebben ondergaan.

(19)  De productie van aroma's van uitgangsmaterialen van plantaardige, dierlijke, microbiologische of minerale oorsprong, die geen levensmiddelen zijn, mag slechts worden toegestaan nadat de veiligheid ervan wetenschappelijk beoordeeld is. Het zou noodzakelijk kunnen zijn om toestemming te verlenen voor het gebruik van slechts bepaalde delen van de uitgangsmaterialen of voorwaarden voor het gebruik ervan vast te stellen.

(20)  Een aroma of een uitgangsmateriaal dat valt binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(13) moet overeenkomstig die verordening worden toegelaten, alsmede op grond van deze verordening █.

(21)  Aromastoffen of aromatiserende preparaten mogen alleen op het etiket als "natuurlijk" worden aangeduid indien zij voldoen aan bepaalde criteria die waarborgen dat de consument niet wordt misleid.

(22)  Specifieke informatievoorschriften moeten garanderen dat de consument niet wordt misleid ten aanzien van het voor de productie van natuurlijke aroma's gebruikte uitgangsmateriaal.█

(23)  Voor aroma's in levensmiddelen moeten de algemene etiketteringsvoorschriften van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(14) en, waar van toepassing, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 blijven gelden. Daarnaast moeten specifieke bepalingen over de etikettering van aroma's die als zodanig aan de fabrikant of aan de eindverbruiker worden verkocht in deze verordening worden opgenomen.

(24)  Als de rooksmaak van een bepaald levensmiddel het gevolg is van de toevoeging van rookaroma's, moet de consument hieromtrent worden ingelicht. Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/13/EG ║ dient de verkoopbenaming van een product geen verwarring bij de consument te doen ontstaan over de vraag of het product op traditionele wijze met verse rook dan wel met rookaroma's is behandeld. Die richtlijn moet worden aangepast aan de in deze verordening vastgelegde definities van aroma's, rookaroma's en aan het begrip "natuurlijk" als beschrijving van aroma's.

(25)  Voor de evaluatie van de veiligheid van aromastoffen voor de menselijke gezondheid is informatie over de consumptie en het gebruik van aromastoffen onontbeerlijk. De hoeveelheden aan levensmiddelen toegevoegde aromastoffen moeten daarom regelmatig worden gecontroleerd.

(26)  De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(15).

(27)  In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om onder meer de bijlagen II tot en met V aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en om een procedure vast te stellen voor het verzamelen van informatie over de consumptie en het gebruik van aroma's. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door sommige van deze onderdelen te schrappen of door deze verordening aan te vullen met nieuwe onderdelen, moeten zijn worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing..

(28)  Om de communautaire wetgeving inzake aroma's op evenredige en doeltreffende wijze te ontwikkelen en aan te passen is het noodzakelijk om gegevens te verzamelen, informatie uit te wisselen en de werkzaamheden tussen de lidstaten te coördineren. Met het oog daarop kan het nuttig zijn onderzoeken uit te voeren naar specifieke kwesties om zo het besluitvormingsproces te vergemakkelijken. De Gemeenschap dient deze onderzoeken in het kader van haar begrotingsprocedure te kunnen financieren. De financiering van dergelijke maatregelen is geregeld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn(16) en derhalve zal Verordening (EG) nr. 882/2004 de rechtsgrondslag voor bovengenoemde maatregelen zijn.

(29)  In afwachting van de opstelling van de communautaire lijst moeten de aromastoffen die niet vallen onder het beoordelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2232/96, kunnen worden geëvalueerd en goedgekeurd. Daarom dient er een overgangsregeling te worden vastgesteld. Volgens die regeling moeten aromastoffen overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. .../2007 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](17) worden geëvalueerd en goedgekeurd.. Van de toepassing van de termijnen die in die verordening worden voorzien voor de Autoriteit om advies uit te brengen en voor de Commissie om een ontwerp-verordening ter actualisering van de communautaire lijst voor te leggen aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, moet echter worden afgezien, omdat er prioriteit moet worden gegeven aan het lopende beoordelingsprogramma.

(30)  Aangezien de doelstelling van de te nemen maatregel, namelijk de vaststelling van een communautaire regeling inzake het gebruik van aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen in en op levensmiddelen, niet in voldoende mate door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de eenheid van de markt en een hoog niveau van consumentenbescherming beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(31)  Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad van 29 mei 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gedistilleerde dranken(18) en Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten(19) moeten aan bepaalde, in deze verordening vastgestelde definities worden aangepast.

(32)  De Verordeningen (EEG) nr. 1576/89, (EEG) nr. 1601/91 en (EG) nr. 2232/96 en Richtlijn 2000/13/EG dienen dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening geeft voorschriften voor aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in en op levensmiddelen om een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en van bescherming van de consument, en de doeltreffende werking van de interne markt █te waarborgen.

Hiertoe is in deze verordening het volgende vastgesteld:

   a) een communautaire lijst van voor gebruik in en op levensmiddelen goedgekeurde aroma's en uitgangsmaterialen overeenkomstig bijlage I (hierna "de communautaire lijst" genoemd);
   b) de gebruiksvoorwaarden voor aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen in en op levensmiddelen;
   c) voorschriften voor de etikettering van aroma's.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze verordening heeft betrekking op:

   a) in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken aroma's, onverminderd de meer specifieke bepalingen van Verordening (EG) nr. 2065/2003;
   b) voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen;
   c) levensmiddelen die aroma's en/of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen bevatten;
   d) uitgangsmaterialen van aroma's en van voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen.

2.  Deze verordening is niet van toepassing op:

   a) stoffen die uitsluitend een zoete, zure of zoute smaak hebben;
   b) rauwe of niet-samengestelde levensmiddelen, zoals - maar niet uitsluitend - verse, gedroogde of ingevroren kruiden en specerijen of thee/kruidenthee als zodanig.

3.  In voorkomend geval kan volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing worden bepaald of een bepaalde stof of een bepaald mengsel van stoffen, een bepaald uitgangsmateriaal of soort levensmiddelen al dan niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

Artikel 3

Definities

1.  Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 en (EG) nr. 1829/2003.

2.  Voorts wordt verstaan onder:

  a) "aroma's": producten
   i) die niet bedoeld zijn om als zodanig geconsumeerd te worden en die aan levensmiddelen worden toegevoegd om hieraan geur en/of smaak te geven;
   ii) die uit de volgende categorieën zijn vervaardigd of bestaan: aromastoffen, aromatiserende preparaten, via een thermisch procédé verkregen aroma's, rookaroma's, aromaprecursoren of overige aroma's of mengsels daarvan;
   iii) die levensmiddelen kunnen bevatten met inbegrip van levensmiddelenadditieven welke zijn toegestaan bij Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake levensmiddelenadditieven](20).
   b) "aromastof": een chemisch welbepaalde stof met aromatiserende eigenschappen die wordt verkregen door adequate natuurlijke processen of chemische synthese;
   c) "natuurlijke aromastof": een aromastof die door geschikte fysische dan wel enzymatische of microbiologische procédés is verkregen van een uitgangsmateriaal van plantaardige, dierlijke of microbiologische oorsprong, hetzij als zodanig, hetzij voor consumptie door de mens verwerkt door middel van een of meer van de in bijlage II genoemde traditionele levensmiddelenbereidingswijzen;
  d) "aromatiserend preparaat": een ander product dan een aromastof, verkregen van:

en/of
   i) levensmiddelen door geschikte fysische dan wel enzymatische of microbiologische procédés, hetzij als zodanig, hetzij voor consumptie door de mens verwerkt door middel van een of meer van de in bijlage II genoemde traditionele levensmiddelenbereidingswijzen en/of geschikte fysische procédés;
   ii) andere uitgangsmaterialen van plantaardige, dierlijke of microbiologische oorsprong dan levensmiddelen, verkregen door middel van een of meer van de in bijlage II genoemde traditionele levensmiddelenbereidingswijzen en of geschikte fysische dan wel enzymatische of microbiologische procédés;
  e) "via een thermisch procédé verkregen aroma": een product verkregen na een hittebehandeling van een mengsel van bestanddelen die niet noodzakelijkerwijs zelf aromatiserende eigenschappen bezitten en waarvan er ten minste één stikstof (aminogroepen) bevat en een ander een reducerende suiker is; de ingrediënten voor de productie van via een thermisch procédé verkregen aroma kunnen zijn:

en/of
   i) levensmiddelen;
   ii) andere uitgangsmaterialen dan levensmiddelen;
   f) "rookaroma": een product, verkregen door fractionering en zuivering van gecondenseerde rook, waardoor primaire rookcondensaten, primaire teerfracties en/of afgeleide rookaroma's als omschreven in artikel 3, punten 1, 2 en 4, van Verordening (EG) nr. 2065/2003 worden verkregen;
  g) "aromaprecursor": een product dat niet noodzakelijkerwijs zelf aromatiserende eigenschappen bezit en dat opzettelijk aan levensmiddelen wordt toegevoegd met als enig doel om hieraan door ontleding of door een reactie met andere bestanddelen tijdens de productie ervan een aroma te geven; het kan worden verkregen van:

en/of
   i) levensmiddelen;
   ii) andere uitgangsmaterialen dan levensmiddelen;
   h) "█aroma dat niet elders wordt gespecificeerd": een aroma dat toegevoegd wordt of bestemd is om te worden toegevoegd aan levensmiddelen om hieraan geur en/of smaak te geven, en dat niet onder de definities onder b) tot en met g) valt;
   i) "voedselingrediënt met aromatiserende eigenschappen": een ander voedselingrediënt dan aroma's dat aan levensmiddelen kan worden toegevoegd met als voornaamste doel om er geur en/of smaak aan te geven of de geur en/of smaak ervan te wijzigen en waarvan het gebruik significant bijdraagt tot de aanwezigheid van stoffen in samengestelde levensmiddelen als gespecificeerd in deel B van bijlage III;
  j) "uitgangsmateriaal": een product van plantaardige, dierlijke, microbiologische of minerale oorsprong waarvan aroma's of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen worden vervaardigd; het kan hierbij gaan om:

of
   i) levensmiddelen;
   ii) andere uitgangsmaterialen dan levensmiddelen;
   k) "geproduceerd met genetisch gemodificeerde organismen": producten geproduceerd met behulp van een GGO als het laatst levende organisme in het productieproces, maar die niet geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaan noch daaruit zijn geproduceerd;
   l) "geschikt fysisch procédé": een fysisch procédé waarbij de chemische eigenschappen van de bestanddelen van het aroma niet opzettelijk worden veranderd, onverminderd de lijst van traditionele levensmiddelenbereidingswijzen van bijlage II, waarin het gebruik van singlet-zuurstof, ozon, anorganische katalysatoren, █organometaal-reagentia en/of UV-straling niet is opgenomen.

3.  Voor de toepassing van de definities in lid 2, onder d), e), g), en j), worden uitgangsmaterialen waarvan het gebruik voor de vervaardiging van aroma's duidelijk is bewezen, als levensmiddelen beschouwd.

HOOFDSTUK II

VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN AROMA'S, VOEDSELINGREDIËNTEN MET AROMATISERENDE EIGENSCHAPPEN EN UITGANGSMATERIALEN

Artikel 4

Algemene voorwaarden voor het gebruik van aroma's of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen

In of op levensmiddelen mogen slechts aroma's of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen worden gebruikt die aan de volgende voorwaarden voldoen:

   a) zij leveren volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens en het voorzorgbeginsel geen gevaar voor de gezondheid van de consument op;
   b) het gebruik ervan is voor de consument niet misleidend;
   c) het gebruik ervan moet voordelen hebben voor de consument;
   d) het gebruik moet om technologische redenen noodzakelijk zijn.

Artikel 5

Aanwezigheid van bepaalde stoffen

1.  In deel A van bijlage III vermelde stoffen worden niet als zodanig aan levensmiddelen toegevoegd.

2.  Indien er een wetenschappelijk gegronde reden tot zorg is dat bepaalde stoffen, die van nature aanwezig zijn in aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen, in █samengestelde levensmiddelen een veiligheidsrisico kunnen inhouden voor de gezondheid van de consument kan de Commissie op eigen initiatief of op grond van informatie van lidstaten en overeenkomstig het advies van de Autoriteit maximumgehalten vaststellen, die worden opgenomen in de lijst van deel B van bijlage III.

De maximumgehalten zijn van toepassing voor de samengestelde levensmiddelen die gereed voor consumptie worden aangeboden of die volgens de gebruiksaanwijzing van de producent bereid zijn.

3.  In afwijking van lid 2 zijn de maximumgehalten niet van toepassing, wanneer een samengesteld levensmiddel geen toegevoegde aroma's bevat en de enige toegevoegde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen verse, gedroogde of ingevroren kruiden en specerijen betreffen.

4.  Bepalingen ter uitvoering van lid 2 kunnen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 18, lid 3.

Artikel 6

Gebruik van bepaalde uitgangsmaterialen

1.  In deel A van bijlage IV vermelde uitgangsmaterialen mogen niet worden gebruikt voor de vervaardiging van aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen.

2.  Aroma's en voedselingrediënten die zijn vervaardigd van in deel B van bijlage IV vermelde uitgangsmaterialen mogen slechts onder de in die bijlage aangegeven voorwaarden worden gebruikt.

Artikel 7

Aroma's die niet hoeven te worden geëvalueerd en goedgekeurd

1.  De volgende aroma's mogen zonder goedkeuring overeenkomstig deze verordening in en op levensmiddelen worden gebruikt, mits zij voldoen aan artikel 4:

   a) in artikel 3, lid 2, onder d), i), bedoelde aromatiserende preparaten;
   b) in artikel 3, lid 2, onder e), i), bedoelde via een thermisch procédé verkregen aroma's die voldoen aan de productievoorwaarden voor via een thermisch procédé verkregen aroma's en aan de in bijlage V vermelde maximumgehalten aan bepaalde stoffen in via een thermisch procédé verkregen aroma's;
   c) in artikel 3, lid 2, onder g), i), bedoelde aromaprecursoren;
   d) voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen.

2.  Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt, indien de Commissie, een lidstaat of de ║ Autoriteit ║de veiligheid van een in lid 1 bedoeld aroma of voedselingrediënt met aromatiserende eigenschappen in twijfel trekt, een risicobeoordeling van een dergelijk aroma of voedselingrediënt door de Autoriteit uitgevoerd. De artikelen 4 tot en met 6 van Verordening (EG) nr. .../2007 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](21) zijn dan van overeenkomstige toepassing.

