Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2194(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0182/2008

Ingediende teksten :

A6-0182/2008

Debatten :

Stemmingen :

PV 05/06/2008 - 6.18
Stemverklaringen
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0258

Aangenomen teksten
PDF 153kWORD 74k
Donderdag 5 juni 2008 - Brussel
Toekomst van jonge landbouwers in het kader van de lopende hervorming van het GLB
P6_TA(2008)0258A6-0182/2008

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juni 2008 over de toekomst van jonge landbouwers in het kader van de lopende hervorming van het GLB (2007/2194(INI))

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2001 over de situatie en de perspectieven van jonge landbouwers in de Europese Unie(1),

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(2),

–   gezien de doelstelling van de Lissabonstrategie om van de EU tegen 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken,

–   gezien de resultaten van de hoorzitting van 26 februari 2008,

–   gelet op artikel 45 van zijn reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0182/2008),

A.   overwegende dat in de strategie van Göteborg prioriteit wordt toegekend aan het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de EU-economie en dat jonge landbouwers een fundamentele rol kunnen spelen in het welslagen ervan,

B.   overwegende dat het multifunctionele landbouwmodel van de EU kan bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden, dankzij de verspreide aanwezigheid van landbouwbedrijven,

C.   overwegende dat er met de vordering van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor een groot aantal aspecten met betrekking tot de vestiging van jonge landbouwers en de ontwikkeling van hun bedrijven nieuwe perspectieven zijn geopend, maar dat deze perspectieven niet op het hele grondgebied van de EU dezelfde zijn, wat een strategische aanpak op communautair niveau moeilijk maakt,

D.   overwegende dat het percentage landbouwers in de Europese Unie dat jonger dan 35 jaar is, volgens gegevens van Eurostat uit 2003 slechts 7% bedroeg en dalende is, terwijl de voedselproductie in de toekomst moet blijven stijgen; betreurt daarbij het gebrek aan volledige en recente gegevens met betrekking tot het aantal jonge landbouwers en hun positie in de landbouw van de EU,

E.   overwegende dat de komende herziening van het GBL, de zogenaamde "GLB-gezondheidscontrole", de niet et missen kans biedt om de steun voor jonge landbouwers gerichter toe te kennen,

F.   overwegende dat jonge landbouwers zich op een levensvatbare en leefbare manier dienen te vestigen, teneinde een antwoord te vinden op uitdagingen als de bevoorradingszekerheid in de Europese Unie van energie en voedsel, de groei en de werkgelegenheid in alle Europese plattelandsgebieden en een duurzaam en langdurig beheer van het platteland,

G.   overwegende dat een multifunctionele aanpak en, in het bijzonder, een goed steunbeleid voor jonge landbouwers is vereist,

H.   overwegende dat het voor het platteland van essentieel belang is dat jongeren eigenaar worden van landbouwbedrijven, aangezien de landbouw in het merendeel van de plattelandsgebieden nog steeds de ruggengraat is van de economische activiteit en van het sociaal weefsel,

I.   overwegende dat het dringend noodzakelijk blijkt om een Europese strategie te ontwikkelen om bedrijfsopleidingen voor jonge landbouwers te bevorderen,

J.   overwegende dat jonge landbouwers blijk geven van een grote voortvarendheid in de besluitvorming, bereid zijn risico's te nemen en de krachten te bundelen vanuit het idee dat ze elkaar kunnen aanvullen, en uiterst innoverende planningskeuzes te maken en naast buiten de gebruikelijke landbouwmethoden,

K.   overwegende dat, hoewel alle beleidsmaatregelen ten behoeve van jonge landbouwers ertoe bijdragen de landbouw in de EU nieuw leven in te blazen, de verjonging onder de eigenaars van landbouwbedrijven één van de uitdagingen voor de Europese Unie blijft,

L.   overwegende dat jonge landbouwers met additionele problemen te kampen hebben in de landbouwsector, zoals hoge installatiekosten, hoge schuldenlasten, te weinig beschikbare bedrijven en te weinig specifieke opleiding; overwegende dat daarnaast het landbouwbeleid steeds meer verantwoordelijkheden creëert voor ondernemers op het gebied van randvoorwaarden, zoals milieu, diergezondheid, dierenwelzijn, voedselveiligheid en landschapsbeheer,

