Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 17 januari 2008 - Straatsburg
Meerjarenkader voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor 2007-2012 *
 Oprichting Europese politiedienst (Europol) *
 Effectiever EU-beleid voor de zuidelijke Kaukasus: van beloften naar maatregelen
 Regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied
 Kenia
 Rol van de vrouw in de industrie
 Forum voor internetbeheer
 Arrestatie van de Chinese dissident Hu Jia
 Toestand in de Democratische Republiek Congo en verkrachting als oorlogsmisdaad
 Egypte

Meerjarenkader voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor 2007-2012 *
PDF 221kWORD 63k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 168/2007, wat de vaststelling van een meerjarenkader voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor 2007-2012 betreft (COM(2007)0515 – C6-0322/2007 – 2007/0189(CNS))
P6_TA(2008)0014A6-0514/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0515),

–   gelet op artikel 5, lid 1 van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad , op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0322/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0514/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Overweging 1
(1)  Om het Bureau zijn taken naar behoren te laten uitoefenen moeten zijn precieze thematische werkterreinen in een meerjarenkader met een looptijd van vijf jaar worden vastgesteld, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 168/2007.
(1)  Om het Bureau zijn taken naar behoren te laten uitoefenen, en in het licht van de doelstellingen van de oprichting van het Bureau moeten zijn precieze thematische werkterreinen in een meerjarenkader met een looptijd van vijf jaar worden vastgesteld, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 168/2007.
Amendement 2
Overweging 2
(2)  Het kader moet als thematische werkterreinen van het Bureau mede de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid omvatten.
(2)  Het kader moet als thematische werkterreinen van het Bureau mede de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid omvatten, alsmede de bescherming van de rechten van personen die tot etnische of nationale minderheden behoren.
Amendement 3
Overweging 5
(5)  Het kader moet bepalingen omvatten ter waarborging van complementariteit met de werkzaamheden van andere organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en de Unie, alsook met de Raad van Europa en andere internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de grondrechten. De meest relevante agentschappen en organen van de Gemeenschap in verband met dit meerjarenkader zijn het Europees Instituut voor gendergelijkheid, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, opgericht bij Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, waarvan de doelstellingen in aanmerking moeten worden genomen.
(5)  Het kader moet bepalingen omvatten ter waarborging van complementariteit met de werkzaamheden van andere organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en de Unie, alsook met de Raad van Europa en andere internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de grondrechten. De meest relevante agentschappen en organen van de Gemeenschap in verband met dit meerjarenkader zijn het Europees Instituut voor gendergelijkheid, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, opgericht bij Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en de Europese ombudsman, waarvan de doelstellingen en taakomschrijving in aanmerking moeten worden genomen.
Amendement 4
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  Overeenkomstig artikel 5, lid 3 van Verordening (EG) nr. 168/2007 mag het Bureau buiten de in het meerjarenkader vastgelegde thematische werkterreinen zijn werkzaamheden verrichten op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, mits er daarvoor voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn.
Amendement 5
Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis)  In het meerjarenkader worden de thematische werkterreinen vastgelegd waarop het Bureau zijn werkzaamheden moet verrichten, terwijl de taken van het Bureau zijn vastgelegd in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 168/2007 waarin met name de taak wordt vermeld van het vergroten van het bewustzijn bij het publiek van de grondrechten en het actief bekendheid geven aan het werk van het Bureau.
Amendement 6
Overweging 7 ter (nieuw)
(7 ter)  Alle mensen worden gelijk geboren en derhalve zijn de mensenrechten ondeelbaar en onschendbaar.
Amendement 7
Overweging 7 quater (nieuw)
(7 quater)  Er moet worden toegezien op de naleving door de instellingen van de EU en alle lidstaten van alle internationale verdragen inzake de mensenrechten waarbij de lidstaten partij zijn.
Amendement 8
Overweging 7 quinquies (nieuw)
(7 quinquies)  Het Bureau brengt regelmatig verslag uit aan het Europees Parlement.
Amendement 9
Artikel 1, lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De Commissie kan op eigen initiatief of op initiatief van de Raad, het Europees Parlement of de raad van bestuur van het Bureau op zijn vroegst één jaar na de aanneming van het meerjarenkader een voorstel doen voor de herziening van het meerjarenkader overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 5, lid 1 van Verordening (EG) nr. 168/2007.
Amendement 10
Artikel 1, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie, de Raad en het Europees Parlement kunnen vragen dat het Bureau een onderzoek instelt naar specifieke acties of aangelegenheden.
Amendement 11
Artikel 1 bis (nieuw)
Artikel 1 bis
Taken
Indien zich buitengewone en dwingende omstandigheden voordoen, mag het Bureau conclusies en adviezen formuleren en bekendmaken over thematische werkterreinen die niet vallen onder artikel 2. In dergelijke omstandigheden worden de Commissie, de Raad en het Europees Parlement van de aangevatte taken in kennis gesteld.
Amendement 12
Artikel 2, inleidende formule
Het Bureau vervult zijn taken op de volgende werkterreinen:
Bij zijn werkzaamheden op de volgende werkterreinen, onverminderd artikel 1, lid 2 bis en artikel 1 bis, tracht het Bureau de economische, sociale en culturele factoren af te bakenen die bijdragen tot de eerbiediging van de mensenrechten op die terreinen of die de fundamentele oorzaak kunnen vormen van schendingen van de mensenrechten:
Amendement 13
Artikel 2, letter b)
b) discriminatie gebaseerd op geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid of van personen die tot minderheden behoren;
b) discriminatie gebaseerd op geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid of van personen die tot traditionele nationale en linguïstische minderheden behoren en een combinatie van deze gronden (meervoudige discriminatie);
Amendement 14
Artikel 2, letter j)
j) toegang tot efficiënte en onafhankelijke rechtspraak.
j) toegang tot efficiënte en onafhankelijke rechtspraak ten aanzien van de rechten van beklaagden en verdachten.
Amendement 15
Artikel 2, letter j) bis (nieuw)
j bis) extreme armoede en sociale uitsluiting.
Amendement 16
Artikel 3, lid 1
1.  Voor de uitvoering van dit kader zorgt het Bureau voor de nodige coördinatie met de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap, de lidstaten, internationale organisaties en het maatschappelijke middenveld, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 7, 8 en 10 van Verordening (EG) nr. 168/2007.
1.  Voor de uitvoering van dit kader zorgt het Bureau voor de nodige samenwerking en coördinatie met de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap, de lidstaten, internationale organisaties en het maatschappelijke middenveld, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 7, 8 en 10 van Verordening (EG) nr. 168/2007.
Amendement 17
Artikel 3, lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Het Bureau werkt actief met kandidaat-lidstaten samen op het gebied van de grondrechten om de naleving door deze landen van het Gemeenschapsrecht te vergemakkelijken.
Amendement 18
Artikel 3, lid 3
3.  Het Bureau behandelt kwesties betreffende discriminatie op grond van geslacht alleen als onderdeel van, en in de mate dat dit relevant is voor zijn werkzaamheden inzake algemene discriminatiekwesties, zoals vermeld in artikel 2, onder b), rekening houdend met het feit dat het de algemene doelstelling van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1922/2006, is bij te dragen tot en het versterken van de bevordering van gendergelijkheid, waaronder de integratie van de genderdimensie in het gehele communautaire beleid en het daaruit voortvloeiende nationale beleid, en tot de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, alsmede een grotere bewustwording van gendergelijkheid onder de burgers van de Unie te bewerkstelligen, door technische bijstand te verlenen aan de communautaire instellingen, met name de Commissie, en aan de autoriteiten van de lidstaten.
3.  Het Bureau behandelt kwesties betreffende discriminatie op grond van geslacht, en in het bijzonder gevallen van meervoudige discriminatie, alleen als onderdeel van, en voor zover dit relevant is voor zijn werkzaamheden inzake algemene discriminatiekwesties, zoals vermeld in artikel 2, onder b), met inachtneming van de doelstellingen en de taakomschrijving van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1922/2006. De modaliteiten van de samenwerking tussen het Bureau en het instituut worden vastgesteld in een memorandum van overeenstemming overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 168/2007.

Oprichting Europese politiedienst (Europol) *
PDF 353kWORD 144k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (COM(2006)0817 – C6-0055/2007 – 2006/0310(CNS))
P6_TA(2008)0015A6-0447/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie (COM(2006)0817),

–   gelet op artikel 30, lid 1, onder b), artikel 30, lid 2 en artikel 34, lid 2, onder c) van het EU-Verdrag,

–   gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0055/2007),

–   gelet op het Protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie, op grond waarvan de Raad door het Parlement is geraadpleegd,

–   gelet op de artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie constitutionele zaken (A6-0447/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   is van mening dat het in het Commissievoorstel vermelde financiële referentiebedrag in overeenstemming moet zijn met het maximumbedrag van rubriek 3a van het financieel meerjarenkader 2007-2013 en met het bepaalde in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (IIA) van 17 mei 2006(1);

3.   herinnert eraan dat het door de Begrotingscommissie uitgebrachte advies niet vooruitloopt op de uitkomst van de procedure, als omschreven in punt 47 van het IIA, die geldt voor de oprichting van de Europese Politiedienst;

4.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

5.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

6.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel;

7.   verzoekt de Raad het Parlement opnieuw te raadplegen in het kader van het verdrag van Lissabon, als het besluit van de Raad tot oprichting van Europol tegen juni 2008 niet is goedgekeurd;