Zo nodig stelt de Commissie in aansluiting op het advies van de Autoriteit maatregelen vast overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 18, lid 3. Deze maatregelen worden al naar het geval in de bijlagen III, IV of V opgenomen.

HOOFDSTUK III

COMMUNAUTAIRE LIJST VAN VOOR GEBRUIK IN OF OP LEVENSMIDDELEN GOEDGEKEURDE AROMA'S EN UITGANGSMATERIALEN

Artikel 8

Aroma's en uitgangsmaterialen die moeten worden geëvalueerd en goedgekeurd

Dit hoofdstuk heeft betrekking op:

   a) aromastoffen;
   b) in artikel 3, lid 2, onder d), ii), bedoelde aromatiserende preparaten;
   c) via een thermisch procédé verkregen aroma's die door verhitting van geheel of gedeeltelijk onder artikel 3, lid 2, onder e), ii), vallende ingrediënten zijn ontstaan of die niet voldoen aan de productievoorwaarden voor via een thermisch procédé verkregen aroma's of aan de in bijlage V vermelde maximumgehalten aan bepaalde ongewenste stoffen;
   d) in artikel 3, lid 2, onder g), ii), bedoelde aromaprecursoren;
   e) in artikel 3, lid 2, onder h), bedoelde ║ aroma's die niet elders worden gespecifieerd;
   f) in artikel 3, lid 2, onder j), ii), bedoelde andere uitgangsmaterialen dan levensmiddelen.

Artikel 9

Communautaire lijst van aroma's en uitgangsmaterialen

De in artikel 8 bedoelde aroma's en uitgangsmaterialen mogen slechts als zodanig in de handel worden gebracht en in of op levensmiddelen worden gebruikt wanneer zij in de communautaire lijst zijn opgenomen.

Artikel 10

Opneming van aroma's en uitgangsmaterialen in de communautaire lijst

1.  Een aroma of uitgangsmateriaal mag slechts in de communautaire lijst overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. .../2007 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](22) worden opgenomen indien het aan de voorwaarden van artikel 4 voldoet.

2.  Bij een in de communautaire lijst opgenomen aroma of uitgangsmateriaal wordt het volgende vermeld:

   a) de identificatie van het goedgekeurde aroma dan wel uitgangsmateriaal;
   b) zo nodig de voorwaarden waaronder het aroma mag worden gebruikt;

3.  De communautaire lijst wordt overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. .../2007 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's]+ bedoelde procedure gewijzigd.

Artikel 11

Aroma's of uitgangsmaterialen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vallen

Een aroma of uitgangsmateriaal dat binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt en nog niet op de communautaire lijst van bijlage I bij deze verordening is geplaatst, mag slechts overeenkomstig deze verordening op die lijst worden geplaatst, indien het wordt gedekt door een vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003.

HOOFDSTUK IV

ETIKETTERING

Afdeling 1

ETIKETTERING VAN AROMA'S DIE NIET BESTEMD ZIJN VOOR VERKOOP AAN DE EINDVERBRUIKER

Artikel 12

Etikettering van voedingsenzymen die niet bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

Niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde aroma's mogen alleen in de handel worden gebracht wanneer op de verpakking, recipiënten of begeleidende documenten ervan de in de artikelen 13 en 14 voorgeschreven informatie op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht.

Artikel 13

Algemene informatievoorschriften inzake de etikettering van aroma's

1.  Op de verpakking of de recipiënten van niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde aroma's wordt de volgende informatie aangebracht:

   a) de verkoopbenaming: hetzij de term "aroma", hetzij een meer specifieke aanduiding of een beschrijving van het aroma;
   b) de naam of de firmanaam en het adres van de fabrikant, van de verpakker of van de verkoper, die gevestigd is in de Gemeenschap;
   c) de vermelding "voor gebruik in levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik" of een meer specifieke aanduiding inzake het beoogde gebruik ervan in levensmiddelen;
  d) een lijst, in dalende volgorde van het aandeel in het gewicht, van:
   i) de categorieën aanwezige aroma's; en
   ii) de naam van alle andere stoffen, █het betreffende E-nummer en in voorkomend geval, de aanduiding "geproduceerd met GGO's";
   e) een vermelding van de maximumhoeveelheid van ieder bestanddeel of iedere groep bestanddelen waarvoor een kwantitatieve beperking in levensmiddelen geldt en/of adequate duidelijke en begrijpelijke informatie, zodat de koper in staat wordt gesteld deze verordening of andere relevante communautaire wetgeving, inclusief Verordening (EG) nr. 1829/2003, na te leven;
   f) zo nodig de bijzondere voorwaarden voor bewaring en gebruik;
   g) de datum van minimale houdbaarheid;
   h) een vermelding aan de hand waarvan de partij kan worden geïdentificeerd;
   i) de nettohoeveelheid.

2.  In afwijking van lid 1 behoeft de in lid 1, onder c) tot en met g), genoemde informatie alleen in de vóór of bij levering te verstrekken documenten betreffende de partij te worden vermeld, mits de aanduiding "bestemd voor de vervaardiging van levensmiddelen, niet voor de verkoop in de detailhandel" op een goed zichtbare plaats van de verpakking of de recipiënt van het betrokken product voorkomt.

Artikel 14

Specifieke informatievoorschriften inzake de verkoopbenaming van aroma's

1.  Het begrip "natuurlijk" mag alleen worden gebruikt ter aanduiding van een aroma in de in artikel 13, lid 1, onder a), bedoelde verkoopbenaming overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 van dit artikel.

2.  Het begrip "natuurlijk" mag alleen ter aanduiding van een aroma worden gebruikt indien de aromatiserende component uitsluitend aromatiserende preparaten en/of natuurlijke aromastoffen bevat.

3.  Het begrip "natuurlijke aromastof(fen)" mag alleen worden gebruikt voor aroma's waarin de aromatiserende component uitsluitend natuurlijke aromastoffen bevat.

4.  Het begrip "natuurlijk" mag alleen worden gebruikt in combinatie met een verwijzing naar een levensmiddel, levensmiddelencategorie of een plantaardige of dierlijke grondstof indien ten minste 95 gewichtsprocent van de aromatiserende component van het desbetreffende uitgangsmateriaal is verkregen.

De aromatiserende component mag aromatiserende preparaten en/of natuurlijke aromastoffen bevatten.

De benaming luidt "natuurlijk <<levensmiddel(en) of levensmiddelencategorie of grondstof(fen)>> aroma".

5.  "Natuurlijk <<levensmiddel(en) of levensmiddelencategorie of grondstof(fen)>> aroma met andere natuurlijke aroma's" mag alleen worden gebruikt indien de aromatiserende component gedeeltelijk van het desbetreffende uitgangsmateriaal afkomstig is en/of gemakkelijk herkenbaar is.

De aromatiserende component mag aromatiserende preparaten en/of natuurlijke aromastoffen bevatten.

6.  Het begrip "natuurlijk aroma" mag alleen worden gebruikt indien de aromatiserende component afkomstig is van verschillende uitgangsmaterialen en wanneer een vermelding van de uitgangsmaterialen de reuk of smaak ervan niet adequaat zou weergeven, en in omstandigheden als omschreven in leden 4 en 5.

De aromatiserende component mag aromatiserende preparaten en/of natuurlijke aromastoffen bevatten.

Afdeling 2

ETIKETTERING VAN AROMA'S DIE BESTEMD ZIJN VOOR VERKOOP AAN DE EINDVERBRUIKER

Artikel 15

Etikettering van voedingsenzymen die bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker

1.  Onverminderd Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 89/396/EEG(23) en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 1829/2003, mogen voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde aroma's slechts in de handel worden gebracht wanneer op de verpakking de vermelding "voor gebruik in levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik" of een meer specifieke aanduiding inzake het beoogde gebruik ervan in levensmiddelen op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht.

2.  Het begrip "natuurlijk" wordt slechts gebruikt ter aanduiding van een aroma in de in artikel 13, lid 1, onder a), bedoelde verkoopbenaming overeenkomstig artikel 14.

HOOFDSTUK V

PROCEDURELE BEPALINGEN EN UITVOERING

Artikel 16

Rapportage door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven

1.  Producenten en gebruikers van een aromastof stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle nieuwe, hen bekende en voor hen beschikbare wetenschappelijke of technische informatie die van invloed kan zijn op de beoordeling van de veiligheid van de aromastof.

2.  Producenten van het aroma en levensmiddelenbedrijven die het aroma met de aromastof gebruiken stellen, in onderlinge samenwerking, de Commissie op haar verzoek in kennis van het feitelijk gebruik van de aromastof. De in dit kader verstrekte informatie wordt als vertrouwelijk behandeld.

3.  Bepalingen ter uitvoering van lid 1 kunnen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 18, lid 2.

Artikel 17

Toezicht van en rapportage door de lidstaten

1.  De lidstaten voeren systemen in voor het toezicht op de consumptie en het gebruik van de in de communautaire lijst opgenomen aroma's en op de consumptie van de in bijlage III vermelde stoffen en brengen jaarlijks verslag uit van hun bevindingen aan de Commissie en aan de Autoriteit.

2.  Na raadpleging van de Autoriteit wordt een gemeenschappelijke methodologie voor de verzameling van informatie door de lidstaten over de consumptie en het gebruik van in de communautaire lijst opgenomen aroma's en van de in bijlage III vermelde stoffen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 18, lid 3, vastgesteld.

Artikel 18

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid ║.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

Artikel 19

Wijziging van de bijlagen II tot en met V

Wijzigingen van de bijlagen II tot en met V ║ worden overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 18, lid 3, in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang vastgesteld.

Artikel 20

Communautaire financiering van geharmoniseerd beleid

De rechtsgrondslag voor de financiering van de maatregelen die voortvloeien uit deze Verordening is artikel 66, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 882/2004.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Intrekking

1.  Richtlijn 88/388/EEG, Besluit 88/389/EEG en Richtlijn 91/71/EEG worden ingetrokken.

Verordening (EG) nr. 2232/96 wordt ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van de in artikel 2, lid 2, van die verordening genoemde lijst.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken besluiten gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 22

Opstelling van de communautaire lijst van aroma's en uitgangsmaterialen en overgangsregeling

1.  De communautaire lijst wordt opgesteld door bij de vaststelling van deze verordening de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2232/96 genoemde lijst van aromastoffen in bijlage I bij deze verordening op te nemen.

2.  Tot de opstelling van de communautaire lijst is Verordening (EG) nr. .../2007 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](24) van toepassing op de evaluatie en goedkeuring van aromastoffen die niet vallen onder het beoordelingsprogramma overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2232/96.

In afwijking van die procedure gelden de in artikel 5, lid 1, en artikel 7 van Verordening (EG) nr. .../2007 [tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's](25) genoemde termijnen van respectievelijk zes en negen maanden niet voor deze evaluatie en goedkeuring.

3.  Volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 18, lid 3, kunnen geschikte overgangsmaatregelen worden genomen.

Artikel 23

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1576/89

Verordening (EEG) nr. 1576/89 wordt als volgt gewijzigd:

1.  Artikel 1, lid 4, onder m), wordt als volgt gewijzigd:

a)  Punt 1, onder a), tweede alinea, wordt vervangen door:

"

Daarnaast mogen als aanvulling worden gebruikt andere aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]*(26)+ en/of planten of plantendelen met aromatische eigenschappen, maar de organoleptische eigenschappen van de jeneverbes moeten, ook al is het in mindere mate, waarneembaar zijn.

___________

* PB L ....

"

b)  Punt 2, onder a), wordt vervangen door:

"

de drank mag gin worden genoemd indien het product wordt verkregen door aromatisering van organoleptisch geschikte ethylalcohol uit landbouwproducten met aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen](27)++ en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening, op zodanige wijze dat de smaak van jeneverbessen overheerst.

"

c)  Punt 2, onder b), eerste alinea, wordt vervangen door:

"

de drank mag "gedistilleerde gin" worden genoemd indien het product uitsluitend wordt verkregen door herdistillatie van organoleptisch geschikte ethylalcohol van geschikte kwaliteit uit landbouwproducten met een aanvankelijk alcoholgehalte van ten minste 96 % vol in vanouds voor gin gebruikte distilleerkolven in aanwezigheid van jeneverbessen en andere natuurlijke plantaardige producten, op voorwaarde dat de smaak van jeneverbessen overheerst. De benaming "gedistilleerde gin" mag ook worden gebruikt voor een mengsel van het product van een dergelijke distillatie en ethylalcohol uit landbouwproducten met dezelfde samenstelling, dezelfde zuiverheid en hetzelfde alcoholgehalte. Voor de aromatisering van gedistilleerde gin mogen daarnaast worden gebruikt, aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen](28) en/of aromatiserende preparaten zoals die onder a) nader zijn omschreven. London Gin is een type gedistilleerde gin.

"

2.  In artikel 1, lid 4, onder n), punt 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

"

Daarnaast mogen als aanvulling worden gebruikt, andere aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]+ en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening, maar de smaak van karwij moet overheersen.

"

3.  In artikel 1, lid 4, onder p), wordt de eerste alinea vervangen door:

"

gedistilleerde drank met een overheersend bittere smaak die wordt verkregen door aromatisering van ethylalcohol uit landbouwproducten met aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]+ en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening.

"

4.  In artikel 1, lid 4, onder u), wordt de eerste alinea vervangen door:

"

een gedistilleerde drank die wordt verkregen door aromatisering van ethylalcohol uit landbouwproducten met aroma's van kruidnagels en/of kaneel volgens een van onderstaande procédés: aftrekking en/of distillatie, herdistillatie van alcohol over delen van bovengenoemde planten, toevoeging van aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen](29) van kruidnagels of kaneel of een combinatie van deze methoden.

"

5.  In artikel 4, lid 5, worden de eerste en tweede alinea, met uitzondering van de lijsten in de punten a), en b), vervangen door:

"

Voor de bereiding van gedistilleerde dranken als gedefinieerd in artikel 1, lid 4, mogen alleen natuurlijke aromastoffen en aromatiserende preparaten zoals omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), respectievelijk d), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]+ worden gebruikt, met uitzondering van de in artikel 1, lid 4, onder m), n) en p), gedefinieerde gedistilleerde dranken.