M.   overwegende dat een jonge en dynamische landbouwsector één van de essentiële voorwaarden is om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te verwezenlijken,

N.   overwegende dat het met de nieuwe verordening tot steun aan de landbouwontwikkeling mogelijk is om tot een programmering over een periode tot en met 31 december 2013 te komen,

O.   overwegende dat het grondgebied van de Europese Unie voor 92% uit plattelandsgebieden bestaat, terwijl de bevolking op dit ogenblik gelijk verdeeld is tussen de steden en het platteland,

P.   overwegende dat de generatievernieuwing onontbeerlijk is om de hoge kwaliteit van de voedingsmiddelen en de voedselveiligheid in de EU, alsmede de zelfvoorziening van de Europese Unie ook in de toekomst te behouden,

1.   bevestigt dat het één van de doelstellingen van het hervormde GLB is om een betere generatievernieuwing bij landbouwers te verzekeren en dat, met het oog hierop, de instrumenten van de eerste en de tweede pijler – die respectievelijk gericht zijn op een levensvatbare landbouw en een goed ontwikkeld platteland – in het bijzonder complementair zijn;

2.   bevestigt dat het bevorderen van de generatievernieuwing bij landbouwers van fundamenteel belang is om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen op het gebied van voedingsmiddelen, energie en grondbeheer, waar de Europese landbouw vandaag en morgen mee wordt geconfronteerd; is van mening dat deze uitdagingen, in combinatie met de verwachtingen van de samenleving, enkel met een sterke landbouw en een groot aantal landbouwers in de Unie kunnen worden aangegaan;

3.   merkt op dat de uitbreiding van de Europese Unie met de nieuwe lidstaten een grotere verscheidenheid aan culturen en producten heeft opgeleverd en een goede gelegenheid biedt om het concurrentievermogen van de landbouw van de EU te versterken door de inspanningen toe te spitsen op voortdurende innovatie en op de kwaliteit van de communautaire producten en door meer aandacht te besteden aan de prestaties van de producenten op het belangrijke domein van de voedselveiligheid;

4.   is van mening dat bij het ontwikkelen en uitvoeren van steunmaatregelen voor jonge boeren specifiek rekening moet worden gehouden met de situatie van jonge boeren in de nieuwe lidstaten;

5.   roept de Commissie dan ook op om voorstellen te formuleren betreffende de invoering van een EU-kwaliteitsmerk, dat ervoor zal zorgen dat de consumenten gemakkelijk kunnen herkennen welke producten in overeenstemming met de strenge milieu-, dierenwelzijns- en veiligheidsnormen van de EU zijn geproduceerd;

6.   merkt op dat, in de context van de kwaliteit, naar een verscheidenheid van productiemethoden en producten moet worden gestreefd;

7.   merkt op dat de voornaamste voorwaarde voor de verjonging van de landbouw te maken heeft met de toegang tot de landbouwgrond, rekening houdend met de hoge kostprijs ervan;

8.   is van mening dat het GLB er in de toekomst op gericht moet zijn om de hindernissen uit de weg te ruimen, waarmee jonge landbouwers die een landbouwactiviteit willen opstarten momenteel worden geconfronteerd, door generatievernieuwing als een prioriteit te beschouwen;

9.   vraagt bovendien dat er meer inspanningen worden geleverd om de burgers uitleg te geven over het Europese landbouwmodel met zijn hoge normen op het gebied van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid;

10.   is van mening dat de vestiging van jongeren die een landbouwbedrijf oprichten of overnemen een belangrijke troef is voor de uitgebreide Unie;

