Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2003(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0186/2008

Ingediende teksten :

A6-0186/2008

Debatten :

PV 04/06/2008 - 15
CRE 04/06/2008 - 15

Stemmingen :

PV 05/06/2008 - 6.15
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0255

Aangenomen teksten
PDF 246kWORD 87k
Donderdag 5 juni 2008 - Brussel
Europese veiligheidsstrategie en het EVDB
P6_TA(2008)0255A6-0186/2008

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juni 2008 over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en het EVDB (2008/2003(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de Europese veiligheidsstrategie (EVS) die op 12 december 2003 door de Europese Raad is aangenomen,

–   gezien het op 13 december 2007 ondertekende Verdrag van Lissabon,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 14 december 2007,

–   gezien de verslagen over het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) van het voorzitterschap van de EU-Raad van 18 juni en 10 december 2007,

–   gezien de gezamenlijke bijeenkomst van de EU-ministers van Defensie en Ontwikkeling in het kader van de Raad van 19 en 20 november 2007,

–   gezien de conclusies betreffende veiligheid en ontwikkeling en de conclusies betreffende het EVDB van de Raad van 19 en 20 november 2007,

–   gezien het "Madrid Report" van de Human Security Study Group, dat op 8 november 2007 is gepubliceerd,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 april 2005 over de EVS(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2006 over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie in de context van het EVDB(2),

–   gezien de gezamenlijke strategie EU-Afrika die op 9 december 2007 in Lissabon is aangenomen en de benoeming met ingang van 1 maart 2008 van generaal Pierre-Michel Joana tot speciaal adviseur voor de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Afrikaanse vredeshandhavingsvermogens,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2007 over de EVDB-operatie in Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek(3),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0186/2008),

A.   overwegende dat de Raad in 2007 en begin 2008 belangrijke operationele besluiten heeft genomen op het gebied van het EVDB en met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de EVS, o.a.:

   a. een EU-politiemissie in Afghanistan (EUPOL Afghanistan);
   b. het besluit een militaire EU-operatie te lanceren in Tsjaad en in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUFOR Tsjaad/CAR);
   c. de herconfiguratie en reductie van de EUFOR Althea-troepen in Bosnië;
   d. de voorbereiding van een civiele EU-missie in Kosovo (EULEX KOSOVO);
   e. de voorbereiding van een EU-missie voor de hervorming van de veiligheidssector in Guinee-Bissau (EUSEC Guinee-Bissau),

B.   overwegende dat de EVDB-capaciteiten en de tenuitvoerlegging van de EVS zich in 2007 en begin 2008 verder hebben ontwikkeld, o.a. door:

   a. de vaststelling van een nieuw civiel hoofddoel voor 2010;
   b. de totstandbrenging van een civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC) binnen het secretariaat van de Raad;
   c. de door het EU-operatiecentrum bereikte operationele capaciteit;
   d. het bereiken van de volledige operationele capaciteit om snel en tegelijkertijd twee militaire EVDB-operaties met inzet van gevechtsgroepen uit te voeren,

C.   overwegende dat ook in 2007 en begin 2008 op het terrein van het EVDB en met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de EVS nog tekortkomingen zijn geconstateerd, o.a.:

   a. het ontbreken van een civiel vredeskorps van de EU, waar het Europees Parlement sinds 2000 om vraagt, en van capaciteiten voor civiele bescherming en humanitaire hulp, waar de Raad en de Commissie sinds de tsunami-ramp in 2004 in een aantal documenten op hebben gewezen;
   b. de vertragingen bij de oplevering en de stijgende kosten van de Airbus A400M, een militair transportvliegtuig dat moet voorzien in de dringend benodigde capaciteit voor luchttransport over grote afstand;
   c. de onevenwichtige bijdragen van de verschillende lidstaten wat het verschaffen van personeel voor missies in het kader van het EVDB betreft, waardoor de crisisbeheersingscapaciteit van de EU beperkt is;
   d. problemen om voldoende politieambtenaren te vinden voor de missie in Afghanistan, vanwege de bezorgdheid omtrent de veiligheid en het ontbreken van individuele loopbaanvooruitzichten bij terugkeer;
   e. vertragingen bij het lanceren van de EUFOR Tsjaad/CAR, omdat de conferenties voor de opbouw van de strijdmacht niet de gewenste resultaten hebben opgeleverd, in het bijzonder wat het tekort aan helikopters betreft;
   f. het feit dat de EU en de NAVO vanwege het verzet van de kant van Turkije nog niet de technische overeenkomsten hebben ondertekend die in Kosovo de coördinatie tussen de internationale vredesmacht (KFOR) en een mogelijke toekomstige EVDB-missie moet garanderen, en in Afghanistan de coördinatie tussen EUPOL en de International Security Assistance Force (ISAF),