Voor likeuren, met uitzondering van likeuren die worden vermeld op onderstaande lijst, mogen evenwel alle aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]+ en en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening worden gebruikt:

"

Artikel 24

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91

Artikel 2, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

1.  Onder a) wordt het eerste substreepje van het derde streepje vervangen door:

"
   aromastoffen en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), respectievelijk d), van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]*(30)+ en/of
  

__________

  

* PB L ....

"

2.  Onder b) wordt het eerste substreepje van het tweede streepje vervangen door:

"
   aromastoffen en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), respectievelijk d), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen](31) en/of
"

3.  Onder c) wordt het eerste substreepje van het tweede streepje vervangen door:

"
   aromastoffen en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), respectievelijk d), van Verordening (EG) nr. .../2007 [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]+ en/of
"

Artikel 25

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2232/96

Artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2232/96 wordt vervangen door:

"

1.  De in artikel 2, lid 2, bedoelde lijst van aromastoffen wordt uiterlijk 31 december 2008 overeenkomstig de procedure van artikel 7 vastgesteld.

"

Artikel 26

Wijziging van Richtlijn 2000/13/EG

Bijlage III bij Richtlijn 2000/13/EG wordt vervangen door:

"

Bijlage III

AANDUIDING VAN AROMA'S IN DE LIJST VAN INGREDIËNTEN

1.  Onverminderd punt 2 worden aroma's aangeduid met de termen:

   "aroma('s)" of een meer specifieke aanduiding of een beschrijving van het aroma indien de aromatiserende component aroma's bevat als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), c), d), e), f), g), en h), van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]*(32);
   "rookaroma("s) of een specifiekere naam of omschrijving van het rookaroma of de rookaroma's, indien de aromatiserende component aroma's bevat als omschreven in artikel 3, lid 2, onder f, van Verordening (EG) nr. .../2007 [║ inzake aroma's](33)+ en het levensmiddel een rooksmaak verleent.

2.  De term "natuurlijk" voor de beschrijving van aroma's wordt gebruikt overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. .../2007 [║ inzake aroma's]++.║

3.  Voor aroma's die geproduceerd zijn met een uitgangsmateriaal dat onder Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders** valt, bevat het etiket de aanduiding "geproduceerd met GGO's

Voor aroma's die geproduceerd zijn met behulp van een organisme dat onder Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, geldt geen specifiek etiketteringsvoorschrift.

_______________

* PB L ....

** PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 99)."

"

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van ...(34). Artikel 9 is echter van toepassing vanaf ...(35)*.

Aroma's en levensmiddelen die rechtmatig op de markt zijn gebracht vóór bovengenoemde data mogen verder gebruikt worden tot de voorraden zijn uitgeput.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

Communautaire lijst van voor gebruik in en op levensmiddelen goedgekeurde aroma's en uitgangsmaterialen

BIJLAGE II

Lijst van traditionele levensmiddelenbereidingswijzen door middel waarvan natuurlijke aromastoffen en natuurlijke aromatiserende preparaten worden verkregen

Hakken

Omhullen

Koken, bakken, braden (tot maximaal 240 °C)

Koelen

Snijden

Distillatie/rectificatie

Drogen

Emulgatie

Verdampen

Extractie, met inbegrip van vloeistofextractie

Gisten

Filteren

Malen

Verhitten

Infusie

Maceratie

Microbiologische procédés

Mengen

Pellen

Percoleren

Persen

Diepvriezen/bevriezen

Roosteren/grillen

Uitknijpen

Weken

BIJLAGE III

Aanwezigheid van bepaalde stoffen

Deel A: Stoffen die niet als zodanig aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd

Agarinezuur

Capsaïcine

Hypericine

Bèta-asaron

1-Allyl-4-methoxybenzeen

Waterstofcyanide

Menthofuran

4-Allyl-1,2-dimethoxybenzeen

Pulegon

Quassine

1-Allyl-3,4-methyleendioxybenzeen, safrool

Teucrin A

Thujon (alfa- en bèta-)

Deel B: Maximumgehalten aan bepaalde stoffen, die van nature aanwezig zijn in aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen, in bepaalde samengestelde levensmiddelen waaraan aroma's en/of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen zijn toegevoegd

Naam van de stof

Samengestelde levensmiddelen waarin een beperking aan de aanwezigheid van de stof is gesteld

Maximumgehalte[mg/kg]

BIJLAGE IV

Lijst van uitgangsmaterialen waaraan beperkingen zijn gesteld ten aanzien van het gebruik ervan bij de productie van aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen

Deel A: Uitgangsmaterialen die niet voor de productie van aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen mogen worden gebruikt

Uitgangsmateriaal

Wetenschappelijke naam

Gewone naam

Tetraploïde vorm van Acorus calamus

Tetraploïde vorm van kalmoes

Deel B: Voorwaarden voor het gebruik van aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen die van bepaalde uitgangsmaterialen geproduceerd zijn

Uitgangsmateriaal

Gebruiksvoorwaarden

Wetenschappelijke naam

Gewone naam

Quassia amara L. en

Picrasma excelsa (Sw)

Quassia

Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen die van het uitgangsmateriaal zijn geproduceerd mogen alleen worden gebruikt voor de productie van dranken en bakkerijproducten.

Laricifomes officinalis (Vill.: Fr) Kotl. et Pouz

of Fomes officinalis

Larikszwam

Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen die van het uitgangsmateriaal zijn geproduceerd mogen alleen worden gebruikt voor de productie van alcoholhoudende dranken.

Hypericum perforatum

Sint-janskruid

Teucrium chamaedrys

Echte gamander

BIJLAGE V

Productievoorwaarden van via een thermisch procédé verkregen aroma's en maximumgehalten aan ongewenste stoffen in via een thermisch procédé verkregen aroma's

Deel A: Productievoorwaarden:

a)  De temperatuur van de producten mag tijdens het procédé niet meer dan 180 °C bedragen.

b)  Het thermische procédé mag niet langer dan 15 minuten bij 180 °C duren; bij lagere temperaturen kan het dienovereenkomstig worden verlengd, d.w.z. door de verhittingstijd bij iedere daling van de temperatuur met 10 °C te verdubbelen tot maximaal 12 uur.

c)  De pH-waarde mag tijdens het procédé niet meer dan 8,0 bedragen.

Deel B: Maximumgehalten aan bepaalde stoffen

Stof

Maximumgehaltenµg / kg

2-Amino-3,4,8-trimethylimidazo[4,5-f]chuinoxaline (4,8-DiMeIQx)

50

2-Amino-1-methyl-6-fenylimidazo[4,5-b]pyridine (PhIP)

50

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) PB C 168 van 20.7.2007, blz. 34.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 10 juli 2007.
(4) PB L 184 van 15.7.1988, blz. 61. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(5) PB L 184 van 15.7.1988, blz. 67.
(6) PB L 42 van 15.2.1991, blz. 25.
(7) http://europa.eu.int/comm/food/food/chemicalsafety/flavouring/scientificadvice_en.htm
(8) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).
(9)+ PB: Gelieve nummer PB van deze verordening in te vullen.
(10) PB L 299 van 23.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(11)++ PB: gelieve nummer van deze verordening in te vullen.
(12) PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1.
(13) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 99).
(14) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/142/EG van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 110).
(15) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(16) PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
(17)+ PB: Gelieve nummer van de verordening in te vullen.
(18) PB L 160 van 12.6.1989, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij het Toetredingsverdrag 2005.
(19) PB L 149 van 14.6.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij het Toetredingsverdrag 2005.
(20)+ PB: Gelieve het PB-nummer van de verordening in te vullen.
(21)+ PB: Gelieve nummer van de verordening in te vullen.
(22)+ PB: Gelieve nummer van de verordening in te vullen.
(23) Richtlijn 89/396/EEG van de Raad van 14 juni 1989 betreffende de vermeldingen of merktekens die het mogelijk maken de partij waartoe een levensmiddel behoort te identificeren (PB L 186 van 30.6.1989, blz. 21). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/11/EEG (PB L 65 van 11.3.1992, blz. 32).
(24)+ PB: Gelieve nummer van de verordening in te vullen.
(25)+ PB: Gelieve nummer van deze verordening in te vullen.
(26)++ PB: Gelieve het PB-nummer van deze verordening in te vullen.
(27)+++ PB: Gelieve het PB-nummer van deze verordening in te vullen.
(28)+ PB: Gelieve nummer van de verordening in te vullen.
(29)+ PB: Gelieve nummer van de verordening in te vullen.
(30)++ PB: Gelieve het PB-nummer van deze verordening in te vullen.
(31)+ PB: Gelieve nummer van de verordening in te vullen.
(32)+ PB: Gelieve het PB-nummer van de verordening in te vullen.
(33)++ PB: Gelieve het PB-nummer van de verordening in te vullen.
(34)* 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(35)** 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de communautaire lijst.


Onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken *
PDF 190kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/84/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken (COM(2006)0486 – C6-0319/2006 – 2006/0165(CNS))
P6_TA(2007)0324A6-0148/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0486)(1),

–   gelet op artikel 93 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0319/2006),

–   gelet op artikel 51 en artikel 52, lid 3 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0148/2007),

1.   verwerpt het Commissievoorstel;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel in te trekken;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Inventarisatie, inaanmerkingneming en bescherming van Europese kritieke infrastructuur *
PDF 279kWORD 136k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur, de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren (COM(2006)0787 – C6-0053/2007 – 2006/0276(CNS))
P6_TA(2007)0325A6-0270/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0787)(1),

–   gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0053/2007),

–   gezien de conclusies van de Raad van 1 en 2 december 2005 aangaande de beginselen voor een Europees programma inzake kritieke infrastructuur,