11.   stelt vast dat de problemen die verband houden met hoge vestigingskosten, zoals koop- of pachtprijzen van landbouwgrond, en met de noodzaak om permanent te investeren in materiële activa en personele middelen om bij te blijven met technologische en logistieke vernieuwingen, aanhouden, maar is van mening dat de aankoop van materiaal of machines niet volstaat om het niveau van de technologische en logistieke vernieuwingen te verbeteren, en dat onderzoek en de toegang tot onderzoeksresultaten hiervoor van essentieel belang zijn;

12.   dringt er bij de Commissie op aan om de lidstaten te steunen bij de oprichting van een grondbank op basis van de landbouwgronden die vrijkomen door vervroegde uittreding van boeren; acht het noodzakelijk om te voorzien in steun voor de gezamenlijke aankoop van machines en materiaal met een hoge kostprijs, die zelden door afzonderlijke landbouwers worden gebruikt;

13.   vraagt om het bedrag van de vestigingssteun te herzien, aangezien het sinds de invoering van de steun ongewijzigd is gebleven en niet meer aan de behoeften van de landbouwers aangepast lijkt te zijn;

14.   wijst op het effect van de grondkwestie op de vestigingsproblemen van jonge landbouwers en roept de Commissie op om zich te buigen over het probleem van de sterk stijgende grondprijzen, dat deels te wijten is aan de stedelijke druk en aan speculatie;

15.   beveelt aan om instrumenten te ontwikkelen die het mogelijk maken om bij de overdracht van landbouwgronden prioriteit te geven aan jonge, zich vestigende landbouwers, eerder dan aan landbouwers die hun bedrijf uitbreiden, met name door een vervroegde pensioenregeling, steun voor de aankoop met uitstel van betaling van gronden, een mechanisme voor geleidelijke vestiging en het verhuren van een gedeelte van de landbouwgronden;

16.   wijst op de noodzaak om de doeltreffendheid van het beleid inzake steun bij de vestiging van jonge landbouwers te verbeteren en op het belang om nadere criteria te hanteren bij het opstellen van de rangorde van de begunstigden, waarbij rekening wordt gehouden met objectieve factoren;

17.   roept de Commissie op om in haar ontwerp over de "GLB-gezondheidscontrole" voor te stellen om de steun voor jonge landbouwers, waarin is voorzien door de wetgeving inzake plattelandsontwikkeling, op te nemen als één van de bindende maatregelen in de door de lidstaten uitgewerkte programma's, wat eveneens gepaard zou moeten gaan met een verhoging van de bedragen van de vestigingspremies;

18.   is van mening dat steunmaatregelen voor jonge boeren ook nieuwkomers moeten ondersteunen, daar zij een vernieuwende en waardevolle aanvulling voor de Europese landbouw kunnen zijn; wijst er daarom op dat steun voornamelijk gericht moet zijn op starters en niet op de uitredende landbouwers; onderstreept dat ondersteunende maatregelen gericht op bedrijfsovername geen verstorend effect mogen hebben op de concurrentie tussen nieuwkomers en boerenzonen en -dochters;

19.   wijst erop dat het, om de ontvolking van benadeelde landbouwgebieden tegen te gaan en zo de doelstelling van territoriale samenhang binnen de Unie te handhaven, van buitengewoon belang is om de vestiging van jonge landbouwers te bevorderen in gebieden met een permanente natuurlijke handicap, zoals eilanden en berggebieden, waar de kosten voor ontwikkeling, gebouwen en toegankelijkheid hoger liggen en waar de activiteiten vaak moeten worden gediversifieerd om voldoende levensvatbaar te zijn;

20.   roept de Commissie op onderzoek te verrichten naar de doeltreffendheid en toegevoegde waarde van de verschillende nationale en EU-maatregelen gericht op jonge landbouwers, en hierover tegen 1 juli 2009 te rapporteren;

21.   stelt vast dat een groot deel van de jonge landbouwers investeringssteun en rentesubsidies als de meest effectieve middelen zien ter stimulering van hun ondernemerschap en versterking van hun concurrentiepositie; roept de Commissie en de lidstaten op gepaste aandacht te besteden aan steun en subsidies;