D.   overwegende dat het Verdrag van Lissabon belangrijke innovaties op het gebied van het EVDB met zich mee zal brengen,

E.   overwegende dat aanhoudende inspanningen vereist zijn om duplicatie te voorkomen en de interoperabiliteit binnen de EU te verbeteren, en dat dit op de meest kosteneffectieve manier bereikt kan worden door het delen en "poolen" van defensiemiddelen, teneinde Europa's defensiecapaciteit te maximaliseren,

1.   bevestigt de conclusies van zijn voorgaande resoluties betreffende de EVS en het EVDB;

Verdrag van Lissabon

2.   verwelkomt de ondertekening van het Verdrag van Lissabon, dat op het gebied van het EVDB tot belangrijke innovaties zal leiden, in het bijzonder door de versterking van de functie van Hoge Vertegenwoordiger, de oprichting van een Europese dienst voor extern optreden, en het opnemen van een artikel inzake wederzijdse bijstand, een solidariteitsclausule, permanente gestructureerde samenwerking op defensiegebied en een uitbreiding van de "Petersbergtaken"; hoopt dat het ratificatieproces in alle lidstaten succesvol en tijdig zal worden afgerond; feliciteert de lidstaten die het Verdrag van Lissabon al hebben geratificeerd; wijst erop dat het Parlement zijn uit het huidige Verdrag voortvloeiende verantwoordelijkheden zal nakomen en de implementatie van innovaties op de voet zal volgen;

3.   verzoekt de betrokken lidstaten de mogelijkheden en de mogelijke impact te onderzoeken van het onderbrengen in een permanente gestructureerde samenwerking, zoals in het Verdrag van Lissabon in het vooruitzicht is gesteld, van bestaande multinationale troepenmachten, zoals Eurokorps, Eurofor, Euromarfor, het Europees gendarmeriekorps, de Spaans-Italiaanse amfibische gevechtsgroep, de Europese Groep van Luchtmachten, de European Air Coordination Cell in Eindhoven, het Multinational Sealift Coordination Centre in Athene, en alle andere troepenmachten en structuren die voor operaties in het kader van het EVDB relevant zijn;

Evaluatie en aanvulling van de EVS

4.   verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger in een witboek zijn beoordeling te geven over de vorderingen die sinds 2003 met de tenuitvoerlegging van de EVS zijn gemaakt en te wijzen op eventuele tekortkomingen, en daarbij onder meer in te gaan op de ervaringen met EVDB-operaties, de relatie tussen de externe en interne aspecten van veiligheid (terrorismebestrijding), de bescherming van grenzen en kritieke infrastructuur, inclusief bescherming tegen cyberaanvallen, het waarborgen van de energievoorziening als een uitdaging die civiele, economische, technische en diplomatieke inspanningen vergt, onopgeloste regionale geschillen in het nabuurschap van de EU, bijvoorbeeld in Trans-Nistrië, Abchazië, Zuid-Ossetië en Nagorno-Karabach, humanitaire en veiligheidsuitdagingen op het Afrikaanse continent, de gevolgen van klimaatverandering en natuurrampen voor civiele bescherming en menselijke veiligheid, alsmede de proliferatie van massavernietigingswapens; verzoekt hem verder te beoordelen of deze bedreigingen, risico's en uitdagingen direct relevant zijn voor een ruim begrip van de Europese veiligheid, of alleen maar een veiligheidsdimensie bezitten;

5.   verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger om in dit witboek voorstellen te doen voor het verbeteren en aanvullen van de EVS, zoals het bepalen van gemeenschappelijke Europese veiligheidsbelangen en criteria voor het opzetten van EVDB-missies; verzoekt hem voorts nieuwe doelstellingen te formuleren met betrekking tot de civiele en militaire capaciteiten (inclusief bevel- en controlestructuren, en transportfaciliteiten voor alle Europese actoren op het gebied van crisisbeheer voor zowel EVDB-doeleinden als hulp bij rampen), een beschouwing te geven over de implicaties van het Verdrag van Lissabon voor het EVDB, en voorstellen te doen voor een nieuw partnerschap tussen de EU en de NAVO;