–   gezien zijn aanbeveling van 7 juni 2005 aan de Europese Raad en de Raad inzake de bescherming van kritieke infrastructuur in het kader van de terrorismebestrijding(2),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het rapport van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0270/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   verzoekt dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Door het Parlement ingediende amendementen
Amendement 1
Titel
Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur, de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren
Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de inventarisatie van prioritaire sectoren met Europese kritieke infrastructuur, de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren
Amendement 2
Overweging 2
(2)  Op 17 november 2005 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een Groenboek betreffende een Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur, waarin beleidsopties voor het opzetten van het programma en van het netwerk voor waarschuwing en informatie inzake kritieke infrastructuur (CIWIN) zijn opgenomen. Uit de op het Groenboek ontvangen reacties blijkt duidelijk dat het noodzakelijk is dat een gemeenschappelijk kader voor de bescherming van kritieke infrastructuur wordt opgezet. Er werd erkend dat het nodig is de capaciteit voor de bescherming van kritieke infrastructuur in Europa op te voeren en deze infrastructuur minder kwetsbaar te maken. De nadruk werd gelegd op het belang van het subsidiariteitsbeginsel en van overleg met de belanghebbende partijen.
(2)  Op 17 november 2005 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een Groenboek betreffende een Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur, waarin beleidsopties voor het opzetten van het programma en van het netwerk voor waarschuwing en informatie inzake kritieke infrastructuur (CIWIN) zijn opgenomen. De op het Groenboek ontvangen reacties onderstrepen de mogelijke meerwaarde van een gemeenschappelijk kader voor de bescherming van kritieke infrastructuur opgezet. Er werd erkend dat het nodig is de capaciteit voor de bescherming van kritieke infrastructuur in Europa op te voeren en deze infrastructuur minder kwetsbaar te maken. De nadruk werd gelegd op het belang van de essentiële beginselen van subsidiariteit, evenredigheid, complementariteit, alsook van overleg met de belanghebbende partijen.
Amendement 3
Overweging 3
(3)  In december 2005 heeft de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken de Commissie verzocht een voorstel voor een Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur (EPCIP) in te dienen en besloten dat dit gebaseerd moet zijn op een alle risico's omvattende aanpak, waarbij de bestrijding van terroristische dreigingen als prioriteit zou gelden. Bij een dergelijke aanpak dient in het proces ter bescherming van kritieke infrastructuur rekening te worden gehouden met van de mens uitgaande, technologische dreigingen en natuurrampen, maar dient voorrang te worden gegeven aan terroristische dreigingen. Indien het niveau van de beschermingsmaatregelen tegen een bijzonder grote dreiging in een bepaalde sector met kritieke infrastructuur toereikend wordt geacht, moeten de betrokken partijen zich concentreren op andere dreigingen waarvoor zij nog gevoelig zijn.
(3)  In december 2005 heeft de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken de Commissie verzocht een voorstel voor een Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur (EPCIP) in te dienen en besloten dat dit gebaseerd moet zijn op een alle risico's omvattende aanpak, waarbij de bestrijding van terroristische dreigingen als prioriteit zou gelden. Bij een dergelijke aanpak dient in het proces ter bescherming van kritieke infrastructuur rekening te worden gehouden met van de mens uitgaande, technologische dreigingen en natuurrampen, maar ook met structureel bepaalde dreigingen. Aan terroristische dreigingen moet echter voorrang worden gegeven.
Amendement 4
Overweging 4
(4)  De hoofdverantwoordelijkheid voor de bescherming van kritieke infrastructuur ligt momenteel bij de lidstaten en de eigenaren/exploitanten van dergelijke infrastructuur. Dat dient zo te blijven.
(4)  De primaire en uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de bescherming van kritieke infrastructuur ligt bij de lidstaten en de eigenaren/exploitanten van dergelijke infrastructuur. Omdat nationale diensten het best weten wat er in hun land gebeurt, dient daarom van een bottom-up aanpak ten aanzien van de bescherming van Europese kritieke infrastructuur te worden uitgegaan.
Amendement 5
Overweging 4 bis (nieuw)
4 bis.  De bescherming van kritieke infrastructuur is van essentiële betekenis voor de binnenlandse veiligheid in de Unie en voor het welzijn van de onderdanen van de Unie. Tenslotte kan vernietiging of ontwrichting van bepaalde infrastructuur mensenlevens kosten, het milieu en economische goederen vernietigen en tevens het vertrouwen van het publiek in bescherming en voorzorg door de overheid nadelig beïnvloeden.
Amendement 6
Overweging 5
(5)  Er zijn een aantal kritieke infrastructuurvoorzieningen in de Gemeenschap waarvan de ontwrichting of vernietiging invloed zou kunnen hebben in twee of meer lidstaten of in een andere lidstaat dan die waarin de kritieke infrastructuur zich bevindt. Het kan daarbij met name gaan om grensoverschrijdende, sectoroverstijgende effecten die het gevolg zijn van interdependenties tussen onderling gekoppelde infrastructuurvoorzieningen. Om dergelijke Europese kritieke infrastructuur in kaart te brengen en om infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur aan te merken, dient gebruik te worden gemaakt van een gemeenschappelijke procedure. De vraag of het nodig is de bescherming van dergelijke kritieke infrastructuur te verbeteren, moet op grond van een gemeenschappelijke regeling worden beoordeeld. Bilaterale programma's voor samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur hebben hun nut en doeltreffendheid bewezen in geval van grensoverschrijdende kritieke infrastructuur. Het Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur moet op een dergelijke samenwerking worden gebaseerd.
(5)  Er zijn een aantal kritieke infrastructuurvoorzieningen in de Gemeenschap waarvan de ontwrichting of vernietiging invloed zou kunnen hebben in drie of meer lidstaten of in ten minste twee andere lidstaten dan die waarin de kritieke infrastructuur zich bevindt. Het kan daarbij met name gaan om grensoverschrijdende, sectoroverstijgende effecten die het gevolg zijn van interdependenties tussen onderling gekoppelde infrastructuurvoorzieningen. Om dergelijke Europese kritieke infrastructuur in kaart te brengen, dient gebruik te worden gemaakt van een gemeenschappelijke procedure. Op grond van gemeenschappelijke criteria dient een lijst van prioritaire sectoren met Europese kritieke infrastructuur te worden opgesteld. Er dient een gemeenschappelijk actiekader te worden vastgesteld voor de bescherming van dergelijke Europese kritieke infrastructuur, dat de lidstaten in de gelegenheid stelt het potentiële gevaar voor kritieke infrastructuur op hun grondgebied te verminderen door het nemen van passende maatregelen. Bilaterale programma's voor samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur hebben hun nut en doeltreffendheid bewezen in geval van grensoverschrijdende kritieke infrastructuur. Het Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur moet op een dergelijke samenwerking worden gebaseerd.
Amendement 7
Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis)  In bepaalde sectoren bestaan al maatregelen die de inventarisatie, de aanmerking en bescherming van Europese kritieke infrastructuur regelen. Een toekomstige regeling op Gemeenschapsniveau mag - als zij geen extra veiligheid oplevert - in deze sectoren niet tot een duplicering leiden.
Amendement 8
Overweging 6
(6)  Aangezien de verschillende sectoren beschikken over specifieke ervaring en deskundigheid op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur en specifieke behoeften op dat gebied hebben, moet een communautaire aanpak van de bescherming van kritieke infrastructuur worden ontwikkeld en ten uitvoer gelegd met inachtneming van de specifieke kenmerken van elke sector en van de in elke sector bestaande maatregelen, waaronder die welke reeds op EU-niveau en op nationaal en regionaal niveau bestaan, alsmede eventueel reeds bestaande grensoverschrijdende overeenkomsten inzake wederzijdse bijstandsverlening tussen eigenaren/exploitanten van kritieke infrastructuur. Gezien de zeer grote betrokkenheid van de particuliere sector bij het risicotoezicht, het risicobeheer, de bedrijfscontinuïteitsplanning en het herstel na rampen moet een communautaire aanpak de volledige betrokkenheid van de particuliere sector aanmoedigen. Om deze sectorale aanpak van de bescherming van kritieke infrastructuur te vergemakkelijken, dient een gemeenschappelijke lijst van sectoren met kritieke infrastructuur te worden opgesteld.
(6)  Aangezien de verschillende sectoren beschikken over specifieke ervaring en deskundigheid op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur en specifieke behoeften op dat gebied hebben, moet een communautaire aanpak van de bescherming van kritieke infrastructuur worden ontwikkeld en ten uitvoer gelegd met inachtneming van de specifieke kenmerken van elke sector en van de in elke sector bestaande maatregelen, waaronder die welke reeds op EU-niveau en op nationaal en regionaal niveau bestaan, alsmede eventueel reeds bestaande grensoverschrijdende overeenkomsten inzake wederzijdse bijstandsverlening tussen eigenaren/exploitanten van kritieke infrastructuur. Gezien de zeer grote betrokkenheid van de particuliere sector bij het risicotoezicht, het risicobeheer, de bedrijfscontinuïteitsplanning en het herstel na rampen dient een communautaire aanpak de volledige betrokkenheid van de particuliere sector te waarborgen. Om deze sectorale aanpak van de bescherming van Europese kritieke infrastructuur te vergemakkelijken, dient een gemeenschappelijke lijst van sectoren met kritieke infrastructuur te worden opgesteld.
Amendement 9
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  Europese kritieke infrastructuur dient zodanig te worden ontworpen dat onnodige banden met en vestiging in derde landen tot een minimum worden beperkt. Vestiging van elementen van Europese kritieke infrastructuur buiten de EU verhoogt de kans op terroristische aanvallen met een overloopeffect op de infrastructuur als geheel, toegang van terroristen tot buiten de EU opgeslagen gegevens, alsmede het risico van niet-naleving van de Gemeenschapswetgeving, en daarmee vergroting van de kwetsbaarheid van de hele infrastructuur.
Amendement 10
Overweging 7
(7)  Elke eigenaar/exploitant van Europese kritieke infrastructuur dient een beveiligingsplan op te stellen, waarin de kritieke infrastructuur wordt geïnventariseerd en waarin passende beveiligingsmaatregelen voor de bescherming ervan worden aangereikt. In het beveiligingsplan van de exploitant moet rekening worden gehouden met de kwetsbaarheids-, dreigings- en risicoanalyses alsmede met andere, door de autoriteiten van de lidstaat verstrekte relevante informatie.
(7)  Elke eigenaar/exploitant van Europese kritieke infrastructuur dient een beveiligingsplan op te stellen, waarin de kritieke infrastructuur wordt geïnventariseerd en waarin passende beveiligingsmaatregelen voor de bescherming ervan worden aangereikt. In het beveiligingsplan van de exploitant moet rekening worden gehouden met de kwetsbaarheids-, dreigings- en risicoanalyses alsmede met andere, door de autoriteiten van de lidstaat verstrekte relevante informatie. Deze beveiligingsplannen dienen ter kennis te worden gebracht van de contactpunten van de bescherming van Europese kritische infrastructuur (ECIP) in de lidstaten. Overeenstemming met de bestaande sectorspecifieke beschermingsmaatregelen zou voldoende kunnen zijn om tegemoet te komen aan de eis een beveiligingsplan vast te stellen en bij te werken.
Amendement 11
Overweging 8
(8)  Elke eigenaar/exploitant van Europese kritieke infrastructuur dient een veiligheidsverbindingsfunctionaris aan te wijzen teneinde de samenwerking en de communicatie met de nationale autoriteiten voor de bescherming van kritieke infrastructuur te vergemakkelijken.
(8)  Elke eigenaar/exploitant van Europese kritieke infrastructuur dient een veiligheidsverbindingsfunctionaris aan te wijzen teneinde de samenwerking en de communicatie met de nationale autoriteiten voor de bescherming van kritieke infrastructuur te vergemakkelijken. Overeenstemming met de bestaande sectorspecifieke beschermingsmaatregelen zou voldoende kunnen zijn om tegemoet te komen aan de eis een veiligheidsverbindingsfunctionaris aan te wijzen.
Amendement 12
Overweging 10
(10)  Teneinde het gemakkelijker te maken de bescherming van Europese kritieke infrastructuur te verbeteren, dienen gemeenschappelijke methoden voor de inventarisatie en classificatie van met betrekking tot infrastructuurvoorzieningen bestaande kwetsbaarheden, dreigingen en risico's te worden uitgewerkt.
(10)  Teneinde het gemakkelijker te maken de bescherming van Europese kritieke infrastructuur te verbeteren, dienen gemeenschappelijke methoden voor de inventarisatie en classificatie van met betrekking tot infrastructuurvoorzieningen bestaande dreigingen en risico's en structurele kwetsbaarheden te worden uitgewerkt en ten uitvoer gelegd.
Amendement 13
Overweging 11
(11)  Alleen een gemeenschappelijk kader kan de vereiste basis voor een coherente uitvoering van maatregelen ter bescherming van Europese kritieke infrastructuur en een duidelijke afbakening van de respectieve bevoegdheden van alle belanghebbenden verschaffen. De eigenaren/exploitanten van Europese kritieke infrastructuur dienen toegang te krijgen tot beproefde methoden ter bescherming van kritieke infrastructuur.
(11)  Door afbakening van de respectieve bevoegdheden van alle belanghebbenden kan een gemeenschappelijk kader de vereiste basis voor een coherente uitvoering van maatregelen ter bescherming van Europese kritieke infrastructuur verschaffen. De lidstaten en eigenaren/exploitanten van Europese kritieke infrastructuur dienen toegang te krijgen tot beproefde methoden ter bescherming van kritieke infrastructuur.
Amendement 14
Overweging 12
(12)  Voor een doeltreffende bescherming van kritieke infrastructuur is communicatie, coördinatie en samenwerking op nationaal niveau en op EU-niveau vereist. Deze wordt het best verwezenlijkt door de aanwijzing in elke lidstaat van contactpunten voor aangelegenheden in verband met de bescherming van kritieke infrastructuur, die kwesties die de bescherming van kritieke infrastructuur betreffen zowel intern als met andere lidstaten en de Commissie moeten coördineren.
(12)  Voor een doeltreffende bescherming van Europese kritieke infrastructuur is communicatie, coördinatie en samenwerking op nationaal niveau en op EU-niveau vereist. Deze wordt het best verwezenlijkt door de aanwijzing in elke lidstaat van ECIP-contactpunten, die kwesties die de ECIP zowel intern als met andere lidstaten en de Commissie moeten coördineren.
Amendement 15
Overweging 13
(13)  Teneinde op gebieden die tot een zekere mate van vertrouwelijkheid nopen activiteiten te ontwikkelen die de bescherming van kritieke infrastructuur betreffen, moet in het kader van deze richtlijn voor een coherente en veilige uitwisseling van informatie worden gezorgd. Bepaalde inlichtingen over de bescherming van kritieke infrastructuur zijn van die aard dat openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van het openbaar belang waar dit de openbare veiligheid betreft. Bepaalde gegevens over kritieke infrastructuur die zouden kunnen worden gebruikt om plannen te maken en feiten te plegen die onaanvaardbare gevolgen zouden hebben voor deze installaties, dienen als vertrouwelijk te worden behandeld en zowel op het niveau van de Gemeenschap als van de lidstaten slechts op een "need-to-know"-basis te worden verstrekt.
Teneinde op gebieden die tot een zekere mate van vertrouwelijkheid nopen activiteiten te ontwikkelen die de bescherming van Europese kritieke infrastructuur betreffen, moet in het kader van deze richtlijn voor een coherente en veilige uitwisseling van informatie wordt gezorgd. Bepaalde inlichtingen over de bescherming van Europese kritieke infrastructuur zijn van die aard dat openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van het openbaar belang waar dit de openbare veiligheid betreft. Bepaalde gegevens over kritieke infrastructuur die zouden kunnen worden gebruikt om plannen te maken en feiten te plegen die onaanvaardbare gevolgen zouden hebben voor deze installaties, dienen als vertrouwelijk te worden behandeld en zowel op het niveau van de Gemeenschap als van de lidstaten slechts op een "need-to-know"-basis te worden verstrekt.
Amendement 16
Overweging 14
(14)  Informatie over de bescherming van kritieke infrastructuur moet worden uitgewisseld op basis van vertrouwen en vertrouwelijkheid. De uitwisseling van informatie vereist een zodanige vertrouwensrelatie dat ondernemingen en organisaties weten dat hun gevoelige gegevens voldoende beschermd zijn. Teneinde de uitwisseling van informatie aan te moedigen, dient het voor het bedrijfsleven duidelijk te zijn dat de voordelen van de uitwisseling van informatie over kritieke infrastructuur opwegen tegen de kosten ervan voor het bedrijfsleven en de samenleving in het algemeen. De uitwisseling van informatie over de bescherming van kritieke infrastructuur moet derhalve worden aangemoedigd.
(14)  Informatie over de bescherming van Europese kritieke infrastructuur moet worden uitgewisseld op basis van vertrouwen en vertrouwelijkheid. De uitwisseling van informatie vereist een zodanige vertrouwensrelatie dat ondernemingen en organisaties weten dat hun gevoelige gegevens voldoende beschermd zijn.
Amendement 17
Overweging 15
(15)  Deze richtlijn vult op het niveau van de Gemeenschap en in de lidstaten bestaande sectorspecifieke maatregelen aan. Waar op het niveau van de Gemeenschap reeds mechanismen bestaan, dienen deze verder te worden gebruikt en zullen deze tot de volledige uitvoering van deze richtlijn bijdragen.
(15)  Deze richtlijn vult op het niveau van de Gemeenschap en in de lidstaten bestaande sectorspecifieke maatregelen aan. Waar op het niveau van de Gemeenschap reeds mechanismen en wettelijke voorschriften bestaan, dienen deze te worden uitgevoerd en toegepast om bij te dragen tot de verbetering van de openbare veiligheid Daarbij dienen doublures en tegenstrijdigheden met deze richtlijn en het ontstaan van extra kosten die geen bijkomende veiligheid opleveren, te worden voorkomen.
Amendement 18
Overweging 17