8.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Visum 1 bis (nieuw)
Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen1 (Financieel Reglement), en met name op artikel 185,
______________
1 PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).
Amendement 2
Visum 1 ter (nieuw)
Gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer1, en met name op punt 47.
______________
1 PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
Amendement 3
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)  De Raad heeft het kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken nog niet goedgekeurd. De inwerkingtreding van het kaderbesluit is van fundamenteel belang voor Europol om aan zijn mandaat te kunnen voldoen in een juridisch kader dat de gegevensbescherming van de Europese burgers volledig waarborgt. Het is derhalve absoluut noodzakelijk dat de Raad het kaderbesluit zo spoedig mogelijk goedkeurt.
Amendement 4
Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter)  In zijn Aanbeveling aan de Raad betreffende Europol: Versterking van de parlementaire controle en uitbreiding van de bevoegdheden1 van 13 april 1999 deed het Europees Parlement het verzoek Europol in het institutionele kader van de Europese Unie op te nemen en te onderwerpen aan democratisch toezicht door het Parlement.
____________
1 PB C 219 van 30.7.1999, blz. 101.
Amendement 5
Overweging 4 quater (nieuw)
(4 quater)  In zijn Aanbeveling aan de Raad over de toekomstige ontwikkeling van Europol en zijn volledige opneming in het institutioneel bestel van de Europese Unie1 van 30 mei 2002 en in zijn Aanbeveling aan de Raad over de toekomstige ontwikkeling van Europol2 van 10 april 2003, deed het Europees Parlement het verzoek Europol een communautaire basis te verschaffen.
_____________
1 PB C 187 E van 7.8.2003, blz. 144.
2 PB C 64 E van 12.3.2004, blz. 588.
Amendement 6
Overweging 5
(5)  De oprichting van Europol als orgaan van de Europese Unie dat wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen geeft het Europees Parlement meer zeggenschap over Europol, omdat het betrokken is bij de vaststelling van de begroting.
(5)  De oprichting van Europol als orgaan van de Europese Unie dat wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Europese Unie geeft het Europees Parlement meer zeggenschap over en democratisch toezicht op Europol, omdat het betrokken is bij de vaststelling van de begroting, met inbegrip van de personeelsformatie, en bij de kwijtingsprocedure.
Amendement 7
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  De oprichting van Europol vraagt om een interinstitutioneel akkoord waarin de basisvoorwaarden voor de Europese regelgevende agentschappen worden vastgelegd, teneinde de bestaande en toekomstige agentschappen zodanig te structureren dat duidelijkheid, transparantie en rechtszekerheid worden bevorderd.
Amendement 8
Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis)  Na de uitbreiding van de operationele bevoegdheden van Europol zijn enkele verbeteringen ten aanzien van de democratische verantwoording nog steeds noodzakelijk.
Amendement 9
Overweging 13
(13)  Er moet een gegevensbeschermingsfunctionaris worden aangesteld die op onafhankelijke wijze toeziet op de wettigheid van de gegevensverwerking en op de naleving van de bepalingen van dit besluit inzake de verwerking van persoonsgegevens, waaronder de verwerking van persoonsgegevens over het Europol-personeel, dat wordt beschermd door artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001.
(13)  Er moet een gegevensbeschermingsfunctionaris worden aangesteld die op onafhankelijke wijze toeziet op de wettigheid van de gegevensverwerking en op de naleving van de bepalingen van dit besluit inzake de verwerking van persoonsgegevens, waaronder de verwerking van persoonsgegevens over het Europol-personeel, dat wordt beschermd door artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001. Bij de uitvoering van zijn taken zou de gegevensbeschermingsfunctionaris moeten samenwerken met de krachtens het Gemeenschapsrecht aangestelde gegevensbeschermingsfunctionarissen.
Amendement 10
Overweging 14
(14)  Naast de vereenvoudiging van de bepalingen betreffende bestaande gegevensverwerkingssystemen dient Europol ook meer mogelijkheden te krijgen om andere gegevensverwerkingsinstrumenten te ontwikkelen en te beheren ter ondersteuning van zijn taken; dergelijke instrumenten moeten worden ingevoerd en onderhouden volgens algemene gegevensbeschermingsbeginselen, maar ook volgens nauwkeurige voorschriften die worden vastgesteld door de Raad.
(14)  Naast de vereenvoudiging van de bepalingen betreffende bestaande gegevensverwerkingssystemen dient Europol ook mogelijkheden te krijgen om andere gegevensverwerkingsinstrumenten te ontwikkelen en te beheren ter ondersteuning van zijn taken; dergelijke instrumenten moeten worden ingevoerd en onderhouden volgens in het Gemeenschapsrecht en in Verdrag van de Raad van Europa nr. 108 van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met beterkking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens verankerde algemene gegevensbeschermingsbeginselen en volgens nauwkeurige voorschriften die worden vastgesteld door de Raad, in overleg met het Europees Parlement.
Amendement 11
Overweging 19
(19)  De mogelijkheden van Europol om samen te werken met derde landen en derde partijen moeten worden gerationaliseerd om voor consistentie met het algemene beleid van de Unie op dit punt te zorgen, en wel door middel van nieuwe bepalingen over de manier waarop deze samenwerking in de toekomst moet verlopen.
(19)  De mogelijkheden van Europol om samen te werken met derde landen en derde partijen moeten worden gerationaliseerd om voor consistentie met het algemene beleid van de Unie op dit punt te zorgen, en om te waarborgen dat derde landen en instanties zorgen voor een adequaat niveau van bescherming van persoonsgegevens, en wel door middel van door de Raad na raadpleging van het Europees Parlement vast te stellen nieuwe bepalingen over de manier waarop deze samenwerking in de toekomst moet verlopen.
Amendement 12
Artikel 1, lid 1
1.  Bij dit besluit wordt de Europese Politiedienst, hierna "Europol" genoemd, opgericht als een orgaan van de Unie. Europol is gevestigd in Den Haag, in Nederland.
1.  Bij dit besluit wordt de Europese Politiedienst, hierna "Europol" genoemd, opgericht als een orgaan van de Unie. Dit orgaan wordt ingesteld in de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement en punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord (IIA). Europol is gevestigd in Den Haag, in Nederland.
Amendement 13
Artikel 5, lid 1, letter a)
a) het verzamelen, opslaan, verwerken, analyseren en uitwisselen van gegevens en inlichtingen die door de autoriteiten van de lidstaten of door derde landen of andere openbare of particuliere instanties worden verstrekt;
a) het verzamelen, opslaan, verwerken, analyseren en uitwisselen van gegevens en inlichtingen die door de autoriteiten van de lidstaten of door derde landen of andere openbare of particuliere instanties worden verstrekt; informatie afkomstig van particulieren wordt rechtmatig verzameld en verwerkt alvorens naar Europol te worden doorgezonden, in overeenstemming met de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens1, en Europol krijgt slechts per geval toegang daartoe voor gespecificeerde doeleinden en onder gerechtelijke controle in de lidstaten; aanvullende waarborgen worden door Europol vastgesteld na overleg met de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en het gemeenschappelijk controleorgaan;
______________
1 PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
Amendement 14
Artikel 6, lid 2
2.  In het geval een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt ingesteld om gevallen van eurovalsemunterij te behandelen, kan een Europol-functionaris worden aangewezen als onderzoeksleider, onder de directe verantwoordelijkheid van de leider van het team. Indien er een verschil van mening bestaat tussen de aldus aangewezen Europol-functionaris en de leider van het team, prevaleert de mening van de leider van het team.
2.  In het geval een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt ingesteld om gevallen van eurovalsemunterij te behandelen of de in artikel 5, lid 2 genoemde taken te verrichten, kan een Europol-functionaris worden aangewezen als onderzoeksleider, onder de directe verantwoordelijkheid van de leider van het team. Indien er een verschil van mening bestaat tussen de aldus aangewezen Europol-functionaris en de leider van het team, prevaleert de mening van de leider van het team.
Amendement 15
Artikel 8, lid 2
2.  De nationale eenheid vormt de schakel tussen Europol en de bevoegde nationale autoriteiten. De lidstaten kunnen echter directe contacten tussen bepaalde bevoegde autoriteiten en Europol toestaan, onder door de lidstaten vastgestelde voorwaarden, die kunnen inhouden dat de nationale eenheid daar vooraf bij moet worden betrokken.
2.  De nationale eenheid vormt het enige contact tussen Europol en de bevoegde nationale autoriteiten. De lidstaten kunnen evenwel rechtstreeks contact tussen hun aangewezen bevoegde autoriteiten en Europol toestaan, onder de door de betrokken lidstaat bepaalde voorwaarden, daaronder begrepen voorafgaande betrokkenheid van de nationale eenheid.
Tegelijkertijd ontvangt de nationale eenheid van Europol alle informatie die tijdens het rechtstreeks contact tussen Europol en de aangewezen bevoegde autoriteiten wordt uitgewisseld. De betrekkingen tussen de nationale eenheid en de bevoegde autoriteiten worden beheerst door het nationale recht, met name de desbetreffende grondwettelijke bepalingen.
Amendement 16
Artikel 9, lid 2, alinea 2
De in lid 2, onder d), bedoelde bilaterale informatie-uitwisseling kan ook betrekking hebben op strafbare feiten die buiten de bevoegdheid van Europol vallen, voor zover dit volgens het nationale recht is toegestaan.
De in lid 2, onder d), bedoelde bilaterale informatie-uitwisseling kan ook betrekking hebben op strafbare feiten die buiten de bevoegdheid van Europol vallen, voor zover dit volgens het nationale recht is toegestaan. In dat geval is Europol niet aansprakelijk voor de inhoud van welke uitgewisselde informatie dan ook.
Amendement 17
Artikel 10, lid 2
2.  Europol mag gegevens verwerken om na te gaan of die gegevens van belang zijn voor zijn taken en kunnen worden opgenomen in een van zijn informatiesystemen.
2.  Europol mag gegevens verwerken om na te gaan of die gegevens van belang zijn voor zijn taken en kunnen worden opgenomen in een van zijn informatiesystemen. In dergelijke gevallen worden de gegevens uitsluitend verwerkt om hun relevantie vast te stellen.
Amendement 18
Artikel 10, lid 3
3.  Wanneer Europol voornemens is een ander systeem voor de verwerking van persoonsgegevens op te zetten dan het artikel 11 bedoelde Europol-informatiesysteem of de in artikel 14 bedoelde analysebestanden, stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, de voorwaarden vast waaronder Europol dat kan doen. Deze voorwaarden hebben met name betrekking op de toegang tot en het gebruik van de gegevens en op de termijnen voor het bewaren en verwijderen van de gegevens, en zijn gebaseerd op de in artikel 26 bedoelde beginselen.
3.  Wanneer Europol voornemens is een ander systeem voor de verwerking van persoonsgegevens op te zetten dan het artikel 11 bedoelde Europol-informatiesysteem of de in artikel 14 bedoelde analysebestanden, stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, de voorwaarden vast waaronder Europol dat kan doen. Deze voorwaarden hebben met name betrekking op de toegang tot en het gebruik van de gegevens en op de termijnen voor het bewaren en verwijderen van de gegevens, en zijn gebaseerd op de in artikel 26 bedoelde beginselen. Vóór de goedkeuring van een dergelijk besluit door de Raad worden het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd.
Amendement 19
Artikel 10, lid 5
5.  Europol stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat zijn gegevensverwerkingssystemen compatibel zijn met de gegevensverwerkingssystemen in de lidstaten en in het bijzonder met de gegevensverwerkingssystemen die worden gebruikt in de organen van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie waarmee Europol betrekkingen kan aanknopen overeenkomstig artikel 22, en maakt daartoe gebruik van beproefde methoden en open normen.
5.  Europol stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat zijn gegevensverwerkingssystemen compatibel zijn met de gegevensverwerkingssystemen in de lidstaten en in het bijzonder met de gegevensverwerkingssystemen die worden gebruikt in de organen van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie waarmee Europol betrekkingen kan aanknopen overeenkomstig artikel 22, en maakt daartoe gebruik van beproefde methoden en open normen. Interconnectie is toegestaan op grond van een desbetreffend besluit van de Raad, dat wordt genomen na overleg met de gegevensbeschermingsfunctionaris van Europol en het gemeenschappelijk controleorgaan en waarin de regels en voorwaarden worden vastgesteld, in het bijzonder met betrekking tot de noodzaak om interconnectie toe te passen en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zullen worden gebruikt.
Amendement 20
Artikel 11, lid 1
1.  Europol onderhoudt een Europol-informatiesysteem. Het Europol-informatiesysteem kan rechtstreeks worden geraadpleegd door de nationale eenheden, de verbindingsofficieren, de directeur, de adjunct-directeuren en de daartoe gemachtigde Europol-functionarissen.
1.  Europol onderhoudt een Europol-informatiesysteem. Het Europol-informatiesysteem kan rechtstreeks worden geraadpleegd door de nationale eenheden, de verbindingsofficieren, de directeur, de adjunct-directeuren en de daartoe gemachtigde Europol-functionarissen. Rechtstreekse toegang van de nationale eenheden tot het informatiesysteem met betrekking tot de in artikel 12, lid 1, onder b) genoemde personen wordt beperkt tot de in artikel 12, lid 2 opgesomde persoonsgegevens. Indien dat voor een specifiek onderzoek noodzakelijk is, worden de volledige gegevens aan de eenheden ter beschikking gesteld via de verbindingsofficieren.
Amendement 21
Artikel 12, lid 1, letter b)
b) personen ten aanzien van wie in de zin van het nationale recht van de betrokken lidstaat een gegrond vermoeden bestaat dat zij strafbare feiten zullen plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen.
b) personen ten aanzien van wie in de zin van het nationale recht van de betrokken lidstaat feitelijke aanwijzingen of een gegrond vermoeden bestaan dat zij strafbare feiten zullen plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen.
Amendement 22
Artikel 12, lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Speciale categorieën gegevens betreffende ras of etnische afkomst, politieke standpunten, religieuze of filosofische overtuigingen, lidmaatschap van partijen of vakbonden, seksuele geaardheid of gezondheid worden niet verwerkt, behalve wanneer zij absoluut noodzakelijk zijn en in verhouding staan tot het doeleinde van een specifiek geval en daaraan specifieke waarborgen zijn verbonden.
Amendement 23
Artikel 19, lid 1
1.  Persoonsgegevens die worden opgevraagd uit een van de gegevensverwerkingssystemen van Europol worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitsluitend verstrekt en gebruikt ter voorkoming en bestrijding van de criminaliteit die onder de bevoegdheid van Europol valt en ter bestrijding van andere ernstige vormen van criminaliteit. Europol gebruikt de gegevens uitsluitend voor het vervullen van zijn taken.
1.  Persoonsgegevens die worden opgevraagd uit een van de gegevensverwerkingssystemen van Europol worden uitsluitend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekt en gebruikt, enkel voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld en voor daarmee verenigbare doeleinden ter voorkoming en bestrijding van de criminaliteit die onder de bevoegdheid van Europol valt en ter bestrijding van andere ernstige vormen van criminaliteit. Europol gebruikt de gegevens uitsluitend voor het vervullen van zijn taken.
Amendement 24
Artikel 20, lid 1
1.  Gegevens worden niet langer bij Europol in bestanden opgeslagen dan voor de taakvervulling van Europol noodzakelijk is. Uiterlijk drie jaar na invoering van de gegevens wordt getoetst of zij nog langer moeten worden bewaard. De toetsing en verwijdering van gegevens die in het informatiesysteem zijn opgeslagen, gebeurt door de partij die de gegevens heeft ingevoerd. De toetsing en verwijdering van gegevens die zijn opgeslagen in andere gegevensbestanden van Europol gebeurt door Europol. Europol stelt de lidstaten drie maanden van tevoren automatisch in kennis van het aflopen van de termijn waarbinnen moet worden nagegaan of de gegevens nog langer moeten worden bewaard.
1.  Gegevens worden niet langer bij Europol in bestanden opgeslagen dan voor de taakvervulling van Europol noodzakelijk is. Onverminderd het bepaalde in artikel 10, lid 3, wordt ten minst om de twee jaar na invoering van de gegevens getoetst en gedocumenteerd of zij nog langer moeten worden bewaard. De toetsing en verwijdering van gegevens die in het informatiesysteem zijn opgeslagen, gebeurt door de partij die de gegevens heeft ingevoerd. De toetsing en verwijdering van gegevens die zijn opgeslagen in andere gegevensbestanden van Europol gebeurt door Europol. Europol stelt de lidstaten drie maanden van tevoren automatisch in kennis van het aflopen van de termijn waarbinnen moet worden nagegaan of de gegevens nog langer moeten worden bewaard.
Amendement 25
Artikel 21
Indien Europol op grond van rechtsinstrumenten van de Europese Unie of van internationale of nationale rechtsinstrumenten toegang heeft tot gegevens van andere nationale of internationale informatiesystemen, kan Europol met behulp van die instrumenten persoonsgegevens opvragen indien dat noodzakelijk is voor de vervulling van zijn taken. De relevante bepalingen van dergelijke rechtsinstrumenten van de Europese Unie of van internationale of nationale rechtsinstrumenten zijn van toepassing op de toegang tot en het gebruik van dergelijke gegevens door Europol, voor zover die bepalingen strengere toegangs- en gebruiksregels inhouden dan de bepalingen van dit besluit. Europol mag dergelijke gegevens niet in strijd met dit besluit gebruiken.
Indien Europol op grond van rechtsinstrumenten van de Europese Unie of van internationale of nationale rechtsinstrumenten toegang heeft tot gegevens van andere nationale of internationale informatiesystemen, kan Europol met behulp van die instrumenten persoonsgegevens opvragen indien en in zoverre dat noodzakelijk is voor en proportioneel is met de vervulling van zijn taken, waarbij de zaken van geval tot geval worden beoordeeld onder strikte voorwaarden die door Europol na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het gemeenschappelijk controleorgaan worden vastgesteld. De relevante bepalingen van dergelijke rechtsinstrumenten van de Europese Unie of van internationale of nationale rechtsinstrumenten zijn van toepassing op de toegang tot en het gebruik van dergelijke gegevens door Europol, voor zover die bepalingen strengere toegangs- en gebruiksregels inhouden dan de bepalingen van dit besluit. Europol mag dergelijke gegevens niet in strijd met dit besluit gebruiken.
Amendement 26
Artikel 22, lid 1, letter d bis) (nieuw)
d bis) de desbetreffende afdelingen van het secretariaat-generaal van de Raad en het Gemeenschappelijk Situatiecentrum van de Europese Unie.
Amendement 27
Artikel 22, lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  Voor de doorzending van persoonsgegevens door communautaire instellingen of organen, wordt Europol beschouwd als een communautair orgaan in de zin van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 45/2001.
Amendement 28
Artikel 24, lid 1, inleidende formule
1.  Door Europol opgeslagen persoonsgegevens kunnen onder de in lid 4 gestelde voorwaarden aan de in artikel 23, lid 1, bedoelde derde instanties worden verstrekt indien:
1.  Door Europol opgeslagen persoonsgegevens kunnen in zeer uitzonderlijke situaties die van geval tot geval moeten worden beoordeeld, onder de in lid 4 gestelde voorwaarden aan de in artikel 23, lid 1, bedoelde derde instanties worden verstrekt indien:
Amendement 58
Artikel 24, lid 2
2.  In afwijking van lid 1 kan Europol onder de in lid 4 gestelde voorwaarden persoonsgegevens verstrekken aan de in artikel 23, lid 1, bedoelde derde instanties indien de directeur van Europol van oordeel is dat dit absoluut noodzakelijk is om de wezenlijke belangen van de betrokken lidstaten te beschermen, voor zover dit binnen de doelstellingen van Europol valt of gebeurt om onmiddellijk gevaar in verband met criminaliteit of terrorisme af te wenden. De directeur van Europol weegt in alle gevallen het gegevensbeschermingsniveau van de betrokken instantie af tegen deze belangen.
2.  In afwijking van lid 1 kan Europol onder de in lid 4 gestelde voorwaarden en in van geval tot geval te beoordelen situaties persoonsgegevens verstrekken aan de in artikel 23, lid 1, bedoelde derde instanties indien de directeur van Europol van oordeel is dat dit absoluut noodzakelijk is om de wezenlijke belangen van de betrokken lidstaten te beschermen, voor zover dit binnen de doelstellingen van Europol valt of gebeurt om onmiddellijk gevaar in verband met criminaliteit of terrorisme af te wenden. De directeur van Europol weegt in alle gevallen het niveau van inachtneming van mensenrechten, democratie en de beginselen van de rechtsstaat in het derde land waaraan de gegevens zouden kunnen worden overgedragen, de doeleinden waarvoor de gegevens worden gebruikt en het gegevensbeschermingsniveau van de betrokken instantie af tegen deze belangen, alsmede de mate van wederkerigheid bij de uitwisseling van informatie, en stelt het Europees Parlement, De Raad en de Commissie, alsmede de toezichthoudende instanties voor gegevensbescherming regelmatig op de hoogte van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten.
Amendement 30
Artikel 25, lid 2
2.  De raad van bestuur stelt de uitvoeringsvoorschriften vast voor de betrekkingen van Europol met de in artikel 22 bedoelde instellingen en organen en voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen Europol en deze instellingen en organen. Alvorens de raad van bestuur dit besluit vaststelt, raadpleegt hij het gemeenschappelijk controleorgaan.
2.  De raad van bestuur stelt de uitvoeringsvoorschriften vast voor de betrekkingen van Europol met de in artikel 22 bedoelde instellingen en organen en voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen Europol en deze instellingen en organen. Alvorens de raad van bestuur dit besluit vaststelt, raadpleegt hij het gemeenschappelijk controleorgaan en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
Amendement 31
Artikel 26
Onverminderd specifieke bepalingen van dit besluit, neemt Europol bij het verzamelen, verwerken en gebruiken van persoonsgegevens de beginselen in acht van Kaderbesluit 2007/XX/JBZ van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Europol neemt deze beginselen in acht bij het verzamelen, verwerken en gebruiken van alle vormen van persoonsgegevens, ook als het gaat om niet-geautomatiseerde gegevens die worden bijgehouden in de vorm van handmatige bestanden, d. w. z. voor elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens dat volgens bepaalde criteria kan worden geraadpleegd.
Onverminderd specifieke bepalingen van dit besluit en de noodzaak de waarborgen van de Europol-Overeenkomst staande te houden, neemt Europol bij het verzamelen, verwerken en gebruiken van persoonsgegevens de beginselen in acht van Kaderbesluit 2007/XX/JBZ van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Europol neemt deze beginselen in acht bij het verzamelen, verwerken en gebruiken van alle vormen van persoonsgegevens, ook als het gaat om niet-geautomatiseerde gegevens die worden bijgehouden in de vorm van handmatige bestanden, d. w. z. voor elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens dat volgens bepaalde criteria kan worden geraadpleegd.
Amendement 32
Artikel 27, lid 1
1.  Eurojust benoemt een gegevensbeschermingsfunctionaris, die deel uitmaakt van het personeel. De gegevensbeschermingsfunctionaris valt rechtstreeks onder de raad van bestuur. Bij de uitvoering van zijn taken ontvangt hij van niemand instructies.
1.  Eurojust benoemt een onafhankelijke gegevensbeschermingsfunctionaris, die deel uitmaakt van het personeel. De gegevensbeschermingsfunctionaris valt rechtstreeks onder de raad van bestuur. Bij de uitvoering van zijn/haar taken ontvangt hij/zij van niemand instructies.
Amendement 33
Artikel 27, lid 5
5.  Nadere uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot de gegevensbeschermingsfunctionaris worden vastgesteld door de raad van bestuur. De uitvoeringsvoorschriften hebben met name betrekking op de selectie, het ontslag, de taken, de verplichtingen en de bevoegdheden van de gegevensbeschermingsfunctionaris.
5.  Nadere uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot de gegevensbeschermingsfunctionaris worden vastgesteld door de raad van bestuur. De uitvoeringsvoorschriften hebben met name betrekking op de selectie, het ontslag, de taken, de verplichtingen, de bevoegdheden en de waarborgen inzake de onafhankelijkheid van de gegevensbeschermingsfunctionaris.
Amendement 34
Artikel 29, lid 4
4.  Toegang tot de persoonsgegevens wordt geweigerd indien:
4.  Toegang tot de persoonsgegevens wordt slechts geweigerd indien dat nodig is om:
a) die toegang een van de activiteiten van Europol in gevaar kan brengen;
a)  Europol in staat te stellen zijn activiteiten naar behoren te verrichten;
b) die toegang afbreuk kan doen aan een nationaal onderzoek waaraan Europol zijn medewerking verleent;
b) te garanderen dat geen afbreuk wordt gedaan aan een nationaal onderzoek waaraan Europol zijn medewerking verleent;
c) die toegang de rechten en vrijheden van derden in gevaar kan brengen.
c) de rechten en vrijheden van derden te beschermen.
Amendement 35
Artikel 29, lid 5
5.  Alvorens te besluiten of al dan niet toegang wordt verleend, raadpleegt Europol de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de betrokken lidstaten. Toegang tot gegevens die zijn opgenomen in een analysebestand wordt alleen verleend indien zowel Europol en de lidstaten die deelnemen aan de analyse als de lidstaat of lidstaten waarvoor de verstrekking van die gegevens rechtstreeks van belang is, ermee instemmen. Indien een lidstaat bezwaar maakt tegen het verlenen van toegang tot bepaalde persoonsgegevens, stelt hij Europol in kennis van zijn weigering en van de redenen daarvoor.
5.  Bij wijze van algemeen beginsel wordt de uitoefening van het recht van toegang niet geweigerd. Uitzonderingen op deze regel kunnen alleen worden geaccepteerd, wanneer zulks noodzakelijk is ter bescherming van een ander grondrecht. Alvorens te besluiten of al dan niet toegang wordt verleend, raadpleegt Europol de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de betrokken lidstaten. Toegang tot gegevens die zijn opgenomen in een analysebestand wordt alleen verleend indien zowel Europol en de lidstaten die deelnemen aan de analyse als de lidstaat of lidstaten waarvoor de verstrekking van die gegevens rechtstreeks van belang is, ermee instemmen. Indien een lidstaat bezwaar maakt tegen het verlenen van toegang tot bepaalde persoonsgegevens, stelt hij Europol in kennis van zijn weigering en van de redenen daarvoor.
Amendement 36
Artikel 29, lid 6
6.  Indien een of meer lidstaten of Europol er bezwaar tegen maken dat iemand toegang krijgt tot de persoonsgegevens die hem betreffen, stelt Europol de betrokkene ervan in kennis dat de nodige controles zijn verricht, zonder aanwijzingen te geven waaruit de betrokkene kan opmaken of Europol al dan niet persoonsgegevens over hem verwerkt.
6.  Indien een of meer lidstaten of Europol er bezwaar tegen maken dat iemand toegang krijgt tot de persoonsgegevens die hem betreffen, stelt Europol de betrokkene ervan in kennis dat de nodige controles zijn verricht, zonder aanwijzingen te geven waaruit de betrokkene kan opmaken of Europol al dan niet persoonsgegevens over hem verwerkt. De voor de gegevensverwerking verantwoordelijke is verplicht uiteen te zetten waarom toegang wordt geweigerd, en wel op een zodanige wijze dat de toepassing van de uitzonderingsregeling op een doeltreffende wijze kan worden gecontroleerd overeenkomstig Aanbeveling nr. R (87) 15 van de Raad van Ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987 tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied.
Amendement 38
Artikel 36, lid 9
9.  De raad van bestuur stelt elk jaar:
9.  De raad van bestuur stelt elk jaar, na de goedkeuring van de Raad te hebben verkregen:
a) de ramingen en het voorontwerp van begroting vast die bij de Commissie moeten worden ingediend, alsmede de personeelsformatie en de definitieve begroting;
a) de begrotingsramingen vast die bij de Commissie moeten worden ingediend, alsmede de ontwerppersoneelsformatie;
a bis) na goedkeuring door de begrotingsautoriteit, de begroting van Europol vast, alsmede de personeelsformatie;
b) na advies van de Commissie, een werkprogramma op voor de toekomstige activiteiten van Europol, waarin rekening wordt gehouden met de operationele behoeften van de lidstaten en de gevolgen voor de begroting en de personeelsformatie van Europol;
b) na advies van de Commissie, een werkprogramma op voor de toekomstige activiteiten van Europol, waarin, uitgaande van de beschikbare financiële en personele middelen, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de operationele behoeften van de lidstaten;
c) een algemeen verslag op over de activiteiten van Europol in het voorgaande jaar.
c) een algemeen verslag op over de activiteiten van Europol in het voorgaande jaar, waarin met name de behaalde resultaten worden vergeleken met de doelstellingen in het jaarlijkse werkprogramma.
Amendement 39
Artikel 36, lid 9, alinea 2
Deze documenten worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad. Zij worden door de Raad tevens ter informatie aan het Europees Parlement gezonden.
Deze documenten worden voorgelegd aan het Europees Parlement, dat in de gelegenheid wordt gesteld deze naar bevinden te behandelen, zo nodig in samenwerking met nationale parlementen.
Amendement 59
Artikel 37, leden 1, 2 en 3
1.  Europol wordt geleid door een directeur die door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor vier jaar wordt benoemd uit een door de raad van bestuur opgestelde lijst van ten minste drie kandidaten; hij kan eenmaal voor een nieuwe periode van vier jaar worden benoemd.
1.  Europol wordt geleid door een directeur die door de raad van bestuur overeenkomstig een samenwerkingsprocedure ("concertatie") wordt benoemd.
De directeur wordt benoemd op basis van persoonlijke verdiensten, ervaring op het gebied van de bevoegdheden van Europol en capaciteiten inzake bestuur en beheer.
De samenwerkingsprocedure verloopt als volgt:
a) op basis van een lijst van kandidaten die door de Commissie is opgesteld na publicatie van een vacature en een transparante selectieprocedure, worden de kandidaten verzocht het Europees Parlement en de Raad toe te spreken en vragen te beantwoorden, alvorens een benoeming plaatsvindt;
b) het Europees Parlement en de Raad spreken zich uit over de kandidaten en geven de volgorde van hun voorkeur aan;
c) de raad van bestuur benoemt de directeur, waarbij hij rekening houdt met deze standpunten.
De ambtstermijn van de directeur bedraagt vier jaar.
2.  De directeur wordt bijgestaan door adjunct-directeuren die voor vier jaar worden benoemd overeenkomstig de procedure van lid 1 en eenmaal voor een nieuwe periode van vier jaar kunnen worden benoemd. Hun taak wordt nader vastgesteld door de directeur. Hun taak wordt nader vastgesteld door de directeur.
2.  De directeur wordt bijgestaan door adjunct-directeuren die voor vier jaar worden benoemd en eenmaal voor een nieuwe periode van vier jaar kunnen worden benoemd. Hun taak wordt nader vastgesteld door de directeur.
3.  De raad van bestuur stelt regels op voor de selectie van kandidaten voor de functie van directeur of adjunct-directeur. Deze regels worden pas van kracht nadat zij door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zijn goedgekeurd.
3.  De raad van bestuur stelt regels op voor de selectie van kandidaten voor de functie van adjunct-directeur. Deze regels worden pas van kracht nadat zij door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zijn goedgekeurd.
Amendement 41
Artikel 37, lid 4, letter g bis) (nieuw)
g bis) de uitvoering van doeltreffende procedures voor het toezicht op en de evaluatie van de prestaties van Europol bij het verwezenlijken van zijn doelstellingen;
Amendement 42
Artikel 38, lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met het Europol-personeel.
Amendement 43
Artikel 41, lid 1
1.  De ontvangsten van Europol bestaan, onverminderd andere inkomsten, uit een subsidie van de Gemeenschap die vanaf 1 januari 2010 wordt opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie).
1.  De ontvangsten van Europol bestaan, onverminderd andere inkomsten, uit een subsidie van de Gemeenschap die vanaf 1 januari 2010 wordt opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie). De financiering van Europol is afhankelijk van een akkoord van de begrotingsautoriteit, zoals bepaald in het IIA.
Amendement 44
Artikel 41, lid 3
3.  De directeur stelt een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van Europol voor het volgende begrotingsjaar op en stuurt deze samen met een voorlopige personeelsformatie naar de raad van bestuur. De personeelsformatie omvat vaste en tijdelijke ambten en gedetacheerde nationale deskundigen, en vermeldt het aantal, de rang en de categorie van de personeelsleden die in het betrokken begrotingsjaar bij Europol in dienst zijn.
3.  De directeur stelt een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van Europol voor het volgende begrotingsjaar op en stuurt deze samen met een ontwerp-personeelsformatie naar de raad van bestuur. De ontwerppersoneelsformatie omvat vaste en tijdelijke ambten en gedetacheerde nationale deskundigen, en vermeldt het aantal, de rang en de categorie van de personeelsleden die in het betrokken begrotingsjaar bij Europol in dienst zijn.
Amendement 45
Artikel 41, lid 6
6.  De Commissie zendt de ramingen samen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie naar het Europees Parlement en de Raad (hierna "de begrotingsautoriteit" genoemd).
6.  De Commissie zendt de ramingen samen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie naar het Europees Parlement, dat in de gelegenheid wordt gesteld om deze naar bevinden en overeenkomstig zijn bevoegdheden te behandelen, en de Raad (hierna "de begrotingsautoriteit" genoemd).
Amendement 46
Artikel 42, lid 8 bis (nieuw)
8 bis.  De directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, zoals bepaald in artikel 146, lid 3 van het Financieel Reglement.
Amendement 47
Artikel 42, lid 9
9.  Het Europees Parlement verleent de directeur van Europol op aanbeveling van de Raad vóór 30 april van het jaar n + 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van het jaar n.
9.  Het Europees Parlement verleent de directeur van Europol, rekening houdend met een door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen aangenomen aanbeveling, vóór 30 april van het jaar n + 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van het jaar n.
Amendement 48
Artikel 43
De financiële voorschriften die op Europol van toepassing zijn, worden door de raad van bestuur vastgesteld na raadpleging van de Commissie. Deze voorschriften mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002, tenzij dit nodig is voor de werking van Europol. Voor regels die afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 is vooraf toestemming van de Commissie vereist. Deze afwijkingen worden medegedeeld aan de begrotingsautoriteit.
De financiële voorschriften die op Europol van toepassing zijn, worden door de raad van bestuur vastgesteld na raadpleging van de Commissie. Deze voorschriften mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002, tenzij dit specifiek vereist is voor de werking van Europol. Voor regels die afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 is vooraf toestemming van de Commissie vereist. Deze afwijkingen worden medegedeeld aan de begrotingsautoriteit.
Amendement 49
Artikel 44, alinea 1
De directeur stelt een toezichtsysteem in om indicatoren te verzamelen met betrekking tot de effectiviteit en de efficiëntie van de taken die binnen Europol worden verricht.
De directeur stelt een toezichtsysteem in om indicatoren te verzamelen met betrekking tot de effectiviteit en de efficiëntie van de taken die binnen Europol worden verricht. De directeur brengt jaarlijks aan de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van dit toezicht.
Amendement 50
Artikel 44, alienea 4 bis (nieuw)
De voorzitter van de raad van bestuur of de directeur van Europol presenteren de prioriteiten van Europol voor het komende jaar ten overstaan van een gemengde commissie die is samengesteld uit leden van het Europees Parlement en leden van nationale parlementen, ten einde een democratisch debat met het maatschappelijk middenveld en meer controle op de activiteiten van Europol te waarborgen.
Amendement 51
Artikel 45
Op basis van een voorstel van de directeur en uiterlijk zes maanden nadat die besluit van toepassing wordt, stelt de raad van bestuur regels vast betreffende de toegang tot documenten van Europol, met inachtneming van de beginselen en de beperkingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad.
Op basis van een voorstel van de directeur en uiterlijk zes maanden nadat dit besluit van toepassing wordt, stelt de raad van bestuur, na raadpleging van het Europees Parlement, regels vast betreffende de toegang tot documenten van Europol, met inachtneming van de beginselen en de beperkingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 52
Artikel 47
De voorzitter van de raad van bestuur en de directeur kunnen voor het Europees Parlement verschijnen om algemene kwesties betreffende Europol te bespreken.
De voorzitter van de raad van bestuur en de directeur verschijnen op verzoek voor het Europees Parlement om kwesties betreffende Europol te bespreken.
Amendement 53
Artikel 56, lid 1
1.  In afwijking van artikel 38 worden alle arbeidsovereenkomsten die door Europol, als opgericht bij de Europol-overeenkomst, zijn gesloten vóór de inwerkingtreding van dit besluit, nageleefd.
1.  In afwijking van artikel 38 worden alle arbeidsovereenkomsten die door Europol, als opgericht bij de Europol-overeenkomst, zijn gesloten vóór de inwerkingtreding van dit besluit, nageleefd. Met de bijkomende personeelskosten die eventueel door deze afwijking worden veroorzaakt, wordt rekening gehouden in het akkoord over de financiering van Europol dat overeenkomstig punt 47 van het IIA moet worden bereikt.
Amendement 54
Artikel 56, lid 2
2.  Alle personeelsleden die in dienst zijn genomen op basis van een in lid 1 bedoelde arbeidsovereenkomst krijgen de mogelijkheid een contract te sluiten overeenkomstig artikel 2 bis van de in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 vastgelegde regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen, in de rangen die worden vermeld in de personeelsformatie. Daartoe wordt uitsluitend voor de personeelsleden die al in dienst waren van Europol voordat dit besluit van toepassing werd, binnen twee jaar nadat dit besluit van toepassing is geworden, door het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag een intern selectieproces georganiseerd om de competentie, de efficiëntie en de integriteit van de beoogde contractanten te toetsen. Geslaagde kandidaten krijgen een contract aangeboden overeenkomstig artikel 2 bis van de in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 vastgelegde regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden van de Gemeenschappen.
2.  Alle personeelsleden die in dienst zijn genomen op basis van een in lid 1 bedoelde arbeidsovereenkomst krijgen de mogelijkheid een contract te sluiten overeenkomstig artikel 2 bis van de in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 vastgelegde regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen, in de rangen die worden vermeld in de personeelsformatie. Daartoe wordt, na raadpleging van het Europees Bureau voor personeelsselectie, uitsluitend voor de personeelsleden die al in dienst waren van Europol voordat dit besluit van toepassing werd, binnen twee jaar nadat dit besluit van toepassing is geworden, door het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag een intern selectieproces georganiseerd om de competentie, de efficiëntie en de integriteit van de beoogde contractanten te toetsen. De Commissie houdt toezicht op dit selectieproces. De resultaten van dit selectieproces worden openbaar gemaakt. Geslaagde kandidaten krijgen een contract aangeboden overeenkomstig artikel 2 bis van de in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 vastgelegde regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden van de Gemeenschappen. In de ontwerppersoneelsformatie die samen met het voorontwerp van begroting van de Europese Unie aan de begrotingsautoriteit wordt toegezonden, wordt duidelijk aangegeven welke ambten vervuld worden door personeelsleden die vallen onder het Statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, en welke ambten vervuld worden door personeelsleden die vallen onder het personeelsstatuut van Europol.
Amendement 55
Artikel 57, lid 3, alinea 2 bis (nieuw)
In geen geval mag de communautaire subsidie voor Europol, zoals vastgesteld op grond van dit besluit, worden gebruikt voor de betaling van uitgaven in verband met verplichtingen die Europol overeenkomstig de Europol-overeenkomst is aangegaan voor de inwerkingtreding van dit besluit van toepassing wordt.
Amendement 62
Artikel 62, lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Dit besluit wordt herzien binnen een periode van zes maanden volgend op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