22.   roept de Commissie op onderzoek te verrichten naar het effect van de productierechten, de bedrijfstoeslagregeling en het recht op een vestigingspremie op de vestiging van jonge landbouwers, aangezien al deze maatregelen regelmatig conflicten tussen de generaties veroorzaken, wat leidt tot een moeilijkere toegang tot deze rechten voor jongeren die zich in de landbouw willen vestigen; is van mening dat de Commissie er goed aan zou doen om hieruit alle mogelijke conclusies te trekken aangaande het beheer van het GLB, teneinde meer mogelijkheden te geven aan jongeren die zich willen vestigen;

23.   merkt op dat het, om meer rekening te kunnen houden met de stijging van de overnamekosten van bedrijven en met de vestigingsmoeilijkheden in kwetsbare gebieden, wenselijk is om het communautaire steunplafond van 55 000 EUR op te trekken en om de termijn voor de aanpassing aan de normen na de vestiging van drie tot vijf jaar te verlengen;

24.   merkt op dat de landbouw vaak de laatst overgebleven activiteit in plattelandsgebieden is en dat er dus maatregelen moeten worden genomen om jonge landbouwers aan te zetten om er zich te vestigen; wijst er echter op dat er – behalve naar de levensvatbaarheid van hun bedrijf – eveneens aandacht moet gaan naar een leefbare plattelandsomgeving, door de gelijke toegang tot openbare dienstverlening (post, scholen, openbaar vervoer, gezondheidszorg, enz.) te bevorderen, evenals door het behouden van diensten voor het publiek (handel en ambachten, kinderopvang en bejaardencentra, sociale woningen, huurwoningen, enz.) en van plaatsen waar het sociale leven zich afspeelt om het isolement te doorbreken (cafés, culturele centra, sportcentra, enz.);

25.   benadrukt dat het wenselijk is om instrumenten te ontwikkelen die ervoor zorgen dat jonge landbouwers wegens opleiding, verlof, geboorte, enz. op hun bedrijf afwezig kunnen zijn;

26.   waardeert de gelegenheid die wordt geboden om het toekennen van een vestigingssteun aan jonge landbouwers, zelfs bij een gedeeltelijke vestiging, te laten afhangen van de voorlegging, op vrijwillige basis, van een bedrijfsplan, als een middel om mettertijd de ontwikkeling van landbouw- en andere plattelandsactiviteiten op hun nieuw bedrijf mogelijk te maken;

27.   beveelt aan dat het systeem van vestigingsbevorderende maatregelen voorziet in stimuleringsmaatregelen voor eigenaars die bedrijven verhuren aan jonge landbouwers en/of in huursubsidies tot het tiende jaar na de vestiging;

28.   wijst op de problemen die jonge landbouwers die zich willen vestigen ondervinden om toegang te krijgen tot financieringen, en op het nut van gesubsidieerde leningen, die jonge landbouwers de mogelijkheid bieden om een bedrijf op te richten en het voortbestaan ervan veilig te stellen zonder een te hoge schuldenlast aan te gaan;

29.   stelt vast dat het door de hoge schuldenlasten en hoge installatiekosten voor jonge landbouwers zeer moeilijk is om een goede concurrentiepositie op te bouwen; roept de Commissie en de lidstaten dan ook op met additionele oplossingen te komen voor deze specifieke problemen;

30.   is van mening dat het ondernemerschap van jonge landbouwers door de invoering van een transparante, vereenvoudigde en minder logge regelgeving moet worden ondersteund, alsook door een verlaging van de hieraan verbonden kosten;

31.   is derhalve van mening dat de lidstaten en de regionale autoriteiten de mogelijkheden zouden moeten onderzoeken van de invoering, of de verbetering, van regelingen die het mogelijk maken om aan nieuwe landbouwers tegen een preferentieel tarief een startkapitaal te verstrekken;

32.   betreurt het effect van elementen van zowel speculatieve als structurele aard die een behoorlijke opbrengst van de productiefactoren land, arbeid en kapitaal onmogelijk maken, zoals garanties die verstrekt moeten worden om krediet te kunnen krijgen, hoge rentepercentages, juridische of fiscale belemmeringen, sociale lasten en administratieve lasten, en acht het noodzakelijk om passende politieke maatregelen te nemen die een einde maken aan ontsporingen en mededingingsvervalsende wantoestanden;