(17)  Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de instelling van een procedure voor de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur en voor de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur, alsmede de uitwerking van een gemeenschappelijke aanpak om te beoordelen of het nodig is de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(17)  Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de instelling van een procedure voor de inventarisatie en voor de aanmerking van prioritaire sectoren met Europese kritieke infrastructuur, alsmede de uitwerking van een gemeenschappelijke aanpak om te beoordelen of het nodig is de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren, niet in alle gevallen voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, maar bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de financiële haalbaarheid voor eigenaren of exploitanten en voor de lidstaten.
Amendement 19
Artikel 1
Bij deze richtlijn wordt een procedure ingesteld voor de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur en voor de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur, alsmede een gemeenschappelijke aanpak om te beoordelen of het nodig is de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren.
Bij deze richtlijn wordt een procedure ingesteld voor de inventarisatie van prioritaire sectoren met Europese kritieke infrastructuur en voor de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur, alsmede een gemeenschappelijke aanpak om te beoordelen of het nodig is de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren.
Amendement 20
Artikel 2, letter b)
b)  "Europese kritieke (ook wel: "vitale") infrastructuur": die kritieke infrastructuur waarvan de verstoring of vernietiging een belangrijke invloed zou hebben in twee of meer lidstaten, of in een enkele lidstaat, indien dit een andere lidstaat is dan die waar de kritieke infrastructuur zich bevindt. Het betreft bijvoorbeeld effecten die het gevolg zijn van sectoroverstijgende afhankelijkheden van andere soorten infrastructuur;
b)  "Europese kritieke (ook wel: "vitale") infrastructuur": die kritieke infrastructuur waarvan de verstoring of vernietiging een belangrijke invloed zou hebben in drie of meer lidstaten, of in ten minste twee lidstaten, indien dit een andere lidstaat is dan die waar de kritieke infrastructuur zich bevindt. Het betreft bijvoorbeeld effecten die het gevolg zijn van sectoroverstijgende afhankelijkheden van andere soorten infrastructuur;
Amendement 21
Artikel 2, letter d)
d) "kwetsbaarheid": een kenmerk van een onderdeel van het ontwerp, de uitvoering of het functioneren van kritieke infrastructuur dat deze vatbaar maakt voor verstoring of vernietiging door een dreiging, waaronder afhankelijkheid van andere soorten infrastructuur;
d) "structurele kwetsbaarheid": een kenmerk van een onderdeel van het ontwerp, de uitvoering of het functioneren van kritieke infrastructuur dat deze vatbaar maakt voor verstoring of vernietiging door een dreiging, waaronder afhankelijkheid van andere soorten infrastructuur;
(Deze wijziging geldt voor de gehele wetstekst; goedkeuring van dit amendement maakt technische aanpassingen in de gehele tekst noodzakelijk.)
Amendement 22
Artikel 3, lid 1
1.  De voor de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur te gebruiken sectoroverstijgende en sectorspecifieke criteria worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure. Zij kunnen worden gewijzigd overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure.
1.  De voor de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur te gebruiken sectoroverstijgende en sectorspecifieke criteria dienen te worden gebaseerd op bestaande beschermingscriteria en vastgesteld en gewijzigd overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag en artikel 203 van het Euratom-Verdrag.
De sectoroverstijgende criteria die horizontaal van toepassing zijn op alle sectoren met kritieke infrastructuur worden uitgewerkt met inachtneming van de ernst van het effect van de verstoring of vernietiging van een bepaalde infrastructuurvoorziening. Zij worden uiterlijk [een jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] vastgesteld.
De sectoroverstijgende criteria die horizontaal van toepassing zijn op alle sectoren met Europese kritieke infrastructuur worden uitgewerkt met inachtneming van de ernst van het effect van de verstoring of vernietiging van een bepaalde infrastructuurvoorziening. Zij worden uiterlijk [een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] vastgesteld.
De sectorspecifieke criteria worden voor prioritaire sectoren uitgewerkt met inachtneming van de kenmerken van de afzonderlijke sectoren met kritieke infrastructuur en, waar nodig, worden de relevante belanghebbende partijen daarbij betrokken. Deze criteria worden voor elke prioritaire sector uiterlijk één jaar na de aanmerking ervan als prioritaire sector vastgesteld.
De sectorspecifieke criteria worden voor prioritaire sectoren uitgewerkt en gebaseerd op de bestaande sectorspecifieke beschermingsmaatregelen met inachtneming van de kenmerken van de afzonderlijke sectoren met kritieke infrastructuur en daarbij worden alle relevante belanghebbende partijen betrokken, aangezien de verschillende sectoren beschikken over specifieke ervaring, deskundigheid en benodigdheden op het gebied van de bescherming van kritieke infrastructuur. Deze criteria worden voor elke prioritaire sector uiterlijk één jaar na de aanmerking ervan als prioritaire sector vastgesteld.
Waar op het niveau van de Gemeenschap reeds mechanismen bestaan, dienen ze gebruikt te blijven worden. Doublures of tegenstrijdigheden tussen de verschillende wetgeving of bepalingen dienen tot elke prijs te worden voorkomen.
Amendement 23
Artikel 3, lid 2
2.  Jaarlijks kiest de Commissie de in bijlage I vermelde prioritaire sectoren waarvoor de in lid 1 bedoelde criteria moeten worden uitgewerkt.
Schrappen
Bijlage I kan overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure worden gewijzigd voor zover het toepassingsgebied van deze richtlijn daardoor niet wordt uitgebreid.
Amendement 24
Artikel 3, lid 3
3.  Elke lidstaat stelt een inventaris op van de kritieke infrastructuur die zich op zijn grondgebied bevindt en van de kritieke infrastructuur buiten zijn grondgebied die invloed kan hebben op zijn grondgebied en die voldoet aan de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde criteria.
3.  Elke lidstaat stelt een inventaris op van de mogelijke Europese kritieke infrastructuur die zich op zijn grondgebied bevindt en van de mogelijke Europese kritieke infrastructuur buiten zijn grondgebied die invloed kan hebben op zijn grondgebied en die voldoet aan de overeenkomstig de lid 1 vastgestelde criteria, uiterlijk één jaar na de vaststelling van de relevante criteria en vervolgens doorlopend.
Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk één jaar na de vaststelling van de relevante criteria en vervolgens doorlopend in kennis van de kritieke infrastructuur die aldus is geïnventariseerd.
Amendement 25
Artikel 4, titel
Aanmerking als Europese kritieke infrastructuur
Inventarisatie van, en aanmerking als prioritaire sectoren
Amendement 26
Artikel 4, lid -1 (nieuw)
-1.  Elke lidstaat stelt een inventaris op van de kritieke infrastructuur die zich op zijn grondgebied bevindt en van de kritieke infrastructuur buiten zijn grondgebied die invloed kan hebben op zijn grondgebied en die overeenkomstig de in artikel 3, lid 1 vastgestelde criteria als zodanig moeten worden aangemerkt.
Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk één jaar na de vaststelling van de relevante criteria, en vervolgens doorlopend, in kennis van de kritieke infrastructuur die aldus is geïnventariseerd.
Amendement 27
Artikel 4, lid 1
1.  Op grond van de overeenkomstig artikel 3, lid 3, tweede alinea, gedane kennisgevingen en van andere informatie waarover zij beschikt, stelt de Commissie een lijst voor van als Europese kritieke infrastructuur aan te merken kritieke infrastructuur.
1.  Op grond van de overeenkomstig lid -1 gedane kennisgevingen en van andere informatie waarover zij beschikt, stelt de Commissie een lijst voor van prioritaire sectoren met Europese kritieke infrastructuur.
Amendement 28
Artikel 4, lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Europese kritieke infrastructuur dient zodanig te worden ontworpen dat banden met, en vestiging in derde landen tot een minimum worden beperkt.
Amendement 29
Artikel 4, lid 2
2.  De lijst van als Europese kritieke infrastructuur aangemerkte kritieke infrastructuur wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure.
2.  De lijst van prioritaire sectoren met kritieke infrastructuur wordt vastgesteld en gewijzigd door de Commissie.
De lijst kan worden gewijzigd overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure.
Amendement 30
Artikel 4 bis (nieuw)
Artikel 4 bis
Verwerking van persoonsgegevens
2 bis.  De verwerking van persoonsgegevens door Europese kritieke infrastructuur, hetzij rechtstreeks of via een intermediair, die nodig is voor de activiteiten van bescherming van de Europese kritische infrastructuur, vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 over de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van de gegevens1 en de toepasselijke beginselen met betrekking tot gegevensbescherming. De gegevensverwerking vindt plaats op het grondgebied van de Unie, en het spiegelen van gegevens in derde landen is om veiligheidsredenen niet toegestaan.
________________
1 PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
Amendement 31
Artikel 5, lid 1 en 2
1.  Elke lidstaat verlangt van de eigenaren/exploitanten van zich op zijn grondgebied bevindende Europese kritieke infrastructuur dat zij een beveiligingsplan opstellen en dat zij dit ten minste om de twee jaar herzien.
1.  Elke lidstaat verlangt van de eigenaren/exploitanten van zich op zijn grondgebied bevindende Europese kritieke infrastructuur dat zij een beveiligingsplan opstellen en dat zij dit ten minste om de twee jaar herzien.
De Commissie en de Raad keuren een lijst goed van bestaande beschermingsmaatregelen die van toepassing zijn op specifieke sectoren die zijn opgenomen in bijlage 1. Bij de naleving van één of meer van de bestaande beschermingsmaatregelen moet worden voldaan aan de eis een beveiligingsplan op te stellen.
2.  In het beveiligingsplan van de exploitant wordt de Europese kritieke infrastructuur geïnventariseerd en worden passende beveiligingsoplossingen voor de bescherming ervan voorgesteld overeenkomstig bijlage II. Sectorspecifieke vereisten voor het beveiligingsplan van de exploitant waarin bestaande communautaire maatregelen in aanmerking worden genomen, kunnen overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure worden vastgesteld.
2.  In het beveiligingsplan van de exploitant wordt de Europese kritieke infrastructuur geïnventariseerd en worden passende beveiligingsoplossingen voor de bescherming ervan voorgesteld overeenkomstig bijlage II. Sectorspecifieke vereisten voor het beveiligingsplan van de exploitant waarin bestaande communautaire maatregelen in aanmerking worden genomen, kunnen door de Raad worden vastgesteld.
De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde procedure beslissen dat aan de voorwaarde dat een beveiligingsplan van de exploitant moet worden opgesteld en herzien, is voldaan wanneer de maatregelen in acht zijn genomen die van toepassing zijn op specifieke sectoren die in bijlage I zijn vermeld.
Amendement 32
Artikel 5, lid 3
3.  De eigenaar/exploitant van Europese kritieke infrastructuur legt het beveiligingsplan binnen één jaar na de aanmerking van kritieke infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur voor aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat.
3.  De eigenaar/exploitant van Europese kritieke infrastructuur legt het beveiligingsplan binnen één jaar na de aanmerking van kritieke infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur voor aan het bevoegde ECIP-contactpunt.
Wanneer op grond van lid 2 sectorspecifieke vereisten voor het beveiligingsplan van de exploitant worden vastgesteld, wordt het beveiligingsplan van de exploitant pas binnen één jaar na de vaststelling van de sectorspecifieke vereisten aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat voorgelegd.
Wanneer op grond van lid 2 sectorspecifieke vereisten voor het beveiligingsplan van de exploitant worden vastgesteld, wordt het beveiligingsplan van de exploitant pas binnen één jaar na de vaststelling van de sectorspecifieke vereisten aan het bevoegde ECIP-contactpunt voorgelegd.
Amendement 33
Artikel 5, lid 5
5.  Wanneer Richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens in acht is genomen, is voldaan aan de voorwaarde dat een beveiligingsplan van de exploitant moet worden opgesteld.
Schrappen
Amendement 34
Artikel 6, lid 1
1.  Elke lidstaat verlangt van de eigenaren/exploitanten van Europese kritieke infrastructuur op zijn grondgebied dat zij een veiligheidsverbindings-functionaris aanwijzen als contactpunt voor veiligheidsaangelegenheden tussen de eigenaar/exploitant van de infrastructuur en de voor de bescherming van kritieke infrastructuur bevoegde autoriteiten in de lidstaat. De veiligheidsverbindings-functionaris wordt aangewezen binnen één jaar na de aanmerking van de kritieke infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur.
1.  Elke lidstaat verlangt van de eigenaren/exploitanten van Europese kritieke infrastructuur op zijn grondgebied dat zij een veiligheidsverbindings-functionaris aanwijzen als contactpunt voor veiligheidsaangelegenheden tussen de eigenaar/exploitant van de infrastructuur en het ECIP-contactpunt in de lidstaat. De veiligheidsverbindingsfunctionaris wordt aangewezen binnen één jaar na de aanmerking van de kritieke infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur.
De Commissie en de Raad stellen een lijst van bestaande beschermingsmaatregelen op voor de specifieke sectoren die in bijlage I zijn vermeld. Bij de naleving van een of meer van de beschermingsmaatregelen die zijn vermeld in de in artikel 5, lid 1 bedoelde lijst, moet worden voldaan aan de eis een veiligheidsfunctionaris aan te wijzen.
Amendement 35
Artikel 6, lid 2
2.  Elke lidstaat deelt alle relevante informatie over vastgestelde risico's en dreigingen mee aan de voor de betrokken Europese kritieke infrastructuur bevoegde veiligheidsverbindingsfunctionarissen.
2.  Elke lidstaat deelt alle relevante informatie over vastgestelde risico's en dreigingen mee aan de voor de betrokken Europese kritieke infrastructuur bevoegde veiligheidsverbindingsfunctionarissen via het nationale ECIP-contactpunt.
Amendement 36
Artikel 7, lid 2
2.  Elke lidstaat brengt binnen 18 maanden na de vaststelling van de in artikel 4, lid 2, bedoelde lijst en vervolgens om de twee jaar een beknopt verslag uit over de kwetsbaarheden, dreigingen en risico's die zijn vastgesteld in elke in bijlage I genoemde sector.
2.  Elke lidstaat brengt binnen 12 maanden na de vaststelling van de in artikel 4, lid 2, bedoelde lijst en vervolgens om de twee jaar een beknopt verslag uit over de structurele kwetsbaarheden, dreigingen en risico's die zijn vastgesteld in de Europese kritieke infrastructuren.
Er zal een gemeenschappelijk model voor deze verslagen worden uitgewerkt overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure.
Er zal een gemeenschappelijk model voor deze verslagen worden uitgewerkt door de Commissie en goedgekeurd door de Raad.
Amendement 37
Artikel 7, lid 3
3.  De Commissie beoordeelt per sector of specifieke beschermingsmaatregelen vereist zijn voor Europese kritieke infrastructuur.
3.  De Commissie en de lidstaten beoordelen per sector of specifieke beschermingsmaatregelen vereist zijn voor Europese kritieke infrastructuur. Er wordt rekening gehouden met bestaande goede praktijken en beproefde methodes.
Amendement 38
Artikel 7, lid 4
4.  Er kunnen per sector gemeenschappelijke methoden voor kwetsbaarheids-, dreigings- en risicoanalyses voor Europese kritieke infrastructuur worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure.
4.  Indien dit noodzakelijk wordt geacht, kunnen er per sector gemeenschappelijke methoden voor structurele kwetsbaarheids-, dreigings- en risicoanalyses voor Europese kritieke infrastructuur worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 11, lid 3, bedoelde procedure. Zulke gemeenschappelijke methoden dienen rekening te houden met bestaande methoden.
Amendement 39
Artikel 8
De Commissie staat de eigenaren/exploitanten van als Europese kritieke infrastructuur aangemerkte infrastructuur bij door toegang te verlenen tot beproefde methoden voor de bescherming van kritieke infrastructuur.
De Commissie en de lidstaten staan de eigenaren/exploitanten van als Europese kritieke infrastructuur aangemerkte infrastructuur bij door toegang te verlenen tot beproefde methoden voor de bescherming van kritieke infrastructuur.
Amendement 40
Artikel 10, lid 2
2.  Personen die namens een lidstaat vertrouwelijke informatie behandelen uit hoofde van deze richtlijn, moeten een passend veiligheidsniveau hebben dat door de betrokken lidstaat wordt gecontroleerd.
2.  Personen die namens een lidstaat vertrouwelijke informatie behandelen uit hoofde van deze richtlijn, moeten een optimaal veiligheidsniveau hebben dat door de betrokken lidstaat wordt gecontroleerd.
Amendement 41
Artikel 10, lid 3
3.  De lidstaten zien erop toe dat de aan de lidstaten of aan de Commissie verstrekte informatie over de bescherming van kritieke infrastructuur niet voor enig ander doel dan de bescherming van kritieke infrastructuur wordt gebruikt.
3.  De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de aan hen verstrekte informatie over de bescherming van Europese kritieke infrastructuur niet voor enig ander doel dan de bescherming van Europese kritieke infrastructuur wordt gebruikt en dat het evenredigheidsbeginsel uit materieel oogpunt, alsmede de beschermwaardige grondrechten en instellingen onvoorwaardelijk in aanmerking worden genomen.
Amendement 42
Artikel 11
Artikel 11
Comité
1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité dat is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elk contactpunt voor aangelegenheden in verband met de bescherming van kritieke infrastructuur.
2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.
4.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Schrappen
Amendement 43
Artikel 12, lid 1, alinea 1
1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2008 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Amendement 44
Bijlage I, titel
Lijst van sectoren met kritieke infrastructuur
Lijst van mogelijke sectoren met kritieke infrastructuur
Amendement 45
Bijlage I, sector III, deelsector 9
Radiocommunicatie en navigatie
Radiocommunicatie, navigatie en radio-frequentie identificatie (RFID)
Amendement 46
Bijlage I, sector VII, deelsector 19
Betalingsinfrastructuur en –systemen en infrastructuur en systemen voor de clearing en afwikkeling van effecten
Betalingsinfrastructuur en –systemen en infrastructuur en systemen voor de clearing en afwikkeling van effecten en hun service providers.
Amendement 47
Bijlage I, sector VII, deelsector 19 bis (nieuw)
19 bis.  Bank- en verzekeringswezen