6.   verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger ook met aandrang in het witboek de kwestie van de "caveats" te behandelen; meent dat deze, hoewel zij onder de nationale soevereiniteit van elke lidstaat vallen, moeten worden geharmoniseerd om de veiligheid van de in het veld ingezette troepen van de verschillende lidstaten te garanderen;

7.   is van mening dat een dergelijk witboek de basis moet vormen van een breed politiek debat, dat openbaar moet zijn, voornamelijk omdat de EVS de fundamentele waarden en doelstellingen van de Unie definieert en illustreert waar deze voor staat; onderstreept dat een toekomstige evaluatie van de EVS met een grotere democratische legitimiteit moet worden uitgevoerd en dus in nauw overleg met alle EU-instellingen, met inbegrip van het Europees Parlement en de nationale parlementen;

Rechtstreekse dialoog over veiligheid met de nieuwe Amerikaanse regering en Canada

8.   wijst erop dat de NAVO het transatlantische forum is waarin de meeste lidstaten van de EU, de VS en Canada veiligheidskwesties aan de orde moeten stellen; moedigt niettemin de Raad en de Hoge Vertegenwoordiger aan het initiatief te nemen tot een rechtstreekse dialoog over veiligheid met de komende Amerikaanse regering en de Canadese regering op terreinen waarop de EU bevoegd is; stelt voor om zich in een dergelijke dialoog te concentreren op concrete zaken, zoals versterking van de geloofwaardigheid van de westerse waarden in de terrorismebestrijding en stabilisatie en wederopbouw;

Civiel crisisbeheer en civiele bescherming

9.   verwelkomt de lancering op 1 januari 2008 van het nieuwe civiele hoofddoel voor 2010, dat rekening houdt met de ervaringen die zijn opgedaan met voorgaande civiele EVDB-missies;

10.   verwelkomt de oprichting van het CPCC binnen het secretariaat van de Raad, dat zal fungeren als de civiele equivalent van een operationeel hoofdkwartier van de EU en bijstand en ondersteuning zal geven bij de planning en uitvoering van civiele EVDB-missies, waardoor een civiele bevelstructuur wordt gewaarborgd; wenst dat ervoor wordt gezorgd dat een dergelijk evenwicht zich weerspiegelt in de rol en de administratieve structuur van de civiel-militaire cel;

11.   verzoekt de Raad en de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken voor een passender organisatorisch kader, zoals een gespecialiseerde eenheid binnen de Europese dienst voor extern optreden, om te komen tot een coherenter en alomvattender benadering van civiel crisisbeheer, die de kloof tussen instellingen overbrugt en daardoor een betere coördinatie van interne EU-instrumenten en samenwerking tussen de EU en externe organisaties en NGO's mogelijk maakt;

12.   verzoekt de Raad om tegen de achtergrond van de onbevredigende planning en inzet van EUPOL Afghanistan de besluitvorming, financiering en inzet van troepen bij civiele EVDB-missies onmiddellijk aan een herziening te onderwerpen en concrete voorstellen te doen om een herhaling van deze situatie in de toekomst te voorkomen;

13.   erkent de inspanningen van de lidstaten om personeel beschikbaar te stellen voor civiele EVDB-missies op het terrein van civiele bescherming, monitoring, ondersteuning van de speciale EU-vertegenwoordigers en ondersteuning van missies; constateert evenwel nog steeds tekortkomingen op het terrein van politie, rechtsorde en civiel bestuur; beklemtoont het belang van het leveren van competent en hoog opgeleid personeel voor EVDB-missies;

14.   roept de Raad en de Commissie ertoe op hun samenwerking op het gebied van civiele EVDB-missies en EU-grensmissies te verbeteren daar waar de verdeling van bevoegdheden tussen de twee instellingen onduidelijk is; is van mening dat de Europese dienst voor extern optreden die in het Verdrag van Lissabon in het vooruitzicht is gesteld deze taak zou vergemakkelijken; meent echter dat conflicten over bevoegdheden nog steeds kunnen voorkomen, zelfs onder het Verdrag van Lissabon, en dat daarom beslissingen van de Hoge Vertegenwoordiger noodzakelijk zijn;

15.   verzoekt de lidstaten met aandrang de beschikbaarheid van personeel voor civiele EVDB-missies regelmatig te beoordelen en hun bevoegde nationale autoriteiten samen te brengen teneinde nationale actieplannen uit te werken met betrekking tot mogelijke bijdragen aan deze missies, zoals in Finland het geval is, waarbij onder meer procedures moeten worden ontwikkeld om deelnemers aan zulke missies de nodige perspectieven te bieden wat hun verdere loopbaan betreft, en resolutie 1325 (2000) van de Veiligheidsraad inzake de deelname van vrouwen aan mechanismen voor de preventie, het beheer en de oplossing van conflicten terdege in aanmerking dient te worden genomen; dringt er verder op aan dat een speciale opleiding wordt ontworpen ter bescherming van kinderen, in lijn met de EU-richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten;

16.   acht het belangrijk dat de civiele capaciteiten voor conflictoplossing worden versterkt; verzoekt de Raad en de Commissie dan ook een Civiel Vredeskorps van de EU voor crisismanagement en conflictpreventie op te richten, zoals door het Parlement is gevraagd;

17.   constateert dat te weinig gebruik wordt gemaakt van het waardevolle instrument van de Civilian Response Teams (CRT's) en betreurt dat de CRT-deskundigen bijna uitsluitend op individuele basis zijn ingezet, terwijl ze eigenlijk zijn opgeleid om als team te opereren;

18.   verwelkomt de herziening van Beschikking 2007/779/EG, Euratom van de Raad van 8 november 2007 tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming(4) en Beschikking 2007/162/EG, Euratom van 5 maart 2007 tot vaststelling van een nieuwe financieringsinstrument(5) voor civiele bescherming, dat bedoeld is voor het verbeteren van de mobilisatie en coördinatie van de civiele hulpverlening in geval van ernstige noodsituaties binnen of buiten de EU;

Menselijke veiligheid en de veiligheidsdimensie van het ontwikkelingsbeleid

19.   herinnert de Raad eraan dat hij volgens het internationale recht de verantwoordelijkheid heeft ervoor te zorgen dat al het civiele en militaire personeel volledig is opgeleid conform internationale humanitaire normen en dat adequate richtsnoeren worden ontwikkeld en bestaande richtsnoeren worden herzien om respect voor lokale bevolkingen, culturen en genderaspecten te waarborgen;

20.   wijst opnieuw op het belang van de mensenrechten en van gendermainstreaming en wenst dat meer vrouwelijke kandidaten voor belangrijke leidinggevende functies in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het Europese Veiligheids en Defensiebeleid worden benoemd, inclusief voor de functie van speciale EU-vertegenwoordiger en voor EVDB-operaties in het algemeen;

21.   verzoekt de lidstaten te blijven streven naar een internationaal verbod op clustermunitie, door te gaan met het ontwikkelen van methoden voor het opsporen en vernietigen van niet-geëxplodeerde oorlogsmunitie, financiële en technische steun te verlenen aan de betrokken landen en zich te blijven inzetten voor de afronding van de lopende onderhandelingen over een versterking van het wereldwijd verbod op landmijnen, een wereldwijd verbod op uraniumwapens en een controle op mondiaal niveau op de overdracht van conventionele wapens; acht het wat dat betreft beschamend dat ofschoon de EU- gedragscode inzake wapenexport in 2008 haar tienjarig bestaan viert deze gedragscode nog steeds niet wettelijk bindend is en de wapenexport uit EU-lidstaten blijkbaar zonder al te veel hinder doorgaat, zelfs naar regeringen in landen waar de EU een EVDB-operatie gelanceerd heeft of overweegt te lanceren; wijst voorts op het gevaar dat wapens via de EU, met name de lidstaten waar de exportcontroles minder streng zijn en /of die een onverantwoord flexibel gebruik maken van het internationaal invoercertificaat, in derde landen terechtkomen; beklemtoont dan ook dat het van belang is dat alle lidstaten de strengste normen hanteren wat de controle op wapenexport betreft, teneinde te voorkomen dat EU-wapens conflicten aanwakkeren;

22.   uit opnieuw zijn bezorgdheid over de voortdurende proliferatie van handwapens en lichte wapens (SALW's), die onnodig menselijk leed veroorzaken, gewapende conflicten en instabiliteit in de hand werken, het terrorisme vergemakkelijken, duurzame ontwikkeling, goed bestuur en de rechtsorde ondermijnen, en bijdragen aan grove schendingen van de mensenrechten en het internationale humanitaire recht; is van mening dat een passende integratie van strategieën ter vermindering en beheersing van SALW's een wezenlijk onderdeel moet vormen van internationale programma's voor conflictpreventie en vredesopbouw na conflicten; verzoekt de lidstaten, de Raad en de Commissie ervoor te zorgen dat regeringen het eens worden over bindende bepalingen voor de controle op SALW's (met inbegrip van de tussenhandel in en de overdrachten van deze wapens) door middel van internationale, regionale en nationale wetgeving;

23.   beklemtoont dat de Europese Unie het initiatief voor een verscherping van de internationale regeling voor de controle op wapens moet overnemen, wat tevens zal bijdragen aan een versterking van effectief multilateralisme binnen de internationale orde; wijst er voorts op dat er overeenstemming bestaat tussen de inspanningen om aspecten van non-proliferatie in het Europees nabuurschapsbeleid te íntegreren en het algemene strategische doel veiligheid tot stand te brengen in het nabuurschap van de Unie;

24.   is van mening dat ontwapening, demobilisatie en herintegratie een integrerend onderdeel moeten vormen van EVDB-operaties en verzoekt de Raad daar waar zulks wenselijk is het mandaat voor EVDB-operaties uit te breiden tot de vernietiging of veilige opslag van ontmantelde wapens en het voorkomen van de illegale overdracht ervan, waarvan de noodzaak is gebleken bij de door de NAVO Multinational Stabilisation Force (SFOR)/EUFOR in Bosnië uitgevoerde Althea-operatie;

25.   verwelkomt de eerste gezamenlijke bijeenkomst van EU-ministers van Defensie en Ontwikkeling, die op 19 november 2007 is gehouden, waarmee een belangrijke stap is gezet in de aanpak van de problemen waarvoor de ontwikkelingslanden zich geplaatst zien en waarmee de samenhang en consistentie is bevorderd tussen de EU's kortetermijnacties op veiligheidsgebied en langetermijnacties gericht op ontwikkeling ten aanzien van de betrokken landen; verwelkomt tevens de conclusies van de Raad inzake veiligheid en ontwikkeling van 19 november 2007, met name de nadruk die daarin wordt gelegd op conflictanalyse en conflictgevoeligheid, en moedigt de Raad en de Commissie er ten zeerste toe aan deze conclusies ten uitvoer te leggen;

26.   is van mening dat de 40ste verjaardag van het Non-proliferatieverdrag (NPV) op 1 juli 2008 moet worden gezien als een goede gelegenheid voor de EU om in haar strategie tegen de proliferatie massavernietigingswapens aandacht te vragen voor de noodzaak van nucleaire ontwapening, met het oog op de voorbereidingscommissies voor de komende NPV-toetsingsconferentie; herhaalt zijn standpunt dat dit ook inhoudt dat de "erkende" nucleaire machten ontwapeningsinitiatieven naar voren moeten brengen om van Europa een gebied te maken dat vrij is van nucleaire wapens en om een wereldwijd verdrag inzake het uitbannen nucleaire wapens te sluiten;

De diplomatieke rol van de EU met betrekking tot het nucleaire programma van Iran

27.   beklemtoont de leidende diplomatieke rol die de EU vervult ten aanzien van het Iraanse nucleaire programma, waarbij niet alleen de Hoge Vertegenwoordiger betrokken is, die namens de EU en de EU-3 (Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) spreekt, maar ook de Verenigde Staten, Rusland en China, die verschillende belangen en benaderingen samenbrengen voor het bereiken van een gemeenschappelijk doel; onderstreept opnieuw dat de proliferatierisico's die aan het Iraanse nucleaire programma kleven voor de EU en de internationale gemeenschap een bron van ernstige zorg zijn; legt op dit punt de nadruk op zijn resolutie van 31 januari 2008 over Iran(6) en steunt Resolutie 1803(2008) van 3 maart 2008 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties alsmede op het aanbod van de EU-3 en van de VS, Rusland en China aan Iran inzake het vreedzame gebruik van kernenergie, politieke en economische samenwerking, een energiepartnerschap, landbouw, milieu en infrastructuur, de burgerluchtvaart en ontwikkelingssamenwerking op het gebied van economische, sociale en humanitaire hulp;

Transport, communicatie en inlichtingen

28.   betreurt de vertraging bij de oplevering en de stijgende kosten van de A400M, een transportvliegtuig voor de lange afstand, en het gebrek aan beschikbare, operationele transporthelikopters voor de korte afstand;

29.   ondersteunt het werk van het Europees Defensieagentschap (EDA) met betrekking tot strategisch transport en roept de lidstaten ertoe op zich meer in te spannen voor het opvullen van tekorten; verwelkomt interim-maatregelen zoals SALIS (Strategic Air Lift Interim Solutions) en moedigt de ontwikkeling van een operationeel concept voor pooling van capaciteiten aan;

30.   verwelkomt het voorstel van het Verenigd Koninkrijk dat informatie over de beschikbaarheid van helikopters voor EU-missies gedeeld moet worden, teneinde de vloten beter te coördineren;

31.   verwelkomt het Frans-Duitse project voor zware transporthelikopters, maar is zich tevens bewust van de complexe redenen voor het gebrek aan beschikbare, operationele helikopters, die meestal te maken hebben met de hoge kosten van vluchturen en onderhoud; verzoekt de Raad mogelijkheden te onderzoeken om de kloof in de nabije toekomst te overbruggen, hetzij door een gezamenlijke actie, hetzij door steun aan lidstaten bij het renoveren en verbeteren van helikopters van Russische makelij en het oprichten van een helikoptertrainingscentrum; herhaalt dat een van de voornaamste obstakels voor het moderniseren en transformeren van de Europese strijdkrachten, zodat ze op effectieve wijze het hoofd kunnen bieden aan de veiligheidsuitdagingen van de 21ste eeuw, over het algemeen niet het niveau van de defensie-uitgaven is, maar veeleer het gebrek aan samenwerking, het ontbreken van een duidelijke verdeling van werk en specialisatie, en de overlapping en de versnippering in de productie en de aankoop van wapens, die het risico vergroten dat legers niet interoperabel zijn; verzoekt de lidstaten niettemin met aandrang een verhoging van de defensie-uitgaven te overwegen met het concrete doel in staat te zijn een efficiënt gebruik te maken van de aangeschafte helikopters;

32.   verzoekt de Raad en de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van lopende initiatieven voor het opvullen van capaciteitstekorten op sleutelterreinen zoals helikopters en medische hulpeenheden, en gezamenlijke financiële voorstellen te doen voor gegarandeerde toegang tot dergelijke capaciteiten voor humanitaire zowel als EVDB-doeleinden;

33.   verwelkomt het EDA-project voor softwaregedefinieerde radio, dat ertoe kan bijdragen de communicatie tussen civiele en militaire autoriteiten in noodsituaties te verbeteren;

34.   roept de lidstaten ertoe op om via het gemeenschappelijk situatiecentrum van de EU meer inlichtingen uit te wisselen; is van oordeel dat speciale maatregelen in aanmerking moeten worden genomen ten aanzien van nieuwe bedreigingen die niet door de EVS worden gedekt, zoals de veiligheid van de energievoorziening en de gevolgen van de klimaatverandering voor de veiligheid;

Militaire capaciteiten

35.   is van mening dat de gevechtsgroepen een instrument zijn dat de lidstaten helpt bij het omvormen van hun strijdkrachten, het versterken van de interoperabiliteit en het creëren van een gemeenschappelijke strategische defensiecultuur; merkt op dat vooralsnog geen gebruik is gemaakt van gevechtsgroepen, onder meer vanwege de enge definities van de inzetvoorwaarden, en betreurt dat het huidige gevechtsgroepenconcept het probleem van de opbouw van troepenmachten voor concrete operaties daarom niet heeft opgelost; is van mening dat hierover dringend opheldering moet komen, om een verspillende overlapping van de opbouw van militaire structuren te vermijden;

36.   is zich ervan bewust dat de opbouw van troepenmachten in de eerste plaats een kwestie is van politieke wil en gezamenlijke beoordeling; verzoekt de Raad mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een betere opbouw van troepenmachten, bijvoorbeeld door een verdere ontwikkeling van het gevechtsgroepenconcept, wat zou leiden tot een grotere permanente gezamenlijke EU-task force, of door het uitbreiden van de catalogus van capaciteiten die in het kader van het hoofddoel beschikbaar zijn, zodat afhankelijk van de omstandigheden van een missie, snel een adequate troepenmacht kan worden opgebouwd;

37.   vraagt dat een permanente plannings- en operationele capaciteit wordt gecreëerd binnen het EU-operatiecentrum, voor het uitvoeren van militaire EVDB-operaties;

38.   stelt voor Eurokorps als een permanente troepenmacht onder EU-commando te plaatsen en verzoekt alle lidstaten eraan bij te dragen;

39.   roept op tot een verdere verbetering van de interoperabiliteit tussen de nationale strijdkrachten van de EU; betreurt de huidige heterogeniteit van opleidingen en uitrusting tussen de diverse strijdkrachten van de lidstaten en vraagt dat een militair "Erasmus"-programma wordt opgezet, dat onder meer voorziet in gemeenschappelijke opleiding van militair personeel dat kan worden ingezet bij operaties;

40.   wijst er opnieuw op dat het succes van EVDB-operaties afhangt van een adequate toerusting en verzorging van het militair personeel; verzoekt de Raad gemeenschappelijke normen voor medische zorg en operationeel welzijn te ontwikkelen; is van mening dat dergelijke gemeenschappelijke normen en een regelmatige uitwisseling van beste praktijken, gecoördineerd door bijvoorbeeld de Militaire Staf van de EU, de afzonderlijke lidstaten zouden ondersteunen bij hun werk voor de ontwikkeling van capaciteiten en ze op die manier zouden helpen op den duur competente troepen te leveren;

41.   betreurt dat de oprichting van het EDA te laat is gekomen om te voorkomen dat er thans drie verschillende nationale programma's zijn voor de ontwikkeling van een onbemand luchtvaartuig, in plaats van een gezamenlijk Europees programma – met als gevolg dat enkele ondernemingen nu bij meerdere projecten zijn betrokken en zo meerdere keren belastinggeld opstrijken –, waardoor het EDA nu geen andere mogelijkheid heeft dan te werken aan de opneming van onbemande luchtvaartuigen in het gereguleerde luchtruim; spreekt zijn voorkeur uit voor een gezamenlijk Europees satellietproject op het gebied van inlichtingen of communicatie;

42.   verwelkomt het defensiepakket van de Commissie, in het bijzonder haar voorstellen voor een richtlijn inzake het plaatsen van defensieopdrachten en een richtlijn inzake intracommunautaire overdrachten van defensie-uitrusting; is van mening dat dit noodzakelijke stappen zijn om het militair personeel van de lidstaten en van de EU van de best mogelijke interoperabele uitrusting te voorzien;

43.   verwelkomt de verklaring van het stuurcomité van het EDA van 14 mei 2007, in het bijzonder zijn oproep tot vermindering van de afhankelijkheid van niet-Europese bronnen voor essentiële defensietechnologieën en het feit dat het de noodzaak voor de EU van autonomie en operationele soevereiniteit beklemtoont;

Financiering van EVDB –missies

44.   wijst erop dat door de groeiende rol van de EU – in het bijzonder vanwege de civiele missies die in het kader van het EVDB worden uitgevoerd – een steeds grotere vraag ontstaat naar een voortdurende uitbreiding van de GBVB-begroting, en het bijgevolg noodzakelijk is dat de Raad het Parlement meer en regelmatiger informatie verschaft, teneinde het Parlement in staat te stellen zijn besluiten over de jaarlijkse begroting voor te bereiden;

45.   verzoekt de Raad en de Commissie voorstellen te ontwikkelen voor flexibele, door het Parlement, de Raad en de Commissie te behandelen en goed te keuren aanbestedingsprocedures die geschikt zijn voor civiele missies in het kader van het EVDB, die zeer vaak een snelle besluitvorming vereisen; juicht het toe dat de Commissie onlangs haar opleiding inzake aanbestedingen en financiële procedures heeft opengesteld voor personeel van EVDB-missies;

46.   betreurt de onnodige complexiteit van de bepalingen in artikel 28 van het EU-Verdrag met betrekking tot de snelle financiering van EVDB-activiteiten buiten de EU-begroting; dringt erop aan dat het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(7), en de gestructureerde dialoog tussen de Raad en het Parlement die daarin in het vooruitzicht wordt gesteld, volledig worden uitgevoerd; wenst dat het Athena-mechanisme op langere termijn wordt overgedragen op de GBVB-begroting, met behoud van de flexibiliteit ervan;

47.   wenst dat in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 een tussentijdse evaluatie wordt gemaakt van de coherentie en de complementariteit van het gebruik van externe EU-instrumenten (de GBVB-begroting, het stabiliteitsinstrument, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en het instrument van het Europees nabuurschapsbeleid) voor de diverse (militaire en civiele) crisisbeheersingsacties van de EU;

Het EVDB en het parlementaire toezicht

48.   wijst erop dat het Europees Parlement via zijn contacten met de nationale parlementen (Conferentie van voorzitters van commissies voor buitenlandse zaken, Conferentie van voorzitters van commissies voor defensie, Parlementaire Vergadering van de NAVO) en via de toekomstige tenuitvoerlegging van het Protocol bij het Verdrag van Lissabon inzake de rol van nationale parlementen, op Europees niveau het legitieme orgaan is voor het uitoefenen van het parlementaire toezicht en de monitoring van en controle op het EVDB;

49.   wenst dat in het licht van de nieuwe mogelijkheden die het Verdrag van Lissabon opent voor het GBVB en het EVDB, dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid zal worden, de samenwerking tussen de relevante commissies van het Europees Parlement en de nationale parlementen, en met de Parlementaire Vergadering van de NAVO, wordt versterkt;

50.   verzoekt het Politiek en Veiligheidscomité in samenwerking met het Parlement een mechanisme te ontwikkelen voor vertrouwelijke informatie over opkomende crisissen of internationale veiligheidskwesties, vergelijkbaar met de in diverse nationale parlementen van EU-lidstaten bestaande mechanismen, dat naar gelang van de graad van vertrouwelijkheid kan variëren van commissievergaderingen achter gesloten deuren tot vergaderingen tussen het PVC en aangewezen leden van de relevante commissies en subcommissies;

51.   beklemtoont dat het wenselijk is dat het Parlement ook in de toekomst voorafgaand aan elke EVDB-operatie (met inbegrip van het uitzenden van een gevechtsgroep) een aanbeveling of resolutie aanneemt, in nauw overleg met de nationale parlementen, zodat er voor de aanvang van een EVDB-operatie een standpunt van het Europees Parlement is; is van mening dat ter wille van de flexibiliteit het Reglement van het Europees Parlement zodanig moet worden aangepast dat wanneer het Parlement niet in plenaire vergadering bijeen is, of wanneer een snelle inzet noodzakelijk wordt geacht, zijn bevoegde commissie toestemming heeft om een dergelijke aanbeveling of resolutie namens het Parlement aan te nemen;

52.   verzoekt de Raad om in het gemeenschappelijk optreden waarbij toestemming wordt gegeven voor een EVDB-operatie te verwijzen naar de door het Parlement aangenomen aanbeveling of resolutie, en daardoor te laten zien dat hij zijn externe acties door parlementaire besluiten een extra democratische legitimiteit wil geven;

Betrekkingen tussen de EU en de NAVO

53.   betreurt de bezwaren die Turkije maakt tegen de tenuitvoerlegging van de strategische samenwerking EU-NAVO op basis van, en nog verder dan, de "Berlijn Plus"-overeenkomst; uit zijn bezorgdheid over de negatieve gevolgen daarvan voor de bescherming van het ingezette EU-personeel, met name EUPOL Afghanistan en EULEX Kosovo, en roept Turkije ertoe op deze bezwaren zo spoedig mogelijk op te heffen;

54.   is van mening dat het Amerikaanse plan om juist nu een raketafweersysteem in Europa te installeren, de internationale ontwapeningsinspanningen kan belemmeren; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat Rusland de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake conventionele strijdkrachten in Europa heeft opgeschort, hetgeen heeft geleid tot zorgen over het strategische evenwicht in Europa; onderstreept dat beide kwesties de veiligheid van alle Europese landen beïnvloeden en daarom niet thuishoren in zuiver bilateraal overleg tussen de VS en afzonderlijke Europese landen; verzoekt de Raad en de lidstaten om samen met de NAVO een kader te scheppen om zoveel mogelijk Europese landen bij het debat te betrekken; verzoekt de Raad en de NAVO om een evaluatie van de eventuele toekomstige nucleaire bedreigingen vanuit bepaalde landen en het gevaar van een nieuwe wapenwedloop in Europa, en om een voorstel voor een adequaat multilateraal antwoord daarop;

55.   is van oordeel dat de Europese Unie en de NAVO elkaar wederzijds versterken en dringt aan op nauwe samenwerking tussen beide;

o
o   o

56.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen parlementen van de lidstaten, de Parlementaire Vergadering van de NAVO en de secretariaten-generaal van de Verenigde Naties, de NAVO, de Afrikaanse Unie, de OVSE, de OESO en de Raad van Europa.

(1) PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 580.
(2) PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 334.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0419.
(4) PB L 314 van 1.12.2007, blz. 9.
(5) PB L 71 van 10.3.2007, blz. 9.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0031.
(7) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2008/371/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 128 van 16.5.2008, blz. 8).

Juridische mededeling - Privacybeleid