33.   roept de Commissie en de lidstaten op om nieuwe (fiscale) maatregelen te ontwikkelen om jonge landbouwers de last te helpen dragen van de rente die ze na de aankoop van hun landbouwbedrijven moeten afbetalen; verzoekt de Commissie om hiertoe concrete voorstellen te formuleren in het kader van de "gezondheidscontrole" van het GLB;

34.   vraagt dat dergelijke maatregelen ten gunste van jonge landbouwers binnen de acties op grond van As 1 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 een verplichte voorziening worden ter verbetering van de concurrentiepositie van de landbouwsector;

35.   wijst er nogmaals op dat de maatregelen voor plattelandsontwikkeling rechtstreeks gericht moeten zijn op de landbouwers;

36.   is van mening dat de Commissie de mogelijkheid moet onderzoeken van specifieke financiering voor jonge landbouwers in As 2 en As 3 van het plattelandsontwikkelingsbeleid, bijvoorbeeld ten aanzien van de sociale infrastructuur en verbetering van arbeidsparticipatie van jongeren op het platteland;

37.   vraagt dat de vestigingspremies voor landbouwers die multifunctionele activiteiten uitoefenen (landbouw en andere) verhoogd worden, zodat jonge landbouwers die uitsluitend landbouwactiviteiten verrichten of deze aanvullen met andere wat betreft de eigendom uit plattelandsactiviteiten toegang krijgen tot de premie voor een eerste vestiging;

38.   vraagt aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat jonge eigenaars die zich wat betreft de eigendom in een onzekere situatie bevinden, mannen en vrouwen, toegang krijgen tot de premie voor een eerste vestiging, die ze nodig hebben om hun bedrijf aan te passen, door landbouwactiviteiten uit te oefenen of door ze aan te vullen met andere activiteiten met inkomsten, teneinde hen een gemiddeld levensniveau wat betreft beschikbaar inkomen en werk te garanderen;

39.   is van mening dat jonge landbouwers binnen de Europese Unie onder gelijke voorwaarden met elkaar zouden moeten kunnen concurreren; roept derhalve op tot een weloverwogen herziening, gevolgd door de uitvoering ervan, van het huidige artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003(3) van de Raad om elke vorm van concurrentieverstoring op de interne markt van de EU te voorkomen;

40.   vraagt dat alle landbouw- en plattelandsontwikkelingsmaatregelen in overeenstemming worden gebracht met de doelstellingen die de Europese Unie zich in het kader van de Lissabonstrategie heeft gesteld, zodat jonge landbouwers hun activiteit in een dynamisch economisch klimaat kunnen uitoefenen;

41.   is van mening dat het in het kader van de "gezondheidscontrole" van het GLB wenselijk is om de stabilisatie en de veiligstelling van de landbouwinkomens te bevorderen, als een essentiële voorwaarde voor de generatievernieuwing in de landbouw, door op Europees niveau innoverende instrumenten voor risico- en crisisbeheer te ontwikkelen om de marktrisico's en de steeds groter wordende prijsvolatiliteit het hoofd te kunnen bieden;

42.   is van mening dat er in de eerste plaats gestreefd moet worden naar echte vereenvoudiging en betere transparantie bij de toepassing van instrumenten en maatregelen voor jonge landbouwers die landbouwactiviteiten ontwikkelen, ook wanneer deze aangevuld worden met andere plattelandsactiviteiten met als doel de levensvatbaarheid van hun bedrijf te verzekeren;

43.   merkt op dat landbouwers die niet meer tot de categorie van jonge landbouwers behoren maar op middellange termijn nog actief zullen zijn en eveneens voor nieuwe uitdagingen staan, niet benadeeld mogen worden;

44.   merkt op dat het, om ervoor te zorgen dat de "bedrijfsleiders van morgen" kunnen voldoen aan de hoge eisen die aan hen worden gesteld, noodzakelijk is om de beroepsopleiding systematisch uit te breiden, om een doeltreffende overdracht van de resultaten uit het landbouwonderzoek naar de landbouw te verzekeren;