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 250.


Vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt
PDF 162kWORD 79k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over de vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt (2007/2089(INI))
P6_TA(2007)0326A6-0249/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie – Een energiebeleid voor Europa (COM(2007)0001),

–   gezien de mededeling van de Commissie – Vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt (COM(2006)0841),

–   gezien de mededeling van de Commissie – Onderzoek op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 naar de Europese gas- en elektriciteitssectoren (COM(2006)0851) en het daarbij horende werkdocument van de diensten van de Commissie - verslag DG Mededinging (SEC(2006)1724),

–   gezien de mededeling van de Commissie – Prioritair interconnectieplan (COM(2006)0846),

–   gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie – Uitvoeringsverslag over de vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt (SEC(2006)1709) – begeleidend document bij de mededeling van de Commissie (COM(2006)0841),

–   gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over gegevens inzake het EU-energiebeleid (SEC(2007)0012),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie - Groenboek(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de zekerheidsstelling van de energievoorziening in de Europese Unie(2),

–   gezien Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector(3),

–   gezien zijn standpunt van 23 mei 2007 met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken voor vervoer en energie(4),

–   gezien Richtlijn 2005/89/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen(5),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten(6),

–   gezien Richtlijn 2004/67/EG van de Raad van 26 april 2004 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening(7),

–   gezien Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit(8),

–   gezien Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas(9),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit(10),

–   gezien het jaarverslag van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas over de periode 1 januari 2006 tot 31 december 2006 aan alle leden van de Council of European Energy Regulators (CEER) en van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (ERGEG), het Europees Parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie, opgesteld op grond van artikel 3, lid 8 van Besluit 2003/796/EG van de Commissie van 11 november 2003 tot oprichting van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas(11),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007 betreffende de goedkeuring door de Europese Raad van een Actieplan van de Europese Raad (2007-2009) – Energiebeleid voor Europa,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de standpunten van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0249/2007),

A.   overwegende dat het nieuwe energiebeleid van de EU voor een duurzame, zekere en concurrerende energievoorziening ambitieus dient te zijn en gericht op lange-termijnvoordelen, met als kernpunt bestrijding van de klimaatverandering; de vermindering van de kwetsbaarheid van de EU ten aanzien van de invoer van energie en de bevordering van groei en werkgelegenheid,

B.   overwegende dat tijdig een adequaat wetgevingskader moet worden vastgesteld, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, teneinde deze ambitieuze lange-termijnvoordelen te verwezenlijken,

C.   overwegende dat de voltooiing van de interne energiemarkt en de totstandbrenging van werkzame solidariteitsmechanismen tussen de lidstaten voorwaarden zijn voor het zeker stellen van de aanvoer en economische doelmatigheid,

D.   overwegende dat liberalisering en marktintegratie van gelijk belang zijn voor de bevordering van grensoverschrijdende handel, grotere economische doelmatigheid en toenemende liquiditeit in de markt en daarmee voor de voltooiing van de interne energiemarkt,

E.   overwegende dat beslissingen met betrekking tot de energiemix in een lidstaat gevolgen hebben voor de gehele Unie wat betreft concurrentie, zekerheid van levering van energie en ecologische duurzaamheid,

F.   overwegende dat de beginselen van sociale insluiting en gelijke kansen voor iedereen betekenen dat het van wezenlijk belang is dat elke burger van de Unie toegang heeft tot betaalbare energie,

G.   overwegende dat 20 van de 27 lidstaten de Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG nog niet volledig naar de letter en de geest hebben overgenomen,

H.   overwegende dat in de bovengenoemde mededeling van de Commissie over de vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt alsook in het verslag van het Directoraat-generaal Mededinging over het onderzoek naar de Europese energiesector wordt geconstateerd dat de huidige regels en liberaliseringsmaatregelen hebben geleid tot efficiëntieverbeteringen in de energievoorziening en tot besparingen voor de consument, maar dat de markten nog niet volledig zijn geopend en er nog steeds barrières voor vrije mededinging bestaan,

I.   overwegende dat de vaststelling door de nationale regelgevende instanties van krachtige en doeltreffende geharmoniseerde regels voor netwerktoegang in combinatie met doeltreffende ontbundeling voorwaarden zijn voor de toelating van nieuwe spelers op de markt,

J.   overwegende dat in sommige lidstaten langetermijncontracten gelden voor een substantieel deel van de markt en dat die de ontwikkeling van vrije concurrentie en daarmee de voltooiing van de interne energiemarkt in gevaar brengen,

K.   overwegende dat de uitvoering van de bepalingen en regelgevingskaders inzake ontbundeling sterk varieert per lidstaat, wat grote gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de interne elektriciteitsmarkt,

L.   overwegende dat de convergentie en synchronisatie van nationale maatregelen ten aanzien van de ontbundelingsbepalingen de enige manier is om vooruitgang te boeken op weg naar de voltooiing van de interne energiemarkt,

M.   overwegende dat de meeste gasbedrijven hun winst hoofdzakelijk genereren met hun handelsactiviteiten en niet met gaswinning,

N.   overwegende dat weinig lidstaten hun gasmarkt hebben opengesteld; overwegende dat lagere prijzen en kwalitatief hoogstaande leveringsdiensten op de gasmarkt essentieel zijn voor het gehele systeem, zowel voor consumenten als voor ondernemingen,

O.   overwegende dat voor vermindering van de congestie in het elektriciteitstransport zowel grote investeringen in de uitbreiding en verbetering van het elektriciteitsnetwerk als doelmatiger marktmechanismen voor congestiebeheer noodzakelijk zijn,

P.   overwegende dat nieuwe wetgevende voorstellen gericht dienen te zijn op het oplossen van de specifieke problemen waarmee energie-intensieve sectoren kampen, zoals de hoge energieprijzen die het gevolg zijn van het gebrek aan marktwerking,

Q.   overwegende dat het niveau van interconnectie tussen de netten van verscheidene lidstaten nog steeds onvoldoende is en ernstig achterblijft bij wat is overeengekomen tijdens de top in Barcelona van 15 en 16 maart 2002 en dat in veel gevallen politieke en bestuurlijke belemmeringen de oorzaak zijn van de vertraging in de aanleg ervan,

R.   overwegende dat de Commissie een onderzoek naar kosten en baten en een grondige effectbeoordeling moet uitvoeren alvorens wetgeving voor te stellen voor de verplichte aanleg van gasopslagvoorzieningen in alle lidstaten,

S.   overwegende dat liberalisering en marktintegratie van gelijk belang zijn voor de voltooiing van de interne energiemarkt,

T.   overwegende dat de laatste zin van punt 33 van de reeds aangehaalde conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Brussel op 8 en 9 maart 2007 gewag maakt van het grote belang van de energie-intensieve sector en benadrukt dat kosteneffectieve maatregelen noodzakelijk zijn om zowel het concurrentievermogen als de impact op het milieu van deze sector te verbeteren,

U.   overwegende dat de Commissie gebrek aan transparantie een belemmering voor de bevordering van concurrentie op de interne markt heeft genoemd;

V.   overwegende dat er behoefte bestaat aan een helder, stabiel en voorspelbaar kader van regelgeving voor de langetermijninvesteringen die in de energiesector noodzakelijk zijn,

W.   overwegende dat een openbare energieautoriteit op EU-niveau zou kunnen helpen onderzoek en ontwikkeling op het gebied van hernieuwbare energie te financieren, tariefegalisatie te handhaven en alle burgers te verzekeren van gelijke toegang tot energie,

X.   overwegende dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat de lidstaten slechts in beperkte mate gebruik hebben gemaakt van gerichte openbaredienstverplichtingen ten behoeve van kwetsbare consumenten,

1.   herhaalt dat de Lissabon-strategie alleen kan slagen als meer wordt gedaan om te komen tot een gemeenschappelijk energiebeleid gebaseerd op een bredere visie op het gemeenschappelijke Europees belang op energiegebied met eerbiediging van de nationale eigenheid, waarbij lidstaten het recht hebben hun eigen energiemix te behouden teneinde energiebronnen en energieproducenten zoveel mogelijk te diversifiëren;

Ontvlechting bij de transmissie

2.   ziet ontvlechting van eigendom bij de transmissie als het efficiëntste middel om investeringen in infrastructuur op niet-discriminerende wijze te bevorderen en te zorgen voor eerlijke toegang tot het netwerk voor nieuwkomers en transparantie van de markt; onderstreept echter dat dit model wellicht geen oplossing biedt voor alle kwesties, zoals interconnecties en congestiepunten;

3.   erkent dat de toepassing van verdere ontvlechtingsmaatregelen in de gassector niet onomstreden is; dringt er daarom op aan specifieke oplossingen te ontwikkelen om de voltooiing van de interne markt voor gas mogelijk te maken, rekening houdende met de verschillen tussen de markten upstream en downstream;

4.   verzoekt de Commissie een analyse te presenteren van de verwachte kosten van eigendomsontvlechting en de aanstelling van onafhankelijke systeembeheerders voor de lidstaten, de verwachte effecten op investeringen in de netwerken en de voordelen voor de interne markt en de verbruikers; wijst erop dat de analyse moet ingaan op de vraag of er problemen of kosten ontstaan, en zo ja, welke, indien door een lidstaat geen ontvlechting wordt uitgevoerd, alsmede de vraag of de negatieve gevolgen verschillen voor staatseigendom en particuliere eigendom; oppert tevens dat in de analyse moet worden afgewogen wat met betrekking tot het bereiken van de doelstellingen de voordelen van eigendomsontvlechting zijn in vergelijking met een stelsel van onafhankelijke regionale marktbeheerders;

5.   dringt er bij de Commissie op aan rekening te houden met de structurele verschillen tussen de sectoren elektriciteit en gas in de EU en met het feit dat sommige lidstaten geen eigen productie van deze energiebronnen hebben en dat op belangrijke toeleveringsmarkten voor gas volledige economische wederkerigheid momenteel niet is gegarandeerd; verzoekt de Commissie daarom een evenwichtig voorstel in te dienen dat het voor gasbedrijven in de EU mogelijk maakt te investeren in nieuwe upstream pijpleidingen en langetermijncontracten te sluiten en zo hun onderhandelingsvermogen tegenover derde landen te versterken;

6.   dringt erop aan dat het geen enkel bedrijf uit een derde land mag worden toegestaan energie-infrastructuur te verwerven tenzij sprake is van wederkerigheid met dat land;

Regelgevende instanties

7.   verwelkomt het voorstel van de Commissie om de samenwerking tussen de nationale regelgevende instanties op EU-niveau te verbeteren via een EU-orgaan als een middel om te zorgen voor een meer Europese aanpak van de regelgeving inzake grensoverschrijdende kwesties; is van mening dat meer convergentie en harmonisatie van de bevoegdheden van de nationale regelgevende instanties essentieel is om een eind te maken aan de technische en reglementaire verschillen die een grote barrière vormen voor grensoverschrijdende handel en interconnecties; onderstreept dat de Commissie een sleutelrol moet spelen, zonder dat dit ten koste mag gaan van de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties; meent dat de besluiten van de regelgevende instanties betrekking moeten hebben op nauw omschreven technische en handelskwesties en op informele basis moeten worden genomen, indien nodig in overleg met de transmissiesysteembeheerders (TSB's) en andere belanghebbenden, en dat zij wettelijk bindend moeten zijn;