Effectiever EU-beleid voor de zuidelijke Kaukasus: van beloften naar maatregelen
PDF 176kWORD 94k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over een effectiever EU-beleid voor de zuidelijke Kaukasus: van beloften naar maatregelen (2007/2076(INI))
P6_TA(2008)0016A6-0516/2007

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de zuidelijke Kaukasus, en in het bijzonder gezien zijn resolutie van 26 februari 2004 met een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad voor het EU-beleid ten aanzien van de zuidelijke Kaukasus(1),

–   gezien de Mededeling van de Commissie, getiteld "Synergie voor het Zwarte-Zeegebied – een nieuw regionaal samenwerkingsinitiatief" (COM(2007)0160),

–   gezien de Mededeling van de Commissie over versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2006)0726),

–   gezien de actieplannen voor het Europees Nabuurschapsbeleid (ENP) die samen met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië zijn vastaanvaard,

–   gezien het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI), nauw verbonden met de uitvoering van de gezamenlijk overeengekomen actieplannen, dat de plaats inneemt van de technische ondersteuning die tot nu toe werd verleend door TACIS en MEDA,

–   gezien de Mededeling van de Commissie getiteld "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001),

–   gezien de conferentie van de Commissie over het Europees nabuurschapsbeleid, gehouden op 3 september 2007,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid(2),

–   gezien aanbeveling 1771(2006) van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en haar resolutie 1525(2006) over de vaststelling van een stabiliteitspact voor de zuidelijke Kaukasus,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 over: "Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid"(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2008 over een regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied(4),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raden van 14 en 15 december 2006 en van 21 en 22 juni 2007, en gezien het voortgangsverslag van het Duitse voorzitterschap "Versterking van het Europees nabuurschapsbeleid" van 15 juni 2007,

–   gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad inzake veiligheid en ontwikkeling van 19 en 20 november 2007 bijeen en de verplichting van de EU tot uitvoering van resolutie 1325(2000) van de Veiligheidsraad van de VN over vrouwen, vrede en veiligheid,

–   gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten die met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië zijn gesloten,

–   gezien de slotverklaring en de aanbevelingen van de negende bijeenkomst van het Parlementair Samenwerkingscomité (PSC)van de EU en Armenië van 30 januari 2007,

–   gezien de slotverklaring en de aanbevelingen van de achtste bijeenkomst van het PSC van de EU en Azerbeidzjan van 12 september 2007,

–   gezien de slotverklaring en de aanbevelingen van de negende bijeenkomst van het Parlementair Samenwerkingscomité van de EU en Georgië van 26 juni 2007,

–   gezien de recente parlementsverkiezingen in Armenië and Azerbeidzjan en gezien de waarnemingsverslagen van de OVSE en het ODIHR,

–   gezien resolutie 1781(2007) van de Veiligheidsraad van de VN van 15 oktober 2007 over het conflict tussen Georgië en Abchazië en de verlenging van het mandaat van de VN-waarnemingsmissie in Georgië,

–   gezien de verklaringen van het voorzitterschap van de Raad nrs. 14818/07 over de huidige situatie in Georgië en 14809/07 over de veroordeling van Eynulla Fatullayev in Azerbeidzjan,

–   gezien het Initiatief van Bakoe voor de ontwikkeling van samennwerking op het gebied van energie en de gemeenschappelijke intentieverklaring over een strategisch partnerschap op het gebied van energie tussen de Europese Unie en Azerbeidzjan, ondertekend te Brussel op 7 november 2006,

–   gezien het feit dat de EU zich ertoe heeft verbonden een bijdrage te leveren tot de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen van de VN, en gezien de Europese Consensus over ontwikkeling(5),

–   gezien de Europese veiligheidsstrategie getiteld "Een veiliger Europa in een betere wereld", zoals goedgekeurd door de Europese Raad op 12 december 2003,

–   gezien de voortgangsverslagen van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A6-0516/2007),

A.   overwegende dat de EU zich tijdens de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken die op 26 februari 2001 werd gehouden, bereid heeft verklaard in de zuidelijke Kaukasus een actievere rol te spelen, na te gaan hoe ze de inspanningen kan ondersteunen om conflicten in de regio te voorkomen en op te lossen, en deel te nemen aan herstel en wederopbouw in voormalige conflictgebieden,

B.   overwegende dat met de opening van de spoorlijn Bakoe-Tbilisi-Kars een nieuwe verbinding tot stand komt tussen de zuidelijke Kaukasus, Turkije en West-Europa, maar ook de isolatie van Armenië wordt vergroot, hetgeen neerkomt op een inbreuk op de ENP-doelstellingen; overwegende dat niettemin uitvoering zal worden gegeven aan de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau "vervoer" en dat de vervoerscorridor Europa-Kaukasus-Azië (TRACECA) de belangrijkste as voor de Kaukasus blijft, die alle landen in de regio met elkaar verbindt,

C.   overwegende dat het opnemen van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië in het ENP voor de betrokkenheid van de Europese Unie bij de regio een belangrijke stap vooruit betekent en de nodige voorwaarden schept voor een proactieve inbreng van de EU in de zuidelijke Kaukasus en de landen in deze regio de kans biedt om nauwer met de EU samen te werken; verder overwegende dat er meer prikkels nodig zijn om Armenië, Azerbeidzjan en Georgië aan te sporen verder te gaan op het pad van de hervorming,

D.   overwegende dat het ENP gebaseerd is op gemeenschappelijke waarden en een effectieve tenuitvoerlegging van politieke, economische en institutionele hervormingen, met het uitdrukkelijke doel om een gebied te creëren van elkaar welgezinde buurlanden met sterke democratieën die gebaseerd zijn op een functionerende markteconomie en de rechtsstaat,

E.   overwegende dat het ENP zodanig dient te worden ontwikkeld dat er een beter en effectiever EU-beleid voor de regio tot stand komt en de EU de rol krijgt die ze als actor ten behoeve van de veiligheid en stabiliteit zou kunnen spelen; overwegende dat de EU zich in de regio duidelijk moet profileren en haar aanwezigheid daar moet versterken,

F.   overwegende dat de opname van de landen van de zuidelijke Kaukasus in het ENP voor deze landen ook grotere verantwoordelijkheden en verplichtingen met zich meebrengt; overwegende dat betrekkingen van goed nabuurschap en regionale samenwerking wezenlijke onderdelen van het ENP vormen,

G.   overwegende dat een vreedzame oplossing van het conflict in Nagorno-Karabach - een conflict dat de betrekkingen tussen Armenië en Azerbeidzjan belast - en van de binnenlandse conflicten van Georgië in Abchazië en Zuid-Ossetië voor zowel de stabiliteit in de buurlanden van de EU als de economische en sociale ontwikkeling van de zuidelijke Kaukasus van wezenlijk belang is,

H.   overwegende dat het gevaar van een verdere internationalisering van de onopgeloste, uit de Sovjettijd stammende conflicten een centraal punt van overleg in de betrekkingen EU-Rusland moet vormen, teneinde doeltreffendere antwoorden op de problemen van de gemeenschappelijke buurlanden te kunnen vinden,

I.   overwegende dat de redenen die de EU heeft om op een positieve manier bij de regio betrokken te zijn niet alleen zijn gelegen in de geografische ligging van de zuidelijke Kaukasus als doorvoergebied voor energieleveringen vanuit Centraal-Azië naar Europa, maar ook in het wederzijdse belang dat alle betrokken partijen hebben bij een zodanige ontwikkeling van de regio dat de democratie, de welvaart en de rechtsstaat worden versterkt en daarmee een solide kader ontstaat voor regionale en interregionale ontwikkeling en samenwerking in de zuidelijke Kaukasus,

J.   overwegende dat de regio het toneel is geworden van concurrerende strategische belangen van verschilldende grote geopolitieke spelers; overwegende dat de NAVO op grond van de actieplannen voor individueel partnerschap die de drie landen met de alliantie zijn overeengekomen, een nieuwe speler in de regio is geworden,

K.   overwegende dat dialoog en coördinatie tussen de EU, Rusland en de Verenigde Staten ertoe zouden kunnen bijdragen de democratie te bevorderen, de energieveiligheid te waarborgen en de regionale veiligheid in de zuidelijke Kaukasus te versterken,

L.   overwegende dat Georgië en Armenië de laatste jaren een sterke economische groei hebben doorgemaakt en dat Azerbeidzjan tot de snelst groeiende economieën ter wereld behoort, met – vooral dankzij de daar aanwezige gas- en olievoorraden – een toename van het BNP van 34,5% in 2006; overwegende dat de samenlevingen in deze drie landen ondanks die groei nog altijd gekenmerkt zijn door grote armoede en hoge werkloosheid, een beperkte toegang tot sociale basisdiensten, lage inkomens en een ongelijke verdeling van die inkomens,

M.   overwegende dat er in de zuidelijke Kaukasus sprake is van een destabiliserende wapenwedloop die gekenmerkt wordt door een ongekend snelle opbouw van militaire arsenalen,

Armenië, Azerbeidzjan and Georgië in het kader van het ENP

1.   verwelkomt de opname van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië in het ENP en de goedkeuring van de bilaterale actieplannen voor het ENP door de betreffende samenwerkingsraden op 14 november 2006, en steunt de voortdurende inspanningen om deze ten uitvoer te leggen, een proces waarbij alle betrokkenen een rol dienen te spelen;

2.   stelt met nadruk dat het beleid ten opzichte van de drie landen in de zuidelijke Kaukasus niet aan de bijzondere kenmerken van de drie staten voorbij mag gaan; steunt het impliciete onderscheid dat bij de uitvoering van het Europees nabuurschapsbeleid ten aanzien van de betrokken landen wordt gemaakt en onderstreept de noodzaak om de betrekkingen van de EU met deze landen te versterken overeenkomstig de individuele verdiensten die ze bij de uitvoering van de voor hen relevante actieplannen van het ENP hebben;

3.   benadrukt de geopolitieke situatie van Armenië, Georgië, en Azerbeidzjan ten aanzien van Rusland, Iran en Turkije, en de toenemende belangen van andere economische mogendheden in dit gebied, zoals Rusland, de Verenigde Staten en China; acht het derhalve van het allerhoogste belang dat samenwerking met de zuidelijke Kaukasus de hoogste prioriteit krijgt, vooral op het gebied van energievraagstukken;

4.   wijst er opnieuw op dat de voornaamste doelstelling van de EU met betrekking tot de regio bestaat in het bevorderen van de ontwikkeling van de landen van de zuidelijke Kaukasus tot open, vreedzame, veilige en stabiele staten die in staat zijn bij te dragen tot betrekkingen van goed nabuurschap in de regio en tot regionale stabiliteit en die bereid zijn de Europese waarden te delen en zowel onderling als met de EU toe te werken naar interoperabiliteit op institutioneel en juridisch gebied; roept de EU ter verwezenlijking van deze doelstelling op tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijk met de landen van de regio uit te voeren regionaal beleid voor de zuidelijke Kaukasus dat wordt geflankeerd door individuele bilaterale beleidsmaatregelen;

5.   benadrukt dat het ENP in het leven werd geroepen om het gebied waar democratie, welvaart en veiligheid heersen geleidelijk uit te breiden en zo de scheidslijnen in Europa te doen vervagen; verzoekt de EU en de landen in de zuidelijke Kaukasus door middel van samenwerking en uitwisseling ("twinning"), detachering en andere beschikbare steunprogramma's gebruik te maken van de uitgebreide kennis en ervaring die de nieuwe lidstaten bij de hervorming van hun samenleving en economie tijdens het proces van integratie in de EU hebben opgedaan, vooral waar het gaat om versterking van de grensbewakings- en de douaneautoriteiten en de ontwikkeling van regionale samenwerking daartussen;

6.   benadrukt dat de herzieningen van het ENP en de ENP-financiering moeten worden gebruikt om de institutionele opbouw, de eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat, de democratisering en de regionale samenwerking te bevorderen; wijst er nogmaals op dat de EU verdere stappen moet doen ter stimulering van echte regionale samenwerking en integratie; verzoekt de Commissie regelmatig verslag te doen over de vooruitgang van het regionale samenwerkingsproces en haar beleidsmaatregelen en -instrumenten dienovereenkomstig bij te stellen; hoopt dat de betrekkingen tussen de EU en de verschillende betrokken partijen, met name het maatschappelijk middenveld, in de partnerlanden een steeds constructiever karakter zullen krijgen, teneinde het ENP-proces dynamischer en transparanter te maken;

7.   constateert dat Azerbeidzjan dankzij de snelle en sterke groei van zijn BNP zelf een donorland is geworden en dat de internationale donoren hun activiteit in het land merkbaar hebben teruggebracht; stelt voor dat de EU zich richt op de overdracht van kennis en de optimale werkwijzen in het kader van "twinning", TAIEX en SIGMA (in het kader van het ENPI);

8.   is van mening dat handelsbeleid van essentieel belang is voor het waarborgen van politieke stabiliteit en economische ontwikkeling die leidt tot een vermindering van de armoede in de zuidelijke Kaukasus en dat het cruciaal is voor verdere samenwerking tussen de EU en de zuidelijke Kaukasus; onderstreept dat bij het handelsbeleid rekening moet worden gehouden met de sociale dimensie;

9.   steunt het initiatief van de Commissie om een haalbaarheidsstudie te verrichten naar de mogelijkheden voor een vrijhandelsovereenkomst met Georgië en Armenië; is van mening dat een dergelijke overeenkomst aan alle partijen voordelen biedt; verzoekt de Commissie en de Raad ondertussen maatregelen te nemen die waarborgen dat Armenië, Georgië en Azerbeidzjan zoveel mogelijk van het algemeen preferentiestelsel kunnen profiteren, en onderstreept het belang van het lidmaatschap van Azerbeidzjan van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) voor het verder uitbouwen van de bilaterale handelsbetrekkingen; spoort de Azerbeidzjaanse autoriteiten aan de resterende belemmeringen voor toetreding van het land tot de Wereldhandelsorganisatie weg te nemen, zoals hoge douanetarieven, gebrek aan transparantie en nalatigheid bij de handhaving van de handelswetgeving, corruptie en nalatigheid bij de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, en roept de Commissie op Azerbeidzjan te blijven helpen bij de inspanningen gericht op toetreding tot de WTO;

10.   constateert dat Georgië zwaar onder druk is komen te staan als gevolg van het handelsembargo dat meer dan een jaar geleden door Rusland is afgekondigd en waardoor de traditionele afzetmarkten voor Georgische goederen zijn gesloten en een aantal burgers van hun middelen van bestaan is beroofd; benadrukt dat de spoedige ondertekening van een vrijhandelsovereenkomst met Georgië niet alleen van belang is voor het versterken van de betrekkingen tussen de EU en Georgië, maar evenzeer voor het verlichtenvan de gevolgen voor het land van het Russische embargo;

11.   benadrukt dat alle drie de staten hun inspanningen ter vermindering van de armoede dienen voort te zetten en het beginsel van duurzame ontwikkeling dienen na te leven; stelt voor doeltreffende beleidsmaatregelen in te voeren om de sociale tegenstellingen te verminderen en toegang tot de socialezekerheidsstelsels te waarborgen; verzoekt de Commissie de drie landen verder te ondersteunen bij de versterking van hun nationale mogelijkheden om armoedebestrijdingsmaatregelen uit te voeren en te verbeteren;

12.   is van oordeel dat het ENP een uitstekend kader biedt voor regionale en subregionale samenwerking, teneinde zowel in de zuidelijke Kaukasus als in het Zwarte-Zeegebied een echte ruimte van veiligheid, democratie en stabiliteit te creëren; stelt zich op het standpunt dat een gedifferentieerde bilaterale aanpak met betrekking tot de drie landen van de zuidelijke Kaukasus een globale multilaterale dimensie moet omvatten die tot regionale samenwerking leidt; derhalve

   hecht bijzonder belang aan de actieve participatie en betrokkenheid van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië in het proces van de uitvoering van de Synergie voor het Zwarte-Zeegebied en aanverwante regionale projecten,
   pleit voor een intensivering van de geregelde politieke dialoog tussen de EU en Armenië, Azerbeidzjan en Georgië,
   is ingenomen met het feit dat Georgië en Armenië zich aansluiten bij de meeste verklaringen en standpunten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, en steunt de beslissing om Azerbeidzjan hierbij eveneens te betrekken;
   roept de drie landen op geen belemmeringen te creëren voor of hun veto uit te spreken over door de EU gefinancierde grensoverschrijdende programma's en projecten gericht op het hervatten van de dialoog, het tot stand brengen van onderling vertrouwen en het aanpakken van regionale problemen,
   dringt aan op effectievere samenwerking tussen de drie landen in het kader van het Regionaal Ontwikkelingscentrum voor de zuidelijke Kaukasus,
   roept op tot een intensievere samenwerking op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, met name met betrekking tot grensbeheer, migratie en asiel, de strijd tegen de georganiseerde misdaad, mensenhandel, handel in verdovende middelen, illegale immigratie, terrorisme en het witwassen van geld,
   spoort de Commissie aan de acties van lidstaten die reeds bij de oplossing van conflicten in de regio betrokken zijn, te coördineren en te ondersteunen;

Democratie, mensenrechten en de rechtsstaat

13.   prijst de interne politieke en institutionele hervormingen die Armenië sedert de constitutionele hervorming en in verband met de uitvoering van het actieplan van het ENP heeft ingevoerd; spoort de autoriteiten van Armenië aan verder te gaan op de ingeslagen weg en de versterking van democratische structuren, de rechtsstaat en de bescherming van de mensenrechten voort te zetten; roept met name op tot verdere inspanningen ten behoeve van de vorming van een onafhankelijk gerechtelijk apparaat, de bevordering van hervormingen bij de politie, het ambtenarenapparaat en lokale overheden, de bestrijding van corruptie en de totstandbrengingvan een vitale samenleving; neemt nota van de verklaring van de internationale verkiezingswaarnemingsmissie dat de in mei 2007 gehouden parlementsverkiezingen grotendeels in overeenstemming waren met de internationale normen; vertrouwt erop dat de Armeense autoriteiten nauw zullen samenwerken met de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Raad van Europa om de resterende problemen op te lossen teneinde de reeds bereikte standaard nog te verhogen en ervoor te zorgen dat een vrij en eerlijk verloop van de presidentsverkiezingen op 19 februari 2008 volledig is gewaarborgd; spoort de regering en de oppositie in algemene termen aan een constructieve dialoog te voeren ter versterking van het pluralisme als kernelement van de democratie; roept de Armeense autoriteiten er voorts toe op een onderzoek in te stellen naar berichten over geweld en mishandelingen in politiecellen en gevangenissen, alsmede over corruptie en schendingen van de vrijheid van meningsuiting;

14.   uit opnieuw zijn ernstige bezorgdheid over de verslechtering van de situatie ten aanzien van de mensenrechten en de persvrijheid in Azerbeidzjan; verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten de persvrijheid te waarborgen, juicht in dit verband het presidentiële pardon van 28 december 2007 toe waardoor zes journalisten de gevangenis konden verlaten en doet een beroep op de autoriteiten van Azerbeidzjan de zich nog in hechtenis bevindende journalisten onverwijld in vrijheid te stellen, een eind te maken aan de intimidatie van journalisten, met name in de vorm van misbruik van smaadwetten, en een moratorium af te kondigen op de verdere toepassing van smaadwetten, en met deze maatregelen te tonen dat zij hun verplichtingen ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting serieus nemen; verwacht van de Azerbeidzjaanse autoriteiten dat zij zich houden aan de aanbevelingen van de Venetië-commissie van de Raad van Europa inzake het garanderen van de vrijheid van vergadering waarborgen en garanties bieden dat er met het oog op de verkiezingen van 2008 geen beperkingen aan de activiteiten van politieke partijen worden opgelegd en ervoor zorgen dat de OVSE-normen volledig worden nageleefd; verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten voorts politiegeweld te voorkomen en alle vermeende gevallen van slechte behandeling tijdens gevangenschap te onderzoeken; wijst er nogmaals op dat de EU bereid is Azerbeidzjan te ondersteunen bij de uitvoering van hervormingen met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten en de democratie;

15.   neemt kennis van de omvangrijke hervormingen die de regering van Georgië na de rozenrevolutie heeft doorgevoerd; moedigt aan verdere voortgang te boeken met betrekking tot een pluralistisch bestuur, de dialoog tussen de regering en de oppositie, de versterking van rechtsstaat en de naleving van de verplichtingen op het gebied van de mensenrechten – vooral waar het de onafhankelijkheid van de rechtspraak betreft – na te leven, een "zero tolerance"-beleid ten aanzien van politiegeweld, de hervorming van het strafrecht en de verbetering van de omstandigheden waaronder mensen worden vastgehouden; verzoekt de Georgische autoriteiten de eigendomsrechten, de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid en de rechten van minderheden te respecteren, overeenkomstig het kaderverdrag voor de bescherming van nationale minderheden; verwacht dat Georgië zal voldoen aan de doelstellingen van het actieplan van het ENP en aan de aanbevelingen van de Raad van Europa voor een duurzaam democratisch bestuur op langere termijn, met bijzondere aandacht voor pluralisme en oppositie, ingebouwde controlemechanismen en institutionele hervormingen;