45.   is van oordeel dat er met betrekking tot de overdracht bij nalatenschap een wetgeving moet komen waardoor de eenheid van het bedrijf beter behouden kan blijven, met als doel om zowel schaal- als breedtevoordelen te realiseren, en dat de overdracht bij nalatenschap, waarbij partijen betrokken zijn die geen familieleden zijn, vergemakkelijkt moet worden, teneinde de bedrijven te behouden en jonge ondernemers die een landbouwopleiding hebben gevolgd de kans te bieden om als landbouwer aan het werk te gaan;

46.   is van mening dat de nationale vervroegde pensioenregelingen alleen van toepassing zouden mogen zijn wanneer het bedrijf van de landbouwer die met pensioen gaat door een jonge landbouwer wordt overgenomen, of dat de landbouwer die in dat geval zijn bedrijf overlaat een hoger pensioen ontvangt;

47.   denkt dat algemene plannen voor vestiging en ontwikkeling van landbouwersbedrijven bovendien zodanig specifieke maatregelen voor de erkenning van het statuut van jonge landbouwers moeten bevatten dat de gelijkheid van sociale rechten tussen mannen en vrouwen wordt gewaarborgd; acht het met het oog hierop van wezenlijk belang om in plattelandsgebieden absoluut noodzakelijke structuren in stand te houden als kinderdagverblijven, kleuterscholen en opvangmogelijkheden voor moeders; wijst in dit verband met name op het belang van informatieverstrekking over de status van partners die op het landbouwbedrijf helpen;

48.   merkt op dat de sociale en culturele bijzonderheden en diversiteit sleutelelementen vormen in het beleid dat gericht is op de ontwikkeling van productie, alsook de identificatie met een bepaald geografisch gebied en de uitmuntendheid in de productiemethoden, zoals de reputatie en het succes van landbouwproducten met een beschermde geografische aanduiding of een keurmerk bewijzen;

49.   wijst erop dat de voorlichting op voedingsgebied, waarvan jonge landbouwers de dragers kunnen zijn, bijdraagt aan een beter voedingspatroon, dat goed is voor de gezondheid en, meer in het algemeen, voor de maatschappij, en is bijzonder ingenomen met initiatieven als het "Tellus"-programma van de Europese Raad van jonge landbouwers (CEJA) of proefprojecten die de grenzen van de regio's overschrijden zoals "Schüler auf dem Bauernhof" ("Leerlingen op de boerderij");

50.   wijst op het belang van gespecialiseerde informatie over voedingswetenschappen en dieetleer in alle mogelijke opleidingsvormen;

51.   acht het noodzakelijk om het beroep van landbouwer te promoten, evenals de diensten die hij, naast zijn productieactiviteit, aan de maatschappij levert, om het beroep zo voor meer jongeren aantrekkelijk te maken, met name voor jongeren uit een niet-agrarische omgeving;

52.   is van mening dat het aanzien van het beroep van landbouwer onder meer verhoogd kan worden door de bevolking, en dus de consumenten, beter te informeren over de inhoud van het GLB, wat betreft de sanitaire, milieu- en dierenwelzijnsnormen, de voorwaarden voor financiële steun, het multifunctionele karakter van de landbouw, de kwaliteit van de producten in de EU, de bijdrage van de landbouw in de strijd tegen de klimaatverandering, de zelfvoorziening op voedselgebied en de toekomstige uitdaging om de wereldbevolking, die in 2050 waarschijnlijk negen miljard mensen zal tellen, van voedsel te voorzien;

53.   vraagt dat de communautaire preferentie wordt versterkt om aan de Europese consumenten de gezondheids- en milieukwaliteit van de producten die ze kopen te garanderen en om de landbouwers in de EU, die moeten concurreren met derde landen die niet aan dezelfde sanitaire, milieu- en sociale normen moeten voldoen, te compenseren;