8.   wijst erop dat nationale regelgevende instanties de enige verantwoordelijke autoriteit moeten blijven voor besluiten die alleen hun nationale markt betreffen; is ervoor dat hun bevoegdheden worden uitgebreid tot het opmaken van een inventaris van de vereiste investeringen en de actieve bevordering van de uitvoering daarvan;

9.   is van mening dat de regelgevende instanties ervoor moeten zorgen dat elk bedrijf dat energie-infrastructuur en in het bijzonder transmissienetten of pijpleidingen bezit, gehouden is aan duidelijk omschreven investeringsdoelstellingen, zodat speculatie op dit gebied wordt voorkomen;

10.   is van mening dat nationale regelgevende instanties onafhankelijk en sterk moeten zijn en duidelijk omschreven bevoegdheden moeten bezitten, zodat verzekerd is dat de wet in de praktijk strikt wordt toegepast en gevolgd door de marktpartijen en de vereiste investerings- en transparantieniveaus aanwezig zijn; is bovendien van mening dat hun bevoegdheden op EU-niveau geharmoniseerd moeten worden door de vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake transparantie, openbaarmaking en verantwoording, zodat regelgevende instanties volledig onafhankelijk zijn van de nationale autoriteiten en het bedrijfsleven;

11.   is van mening dat de nationale regelgevende instanties voor energie sancties moeten kunnen opleggen aan exploitanten die zich niet aan hun besluiten houden en transmissie-exploitanten die hun verplichtingen ten aanzien van onderhoud van het net niet nakomen, dat zij moeten kunnen waarborgen dat energiebedrijven eindgebruikers adviseren over energie-efficiëntie bij het eindgebruik, zoals is bepaald in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten(12), en dat zij release-programma's voor gas- en elektriciteit moeten kunnen opleggen; is bovendien van mening dat op nationaal en EU-niveau meer samengewerkt moet worden tussen regelgevende instanties en de desbetreffende mededingingsautoriteiten;

12.   verzoekt de Commissie een oplossing te verschaffen voor de problemen van onafhankelijkheid/belangenconflicten en transparantie met betrekking tot TSB's, voorstellen te doen waarmee TSB's hun verantwoordelijkheid als marktbemiddelaars kunnen waarmaken en de internationale regels voor TSB's te harmoniseren om het grensoverschrijdende transport te verbeteren;

13.   is ingenomen met het voorstel om bestaande organisaties van TNB's een officiële rol te geven met officiële verplichtingen en doelstellingen (de ETSO+\GTE+-oplossing);

14.   bekritiseert het overmatige interventionisme van sommige regeringen met betrekking tot de beslissingen die worden genomen door nationale regelgevende instanties, aangezien dit hun positie als onafhankelijke autoriteiten ondermijnt;

15.   stelt vast dat zich bepaalde regionale markten ontwikkelen; wijst erop dat passende maatregelen nodig zijn om de vorming van grote 'energie-eilanden' te verhinderen en eist dat deze regionale structuren de voltooiing van de interne energiemarkt niet in gevaar brengen;

Gereguleerde tarieven

16.   vraagt de lidstaten geleidelijk een eind te maken aan de toepassing van gegeneraliseerde gereguleerde tarieven – met uitzondering van achtervangtarieven genoemd in Richtlijn 2003/54/EG – en tegelijk te zorgen voor passende maatregelen ter bescherming van kwetsbare consumenten, met name wat de energiearmoede betreft, ook met andere dan marktinstrumenten; betreurt het dat in bovengenoemde mededeling van de Commissie over een energiebeleid voor Europa een verwijzing naar prijsmechanismen ontbreekt; herinnert eraan dat prijsmaatregelen alleen in laatste instantie toegestaan mogen worden, wanneer nationale regelgevende instanties kunstmatige prijsopdrijving trachten te beheersen om te voorkomen dat schade wordt berokkend aan de consument, het bedrijfsleven en nieuwkomers op de markt, maar dat de prijzen in ieder geval de werkelijke kosten moeten dekken;

17.   is van opvatting dat subsidies voor niet-hernieuwbare energiebronnen moeten worden afgeschaft om te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden, dat externe milieukosten moeten worden doorberekend in de energieprijs en dat marktinstrumenten moeten worden ingezet om beleidsdoelstellingen op het gebied van milieu en energie te verwezenlijken;

18.   merkt op dat doelgerichte hoogwaardige universele- en openbare-dienstverplichtingen in overeenstemming moeten zijn met de voorschriften inzake staatssteun en dat het mededingingsrecht van toepassing is ten aanzien van prijsdiscriminatie en beperkingen op wederverkoop; benadrukt dat het van cruciaal belang is de effecten van nog resterende gereguleerde leveringstarieven op de ontwikkeling van de concurrentie te beoordelen en concurrentieverstoringen uit de weg te ruimen.

Sociale gevolgen en consumentenbescherming

19.   verzoekt de Commissie volledige effectbeoordelingen met een evaluatie van de sociale gevolgen van haar diverse voorstellen in te dienen en het bedrijfsleven te helpen om instrumenten voor opleiding en omschakeling te ontwikkelen;

20.   acht het absoluut noodzakelijk dat de consument energie krijgt geleverd om in zijn basisbehoeften te voorzien en dat energiearmoede met alle middelen bestreden moet worden, met name door energiebesparing en energie-efficiëntie te stimuleren; pleit bovendien voor welgemikte en transparante sociale maatregelen die, zonder een belemmering te vormen voor eerlijke concurrentie, nodig zijn om kwetsbare en minder bevoorrechte consumenten te beschermen;

21.   dringt er bij de Commissie op aan om haar voorstel voor een handvest voor de energieconsument vóór einde 2007 in te dienen;

Interconnecties

22.   verwelkomt de indicatieve doelstelling om in de lidstaten een interconnectiegraad van 10% te bereiken;

23.   roept de lidstaten op hun inspanningen te vergroten, onder meer door versterking van de bilaterale samenwerking, om technische, administratieve en politieke belemmeringen voor de voltooiing van bestaande en toekomstige projecten weg te nemen, in het bijzonder de vier projecten die door de Commissie zijn aangewezen als projecten van communautair belang; verzoekt de lidstaten om de autorisatieprocedures voor de aanleg van interconnectielijnen te vergemakkelijken en de duur van de procedures te beperken; is evenwel van oordeel dat altijd rekening gehouden moet worden met overwegingen van algemeen belang;

24.   wijst nogmaals op de noodzaak om het budget te verhogen dat is toegekend aan de trans-Europese energienetwerken, vooral om milieubelemmeringen weg te nemen;

25.   verzoekt de Commissie om versneld EU-coördinatoren te benoemen voor projecten van communautair belang die problemen bij de uitvoering ondervinden;

26.   benadrukt dat een gedecentraliseerde energie-infrastructuur en -opwekking kan bijdragen tot een grotere mate van veiligstelling van de energievoorziening en aangemoedigd dient te worden bij het opstellen van energiebeleidstrategieën;

Langlopende contracten

27.   erkent dat langlopende contracten op de upstreammarkt, met name in de gassector, nodig zijn om een positief investeringsklimaat te scheppen, dat zij aanzienlijk bijdragen aan een zekere levering en geen hindernis vormen voor de integratie van de interne markt voor energie, mits nieuwkomers niet worden buitengesloten;

28.   is van mening dat moet worden gezorgd voor een evenwichtige, effectieve toepassing van het "use-it-or-lose-it"-beginsel, zodat nieuwe bedrijven toegang krijgen tot netwerken waarvan de capaciteit niet wordt benut;

29.   gelooft dat bilaterale langlopende contracten met de downstreammarkt, zolang zij geen significant percentage van de markt innemen en consumenten niet verhinderen van leverancier te veranderen, energie-intensieve industrieën de mogelijkheid geven concurrentiëlere en stabielere energieprijzen te bedingen bij de leverancier van hun keuze en daarom moeten worden toegestaan, mits de bevoegde autoriteiten terdege toezicht houden en deze contracten geen extra kosten voor de netten meebrengen, de markt niet afsluiten voor nieuwkomers en de marktontwikkeling niet hinderen;

30.   verzoekt de Commissie een definitie voor te stellen van wat onder een grootgebruiker van energie moet worden verstaan en speciaal rekening te houden met grootgebruikers van energie in de EU die op de wereldmarkt moeten concurreren;

31.   verzoekt de Commissie duidelijke richtsnoeren te geven voor bilaterale langlopende downstreamcontracten, zodat op de markt minder onzekerheid heerst en contracten in sterkere mate gestandaardiseerd worden;

32.   herinnert eraan dat energieopwekking, -transmissie, -opslag en -distributiefaciliteiten vormen van kritische infrastructuur zijn, waarvan de veiligheid en zekerheid onder alle omstandigheden volledig dienen te worden bewaard en gewaarborgd;

Netten voor elektriciteit en gas

33.   herhaalt zijn bezorgdheid over de investeringen voor de verbetering van de elektriciteits-en gasnetten die nodig zijn om de continuïteit van de energievoorziening in de EU te verzekeren; wijst erop dat het regelgevingskader stabiel, coherent en transparant moet zijn om een investeringsvriendelijk klimaat te scheppen en dringt daarom aan op de ontwikkeling van een dergelijk regelgevingskader, dat zowel in het belang is van de consument als van het bedrijfsleven in de EU;

34.   betreurt het dat er in de lidstaten nog steeds veel obstakels zijn die onevenredig veel vertraging veroorzaken bij de aanleg van nieuwe infrastructuur voor energie-import en bij de aansluiting van nieuwe opwekkingsinstallaties op het hoofdelektriciteitsnet; vraagt de nationale, regionale en lokale autoriteiten daarom alle nodige maatregelen te nemen om te zorgen dat dergelijke vertragingen tot het minimum worden beperkt en dat elk afgelegen en ontoegankelijk bewoond gebied (waaronder eilanden en bergachtige streken) wordt aangesloten op het hoofdelektriciteitsnet;

35.   vraagt de lidstaten de uitbreiding van de netcapaciteit te bevorderen om de integratie van nieuwe omvangrijke installaties voor de opwekking van vernieuwbare energie op zee en op het land mogelijk te maken; verzoekt de Commissie een haalbaarheidsstudie uit te voeren naar de aanleg van een Europees slim elektriciteitsnet dat ten volle gebruik maakt van de nieuwste informatie- en communicatietechnologieën die beschikbaar zijn; een dergelijk stroomnet zou een groot aantal opwekkingsopties toestaan, de consument meer speelruimte geven en het mogelijk maken snel storingen op te sporen en te analyseren en de effecten daarvan te ondervangen; dringt er bij de lidstaten op aan investeringen te bevorderen en hun regelgevende instanties een expliciet mandaat te geven voor het verwezenlijken van deze doeleinden;

36.   benadrukt de noodzaak van technische harmonisatie van de netwerken in de EU;

37.   verzoekt de Commissie een routekaart op te stellen voor het creëren van één enkel elektriciteits- en gasnetwerk in de EU;

38.   is verheugd over de recente technologische vooruitgang bij de toevoer van biogas aan het gasnetwerk; dringt er bij de Commissie op aan concrete maatregelen voor te stellen om hiervan meer gebruik te maken, omdat dit een bijdrage kan vormen aan de veiligstelling van de gaslevering en omdat het met name de toegang tot het biogas-netwerk kan garanderen;

Strategische reserves

39.   is het eens met het oordeel van de Commissie dat het gezien de huidige technologie beter is om de aanvoerroutes en technologieën voor gas te diversifiëren, bijvoorbeeld met ontgassingsfabrieken en terminals voor vloeibaar aardgas, dan om grote gasvoorraden aan te leggen; verzoekt de Commissie een concreet voorstel te doen om te komen tot een beter gebruik van bestaande gasvoorraden, zonder dat de balans tussen de veiligstelling van de energievoorziening en het bevorderen van nieuwe bedrijven op de markt wordt verstoord;

40.   benadrukt de complementariteit van het elektriciteitsnet en het gasnetwerk; wijst er in dit verband op dat opslag een integraal onderdeel van het gasnetwerk vormt en beheerd dient te worden in onderlinge nationale en solidariteit op EU-niveau; is tevens van mening dat opslag een ondersteuning van noodgeneratoren voor elektriciteit kan vormen en zo zou kunnen helpen de energievoorziening veilig te stellen;

41.   merkt op dat individuele lidstaten voorstellen kunnen doen voor strategische gasvoorraden en deze kunnen ontwikkelen overeenkomstig hun economische en technische mogelijkheden;

Transparantie

42.   is van opvatting dat transparantie een eerste vereiste voor de ontwikkeling van de mededinging is en dat informatie steeds tijdig verstrekt moet worden, duidelijk, gemakkelijk toegankelijk en op een niet-discriminerende basis moet zijn;

43.   merkt op dat het voor huishoudens moeilijk is te profiteren van geliberaliseerde markten; dringt er bij de Commissie op aan concrete voorstellen te doen voor verbetering van de transparantie voor de consument en consumenteninformatie die vollediger en duidelijker is (met onder meer de verschillende tarieven die er zijn, de energiemix van het bedrijf en andere nuttige informatie zoals etikettering vastgelegd in Richtlijn 2003/54/EG), en de rol van consumentenorganisaties op de interne energiemarkt te versterken;

44.   is het met de Commissie eens dat er bindende regels voor transparantie moeten komen voor zowel de elektriciteits- als de gasmarkt; is van mening dat een hoog geharmoniseerd niveau van transparantie bevordert dat de mededinging werkt en nieuwkomers de markt betreden;

45.   is in dit verband verheugd dat de Commissie zich wil inzetten voor een betere transparantie op de markten;

Tenuitvoerlegging van communautaire wetgeving

46.   maakt zich zorgen over het aantal lidstaten dat de Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG nog niet hebben omgezet en dat deze nog niet correct ten uitvoer hebben gelegd; roept de lidstaten op de genoemde richtlijnen onverwijld om te zetten en volledig ten uitvoer te leggen;

47.   is van mening dat de Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG voldoende bepalingen bevatten om, als ze goed worden toegepast, een mededingingsscenario en de voltooiing van een interne energiemarkt te waarborgen;