16.   geeft nogmaals uiting aan zijn aanhoudende steun aan de inspanningen die Georgië onderneemt om politieke en economische hervormingen in te voeren en zijn democratische instellingen te versterken (met inbegrip van de hervorming van zijn kieswet), om zodoende een vreedzaam en welvarend Georgië op te bouwen dat kan bijdragen tot de stabiliteit in de regio én in de rest van Europa; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de politieke ontwikkelingen in Georgië in november 2007, die hebben geleid tot escalaties zoals het gewelddadige politieoptreden tegen vreedzame demonstraties, de sluiting van onafhankelijke media en het uitroepen van de noodtoestand; spreekt er zijn bevrediging over uit dat de globale beoordeling van de internationale verkiezingswaarnemers erop neerkwam dat de presidentsverkiezingen van 5 januari 2008 in wezen strookten met de meeste bepalingen en normen van de OVSE en de Raad van Europa voor democratische verkiezingen; is van mening dat er weliswaar aanzienlijke problemen aan het licht zijn gekomen die dringend aandacht vereisen, maar dat dit de eerste werkelijk open presidentsverkiezingen waren waarin de Georgiërs hun politieke voorkeur konden uitspreken; roept alle politieke krachten in Georgië op zich in te zetten voor een politieke cultuur van democratie waarin politieke tegenstanders worden gerespecteerd en een constructieve dialoog plaatsvindt gericht op het steunen en verder uitbouwen van de kwetsbare democratische instellingen van het land; verzoekt de Georgische autoriteiten de tekortkomingen waarop wordt gewezen in het voorlopige rapport van de internationale verkiezingswaarnemingsmissie, vóór de in het voorjaar van 2008 te houden parlementsverkiezingen aan te pakken;

17.   is verheugd over het vreedzame verloop van de presidentsverkiezingen op 5 januari 2008 en beschouwt dit als weer een stap op de weg naar verdere democratisering van de Georgische samenleving en het opbouwen en consolideren van democratische instellingen in Georgië; verwacht van de nieuw verkozen president dat hij de nodige stappen onderneemt om daartoe een constructieve dialoog met de oppositie aan te gaan; spreekt niettemin zijn bezorgdheid uit over het algehele verloop van de verkiezingscampagne, die plaatsvond in een sterk gepolariseerde situatie die gekenmerkt werd door een gebrek aan vertrouwen en voortdurende beschuldigingen van schendingen en door het feit dat de voormalige president officiële werkzaamheden opzettelijk liet samenvallen met zijn verkiezingscampagne, hetgeen heeft bijgedragen tot een verstoring van het campagneklimaat; verzoekt de Georgische autoriteiten alle klachten met betrekking tot het verkiezingsproces adequaat en op korte termijn te behandelen; dringt er bij de Georgische autoriteiten op aan terdege rekening te houden met de opmerkingen van de internationale waarnemers, om een oplossing te vinden voor alle gesignaleerde problemen en de komende algemene verkiezingen adequaat en gedegen voor te bereiden; doet een beroep op de oppositie om zich verantwoordelijk te gedragen, de verkiezingsuitslag te respecteren en constructief deel te nemen aan het politieke debat in de democratische instellingen van Georgië;

18.   benadrukt dat het om de toekomstige betrekkingen tussen Armenië, Azerbeidzjan en Georgië en de EU te bepalen van cruciaal belang is dat deze landen zich onomwonden verplichten de mensenrechten en fundamentele vrijheden te respecteren; verwacht van deze landen dat ze zich zullen houden aan de doelstellingen die in het actieplan van het ENP zijn neergelegd en aan de aanbevelingen vande Raad van Europa op dit punt; verzoekt de Commissie met alle drie de landen te onderhandelen over de oprichting van subcommissies voor mensenrechten;

19.   verwacht van de autoriteiten van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië dat zij, vooruitlopend op hun respectieve verkiezingen van 2008, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de persvrijheid garanderen; onderstreept dat het voor de verdere ontwikkeling van hun betrekkingen met de EU van essentieel belang is dat deze landen eerlijke en evenwichtige toegang tot de publieke en particuliere media verlenen en verkiezingen houden in overeenstemming met de internationale normen;

20.   is ingenomen met het besluit om Polen in de aanloop naar de verkiezingen van januari 2008 namens de EU te laten bemiddelen tussen de Georgische regerings- en oppositionele media; is van oordeel dat het engagement van de nieuwe lidstaten, die nauwe culturele en historische banden hebben met de regio, van groot belang is;

21.   stelt met nadruk dat het voor de bevordering van democratie en de rechtsstaat van groot belang is het maatschappelijk middenveld te steunen en te versterken en interpersoonlijke contacten te uit te bouwen; spoort de Commissie aan ten volle de kansen te benutten die het Europees instrument voor democratie en mensenrechten biedt, bijvoorbeeld door toe te zien op de uitvoering van het ENP; benadrukt dat er in het ENP, en met name bij het toezicht op de implementatie daarvan, plaats voor samenwerking en raadpleging met het maatschappelijk middenveld dient te zijn; dringt er bij de Commissie op aan een voorbeeld te stellen door concrete mechanismen voor de raadpleging van het maatschappelijk middenveld in te voeren; onderstreept dat het van belang is te waarborgen dat de middelen rechtvaardig worden verdeeld zonder politiek gemotiveerde tussenkomst van de overheid; verzoekt de Commissie tevens om richtsnoeren voor de lokale en regionale autoriteiten op te stellen inzake hun specifieke rol bij de tenuitvoerlegging van de actieplannen van het ENP;

22.   benadrukt het belang van samenwerking op het vlak van het vrij verkeer van personen over de grenzen van de EU en haar buurstaten; verzoekt de Commissie en de Raad de subcommissie Justitie, Vrijheid en Veiligheid EU-Georgië zo spoedig mogelijk zijn werk te laten beginnen en de nodige stappen te zetten om een aanvang te maken met onderhandelingen over overname- en visumversoepelingsovereenkomsten tussen de EU en Georgië en om de overeenkomst inzake het mobiliteitspartnerschap met de EU te tekenen, en wijst nadrukkelijk op de negatieve effecten die elk uitstel op de oplossing van de binnenlandse conflicten in Georgië zal hebben, en op de problemen die zijn ontstaan ten gevolg van het besluit van de Russische autoriteiten om Russische paspoorten af te geven aan personen die in Abchaziën en Zuid-Ossetië wonen; pleit ervoor dat er een aanvang wordt gemaakt met onderhandelingen over de overeenkomsten met Armenië en Azerbeidzjan; dringt bij de lidstaten aan op versterking van de samenwerking om de doeltreffendheid van de consulaire diensten in de landen van de zuidelijke Kaukasus te verbeteren en de oprichting van gemeenschappelijke centra voor het aanvragen van een visum te versnellen; steunt onderzoek naar verdere initiatieven in het kader van de ontwikkeling van een globale benadering van migratie in Oost- en Zuid-Oost-Europa;

23.   verzoekt de Commissie tevens de aanwezigheid van Europese NGO's in Armenië, Azerbeidzjan en Georgië in financiële zin te ondersteunen, teneinde de kennis en ervaring van deze organisaties inzake de schepping van een georganiseerd maatschappelijk middenveld te verspreiden;

24.   dringt er bij de Commissie op aan alle mogelijke inspanningen te leveren om NGO's en vertegenwoordigers uit de samenleving van de drie landen van de zuidelijke Kaukasus bij elkaar te brengen voor een dialoog, het stimuleren van het wederzijds begrip en intensief overleg over de problemen van de regio; dringt er bij de autoriteiten van de landen in kwestie op aan dergelijke initiatieven niet te dwarsbomen;

25.   stelt met nadruk dat een vereenvoudiging van het verkeer van personen gebonden is aan veilige grenzen, en neemt met instemming kennis van het initiatief van de Commissie om de regionale samenwerking op het gebied van geïntegreerd grensbeheer in de zuidelijke Kaukasus te bevorderen; onderstreept de noodzaak van een doeltreffende versoepeling van de visumvoorschriften voor klein grensverkeer; is zich bewust van het feit dat wederzijdse welwillendheid een voorwaarde vormt voor samenwerking langs de gehele grens van Georgië met Rusland; benadrukt dat transparantie van de begroting en de inkomsten van cruciaal belang is als men de overheidsuitgaven tegenover de gewone burger wil kunnen verantwoorden;

26.   roept de drie landen op hun inspanningen voor bestrijding van de corruptie en voor de vestiging van een gunstig investerings- en ondernemingsklimaat te vergroten; benadrukt het belang van begrotingstransparantie teneinde te garanderen dat de regering rekenschap aflegt over de overheidsuitgaven; wijst er met nadruk op dat de ontwikkeling van het eigendomsrecht voor de groei van het midden- en kleinbedrijf en voor een duurzame economische ontwikkeling van wezenlijk belang is; spoort aan tot de bevordering van hervormingen ter invoering van een markteconomie die gericht zijn op de verhoging van het concurrentievermogen en de versterking van de particuliere sector; steunt de harmonisatie en een verdere intensivering van de liberaliseringsmaatregelen in overeenstemming met de beginselen van de WTO; onderstreept het belang van een flankering van economische hervormingen door adequate sociale maatregelen;

27.   verzoekt de autoriteiten van alle drie de landen te waarborgen dat de maatregelen die in de strijd tegen corruptie worden genomen niet voor politieke doeleinden worden gebruikt en dat onderzoek, gerechtelijke vervolging en processen op een eerlijke en transparante wijze plaatsvinden;

28.   constateert dat de onopgeloste, uit het Sovjettijdperk stammende conflicten en de daaruit voortvloeiende onveiligheid een bepalende factor zijn voor de toename van de militaire uitgaven in de staten van de regio, met de negatieve gevolgen voor hun economische en sociale ontwikkeling van dien; roept de staten in de regio daarom op om af te zien van een verhoging van hun militaire uitgaven;

Een vreedzame oplossing van conflicten

29.   is van mening dat het vinden van een vreedzame oplossing voor de onopgeloste, uit het Sovjettijdperk stammende conflicten van wezenlijk belang is om in de zuidelijke Kaukasus en in een bredere regionale context tot politieke stabiliteit en economische ontwikkeling te komen; benadrukt dat de EU een belangrijke rol dient te spelen bij de totstandkoming van een cultuur van dialoog en begrip in de regio en bij de waarborging van de uitvoering van de hierboven genoemde resolutie 1325(2000) van de VN-veiligheidsraad; pleit voor de opzet van grensoverschrijdende programma's en een dialoog tussen de verschillende samenlevingen als middel voor conflicttransformatie en om over de scheidslijnen heen tot vertrouwen te komen; verwelkomt in het bijzonder de inspanningen van de Commissie om in Abchazië en Zuid-Ossetië hulp te verlenen en voorlichting te verspreiden; ondersteunt het initiatief van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus Peter Semneby om in beide gebieden voorlichtingsbureaus te openen; dringt er bij de Commissie en de heer Semneby op aan om soortgelijke hulp en informatie te doen uitstrekken tot Nagorno-Karabach;

30.   is gekant tegen alle pogingen van buitenlandse mogendheden die erop zijn gericht een exclusieve invloedssfeer te scheppen; roept op tot constructieve samenwerking met alle landen in het gedeelde nabuurschap en dringt er bij Rusland op aan zich niet te verzetten tegen bijdragen van de EU tot conflictbeheersing en vredeshandhavingsoperaties in de zuidelijke Kaukasus;

31.   constateert dat de tegenstrijdigheid tussen de beginselen van zelfbeschikking en territoriale integriteit bijdraagt tot het voortduren van de onopgeloste, uit het Sovjettijdperk stammende conflicten in de zuidelijke Kaukasus; is van oordeel dat dit probleem alleen kan worden opgelost door middel van onderhandelingen op basis van de in het VN-Handvest en de Slotakte van Helsinki verankerde beginselen en in het kader van regionale integratie; merkt op dat dit proces alleen met steun van de internationale gemeenschap kan plaatsvinden en verzoekt de EU het initiatief te nemen tot daartoe geëigende maatregelen; is bovendien van oordeel dat een tot een versterking van de cohesie van de samenleving van de staten van de zuidelijke Kaukasus leidende verbetering van de interetnische betrekkingen op basis van Europese normen en versterking van de rechten van minderheden van essentieel belang is voor de totstandkoming van een oplossing van de regionale conflicten door onderhandelingen;

32.   verklaart nogmaals onvoorwaardelijk achter de territoriale integriteit en de onaantastbaarheid van de internationaal erkende grenzen van Georgië te staan en betuigt zijn steun aan de voortdurende inspanningen die de Georgische autoriteiten zich getroosten om voor de binnenlandse conflicten in Abchazië en Zuid-Ossetië tot een regeling te komen; uit evenwel zijn spijt over de agressieve retoriek die met betrekking tot de geschillen nog steeds door partijen wordt gebruikt en steunt de oproep van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-moon tot een verdubbelde inspanning om te voorkomen dat er acties worden ondernomen die tot hervatting van de vijandelijkheden in Abchazië zouden kunnen leiden; spoort de partijen aan om ten volle gebruik te maken van dialoog en onderhandelingen om tot een definitieve oplossing van het conflict in Zuid-Ossetië te komen; verzoekt de autoriteiten die de facto het bewind voeren om voorwaarden te scheppen voor een veilige terugkeer van in eigen land ontheemden (IDP's) en de onvervreemdbaarheid van de eigendomrechten in de conflictgebieden te respecteren, in overeenstemming met de bovengen oemde resolutie 1781(2007) van de VN-Veiligheidsraad; benadrukt dat het voor een duurzame regeling van fundamenteel belang is dat er voor de fundamentele mensenrechtenkwesties, zoals de terugkeer van IDP's en de teruggave van hun bezittingen, en een adequaat onderzoek door alle partijen naar oorlogsmisdaden en het lot van vermiste personen, een oplossing wordt gevonden; roept alle partijen op naar de onderhandelingstafel terug te keren; is verheugd over de eerste ontmoeting op hoog niveau tussen vertegenwoordigers uit Georgië en Abchazië, die onlangs na een lange onderbreking heeft plaatsgevonden;

33.   is van oordeel dat verder uitstel van een oplossing van het conflict rond Nagorno-Karabach geen van de betrokken partijen goed zal doen, maar de regionale stabiliteit juist in gevaar zal brengen en de regionale en economische ontwikkeling zal afremmen; stelt nogmaals dat het de territoriale soevereiniteit en de onschendbaarheid van de internationaal erkende grenzen van Azerbeidzjan, alsook het zelfbeschikkingsrecht; erkent en respecteert, overeenkomstig het VN-Handvest en de Slotakte van Helsinki; verzoekt Armenië en Azerbeidzjan met klem elke mogelijkheid te baat te nemen om voor het conflict rond Nagorno-Karabach een vreedzame oplossing te vinden; spreekt nogmaals zijn nadrukkelijke steun uit voor de OVSE-Minsk Groep, maar betreurt het ontbreken van enige substantiële progressie in de onderhandelingen; verzoekt de partijen uitvoering te geven aan de relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad, en met name toe te staan dat alle vluchtelingen en in eigen land ontheemden in veiligheid en waardigheid naar huis kunnen terugkeren; waarschuwt voor elke vorm van militante en provocerende retoriek die het onderhandelingsproces zou kunnen ondermijnen;

34.   betreurt dat de inspanningen om de drie landen van de regio dichter bij elkaar te brengen worden belemmerd door het voortduren van onopgeloste, uit het Sovjettijdperk stammende conflicten tengevolge van territoriale aanspraken en separatisme; onderstreept dat conflictgebieden vaak als uitvalsbasis dienen voor de georganiseerde misdaad en activiteiten als het witwassen van geld, drugshandel en wapensmokkel vormen;

35.   wijst de betrokken autoriteiten erop dat vluchtelingen en IDP's niet mogen worden gebruikt als middel om conflicten te beslechten; verzoekt om ingrijpende maatregelen om de leefomstandigheden en de sociale situatie van de IDP's reeds voordat hun het recht van de mens op terugkeer naar zijn land van herkomst wordt verleend, te verbeteren;

36.   verzoekt de Commissie en de lidstaten financiële steun te blijven verlenen voor de inspanningen van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië om oplossingen te vinden voor vluchtelingen en ontheemden, door te helpen huizen te herstellen en wegen, infrastructuur voor water- en stroomvoorzieningen, ziekenhuizen en scholen te bouwen, teneinde ervoor te zorgen dat deze gemeenschappen beter kunnen worden geïntegreerd en tegelijkertijd de ontwikkeling van de regio's waar zij verblijven, te bevorderen, zonder daarbij de lokale bevolking te vergeten, die vaak eveneens onder de armoedegrens leeft; benadrukt het belang om het probleem van de talrijke landmijnen aan te pakken die zijn overgebleven uit het conflict om Nagorno-Karabach en waardoor nog steeds mensen worden verwond en in sommige gevallen de dood vinden;

37.   verzoekt de voornaamste actoren in de regio bij het oplossen van de onopgeloste, uit het Sovjettijdperk stammende conflicten in de regio een positieve rol te spelen en stappen te ondernemen om de betrekkingen met de buurlanden te normaliseren; herhaalt zijn oproep aan Turkije om zich serieus en intensief in te zetten voor het vinden van een oplossing van de onopgeloste conflicten met al zijn buurlanden, overeenkomstig het Handvest van de VN, de relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad en andere relevante internationale overeenkomsten, onder andere middels een openhartige en open discussie over gebeurtenissen uit het verleden; herhaalt zijn oproep aan de regeringen van Turkije en Armenië om met het oog op zowel het heden als het verleden een verbroederingsproces te starten, en vraagt de Commissie dit proces te begeleiden, onder andere door gebruik te maken van regionale samenwerking in het kader van het ENP en het beleid voor synergie voor het Zwarte-Zeegebied; verzoekt de Commissie en de Raad de kwestie van de openstelling van de Turks-Armeense grens met de autoriteiten van de twee betrokken landen te bespreken;

38.   stelt voor een drie-plus-drie-overleg over veiligheid en samenwerking in de zuidelijke Kaukasus in het leven te roepen, waaraan aan de ene kant de drie landen van de zuidelijke Kaukasus en aan de andere kant de EU, de Verenigde Staten en Rusland deelnemen, om het vraagstuk van veiligheid en samenwerking in de zuidelijke Kaukasus te bespreken en daarbij vooral aandacht te besteden aan het scheppen van een passend kader voor de oplossing van de onopgeloste, uit het Sovjettijdperk stammende conflicten in de regio;

Samenwerking op het gebied van energie en vervoer

39.   hecht er groot belang aan dat de gaspijpleiding van Baku via Tbilisi naar Erzurum en oliepijpleiding van Baku via Tbilisi naar Ceyhan worden opengesteld en wijst met nadruk op het belang van de trans-Kaspische corridorprojecten voor energie, omdat deze een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van handel en economie in de regio en kunnen leiden tot een betere beveiliging en diversificatie van de energievoorziening en de doorvoersystemen van Azerbeidzjan en het bekken van de Kaspische Zee naar de markt van de EU; verzoekt de betrokken landen en de Commissie evenwel met klem Armenië bij Baku-Tbilisi-Erzurum gaspijpleiding en de trans-Kaspische corridorprojecten voor energie te betrekken, overeenkomstig de regionale samenwerkingsdoelstelling van het ENP;

40.   benadrukt het belang van de verdere ontwikkeling van het energiepartnerschap EU-Azerbeidzjan, zoals voorzien in de bovengenoemde gemeenschappelijke intentieverklaring van 7 november 2006 over een strategisch partnerschap op het gebied van energie tussen de EU en Azerbeidzjan, en is verheugd over de bereidheid van de regeringen van Azerbeidzjan en Georgië om een actieve rol te blijven spelen bij de bevordering van een marktgebaseerde energielevering en diversificatie van de doorvoer in de regio, waardoor in grote mate wordt bijgedragen tot de Europese energiezekerheid;

41.   verwelkomt het verslag van de bovengenoemde werkgroep op hoog niveau van november 2005, getiteld "Network for Peace and Deverlopment" (netwerk voor vrede en ontwikkeling) en de mededeling van de Commissie, getiteld ("Extension of the major trans-European transport axes to the neighbouring countrries" (COM(2007)0032) (uitbreiding van de belangrijkste trans-Europese vervoersassen naar de buurlanden); herhaalt zijn steun voor de aanleg van nieuwe infrastructuur en haalbare transportcorridors voor de diversificatie van zowel leveranciers als routes, zoals de trans-Kaspische/trans-Zwarte Zee energiecorridor en de Nabucco-pijpleiding, alsmede de projecten INOGATE en TRACECA die het Zwarte-Zeegebied en het gebied van de Kaspische Zee met elkaar verbinden;

42.   constateert dat zich een nieuwe realiteit voordoet waarvan klimaatverandering en de continuïteit van de energievoorziening uiterst belangrijke aspecten zijn; erkent dat het van essentieel belang is om voor diversiteit van de energievoorziening te zorgen en dat dit alleen door een betere samenwerking met de buurlanden, met name in de zuidelijke Kaukasus en Centraal-Azië, kan worden bereikt, en dringt aan op regionale en interregionale ontwikkeling; is van mening dat de uitvoering van de projecten op het gebied van energiediversificatie een van de prioriteiten moet zijn van het versterkte ENP, en dringt aan op meer steun voor verbetering van het investeringsklimaat en het regelgevingskader, op basis van de beginselen van het Energiehandvestverdrag, in de energiesectoren van de producerende en doorvoerlanden;

43.   stelt vast dat de gas- en oliereserves van Azerbeidzjan naar schatting nog vijftien tot twintig jaar exploiteerbaar zullen zijn; merkt op dat de olievelden in de Zwarte Zee volgens recente schattingen rond 14 miljard vaten omvatten en de aardgasreserves rond 850 tot 1 370 miljard kubieke meter bedragen; erkent dat er inspanningen dienen te worden gedaan om het land voor de "vloek van de bodemschatten" te behoeden; benadrukt derhalve het belang van zowel in politiek als in economisch opzicht duurzame alternatieven; verzoekt de Azerbeidzjaanse regering de nodige stappen te zetten voor een noodzakelijk wetgevend en operationeel kader waarbinnen de hulpverlening die de EU op het gebied van duurzame energiebronnen en energiezuinigheid verstrekt, optimaal kan worden benut;

44.   verwelkomt met belangstelling het voorstel van de Commissie om een haalbaarheidsstudie uit te voeren naar een mogelijke "nabuurschapsenergieovereenkomst" en moedigt daartoe de ENB-partnerlanden aan het internationale recht en de op de wereldmarkt aangegane verplichtingen te respecteren;

45.   ondersteunt de inspanningen van de Armeense regering om, overeenkomstig het verzoek van de EU, de huidige installaties van de kerncentrale van Medzamor vervroegd te ontmantelen en haalbare alternatieve oplossingen voor de energievoorziening te vinden, maar uit zijn bezorgdheid over het besluit van de regering om in dezelfde kerncentrale, die zich immers in een seismisch actief gebied bevindt, een nieuwe installatie te bouwen, en roept de Armeense autoriteiten op alternatieve oplossingen voor de energievoorziening te vinden;

46.   beveelt aan bij de samenwerking op energiegebied ook rekening te houden met de eigen behoeften van de betreffende landen en met de voordelen, met name wat betreft de toegang tot energie; verzoekt de Commissie te waarborgen dat in het kader van het ENPI met ontwikkelingshulp gefinancierde energieprojecten een direct effect voor de armoedebestrijding hebben en ten goede komen aan de lokale bevolking; verzoekt de Commissie de inspanningen van de drie landen ter bestrijding van klimaatverandering sterker te ondersteunen en naar concrete oplossingen te zoeken om inefficiënte energieproductie en consumptiepatronen tegen te gaan, onder meer via technologieoverdracht;

47.   neemt nota van interregionale initiatieven zoals de spoorlijn Bakoe-Tbilisi-Kars; is van mening dat dit initiatief kan bijdragen aan een betere economische en politieke integratie van dat deel van de wereld in de Europese en mondiale economie, en aan de economische en handelsontwikkeling van de regio; benadrukt evenwel dat het project volledig voorbijgaat aan de bestaande, volledig operationele spoorverbinding in Armenië; spoort de republieken van de zuidelijke Kaukasus en Turkije aan effectieve beleidsmaatregelen voor regionale economische integratie te treffen en af te zien van kortzichtige en politiek gemotiveerde regionale energie- en vervoersprojecten die geen rekening houden met de ENP-beginselen van gezonde ontwikkeling;

Overige opmerkingen

48.   herhaalt zijn verzoek om regelmatige verslaglegging door de speciale afgezant van de EU voor de zuidelijke Kaukasus, met inbegrip van een algemeen verslag dat na het einde van de missie dient te worden gepresenteerd en aan het Parlement beschikbaar gesteld;

49.   neemt met instemming kennis van het besluit van de Commissie van 10 mei 2007 om haar delegatie in Jerevan uit te breiden en uiterlijk eind 2007 een delegatie te openen in Bakoe; verzoekt de Commissie te waarborgen dat deze delegaties zonder verder uitstel operationeel worden;

50.   is van oordeel dat het van groot belang is de zichtbaarheid van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus te verhogen om het EU beleid beter over te kunnen brengen aan de verschillende landen en hun burgers; is van oordeel dat het in dit verband van cruciaal belang is het maatschappelijk middenveld hierbij te betrekken;

51.   verzoekt de Commissie en de Raad om, op basis van de individuele prestaties van de verschillende landen, te overwegen om nieuwe, verdergaande overeenkomsten met de betrokken landen te sluiten;

52.   verzoekt de parlementen van de afzonderlijke landen de vertegenwoordiging van de parlementaire oppositie in hun delegaties bij de partnerschapscoördinatiecellen te versterken en ondersteunt de toenemende regionale parlementaire samenwerking, met inbegrip van de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor Economische Samenwerking in het Zwarte Zeegebied en het Parlementair Initiatief voor de zuidelijke Kaukasus;

53.   benadrukt de noodzaak om een beroep te doen op de bestaande multilaterale organisaties om de interactie tussen de Europese Unie en de landen van de zuidelijke Kaukasus te versterken;

54.   wijst nogmaals op de noodzaak om het optreden van de EU-instellingen en andere bilaterale en multilaterale actoren te coördineren, teneinde de samenhang tussen de actieplannen en de tegenover de Raad van Europa, de OVSE, de NAVO en de VN aangegane verplichtingen te waarborgen;

55.   benadrukt dat de zuidelijke Kaukasus voor de EU van groot belang is en dat het Parlement er nauwkeurig op dient toe te zien dat de verschillende actieplannen van het ENP worden uitgevoerd;

o
o   o

56.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en van van Armenië, Azerbeidzjan en Georgië en de regeringen van Turkije, de Verenigde Staten en de de Russische Federatie en aan de Secretaris-Generaal van de VN.