54.   is van mening dat jonge landbouwers in de beste omstandigheden gebracht moeten worden om gebruik te kunnen maken van een grotere flexibiliteit in de vraag naar in de landbouw geproduceerde goederen en diensten, alsmede van een grotere opening van opkomende markten overal ter wereld, met het oog op multilaterale onderhandelingen; acht het daarom van belang dat de Commissie een WTO-akkoord uitonderhandelt dat de landbouwsector voldoende armslag geeft om te kunnen blijven concurreren met derde landen en daarmee een toekomst voor jonge landbouwers garandeert; acht opname van "non-trade concerns" daarbij van cruciaal belang;

55.   is van mening dat jonge landbouwers onder gelijke voorwaarden met hun buitenlandse collega's zouden moeten kunnen concurreren; verzoekt de Commissie derhalve erop toe te zien dat er prioriteit wordt verleend aan de erkenning van "non-trade concerns" als criteria voor het invoerbeleid in het kader van zowel bilaterale als van multilaterale handelsbesprekingen;

56.   benadrukt dat de nieuwe generatie landbouwers in het licht van een programmering op middellange en lange termijn haar verantwoordelijkheid op zich neemt in de strijd tegen klimaatverandering, dat zij als partner van het milieu optreedt en door de levering van alternatieve en milieuvriendelijke energiebronnen, in het bijzonder door de productie van biomassa en de exploitatie van biogasinstallaties, actief bijdraagt tot de bescherming van het milieu en de beperking van de CO2-uitstoot;

57.   wijst erop dat jonge landbouwers voor een dubbele uitdaging staan: enerzijds moeten ze maatregelen treffen om de landbouwmethoden te verbeteren en ze duurzamer en levensvatbaarder te maken; anderzijds moeten ze ervoor zorgen dat de landbouw een sleutelrol kan spelen bij het beheren van milieuelementen en zich bijgevolg kan ontwikkelen tot een geavanceerde sector in de strijd tegen klimaatverandering; benadrukt dat het met het oog hierop noodzakelijk is om het beleid en de maatregelen ten gunste van jonge landbouwers een duurzaam langetermijnperspectief te geven en om de inspanningen die deze landbouwers leveren om het milieu te beschermen, financieel te steunen;

58.   merkt op dat landbouw en bosbouw de enige voorbeelden zijn van economische activiteiten die er dankzij de fotosynthese in slagen kooldioxide op te vangen, wat de noodzaak om de landbouwactiviteiten in stand te houden nog vergroot;

59.   acht het belangrijk dat het landbouwonderzoek wordt afgestemd op de hervorming van het GLB, dat technologietransfers in de hand worden gewerkt en dat ervoor wordt gezorgd dat de landbouwers gemakkelijker toegang krijgen tot onderzoeksresultaten en de nieuwste productiewijzen en -middelen; acht het noodzakelijk dat de landbouwers van de EU gemakkelijker toegang krijgen tot onderzoeksresultaten door middel van het tot stand brengen van netwerken voor de uitwisseling van onderzoeksresultaten en de coördinatie van het onderzoek op nationaal en Europees niveau;

60.   is van mening dat uitwisseling tussen de wetenschap en de gebruikers ervan absoluut noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de onderzoeksresultaten in praktijk worden gebracht en dat het onderzoek een antwoord kan bieden op de behoeften van de landbouwsector;

61.   benadrukt dat het in het economisch (verbetering van de productiviteit) en het milieubelang (actualiseren van de kennis op het gebied van "groene" praktijken) van de Unie is om de bijscholing van landbouwers tijdens hun hele beroepscarrière sterker te ondersteunen; moedigt met name programma's aan die de mobiliteit van jonge landbouwers binnen de Unie bevorderen (waaronder Leonardo da Vinci); wijst in het bijzonder op de noodzaak om instrumenten te ontwikkelen die hen in staat stellen om hun bedrijven voor de duur van de opleiding te verlaten;

62.   stelt voor om in het voordeel van jonge landbouwers een programma voor de uitwisseling van goede landbouwpraktijken in te stellen;