48.   deelt de opvatting van de Commissie dat er geen alternatief voor het liberaliseringsproces bestaat; roept de lidstaten ertoe op de bestaande liberaliseringsrichtlijnen volledig en daadwerkelijk om te zetten; steunt bovendien het voorstel van de Commissie om het slechte functioneren van de markt aan te pakken met zowel maatregelen op het gebied van de mededinging als met regulering;

49.   verzoekt de Commissie alle uitkomsten van haar effectbeoordelingsstudie en antwoorden op vragen die zij tijdens die studie heeft ontvangen openbaar te maken en het Parlement daarvan in kennis te stellen alvorens nieuwe voorstellen voor wetgeving bekend te maken;

50.   verwelkomt daarom het initiatief van de Commissie om inbreukprocedures te starten tegen de lidstaten die de Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG niet hebben omgezet of correct ten uitvoer gelegd;

51.   waarschuwt voor een overmatige marktconcentratie en is van oordeel dat deze het best bestreden kan worden met verdere marktintegratie en regelgevingsmaatregelen, aangezien de consument een leverancier moet kunnen kiezen in een open concurrentielandschap; roept de Commissie nogmaals op om maatregelen te nemen om concentraties op de energiemarkt aan te pakken, als misbruik wordt gemaakt van een dominante marktpositie;

52.   vestigt de aandacht op het feit dat ondanks bemoedigende ontwikkelingen op het gebied van de coördinatie van de distributie van grensoverschrijdende capaciteit, het lage transparantieniveau van de berekeningswijze van de netto transfercapaciteit dat voor veilingen is vereist en van de wijze waarop de beschikbare transfercapaciteit wordt vastgesteld een ernstig obstakel voor de mededinging vormt, dat aangepakt moet worden door striktere regelgeving in te voeren aangaande onderlinge afspraken die bij veilingen worden gemaakt, en door intensiever te controleren op kartelvorming;

53.   dringt er bij de Commissie op aan nauw toe te zien op de gevolgen van concentratie voor de mededinging, zowel op nationaal als EU-niveau, en daarbij ook rekening te houden met het huidige consolidatieproces waarbij nieuwe, grote energiemultinationals ontstaan die actief zijn in een groot aantal lidstaten met een hoge mate van verticale integratie en van integratie van gas en elektriciteit;

54.  54 is van mening dat het feit dat de overheid eigenaar is op de gas- en elektriciteitsmarkten een van de voornaamste oorzaken is van distorsies op EU-niveau en dat de prikkel tot mededinging op deze markten beperkt is als er overheidsondernemingen aanwezig zijn, daar er ten gevolge van hun ondernemingsstatuten meestal sprake is van minder doorzichtigheid en minder informatie voor mogelijke investeerders en daar zij afhankelijk zijn van politieke besluiten die worden genomen door de regeringen van lidstaten;

55.   vraagt de Commissie in al haar acties en voorstellen rekening te houden met het belang van de rol van kleine en middelgrote energiebedrijven voor het functioneren van concurrerende energiemarkten;

56.   roept de regeringen van de lidstaten op te stoppen met de steunverlening aan voormalige monopolisten en geen beschermende wetten aan te nemen die de ontwikkeling van een werkelijk geïntegreerde EU-energiemarkt in de weg kunnen staan; pleit voor de opstelling van actieve programma's voor het vrijgeven van de gas- en elektriciteitsmarkt en voor meer liquide balanceringsmarkten om nieuwkomers op de markt meer kansen te geven;

57.   meent dat een toekomstig gewijzigd emissiehandelsysteem volledig in de geliberaliseerde energiemarkt op transparante wijze geïntegreerd moet worden onder toezicht van de regelgevende instanties, teneinde verstoringen van de marktmechanismen te voorkomen;

58.   onderstreept nogmaals het belang van een zo snel mogelijke totstandbrenging van een volledig geliberaliseerde energiemarkt in de EU en dringt er bij de Commissie op aan haar pakket aanvullende maatregelen voor de interne markt zoals aangekondigd eind september 2007 te presenteren;

o
o   o

59.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0603.
(2) PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 112.
(3) PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0198.
(5) PB L 33 van 4.2.2006, blz. 22.
(6) PB L 289 van 3.11.2005, blz. 1.
(7) PB L 127 van 29.4.2004, blz. 92.
(8) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37.
(9) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57.
(10) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 1.
(11) PB L 296 van 14.11.2003, blz. 34.
(12) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.


Vervaardiging van vismeel en visolie
PDF 125kWORD 52k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 over de industriële visserij en de vervaardiging van vismeel en visolie (2004/2262(INI))
P6_TA(2007)0327A6-0155/2005

Het Europees Parlement,

–   gezien het verbod op het vervoederen van vismeel aan herkauwers dat in 2001 door de Commissie is ingesteld, een voorzorgsmaatregel die is ingevoerd bij Beschikking 2000/766/EG van de Raad van 4 december 2000 betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en het vervoederen van dierlijke eiwitten(1) en later is geconsolideerd in Verordening (EG) nr. 1234/2003 van de Commissie van 10 juli 2003(2) tot wijziging van de bijlagen I, IV en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001, waarin de voorwaarden werden vastgelegd waaronder de lidstaten het vervoederen van vismeel aan niet-herkauwende dieren konden toestaan (bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 als gewijzigd),

–   gezien het werkdocument uit 2004 van het Directoraat-generaal onderzoek van het Europees Parlement met de titel "The Fish Meal and Fish Oil Industry - Its Role in the Common Fisheries Policy",

–   gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encephalopathieën(3), met name als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1923/2006 van 18 december 2006(4), en gezien Verordening (EG) nr. 1292/2005 van de Commissie van 5 augustus 2005 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft diervoeding(5), die door de Commissie is aangenomen na de ontwikkeling van een gevalideerde methode (zie Richtlijn 2003/126/EG van de Commissie van 23 december 2003 inzake de analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van diervoeders(6)) om de aanwezigheid van vlees- en beendermeel van zoogdieren in diervoeders aan te tonen, zelfs wanneer daarin ook vismeel is verwerkt, en erkennend dat er geen geldige reden meer is voor het verbod op het voederen van vismeel aan herkauwers en dat dit verbod moet worden opgeheven,

–   gezien zijn resolutie van 28 oktober 2004 over het ontwerp van de bovenvernmoemde Verordening van de Commissie(7), waarin de Commissie wordt gevraagd de verordening in te trekken, en de mening wordt uitgesproken dat het vervoederen van vismeel aan herkauwers niet strookt met de aan de Gemeenschap opgelegde verplichting om de gezondheid van haar burgers te beschermen,

–   gezien de maximaal toelaatbare gehalten aan onwenselijke stoffen in diervoeding die zijn vastgelegd in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding(8), gewijzigd in 2003 bij Richtlijn 2003/57/EG van de Commissie van 17 juni 2003(9) teneinde hierin ook dioxines op te nemen en opnieuw gewijzigd bij Richtlijn 2003/100/EG van 31 oktober 2003(10),

–   gezien de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de verbetering van het toezicht op de industriële visserij in de EU (COM(2004)0167), die erop is gericht in de hele Gemeenschap een transparant en doeltreffend toezicht op de industriële aanvoer tot stand te brengen,

–   onder verwijzing naar zijn standpunt in eerst lezing van 17 mei 2006 over voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën(11),

–   gezien de antwoorden die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid heeft gegeven op door het Europees Parlement op 26 oktober 2005 gestelde vragen,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0155/2005),

A.   overwegende dat het voor de stabiliteit van de vismeel- en visolie-industrie noodzakelijk is onderwerpen op het gebied van ethiek, duurzaamheid, toxinen, zware metalen en verontreinigende stoffen die soms aan de orde worden gesteld, op een samenhangende manier aan te pakken,

B.   overwegende dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat het gebruik van visproducten in diervoeding tot de overdracht van BSE of OSE's kan leiden; en dat strenge regulatorische controles, alsook uitgebreide investeringen door de industrie, de veiligheid van de voedselketen tegen besmetting door dioxines en dioxineachtige PCB's hebben verzekerd,

C.   overwegende dat de officiële methoden zodanig zijn verbeterd dat er geen risico bestaat dat de aanwezigheid van vlees- en beendermeel van zoogdieren met de aanwezigheid van vismeel wordt verward,

D.   overwegende dat vismeel rijk is aan essentiële aminozuren in de vorm van eiwit en dat visolie en vismeel rijk zijn aan vetzuren die gunstig zijn voor de gezondheid en het welzijn van zowel mensen als dieren,

E.   overwegende dat, terwijl er uiteenlopende meningen zijn over de effecten van de industriële visserij en er niet te veel vertrouwen in alleenstaande informatiebronnen moet worden gesteld, het IROZ-onderzoek uit 2004 suggereerde dat het effect van de industriële visserij op de mariene ecosystemen relatief gering is vergeleken met het effect van de visvangst voor menselijke consumptie,

F.   overwegende niettemin dat het onderzoek naar de invloed van de industriële visserij op de mariene ecosystemen en de ruimere omgeving zou moeten worden voortgezet,

G.   overwegende dat alle landen en regio's die de EU vismeel leveren, de FAO-richtsnoeren voor verantwoordelijke visserij onderschrijven en toepassen,

H.   overwegende dat in het werkdocument uit 2004 van het Directoraat-generaal onderzoek wordt verklaard dat in de EU-wateren voor de meeste soorten waarop wordt gevist en waarvoor gegevens beschikbaar zijn, de bestanden zich op een veilig niveau bevinden,

I.   overwegende dat de vismeel- en visolie-industrie een sector van mondiaal belang is die in Europa direct aan 2 222 mensen en indirect aan 30 000 mensen werkgelegenheid biedt, en aan meer dan 100 000 mensen in Peru, 's werelds grootste producent en exporteur van vismeel,

J.   overwegende dat vismeel en visolie van essentieel belang zijn als basisvoeder voor gekweekte vis in de opkomende aquacultuursector,

1.   erkent dat de Commissie momenteel het beginsel toepast om toegestane vangsten (TAC's) en quota vast te stellen aan de hand van bepaalde wetenschappelijke criteria en beschouwt het gebruik van de aan land gebrachte vis als zijnde een economische kwestie in plaats van een instandhoudingskwestie;

2.   verwelkomt de bovenvernoemde mededeling van de Commissie over de verbetering van het toezicht op de industriële visserij in de EU,

3.   benadrukt het belang van voortgaand onderzoek naar de invloed van de industriële visserij en het effect daarvan op de andere visserij alsook op het ruimere mariene milieu, met de bedoeling alle visserijactiviteiten op een duurzaam niveau te handhaven en de vissers die de milieuvriendelijkste technieken gebruiken, te belonen;

4.   vraagt de Commissie om meer wetenschappelijk onderzoek naar blauwe wijting teneinde in de nabije toekomst betere adviezen te kunnen krijgen en tot een beter beheer te komen;

5.   onderstreept het probleem van gevangen dode vis die overboord wordt gegooid bij de zeevisserij, een probleem dat in Europa naar schatting jaarlijks 1 miljoen ton vis bedraagt;

6.   verzoekt de Commissie studies en/of proefprojecten uit te voeren om de huidige toestand in verband met de overboord gegooide vis, alsook de mogelijkheden van gebruik daarvan door de industriële visserijsector te onderzoeken, zodat deze toestand in geen geval zou kunnen leiden tot een overexploitatie van de natuurlijke bronnen;

7.   suggereert dat het gebruik van bijvangsten door de vismeel- en visolie-industrie, gezien de snel groeiende aquacultuursector in de EU, door de Commissie, in nauwe samenwerking met de Commissie visserij van het Parlement, zou moeten worden onderzocht;

8.   benadrukt dat de controles in de EU om de aanwezigheid van ongewenste en verontreinigende stoffen in diervoeders te beperken, ervoor zorgen dat vismeel en visolie ruimschoots binnen de toegestane limieten blijven, en verwelkomt de investering van 25 miljoen EUR door de vismeel- en visolie-industrie in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk, die tot doel heeft dioxines en dioxineachtige PCB's uit te bannen en de productie van een veilig en gezond product te verzekeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten om streng toezicht te houden op de toepassing van de bestaande controles;

9.   merkt goedkeurend op dat de industrie zo bereidwillig is geweest deze investering te doen, hoewel het beginsel "de vervuiler betaalt" niet door de EU werd goedgekeurd;

10.   beklemtoont dat de industrie het ALARA-beginsel (As low als reasonably achievable) steeds moet toepassen als het gaat om dioxines en dioxineachtige PCB's;

11.   verzoekt om een wetenschappelijke analyse om aanvaardbare grenswaarden voor dioxine in vismeel als voeder voor varkens en gevogelte te bepalen;

12.   beklemtoont dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat het volledige verbod op het gebruik van vismeel als voeder wegens mogelijke overdracht van BSE of OSE's rechtvaardigt;

13.   stelt vast dat het voederen van dierlijke eiwitten aan herkauwers in de door het Europees Parlement en de Raad aangenomen Verordening (EG) nr. 1923/2006 wordt verboden, maar dat de Commissie kan instemmen met afwijkingen voor het voederen van vismeel aan jonge herkauwers, mits deze afwijkingen gebaseerd zijn op wetenschappelijke beoordelingen van de voedingsbehoeften van jonge herkauwers en aansluiten op een beoordeling van de controleaspecten;

14.   herinnert aan bovenvermelde standpunt dat het op 17 mei 2006 heeft aangenomen en dat met betrekking tot artikel 7 van de verordening voorziet in een ontheffingsregeling waardoor in bepaalde omstandigheden aan jonge herkauwers van vis afkomstige eiwitten mogen worden gevoerd;

15.   verzoekt de Commissie en de Raad het verbod op het vervoederen van vismeel en visolie aan herkauwers op te heffen,

16.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 306 van 7.12.2000, blz. 32.
(2) PB L 173 van 11.7.2003, blz. 6.
(3) PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 722/2007 van de Commissie (PB L 164 van 26.6.2007, blz. 7).
(4) PB L 404 van 30.12.2006, blz. 1.
(5) PB L 205 van 6.8.2005, blz. 3.
(6) PB L 339 van 24.12.2003, blz. 78.
(7) PB C 174 E van 14.7.2005, blz. 178.
(8) PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/77/EG van de Commissie (PB L 271 van 30.9.2006, blz. 53).
(9) PB L 151 van 19.6.2003, blz. 38.
(10) PB L 285 van 1.11.2003, blz. 33.
(11) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 219.

Juridische mededeling - Privacybeleid