(1) PB C 98 E van 23.4.2004, blz. 193.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0538.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0413.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0017.
(5) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1


Regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied
PDF 149kWORD 67k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over een regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied (2007/2101(INI))
P6_TA(2008)0017A6-0510/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Synergie voor het Zwarte-Zeegebied – Een nieuw regionaal samenwerkingsinitiatief" (COM(2007)0160),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad "Regionale samenwerking in het gebied van de Zwarte Zee: stand van zaken, vooruitzichten voor EU-maatregelen ter bevordering van de verdere ontwikkeling van die samenwerking" (COM(1997)0597),

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende de versterking van het Europees Nabuurschapsbeleid (COM(2006)0726),

–   gezien de actieplannen van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) die zijn aangenomen met Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne, alsmede de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten (PSO's) die zijn ondertekend met deze staten en die in 2008 of 2009 zullen verlopen,

–   gezien de PSO die een partnerschap tot stand brengt tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, die van kracht is geworden op 1 december 1997 en afliep in 2007,

–   gelet op Besluit 2006/35/EG van de Raad van 23 januari 2006 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije(1) ("het toetredingspartnerschap"),

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de Republiek Moldavië, de Russische Federatie, Turkije, Oekraïne en de zuidelijke Kaukasus,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de versterking van het Europees Nabuurschapsbeleid(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2007 over schipbreuken in de Straat van Kertsj en de Zwarte Zee en de daarop volgende olieverontreiniging(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2008 over een efficiënter EU-beleid voor de zuidelijke Kaukasus: beloftes nakomen(4),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 "Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid"(5),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0510/2007),

A.   overwegende dat het Zwarte-Zeegebied de plaats is waar Europa, Centraal-Azië en het Midden-Oosten samenkomen en wordt gekenmerkt door nauwe historische en culturele banden en grote mogelijkheden, maar ook door enorme diversiteit; overwegende dat de regio de EU-lidstaten Bulgarije, Griekenland en Roemenië, de kandidaat-lidstaat Turkije en de ENB-partners Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne omvat, alsmede de Russische federatie, waarmee de EU een strategisch partnerschap heeft gesloten dat is gebaseerd op vier gemeenschappelijke ruimten,

B.   overwegende dat de Zwarte Zee met de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU tot op zekere hoogte de binnenzee van de EU is geworden en derhalve een nieuwe dimensie van strategisch belang heeft gekregen voor de EU, wat heeft geleid tot een toename van het aantal gedeelde uitdagingen en doelstellingen, alsmede tot hernieuwde mogelijkheden voor versterking van de samenwerking tussen de EU en de landen in de regio, met het oog op het creëren van een werkelijke ruimte van veiligheid, stabiliteit, democratie en welvaart,

C.   overwegende dat de mogelijkheden voor samenwerking aan de ontwikkeling en het beheer van synergieën in het Zwarte-Zeegebied moeten worden vastgesteld tegen de achtergrond van een groot aantal bestaande beleidsmaatregelen, structuren en benaderingen ten aanzien van de regio,

D.   overwegende dat de Commissie in haar bovengenoemde mededeling van 1997 over regionale samenwerking in het gebied van de Zwarte Zee een eerste strategie met betrekking tot het Zwarte-Zeegebied heeft voorgesteld,

E.   overwegende dat de specifieke aspecten van het beleid van de EU ten aanzien van de zuidelijke Kaukasus worden omvat in de bovenvermelde resolutie van 17 januari 2008 terzake,

1.   verwelkomt de mededeling van de Commissie "Synergie voor het Zwarte-Zeegebied – Een nieuw regionaal samenwerkingsinitiatief" en het streven naar een betere samenwerking met en binnen het Zwarte-Zeegebied door de bestaande bilaterale beleidsmaatregelen aan te vullen met een nieuwe regionale aanpak; merkt in het bijzonder op dat kwesties op het gebied van energiezekerheid, de toetredingsonderhandelingen met Turkije alsmede de naderende vervaldatum van de PSO's en de onderhandelingen over de toekomst daarvan regionale samenwerking in het Zwarte-Zeegebied tot één van de belangrijkste prioriteiten van de Unie maken op het vlak van het buitenlands beleid; is van mening dat de toekomstige ontwikkeling van de Zwarte Zee op de lange termijn ten zeerste zou profiteren van een onafhankelijke strategie voor de Zwarte Zee;

2.   onderstreept dat voor het Zwarte-Zeegebied een coherentere, duurzame en strategische benadering nodig is, uitmondend in een beleid voor de Zwarte Zee, parallel aan de Noordelijke dimensie en het Euro-mediterrane partnerschap;

3.   is van mening dat het voor de aanneming van een coherente, effectieve en resultaatgerichte regionale beleidsaanpak nodig is dat de mededeling wordt gevolgd door verdere samenhangende Europese maatregelen om een werkelijke regionale dimensie te stimuleren die speciaal is afgestemd op dit gebied; maakt zich voorts zorgen om het feit dat de resultaten van de regionale strategie voor het Zwarte-Zeegebied die sinds 1997 wordt gehanteerd niet voldoende zijn geëvalueerd; verzoekt de Commissie een grondige beoordeling van de eerdere en huidige activiteiten op te stellen en de resultaten daarvan voor te stellen aan het Parlement;

4.   is verheugd over het voornemen van de Commissie om in 2008 een eerste evaluatie van de synergie voor het Zwarte-Zeegebied voor te leggen en verzoekt haar concrete voorstellen ter bevordering van de regionale samenwerking en van een werkelijk partnerschap in het Zwarte-Zeegebied te doen, op basis van de resultaten van haar evaluatie en rekening houdend met de in deze en andere door het Parlement vastgestelde toepasselijke resoluties gedane aanbevelingen; spoort de Commissie aan om bij voorstellen voor een toekomstige herziening of uitbreiding van haar strategie voor het Zwarte-Zeegebied gebruik te maken van de met de Noordelijke dimensie opgedane ervaringen;

5.   benadrukt dat de regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied noch mag worden gebruikt om een alternatief te bieden voor lidmaatschap van de EU, noch voor het vastleggen van de grenzen van de EU; is evenwel van oordeel dat de in deze beleidsaanpak gespecificeerde doelstellingen een integraal en coherent onderdeel dienen te vormen van het bredere externe beleid van de EU ten aanzien van de buurlanden en de bij de regionale strategie voor het Zwarte-Zeegebied betrokken landen;

6.   is van mening dat de EU, de ENB-landen, kandidaat-lidstaat Turkije en Rusland als gelijke partners dienen te worden betrokken bij de regionale samenwerking in het Zwarte-Zeegebied; meent dat het volledige potentieel van het engagement van Europa in de regio alleen kan worden ontplooid wanneer onder de landen van het Zwarte-Zeegebied geleidelijk aan een bewustzijn wordt gecreëerd van gedeelde verantwoordelijkheid ten aanzien van de gemeenschappelijke uitdagingen van de regio, met inbegrip van veiligheidskwesties; verzoekt de Raad en de Commissie alle landen van het Zwarte-Zeegebied actief bij het beleid te betrekken;

7.   is van mening dat de nieuwe regionale aanpak gericht moet zijn op een aantal prioriteitsgebieden waarvoor de Commissie een gedetailleerd actieplan moet opstellen waarin concrete doelstellingen, criteria en opvolgmaatregelen zijn vastgelegd en een basis wordt gelegd voor de versterking van het engagement van de EU in de regio, alsmede voor de intraregionale samenwerking; onderstreept dat de EU zich op een beperkt aantal prioritaire doelstellingen moet concentreren en versnippering van haar inspanningen en dubbel werk moet vermijden;

Belangrijke prioriteitsgebieden voor samenwerking
Veiligheidsuitdagingen

8.   onderstreept dat de vier onopgeloste conflicten die nog altijd bestaan in het Zwarte-Zeegebied een grote uitdaging vormen voor de stabiliteit en ontwikkeling van de regio en een belangrijk obstakel zijn voor het bevorderen van de regionale samenwerking; roept daarom op tot actievere en uitgebreidere betrokkenheid van de EU bij de aanhoudende pogingen om de conflicten op te lossen, in overeenstemming met het internationaal recht en de beginselen van territoriale integriteit, en tot een grotere bijdrage van de EU aan conflictbeheersings- en vredeshandhavingsoperaties; is van mening dat de EU een belangrijke rol moet spelen in het versterken van de cultuur van begrip, dialoog en vertrouwen in de regio;

9.   neemt kennis van het feit dat Rusland over een grote militaire aanwezigheid beschikt in de regio in de vorm van de Zwarte-Zeevloot met als thuishaven Sebastobol op de Krim; wijst erop dat de in 1997 door Rusland en Oekraïne gesloten overeenkomst betreffende de stationering van de Zwarte Zeevloot een looptijd heeft tot 2017; merkt op dat deze tot nog toe onopgeloste kwestie reeds aanleiding heeft gegeven tot een zekere wrijving tussen de regeringen van Rusland en Oekraïne; spoort de EU aan werk te maken van deze strategisch belangrijke kwestie en nauwer samen te werken met de regeringen van Rusland en Oekraïne;

10.   benadrukt dat de EU een stabiele reeks prioriteiten moet vastleggen op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid binnen het kader van de synergie voor het Zwarte-Zeegebied, gericht op het tot stand brengen van harmonisatie en verenigbaarheid op volledige beleidsdomeinen;

11.   dringt er bij de Raad en de Commissie op aan, gezien de hoge visumtarieven voor bepaalde buurlanden na de uitbreiding van de Schengenzone met ingang van 21 december 2007, om de visumtarieven te herzien en te verlagen tot een acceptabel niveau voor gewone burgers van landen die deelnemen aan het ENP of in een strategische partnerschap met de EU;

12.   herinnert eraan dat het nodig is de uitdagingen die worden gevormd door transnationale misdaad en illegale migratie aan te pakken, met volledige eerbiediging van het beginsel van non-refoulement; onderstreept dat maatregelen op dit gebied moeten worden gekoppeld aan passende maatregelen voor het verbeteren van de mobiliteit om contacten tussen mensen te stimuleren en zodoende de Europese waarden van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten te verspreiden; dringt er derhalve bij de Raad en de Commissie op aan visumversoepelings- en overnameovereenkomsten te sluiten met die landen van het Zwarte-Zeegebied waarmee dergelijke overeenkomsten nog niet zijn ondertekend, en de mobiliteit ook door alle mogelijke andere middelen te bevorderen, met inbegrip van het sluiten van mobiliteitspartnerschappen met de ENB-landen; benadrukt in het bijzonder de noodzaak van een doeltreffende visumversoepeling voor klein grensverkeer en voor specifieke bevolkingsgroepen zoals studenten, zakenlieden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;

13.   wijst met klem op het belang van het verder ontwikkelen van de grensoverschrijdende samenwerking en de samenwerking op het gebied van grensbeheer, met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen met betrekking tot zowel veiligheid als bewegingsvrijheid; is van oordeel dat de EU-grensbijstandmissie voor Moldavië en Oekraïne (EUBAM) belangrijke ervaringen oplevert voor wat het aanpakken van veiligheidsrisico's door middel van multilaterale samenwerking betreft en meent dat deze missie verder moet worden versterkt en als goede praktijk op het gebied van gezamenlijk grensbeheer moet dienen;

14.   benadrukt dat een diepgaande analyse nodig is van de specifieke veiligheidssituaties en -uitdagingen in de verschillende landen in het Zwarte-Zeegebied; ondersteunt het voorstel om Europol een mandaat en middelen te geven om analytische werkzaamheden te verrichten met betrekking tot de regio, in het bijzonder op het vlak van migratie;

Promotie van politieke stabiliteit en effectieve democratie

15.   is van mening dat een nieuwe beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied niet beperkt mag blijven tot economische samenwerking, maar ook gericht moet zijn op het creëren van een gebied met duurzame democratie, goed bestuur en rechtsstatelijkheid en onderstreept met name het belang van politieke en justitiële hervormingen en de effectieve tenuitvoerlegging van aangegane verplichtingen; benadrukt dat eerbied voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden de kern van het externe beleid van de EU vormt en benadrukt de noodzaak van het bevorderen van deze waarden, zowel in bilaterale betrekkingen als in de regionale aanpak, ongeacht de mate van bereidheid die de partnerregeringen aan de dag leggen; verzoekt de Europese Unie de regionale samenwerking op deze gebieden aan de orde te stellen in de mensenrechtendialogen en het mensenrechtenoverleg met de landen van het Zwarte-Zeegebied en in multilaterale fora; spoort de Commissie aan optimaal gebruik te maken van het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten en van de synergie voor het Zwarte-Zeegebied om de regionale samenwerking tussen de maatschappelijke middenvelden te stimuleren;

16.   spreekt zijn waardering uit voor het initiatief om een euroregio van het Zwarte-Zeegebied te creëren met als doel de regionale samenwerking te bevorderen door samenwerking tussen regionale en lokale actoren; benadrukt het belang van bottom-up-projecten en van grensoverschrijdende samenwerking op lokaal niveau in het proces van de totstandbrenging van een ruimte van democratie en goed bestuur in het Zwarte-Zeegebied;

17.   benadrukt het cruciale belang van het tot stand brengen en ontwikkelen van goed nabuurschap tussen de landen van het Zwarte-Zeegebied en tussen deze landen en hun buurlanden, op basis van wederzijds respect, territoriale integriteit, niet-inmenging in elkaars interne aangelegenheden en het verbod op het gebruik van geweld en dreigingen met geweld als fundamentele beginselen voor de bevordering van de regionale samenwerking; onderstreept het belang van een intensieve dialoog met het maatschappelijk middenveld en van een interculturele dialoog op dit gebied en verzoekt de Commissie een dergelijke dialoog verder te bevorderen, met name in de context van het Europees Jaar van de culturele dialoog 2008, teneinde een cultuur van wederzijdse verdraagzaamheid, respect voor verscheidenheid en regionale dialoog en samenwerking te scheppen;

Samenwerking op het vlak van energie, vervoer en milieu

18.   wijst op het strategisch belang van het Zwarte-Zeegebied als productie- en doorvoergebied voor diversificatie en betrouwbaarheid van de energielevering voor de EU; doet een beroep op de Raad en de Commissie om snel te overwegen hun praktische steun aan infrastructuurprojecten van strategisch belang te verhogen; herhaalt zijn steun voor de aanleg van nieuwe infrastructuur en haalbare transportcorridors voor de diversificatie van zowel leveranciers als routes, zoals de trans-Kaspische/trans-Zwarte Zee energiecorridor en de Nabucco-, Constanta-Triëste- en AMBO-pijpleidingen, alsmede andere geplande projecten voor de doorvoer van olie en gas door de Zwarte Zee en de projecten INOGATE (Interstate Oil and Gas Transport to Europe) en TRACECA (Transport Corridor Europe-Caucasus-Asia) die het Zwarte-Zeegebied en het gebied van de Kaspische Zee met elkaar verbinden; verzoekt om een evaluatie van de sociale en milieugevolgen om de impact van de aanleg van dergelijke nieuwe transportinfrastructuur te onderzoeken;

19.   is van mening dat de synergie voor het Zwarte-Zeegebied een passend kader moet bieden voor het stimuleren van markthervormingen in de regio, gericht op het creëren van concurrerende, voorspelbare en transparante energiemarkten;

20.   is van oordeel dat de regionale samenhang sterk zou zijn gebaat bij initiatieven ter verbetering van de infrastructuurverbindingen tussen alle kuststaten van de Zwarte Zee; is van mening dat samenwerking op het gebied van vervoer en het milieu niet beperkt mag blijven tot energiekwesties, maar een uitgebreide aanpak moet leveren die rekening houdt met de behoeften van de regio; neemt kennis van de plannen voor de aanleg van een ringsnelweg rond de Zwarte Zee; benadrukt het belang van de Zwarte Zee en de Donau als strategische verkeerswegen in de regio;

21.   benadrukt het belang van de Donau, één van de belangrijkste vervoerlijnen en economische slagaders die de EU en het Zwarte-Zeegebied met elkaar verbinden; is derhalve van mening dat de duurzame ontwikkeling van de Donau en zijn economische potentieel om de landen rond de Zwarte Zee met elkaar te verbinden één van de prioriteiten van het beleid van de EU ten aanzien van de regio moet vormen; verzoekt de Commissie een studie te overleggen over mogelijke initiatieven in dit verband, waarbij rekening dient te worden gehouden met milieuaspecten; stelt met klem dat het, om voordeel te kunnen halen uit de toegang van de EU tot de Zwarte Zee, van wezenlijk belang zal zijn de haveninfrastructuur van de EU-havens aan de Zwarte Zee (Bourgas, Constanta, Mangalia and Varna) en aan de Donau-delta te ontwikkelen teneinde intermodale vervoersverbindingen te garanderen;

22.   maakt zich ernstig zorgen over de milieusituatie in het Zwarte-Zeegebied, in het bijzonder van de Zwarte Zee zelf, die is ontstaan door ongecontroleerde vervuiling en verergerd door talloze ecologische ongelukken, alsmede die van de Donau en zijn delta; onderstreept dat een verbeterde tenuitvoerlegging van multilaterale milieuafspraken nodig is in de regio en roept op tot betere samenwerking tussen de EU en de landen aan de Zwarte Zee;

23.   is met name bezorgd over ongecontroleerde olieverontreiniging en de gevolgen daarvan voor de fauna; benadrukt dat de samenwerking verder moet gaan dan de steun die de Commissie via haar Centrum voor waarneming en informatie verleent, met name wat het voorkomen van olievervuiling betreft, waarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de versterking van de veiligheid van het zeevervoer door olietankers;

24.   vestigt de aandacht op de Donau-delta met zijn unieke habitats van dier- en plantensoorten; benadrukt dat het dringend nodig is een milieueffectbeoordeling uit te voeren voor infrastructuur, zoals het Bystroe-kanaal tussen Roemenië en Oekraïne;

25.   verzoekt de Commissie de door de DABLAS-taskforce (voor de Donau en de Zwarte Zee) gevolgde benadering toe te passen om de milieuproblemen op te lossen, en zich hierbij niet alleen te concentreren op het stroomgebied van de Donau maar ook op dat van de Dnjestr en de Dnjepr;

Handel en economische samenwerking

26.   wijst op de ongelijkmatige, zij het sterke, groei in de hele regio, maar vestigt de aandacht op het feit dat deze groei sterker is in de landen die olie en gas uitvoeren; wijst op de kwetsbaarheid van de particuliere sector in veel landen aan de Zwarte Zee; benadrukt dat het belangrijk is voor de bevolking en de handelspartners in het Zwarte-Zeegebied een ruimte van economische kansen en welvaart op te bouwen; onderstreept dat het nodig is het investeringsklimaat te verbeteren, in het bijzonder door de strijd tegen corruptie en fraude te intensiveren, en de hervorming van de markteconomie te stimuleren om te zorgen voor meer concurrentie en economische aantrekkelijkheid, gediversifieerde economieën en duurzame groei, alsook sociale rechtvaardigheid en samenhang; moedigt maatregelen voor harmonisatie en verdere liberalisatie aan en ondersteunt de totstandbrenging van een vrijhandelsgebied volgens de beginselen van de WTO; is van mening dat de EU, als belangrijke economische partner van de landen van het Zwarte-Zeegebied, een vooraanstaande rol dient te spelen als het erom gaat de voornoemde doelstellingen uit te dragen en de regio aan te moedigen de nodige maatregelen te nemen;

27.   is zich bewust van de belangrijke katalysatorfunctie die kusttoerisme en maritiem toerisme vervullen voor de ontwikkeling van het Zwarte-Zeegebied met betrekking tot de handel en economische groei; benadrukt de noodzaak de toeristische infrastructuur verder te ontwikkelen en de diversificatie van toeristische producten te stimuleren, om zo traditionele bestaansmiddelen te beschermen, efficiënter gebruik te maken van natuurlijke hulpbronnen (zoals geothermische bronnen, die grote kansen voor het bedrijfsleven bieden) en de levenskwaliteit in de regio te verhogen; benadrukt dat de versoepeling van visumregelingen in de regio de mobiliteit bevordert en impulsen geeft aan de handel en het bedrijfsleven; is van mening dat de synergie voor het Zwarte-Zeegebied een geschikt kader dient te vormen voor het bevorderen van de toeristische ontwikkeling in het Zwarte-Zeegebied;

28.   neemt nota van de interregionale initiatieven, zoals het project voor een spoorverbinding Bakoe-Tiflis-Kars; is van oordeel dat dit initiatief de voorwaarden schept voor een betere economische en politieke integratie van dit deel van de wereld in de Europese en mondiale economie, en dat het zal bijdragen tot de economische en handelsontwikkeling in de regio; onderstreept echter dat het project een verdubbeling vormt van de bestaande en volledig functionerende spoorweg in Armenië; dringt er bij de republieken in de zuidelijke Kaukasus en Turkije op aan om op doelmatige wijze beleidsmaatregelen inzake regionale economische integratie ten uitvoer te leggen en zich te weerhouden van kortzichtige en politiek gemotiveerde regionale energie- en vervoersprojecten die een inbreuk vormen op de ENP-beginselen inzake gezonde ontwikkeling;

Onderwijs, scholing en onderzoek

29.   onderstreept het belang van het verbeteren van de interculturele dialoog en verzoekt de Commissie deze dialoog verder te bevorderen;

30.   benadrukt de noodzaak om directe contacten tussen mensen te bevorderen door de samenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en onderzoek via de bestaande en beschikbare EU-programma's te stimuleren (Tempus, Erasmus Mundus, het zevende kaderprogramma voor onderzoek); nodigt de EU en de landen aan de Zwarte Zee uit hun samenwerking op deze gebieden te intensiveren;

31.   onderstreept het belang om in de EU onderzoekers uit de landen van het Zwarte-Zeegebied aan te trekken door de procedures voor het verlenen van werkvergunningen, onder meer via het blue card systeem, te vereenvoudigen;

Institutionele en financiële aspecten

32.   geeft de voorkeur aan een leidende rol voor de EU-lidstaten van de regio bij het stimuleren van betere samenwerking met en binnen de regio; is van mening dat Roemenië, Bulgarije en Griekenland als EU-lidstaten in het Zwarte-Zeegebied in dit verband een voortrekkersrol kunnen en behoren te spelen; onderstreept de speciale rol die deze lidstaten moeten spelen in de overdracht van expertise en knowhow via de programma's Twinning, TAIEX en Sigma; is van mening dat er optimaal gebruik moet worden gemaakt van de ervaring die de EU in andere aangrenzende externe ruimten heeft opgedaan met het stimuleren van regionale samenwerking, in het bijzonder binnen de Noordelijke dimensie, om werkwijzen en geleerde lessen uit te wisselen;

33.   onderstreept het belang van de posities van Turkije en Rusland in het Zwarte-Zeegebied voor het bevorderen van de regionale samenwerking; acht het voor het welslagen van de regionale samenwerking in het Zwarte-Zeegebied belangrijk om deze landen hierbij op een constructieve manier te betrekken, samen met alle andere omliggende landen;

34.   herinnert aan het feit dat er al een aantal regionale samenwerkingsmechanismen bestaan in het Zwarte-Zeegebied; onderstreept daarom dat het nodig is dat de EU en de landen aan de Zwarte Zee hun activiteiten coördineren en dubbel werk voorkomen; is van mening dat het versterken van de samenwerking met de diverse regionale organisaties en initiatieven, zoals de Organisatie voor Economische Samenwerking in het Zwarte-Zeegebied (BSEC), het Zwarte Zeeforum voor Partnerschap en Dialoog, de Organisatie voor democratie en economische ontwikkeling van GUAM en andere regionale organisaties, volgens hun specifieke expertise, en mogelijk binnen een nieuwe structuur, een passend kader kan leveren waarbinnen samenwerking kan worden gestimuleerd; is van mening dat ook de politieke dimensie van de dialoog en de samenwerking met en binnen het Zwarte-Zeegebied verder dient te worden ontwikkeld;

35.   is ingenomen met het feit dat de Commissie onlangs een waarnemersstatus bij de BSEC heeft verkregen en neemt kennis van de bestaande betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Parlementaire Vergadering van de BSEC; vindt het belangrijk de parlementaire dimensie van de samenwerking tussen het Europees Parlement en de parlementen van de landen aan de Zwarte Zee verder aan te moedigen;

36.   benadrukt de noodzaak om de samenwerking in het Zwarte-Zeegebied ook op niet-gouvernementeel niveau te ontwikkelen; verzoekt de Commissie in dit verband steun te verlenen aan de oprichting van een NGO-platform voor het Zwarte-Zeegebied om zo een kader voor uitwisselingen tussen de maatschappelijke organisaties van de regio te scheppen met als doel het bewustzijn voor de gemeenschappelijke problemen te vergroten en een bijdrage te leveren tot de uitvoering en controle van de op de regio gerichte beleidsmaatregelen van de EU;

37.   dringt aan op een verstandig gebruik van de financiële instrumenten van de Gemeenschap, door middel van een betere coördinatie tussen het ENPI, de structuurfondsen en de voor het Zwarte-Zeegebied beschikbare pretoetredingsmiddelen; verzoekt de Commissie, in samenwerking met de begunstigde landen en voorafgaand aan de uitbetaling van de toegekende middelen, een algemeen rapporteringssysteem vast te stellen om te kunnen controleren en beoordelen in hoeverre de bewuste middelen op een duurzame en doelmatige manier en in overeenstemming met de algemene beleidsdoelstellingen van de EU worden ingezet;

38.   hecht zijn goedkeuring aan de verdubbeling van de financiële middelen die uit hoofde van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) beschikbaar worden gesteld voor de financiering van grensoverschrijdende projecten; dringt erop aan de beginselen die gelden voor de structuurfondsen - met name partnerschap, duurzaamheid, efficiëntie, niet-discriminatie en decentralisatie - ook toe te passen bij de besteding van deze financiële middelen; verzoekt de Commissie het Parlement door middel van beknopte halfjaarlijkse rapporten op de hoogte te houden omtrent de besteding van deze middelen en de vooruitgang die daarbij wordt geboekt;

39.   verzoekt de Commissie het gedecentraliseerd financieel instrument "fondsen voor kleinschalige projecten" beschikbaar te stellen voor intermenselijke projecten die grensoverschrijdende samenwerking betreffen, en zich speciaal in te spannen om het gebruik van dat instrument aan te moedigen;

40.   benadrukt de noodzaak de capaciteitsopbouw onder lokale en regionale belanghebbenden in het Zwarte-Zeegebied te versterken op het vlak van de programmering en het voorbereiden en uitvoeren van projecten, teneinde een efficiënt beheer van de financiële instrumenten van de Gemeenschap te waarborgen;

o
o   o

41.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de regeringen en parlementen van alle landen aan de Zwarte Zee.

(1) PB L 22 van 26.1.2006, blz. 34.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0538.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0625.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0016.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0413.


Kenia
PDF 127kWORD 46k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over Kenia
P6_TA(2008)0018RC-B6-0024/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de voorlopige verklaring van de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie (EU EOM) in Kenia van 1 januari 2008,

–   gezien de verklaring die het Voorzitterschap op 11 januari 2008 namens de Europese Unie heeft afgelegd over de bemiddelingspoging van de Afrikaanse Unie in Kenia,

–   gelet op het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981 en het Afrikaanse Handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur van 2007,

–   gezien de verklaring van de Afrikaanse Unie over de beginselen die gelden voor democratische verkiezingen (2002),

–   gezien de Verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming en de Gedragscode voor internationale verkiezingswaarnemers, die op 27 oktober 2005 bij de VN zijn herdacht,

–   gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (de "Overeenkomst van Cotonou") en gewijzigd in Luxemburg op 25 juni 2005, en in het bijzonder de artikelen 8 en 9 daarvan,

–   gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat op 27 december 2007 presidents- en parlementsverkiezingen zijn gehouden in Kenia, waaraan presidentskandidaten uit negen partijen hebben deelgenomen, waaronder Mwai Kibaki van de Partij van Nationale Eenheid (Party of National Unity - PNU) en Raila Odinga van de Democratische Beweging van de Sinaasappels (Orange Democratic Movement - ODM),

B.   overwegende dat de twee grootste partijen, de PNU en de ODM, respectievelijk 43 en 99 van de 210 zetels in het nationale parlement hebben behaald,

C.   overwegende dat de presidentsverkiezingen van 2007 in Kenia niet hebben voldaan aan de internationale en regionale basisnormen voor democratische verkiezingen en dat zij werden gevolgd door rellen die tot de dood van meer dan 600 mensen hebben geleid,

D.   overwegende dat volgens het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA) als gevolg van het politieke geweld naar aanleiding van de verkiezingen 250 000 mensen zijn ontheemd en dat 400 000 tot 500 000 Kenianen, met name uit de steden Eldoret, Kericho en Kisumu, onder dit geweld te lijden hebben gehad,

E.   overwegende dat de huidige politieke crisis haar oorsprong voornamelijk vindt in de spanningen in de voormalige Nationale Regenboogcoalitie (NARC) die de overwinning behaalde bij de verkiezingen van 2002, toen Mwai Kibaki en Raila Odinga overeenkwamen de macht te delen, een overeenkomst die niet werd nageleefd,

F.   overwegende dat niet voldoende rekening is gehouden met de aanbevelingen van de EU EOM uit 2002, onder meer inzake de omvang en de grenzen van de kiesdistricten voor de parlementsverkiezingen, en dat de ambtstermijn van de Keniase Verkiezingscommissie (ECK) moest lopen tot zes maanden na de algemene verkiezingen teneinde de onafhankelijkheid en het professionalisme van de verkiezingsautoriteit te vergroten,

G.   overwegende dat de sfeer tijdens de verkiezingscampagne van 2007 werd gekenmerkt door een sterke politieke polarisatie tussen het Kibaki- en het Odinga-kamp, hetgeen heeft geleid tot een gespannen sfeer in hun respectieve etnische gemeenschappen,

H.   overwegende dat de presidentsverkiezingen de hoop en verwachtingen van het Keniase volk hebben beschaamd, dat zo enthousiast aan het verkiezingsproces heeft deelgenomen door in groten getale en op vreedzame en geduldige wijze naar de stembus te gaan,

I.   overwegende dat intensieve diplomatieke inspanningen, onder meer de bemiddelingsmissie van de voorzitter van de Afrikaanse Unie en President van Ghana, John Kofi Agyekum Kufuor, en de inspanningen van vier voormalige presidenten, de politieke crisis niet hebben kunnen oplossen,

J.   overwegende dat Mwai Kibaki op 8 januari 2008 eenzijdig 17 leden van zijn kabinet heeft benoemd voordat de internationale bemiddeling was afgelopen, en zodoende onderhandelingen tussen de drie partijen onmogelijk heeft gemaakt, met nieuwe massale protestacties van de ODM tot gevolg,

K.   overwegende dat tijdens de verkiezingscampagne de vrijheid van vereniging, meningsuiting en vergadering over het algemeen werden gerespecteerd; overwegende echter dat de campagne ook werd gekenmerkt door etnisch-politieke verdeeldheid die bijdroeg tot de onstabiele situatie in de aanloop naar de verkiezingen,

L.   overwegende dat de internationale gemeenschap niet genoeg aandacht heeft geschonken aan de onderhuidse etnische spanningen en bijgevolg met dit vraagstuk rekening moet houden tijdens toekomstige bemiddelingspogingen in de huidige crisis in Kenia,

M.   overwegende dat de ECK toezicht heeft gehouden op de logistieke en technische aspecten van de verkiezingen, de toegang tot de centra voor kiezersregistratie heeft vergemakkelijkt en de teams in de stembureaus heeft opgeleid,

N.   overwegende dat de ECK echter geen blijk heeft gegeven van de onpartijdigheid, de transparantie en de vertrouwelijkheid die bij een democratische verkiezing vereist zijn en dat dit tot uiting komt in de gebrekkige benoemingsprocedure voor de leden van de ECK,

O.   overwegende dat de EU EOM-waarnemers door de betrokken autoriteiten zijn verwelkomd bij de stembureaus, waar het stemmen ordelijk verliep,

P.   overwegende dat de EU EOM-waarnemers geen gelijkwaardige toegang hadden tot telbureaus en constateerden dat het gebrek aan transparantie en deugdelijke veiligheidsprocedures de geloofwaardigheid van de uitslag van de presidentsverkiezingen ernstig ondermijnden,

Q.   overwegende dat bij bepaalde stembureaus een opkomst van meer dan 90% werd geregistreerd en dat de ECK twijfels heeft geuit over deze onrealistisch hoge cijfers,

R.   overwegende dat de EU EOM tot de conclusie is gekomen dat het verkiezingsproces tot aan de telling over het algemeen goed is beheerd en dat de parlementsverkiezingen grotendeels geslaagd werden geacht,

S.   overwegende dat de EU EOM echter tot de conclusie is gekomen dat het proces van de stemmentelling van de presidentsverkiezingen ongeloofwaardig was en derhalve haar twijfel uitsprak over de betrouwbaarheid van de uitslag,

T.   overwegende dat volgens het Waarnemingscentrum voor de bescherming van verdedigers van de mensenrechten bedreigingen zijn geuit tegen leden van het Initiatief van Kenianen voor waarheid en rechtvaardigheid (KPTJ), een coalitie van onafhankelijke NGO's die na de verkiezingen is gevormd ter veroordeling van de verkiezingsfraude en ter ondersteuning van de vrijheid van meningsuiting en vereniging in het land,

U.   overwegende dat Kenia toezeggingen heeft gedaan inzake de eerbiediging van de burgerrechten, de op de rechtsstaat berustende democratie en verantwoordelijk bestuur in het kader van de overeenkomst van Cotonou,

1.   betreurt het tragische verlies van mensenlevens en de kritieke humanitaire situatie, en roept de relevante autoriteiten en belanghebbenden met klem op hun uiterste best te doen de vrede in de Republiek Kenia te herstellen en de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat te waarborgen;

2.   onderschrijft de conclusies die de EU EOM in haar voorlopige verklaring heeft gepresenteerd;

3.   betreurt het feit dat, ondanks de in het algemeen succesvol verlopen parlementsverkiezingen, de uitslag van de presidentsverkiezingen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd in het licht van talrijke meldingen van onregelmatigheden;

4.   betreurt het feit dat Mwai Kibaki zijn kabinet unilateraal heeft benoemd, daarmee de bemiddelingsinspanningen ernstig frustrerend;

5.   roept Mwai Kibaki op om de democratische verplichtingen van zijn land na te leven, zoals die zijn vastgelegd in de grondwet van Kenia, het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en het Afrikaanse Handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur, en in te stemmen met een onafhankelijk onderzoek naar de presidentsverkiezingen; dringt er bovendien bij de Keniase autoriteiten op aan dit onderzoek te vergemakkelijken, teneinde de situatie recht te zetten en de verantwoordelijken voor deze onregelmatigheden ter verantwoording te roepen voor hun acties;

6.   dringt er bij de Keniase autoriteiten op aan onder alle omstandigheden de fysieke en psychische integriteit van leden van de KPTJ en van alle verdedigers van de mensenrechten in het land te waarborgen en een einde te maken aan alle vormen van intimidatie van verdedigers van de mensenrechten in Kenia;

7.   roept beide zijden met klem op over te gaan tot concrete herstelmaatregelen door middel van onderhandelingen; steunt in dit verband verdere bemiddelingspogingen door een panel van Afrikaanse wijzen, geleid door Kofi Annan, de voormalige secretaris-generaal van de Verenigde Naties;

8.   roept het voorzitterschap van de Europese Unie en de Commissie op om de bemiddelingsmissie onder leiding van Kofi Annan nauwlettend te volgen en, zo nodig, de onmiddellijke voortzetting van deze bemiddelingsinspanningen te waarborgen door een delegatie op hoog niveau van de Europese Unie, eventueel in een gezamenlijk EU-AU-initiatief; roept de Commissie op om de Keniase autoriteiten alle nodige technische en financiële steun aan te bieden voor het proces van onafhankelijk onderzoek naar de presidentsverkiezingen, alsmede voor de maatregelen die nodig zullen worden geacht om de situatie weer te herstellen;

9.   is verheugd over het feit dat het onlangs verkozen parlement zijn onafhankelijke positie heeft getoond door de verkiezing van Kenneth Marende tot zijn voorzitter en beklemtoont de beslissende rol die dat parlement moet vervullen bij het herstel van de burgerlijke vrijheden in Kenia;

10.   dringt aan op concrete maatregelen om een daadwerkelijk onpartijdige verkiezingscommissie in te stellen, zodat deze in de toekomst beter in staat is vrije en eerlijke verkiezingen te organiseren;

11.   vestigt de aandacht op de verklaring van Samuel Kivuitu, voorzitter van de ECK, die zich heeft gedistantieerd van de in de media gepubliceerde uitslag van de presidentsverkiezing en heeft aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek naar de beschuldigingen van fraude;

12.   verzoekt om nieuwe presidentsverkiezingen, mocht het onmogelijk blijken een geloofwaardige en eerlijke hertelling van de in de presidentsverkiezing uitgebrachte stemmen door een onafhankelijk orgaan te organiseren;

13.   betreurt de gemiste kansen die de presidentsverkiezingen van 2007 boden voor het consolideren en verder ontwikkelen van het verkiezingsproces en het algemene proces van democratisering;

14.   doet een beroep op de leiders van de politieke partijen om de verantwoordelijkheid te nemen voor het voorkomen van verder geweld, zich toegewijd te tonen aan de rechtsstaat en te zorgen voor de eerbiediging van de mensenrechten;

15.   is uiterst bezorgd over de sociale gevolgen van de huidige economische crisis en de nadelige effecten ervan voor de sociale en economische ontwikkeling van het land en de economische consequenties voor de buurlanden, die in hoge mate afhankelijk zijn van de Keniaanse infrastructuur en waar de humanitaire situatie als gevolg van de crisis verslechtert;

16.   roept de Keniaanse regering en de Commissie op om te zorgen voor snelle humanitaire steun aan de binnenlandse ontheemden en al het nodige personeel voor humanitaire hulp te leveren;

17.   doet een beroep op de betrokken autoriteiten om met onmiddellijke ingang voor een vrije en onafhankelijke verslaggeving te zorgen en opnieuw rechtstreekse radio- en televisie-uitzendingen toe te staan;

18.   betreurt dat begrotingssteun uit het Europees Ontwikkelingsfonds aan de regering Kibaki onmiddellijk na de verkiezingen is uitgekeerd, hetgeen verkeerdelijk zou kunnen worden begrepen als een politieke keuze, en vraagt dat alle verdere begrotingssteun aan de Keniaanse regering wordt opgeschort tot een politieke oplossing voor de huidige crisis is gevonden;

19.   verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering van Kenia, de co-voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en de voorzitters van de Commissie en de Uitvoerende Raad van de Afrikaanse Unie.


Rol van de vrouw in de industrie
PDF 145kWORD 64k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over de rol van de vrouw in de industrie (2007/2197(INI))
P6_TA(2008)0019A6-0519/2007

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 2, artikel 3, lid 2, en de artikelen 141 en 157 van het EG-Verdrag,

–   onder verwijzing naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ondertekend op 12 december 2007(1), in het bijzonder de artikelen 5, 23, 27, 28 en 31,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 5 oktober 2005, getiteld "Uitvoering van het communautair Lissabon-programma: een beleidskader ter versterking van de EU-industrie - Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid" (COM(2005)0474),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 18 juli 2007, getiteld "Bestrijding van de beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen" (COM(2007)0424),

–   gezien het verslag van de Commissie over de industriële betrekkingen in Europa in 2006,

–   gezien het verslag van de Commissie over de recente ontwikkelingen van het Europees sociaal overleg per sector, gepubliceerd in 2006,

–   onder verwijzing naar de verdragen en aanbevelingen van het Internationale Arbeidsorganisatie over gendergelijkheid binnen het werk,

–   onder verwijzing naar het actiekader over de gelijkheid van mannen en vrouwen, ondertekend door de sociale partners op Europees niveau,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 september 2002 over de vertegenwoordiging van vrouwen bij de sociale partners van de EU(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 februari 2000 over de mededeling van de Commissie "Vrouwen en wetenschap - Vrouwen mobiliseren om het wetenschappelijk onderzoek in Europa te verrijken"(4),

–   gezien zijn openbare hoorzitting van 5 juni 2007, georganiseerd door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over de rol van de vrouw in de industrie,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0519/2007),

A.   overwegende dat de industrie in de verschillende lidstaten van de Europese Unie van strategisch belang is voor het scheppen van welvaart en werkgelegenheid, en dat deze behouden moet blijven,

B.   overwegende dat de stereotypen die nog altijd gelden bij de onderwijs- en beroepskeuzes van vrouwen ertoe bijdragen dat er in de industriesector een ongelijke verdeling van vrouwen is,

C.   overwegende dat de rol van vrouwen in de industrie te allen tijde gebaseerd dient te zijn op de beginselen van gelijkheid in salariëring en loopbaanvooruitzichten, teneinde te bevorderen dat vrouwen ook in bedrijfstakken gaan werken die niet als typisch vrouwelijk gelden;

D.   overwegende dat de rol van de vrouw in de industrie varieert als gevolg van een wisselende vertegenwoordiging in de verschillende sectoren, waarbij vrouwen oververtegenwoordigd zijn in bepaalde sectoren (textiel, kleding, borduurwerk, schoeisel, kurk, kabels, elektrisch en elektronisch materiaal, levensmiddelen), en ondervertegenwoordigd in de sectoren van de geavanceerde technologie, zodat de problemen niet in alle sectoren dezelfde zijn,

E.   overwegende dat genderbarrières de vooruitgang van vrouwen in de industrie nog steeds hinderen, maar nu subtieler van aard zijn dan voorheen,

F.   overwegende dat in de sectoren waarin overwegend vrouwen werken lagere salarissen gelden, hetgeen een weerspiegeling is van de discriminatie van vrouwenarbeid, en overwegende dat in de collectieve overeenkomsten doorgaans onvoldoende rekening wordt gehouden met het genderaspect en de specifieke behoeften van vrouwen, en dat er krachtiger inspanningen gedaan moeten worden om de bestaande wetgeving toe te passen,

G.   overwegende dat gemiddeld circa 14% van de vrouwelijke werknemers in de Europese Unie in de industrie werken, en dat dit percentage in sommige landen boven de 25% ligt, dat van dit gemiddelde meer dan 21% in deeltijd werkt en dat vrouwen 65% van de deeltijdwerkers in de industriesector vertegenwoordigen,

H.   overwegende dat bedrijven een algemene plicht hebben om zich te houden aan het beginsel van gelijkheid op de werkplek, ongeacht hun grootte of de sector waarin ze opereren;

I.   overwegende dat vrouwen met onzeker, deeltijd-, tijdelijk en atypisch werk meer gediscrimineerd worden, met name als zij moeder willen worden, en dat zij doorgaans minder mogelijkheden hebben op het gebied van basisopleiding, levenslang leren en beroepsonderwijs; overwegende dat vrouwen met onzeker werk of deeltijdwerk vaak niet permanent kunnen bijdragen aan een pensioenfonds en daardoor een groter risico lopen onvoldoende inkomen te hebben om zichzelf op latere leeftijd te onderhouden,

J.   overwegende dat de geïntegreerde aanpak van het industriebeleid, als voorgestaan door de Commissie in haar bovengenoemde mededeling van 5 oktober 2005, weliswaar als een van de doelstellingen de economische en sociale cohesie omvat, maar onvoldoende rekening houdt met de genderdimensie,

K.   overwegende dat de verwerkingsindustrie, waarin 86% van de vrouwelijke werknemers in de industrie is geconcentreerd, voor 99% uit kleine en middelgrote bedrijven (KMO)/het midden- en kleinbedrijf (MKB) bestaat, waarin circa 58% van alle arbeidskrachten van deze sector werkzaam is,

L.   overwegende dat de ontwikkelingen van de arbeidssituatie in de industrie momenteel meer gekenmerkt worden door een uithollíng van de traditionele arbeidsvoorwaarden dan door een verbetering van de arbeidsomstandigheden en loopbaanperspectieven, in het bijzonder voor vrouwen,

M.   overwegende dat er een nauw verband bestaat tussen het gebrek aan faciliteiten voor kinderopvang, onvrijwillige deeltijdarbeid en gebrek aan opleidingsmogelijkheden en aan hulp bij herintreding, waardoor het gevaar bestaat dat vrouwen in minder gekwalificeerde banen zonder voldoende carrièreperspectieven terechtkomen,

N.   overwegende dat weinig statistische gegevens over de arbeidsverdeling in verschillende beroepscategorieën en respectieve salarisniveaus in de industriële sectoren beschikbaar zijn die naar geslacht zijn opgesplitst,

O.   overwegende dat de gezondheidsrisico's en soorten beroepsziekten voor mannen en vrouwen kunnen verschillen, en dat het belangrijk is om de bestaande situatie en hun consequenties gedetailleerder te analyseren, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de specifieke consequenties voor het moederschap,

P.   overwegende dat continue scholing en versneld leren de productiviteit van vrouwen verhogen en de bijdrage die zij aan de economie leveren vergroten,

Q.   overwegende dat alleen een niet-discriminerend werkklimaat het prestatievermogen van zowel vrouwelijke als mannelijke werknemers kan vergroten en dat het van essentieel belang is dat er een klimaat wordt geschapen waarin alle medewerkers waardering vinden en erkenning van hun doelstellingen,

1.   wijst op de rol van de vrouwen in de industrie en moedigt de bevordering van hun positie aan onder eerbiediging van gelijke kansen inzake loon, arbeidsvoorwaarden, loopbaanperspectieven, beroepsopleiding, alsmede met eerbiediging van het vader- en moederschap als sociale waarden;

2.   moedigt de lidstaten aan vrouwelijk ondernemerschap in de industriesector te stimuleren en financiële steun te geven aan vrouwen die een bedrijf willen beginnen;

3.   benadrukt de noodzaak om vrouwen die in de industrie werken aan te moedigen voortdurend de vaardigheden te verwerven die ze nodig hebben voor een succesvolle loopbaan;

4.   vestigt de aandacht op het feit dat in elk stadium van loopbaanontwikkeling veel oorzaken het werkklimaat in de industrie vrouwonvriendelijk maken, zoals aanwervings- en aanstellingspraktijken die feitelijk toegangsbarrières voor vrouwen opwerpen, verschillende maatstaven voor vrouwen en mannen, ongelijkheid in de toekenning van kwaliteitsbanen, en de loonverschillen tussen mannen en vrouwen; is daarom van mening dat voor de aanpak van elk van deze achterliggende oorzaken specifiek beleid van de Commissie en de lidstaten nodig is;

5.   onderkent de noodzaak van een geïntegreerd industriebeleid dat rekening houdt met de onontbeerlijke stuwende kracht die uitgaat van het concurrentievermogen en tegelijkertijd de sociale en economische rechten van de werknemers waarborgt;

6.   verzoekt de Commissie en de lidstaten er bij de grote bedrijven op aan te dringen om eigen gelijkheidsprogramma's met een bindend karakter op te stellen en uit te voeren, en kleine en middelgrote ondernemingen aan te moedigen om in overleg dergelijke programma's op te stellen en uit te voeren;

7.   bevestigt dat het bevorderen van waardig werk een integraal onderdeel vormt van de waarden van de Europese Unie en verzoekt de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen die naleving van de sociale normen en garantie op waardig werk in de verschillende industriesectoren beogen, en die tegelijkertijd de werknemers, met name vrouwen, een fatsoenlijk inkomen en het recht op veiligheid en gezondheid op het werk, op sociale bescherming en op vrije vakbonden garanderen, en aldus een grote bijdrage leveren aan de uitroeiing van elke vorm van discriminatie tussen vrouwen en mannen op het werk;

8.   verzoekt de lidstaten alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor een doeltreffende bestrijding van de uitbuiting van vrouwen op het werk, hetgeen vooral in bepaalde sectoren zoals de textielsector voorkomt, teneinde ervoor te zorgen dat de grondrechten van de werknemers, en in het bijzonder die van vrouwen, gerespecteerd worden en sociale dumping wordt voorkomen;

9.   is van mening dat de rol van vrouwen in ongeacht welke industriële sector niet los kan worden gezien van de toestand van de industrie in de Europese Unie in het algemeen en van de problemen waarmee de industrie van de Europese Unie te kampen heeft, noch van de noodzaak van adequate oplossingen;

10.   is verheugd over het feit dat volgens de laatste beschikbare cijfers de export naar derde landen in veel sectoren hetzelfde aandeel van de totale omzet voor zijn rekening neemt, hetgeen getuigt van het concurrentievermogen van de Europese Unie in deze sectoren; spreekt echter zijn bezorgdheid uit over de stagnerende binnenlandse vraag in een aantal lidstaten, over de toenemende import uit derde landen en over het aanhoudende verlies aan banen in bepaalde sectoren in de Europese Unie, waardoor vaak vrouwen worden getroffen,

11.   wijst op de noodzaak van dringende maatregelen voor de volledige en doeltreffende tenuitvoerlegging van Richtlijn 75/117/EEG(5) teneinde loondiscriminatie te bestrijden, met name door een grotere betrokkenheid van de vakbonden en de opstelling van gefaseerde sectorplannen met concrete doelstellingen, waarmee een einde kan worden gemaakt aan directe en indirecte loondiscriminatie;

12.   verzoekt de Commissie en de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen te nemen om bescherming tegen seksuele intimidatie en intimidatie op grond van sekse te waarborgen;

13.   acht het belangrijk onderzoek te doen naar het creëren van een werkwijze voor de analyse van de precieze inhoud van banen, die het recht op gelijke beloning voor vrouwen en mannen garandeert;

14.   acht het belangrijk de projecten te evalueren die door het EQUAL-initiatief worden bevorderd ten aanzien van de opwaardering van werk om de gelijkheid te bevorderen, en onderstreept het belang van steun voor proefprojecten waarmee de analyse van banen wordt uitgediept ten einde het recht op gelijke beloning voor vrouwen en mannen te garanderen en personen en beroepen de erkenning te geven die zij verdienen;

15.   benadrukt de noodzaak om initiatieven aan te moedigen die bijdragen aan het tot stand brengen en uitvoeren in de bedrijven van positieve maatregelen en van een personeelsbeleid die de gendergelijkheid bevorderen aan de hand van voorlichtings- en opleidingsmaatregelen die het mogelijk maken praktijken die in organisaties en bedrijven succesvol zijn gebleken, te bevorderen, over te dragen en te incorporeren;

16.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om meer actie te ondernemen op het gebied van bewustmaking en controle in bedrijven ten aanzien van de inachtneming van gedragscodes en criteria voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in hun dagelijks werk, alsook om waarborging van betere arbeidsomstandigheden, waarbij aandacht wordt gegeven aan werktijden, de naleving van de rechten inzake het moeder- en vaderschap, met name door bij moederschaps- of vaderschapsverlof behoud van werk te garanderen, en aan de combinatie tussen werk en gezinsleven, en dringt erop aan deze rechten in regelgeving vast te leggen; benadrukt de noodzaak om voorwaarden te scheppen die het delen van gezinstaken vergemakkelijken;

17.   beveelt een grotere keuze op de werkplek aan, zodat mannen en vrouwen meer opties hebben voor de ontplooiing van zowel hun gezinsleven als hun loopbaan; is van mening dat werk voor vrouwen en mannen veel makkelijker toegankelijk dient te zijn om in hun veranderende behoeften te voorzien;

18.   verzoekt de lidstaten om betere, flexibelere en overdraagbare pensioenrechten te introduceren; herinnert aan zijn standpunt in eerste lezing over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten(6);

19.   benadrukt de noodzaak van een netwerk van betrouwbare maatschappelijke dienstverlening en van flexibele faciliteiten voor kinderen die nog niet naar school gaan en van basisschoolleerlingen, teneinde werkende vrouwen te ondersteunen in de periode dat ze hun kinderen grootbrengen;

20.   benadrukt het feit dat lange werktijden werknemers onder grote druk zetten en nadelig zijn voor hun gezondheid, welzijn en levensvoldoening;

21.   verzoekt de lidstaten ondernemingen die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen actief bevorderen en het combineren van werk en gezinstaken steunen te huldigen, teneinde bij te dragen aan de verspreiding van goede praktijken op dit terrein;

22.   onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat de maatregelen in het kader van de onderlinge afstemming van beroeps-, gezins- en privéleven niet leiden tot een scheiding of stereotiepe verdeling van de rollen van mannen en vrouwen en stroken met de prioriteiten van de Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010, met name wat betreft de volledige en gelijkwaardige deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en hun economische onafhankelijkheid, en dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor een breed toegankelijke en betaalbare maatschappelijke dienstverlening, zoals opvang voor baby's en kleuters, kinderen in hun vrije tijd en hulp voor ouderen, waarin anders vaak door vrouwen wordt voorzien; vraagt om effectieve technische en, waar mogelijk, financiële ondersteuning of financiële prikkels voor werkgevers uit de KMO's/het MKB om deze beleidsmaatregelen en praktijkvormen ten uitvoer te leggen;

23.   benadrukt het belang van onderhandelingen en collectieve onderhandelingen in de strijd voor uitroeiing van vrouwendiscriminatie, met name ten aanzien van werk, salaris, arbeidsvoorwaarden, carrière en beroepsopleiding;

24.   verzoekt de Commissie en de sociale partners in de sectoren strenge normen vast te leggen voor de bescherming van de gezondheid op het werk waarbij de genderdimensie, en in het bijzonder moederschapsbescherming, in aanmerking wordt genomen, op het stuk van onderzoek, controle en preventieve maatregelen; merkt op dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in de sectoren waarin repeterende bewegingen verantwoordelijk zijn voor beroepsziekten zoals stoornissen van het bewegingsapparaat, en dat deze aandoeningen speciale aandacht vereisen;

25.   moedigt de Commissie en de lidstaten aan de genderdimensie verder te ontwikkelen in nationale studies en opiniepeilingen;

26.   onderstreept dat uit de meeste studies over mensen met slecht betaalde banen blijkt dat met name huishoudens met één inkomen, vooral wanneer het een vrouw is die dat inkomen verdient, door armoede worden getroffen; benadrukt dat de uitroeiing van armoede en van sociale uitsluiting een beleidsprioriteit van de Europese Unie moet blijven; verzoekt de Commissie en de lidstaten een ambitieuze doelstelling te specificeren en na te streven voor vermindering van het aantal mensen met slecht betaalde banen in Europa;

27.   vraagt de Commissie om beleid en programma's op het gebied van beroepsopleiding, waaronder ook ontwikkeling van basiscomputervaardigheid, te bevorderen, gericht op vrouwen teneinde hun deelname in de verschillende bedrijfssectoren te vergroten, en daarbij rekening te houden met bestaande financiële steun die op lokaal, nationaal en Gemeenschapsniveau beschikbaar is en zowel de grote bedrijven als de KMO's/het MKB meer te stimuleren om van deze beleidsterreinen en programma's gebruik te maken;

28.   dringt er bij de Commissie op aan de steun aan beroepsopleidingsprogramma's voor vrouwen binnen industriële KMO's/het MKBte intensiveren, en onderzoek en innovatie te steunen, overeenkomstig het zevende kaderprogramma en de bepalingen van het Europees Handvest voor kleine ondernemingen, zoals neergelegd en goedgekeurd in bijlage III bij de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Santa Maria da Feira van 19-20 juni 2000;

29.   verzoekt de Commissie het onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs te steunen; benadrukt dat voor vrouwen onderwijs een essentieel middel is om zich te ontworstelen aan de naar geslacht opgedeelde arbeidsmarkt;

30.   vraagt om een zo breed mogelijke distributie van de strategische onderzoeksagenda van het Europees technologieplatform voor de toekomst van textiel en kleding, en dringt er bij alle betrokkenen op aan te streven naar innovatieve technologieën en bedrijfsmodellen met een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen op alle niveaus;

31.   betreurt de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de organisaties van de sociale partners en nodigt deze laatsten uit de voorlichting over gendergelijkheid voor degenen die onderhandelen over en verantwoordelijk zijn voor collectieve overeenkomsten te intensiveren, alsmede de participatie van vrouwen in hun besluitvormingsorganen te versterken;

32.   verzoekt de Commissie en de lidstaten een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de directies van ondernemingen aan te moedigen, met name van ondernemingen waarvan de lidstaten aandeelhouder zijn;

33.   benadrukt dat het noodzakelijk is de vorming van vrouwennetwerken aan te moedigen binnen afzonderlijke bedrijven, tussen bedrijven in dezelfde industriële sector en tussen de verschillende industriële sectoren;

34.   betreurt het lage percentage vrouwen in de hightechsector en wijst op het belang van operationele onderwijs- en opleidingsprogramma's in wetenschap en technologie, waarbij de kwaliteit en de diversificatie van de opleidingsmogelijkheden voor vrouwen in de verschillende lidstaten en het stimuleren van meisjes om een wetenschappelijke of technische studie te volgen, worden gewaarborgd;

35.   verzoekt de lidstaten en de Commissie strategieën te ontwikkelen en uit te voeren voor de aanpak van discrepanties in de werkomgeving en de loopbaanontwikkeling van vrouwen die in de wetenschap en de techniek werkzaam zijn;

36.   acht het belangrijk om goede praktijken inzake de deelname van vrouwen aan industrieel onderzoek en geavanceerde bedrijfstakken te verspreiden; wijst in dit verband op het belang van bewustmaking van het management in industriële ondernemingen waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, over de genderdimensie, die vertaald moet worden in kwantitatieve doelstellingen;

37.   moedigt de lidstaten en de Commissie aan in alle desbetreffende beleidsmaatregelen, of het nu gaat om arbeidsvraagstukken en beroepsopleiding of om de gezondheid en veiligheid op het werk, rekening te houden met de specifieke situatie van vrouwen in de industrie, en met name in sectoren die getroffen worden door structurele veranderingen en door maatregelen op het gebied van de wereldhandel;

38.   onderstreept de noodzaak om vrouwen die hun loopbaan hebben moeten stopzetten, om te scholen teneinde hun inzetbaarheid te vergroten; verzoekt de lidstaten om te zorgen voor meer mogelijkheden tot levenslang leren

39.   onderkent dat een aantal regio's wordt gekenmerkt door een sterke concentratie van textiel- en confectiebedrijven, waarvan de werkgelegenheid voor vrouwen sterk afhankelijk is, die in het bijzonder uit de achtergestelde regio's van de Europese Unie afkomstig zijn; verlangt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan met name de import van producten uit derde landen;

40.   dringt erop aan dat de ontwikkeling van achtergestelde regio's, regio's met permanente structurele nadelen, ultraperifere regio's en gebieden die getroffen zijn door de deïndustrialisering of recente industriële herstructurering moet worden gesteund, teneinde de economische en sociale cohesie, alsmede sociale integratie van vrouwen in deze gebieden en regio's te versterken;

41.   is van mening dat vooral bedrijven met een sterke concentratie van vrouwelijke arbeidskrachten, zoals de textiel-, kleding-, schoenen-, kabel- en keramische industrie, de sector van elektrisch en elektronisch materiaal, en verschillende bedrijfstakken in de voedingssector, getroffen worden door delokalisatie, en dat deze situatie ernstiger gevolgen heeft voor de lidstaten met een lagere economische ontwikkeling, waar werkeloosheid ontstaat en de economische en sociale cohesie in gevaar wordt gebracht;

42.   onderstreept de noodzaak om toezicht te houden op de delokalisatie van bedrijven in de lidstaten van de Europese Unie en het beleid inzake de verstrekking van communautaire middelen te herzien teneinde banen en regionale ontwikkeling te garanderen;

43.   verzoekt geen communautaire bijstand te verstrekken aan bedrijven die, na dergelijke financiële hulp te hebben ontvangen in een lidstaat, hun productie naar een ander land overbrengen zonder de contracten die met de betrokken lidstaat zijn gesloten, volledig na te komen;

44.   bepleit dat de Commissie de huidige gang van zaken bij de sluiting en delokalisatie van industriële bedrijven nauwlettend volgt en verlangt dat in geval van onregelmatigheden de verstrekte financiële bijstand wordt terugbetaald;

45.   verzoekt de lidstaten en de Commissie rekening te houden met de genderdimensie bij de verdeling van de steun uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, zodat die steun ook ten goede kan komen aan de sectoren met relatief veel vrouwelijke arbeidskrachten;

46.   benadrukt de noodzaak zich te richten op gecontroleerde structurele veranderingen in de textielindustrie en de noodzaak om vrouwen ertoe te brengen en aan te moedigen vervolgonderwijs te volgen teneinde gemakkelijker aan een baan te kunnen komen in de groeisectoren van de industrie;

47.   onderstreept het belang van communautaire programma's die de creatie van merken stimuleren, alsmede de bescherming van de indicatie van herkomst van producten en de promotie buiten de Europese Unie van communautaire producten van industriesectoren waar voornamelijk vrouwen werken, met name op professionele en internationale beurzen, waardoor het werk van vrouwen wordt bevorderd en de werkgelegenheid voor vrouwen wordt gewaarborgd;

48.   is van mening dat in de maatregelen die de Commissie moet nemen, met name in het kader van de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), er rekening moet worden gehouden met de context en de specifieke kenmerken van elke sector, de kansen en uitdagingen waarmee elke sector wordt geconfronteerd, en de moeilijkheden waarop elke lidstaat stuit, vooral op het gebied van de werkgelegenheid voor vrouwen en hun rechten;

49.   dringt aan op de verdediging van de rechten van de vrouwelijke en mannelijke werknemers bij bedrijfssaneringen, onderstreept de noodzaak om aan hun organisaties, met name de Europese bedrijfsraden, gedurende het hele saneringsproces, informatie en de mogelijkheid van beslissende interventie, waaronder het vetorecht, beschikbaar te stellen, alsmede op de noodzaak criteria voor schadeloosstellingen vast te leggen, die aan vrouwelijke en mannelijke werknemers moeten worden betaald, wanneer het bedrijf zijn contractuele verplichtingen niet nakomt;

50.   acht het belangrijk om herintreding na een tijdelijke loopbaanonderbreking gemakkelijker te maken voor werknemers;

51.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1
(2) Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2007)0206.
(3) PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 169.
(4) PB C 309 van 27.10.2000, blz. 57.
(5) Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19).
(6) Aangenomen teksten, 20.6.2007, P6_TA(2007)0269.


Forum voor internetbeheer
PDF 119kWORD 38k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over het tweede forum voor internetbeheer dat plaatsvond in Rio de Janeiro van 12 tot 15 november 2007
P6_TA(2008)0020B6-0041/2008

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 juni 2005 over de informatiemaatschappij(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2006 over een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid(2),

–   gezien de Beginselverklaring van Genève en het Actieplan van de wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS), goedgekeurd in Genève op 12 december 2003,

–   gezien de mededeling van de Commissie 'Naar een mondiaal partnerschap in de informatiemaatschappij: Omzetten van de beginselen van Genève in acties' (COM(2004)0480),

–   gezien de WSIS-overeenkomst van Tunis en de agenda voor de informatiemaatschappij, goedgekeurd in Tunis op 18 november 2005,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Naar een wereldwijd partnerschap in de informatiemaatschappij: Follow-up van de Tunis-fase van de Wereldtop over de informatiemaatschappij van de Verenigde Naties (WSIS)" (COM(2006)0181),

–   gezien de bijdrage van de Raad van Europa van 10 augustus 2007 aan het tweede forum voor internetbeheer in Rio de Janeiro, Brazilië, van 12 tot 15 november 2007,

–   gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat het forum voor internetbeheer (FIB) gehouden wordt uit hoofde van het mandaat van de wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS) inzake de organisatie van fora voor een democratische, transparante en multilaterale beleidsdialoog,

B.   overwegende dat het FIB in de eerste plaats dient om te discussiëren over diverse onderwerpen in verband met het beheer van het internet en eventueel aanbevelingen te doen aan de internationale gemeenschap,

C.   overwegende dat tijdens het eerste FIB, dat plaatsvond in Athene van 30 oktober tot 2 november 2006, enkele van deze onderwerpen evenals een aantal debatvormen (zoals dynamische coalities) werden omschreven, waarop verder werd ingegaan in Rio en verder zal worden ingegaan tijdens de toekomstige FIB's,

D.   overwegende dat het tweede FIB, dat plaatsvond in Rio de Janeiro van 12 tot 15 november 2007, meer dan 2000 deelnemers telde,

E.   overwegende dat zijn ad hoc-delegaties samen met de Commissie een scharnierfunctie hebben vervuld in de verspreiding van de Europese waarden en de interactie met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en nationale parlementsvertegenwoordigers die op deze evenementen aanwezig waren,

F.   overwegende dat informatie- en communicatietechnologieën (ICT) van cruciaal belang zijn voor het behalen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling,

G.   overwegende dat het dichten van de digitale kloof, zowel op regionaal als op internationaal niveau, voor Europa een van de belangrijkste uitdagingen inzake ICT vormt,

H.   overwegende dat de Europese Unie en de Raad van Europa tijdens het tweede FIB de volgende topprioriteiten hadden: de bescherming van kinderen op het internet, de bescherming en bevordering van de vrijheid van meningsuiting, de noodzaak van openheid en toegankelijkheid voor het mogelijk maken van diversiteit, het toekennen van IP-adressen (Internet Protocol) en -nummers, en 'het internet der dingen' gekoppeld aan de ruimere kwestie van RFID (Radio Frequency Identification),

I.   overwegende dat deze kwesties opnieuw aan bod zullen komen op het volgende FIB, dat zal plaatsvinden in New Delhi van 8 tot 11 december 2008,

1.   is van mening dat, hoewel de FIB's geen officiële conclusies formuleren, de Europese Unie dit proces toch moet steunen, omdat dit een constructieve en concrete context creëert voor de vormgeving van de toekomst van het internet;

2.   benadrukt dat nu al lessen kunnen worden getrokken uit de vruchtbare uitwisselingen die reeds hebben plaatsgevonden in het kader van de FIB's, en dat deze lessen ook in praktijk kunnen worden gebracht, met name inzake de reglementering van elektronische communicatie, gegevensbescherming en privacy; onderstreept dat moet worden toegewerkt naar een open en onafhankelijk internet, op basis van de initiatieven en behoeften van alle betrokkenen en van de vrijheid van meningsuiting;

3.   verzoekt de betrokken EU-instellingen rekening te houden met de agenda van Tunis voor de informatiemaatschappij bij het uitvoeren van hun wetgevende werkzaamheden, zoals de herziening van het rechtskader voor elektronische communicatie, de herziening van het i2010-initiatief en alle komende wetgevingsvoorstellen in verband met ICT; vestigt de aandacht op de middelen om internet toegankelijker te maken voor een groter deel van de bevolking, zoals concurrentie tussen operatoren en providers en neutraliteit en ontwikkeling van ICT-technologie;

4.   beklemtoont dat het belangrijk is de parlementaire dimensie van de FIB's te verhogen en kijkt uit naar de samenwerking in het kader van het volgende FIB in New Delhi met het Braziliaanse en Indiase parlement en met de andere betrokken parlementen;

5.   verzoekt de Raad jen de Commissie de FIB's bovenaan hun agenda te plaatsen en te houden;

6.   neemt kennis van het aanbod van Litouwen om de organisatie van het FIB in 2010 op zich te nemen;

7.   onderkent het belang van verdere samenwerking tussen de Commissie en het Parlement, bijvoorbeeld aan de hand van regelmatige bijeenkomsten naar aanleiding van bijeenkomsten van adviesgroepen van de FIB's;

8.   benadrukt dat het belangrijk is nationale en regionale belangen op te nemen in het FIB-proces om 'plaatselijke' FIB's te kunnen oprichten, zoals reeds wordt geopperd in het VK;

9.   is voorstander van de organisatie van een 'Europees FIB' vóór midden 2009 om de Europese dimensie van het FIB-/WSIS-proces te versterken; verzoekt zijn Voorzitter de nodige voorzieningen ter beschikking te stellen voor een voorbereidende bijeenkomst met betrokkenheid van parlementsleden uit de EU vóór het FIB van New Delhi;

10.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 133 E van 8.6.2006, blz. 140.
(2) PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 133.


Arrestatie van de Chinese dissident Hu Jia
PDF 115kWORD 35k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over de arrestatie van de Chinese dissident Hu Jia
P6_TA(2008)0021RC-B6-0021/2008

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de mensenrechtensituatie in China,

–   gezien de jongste twee rondes in de dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten, die op 17 oktober 2007 in Peking en op 15 en 16 mei 2007 in Berlijn zijn gehouden,

–   gezien de openbare hoorzitting over de mensenrechten in China in de aanloop naar de Olympische Spelen van 2008 in Peking, die op 26 november 2007 door zijn Subcommissie mensenrechten is gehouden,

–   gezien het Olympisch Bestand waartoe de Algemene Vergadering van de VN op 31 oktober 2007 opriep, toen zij er bij de VN-lidstaten op aandrong om tijdens de Olympische Spelen van 2008 vrede in acht te nemen en te bevorderen,

–   gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de mensenrechtenactivist Hu Jia op 27 december 2007 door de politie uit zijn huis in Peking is gehaald op beschuldiging van aanzetten tot subversieve actie,

B.   overwegende dat Hu Jia en zijn vrouw, Zeng Jinyan, in de afgelopen jaren schendingen van de mensenrechten in China aan de kaak hebben gesteld en zeer vaak onder huisarrest zijn geplaatst vanwege hun activisme,

C.   overwegende dat Hu Jia in slechte gezondheid verkeert en lijdt aan een leveraandoening waarvoor hij medicijnen moet gebruiken,

D.   overwegende dat Zeng Jinyan in 2006 in Time Magazine werd genoemd als een van de honderd "helden en pioniers" van de wereld en samen met Hu Jia in 2007 de speciale "China-prijs" heeft ontvangen van Journalisten zonder grenzen en werd genomineerd voor de Sacharov-prijs,

E.   overwegende dat mensenrechtenorganisaties de arrestatie een verdere stap hebben genoemd van de Chinese autoriteiten om critici vóór de Olympische Spelen van 2008 het zwijgen op te leggen,

F.   overwegende dat 57 Chinese intellectuelen onverwijld een open brief hebben gepubliceerd waarin wordt opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating van Hu Jia,

G.   overwegende dat de Voorzitter van het Europees Parlement, op 31 december 2007 een verklaring heeft doen uitgaan waarin de Chinese autoriteiten worden vermaand in verband met de detentie van Hu Jia en ertoe worden aangespoord de Olympische Spelen van 2008 te benutten als een "kans voor China om te laten zien dat een land dat gastheer is van het belangrijkste sportevenement ter wereld zich gebonden acht aan internationaal erkende mensenrechten, met inbegrip van vrije meningsuiting",

1.   spreekt zijn scherpe veroordeling uit over de gevangenneming van Hu Jia en eist onmiddellijke vrijlating van hem en alle dissidenten die zijn gearresteerd en gedetineerd vanwege hun opvattingen;

2.   dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan de fysieke en psychologische integriteit van Hu Jia, zijn familie en zijn advocaten onder alle omstandigheden te waarborgen;

3.   roept China ertoe op zijn verbintenissen op het gebied van de mensenrechten en de rechtsstaat te eerbiedigen, in het bijzonder de bepalingen van de op 9 december 1998 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Verklaring inzake mensenrechtenverdedigers, door een einde te maken aan de intimidatie van Chinese mensenrechtenverdedigers en aldus blijk te geven van zijn inzet voor de mensenrechten in dit Olympische jaar;

4.   dringt er bij China op aan de Olympische Spelen van 2008 niet te gebruiken als voorwendsel voor het arresteren, illegaal vasthouden en detineren van dissidenten, journalisten en mensenrechtenactivisten die berichten over of demonstreren tegen schendingen van de mensenrechten;

5.   herhaalt zijn opvatting dat mensenrechtenkwesties veel meer aandacht dienen te krijgen in de aanloop naar de Olympische Spelen van 2008 en wijst op de noodzaak van "eerbiediging van universele fundamentele ethische principes" en de bevordering van een vreedzame samenleving die zorgt voor "behoud van de menselijke waardigheid", zoals verankerd in de artikelen 1 en 2 van het Olympisch Handvest;

6.   dringt er bij China op aan zijn strafrecht te hervormen teneinde grotere vrijheid van meningsuiting toe te staan aan journalisten, schrijvers, free-lancers, verslaggevers, enz., die aan de wereld verslag zullen uitbrengen van een zo belangrijk evenement als de Olympische Spelen van 2008; is van mening dat een dergelijke hervorming het tevens mogelijk zal maken de exacte werkingssfeer vast te stellen van enkele onduidelijke wettelijke bepalingen (bijv. art. 105 van de het Chinese Wetboek van Strafrecht) en de wereld een positief signaal te geven dat het 17e Nationaal Congres van de Chinese Communistische Partij de weg heeft vrijgemaakt voor meer respect voor verschillende meningen;

7.   roept de Chinese autoriteiten ertoe op toe te staan dat Hu Jia en alle andere gearresteerde dissidenten indien nodig medische hulp ontvangen en te bedenken dat detentie onder slechte omstandigheden schadelijk kan zijn voor hun gezondheid;

8.   dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan de zogeheten "zwarte gevangenissen", detentielokaties bedoeld om "onruststokers" gevangen te houden in de aanloop naar de Olympische Spelen van 2008, te sluiten;

9.   roept de Raad van de Europese Unie ertoe op stappen te ondernemen bij de Chinese autoriteiten in verband met de arrestatie van Hu Jia en de verdwijning op 22 september 2007 van Gao Zhisheng, een bekende mensenrechtenadvocaat en vriend van Hu Jia, die symbool is komen te staan voor de vele duizenden mensenrechtenverdedigers die momenteel gevangen zitten in China;

10.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de president en de premier van de Volksrepubliek China, en het Internationaal Olympisch Comité.


Toestand in de Democratische Republiek Congo en verkrachting als oorlogsmisdaad
PDF 121kWORD 42k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over de toestand in de Democratische Republiek Congo en verkrachting als oorlogsmisdaad
P6_TA(2008)0022RC-B6-0022/2008

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over de schendingen van de rechten van de mens in de Democratische Republiek Congo,

–   onder verwijzing naar de resolutie van 22 november 2007 van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de situatie in de Democratische Republiek Congo, met name in het oosten van het land, en de uitwerkingen daarvan op de regio,

–   gelet op het statuut van Rome van 1998 tot instelling van het internationaal strafrechtelijk hof, vooral artikel 7 en 8, die verkrachting, seksuele uitbuiting, gedwongen prostitutie, zwangerschap en sterilisatie onder dwang of elke vorm van geweld met seksuele inslag als misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden definiëren en met een foltermethode en ernstige oorlogsmisdaad gelijkstellen, ongeacht de omstandigheid of de feiten stelselmatig begaan worden naar aanleiding van internationale of binnenlandse conflicten,

–   gezien het 24ste rapport van 14 november 2007 van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties over de missie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo,

–   gezien de verklaring van 27 juli 2007 van de missie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo (MONUC),

–   gezien de publicatie van oktober 2007 van Human Rights Watch : Renewed Crisis in North Kivu,

–   gezien de publicatie van maart 2005 van Human Rights Watch : Seeking Justice - The Prosecution of Sexual Violence in the Congo War,

–   gezien het verslag van Amnesty International over 2007,

–   gezien het humanitair actieplan 2008 van 11 december 2007 voor de Democratische Republiek Congo, dat de steun van de Verenigde Naties heeft,

–   gezien de berichtgeving en analyse in humanitaire aangelegenheden van 13 december 2007 van het VN-coördinatiebureau voor humanitaire zaken,

–   gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de oorlog en onrust in het oosten van de Democratische Republiek Congo tot wijd verspreid en in zijn omvang onrustbarend seksueel geweld tegen vrouwen, door gewapende opstandelingengroepen en het regeringsleger en de politiemacht geleid heeft,

B.   overwegende dat vrouwen in het oosten van de Democratische Republiek Congo stelselmatig en in ongekende omvang aangerand worden, en dat volgens de adjunct-secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor humanitaire aangelegenheden het seksueel geweld in de Democratische Republiek Congo het ergste ter wereld is,

C.   overwegende dat er ook verkrachtingen in kampen voor ontheemden plaatsvinden, waar veel burgers een toevlucht voor de gevechtshandelingen zoeken, die in 2007 alleen al meer dan 400 000 personen uit hun huizen en dorpen verdreven hebben,

D.   overwegende dat volgens de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo de wreedheden tegen vrouwen met gebruikmaking van verkrachting, groepsverkrachting, seksuele uitbuiting en moord plaatsvinden, die verreikende gevolgen hebben, zoals fysieke en psychologische vernietiging van de persoon,

E.   overwegende dat er volgens het humanitair actieplan 2008 voor de Democratische Republiek Congo 32 353 gevallen van verkrachting aangegeven zijn in 2007, vermoedelijk maar een fractie van het totale aantal,

F.   overwegende dat resolutie 1325(2000) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties benadrukt dat het tot de verantwoordelijkheid van alle landen behoort om een einde aan de straffeloosheid te maken en diegenen te vervolgen die zich aan misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden schuldig maken, met inbegrip van seksueel en andere vormen van geweld tegen meisjes en vrouwen,

G.   overwegende dat verkrachting klaarblijkelijk wordt gebruikt als een middel om vrouwen ten overstaan van hun gezin en gemeenschap te vernederen en daarmee de integriteit, het moreel en de interne samenhang van deze gemeenschappen te ondermijnen,

H.   met ongerustheid overwegende dat vrouwen en meisjes die het slachtoffer van verkrachting zijn, op ruime schaal van discriminatie en afwijzing door hun familie en gemeenschap te lijden hebben, terwijl de daders ongestraft blijven - een andere reden waarom niet meer dan een fractie van het aantal gevallen van verkrachting door de slachtoffers aangegeven worden,

I.   diep verontrust dat er te weinig inspanningen geleverd worden om dergelijke misdaden te onderzoeken, dat er geen beschermende maatregelen voor getuigen, slachtoffers en hun familie zijn, dat er weinig gegevens over de feiten beschikbaar zijn, en geen goede medische verzorging voor de slachtoffers,

J.   overwegende dat de nieuwe wet tegen seksueel geweld, die het parlement van de Democratische Republiek Congo in 2006 aangenomen heeft en die bedoeld is om de vervolging van verkrachting te bespoedigen en ze strenger te bestraffen, totnogtoe weinig resultaten te zien geeft,

K.   overwegende dat Rwanda en de Democratische Republiek Congo op 10 december 2007 in Nairobi een gezamenlijke verklaring ondertekend hebben over een algemene oplossing voor de aanwezigheid in de Kivu van gewapende groepen, die verantwoordelijk zijn voor de seksuele geweldplegingen en andere schendingen van de rechten van de mens,

L.   overwegende dat de vele jaren gewapend conflict rechtstreeks en onrechtstreeks 4 miljoen directe en indirecte slachtoffers gemaak hebben, en minstens 1,5 miljoen mensen uit hun woonsteden verdreven hebben, de meesten vrouwen en kinderen, en de vernietiging van de sociaal-economische infrastructuur van de Democratische Republiek Congo veroorzaakt hebben,

1.   spreekt zijn krachtige afkeuring van verkrachting als oorlogswapen uit en herinnert eraan dat het internationaal strafrechtelijk hof bevoegd is om recht te spreken over dergelijke feiten, naast eigen bevoegdheid van de Democratische Republiek Congo;

2.   dringt er vooral op aan dat de daders van seksuele geweldplegingen tegen vrouwen aangegeven, geïdentificeerd, vervolgd en bestraft worden, in overeenstemming met het nationale en internationale strafrecht;

3.   vraagt de regering van de Democratische Republiek Congo om een einde aan de straffeloosheid te maken en de nieuwe wet toe te passen die haar parlement goedgekeurd heeft, die seksueel geweld strafbaar stelt en de daders strengere straffen oplegt;

4.   dringt er bij de internationale gemeenschap op aan om alle nodige stappen te ondernemen om de nationale overheden te steunen om de feiten te onderzoeken en de schuldigen te vervolgen;

5.   vraagt de Europese Unie om in wezenlijke omvang middelen ter beschikking te stellen om de slachtoffers van seksuele aanranding medische, juridische en sociale bijstand te verlenen en meisjes en vrouwen de middelen te geven om verder seksueel geweld te voorkomen;

6.   vraagt alle strijdende partijen in de conflicten in het oosten van de Democratische Republiek Congo om de rechten van de mens en het internationaal humanitair recht te eerbiedigen, alle aanrandingen van vrouwen en andere burgers te staken en de humanitaire hulpdiensten de mogelijkheden te geven om de slachtoffers te hulp te komen;

7.   vraagt de Europese Unie en de Verenigde Naties om verkrachting, zwangerschap onder dwang, seksuele uitbuiting en elke andere vorm van seksueel geweld formeel te erkennen als misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en een vorm van foltering, ongeacht de omstandigheid of ze al dan niet stelselmatig plaatsvinden;

8.   vraagt alle lidstaten van de Verenigde Naties die personeel ter beschikking stellen voor de vredesopdracht van de MONUC, om alle beschuldigingen van seksuele aanranding en uitbuiting te onderzoeken, vooral als er minderjarigen bij betrokken zijn, en personen die zich aan seksuele aanranding schuldig gemaakt hebben, zo spoedig mogelijk voor de rechter te brengen; wenst daarom ook dat het mandaat van de MONUC uitgebreid wordt voor wat betreft de bescherming van burgers tegen seksueel geweld;

9.   vraagt de Verenigde Naties, de Afrikaanse Unie, de Europese Unie en de andere partners van de Democratische Republiek Congo om alles in het werk te stellen om in de Democratische Republiek Congo doeltreffende voorzieningen voor toezicht en documentatie van seksueel geweld op te zetten en voor goede en efficiënte hulp en bescherming van vrouwen te zorgen, vooral in het oosten van het land;

10.   spreekt zijn diepe ongerustheid uit, dat het seksueel geweld een immense plattelandsvlucht veroorzaakt, en benadrukt dat systematisch seksueel geweld en een algemene cultuur van seksueel geweld alle sociale weefsels vernielen en een reële bedreiging voor het land betekenen;

11.   verheugt zich over de opening van de conferentie over vrede, veiligheid en ontwikkeling in Goma (Noord-Kivu) en hoopt dat het stopzetten van de vijandelijkheden tijdens de conferentie de eerste stap in de richting van vertrouwen tussen de strijdende partijen betekent; dringt er bij de deelnemers op aan om het seksueel geweld tegen meisjes en vrouwen op de dagorde te plaatsen en zich ertoe te verbinden om de daders voor de rechter te brengen;

12.   vraagt de Commissie om steun te verlenen - ook financieel - voor de organisatie van een vredesconferentie in de Kivu, zodat de bevolking mee naar blijvende oplossingen kan helpen zoeken;

13.   vraagt de regering van de Democratische Republiek Congo en de MONUC om het personeel van de humanitaire organisaties voldoende bescherming te waarborgen;

14.   verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regeringen van de Democratische Republiek Congo en de landen van het Afrikaans merengebied, de instellingen van de Afrikaanse Unie, en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


Egypte
PDF 20kWORD 41k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2008 over de situatie in Egypte
P6_TA(2008)0023B6-0023/2008

Het Europees Parlement,

-   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het Euromediterrane partnerschap,

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over ernstige gebeurtenissen die een bedreiging vormen voor het bestaan van christelijke en andere religieuze gemeenschappen(1),

-   gezien de Verklaring van Barcelona van november 1995,

-   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 21 mei 2003 "Een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners - strategische richtsnoeren" (COM(2003)0294),

-   gezien de eerste conferentie van het Euromeditterane mensenrechtennetwerk in Cairo op 26 en 27 januari 2006,

-   gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van 1984,

-   gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

-   gezien artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten van de VN, door Egypte geratificeerd in 1982,

-   gezien het Internationale Verdrag tot uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen,

-   gezien het werkprogramma dat op de Top van Barcelona in november 2005 is vastgesteld door de staatshoofden en regeringsleiders,

-   gezien de conclusies van de 5de Europese Conferentie van parlementsvoorzitters, aangenomen op 26 november 2005 te Barcelona,

-   gezien de resoluties aangenomen door de Euromediterrane Parlementaire Vergadering (EMPA) op 27 maart 2006, alsmede de verklaring van zijn voorzitter,

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over het Europees nabuurschapsbeleid(2),

-   gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat in maart 2007 een actieplan EU-Egypte is ondertekend in het kader van de door de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds, ingestelde Associatieraad; overwegende dat de prioriteiten zijn vastgelegd, waaronder speciale aandacht voor het verbeteren van de doeltreffendheid van de instellingen die bevoegd zijn voor versterking van de democratie, de rechtsstaat en de bevordering van de mensenrechten in al hun aspecten,

B.   overwegende dat de bevordering van de eerbiediging van de democratie, de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden fundamentele beginselen en doelstellingen van de Europese Unie zijn, en een gemeenschappelijke basis vormen voor de ontwikkeling van de Euromediterrane regio,

C.   overwegende dat het groot belang hecht aan de betrekkingen met Egypte en eerlijke en transparante verkiezingen als de enige manier beschouwt om voortgang te boeken naar een democratischer samenleving en het belang onderstrepend van Egypte en de betrekkingen tussen de EU en Egypte voor de stabiliteit en ontwikkeling van de EU-Mediterrane regio,

D.   overwegende dat de Egyptische autoriteiten hebben beloofd de opsluiting van journalisten te zullen beëindigen, maar dat deze belofte tot nu toe niet is nagekomen,

E.   overwegende dat de presidentskandidaat van de oppositie, Ayman Nour, nog altijd een vijfjarige celstraf uitzit, na een oneerlijk proces in 2005 op grond van een politiek gemotiveerde aanklacht, en overwegende dat zijn gezondheid verslechtert tengevolge van zijn detentie,

F.   wijzend op de sluiting van het Centrum voor dienstverlening aan vakbonden en arbeiders en de filialen daarvan, het eerste geval van sluiting van een NGO voor de verdediging van bepaalde rechten door een bestuursbesluit, en wijzend op de sluiting van de Vereniging voor rechtsbijstand op het gebied van de mensenrechten (AHRLA), en de daarop volgende veroordeling van de mensenrechtenactivist Kamal Abbas, algemeen coördinator van het centrum, voor smaad jegens Mohammed Mostafa, na een essay gepubliceerd in Kalam Sanya,

G.   overwegende dat de kopten, de baha'i, de sjiieten, de koranisten en leden van andere religieuze minderheden nog altijd op betreurenswaardige wijze worden belemmerd door sektarische isolatie,

1.   erkent de rol die Egypte speelt in het vredesproces in het Midden-Oosten, alsmede het belang dat de betrekkingen tussen de EU en Egypte hebben voor de gehele Euromediterrane regio en voor de bestrijding van internationaal terrorisme en fundamentalisme, maar wijst erop dat de eerbiediging van de mensenrechten een fundamenteel onderdeel vormt van de Associatieovereenkomst EU-Egypte en bevestigt het belang van het Euromediterrane partnerschap voor de bevordering van de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden;

2.   is van mening dat de recente arrestaties en acties gericht tegen NGO's en verdedigers van de mensenrechten inbreuk maken op de toezeggingen van de Egyptische regering op het gebied van fundamentele rechten en vrijheden, alsmede op het democratische proces in het land; steunt de "campagne van non-gouvernementele organisaties voor vrijheid van vereniging", gestart op 13 mei 2007 door 34 NGO's, in aansluiting op het eerste gezamenlijke verslag over "administratieve en fysieke intimidatie";

3.   roept de Egyptische regering op alle vormen van intimidatie stop te zetten, inclusief justitiële maatregelen, opsluiting van medewerkers van de media, en meer in het algemeen verdedigers van de mensenrechten en activisten die oproepen tot hervormingen, alsmede de vrijheid van meningsuiting volledig te eerbiedigen, overeenkomstig artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten van de VN;

4.   moedigt de Egyptische regering aan haar toezegging om de noodtoestand op 31 mei 2008 op te heffen na te leven; verzoekt de Egyptische autoriteiten wet nr. 25 van 1966 inzake de krijgsraden, een van de belangrijkste obstakels voor de volledige gebruikmaking van de fundamentele vrijheden, te wijzigen, en te waarborgen dat alle maatregelen en wetgeving voor de bestrijding van terrorisme volledig in overeenstemming zijn met de internationale mensenrechtenwetgeving;

5.   ondersteunt ten volle de maatregelen ter garantie van academische vrijheid, vrijheid van de media en persoonlijke religieuze overtuiging; roept in dat verband op tot herroeping van willekeurige administratieve maatregelen, zoals die genomen tegen het Centrum voor dienstverlening aan vakbonden en arbeiders en de Vereniging voor rechtsbijstand op het gebied van de mensenrechten; roept op tot vrijlating van Kamal Abbas en andere activisten; dringt erop aan dat de wet op de verenigingen geen willekeurige beperkingen van vreedzame activiteiten van organisaties van het maatschappelijk middenveld bevat;

6.   roept op tot de onmiddellijke vrijlating van Ayman Nour, met het oog op berichten over zijn verslechterende gezondheidstoestand, en roept op tot een onverwijld bezoek om zijn welzijn te controleren, onder meer door gekwalificeerd medisch personeel;

7.   benadrukt de noodzaak van volledige naleving van de beginselen van het OAE-Verdrag van 1969 inzake specifieke aspecten van de vluchtelingenproblematiek in Afrika en het Internationale Verdrag van 1993 inzake de rechten en de bescherming van migrerende werknemers en hun gezinnen; ondersteunt de eindconclusies van de VN-commissie voor migrerende werknemers van mei 2007, waarin wordt opgeroepen tot heropening van het onderzoek naar de moord op 27 Soedanese asielzoekers in december 2005;

8.   roept op tot beëindiging van elke vorm van foltering en slechte behandeling en verzoekt om onderzoeken wanneer er redelijke vermoedens zijn dat foltering heeft plaatsgevonden; roept de Egyptische regering op een bezoek toe te staan van de speciaal rapporteur van de Verenigde Naties voor marteling en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;

9.   onderstreept het belang van het waarborgen en versterken van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht door het wijzigen of intrekken van alle wettelijke bepalingen die deze onafhankelijkheid inperken of onvoldoende garanderen; benadrukt de noodzaak van eerbiediging en bescherming van de vrijheid van vereniging en meningsuiting van rechters, overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van de VN-basisbeginselen inzake de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;

10.   verwelkomt de inspanningen van Egypte om de grens met Gaza te beveiligen en moedigt alle betrokken partijen aan om de strijd tegen smokkel via tunnels naar de Gazastrook te intensiveren;

11.   dringt er bij de EU op aan de ontwikkeling van de mensenrechten zeer hoog op de agenda te plaatsen van de komende bijeenkomst van de subcommissie politieke aangelegenheden EU-Egypte; roept de Raad en de Commissie op verslag uit te brengen aan het Parlement en het Parlement nauw te betrekken bij het evaluatieproces;

12.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Egyptische regering en het Egyptische parlement, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de landen rond de Middellandse Zee die de Verklaring van Barcelona hebben ondertekend, de voorzitter van de Euromediterrane Parlementaire Vergadering, alsmede aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0542.
(2) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 312.

Juridische mededeling - Privacybeleid