63.   is van mening dat het noodzakelijk is om speciaal voor jonge landbouwers een uitwisselingsmechanisme te ontwikkelen dat het delen van goede praktijken vergemakkelijkt, alsmede een opleidingsnetwerk waarin informatie over zaken als duurzaamheid, bio-energie, klimaatverandering en concurrentievermogen centraal staat; is van mening dat jonge landbouwers op deze wijze moeten worden voorbereid op hun taak bij het omgaan met de nieuwe uitdagingen op het gebied van landbouw en voedsel;

64. verzoekt om de ontwikkeling van een proefproject ter vergemakkelijking van een programma voor uitwisselingen tussen jonge boeren in de ontwikkelingslanden en jonge boeren in de EU, teneinde hen in staat te stellen om rechtstreeks inzicht te krijgen in de werking van elkaars markten, in de manier waarop zij technologieën toepassen en in de oplossingen die zij voor de aanpassing aan klimatologische omstandigheden hebben gevonden;

65.   stelt voor te zorgen voor behoud, verbetering en verspreiding van productiepraktijken die eigen zijn aan een bepaald grondgebied of culturele tradities in de EU;

66.   is van mening dat de kwestie van het behoud van landbouwgrond nauw verbonden is met die van de vestiging van jongeren in de landbouw en dat er een beleid moet worden ingevoerd dat het mogelijk maakt om bij de toekenning van gronden voorrang te geven aan beginnende landbouwers; verzoekt de Commissie om verslag uit te brengen over de problematiek van de landbouwgrond bij de overname van landbouwbedrijven door jonge landbouwers;

67.   is van mening dat de oprichting van bedrijfsstructuren beter begeleid moet worden door de invoering van specifieke maatregelen voor deze vestigingsvorm, die het niet alleen mogelijk maken om de vestigingskosten voor de jonge landbouwer te drukken, maar ook bijdragen tot een werkorganisatie die de levensvatbaarheid van de landbouwbedrijven vergroot;

68.   pleit ervoor om de procedures voor de vestiging en overdracht van landbouwbedrijven op de volgende manieren flexibeler te maken: geleidelijke vestiging, in aanmerking nemen van de validering van de door eerdere beroepservaring verworven competenties van de kandidaat die zich als landbouwer wil vestigen wanneer deze niet over het vereiste opleidingsniveau beschikt, afwijking van de leeftijdsvereiste wanneer de kandidaat een levensvatbaar vestigingsplan voorlegt, met name in agrarisch achtergestelde gebieden, etc.;

69.   is van mening dat er in het kader van de steunregeling voor de vestiging van jonge landbouwers maatregelen genomen moeten worden om hen te ondersteunen, te begeleiden en te adviseren, met als doel het aantal succesvolle vestigingen te doen toenemen en tegelijkertijd het aantal gevallen van beëindiging of zelfs faillissement te beperken of volledig weg te werken;

70.   stelt voor om een Europees jaar van de dialoog tussen steden en plattelandsgebieden uit te roepen;

71.   nodigt de Commissie uit om jonge landbouwers die een bedrijf willen opstarten in het algemeen te ondersteunen door middel van een betrouwbaar beleid, administratieve procedures die afgestemd zijn op de realiteit en een maximum aan steun bij het management van het bedrijf,

72.   verzoekt de Commissie binnen een redelijke termijn een tussentijds verslag in te dienen over de situatie van jonge landbouwers en de betrokken organisaties van jonge landbouwers op passende wijze te raadplegen;

73.   wijst op de noodzaak om jonge landbouwers in de jaren volgend op hun vestiging te begeleiden en om in een speciaal reservefonds te voorzien dat hen onvoorziene omstandigheden bij de vestiging te boven helpt komen, zoals bijzonder ongunstige weersomstandigheden die de oogst beschadigen of een sterke stijging van de lasten;

74.   roept de Commissie op om na te denken over manieren om goede praktijken op het gebied van innovatieve productie- en beheersmethoden uit te wisselen tussen nieuwe landbouwers in heel de EU;

75.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 262 van 18.9.2001, blz. 153.
(2) PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.
(3) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid