Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 23 april 2008 - Straatsburg
Stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië ***
 Toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (gecodificeerde versie) *
 Bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken ***II
 Voortzetting van de uitvoering van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet (Egnos en Galileo) ***I
 Uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 2003/109/EG tot personen die internationale bescherming genieten
 Groenboek over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid van de Europese Unie
 Bijstelling van het meerjarig financieel kader
 Uitvoering van de programmering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds
 Voortgangsverslag 2007 Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
 Beleid van China en de gevolgen ervan voor Afrika

Stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië ***
PDF 191kWORD 29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (16731/2007 – COM(2007)0623 – C6-0093/2008 – 2007/0218(AVC))
P6_TA(2008)0164A6-0078/2008

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2007)0623 - 16731/2007),

–   gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea en artikel 310 van het EG-Verdrag (C6-0093/2008),

–   gelet op artikel 75, artikel 83, lid 7 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0078/2008),

1.   stemt in met de sluiting van de overeenkomst;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.


Toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (gecodificeerde versie) *
PDF 193kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (gecodificeerde versie) (COM(2007)0753 – C6-0475/2007 – 2007/0265(CNS))
P6_TA(2008)0165A6-0089/2008

(Raadplegingsprocedure – codificatie)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0753),

–   gelet op artikel 83 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0475/2007),

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(1),

–   gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0089/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie zoals gewijzigd overeenkomstig de aanbevelingen van de raadgevende werkgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


Bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken ***II
PDF 194kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (15003/5/2007 – C6-0132/2008 – 2004/0251(COD))
P6_TA(2008)0166A6-0150/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (15003/5/2007 – C6-0132/2008),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0718),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken (A6-0150/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;

2.   constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1 van het EG-Verdrag te ondertekenen;

4.   verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 129.


Voortzetting van de uitvoering van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet (Egnos en Galileo) ***I
PDF 221kWORD 51k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over het gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet (Egnos en Galileo) (COM(2007)0535 – C6-0345/2007 – 2004/0156(COD))
P6_TA(2008)0167A6-0144/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing - hernieuwde voorlegging)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0535),

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0477),

–   gezien zijn standpunt in eerste lezing van 6 september 2005(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 156 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie opnieuw bij het Parlement is ingediend (C6-0345/2007),

–   gezien zijn resolutie van 20 juni 2007 over de financiering van het Europees programma voor satellietradionavigatie (Galileo) onder het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 en het meerjarig financieel kader 2007-2013(2),

–   gezien het Interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (IIA)(3), als gewijzigd bij Besluit 2008/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2007(4), ten aanzien van het meerjarig financieel kader,

–   gelet op artikel 51 en artikel 55, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0144/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   is van oordeel dat de in het wetgevingsvoorstel vermelde financiële middelen verenigbaar zijn met het maximum voor vastleggingskredieten van rubriek 1a van het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) zoals gewijzigd bij Besluit 2008/29/EG en wijst erop dat het jaarlijkse bedrag zal worden vastgesteld in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, overeenkomstig de bepalingen van punt 37 van het IIA;

3.   hecht zijn goedkeuring aan de hierbij gevoegde gezamenlijke verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden gepubliceerd;

4.   wijst op de hierbij gevoegde verklaringen van de Commissie;

5.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

6.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma's voor navigatie per satelliet (Egnos en Galileo)

P6_TC1-COD(2004)0156(MOD01)


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 683/2008.)

BIJLAGE

GEZAMENLIJKE VERKLARING

van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie

over het

GALILEO INTERINSTITUTIONEEL PANEL ("GIP")

1.  Gezien het belang, het unieke karakter en de gecompliceerdheid van de Europese GNSS-programmma's, het feit dat de Gemeenschap de uit de programma's resulterende systemen in eigendom zal hebben, de volledige financiering van de programma's uit de Gemeenschapsbegroting in de periode 2008-2013, erkennen het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie de noodzaak van nauwe samenwerking van de drie instellingen.

2.  Er zal een Galileo Interinstitutioneel Panel (GIP) bijeenkomen om voor iedere instelling van de Gemeenschap de uitoefening van haar verantwoordelijkheid te vergemakkelijken. Daartoe wordt het GIP opgericht om de volgende zaken op de voet te volgen:

   a) de vorderingen met de uitvoering van de Europese GNSS-programma's, met name met betrekking tot de uitvoering van de aanbestedingen en contracten, met name met betrekking tot het ESA;
   b) de internationale overeenkomsten met derde landen, onverminderd de bepalingen van artikel 300 van het Verdrag;
   c) de voorbereiding van de satellietnavigatiemarkten;
   d) de doeltreffendheid van de beheersregelingen; en
   e) de jaarlijkse evaluatie van het werkprogramma.

3.  Overeenkomstig de bestaande regels zal het GIP de nodige discretie in acht nemen, met name gezien de commercieel vertrouwelijke en gevoelige aard van bepaalde gegevens.

4.  De Commissie zal rekening houden met de door het GIP ingenomen standpunten.

5.  Het GIP zal bestaan uit zeven vertegenwoordigers, waarvan:

−  3 van de Raad;

−  3 van het Europees Parlement;

−  1 van de Commissie,

en zal geregeld bijeenkomen (in beginsel 4 maal per jaar).

6.  Het GIP is niet van invloed op de bestaande verantwoordelijkheden en interinstitutionele betrekkingen.

Verklaring van de Europese Commissie

over de rol van het GIP met betrekking tot internationale overeenkomsten

Met betrekking tot internationale overeenkomsten zal de Commissie het GIP op de hoogte houden, zodat het de internationale overeenkomsten met derde landen op de voet kan volgen, overeenkomstig de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen de Commissie en het Europees Parlement van 26 mei 2005 en toekomstige desbetreffende overeenkomsten, en onverminderd de bepalingen van artikel 300 van het Verdrag.

Verklaring van de Europese Commissie

over het laten verrichten van studies over de exploitatie van het Galileo-systeem

Gezien het verzoek van de Raad om in 2010 het in artikel 4, lid 3, van de verordening bedoelde voorstel uit te brengen inzake de exploitatiefase van de programma's, met name betreffende de financiering, het tariferingsbeleid en het mechanisme voor deling van de ontvangsten, zal de Commissie reeds vanaf 2008, en in 2009, de nodige voorbereidende studies laten verrichten, overeenkomstig de conclusies van de Raad Vervoer van 29 en 30 november 2007.

Die studies zullen met name betrekking hebben op een analyse van de mogelijkheden om de privé-sector te betrekken bij het beheer van de exploitatiefase van de programma's na 2013, en op de nadere regels voor die eventuele betrokkenheid, met name in de vorm van een publiek-privaat partnerschap.

Verklaring van de Europese Commissie

over de oprichting van een groep beveiligingsdeskundigen ("GNSS-Beveiligingsraad")

De Commissie is voornemens om, voor de uitvoering van de bepalingen van artikel 13, lid 1, van de verordening en voor de bestudering van vraagstukken in verband met de beveiliging van de systemen, een deskundigengroep op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten.

De Commissie zal erop toezien dat deze deskundigengroep:

   bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat en één vertegenwoordiger van de Commissie;
   wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie;
   haar reglement van orde aanneemt waarin onder andere zal worden bepaald dat adviezen bij consensus worden aangenomen en dat de deskundigen ieder relevant onderwerp in verband met de beveiliging van de systemen aan de orde kunnen stellen;

Bij de uitoefening van haar taken zal de Commissie volledig rekening houden met de adviezen van de deskundigengroep en zij zegt toe deze groep onder andere te zullen raadplegen voordat zij de voornaamste vereisten voor de beveiliging van de systemen als bedoeld in artikel 13 van de verordening vaststelt.

Daarenboven is de Commissie van mening dat:

   de vertegenwoordigers van de Europese GNSS-toezichtautoriteit, het Europese Ruimteagentschap en de SG/HV als waarnemers dienen te worden betrokken bij het werk van de deskundigengroep, onder de bij het reglement van orde ervan vastgestelde voorwaarden;
   door de Europese Gemeenschap gesloten akkoorden kunnen voorzien in de deelname van vertegenwoordigers van derde staten aan de werkzaamheden van de deskundigengroep, onder de bij het reglement van orde ervan vastgestelde voorwaarden.

Verklaring van de Europese Commissie

over het beroep op een onafhankelijk team deskundigen

De Commissie is voornemens om, voor de juiste toepassing van artikel 12, lid 3, van de verordening:

   een beroep te doen op een onafhankelijk team van projectbeheerdeskundigen;
   dit team, als onderdeel van zijn taken, de uitvoering van de programma's te laten evalueren met als doel passende aanbevelingen te doen, met name met betrekking tot het risicobeheer;
   deze aanbevelingen geregeld te doen toekomen aan het bij de verordening ingestelde comité.

Verklaring van de Europese Commissie

over de uitlegging van artikel 17, lid 3, onder c)

In artikel 17, lid 3, onder c), is het beginsel vastgelegd dat ten minste 40% van de samengevoegde waarde van de activiteiten wordt gegund middels een openbare aanbesteding op verschillende niveaus aan andere ondernemingen dan de ondernemingen die tot de groepen behoren waarvan rechtspersonen hoofdcontractant voor een van de hoofdwerkpakketten zijn.

De Commissie zal tijdens de gehele aanbestedingsprocedure nauwlettend hierop toezien en dit evalueren; zij zal het GIP en het GNSS-Comité informeren over de naleving van dit voorschrift en over het algehele effect ervan op het programma.

Indien uit de prognoses blijkt dat het minimum van 40% niet kan worden bereikt, zal de Commissie passende maatregelen nemen overeenkomstig de in artikel 17, lid 3, onder c), bedoelde procedure.

(1) PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 61.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0272.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(4) PB L 6 van 10.1.2008, blz. 7.


Uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 2003/109/EG tot personen die internationale bescherming genieten
PDF 214kWORD 63k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (COM(2007)0298 – C6-0196/2007 – 2007/0112(CNS))
P6_TA(2008)0168A6-0148/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0298),

–   gelet op artikel 63, leden 3 en 4 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0196/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0148/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 5
(5)  Indien personen die internationale bescherming genieten het recht krijgen om in andere lidstaten te verblijven dan de lidstaat die hun internationale bescherming verleende, is het noodzakelijk dat deze andere lidstaten op de hoogte zijn van de beschermingsstatus van de betrokken personen, zodat zij hun verplichtingen in verband met de eerbiediging van het beginsel van non-refoulement kunnen naleven. Te dien einde dient de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die aan personen die internationale bescherming genieten wordt afgegeven, het feit te vermelden dat een lidstaat aan de houder van de vergunning internationale bescherming heeft verleend. Voor zover die internationale bescherming niet is ingetrokken, dient dit feit ook te worden vermeld op de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die door de tweede lidstaat wordt afgegeven.
(5)  Indien personen die internationale bescherming genieten het recht krijgen om in andere lidstaten te verblijven dan de lidstaat die hun internationale bescherming verleende, is het noodzakelijk dat deze andere lidstaten op de hoogte zijn van de beschermingsstatus van de betrokken personen, zodat zij hun verplichtingen in verband met de eerbiediging van het beginsel van non-refoulement kunnen naleven. Te dien einde dient de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die aan personen die internationale bescherming genieten wordt afgegeven, het feit te vermelden dat een lidstaat aan de houder van de vergunning internationale bescherming heeft verleend. Voor zover die internationale bescherming niet is ingetrokken, dient dit feit ook te worden vermeld op de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die door de tweede lidstaat wordt afgegeven. De tweede lidstaat mag deze vermelding echter niet direct of indirect als voorwendsel gebruiken om de verlening van de status van langdurig ingezetene op zijn grondgebied te weigeren.
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis)  Overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn mag de verlening van de status van langdurig ingezetene geen herroeping of intrekking inhouden van de rechten die vluchtelingen, personen die subsidiaire bescherming genieten, alsmede hun gezinsleden overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG genieten.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit
Artikel 1 - punt 1
Richtlijn 2003/109/EG
Artikel 2 – punt f
1.  In artikel 2 wordt punt f) vervangen door:
1.  In artikel 2 wordt het volgende punt f bis) ingevoegd:
"f) "internationale bescherming": internationale bescherming zoals omschreven in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad;"
"f bis) "internationale bescherming": internationale bescherming zoals omschreven in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad;"
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/109/EG
Artikel 4 – lid 2
"Voor personen die internationale bescherming genieten wordt bij de berekening van de duur van het in lid 1 bedoelde verblijf rekening gehouden met de termijn tussen de datum waarop het verzoek om internationale bescherming is ingediend en de datum waarop de in artikel 24 van Richtlijn 2004/83/EG bedoelde verblijfsvergunning is afgegeven."
"Voor personen die internationale bescherming genieten wordt bij de berekening van de duur van het in lid 1 bedoelde verblijf rekening gehouden met de termijn tussen de datum waarop het eerste verzoek om internationale bescherming is ingediend, zelfs wanneer dit eerste verzoek een verzoek om tijdelijke bescherming is en voorafgaat aan het verzoek om internationale bescherming, en de datum waarop de in artikel 24 van Richtlijn 2004/83/EG bedoelde verblijfsvergunning is afgegeven."
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 - punt 3 bis (nieuw)
Richtlijn 2003/109/EG
Artikel 5 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
3 bis.  Aan artikel 5, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:
"Deze eis geldt niet voor personen die internationale bescherming genieten en geen toegang tot arbeid hebben."
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3 ter (nieuw)
Richtlijn 2003/109/EG
Artikel 5 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
3 ter.  Aan artikel 5, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:
"De nationale integratievoorwaarden mogen personen die internationale bescherming genieten pas worden opgelegd na individueel onderzoek, met inachtneming van hun bijzonder kwetsbare positie, op grond van een met redenen omkleed besluit en in overeenstemming met artikel 33 van Richtlijn 2004/83/EG."
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 6
Richtlijn 2003/109/EG
Artikel 12 – lid 3 bis
"3 bis: Wanneer een lidstaat besluit tot verwijdering van een langdurig ingezetene wiens EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen de in artikel 8, lid 4, bedoelde opmerking vermeldt, dient hij de in de opmerking vermelde lidstaat te raadplegen.
"3 bis: Wanneer een lidstaat besluit tot verwijdering van een langdurig ingezetene wiens EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen de in artikel 8, lid 4, bedoelde opmerking vermeldt, dient hij met de in de opmerking vermelde lidstaat die internationale bescherming heeft verleend, contact op te nemen ter bevestiging van de status van langdurig ingezetene.
De lidstaat die internationale bescherming heeft verleend, dient de verzoekende lidstaat binnen een termijn van ten hoogste een maand schriftelijk te antwoorden. Een verwijderingsbesluit mag pas worden genomen, nadat het antwoord van de lidstaat die internationale bescherming heeft verleend, is ontvangen.
Tenzij de internationale bescherming inmiddels is ingetrokken, wordt de langdurig ingezetene verwijderd naar deze lidstaat, die de langdurig ingezetene en zijn gezinsleden onmiddellijk zonder formaliteiten terugneemt."
Tenzij de internationale bescherming inmiddels is ingetrokken, kan de langdurig ingezetene, met inachtneming van het beginsel van non-refoulement, alleen naar deze lidstaat worden verwijderd, die de langdurig ingezetene en zijn gezinsleden onmiddellijk zonder formaliteiten terugneemt."
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 8
Richtlijn 2003/109/EG
Artikel 25 – alinea 1 bis (nieuw)
De Commissie stelt een lijst met contactpunten op, werkt deze regelmatig bij en zendt deze toe aan de lidstaten.

Groenboek over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid van de Europese Unie
PDF 153kWORD 72k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over het groenboek over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid van de Europese Unie (2007/2212(INI))
P6_TA(2008)0169A6-0073/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn aanbeveling van 15 december 2004 aan de Raad en de Europese Raad betreffende de Europese strategie inzake drugsbestrijding (2005-2012)(1),

–   gezien het Groenboek van de Commissie van 26 juni 2006 over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid van de Europese Unie (COM(2006)0316),

–   gezien het op 18 april 2007 gepubliceerde verslag over het resultaat van de openbare raadpleging die in het kader van bovengenoemd groenboek is gehouden(2),

–   gelet op Titel VI van het EU-Verdrag, en met name artikel 29 en artikel 31, lid 1, onder e) daarvan,

–   gezien de internationale, Europese en nationale instrumenten ter bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en met name de bescherming van het recht op leven en gezondheid,

–   gelet op het Enkelvoudig Verdrag van de VN inzake verdovende middelen van 30 maart 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van Genève van 25 maart 1972, en de VN-Verdragen inzake psychotrope stoffen van 21 februari 1971, en inzake de bestrijding van de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 19 december 1988,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 over het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving(3) - die een herschikking van de eerdere wetgeving is,

–   gezien het jaarverslag 2007 van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving(4),

–   gelet op Besluit nr. 1150/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 september 2007 tot vaststelling van het specifieke programma "Drugspreventie en -voorlichting" voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie"(5) en met name de artikelen 2 tot en met 7 daarvan,

–   gezien het werkdocument van de Commissie Voortgangsverslag 2006 over de tenuitvoerlegging van het EU-drugsactieplan (2005-2008) van 21 december 2006 (SEC(2006)1803),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 10 december 2007 over het voortgangsverslag 2007 over de tenuitvoerlegging van het EU-drugsactieplan (2005-2008) (COM(2007)0781),

–   gezien het EU-drugsactieplan (2005-2008) dat de Raad in juni 2005 heeft aangenomen(6),

–   gelet op Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen(7),

–   gezien de EU-drugsstrategie (2005-2012) die door de Europese Raad van 16-17 december 2004 werd onderschreven(8),

–   gezien Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren(9),

–   gezien de beleidsverklaring over drugs en de resoluties die zijn aangenomen tijdens de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de VN (SAVVN) van 8 en 10 juni 1998,

–   gezien de activiteiten van de VN, en met name de 51ste zitting van de Commissie verdovende middelen, die van 10 tot en met 14 maart 2008 in Wenen plaatsvond(10),

–   gezien het Witboek over Europese governance (COM(2001)0428) en de mededelingen van de Commissie "Naar een krachtige cultuur van raadpleging en dialoog - Voorstel inzake algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken partijen door de Commissie" (COM(2002)0704) en "Strategische doelstellingen 2005 – 2009, Europa 2010: een partnerschap voor Europese vernieuwing, welvaart, solidariteit en veiligheid" (COM(2005)0012),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0073/2008),

A.   overwegende dat het zaak is een diepgaandere dialoog te stimuleren tussen de verschillende organisaties van het maatschappelijk middenveld (op transnationaal, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau) op Europees niveau, ter verbetering van het formuleren, uitvoeren en evalueren van de besluiten op het gebied van het drugsbeleid, zowel op het niveau van de lidstaten als op EU-niveau,

B.   overwegende dat de organisatie op Europees niveau van actoren uit het maatschappelijk middenveld een duidelijke toegevoegde waarde heeft ten opzichte van nationale, regionale en lokale organisaties van het maatschappelijk middenveld,

C.   overwegende met name dat de ervaring van het maatschappelijk middenveld een belangrijke bijdrage kan leveren aan specifieke aspecten van het drugsbeleid zoals preventie, voorlichting, hulp voor degenen die hun verslaving te boven proberen te komen en sociale integratie,

D.   overwegende dat de strategie van de Europese Unie op drugsgebied (2005-2012) als prioritaire doelstelling een correcte voorlichting en de versterking van de rol van het maatschappelijk middenveld met betrekking tot drugs heeft,

E.   overwegende dat het Groenboek over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid van de EU en het opzetten van het drugsforum van het maatschappelijk middenveld een eerste concrete stap vormen op weg naar de verwezenlijking van deze doelstelling,

F.   overwegende dat het idee van thematische koppeling van bestaande netwerken door de meeste organisaties die op de raadpleging door de Commissie hebben gereageerd, zeer positief is ontvangen,

G.   overwegende dat een betere synergie tussen het maatschappelijk middenveld en de instellingen en organen van de EU van belang is om een relatie van permanente raadpleging tot stand te brengen en de uitwisseling van informatie en beste praktijken te stimuleren, met speciale aandacht voor wetenschappelijke bijdragen,

H.   overwegende dat de actie en het opwaarderen van de rol van de maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de samenwerking met derde landen en de bevordering van alternatieve en duurzame strategieën voor het drugsvraagstuk, van fundamenteel belang zijn,

I.   overwegende dat een open medium als het Internet zou moeten worden betrokken bij elke voorgestelde structuur voor een dialoog of raadplegingen over specifieke onderwerpen via geselecteerde netwerken, ondersteund door een openbare raadpleging van alle geïnteresseerde belanghebbenden,

J.   overwegende dat de belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld hierbij kan spelen aanvullend en versterkend van aard moet zijn ten opzichte van de aanzienlijke verantwoordelijkheid van de lidstaten en internationale organisaties om samen te werken in de strijd tegen de productie van en handel in drugs, zoals ook het geval is bij de bestrijding van terrorisme,

K.   overwegende dat een sterkere betrokkenheid van de EU-instellingen bij het maatschappelijk middenveld op het gebied van het drugsbeleid hen zou helpen bij een juiste beoordeling van de huidige strategieën,

L.   overwegende dat de term "drugs" bedoeld is om verdovende middelen en psychotrope stoffen aan te duiden, zoals bedoeld in bovengenoemde VN-verdragen,

M.   overwegende dat het gebruik van drugs specifieke gezondheidsrisico's kan opleveren voor jonge meisjes en vrouwen, met name bij de zwangerschap of de overdracht van HIV/AIDS,

N.   overwegende dat er meestal meer mannen dan vrouwen aan behandelingsprogramma's deelnemen en dat vrouwen ongeveer 20% uitmaken van degenen die op dit moment in de EU met drugsbehandelingsprogramma's beginnen,

O.   overwegende dat er grote verschillen in niveaus en patronen van het drugsgebruik tussen mannen en vrouwen zijn geconstateerd; overwegende dat onderzoek belangrijke genderverschillen aantoont bij een reeks fysiologische en psychosociale factoren die in verband worden gebracht met de ontwikkeling van de verslaving, het nemen van risico's en het zoeken naar hulp,

1.   erkent de fundamentele rol van maatschappelijke organisaties bij de ondersteuning van de ontwikkeling, vastlegging, uitvoering, evaluatie en controle van het drugsbeleid; onderstreept vooral de meerwaarde in de vorm van hun ervaring in het veld, hun innovatief vermogen en hun potentieel op het gebied van uitwisseling van informatie en beste praktijken, die wetenschappelijk getest zijn en door de concrete toepassing van het drugsbeleid gestaafd zijn;

2.   dringt er bij de regeringen van alle lidstaten, niet-gouvernementele organisaties, het maatschappelijk middenveld, ouderverenigingen en vakverenigingen op aan intensieve voorlichtingscampagnes te voeren over onderwerpen als:

   de risico's en schade aan de fysieke en geestelijke gezondheid die door drugs worden aangericht, vooral bij jonge vrouwen, zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven en kinderen;
   de gezondheid van de moeder en de gevolgen van het gebruik van drugs door de moeder voor het ongeboren kind;
   de behandeling van verslaafde minderjarigen en delinquenten;
   de steun aan ouders met kinderen die drugs gebruiken;

3.   erkent dat kerken en religieuze gemeenschappen in de strijd tegen drugs zeer actief zijn geweest en bij het formuleren, uitvoeren en evalueren van drugsbeleid zou dus met hun ervaringen rekening moeten worden gehouden;

4.   dringt aan op de versterking van de rol van het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling van een drugsbeleid met een Europese aanpak, wat toch het voornaamste doel van de drugsstrategie van de Europese Unie voor de periode 2005-2012 is,

5.   benadrukt de belangrijke rol die het Internet speelt bij het verzekeren van een transparante en coherente wijze van uitwisseling van informatie over de uitvoering en ontwikkeling van de drugsstrategie van de EU voor 2005-2012, waardoor de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld (met inbegrip van gebruikers en gemeenschapsgroepen) bij de uitvoering van het bovenvermelde actieplan wordt bevorderd en gegarandeerd – op alle niveaus en in het drugsforum van het maatschappelijk middenveld – waardoor de toegang tot en effectiviteit van preventieprogramma's wordt verbeterd en er meer bewustwording wordt gecreëerd;

6.   onderstreept het fundamentele partnerschap met de media, met inbegrip van de elektronische media, bij de verspreiding van wetenschappelijke informatie over de risico's van drugsgebruik voor de fysieke en geestelijke gezondheid, met name bij jonge en zwangere vrouwen; moedigt de media aan belangrijke partners te worden in de strijd tegen drugs op grond van hun invloed op jongere generaties;

7.   is verheugd over de tenuitvoerlegging van het specifieke programma "Drugspreventie en -voorlichting" voor de periode 2007-2013 en wijst erop dat de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering en ontwikkeling van de drugsstrategie van de Europese Unie voor de periode 2005-2012 een specifieke doelstelling van dit programma is,

8.   betreurt de achterstand die is ontstaan bij de uitbetaling van de in het kader van het programma ter beschikking gestelde financiële middelen,

9.   verzoekt de Commissie zich ervan te vergewissen dat in de nieuwe gezondheidsstrategie voor 2008-2013 rekening wordt gehouden met de uiteenlopende gevolgen van drugs voor vrouwen, met name bij de financiering van voorlichtingsprogramma's tegen drugs gevoerd door maatschappelijke organisaties;

FORUM - structurele dimensie

10.   onderstreept het belang van het instellen van het drugsforum van het maatschappelijk middenveld als eerste stap op weg naar een concretere en constructievere betrokkenheid van de Europese maatschappelijke organisaties bij de dynamiek van de EU inzake het beleid ter voorkoming en bestrijding van drugsgebruik;

11.   betreurt het feit dat het proces voor de selectie van deelnemers aan het drugsforum van het maatschappelijk middenveld door een aantal organisaties wordt bekritiseerd vanwege zijn gebrek aan transparantie en doet een beroep op de Commissie om oplossingen voor dit probleem in overweging te nemen, en hoopt dat uitbreiding van het forum in de toekomst op een transparantere wijze tot stand komt;

12.   is van mening dat het drugsforum van het maatschappelijk middenveld niet selectief moet zijn, maar eerder voor velen zou moeten openstaan en dat het op evenwichtige wijze een breed spectrum aan meningen zou moeten vertegenwoordigen;

13.   herinnert aan het feit dat het drugsforum van het maatschappelijk middenveld niet tot doel heeft een assemblee in het leven te roepen als platform voor verscheidene ideologieën, maar om een dialoog en directe contacten te onderhouden met organisaties die in de frontlinie staan in de strijd tegen drugs, zowel op het gebied van preventie als van rehabilitatie, en om over een praktisch instrument te beschikken ter ondersteuning van het uitwerken en toepassen van beleid ter voorkoming en bestrijding van drugsgebruik op basis van succesvolle ervaringen en een analyse van de grensoverschrijdende problemen binnen de EU ten gevolge van verschillen in nationale wetgeving, met name in grensregio's;

14.   verzoekt de lidstaten beste praktijken in de strijd tegen drugs en bij de preventie en voorlichting van kinderen en jongeren uit te wisselen en om in samenwerking met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld de ontwikkeling ervan te stimuleren;

15.   betreurt de geringe deelneming van representatieve organisaties uit de nieuwe lidstaten aan dit forum; onderstreept de noodzaak van een bewustmaking en een grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld uit de nieuwe lidstaten in het licht van het belang van deze landen in een grotere EU;

16.   betreurt het dat aan het eerste, in december 2007 georganiseerde drugsforum voor het maatschappelijk middenveld niet werd deelgenomen door niet-gouvernementele nationale en transnationale netwerken die vooral organisaties van vrouwen, moeders en jonge meisjes vertegenwoordigen, alsmede organisaties op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; doet een beroep op de Commissie de deelneming van dergelijke organisaties actief aan te moedigen, alsmede van andere organisaties die over een waardevolle ervaring met drugs en drugsmisbruik beschikken ten einde op grote schaal toegankelijke en gespecialiseerde diensten aan te bieden;

17.   steunt de Commissie in haar inspanningen om een rol te vinden voor het drugsforum van het maatschappelijk middenveld in de Europese aanpak van drugs ten einde de uiteindelijke doelstellingen van de raadpleging ervan vast te leggen;

18.   is van mening dat het drugsforum van het maatschappelijk middenveld moet beschikken over een duidelijk mandaat, duidelijk vastgestelde agenda's, transparante procedures en uitvoerbare werkplannen, en dat het daadwerkelijk een inbreng in het beleidsvormingsproces moet hebben;

19.   hoopt dat de dialoog met het maatschappelijk middenveld een tastbare invloed op de Europese besluitvorming zal hebben; is derhalve van oordeel dat het maatschappelijk middenveld een officiële status moet krijgen in verband met de doelstellingen die in de EU-drugsstrategie voor de periode 2005-2012 zijn vastgelegd en met toekomstige initiatieven, onder andere middels:

   participatie van het forum, samen met andere onafhankelijke organen, in de evaluatie van het actieplan voor de periode 2005-2012, die de Commissie in 2008 zal laten plaatsvinden;
   diepgaandere en transparantere betrekkingen met de lidstaten met het oog op een daadwerkelijke samenwerking tussen het forum en de lidstaten;
   permanente aanwezigheid van het forum tijdens vergaderingen van het voorzitterschap van de EU met de nationale coördinatoren op het gebied van drugsproblematiek;
   permanente contacten met het Parlement, en een door het Parlement georganiseerde jaarlijkse conferentie met het forum, andere betrokken groeperingen en de EU-instellingen die actief zijn op het gebied van drugs, alsmede een evaluatie van de bereikte resultaten;
   een sterke synergie tussen de activiteiten van het forum en die van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD), dat een deel van zijn jaarverslag aan de activiteiten van het maatschappelijk middenveld van de EU zou kunnen wijden;

20.   verzoekt het Europees Drugswaarnemingscentrum statistische gegevens te verzamelen over het drugsgebruik door vrouwen in de Europese Unie, de ontwikkeling van dit gebruik te analyseren en rekening te houden met de uiteenlopende gevolgen voor mannen en vrouwen in het kader van zijn jaarverslag teneinde een betere informatievoorziening en een betere bewustwording van het maatschappelijk middenveld in Europa te waarborgen;

21.   moedigt thematische koppeling van bestaande netwerken aan, hetzij in de marge van het drugsforum van het maatschappelijk middenveld, hetzij in de vorm van werkgroepen of subgroepen die in het kader hiervan opereren;

22.   dringt erop dat de EU middelen uittrekt, die zijn onderworpen aan begrotingscontrole, ter ondersteuning van de activiteiten van het maatschappelijke middenveld van de EU in verband met de lopende projecten en de toekomstige initiatieven op dit gebied;

23.   moedigt de lidstaten aan, waar mogelijk, voorzieningen voor overheidsfinanciering ook beschikbaar te stellen voor diensten van professionele maatschappelijke organisaties, met inachtneming van passende kwaliteitsnormen, niet alleen voor sociale of gezondheidsdiensten, maar ook voor hulp ter beperking van nadelige gevolgen en laagdrempelige hulpverlening; meent dat deze diensten aldus volgens planning en duurzaam zullen kunnen werken en dat ze aan kwaliteitsnormen kunnen voldoen;

24.   onderstreept hoe belangrijk het is dat de samenleving economische middelen reserveert voor steun aan vrijwilligersorganisaties en ouderverenigingen die zich inzetten in de strijd tegen drugsmisbruik, vooral onder jongeren;

Maatschappelijk middenveld - de interne dimensie

25.   onderstreept het belang van de actie van het maatschappelijk middenveld bij de verwezenlijking van de doelstellingen die in de drugsstrategie van de Europese Unie voor de periode 2005-2012 zijn afgebakend op het stuk van maatregelen voor de preventie, de voorlichting, het beheer van de met de verslaving verband houdende problemen en het toezicht op de correcte uitvoering van deze maatregelen;

26.   dringt erop aan dat de betrokkenen op het niveau van de EU en op het niveau van de lidstaten, meer aandacht besteden aan de vernieuwende aspecten die de ervaring van het maatschappelijk middenveld kan bieden bij de verwezenlijking van de drugsstrategie van de Europese Unie voor de periode 2005-2012, met name ten aanzien van algemene bewustmakingsinitiatieven, maatregelen tot beperking van de nadelige gevolgen, steun voor mensen die hun verslaving te boven proberen te komen en het beleid inzake sociale integratie;

27.   acht het belangrijk de dialoog op EU-niveau met organisaties van drugsgebruikers te versterken als een noodzakelijk aspect om de uitdagingen van de sociale reïntegratie te kunnen aangaan en steun te verlenen aan mensen die hun verslaving te boven proberen te komen;

28.   roept de Commissie en de lidstaten op – in samenwerking met het maatschappelijk middenveld – gelijke toegang tot de programma's, het bereiken van verborgen of gemarginaliseerde bevolkingsgroepen en werken aan capaciteitsvorming te bevorderen – teneinde duurzaamheid en effectiviteit in de tenuitvoerlegging van de programma's mogelijk te maken;

29.   roept de Commissie en de lidstaten op initiatieven uit het maatschappelijk middenveld te bevorderen, die zijn gericht op:

   betere preventie en voorlichting op het gebied van de risico's van het gebruik van drugs en psychotrope stoffen op de werkplek en onder jongeren;
   behandeling van drugsverslaafden in de gevangenis;
   invoering van gedetailleerde preventieplannen ter bestrijding van het gebruik van drugs en psychotrope stoffen in stedelijke risicowijken, vooral onder jongeren, met hulp van sociale organisaties en vakbonden, op zodanige wijze dat aan de fysieke en psychische behoeften in deze wijken tegemoet wordt gekomen;
   organiseren van voorlichting- en preventiecampagnes over drugs en de schadelijke gevolgen daarvan voor de gezondheid en het sociale leven, in samenwerking met organisaties van ouders, studenten en leraren, en met wetenschappers, op scholen opdat verschillende bevolkingsgroepen kunnen worden bereikt;
   uitvoering van maatregelen ter beperking van nadelige gevolgen door middel van straatwerk, ook in de achterstandswijken van kleinere en grotere steden;
   ontwikkeling en invoering van speciale herintegratieprogjecten voor straatkinderen en sociaal zwakkere gezinnen;

30.   wijst erop dat steeds meer de vrees bestaat dat vrouwen wellicht geen toegang tot zorg krijgen wegens een gebrek aan sociale en economische steun en vooral hun verplichtingen op het vlak van de kinderverzorging, factoren waarvan gebleken is dat ze vrouwen ervan kunnen afhouden van de diensten voor anti-drugsbehandeling gebruik te maken; wijst er ook op dat diensten met kinderzorgfaciliteiten in vergelijking met diensten zonder deze voorzieningen vaak een groter aandeel vrouwen onder hun cliënten tellen;

31.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om bijzondere aandacht te besteden aan grensregio's, die veelal geconfronteerd worden met de effecten van verschillen in nationale wetgeving inzake drugs;

32.   steunt de maatschappelijke organisaties in hun zeer bewuste strijd tegen het gebruik van drugs en derivaten door minderjarigen;

33.   verzoekt het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten om een studie te verrichten naar de gevolgen van het antidrugsbeleid en na te gaan of het effectief was, en of, en in welke mate met dit beleid grenzen zijn overschreden en individuele rechten zijn geschonden;

34.   benadrukt dat drugsmaatregelen gebaseerd moeten zijn op betrouwbaar wetenschappelijk bewijs, verkregen in samenwerking met het maatschappelijk middenveld in aan drugs gerelateerd onderzoek, in de wetenschap dat er behoefte is aan ontwikkeling van op onderzoek gebaseerd, door feiten gestaafd beleid en de uitvoering van op bewijs gebaseerde activiteiten, met inbegrip van die welke schade voor de gezondheid voorkomen en beperken;

35.   verzoekt de lidstaten gemeenschappelijke activiteiten en gemeenschappelijke uitvoerende diensten tussen rechtshandhavingsinstanties en maatschappelijke organisaties te bevorderen, vooral op het niveau van lokale gemeenschappen;

Maatschappelijk middenveld - de externe dimensie

36.   erkent het belang van de rol van het maatschappelijk middenveld voor de externe dimensie van het Europese drugsbeleid en waardeert het feit dat de EU wereldwijd een voortrekkersrol in de drugsbestrijding vervult voor wat betreft de financiering van externe programma's en acties;

37.   dringt erop aan een externe Europese strategie uit te werken en te steunen die een duurzame, tastbare en praktische uitwerking heeft op de situatie in de regio's waar de grondstoffen voor drugs worden geproduceerd;

38.   onderstreept de ervaring van de Europese organisaties die zich bezighouden met de omschakeling van de plaatselijke teelt op therapeutische en medische producten, maar wijst er tegelijkertijd op dat een dergelijke teelt voortdurend aan de striktste controle onderworpen moet zijn;

39.   verzoekt de Commissie en de lidstaten onderzoek te doen naar mogelijkheden tot samenwerking met maatschappelijke organisaties van de EU die zich inzetten voor de productie van stoffen uit cocabladeren, uitsluitend voor legaal gebruik, als een manier om doelmatig bij te dragen aan de internationale bestrijding van de drugshandel door de grondstoffen voor drugs aan de handel te onttrekken, waarbij wel het veilig gebruik van dergelijke stoffen moet worden gegarandeerd;

40.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om zijn aanbeveling aan de Raad van 25 oktober 2007 inzake de productie van opium voor medisch gebruik in Afghanistan(11) op te volgen en de initiatieven van het maatschappelijk middenveld te steunen voor samenwerking met drugsproducerende landen inzake drugsbestrijding en de mogelijke effecten ervan voor het democratiseringsproces in die landen; onderstreept het belang van het bevorderen van bijvoorbeeld proefprojecten zoals "papaver voor medicijnen", die erop gericht zijn om een gedeelte van de bestaande illegale papaverteelt te laten overschakelen op de industriële productie van legale op opium gebaseerde pijnstillers en na te gaan welke voordelen het toekennen van vergunningen voor de papaverteelt voor medisch gebruik kan opleveren, op welke wijze dit mogelijk is en welke controles onder toezicht van de VN hiervoor nodig zijn;

41.   roept de Commissie op samen met het maatschappelijk middenveld de mogelijkheden te onderzoeken voor de strijd tegen illegale papaverplantages in Afghanistan door middel van besproeiing met middelen die niet schadelijk voor mens, dier of milieu zijn;

42.   verzoekt de Commissie en de lidstaten gebruik te maken van de samenwerking met wetenschappelijke instituten van de lidstaten, wetenschappelijke organisaties en medische expertise alsmede onderzoekscentra, verenigingen, gespecialiseerde instituten en maatschappelijke organisaties die in de afgelopen jaren een referentiepunt vormden voor beleidsmaatregelen met het oog op de bestrijding van de drugshandel, voor analyses van de geopolitieke situatie en de economische stromen die voortkomen uit de internationale handel in verdovende middelen;

43.   acht het belangrijk de samenwerking van de verenigingen van de EU met internationale netwerken van verenigingen die werkzaam zijn op het gebied van drugs te bevorderen ten einde de uitwisseling van ervaring en informatie te stimuleren;

44.   wijst op de ervaringen van het Comité van NGO's inzake verdovende middelen in Wenen, een comité van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld bij het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC), en hoopt dat de toekomstige activiteiten van een dergelijke Comité zullen worden gekenmerkt door een verdere participatie van organisaties en individuen, indachtig voorstellen zoals Beyond 2008, dat vooral tot doel heeft de rol van het maatschappelijk middenveld te bevorderen bij de tienjaarlijkse herziening van de parameters die in 1998 zijn vastgelegd tijdens de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (SAVVN) over verdovende middelen; stelt voor een analoge raadpleging in te stellen tussen de Europese verenigingen met het oog op de herziening van de drugsstrategie van de EU na 2012;

45.   meent dat het, tien jaar na de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (SAVVN) over drugs in 1998, waarvan de belangrijkste doelstelling was "een wereld zonder drugs" binnen tien jaar, nodig is te beoordelen wat de werkelijke resultaten van het huidige drugsbeleid zijn om te bepalen welke strategieën succesvol waren, teneinde hieruit lessen te trekken voor de toekomstige strategie;

o
o   o

46.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Europese Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, de Raad van Europa en de Verenigde Naties en hun gespecialiseerde agentschappen.

(1) PB C 226 E van 15.9.2005, blz. 233.
(2) http://ec.europa.eu/justice_home/news/consulting_public/news_consulting_public_en.htm.
(3) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1.
(4) http://www.emcdda.europa.eu/html.cfm/index407EN.html.
(5) PB L 257 van 3.10.2007, blz. 23.
(6) PB C 168 van 8.7.2005, blz. 1.
(7) PB L 127 van 20.5.2005, blz. 32.
(8) Raad van de EU, EU-drugsstrategie (2005-2012) doc. 15074/1/04.
(9) PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1.
(10) //www.unodc.org/documents/commissions/CND-Session51/CND-51_Info_Participants.pdf.
(11) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0485.


Bijstelling van het meerjarig financieel kader
PDF 228kWORD 107k
Resolutie
Bijlage
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer met betrekking tot de bijstelling van het meerjarig financieel kader (COM(2008)0152 – C6-0148/2008 – 2008/2083(ACI))
P6_TA(2008)0170A6-0157/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0152),

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1), met name punt 48 daarvan,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0157/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

2.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

3.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2008

tot wijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer met betrekking tot de bijstelling van het meerjarig financieel kader

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(2), met name punt 48 daarvan,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  2 034 miljoen EUR in huidige prijzen van de voor de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Visserijfonds bestemde kredieten konden door vertraging bij de vaststelling van bepaalde operationele programma's van de rubrieken 1b en 2, in 2007 niet worden vastgelegd en konden niet worden overgedragen naar 2008. Overeenkomstig punt 48 van het Interinstitutioneel Akkoord moet dit bedrag worden overgedragen naar het volgende begrotingsjaar door de dienovereenkomstige uitgavenmaxima voor vastleggingskredieten te verhogen.

(2)  Bijlage I bij het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer moet dan ook als volgt worden gewijzigd(3),

BESLUITEN:

Enig artikel

Bijlage I van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer wordt vervangen door de bijlage bij onderhavig besluit.

Gedaan te Brussel, 29 april 2008

Namens het Europees Parlement de Raad

De Voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

FINANCIEEL KADER 2007-2013

(miljoen EUR - constante prijzen van 2004))

VASTLEGGINGSKREDIETEN

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal

2007-2013

1. Duurzame groei

50.865

53.262

54.071

54.860

55.400

56.866

58.256

383.580

1a Concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid

8.404

9.595

10.209

11.000

11.306

12.122

12.914

75.550

1b Samenhang ter bevordering van groei en werkgelegenheid

42.461

43.667

43.862

43.860

44.094

44.744

45.342

308.030

2. Bescherming en beheer van natuurlijke hulpbronnen

51.962

54.685

54.017

53.379

52.528

51.901

51.284

369.756

waarvan: marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen

43.120

42.697

42.279

41.864

41.453

41.047

40.645

293.105

3. Burgerschap, vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid

1.199

1.258

1.380

1.503

1.645

1.797

1.988

10.770

3a Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid

600

690

790

910

1.050

1.200

1.390

6.630

3b Burgerschap

599

568

590

593

595

597

598

4.140

4. EU als mondiale partner

6.199

6.469

6.739

7.009

7.339

7.679

8.029

49.463

5. Administratie(1)

6.633

6.818

6.973

7.111

7.255

7.400

7.610

49.800

6. Compensaties

419

191

190

800

TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN

117.277

122.683

123.370

123.862

124.167

125.643

127.167

864.169

als percentage van BNI

1,08%

1,09%

1,07%

1,05%

1,03%

1,02%

1,01%

1,048%

TOTAAL BETALINGSKREDIETEN

115.142

119.805

112.182

118.549

116.178

119.659

119.161

820.676

als percentage van BNI

1,06%

1,06%

0,97%

1,00%

0,97%

0,97%

0,95%

1,00%

Beschikb. speelr.

0,18%

0,18%

0,27%

0,24%

0,27%

0,27%

0,29%

0,24%

Plafond eigen middelen als percentage BNI

1,24%

1,24%

1,24%

1,24%

1,24%

1,24%

1,24%

1,24%

(1) De uitgaven voor pensioenen die in deze rubriek zijn opgenomen zijn berekend op basis van de nettopremies die het personeel aan het stelsel in kwestie afdraagt, binnen de grenzen van 500 miljoen EUR in prijzen van 2004 voor de periode 2007-2013.

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2008/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 6 van 10.1.2008, blz. 7).
(2) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord als gewijzigd bij Besluit 2008/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 6 van 10.1.2008, blz. 7).
(3) Met het oog daarop worden de bedragen in huidige prijzen omgezet naar het prijsniveau van 2004.


Uitvoering van de programmering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds
PDF 150kWORD 70k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over de uitvoering van de programmering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (2007/2138(INI))
P6_TA(2008)0171A6-0042/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou)(1),

–   gezien het intern akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn(2),

–   gezien Verordening (EG) nr. 617/2007 van de Raad van 14 mei 2007 inzake de uitvoering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds uit hoofde van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst(3),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie (A6-0042/2008),

A.   overwegende dat de uitvoering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) afhankelijk was van de ratificatie (door alle lidstaten van de Europese Unie en twee derde van de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) uiterlijk op 30 november 2007, zodat het per 1 januari 2008 in werking kon treden (artikel 93, lid 3, van de overeenkomst van Cotonou),

B.   gezien de "vervalclausule" waardoor niet langer gebruik kan worden gemaakt van de overschotten van de vorige EOF's,

C.   gezien de verbintenis die de Commissie is aangegaan, dat de middelen van het negende EOF vóór 31 december 2007 in hun geheel ingezet zullen zijn,

D.   overwegende dat het EOF tot nog toe buiten de EU-begroting blijft, ondanks de aandrang van het Europees Parlement om het in de begroting op te nemen,

E.   overwegende dat het ontbreken van formeel toezicht van het Europees Parlement en de nationale parlementen op het EOF, omdat het EOF niet in de begroting van de EU opgenomen is, een democratische tekortkoming vormt,

F.   gezien de studie van de Commissie in 64 ACS-landen, over de medewerking van non-gouvernementele actoren bij de programmering van het tiende EOF, waaruit blijkt dat de informatie in alle landen verspreid is, maar dat er maar in de helft van de bestudeerde landen echte deelname geweest is,

G.   gezien de lancering van een nieuw strategisch partnerschap Afrika-EU en een beleidsplan 2008-2010, die uitgaan van de beginselen van "Afrikaanse eenheid, wederzijdse afhankelijkheid van Afrika en Europa, gezamenlijke inbreng en verantwoordelijkheid, eerbied voor de rechten van de mens, de democratische beginselen en de rechtstaat, en het recht op ontwikkeling", op de Top van Lissabon (8 en 9 december 2007), en de bij die gelegenheid aangenomen gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en het pan-Afrikaans parlement, die een oproep doet om de rol van de parlementen in de nieuwe strategie uit te breiden,

H.   gezien de politieke verbintenissen die de EU en de lidstaten met betrekking tot ontwikkelingssteun - vooral voor Afrika - en doelmatige hulpverlening, aangegaan zijn,

I.   gezien de toezegging van de EU om haar handelssteun tot het jaar 2010 met 2 000 000 000 EUR per jaar te verhogen (1 000 000 000 EUR ten laste van de Europese Commissie, 1 000 000 000 EUR ten laste van de lidstaten),

J.   gezien de indicatieve verdeling van de middelen van het tiende EOF, namelijk ongeveer 30% voor algemene begrotingssteun, 30% voor infrastructuur, 15% voor bestuur (met inbegrip van vrede en veiligheid), 8% voor landbouw en plattelandsontwikkeling, 8% voor de sociale sectoren en sociale integratie, terwijl de rest verdeeld wordt over met name economische ontwikkeling, institutionele steunverlening en milieutechnische hulp,

K.   overwegende dat het aandeel van de middelen voor onderwijs en volksgezondheid in het tiende EOF in vergelijking met het negende EOF een lichte achteruitgang vertoont,

Kernpunten en doelstellingen van het tiende EOF

1.   legt de nadruk op het belang van de inzet die de aanvang van het EOF voor de periode 2008-2013 vertegenwoordigt, vooral gezien de politieke verbintenissen die de EU en de lidstaten aangegaan zijn met betrekking tot ontwikkelingssteun, de lopende ontwikkelingen in de richting van een vernieuwd partnerschap tussen Europa en Afrika, en de bijdrage van de EU tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG) tegen 2015;

2.   onderschrijft volledig de belangrijkste doelstelling van ontwikkelingssamenwerking, die in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 617/2007 wordt genoemd, namelijk "het uitbannen van armoede in de partnerlanden en -regio's in het kader van duurzame ontwikkeling, met inbegrip van de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling"; acht het van het grootste belang dat deze prioritaire doelstellingen concreet worden omgezet door middel van het geheel van instrumenten en toepassingsmodaliteiten die in deze verordening worden genoemd, en betreurt dat de bepalingen met betrekking tot de strategiedocumenten per land en de strategiedocumenten per regio zijn gestoeld op een restrictieve interpretatie van deze doelstellingen;

3.   wenst dat de uitvoering van het EOF ook aansluit bij de internationale verbintenissen van de EU bedoeld in artikel 177, lid 3, van het EG-Verdrag;

4.   dringt erop aan dat de uitvoering van het EOF in overeenstemming met de aanbevelingen van het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) voor de besteding van overheidssteun voor ontwikkeling gebeurt, en dat op zijn minst elke maatregel die niet voldoet aan de criteria voor overheidssteun voor ontwikkeling zoals vastgelegd door de commissie voor ontwikkelingssteun van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO), van de programmering uitgesloten wordt; dringt er dan ook op aan dat artikel 2, lid 3 van Verordening (EG) nr. 617/2007 gewijzigd wordt;

5.   neemt met voldoening kennis van het streven naar vereenvoudiging en harmonisering bij de opstelling van de nieuwe Verordening (EG) nr. 617/2007; meent dat de bereidheid om zich naar het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking(4) te richten ertoe zou moeten bijdragen de rol van het Parlement in het toezicht en de controle op de uitvoering van het EOF te versterken;

6.   spreekt zich uit voor de integratie van het EOF in de begroting van de EU teneinde de coherentie, transparantie en doeltreffendheid van de ontwikkelingssamenwerking te verbeteren en een democratische controle te waarborgen; onderstreept dat opneming van het EOF in de begroting tevens een duidelijk antwoord vormt op de steeds weer terugkerende problemen als gevolg van het omslachtige en langzame intergouvernementele ratificatieproces; verzoekt de Raad de opneming van het EOF in de begroting te plannen in het kader van de tussentijdse herziening van het financiëel kader in 2009;

7.   is verheugd dat lid 3 van art. 179 EG-Verdrag - die het EOF buiten het EG-Verdrag plaatste, in het Verdrag van Lissabon is geschrapt, zodat de weg naar integratie van het EOF in de begroting van de EU nu open ligt;

8.   herinnert eraan dat het grote waarde hecht aan samenhang tussen de verschillende vormen van ontwikkelingsbeleid en aan het streven van de EU dat de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid niet door andere beleidsmaatregelen van de EU met een weerslag op dat beleid (handel, milieu, veiligheid, landbouw, enz.) worden tegengegaan;

9.   verzoekt de Commissie meer aandacht aan de vlucht van geschoolde arbeidskrachten uit de ACS-landen naar de EU te besteden en adequate maatregelen voor te stellen om ze beter in eigen land te kunnen houden of ernaar te laten terugkeren;

10.   brengt zijn gehechtheid aan de beginselen van eigen inbreng (ownership) en deelname in herinnering, die de kern van de overeenkomst van Cotonou en de Europese consensus over ontwikkeling vormen(5);

Tijdschema

11.   verzoekt de ACS-landen die zulks nog niet hebben gedaan, het interne akkoord en de herziene overeenkomst van Cotonou te ratificeren, zodat het tiende EOF zo spoedig mogelijk van start kan gaan;

12.   neemt kennis van de toezegging van de Commissie dat alle middelen van het negende EOF vóór de streefdatum van 31 december 2007 zullen zijn ingezet; verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat kredieten onder de "vervalclausule" komen te vallen en ervoor te zorgen dat de continuïteit van de financiering is gewaarborgd;

13.   onderstreept dat dit krappe tijdschema ertoe geleid heeft dat het maatschappelijk middenveld en de parlementen niet ten volle bij de programmering konden worden betrokken en dringt erop aan dat deze tekortkomingen in het raadplegingsproces tijdens de uitvoeringsfase worden gecorrigeerd;

Strategiedocumenten en prioritaire actieterreinen

14.   onderstreept dat om de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 617/2007 genoemde doelstellingen te bereiken bij de programmering voorrang moet worden gegeven aan maatregelen voor armoedebestrijding, met speciale aandacht voor gebieden die onder de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling vallen, zoals de sociale sectoren, met name gezondheidszorg en basisonderwijs; onderstreept dat de in het kader van het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking aangegane verplichting om tegen 2009 20% van de middelen in te zetten voor gezondheidszorg en basisonderwijs om coherent te zijn, van toepassing zou moeten zijn op alle uitgaven voor Europees ontwikkelingsbeleid, ook die van het EOF;

15.   neemt kennis van het voornemen van de Commissie om dit doel te bereiken door middel van begrotingssteun, maar betreurt dat er geen globale strategie is uitgewerkt in overleg met de ontvangende landen om gezondheidszorg en onderwijs onder de prioriteiten van de landenstrategiedocumenten op te nemen ; dringt erop aan dat dit vraagstuk in het kader van de tussentijdse herziening opnieuw aan de orde wordt gesteld, teneinde de doelstelling van 20% te bereiken;

16.   benadrukt dat blijvende terugdringing van de armoede enkel in een toestand van duurzame economische, sociale en milieuvriendelijke ontwikkeling te bereiken is, en verder dat alle beleidsmaatregelen in het kader van het EOF daarom onderdeel van een ontwikkelingsproces moeten vormen dat de opbouw van een stevige staatshuishouding nastreeft, die het milieu beschermt en waar niemand van elementaire sociale dienstverlening verstoken blijft;

17.   benadrukt dat duurzame ontwikkeling nooit volledig te bereiken is onder omstandigheden van oorlog, conflicten tussen burgers of politieke onstabiliteit ; meent dan ook dat ook bij voorrang gestreefd moet worden naar opbouw van democratie, inspanningen omde vrede, de rechtsstaat, stabiele en democratische instellingen en volledige eerbiediging van de rechten van de mens te bewaren of te consolideren;

18.   is van mening dat de landenstrategiedocumenten aan democratische controle moeten worden onderworpen en dus niet zonder parlementaire controle mogen worden opgesteld en toegepast; is van oordeel dat de voorlegging van de landenstrategiedocumenten aan de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU (PPV) een belangrijke bijdrage levert tot de doelstelling van ownership die in de Overeenkomst van Cotonou is neergelegd en een positieve stap vormt in de richting van institutionele bevoegdheden, in het kader van de comitologie, voor de PPV en het Europees Parlement ; vraagt de Commissie erop toe te zien dat de PPV over de materiële mogelijkheden beschikt om haar werkzaamheden voor de landenstrategiedocumenten tot een goed einde te brengen en dat zijzelf een follow-upverslag over de adviezen van de PPV opstelt;

19.   betreurt dat Verordening (EG) nr. 617/2007 in geen enkele expliciete procedure voorziet voor participatie of raadpleging van het Europees Parlement, van nationale parlementen, van lokale overheden of non-gouvernementele actoren bij de uitwerking, de follow-up en evaluatie van de landenstrategiedocumenten; verzoekt de Raad en de Commissie dergelijke raadplegingen systematisch op te nemen in de programmering;

Gendervraagstukken

20.   betreurt dat gendervraagstukken niet zijn aangewezen als specifiek actiegebied; dringt erop aan deze beslissing in het kader van de tussentijdse herziening van de uitvoering van het EOF in overleg met de ACS-partners nog eens tegen het licht te houden;

21.   verzoekt de Commissie om de toezeggingen met betrekking tot gelijkheid van man en vrouw gestand te doen die in een aantal centrale beleidsdocumenten gegeven zijn, zoals de Europese consensus over ontwikkeling, de gezamenlijke strategie van de EU en Afrika, en uiteraard ook de overeenkomst van Cotonou, en daarmee te garanderen dat gendervraagstukken tot de politieke prioriteiten van het ACS-EU-partnerschap zullen behoren met, in het kader van de gender mainstreaming, adequate aandacht en financiering, en dringt erop aan dat de zichtbaarheid van gendervraagstukken groter wordt, via toevoeging van een desbetreffend hoofdstuk en specifieke indicatoren in het jaarverslag van de Commissie, teneinde een betere follow-up en controle van de geboekte vooruitgang te bewerkstelligen;

Begrotingssteun

22.   is van mening dat begrotingssteun een doeltreffende bijdrage kan leveren tot het uitroeien van armoede en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name wanneer de middelen worden geconcentreerd op de gebieden gezondheidszorg en basisonderwijs; onderschrijft het uitgesproken streven van de Commissie om van begrotingssteun een hefboom te maken om het aandeel van de nationale begrotingen dat aan die sectoren besteed wordt, te verhogen;

23.   herinnert eraan dat de doeltreffendheid en legitimiteit van begrotingssteun afhankelijk zijn van de strikte naleving van een aantal preliminaire voorwaarden, met name enerzijds nauwere coördinatie tussen de donoren, en anderzijds de naleving van de regels van de democratie, alsmede goed bestuur en een systeem voor het beheer van de overheidsfinanciën dat door een democratisch gekozen parlement in de begunstigde landen wordt gecontroleerd; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat aan deze voorwaarden strikt is voldaan alvorens enig programma voor begrotingssteun op gang wordt gebracht;

24.   verheugt zich over de toezegging van de Commissie om de begrotingssteun rechtstreeks aan de vorderingen in de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling ("MDG's") te koppelen en die verwezenlijking met MDG-contracten te stimuleren, die gewaarborgde financiering over een langere periode bieden en daarmee de voorspelbaarheid van de steun helpen verbeteren;

25.   verzoekt om een jaarlijks verslag dat de begrotingssteun evalueert volgens betrouwbare en transparante maatstaven, die de vorderingen in de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling meetbaar maken, en dat aan het Europees Parlement, de PPV, de nationale parlementen en de non-gouvernementele actoren voorgelegd wordt;

26.   dringt erop aan specifieke middelen in het kader van begrotingssteun te bestemmen voor versterking van de capaciteit voor budgettaire follow-up binnen alle ACS-parlementen;

Prestatiegerelateerde tranche

27.   herinnert aan het belang dat het hecht aan de bevordering van goed bestuur en kan zich vinden in het beginsel van een "premie voor goed bestuur" in het kader van de in artikel 8 van de overeenkomst van Cotonou gedefinieerde politieke dialoog, mits de criteria voor toekenning hiervan en de toepassingsmodaliteiten duidelijk en transparant zijn;

28.   stelt vast dat verschillende van de door de Commissie vastgestelde criteria voor de verdeling van de prestatiegerelateerde tranche primair de belangen van het Noorden op het oog hebben en protesteert tegen elk afglijden naar aan voorwaarden gebonden steun op basis van criteria die niet uitsluitend verband houden met goed bestuur;

29.   spreekt zijn bezorgdheid uit over de interpretatie van de criteria met betrekking tot economisch en sociaal bestuur; protesteert tegen de toepassing van "verborgen criteria" op economisch en sociaal vlak en is van mening dat de analyse van wetgeving en overheidsbeleid op dit terrein niet mag leiden tot eisen met betrekking tot liberalisering en deregulering; beveelt aan om aan bestuursprofielen criteria toe te voegen die verband houden met de aanwezigheid en de kwaliteit van overheidsdiensten; herinnert eraan dat het standpunt van de ACS-landen of -regio's inzake de uiteindelijke keuze om al dan niet toe te treden tot de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) geen criterium mag vormen;

30.   vraagt de Commissie het besluitvormingsproces te verduidelijken waarmee de uitsplitsing van de middelen voor de prestatiegerelateerde tranche tot stand komt en voorstellen te doen om te garanderen dat het Europees Parlement en de non-gouvernementele actoren dienaangaande ingelicht worden;

Regionale integratie, handelssteun en EPO's

31.   herinnert eraan dat de EU heeft toegezegd haar steun aan de handel tot 2 000 000 000 EUR per jaar te zullen verhogen en 50% van deze bijkomende steun aan de ACS-landen te zullen toekennen, waarbij deze verhoging via aanvullende middelen dient te worden gedekt; hecht uitzonderlijk groot belang aan de naleving van de toezeggingen van de EU op het gebied van handelssteun en verzoekt de Commissie en de Raad mee te delen hoe de huidige stand van zaken is wat betreft de inzet van de EU en de lidstaten om dit doel te bereiken;

32.   dringt erop aan dat de financiering van de geïntegreerde regionale programma's (GRP) in gelijke mate ten goede komt aan alle ACS-landen of -regio's, onafhankelijk van het standpunt van de landen met betrekking tot de uiteindelijke keuze om al dan niet aan de EPO's deel te nemen; protesteert tegen elke vorm van conditionaliteit in de zin van toetreding tot een EPO bij de toekenning van GRP-kredieten;

33.   herhaalt zijn verzoek om de specifieke behoeften voor de aanpassing van de staatshuishoudingen van de ACS-landen aan de economische partnerschapsovereenkomsten met aanvullende middelen bij het EOF te bestrijden;

Participatie

34.   onderstreept dat het onderzoek ex-post van de EOF-kwijting door het Europees Parlement een ontoereikende democratische controle vormt en verzoekt de Raad het Parlement in afwachting van de integratie van het EOF in de EU-begroting een institutionele rol toe te bedelen met betrekking tot het gehele proces van follow-up en evaluatie van de programmering;

35.   betreurt de uiterst vage en dubbelzinnige formulering van de regels tot vaststelling van de rol van de verschillende actoren in de programmering van de communautaire steun (zie artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 617/2007); dringt erop aan dat het Europees Parlement, de nationale parlementen, de plaatselijke overheden en de representatieve non-gouvernementele actoren worden betrokken bij het proces van programmering, de follow-up en de controle van de uitvoering van het EOF;

36.   verzoekt de nationale parlementen van de lidstaten van de EU- en de ACS-landen een nauwgezette parlementaire controle uit te oefenen op de uitvoerende instanties wat betreft de programmering van het EOF; vraagt de Commissie zich ervan te vergewissen dat de nationale parlementen in elk stadium van de opstelling en opvolging van de strategiedocumenten daadwerkelijk geraadpleegd worden;

37.   stelt nogmaals dat het het verzoek van de PPV op haar negende zitting van april 2005 onderschrijft om een adequaat percentage van de EOF-middelen aan opleiding en politieke vorming van parlementsleden en leidinggevenden op politiek, economisch en sociaal vlak te besteden, ten behoeve van blijvende consolidatie van goed bestuur, de rechtsstaat, democratische structuren en interactie tussen regering en oppositie in een pluralistische democratie op de grondslag van vrije verkiezingen;

Follow-up en evaluatie van de resultaten

38.   dringt erop aan dat het Europees Parlement, de nationale parlementen en de non-gouvernementele actoren in 2010 worden geraadpleegd over de tussentijdse herziening van de uitvoering van het EOF en dat het Europees Parlement van de resultaten van de tussentijdse evaluatie van de investeringsfaciliteit op de hoogte gebracht wordt;

39.   neemt met voldoening kennis van de opstelling door de Commissie van een jaarverslag over de uitvoering van de in het kader van het EOF toegekende steun, dat aan het Europees Parlement zal worden toegezonden; zal bij de behandeling van dit jaarverslag met zeer grote aandacht nagaan wat het effect van de steun is op de uitroeiing van armoede en hoe deze bijdraagt tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; dringt erop aan dat de PPV, de nationale parlementen en de non-gouvernementele actoren dit jaarverslag eveneens ontvangen;

40.   neemt met voldoening kennis van het voornemen van de Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB)om de resultaten op gezette tijden te evalueren, met bijzondere aandacht voor de vorderingen die zijn behaald bij de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, en alle betrokken actoren, met inbegrip van de non-gouvernementele actoren, bij de fase van evaluatie van de steun van de Gemeenschap te betrekken, waarmee uiteraard ook het Europees Parlement, de nationale parlementen en de PPV worden bedoeld; vraagt de Commissie duidelijk te maken volgens welke regels en met welke frequentie deze evaluaties plaats zullen vinden;

41.   onderstreept dat in crisis- of conflictomstandigheden de ervaring en expertise van parlementsleden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld des te onontbeerlijk blijken en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat zij geraadpleegd worden voordat er speciale maatregelen volgens art. 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 617/2007 worden aangenomen;

Doeltreffendheid van de steun

42.   neemt met genoegen kennis van de verwijzing naar de verklaring van Parijs over de doelmatigheid van ontwikkelingshulp en dringt erop aan dat de programmering van het EOF aan de aanbevelingen van deze verklaring voldoet; benadrukt niettemin dat de opbouw van een evenwichtig partnerschap tussen de EU en de ACS-landen als gelijke partners niet enkel op harmonisering en gelijkschakeling onder de geldschieters kan berusten, maar vooral de wederzijdse verplichtingen en wederkerige erkentelijkheid moet bevorderen, vooral waar het gaat om bestuur;

43.   dringt er bij de Commissie op aan dat zij haar streven om de vooruitgang op dit gebied nauwlettend te volgen in daden omzet en een specifiek verslag opstelt in het kader van de voorbereiding van de Top van Accra in september 2008; dringt erop aan dat er periodiek verslag wordt uitgebracht over de evaluatie van de doeltreffendheid van de steun, dat aan het Europees Parlement wordt voorgelegd;

44.   erkent dat de inspanningen van de Commissie om de uitbetaling van de steun te bespoedigen het uitvoeringspercentage van het EOF significant hebben verbeterd; onderstreept niettemin dat er op dit gebied nog meer vooruitgang moet worden geboekt en roept de lidstaten op hieraan actief bij te dragen; verzoekt de Commissie ten behoeve van het Europees Parlement en van de PPV een kwartaaloverzicht over de uitbetaling van de middelen op te stellen;

45.   deelt zonder voorbehoud de uitgesproken wens om in het kader van de uitvoering van het EOF de voorspelbaarheid van de hulpverlening te verbeteren;

Steunfaciliteit voor vrede in Afrika

46.   spreekt zijn krachtige steun uit voor een steunfaciliteit voor vrede in Afrika en dringt erop aan dat de toepassingsregels voor dat beleidsmiddel een sterker politiek partnerschap tussen de EU en de Afrikaanse Unie tot stand brengen, in overeenstemming met de beleidskeuzes voor de nieuwe gezamenlijke strategie EU-Afrika;

47.   benadrukt dat de steunfaciliteit voor vrede in Afrika als hulpmiddel voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) moet worden gezien en volgens de criteria van de commissie ontwikkelingssteun van de OESO niet onder ontwikkeling valt; betreurt daarom ten zeerste het besluit van 11 april 2006 van de Raad om de steunfaciliteit voor vrede uit het EOF te financieren;

48.   verzoekt de Commissie en de Raad te voorzien in een andere vorm van financiering, uiterlijk na de evaluatie waarbij in 2010 de procedure voor financiering van de steunfaciliteit voor vrede in Afrika wordt onderzocht; verzoekt om in het kader van deze evaluatie te worden geraadpleegd;

49.   verzoekt dat het Europees Parlement en de PPV worden geraadpleegd over het actieprogramma 2008-2010 en over het jaarlijkse activiteitenverslag van de Commissie over het gebruik van de ingezette middelen;

Cofinanciering en coherentie met de overige instrumenten

50.   stemt in met de mogelijkheid van medefinanciering van ontwikkelingsprojecten met de lidstaten of andere geldschieters, die door de programmering van het tiende EOF ontstaan is;

51.   beveelt aan deze mogelijkheid ook open te stellen voor andere financiële instrumenten van de EU en herhaalt zijn vraag om een nieuwe pan-Afrikaanse financiële toewijzing in het leven te roepen, programmeerbaar en voorspelbaar, gevoed door het EOF, de thematische onderdelen van het financieringsinstrument voor ontwikkelingsamenwerking en de mogelijkheden van het Europees nabuurschapsbeleid, teneinde de nieuwe gezamenlijke strategie van de EU en Afrika in haar uitvoering te financieren en te ondersteunen;

52.   spreekt de wens uit dat de gezamenlijke ACS-EU-programma's tot stand komen op basis van cofinanciering, teneinde gemeenschappelijke antwoorden te vinden op de grote mondiale uitdagingen zoals toegang tot mondiale collectieve goederen of klimaatverandering, en dat zij op deze wijze bijdragen tot versterking van het politieke partnerschap in het kader van de overeenkomst van Cotonou;

o
o   o

53.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. Akkoord gewijzigd Akkoord d.d. 25 juni 2005 (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27).
(2) PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.
(3) PB L 152 van 13.6.2007, blz. 1.
(4) Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).
(5) Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de EU: "De Europese consensus" (PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1).


Voortgangsverslag 2007 Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
PDF 148kWORD 66k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over het voortgangsverslag 2007 betreffende de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (2007/2268(INI))
P6_TA(2008)0172A6-0059/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003, waarin alle westelijke Balkanlanden is toegezegd dat zij tot de Europese Unie kunnen toetreden,

–   gezien de resoluties 817(1993) van 7 april 1993 en 845(1993) van 18 juni 1993 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN),

–   gezien het besluit van de Europese Raad van 16 december 2005 om de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de status van kandidaat-lidstaat van de EU toe te kennen, en de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006 en 14 en 15 december 2006,

–   rekening houdend met de interim-overeenkomst van 1995 tussen de Republiek Griekenland en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië,

–   gezien de conclusies van de vierde bijeenkomst van de Stabilisatie- en associatieraad EU-Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië van 24 juli 2007,

–   gezien de op 11 maart 2006 in Salzburg goedgekeurde verklaring van de EU en de westelijke Balkanlanden,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2008 aan het Europees Parlement en de Raad "Westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief" (COM(2008)0127),

–   gezien Besluit 2008/212/EG van de Raad van 18 februari 2008 inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees Partnerschap met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië(1),

–   gezien het voortgangsverslag 2007 van de Commissie over de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië van 6 november 2007 (SEC(2007)1432),

–   onder verwijzing naar de resolutie van het Parlement van 13 december 2006 over de mededeling van de Commissie over de uitbreidingsstrategie en de belangrijkste uitdagingen voor 2006-2007(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over het voortgangsverslag 2006 over de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië(3),

–   gezien de aanbevelingen van de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië van 29-30 januari 2007 en 26-27 november 2007,

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 oktober 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië inzake de versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf(4),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 oktober 2007 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië(5),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0059/2008),

A.   overwegende dat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië weliswaar al in 2005 het statuut van kandidaat-lidstaat van de EU heeft gekregen, maar er tot op heden geen startdatum is vastgelegd voor de toetredingsonderhandelingen; overwegende dat deze aanhoudende situatie nog meer aanleiding geeft tot frustratie en onzekerheid gezien het constante tempo van hervormingen dat de overheid van Skopje de laatste tijd aanhoudt,

B.   erop wijzend dat de Verklaring van de EU en de westelijke Balkanlanden die op 11 maart 2006 te Salzburg unaniem is goedgekeurd door alle ministers van Buitenlandse zaken van de lidstaten van de Europese Unie en door de ministers van Buitenlandse zaken van de westelijke Balkanlanden, het belang benadrukt van goede burenrelaties en de behoefte om wederzijds aanvaardbare oplossingen te vinden voor actuele kwesties met buurlanden,

C.   overwegende dat een lidstaat, Griekenland, en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië midden in een onderhandelingsproces zitten, onder auspiciën van de VN, om tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen voor de naam van de kandidaat-lidstaat,

1.   is verheugd over de hernieuwde politieke consensus over de toetreding van het land tot de Europese Unie, en de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt sinds het bovengenoemde laatste voortgangsverslag van de Commissie dat in november 2007 is gepubliceerd;

2.   is ingenomen met de goedkeuring van de wet inzake de openbare aanklagers en de wet inzake de raad van aanklagers, alsook de wet inzake het Comité voor interetnische betrekkingen, die een lijst bevat van wetten die aangenomen moeten worden volgens het beginsel van de dubbele meerderheid (toepassing van het Badinter-beginsel), en met het besluit over de benoeming van het laatste lid van de Raad voor de rechterlijke macht

3.   is ingenomen met de oprichting van de Nationale Raad voor Europese integratie, die onder leiding van de oppositieleider ernaar streeft partijoverschrijdende steun voor EU-gerelateerde hervormingen te verkrijgen, als belangrijke drijvende kracht achter het proces van toetreding tot de EU; constateert dat de Nationale Raad de institutionele prioriteiten van het land stelt in de voorbereidingsfase van het onderhandelingsproces, door nauwkeurige toekenning van de benodigde institutionele structuren en personele en budgettaire middelen; moedigt de regering en het parlement aan dit orgaan het momentum van de hervorming te behouden en door te gaan met een niet-aflatende, regelmatige en constructieve dialoog tussen alle betrokken partijen, in een geest van samenwerking en consensus over de belangrijkste kwesties van de Europese agenda van het land

4.   is ingenomen met de standvastige inspanningen en bereikte resultaten van de regering en het parlement met betrekking tot de uitvoering van de kaderovereenkomst van Ohrid en de toegenomen erkenning van het multi-etnische karakter van de staat; is ingenomen met de inzet van de regering en het parlement om de interetnische relaties verder te bevorderen, hetgeen heeft geleid tot de goedkeuring van wetgeving zoals de op 8 februari 2007 aangenomen wijzigingen van de Wet Openbare feestdagen die de verschillende etnische en religieuze feestdagen vastlegt, en de ruimere begrotingsmiddelen ter bevordering van de culturele waarden en tradities van minderheden; wijst op de noodzaak de eerlijke vertegenwoordiging van leden van minderheden te verbeteren, vooral in het openbaar bestuur, de politie en het leger, en is ingenomen met de overeenstemming die is bereikt over de keuze van 45 wetsontwerpen die alleen met de Badinter-meerderheid kunnen worden aangenomen;

5.   wijst erop dat het hernieuwde politieke momentum op het gebied van de Europese integratie van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië voortkomt uit een solide engagement dat is uitgesproken door alle politieke machten; is ingenomen met de regelmatige en intensieve dialoog tussen de leiders van de vier grootste politieke partijen (VMRO-DPMNE, SDSM, DPA en DUI), die heeft geresulteerd in de vaststelling van een aantal wetten, evenals maatregelen die belangrijk zijn voor verdere EU-integratie;

6.   is verder ingenomen met het feit dat, in overeenstemming met de kaderovereenkomst van Ohrid, meer vertegenwoordigers van etnische minderheden in overheidsdienst worden aangenomen, en hoopt dat de uitvoering van deze kaderovereenkomst consistent wordt voortgezet;

7.   prijst de inzet van de leiders van de grootste politieke partijen die zijn vertegenwoordigd in het parlement om te blijven werken aan de oplossing van de resterende kwesties waarover geschillen bestaan, zoals het gebruik van talen en het sociale pakket voor de slachtoffers van het conflict in 2001;

8.   is ingenomen met het feit dat duidelijk vooruitgang is geboekt in de bestrijding van de georganiseerde misdaad en corruptie in 2007, en aanzienlijke vooruitgang is geboekt in de bestrijding van mensen- en drugshandel; roept de regering op door te gaan met de uitvoering van anti-corruptiewetgeving en de hervorming van de rechterlijke macht, die moet leiden tot versterking van de onafhankelijkheid en de algehele capaciteit van het gerechtelijk apparaat;

9.   prijst de regering om de vooruitgang die zij heeft geboekt op economisch gebied, waarbij de macro-economische stabiliteit in stand is gehouden; is ingenomen met het fiscaal beleid en de grotere fiscale discipline, die hebben geleid tot hogere ontvangsten op de staatsbegroting; verheugt zich over het verbeterde bedrijfsklimaat en de maatregelen om de wettelijke en administratieve barrières voor het starten van een bedrijf te verminderen;

10.   ziet uit naar de goedkeuring van de nieuwe Bankwet in overeenstemming met het communautaire acquis; wijst op het belang van de goedkeuring in 2008 van een nieuwe wet inzake de nationale bank, waarmee zowel de onafhankelijkheid van de bank als de administratieve controlemogelijkheden worden versterkt;

11.   is bezorgd over de aanhoudende hoge werkeloosheidsniveau en dringt er bij de regering op aan dit probleem aan te pakken; wijst in het bijzonder op de situatie in de dorpen in het grensgebied van Kosovo, waar de aanpak van de werkeloosheid van fundamenteel belang is om de bevolking kansen te geven een legaal inkomen te verdienen;

12.   wijst op de noodzaak van de voortgezette uitvoering van de kaderovereenkomst van Ohrid als instrument ter bevordering van het transnationaal opbouwen van vertrouwen, wat essentieel is voor de stabiliteit in de regio;

13.   herinnert eraan dat de wet inzake het gebruik van gemeenschapsvlaggen van 2005 minderheden die een meerderheid vormen in de gemeente toestaat hun vlaggen te gebruiken; merkt met zorgvuldigheid op dat de uitspraak van het Constitutioneel Hof van 24 oktober 2007 het recht van een gemeenschap om haar vlag te voeren naast de staatsvlag heeft bevestigd en tevens het recht om een etnische vlag te voeren heeft uitgebreid tot alle etnische gemeenschappen in een gemeente, en het recht van etnische Albanezen om de Albanese staatsvlag te gebruiken als hun etnische symbool heeft bevestigd; benadrukt dat het Hof tevens heeft getracht de grenzen van dit recht te verduidelijken, omdat het van mening was dat de staatsvlag en gemeenschapsvlaggen een verschillende betekenis hebben, en heeft geconcludeerd dat gemeenschapsvlaggen niet permanent gevoerd mogen worden, bijvoorbeeld tijdens officiële staatsbezoeken of op staatsgebouwen; roept alle partijen op deze kwestie te bespreken in de geest van de kaderovereenkomst van Ohrid en de internationale normen;

14.   is ingenomen met de maatregelen van de regering om snel te reageren op de aanbevelingen van het voortgangsverslag 2007 van de Europese Commissie en het herziene Nationale plan voor de overname van het acquis goed te keuren, in overeenstemming met de prioriteiten van het voorgestelde toetredingspartnerschap van 2008;

15.   prijst het werk dat wordt uitgevoerd in de overheidsinstanties ter voorbereiding van de tonderhandelingen voor toetreding tot de EU; roept de autoriteiten op de hervorming van het openbaar bestuur voort te zetten teneinde de depolitisering, professionaliteit, deskundigheid en efficiëntie ervan te garanderen en af te zien van alle acties die schadelijk kunnen zijn voor de reeds opgebouwde bestuurlijke capaciteit;

16.   beschouwt het als een gezamenlijke uitdaging voor alle politieke krachten en etnische gemeenschappen in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om te laten zien dat het land voortaan vrij is van in binnenland en buitenland als negatief beoordeelde conflicten die verder gaan dan de normale politieke meningsverschillen, waaronder het boycotten van democratische overheidsinstellingen, en daarmee aan te tonen dat het land rijp is voor integratie in de Europese Unie;

17.   steunt het initiatief van het in Thessaloniki gevestigde Centrum voor democratie en verzoening in Zuidoost-Europa en de Soros-stichting om leerboeken te publiceren over de geschiedenis van de Balkan, in zowel de Albanese als de Macedonische taal, die bedoeld zijn voor geschiedenisleraren en leerlingen van de middelbare school, en die gericht zijn op het samenbrengen van verschillende zienswijzen met betrekking tot het gemeenschappelijke verleden, waardoor een evenwichtig perspectief wordt geboden en verzoening wordt bevorderd;

18.   constateert dat het wetsontwerp inzake herziening van de kieswet, dat voorziet in een uitbreiding van het parlement met 13 zetels ten gunste van de vertegenwoordiging van zowel de kleine etnische minderheden als van staatsburgers die in het buitenland wonen, op 27 september 2007 is behandeld: uit zijn bezorgdheid over het feit dat het wetsontwerp het effect heeft dat de toepassing van de Badinterregel inzake de meerderheid, als beoogd in kaderovereenkomst van Ohrid wordt omzeild; benadrukt dat eerbiediging van het beginsel 'pacta sunt servanda' van cruciaal belang is voor de versterking van het wederzijdse vertrouwen; acht het daarom wenselijk dat een brede consensus, met deelneming van de Albanese vertegenwoordigers, bereikt wordt over iedere herziening van de kieswet, en vertrouwt erop dat er verder overleg zal plaatsvinden om dit te bereiken;

19.   hoopt dat alle bepalingen van de kieswet, ook artikel 27 over de benoeming van de voorzitter van de kiescommissie, volledig worden nageleefd; hoopt dat de regerende coalitie garant staat voor eerlijke en democratische vervroegde verkiezingen, overeenkomstig de grondwet en de kieswet;

20.   vestigt de aandacht op de voortdurende discriminatie van de Roma-gemeenschap, vooral op het gebied van onderwijs, sociale bescherming, gezondheidszorg, huisvesting en werkgelegenheid; hoopt dat de nationale strategie voor Roma in de nabije toekomstingevoerd wordt in overeenstemming met de vastgestelde doelen;

21.   is ingenomen met de inwerkingtreding van de overeenkomst en over visumversoepeling en overname met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; merkt echter op dat de toegang tot EU-landen voor burgers van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en in het algemeen voor burgers uit de landen van de westelijke Balkan nog steeds een groot probleem is; onderstreept dat de toegangsregels voor dit land gelijkwaardig moeten zijn aan die welke voor Kroatië worden toegepast; steunt derhalve de dialoog die de Europese Commissie op 20 februari 2008 heeft gelanceerd over visumliberalisering met als doel tot een routekaart te komen die uiteindelijk moet leiden tot een visumvrije regeling, en verzoekt de Commissie en de regeringen van de lidstaten alles in het werk te stellen om het stappenplan voor volledige liberalisering van het visumbeleid onverwijld af te ronden en ten uitvoer te leggen;

22.   wijst in dit verband op de invoering door de regering van paspoorten met biometrische beveiligingen, de invoering van het nationaal visuminformatiesysteem en het visumcentrum, en de tenuitvoerlegging van het geïntegreerd grensbeheersysteem;

23.   is verheugd over de goedkeuring van de nieuwe wet inzake de wettelijke status van kerken, religieuze gemeenschappen en religieuze groeperingen, die vanaf mei 2008 zal worden toegepast en die de mogelijkheid schept om definitief een eind te maken aan klachten van kleine geloofsgemeenschappen, in het bijzonder gemeenschappen die in de afgelopen decennia zijn ontstaan of zich hebben ontwikkeld als resultaat van buitenlandse zending of door afsplitsing van bestaande kerken, over het verbod om gebouwen die dienen als gebedsruimten te bouwen, bezitten of te gebruiken;

24.   is ingenomen met de succesvolle start van de tweede fase van de fiscale decentralisatie in juli 2007, toen 42 van de 84 gemeenten aan het proces zijn gaan deelnemen en nog eens negen gemeenten zich hebben aansloten;

25.   wijst erop dat extra maatregelen zijn genomen ter bevordering van de vrouwenrechten, en in het bijzonder van gelijke kansen; dringt er echter op aan dat de bescherming van vrouwen tegen alle vormen van geweld moet worden uitgebreid;

26.   herinnert aan de wenselijkheid om in overeenstemming met de in november 2005 aangenomen wet inzake omroepactiviteiten, de onafhankelijkheid van de publieke omroep ten opzichte van staatsorganen te handhaven en vrije baan te geven aan de bestaande verscheidenheid van opinies en daarbij te voorkomen dat andere media worden gehinderd door overheidsbemoeienis; dringt er bij de autoriteiten op aan te zorgen voor publieke naleving van de normen van de EU en de Raad van Europa inzake het tegengaan van de heropleving van haatdragende uitlatingen, vooral in de media, tegen aangrenzende staten;

27.   constateert dat de eenzijdige steun aan bepaalde mediaproducten, bijvoorbeeld in de vorm van overheidscampagnes en reclame door door de overheid gefinancierde bedrijven, leidt tot concurrentieverstoring in de mediasector en dus schadelijk is voor andere media, met inbegrip van de media die kritisch staan tegenover de regering;

28.   is ingenomen met de start van de voorbereidingen voor de uitvoering van de Politiewet, waarvan de volledige en effectieve toepassing een cruciale uitdaging is en een van de belangrijkste prioriteiten vormt voor de toetreding tot de EU;

29.   constateert dat de inspanningen ten aanzien van de bescherming van de waterkwaliteit moeten worden versterkt op basis van de nieuwe waterwet; wijst in het bijzonder op de grote noodzaak van bescherming van de waterkwaliteit en controle op de vervuiling van de rivier Vardar, waarop het grootste deel van het land afwatert en die zich voortzet als de Axíos, waardoor gevaarlijk afval op Grieks grondgebied wordt gevoerd, alsook van de grensmeren Ohridsko, Prespansko en Dojransko, en benadrukt dat er met de buurlanden Albanië en Griekenland relevante bilaterale akkoorden gesloten moeten worden, die vervolgens effectief moeten worden uitgevoerd;

30.   erkent dat de goedkeuring van de wet afvalbeheer heeft geleid tot enige vooruitgang in de behandeling van asbest, afvalinzameling en afval van polychloorbifenyl en ruwe grondstoffen;

31.   vestigt de aandacht op het feit dat de houding ten opzichte van het milieu in zijn algemeenheid voor verbetering vatbaar is en dringt er bij de autoriteiten van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op aan zich blijven inzetten om haar milieuwetgeving op een lijn te brengen met de gangbare normen van de EU;

32.   constateert dat op 7 november 2007 een grootscheeps politieoperatie in de buurt van Brodec, een dorp ten noorden van Tetovo heeft plaatsgevonden, om een aantal vermeende criminelen te arresteren, waarbij 6 leden van de zogenaamde "bende van Brodec" om het leven kwamen en 13 dorpsbewoners door het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn aangehouden; wijst erop dat er lichte en zware wapens in Brodec zijn gevonden, waaronder zware machinegeweren en anti-vliegtuigraketten; wijst erop dat volgens de Waarnemingsmissie van de Europese Unie en de OVSE dit politieoptreden op een professionele en efficiënte manier is uitgevoerd en dat er geen politie- en burgerslachtoffers zijn gevallen; juicht toe dat de regering publiekelijk heeft gezegd dat zij de moskee en alle andere infrastructurele schade zal herstellen; is bezorgd over een aantal berichten over mishandeling tijdens arrestaties; roept daarom de ombudsman op om de gebeurtenissen grondig te onderzoeken en benadrukt dat alle vraagpunten over het politieoptreden in Brodec op een open, transparante en juridisch consistente manier moeten worden onderzocht;

33.   juicht de vooruitgang toe op het gebied van de wetgeving over intellectuele-eigendomsrechten, maar benadrukt dat meer inspanningen moeten worden geleverd om de uitvoering van de aangenomen wetten te waarborgen;

34.   is verheugd over de actieve deelname van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in het Zuidoost-Europees Samenwerkingsproces en zijn bijdrage aan de oprichting van de Regionale Samenwerkingsraad; juicht ook zijn constructieve houding toe ten aanzien van de status van Kosovo; is echter bezorgd over de vertraging van de technische afbakening van de grens met Kosovo en is van mening dat deze kwestie moet worden opgelost volgens het voorstel van de heer Martti Ahtisaari, de voormalige speciaal VN-gezant voor de status van Kosovo; juicht de actieve samenwerking met Kosovo toe op het gebied van handel, douane en politie en het feit dat intussen goede betrekkingen met de buurstaat Servië worden onderhouden; juicht ook de ondertekening toe van de vrijhandelsakkoorden met deze twee buurlanden en beveelt een gelijksoortig beleid aan voor de betrekkingen met Albanië, Bulgarije en Griekenland, vooral op het gebied van vervoer en verkeersverbindingen;

35.   juicht de bijdrage van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië toe aan de EU-missie ALTHEA in Bosnië en Herzegovina, erkent de rol van het land met betrekking tot de regionale stabiliteit en betuigt zijn medeleven aan het land en aan de families van de 11 vredesmilitairen die tragisch om het leven zijn gekomen bij de crash op 12 januari 2008 van een militaire helikopter van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

36.   betreurt de ondertekening en ratificering door de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië van het bilateraal immuniteitsakkoord met de Verenigde Staten, dat de burgers van dat land vrijwaart van de rechtspraak van het Internationaal Strafhof van Den Haag; benadrukt dat deze ondertekening indruist tegen de EU-normen en het EU-beleid dat ze gericht zijn op steun aan het Internationaal Strafhof alsook tegen de EU-richtsnoeren inzake bilaterale immuniteitsakkoorden; dringt er bij de regering en het parlement van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op aan hun wetgeving op een lijn te brengen met de beginselen en normen van de EU-lidstaten;

37.   constateert dat verdere investeringen nodig zijn om de infrastructurele verbindingen van het land met zijn buurlanden te ontwikkelen, wat ten goede zou komen aan de economische ontwikkeling en stabiliteit van de hele regio, en roept de regering op om het laatste deel van de spoorlijn tussen Skopje en Sofia snel te voltooien;

38.   neemt kennis van de ontbinding van het parlement op 11 april 2008 en het uitschrijven van vervroegde verkiezingen in juni 2008, en spreekt de hoop uit dat de autoriteiten er alles aan zullen doen om mogelijke vertragingen te beperken bij de noodzakelijke voorbereidingen, die ertoe moeten leiden dat voor het eind van 2008 een begin kan worden gemaakt met de toetredingsonderhandelingen;

39.   juicht de toenemende bilaterale samenwerking toe, alsook de intermenselijke contacten, tussen de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Griekenland; constateert tevreden dat sinds de goedkeuring van zijn resolutie van 12 juli 2007 de eerste bilaterale gesprekken in de regio hebben plaatsgevonden onder de auspiciën van de Verenigde Naties en met de assistentie van de Speciale gezant Matthew Nimitz, met als doel een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden voor de meningsverschillen over de naam van het land; wijst op de toegenomen dynamiek in de onderhandelingen; roept beide partijen op de gelegenheid te baat te nemen om de onderhandelingen onmiddellijk te hervatten, gezien de belangrijke vooruitgang die onlangs is geboekt, en om een compromisoplossing tot stand te brengen, zodat dit probleem geen obstakel blijft vormen voor het lidmaatschap van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië bij internationale organisaties, zoals is bepaald in het interim-akkoord van 1995, dat nog steeds van kracht is;

40.   herinnert aan de Conclusies van de Raad Algemene zaken en Buitenlandse betrekkingen van 10 december 2007 en benadrukt het belang van regionale samenwerking, goede burenrelaties en de noodzaak om wederzijds aanvaardbare oplossingen te vinden voor onopgeloste kwesties in het toenaderingsproces tot de EU;

41.   steunt de inspanningen van de regering van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om gemengde comités inzake onderwijs en geschiedenis op te richten met naburige EU-lidstaten om mogelijke discrepanties en verkeerde interpretaties van de geschiedenis te herzien die aanleiding zouden kunnen geven tot onenigheid, en dringt er bij de autoriteiten op aan te stimuleren dat het gemeenschappelijke culturele en historische erfgoed van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië met de buurlanden, samen wordt gevierd;

42.   merkt op dat de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, hoewel het land aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt sedert 2005 toen het de status van kandidaat-lidstaat heeft gekregen, het enige van de drie kandidaat-lidstaten is waarmee nog geen toetredingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden; meent dat het wenselijk is dat deze uitzonderingspositie wordt beëindigd; roept de Joegoslavische Republiek Macedonië op te verzekeren dat de nodige hervormingen worden uitgevoerd; verwijst naar de lijst met acht benchmarks die de Commissie heeft opgesteld op basis van de belangrijkste prioriteiten van het nieuwe Toetredingspartnerschap en hoopt dat deze, als ze door het land worden vervuld, zullen leiden tot de opening van de toetredingsonderhandelingen voor het einde van 2008, hetgeen zal leiden tot een grotere stabiliteit en duidelijkere toetredingsvooruitzichten voor de westelijke Balkanlanden; verzoekt de Raad op de volgende top de tot dusver geboekte vooruitgang te evalueren, en zo mogelijk te besluiten op welk tijdstip een begin kan worden gemaakt met de toetredingsonderhandelingen;

43.   is verheugd over de voorbereidingen van de regering van de uitvoering van het pretoetredingsinstrument, die het pad hebben geëffend voor de ondertekening van de Financieringsovereenkomst voor het pretoetredingsinstrument voor 2007 en de kaderovereenkomst voor 2007-2013; wijst nogmaals op het belang van dit instrument voor de voorbereiding van het toekomstige EU-lidmaatschap, roept zowel de regering als de Commissie op de voorbereidingen te bespoedigen om de snelle invoering van een gedecentraliseerd systeem voor het beheer van het pretoetredingsinstrument mogelijk te maken, met het oog op een grotere efficiëntie en plaatselijk ownership van het proces;

44.   verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

(1) PB L 80 van 19.3.2008, blz. 32.
(2) PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 480.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0352.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0454.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0453.


Beleid van China en de gevolgen ervan voor Afrika
PDF 290kWORD 121k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 april 2008 over het beleid van China en de gevolgen ervan voor Afrika (2007/2255(INI))
P6_TA(2008)0173A6-0080/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de politieke dialoog tussen de EU en China die in 1994, met het oog op de status van China als toekomstige wereldmacht en de daaruit voortvloeiende zeer vergaande internationale verplichtingen, formeel werd opgezet,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Een beleid op lange termijn voor de betrekkingen tussen China en Europa" (COM(1995)0279) en de resolutie van het Parlement van 12 juni 1997 over de mededeling van de Commissie over een beleid op lange termijn voor de betrekkingen tussen China en Europa(1),

   gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties (VN) van 8 september 2000,

–   gezien de Verklaring van Peking van het forum voor Chinees-Afrikaanse samenwerking (FOCAC) en zijn programma voor Chinees-Afrikaanse samenwerking in economische en sociale ontwikkeling van oktober 2000,

   gezien de Verklaring van Cairo (2000) van de Afrikaans-Europese Top onder bescherming van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAU) en de EU,

–   gezien het verslag van 2001 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), "De DAC-richtsnoeren; Strategieën voor duurzame ontwikkeling; Richtsnoer voor ontwikkelingssamenwerking",

   gezien de op 11 juli 2000 aangenomen en op 26 mei 2001 van kracht geworden oprichtingsakte van de Afrikaanse Unie (AU) en het document van 2001 van de Afrikaanse leiders, "Het nieuwe partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika" (NEPAD), dat werd aangekondigd als programma van de AU tijdens de eerste AU-top,

–   gezien de beleidsdocumenten van China over de EU (2003)(2) en over het Afrikaanse beleid (2006)(3),

–   gezien het beleidsdocument van de Commissie, "Op weg naar een volwassen partnerschap – gezamenlijke belangen en taken in de betrekkingen tussen de EU en China" (COM(2003)0533), bekrachtigd door de Europese Raad op 13 oktober 2003,

–   gezien het in 2003 gelanceerde Strategische Partnerschap EU-China,

–   gezien het in december 2003 uitgegeven actieplan van Addis Ababa van de FOCAC,

   gezien het strategieplan 2004-2007 van de Commissie van de AU, zoals aangenomen op 7 juli 2004 tijdens de derde top van Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders in Addis Ababa, in Ethiopië,

   gezien de Verklaring van Parijs over efficiënte hulp, zoals goedgekeurd op 2 maart 2005, in aansluiting op het forum op hoog niveau over efficiënte hulp, door veel Europese en Afrikaanse landen, evenals door China,

   gezien de beloften van Gleneagles, die op 8 juli 2005 door de G8 in Gleneagles werden goedgekeurd,

   gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 december 2005 betreffende "De EU en Afrika: naar een strategisch partnerschap",

–   gezien de conclusies van de Raad algemene zaken en externe betrekkingen (RAZEB), aangenomen tijdens zijn vergadering van 3 oktober 2005, waarin steun wordt uitgesproken voor een internationaal verdrag inzake wapenhandel binnen het kader van de VN, dat bindende gemeenschappelijke normen zou vaststellen voor de wereldwijde handel in conventionele wapens(4),

   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "EU-China: hechtere partners, groeiende verantwoordelijkheden" (COM(2006)0631) en het begeleidende werkdocument van de Commissie "Hechtere partners, groeiende verantwoordelijkheden: een beleidsdocument betreffende het handels- en investeringsbeleid van de EU ten aanzien van China: Concurrentie en partnerschap" (COM(2006)0632),

–   gezien de negende top EU-China in Finland in September 2006 en de gemeenschappelijke verklaring, uitgevaardigd bij de afsluiting hiervan,

–   gezien de conclusies van de RAZEB inzake China, zoals aangenomen op 11 december 2006,

–   gezien het handvest van de VN en Resolutie 1674(2006) van de VN-veiligheidsraad over de bescherming van burgers tijdens gewapende conflicten,

   gezien het actieprogramma van de VN tot voorkoming, bestrijding en uitroeiing van de illegale handel in handwapens en lichte wapens in al zijn aspecten(5),

   gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de regeringsvertegenwoordigers van de lidstaten die bijeenkomen in de Raad, het Europees Parlement en de Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: "de Europese Consensus" (2006)(6),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 september 2006 over de betrekkingen tussen de EU en China(7),

–   gelet op het Strategisch Partnerschap Afrika-EU, het gezamenlijk strategie- en actieplan Afrika-EU (2007) en het partnerschap tussen Afrika en de EU op het gebied van handel en regionale integratie en van wetenschap, informatiemaatschappij en ruimte,

–   gezien "het infrastructuurpartnerschap tussen de EU en Afrika" (2007) dat van start is gegaan en dat de behoefte aangeeft aan investeringen in infrastructuurverbindingen (transport, energie, water en ICT) om een duurzame ontwikkeling te bevorderen,

–   gezien de verklaring van het EU-Afrika Business Forum ter gelegenheid van de tweede EU-Afrika-Top (2007),

   gezien het tussentijdse verslag 2007 van de VN betreffende de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's), waarin staat dat Sub-Sahara Afrika met alle MDG's achterloopt en dat het huidige tempo van inspanningen voor de verlichting van armoede in Afrika twee keer zo snel zou moeten verlopen wil de MDG om het aantal mensen dat in extreme armoede leeft te halveren in 2015 worden bereikt,

   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Van Cairo naar Lissabon – het strategische partnerschap tussen de EU en Afrika" (COM(2007)0357) en gezien het gemeenschappelijke document van de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad, "Na Lissabon. Het strategisch partnerschap tussen de EU en Afrika doen slagen" (SEC(2007)0856),

–   gezien het landenstrategiedocument van de EU over China (2007-2013) en het Meerjarig Indicatief Programma 2007-2010(8), dat 128 miljoen euro aan steun voor ontwikkelingssamenwerking van de EU toekent aan China,

–   gezien de op 28 november 2007 in Peking aangenomen gezamenlijke verklaring van de 10e Top China-EU,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0080/2008),

A.   overwegende dat duurzame ontwikkeling in Afrika aanzienlijk kan worden gestimuleerd of beïnvloed door optreden van nieuwe mogendheden zoals China,

B.   overwegende dat de Afrikaanse staten de primaire verantwoordelijkheid dragen voor de politieke, sociale, economische en ecologische gevolgen van de aanwezigheid van buitenlandse onderdanen, organisaties en regeringen op hun grondgebied,

C.   overwegende dat zowel de EU als China geëngageerd zijn om bij te dragen aan vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling in Afrika,

D.   overwegende dat de EU de grootste donor op het gebied van ontwikkelingshulp aan Afrika en de belangrijkste handelspartner van Afrika is; overwegende dat China heeft aangekondigd de economische samenwerking te zullen versterken en meer hulp heeft toegezegd, en wellicht in 2010 de grootste handelspartner van Afrika wordt;

E.   overwegende dat er in het kader van een strategie voor duurzame ontwikkeling voor Afrika voor moet worden gezorgd dat de betrokkenheid van niet–Afrikaanse spelers de ontwikkeling niet ondermijnt; overwegende dat het feit dat de oprichting van een task force van de AU inzake de strategische partnerschappen tussen Afrika en opkomende mogendheden derhalve moet worden verwelkomd,

F.   overwegende dat initiatieven ter bevordering van de dialoog met Afrika moeten worden toegejuicht, zoals de topconferenties China–Afrika en EU–Afrika, FOCAC, het partnerschap EU–Afrika, de Europees–Afrikaanse faciliteiten voor vrede, energie en water en het infrastructuurpartnerschap tussen de EU en Afrika, de dialogen in het kader van de Overeenkomst van Cotonou (9) en alle andere dialogen tussen de EU of China enerzijds en Afrikaanse organisaties anderzijds,

G.   overwegende dat in november 2006 de derde FOCAC-topconferentie heeft plaatsgevonden in Peking en dat daarop een verklaring is goedgekeurd waarbij "een nieuw soort strategische samenwerking" tussen China en Afrika wordt afgekondigd; overwegende dat deze samenwerking zowel tegemoetkomt aan de uitdaging van de economische mondialisering als de gezamenlijke ontwikkeling bevordert, maar dat een aantal Afrikaanse staten die Taiwan hebben erkend, ervan zijn uitgesloten;

H.   overwegende dat China als permanent lid van de VN–Veiligheidsraad een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om bij te dragen tot vrede en veiligheid in de wereld; overwegende dat de EU verheugd is over het engagement van China binnen diverse multilaterale kaders, zoals die welke onder auspiciën de VN, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank, de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en het Protocol van Kyoto zijn ingesteld,

Duurzame ontwikkeling

I.   overwegende dat de EU zich ertoe heeft verplicht het niveau van officiële ontwikkelingshulp (ODA) tegen 2015 tot 0,7% van het BBP te verhogen (en tot 0,56% tegen 2010) en ten minste 50% van de officiële EU–ontwikkelingshulp aan Afrika toe te wijzen; overwegende dat de officiële EU–ontwikkelingshulp onder meer 20 miljard EUR aan steun voor de Afrikaanse landen bezuiden de Sahara bevat in het kader van het 10e Europees Ontwikkelingsfonds (2008–2013); overwegende dat de EU 350 miljoen EUR heeft uitgetrokken voor de Afrikaanse vredesfaciliteit en 5,6 miljard EUR voor het infrastructuurpartnerschap tussen de EU en Afrika voor de periode 2008–2013; overwegende dat de EU in grote mate bijdraagt tot internationale vredesmissies in Afrika, het Wereldfonds voor de bestrijding van HIV/AIDS, tuberculose en malaria en andere internationale initiatieven die van belang zijn voor de ontwikkeling van dit werelddeel,

J.   overwegende dat de aanwezigheid en de belangen van China in Afrika aan het toenemen zijn; overwegende dat China in 2005 netto–donor voor de Afrikaanse landen bezuiden de Sahara is geworden en sedertdien meer hulp heeft toegezegd, met de belofte om zijn hulp aan Afrika tegen 2009 te verdubbelen ten opzichte van het niveau van 2006; overwegende dat China zich ertoe heeft verbonden een Chinees–Afrikaans ontwikkelingsfonds ter waarde van 5 miljard USD in het leven te roepen teneinde Chinese bedrijven aan te moedigen om in Afrika te investeren,

K.   overwegende dat het feit dat er met China nog een alternatieve donor bijgekomen is een uitdaging vormt voor de benadering van de EU om aan hulpverlening voorwaarden te verbinden teneinde Afrikaanse regeringen tot politieke hervormingen te bewegen,

L.   overwegende dat China in de afgelopen 25 jaar weliswaar 400 miljoen van zijn burgers uit extreme armoede heeft bevrijd en dus over waardevolle ervaring beschikt die van nut kan zijn voor de Afrikaanse landen, maar dat er in China niettemin thans sprake is van grotere sociale en economische tegenstellingen en zorgwekkende milieuvervuiling, de politieke rechten en fundamentele vrijheden nog steeds sterk zijn ingeperkt en China nog steeds een slechte staat van dienst heeft op het gebied van arbeidsnormen en bestuurlijke verantwoordingsplicht,

M.   overwegende dat het sterkere engagement van China ten aanzien van de ontwikkelingssamenwerking met Afrikaanse landen tot tevredenheid stemt, met name wat betreft de hulp voor de bouw van ziekenhuizen, scholen en betere infrastructuur;

Energie en natuurlijke hulpbronnen

N.   overwegende dat de economische groei van China en zijn legitieme belang bij de eigen ontwikkeling de grotere behoefte van dit land aan natuurlijke hulpbronnen en energiebronnen en de aankoop daarvan in ontwikkelingslanden, met name in Afrika, een realiteit maakt;

O.   overwegende dat de grondstofrijke landen van Afrika door de vraag vanuit China en andere belanghebbende partijen een betere marktpositie verwerven,

P.   overwegende dat het wenselijk is dat het engagement van China in Afrika zich niet slechts beperkt tot de landen die interessant zijn voor het energiebeleid, maar ook samenwerking met alle Afrikaanse staten in overweging wordt genomen;

Q.   overwegende dat ongeveer 40% van de totale stijging van de mondiale vraag naar olie in de laatste vier jaar voor rekening komt van China; overwegende dat 30% van de invoer van China van ruwe olie uit Afrika afkomstig is; overwegende dat China naar alle waarschijnlijkheid steeds afhankelijker zal worden van geïmporteerde olie, mineralen en andere grondstoffen, en dat China tegen 2010 naar verwachting 45% van zijn totale oliebehoefte zal importeren; overwegende dat China vanwege zijn groeiende vraag naar energie en zijn wens om de import van energie te verbreden op zoek is gegaan naar olieleveranciers in de Afrikaanse staten;

R.   overwegende dat de olie–import van China tussen 1995 en 2005 bijna is vervijfvoudigd, waardoor China inmiddels de op één na grootste olie–importeur ter wereld is en evenveel olie uit Afrika invoert als de EU; overwegende dat CNPC (een oliemaatschappij in handen van de Chinese staat) naar schatting 60% tot 70% van de Soedanese olieproductie in handen heeft; overwegende dat Angola in 2006 de grootste olieleverancier van China was; overwegende dat China reeds circa 28% van zijn olie en gasleveringen uit de Afrikaanse landen bezuiden de Sahara betrekt; overwegende dat de olie–export van Afrika naar China naar verwachting in de komende jaren zal toenemen,

S.   overwegende dat de exploitatie van Afrikaanse natuurlijke hulpbronnen door vreemde staten of buitenlandse ondernemingen kan bijdragen tot ontwikkeling, maar tevens tot de uitputting van die hulpbronnen kan leiden, het bestuur kan ondermijnen, gelegenheid tot corruptie kan bieden, vooral waar al een wijd verspreide cultuur van corruptie heerst, sociale tegenstellingen en macro–economische instabiliteit kan verhevigen en conflicten kan veroorzaken of aanwakkeren, en zo een ernstige bedreiging kan vormen voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling,

Handel, investeringen en infrastructuur

T.   overwegende dat bijna 9% van de invoer van de EU uit Afrika komt, waarvan de helft uit energiegerelateerde producten bestaat, 23% uit industrieproducten en 11% uit voedsel- en landbouwproducten; overwegende dat Afrika 8,3% van de EU-export afneemt, waarvan 78% verband houdt met machines, chemicaliën en industrieproducten ; overwegende dat Zuid-Afrika de grootste handelspartner van de EU (import en export) is; overwegende dat de Europese handel met Afrika blijft afnemen, hoewel de EU de belangrijkste handelspartner van Afrika blijft;

U.   overwegende dat de EU de grootste handelspartner van China is, en de grootste investeerder in China en dat China bovendien de op een na grootste handelspartner van de EU is; overwegende dat de dialoog met China over democratische hervormingen en de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat niet ten gunste van de economische en commerciële betrekkingen op de tweede plaats zou mogen raken,

V.   overwegende dat China de laatste paar jaar een explosieve groei doormaakt van gemiddeld 9% per jaar en dat het een van de voornaamste exportlanden is geworden; overwegende dat de heropleving van China als belangrijke wereldeconomie de status quo van traditionele handelsstromen en internationale markten fundamenteel heeft gewijzigd; overwegende dat China netto-importeur van olie en veel andere grondstoffen en producten is geworden om deze groei vast te kunnen houden, en dat de vraag van China de prijs van velerlei minerale en agrarische producten sterk heeft opgedreven;

W.   overwegende dat de China het recht heeft om in rechtmatige concurrentie met de EU en haar lidstaten op de internationale markten te opereren,

X.   overwegende dat de snelle economische ontwikkeling van China in de laatste twintig jaar van aanzienlijke invloed is geweest op de handel tussen de EU en China en de economische betrekkingen in het algemeen: de gehele wederzijdse handel die sinds 1978 ruim zestig maal in omvang is toegenomen, vertegenwoordigde in 2005 een waarde van 210 miljard EUR; overwegende dat, waar de EU begin jaren tachtig nog een handelsoverschot had met China, dit per 2005 veranderd is in een handelstekort van 106 miljard EUR, het grootste handelstekort dat de EU met enige handelspartner heeft, en dat China nu de op een na grootste handelspartner van de EU na de VS is; overwegende dat de EU in 2000 een bilaterale markttoegangsovereenkomst met China heeft gesloten, wat voor China een belangrijke mijlpaal was in het toetredingsproces tot de WTO, en dat door deze toetreding de mondiale handelspatronen in veel opzichten zijn veranderd;

Y.   overwegende dat ongeveer 3,6% van de Chinese invoer uit Afrika komt en Afrika 2,8% van de Chinese uitvoer afneemt; overwegende dat de waarde van de Chinese handel met Afrika is gestegen van 2 miljard USD in 1999 tot ongeveer 39,7 miljard USD in 2005; overwegende dat China thans de op twee na belangrijkste handelspartner van Afrika is; overwegende dat Afrika voor China een nieuw economisch ontginningsterrein wordt, waarbij China een tactiek van financiële steun voor olie doeltreffend weet te combineren met instrumenten van buitenlandse politiek;

Z.   overwegende dat het handelsvolume tussen Afrika en China naar schatting van 4 miljard USD in 1995 is toegenomen tot 55 miljard USD in 2006 en dat China beoogt tegen 2010 een verdere toename tot 100 miljard USD te bereiken; overwegende dat de Chinese Exim Bank in mei 2007 heeft aangekondigd verspreid over de komende drie jaar 20 miljard USD aan financieringsmiddelen voor handel en infrastructuur in Afrika ter beschikking te willen stellen; overwegende dat China heeft toegezegd om verspreid over de komende drie jaar 3 miljard USD aan voordelige leningen en 2 miljard USD aan voordelige koperskredieten voor Afrika beschikbaar te stellen; overwegende dat China heeft beloofd zijn markten verder voor de Afrikaanse landen open te stellen door in de toekomst voor 440 (voorheen: 190) handelsartikelen afkomstig uit de minst ontwikkelde Afrikaanse landen die diplomatieke banden met China onderhouden geen invoerrechten te heffen, en door in de komende drie jaar in Afrika 3 tot 5 handelszones en economische samenwerkingsverbanden in het leven te roepen,

AA.   overwegende dat het lidmaatschap van de WTO zowel voor de Europese Unie als voor China een reeks rechten en verplichtingen met zich meebrengt; overwegende dat China echter aan tal van deze verplichtingen nog goed moet voldoen,

AB.   overwegende dat het engagement van China in Afrika niet alleen moet worden gezien tegen de achtergrond van de veiligstelling van de toevoer van energie en grondstoffen, maar ook in de contekst van de voedselzekerheid, aangezien het land verwacht in de toekomst meer levensmiddelen te moeten invoeren,

AC.   overwegende dat de toekomstige betrekkingen van Europa met Afrika beïnvloed zullen worden door het welslagen of falen van de economische partnerschapsovereenkomsten,

AD.   overwegende dat China in plaats van ontwikkelingshulp kredieten verstrekt, waarbij het gevaar bestaat dat de schuldenlast van de Afrikaanse landen sterk toeneemt,

AE.   overwegende dat de belangrijke kwestie van de verbetering en financiering van infrastructuur in Afrika vanwege de Chinese activiteiten weer meer gewicht krijgt,

AF.   overwegende dat volgens cijfers van de OESO 50% van de openbare werken in Afrika door Chinese contractanten worden uitgevoerd; overwegende dat bij Chinese projecten in Afrika vaak voor het merendeel Chinese werknemers tewerk worden gesteld,

AG.   overwegende dat China, door in Afrika eigen arbeidskrachten in te zetten, aan Chinese handelaren op lange termijn de toegang tot de Afrikaanse markt verzekert en zo de Afrikaanse nationale economieën beïnvloedt,

AH.   overwegende dat ook de Chinezen er belang in zullen stellen om via de bevordering van goed bestuur een zekere mate van investerings- en rechtszekerheid te verkrijgen voor het aandeel dat zij hebben verworven in landen met een falende economie,

AI.   overwegende dat Chinese staatsbedrijven bij investeringen in Afrika grote risico's kunnen nemen; overwegende dat het Chinese energiebedrijf CNOOC Ldt heeft aangekondigd voor 2 270 000 000 USD een aandeel van 45% in een offshore-olieveld in Nigeria te zullen kopen;

AJ.   overwegende dat China in 2007 de China Investment Corporation Ltd. met activa ter waarde van 200 000 000 000 USD heeft opgericht, dat hiermee momenteel het op 5 na grootste sovereign wealth fund (staatsfonds) ter wereld is;

Milieu

AK.   overwegende dat China reeds de grootste producent van kooldioxide (CO2) ter wereld is geworden of dit binnenkort zal zijn en dat de Chinese burgers de directe slachtoffers zijn van dergelijke emissies; overwegende dat ook de EU wereldwijd tot de grootste producenten van CO2 behoort en dat ook de Europeanen de gevolgen van die emissies ondervinden; overwegende dat op de top van de G8+5 in 2007 te Heiligendamm onder meer is afgesproken de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 50% te verminderen en overwegende dat de EU en China daarnaast nog andere streefdoelen hebben vastgesteld voor de vermindering van broeikasgasemissies en voor hernieuwbare energie; overwegende dat volgens de voorspellingen Afrika van alle werelddelen het meest te lijden zal hebben van de verslechtering van het milieu, ontbossing en klimaatverandering,

AL.   overwegende dat China erkenning verdient voor zijn ondertekening van het Protocol van Kyoto en de Overeenkomst inzake internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES); overwegende dat China over waardevolle kennis beschikt op het gebied van de bestrijding van ontbossing en woestijnvorming,

AM.   overwegende dat naar schatting meer dan de helft van alle houtkapactiviteiten in bijzonder kwetsbare regio's, met inbegrip van Centraal–Afrika, illegaal is; overwegende dat China ervan wordt beschuldigd de hoofdverantwoordelijkheid te dragen voor de recente wereldwijde toename van illegale houtkap; overwegende dat bijvoorbeeld 90% van de houtexport van Equatoriaal Guinea naar China vermoedelijk illegaal is,

Bestuur en mensenrechten

AN.   overwegende dat China de "Vijf beginselen van vreedzame coëxistentie" tot hoeksteen van zijn op het concept van "niet–inmenging" gebaseerde "onafhankelijk, op vrede gericht buitenlands beleid" heeft verklaard, dat niet neutraal is, zoals in Afrikaanse landen is gebleken, waar sprake is van kritiek op China, of zelfs anti–Chinese gevoelens; overwegende dat Chinese olie- en mijnwerkers in Zambia, Nigeria en Ethiopië zijn aangevallen, ontvoerd of vermoord; overwegende dat China als wereldmogendheid met verantwoordelijkheidsbesef wenst te worden beschouwd en erkenning verdient voor het feit dat het zijn invloed heeft aangewend om de Soedanese regering tot aanvaarding van een gemengde AU–VN–troepenmacht in Darfur te bewegen; overwegende dat China, als permanent lid van de VN Veiligheidsraad, een centrale rol kan spelen op het gebied van conflictpreventie, -bemiddeling en -oplossing,

AO.   overwegende dat China, ondanks vorderingen op het gebied van bepaalde sociale en economische rechten en vrijheden, nog steeds tekortschiet wat betreft het respect voor de mensenrechten, waaronder het recht op leven en op een eerlijk proces, de vrijheid van meningsuiting en vereniging en andere sociale, economische en culturele rechten, met inbegrip van arbeidsrechten; overwegende dat er vooral met betrekking tot de Tibetanen sprake is van een duidelijk gebrek aan respect voor de mensenrechten; overwegende dat dit feit afbreuk doet aan het imago en het optreden van China in het buitenland, met name in Afrika, waar geen vorderingen op het gebied van ontwikkeling en goed bestuur mogelijk zijn zonder democratische verantwoording en respect voor de mensenrechten en de rechtsstaat;

AP.   overwegende dat China erkenning verdient voor het feit dat het voldoet aan de minimumeisen van het Kimberley–certificeringsstelsel voor de internationale handel in ruwe diamanten en dat het voor houtondernemingen richtsnoeren inzake verantwoord gedrag heeft opgesteld,

AQ.   overwegende dat China erkenning verdient voor zijn ratificatie van het VN–Verdrag tegen corruptie, hoewel corruptie in China nog steeds een groot probleem is, waardoor het vermogen om door de centrale regering geformuleerde beleidsdoelen en normen te vervullen zowel op provinciaal als op lokaal niveau drastisch wordt beperkt; overwegende dat dergelijke praktijken uitwerkingen hebben in de Afrikaanse landen waar China en Chinese ondernemingen investeren, doordat zij vaak corruptie in de hand werken en corrupte regeringen helpen zichzelf te verrijken en aan de macht te blijven; overwegende dat een strikte eerbiediging van de VN-Conventie tegen corruptie essentieel is voor de bevordering van goed bestuur, verantwoordingsplicht en respect voor de regels van de rechtsstaat,

Vrede en veiligheid

AR.   overwegende dat gewapende conflicten in Afrika door Europese, Chinese en andere wapenhandelaren worden aangewakkerd, waardoor de ontwikkeling ernstig wordt ondermijnd; overwegende dat de lidstaten nog niet door de Europese gedragscode voor de wapenexport gebonden zijn en dat zij in onvoldoende mate toezicht uitoefenen om de illegale uit- en doorvoer van wapens naar Afrika te voorkomen,

AS.   overwegende dat China als een van de grootste wapenexporteurs ter wereld en als permanent lid van de VN–Veiligheidsraad een bijzondere verantwoordelijkheid heeft,

AT.   overwegende dat er een gebrek aan transparantie heerst met betrekking tot de Chinese uitvoer van conventionele wapens alsmede handvuurwapens en lichte wapens; overwegende dat Amnesty International China onlangs aan de kaak heeft gesteld vanwege zijn "veel te lakse" beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens; overwegende dat China verantwoordelijk is voor omvangrijke wapenleveranties aan door conflicten geteisterde landen, waarbij zelfs inbreuk is gemaakt op VN–embargo's op wapenleveringen aan Darfur, Liberia en de Democratische Republiek Congo,

AU.   overwegende dat China erkenning verdient voor het feit dat het van alle permanente leden van de VN–Veiligheidsraad de op één na grootste leverancier van VN–vredestroepen is en reeds met 3 000 man deelneemt aan vredesmissies in Afrika,

1.   onderstreept de noodzaak om de impact van EU-beleid in Afrika te versterken, vooral door te waarborgen dat beloften en toezeggingen worden nagekomen; benadrukt in dit verband het belang van het Verdrag van Lissabon bij het versterken van de doelmatigheid en samenhang van de externe betrekkingen van de EU, waarin ontwikkelingsproblemen en beleidsplannen naar behoren worden opgenomen;

2.   dringt er bij de EU op aan om een samenhangende strategie te ontwikkelen om een antwoord te geven op de nieuwe uitdagingen die zijn ontstaan door opkomende nieuwe donoren in Afrika, zoals China, waaronder een gecoördineerde aanpak van verschillende lidstaten en EU-instellingen; onderstreept dat bij een dergelijke antwoord niet getracht moet worden te wedijveren met de methoden en doelstellingen van China, aangezien zulks niet noodzakelijkerwijs verenigbaar is met de waarden, beginselen en belangen op de lange termijn van de EU; constateert dat een dergelijk antwoord geïntegreerd moet worden in de dialoog van de EU met de AU en in de betrekkingen met alle Afrikaanse partners; wijst er met nadruk op dat de EU een dialoog met China moet aangaan over het ontwikkelingsbeleid teneinde over methoden en doelstellingen te praten, maar dat zij trouw moet blijven aan haar eigen benadering van de ontwikkelingssamenwerking;

3.   dringt er bij de EU op aan om ook in de concurrentie met andere donorlanden vast te houden aan haar hoge normen inzake de bevordering van goed bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten; verzoekt de Europese Unie zich in deze concurrentie te onderscheiden door kwalitatief betere aanbiedingen, zoals de vestiging van moderne, klimaatvriendelijke productie–installaties voor de verwerking van grondstoffen in het oorsprongsland en de aanwerving en opleiding van lokale werknemers; merkt op dat de ontwikkeling van dergelijke aanbiedingen zou moeten worden opgenomen in de EU-dialoog met de AU en in de betrekkingen met alle Afrikaanse partners, met name bij de uitvoering van de Gemeenschappelijke Strategie EU-Afrika en het bijbehorende actieplan;

4.   is verheugd over China's bereidheid om praktisch samen te werken met Afrikaanse landen zonder paternalistisch op te treden; wijst erop dat een dergelijke samenwerking pragmatisch van aard is; betreurt in dit verband de Chinese samenwerking met repressieve regimes in Afrika; wijst erop dat het wenselijk zou zijn politieke voorwaarden te koppelen aan samenwerking en dat mensenrechten en milieunormen een grotere rol zouden moeten spelen;

5.   roept de EU en China op hun Afrika-strategieën waar mogelijk te bespreken, te ontwikkelen en gestalte te geven met het oog op een verantwoorde betrokkenheid die erop is gericht duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van de MDG's te bevorderen; benadrukt het belang van het opzetten van constructieve dialogen in een multilateraal kader met alle relevante spelers op het Afrikaanse continent, met name de AU en NEPAD; roept de EU op ervoor te zorgen dat bij het forum voor het partnerschap met Afrika alle grote donoren en investeerders worden betrokken, en met name China;

6.   dringt er bij de EU en China op aan om de steun aan NEPAD te vergroten als de drijvende kracht achter een strategie voor duurzame ontwikkeling voor Afrika en ook om de Afrikaanse regionale organisaties, de AU, het Pan-Afrikaanse Parlement (PAP) en de Afrikaanse nationale parlementen en regeringen te steunen bij het versterken van hun leiderschap en "ownership" van een dergelijke strategie; verzoekt de EU om bij te dragen aan de versterking van de Afrikaanse capaciteit om samenhang te garanderen tussen donoren en investeerders en te waarborgen dat buitenlandse investeringen bijdragen aan het stimuleren van duurzame ontwikkeling;

7.   benadrukt zijn bereidheid om een dialoog tot stand te brengen met het Chinese nationale volkscongres, het PAP en Afrikaanse nationale parlementen die erop gericht is om duurzame ontwikkeling te stimuleren en hun kritische onderzoekscapaciteiten te versterken;

8.   verzoekt de EU om China aan te moedigen zijn verantwoordelijkheden als permanent lid van de VN-veiligheidsraad op zich te nemen, waaronder de "verantwoordelijkheid om te beschermen", waarbij wordt erkend dat de aanwezigheid van China in Afrika op zichzelf, ongeacht enige intentie om een "beleid van niet-inmenging" te voeren, een werkelijke gevolg heeft voor de gastlanden, waaronder een politieke effect;

9.   verzoekt de EU om bij het overwegen van de gevolgen van het Chinese beleid in Afrika rekening te houden met de door de Afrikaanse staten en de AU geuite meningen; benadrukt dat de EU zich met betrekking tot de rol van China van generalisaties dient te onthouden, een open en constructieve houding ten opzichte van het land dient in te nemen en dit geen Europese modellen en zienswijzen moet opdringen;

Duurzame ontwikkeling

10.   wenst dat de EU ernaar streeft dat tussen Afrika, de EU en China in hun gemeenschappelijk belang, op grond van de Afrikaanse behoeften en ten behoeve van de Afrikaanse landen en volkeren alsmede ter verbetering van de doeltreffendheid en samenhang van de ontwikkelingssamenwerking, een dialoog wordt gevoerd waarbij concrete wegen voor samenwerking worden onderzocht en partnerschappen worden bevorderd en waarbij losse, op zichzelf staande projecten worden vermeden; stelt voor dat de EU, de AU en China een permanent overlegorgaan in het leven roepen om de coherentie en de effectiviteit van hun verschillende activiteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking te bevorderen;roept de EU, China en Afrika op een wereldwijd kader in het leven te roepen voor concrete operationele projecten die gericht zijn op gemeenschappelijke uitdagingen als de aanpassing aan de klimaatverandering, hernieuwbare energiebronnen, landbouw, water en gezondheidszorg;

11.   verzoekt de EU en de lidstaten om de betrekkingen met Afrikaanse landen te versterken door hulptoezeggingen na te komen en een prioriteit te maken van de realisatie van de MDG's; is verheugd over het feit dat in 2006 de EG–hulp met 6% en de door de 15 lidstaten geleverde hulp met 2,9% is toegenomen in vergelijking met het jaar daarvoor, maar betreurt het dat de totale ODA van de 15 lidstaten aan alle regio's in verhouding tot het bruto nationaal inkomen (BNI) is gedaald van 0,44% ODA/BNI in 2005 naar 0,43% ODA/BNI in 2006; betreurt eveneens dat vier lidstaten in 2006 niet aan het individuele streefdoel van 0,33% van het BNI hebben voldaan en dat dit mogelijk ook voor andere lidstaten zou kunnen gelden indien de ODA–bedragen zouden worden verminderd met kwijtgescholden schulden en andere maatregelen waaraan geen beschikbare fondsen voor de ontwikkelingslanden zijn verbonden;

12.   herinnert eraan dat het uiteindelijke doel van ieder ontwikkelingsbeleid, zowel van de kant van de EU als van de kant van China, gelegen moet zijn in de vermindering en uitbanning van armoede;

13.   verzoekt de EU meer ongebonden hulp toe te zeggen en China aan te moedigen ongebonden hulp te verlenen aan Afrikaanse partners, om er zo voor te zorgen dat economische voorwaarden die zijn verbonden aan internationale subsidies of leningen de duurzame ontwikkeling niet zullen ondermijnen; dringt er in dit verband bij de EU op aan China over te halen zich voor de uitbreiding van de lokale Afrikaanse arbeidsmarkt in te zetten, in plaats van duizenden Chinese werknemers naar Afrika uit te zenden;

14.   verzoekt de EU om China aan te moedigen om gebruik te maken van zijn deskundigheid op het gebied van gezondheid, om duurzame ontwikkeling te waarborgen, en om initiatieven te steunen die gericht zijn op de bestrijding van de armoedegerelateerde pandemieën die Afrika verwoesten, namelijk HIV/aids, malaria en tbc;

15.   verzoekt de EU binnen het kader van de het Comité voor ontwikkelingshulp (DAC) van de OESO een constructieve dialoog aan te gaan met niet tot de DAC behorende opkomende donorlanden zoals China, teneinde deze ertoe aan te moedigen de richtsnoeren en normen van de DAC of gedragscodes van gelijke strekking aan te nemen en de beginselen van de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp te eerbiedigen;

16.   dringt er bij de EU op aan om China aan te moedigen een gespecialiseerde hulpinstelling op te richten die ten taak heeft de deskundigheid en onafhankelijkheid van China op het gebied van hulpverlening te vergroten en om op transparante wijze verslag te doen over de begroting van de hulpverlening; verzoekt de EU China desgewenst te ondersteunen bij de ontwikkeling van die deskundigheid;

17.   moedigt de EU en de Afrikaanse landen aan Chinese vertegenwoordigers uit te nodigen om deel te nemen aan bilaterale en multilaterale coördinatiebijeenkomsten van de donorlanden;

18.   verzoekt de EU China aan te moedigen om een bijdrage te leveren tot het aanpakken van de uitdagingen van de demografische situatie in Afrika; benadrukt in dit verband dat de groei van de bevolking in grote delen van Afrika hoger is dan het economische groeipercentage en dat maatregelen om deze trend te keren overeenkomstig het VN–verslag van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling van 1994 ook maatregelen ter verbetering van de seksuele en reproductieve gezondheid moeten omvatten;

19.   benadrukt dat internationale partnerschappen voor ontwikkeling mensgericht moeten zijn, aangezien duurzame ontwikkeling alleen mogelijk is met een krachtig maatschappelijk middenveld; benadrukt dat vrouwen en kwetsbare of minderheidsgroepen in het bijzonder moeten worden gesteund en gewaardeerd als essentiële personen voor ontwikkeling en dat vrijheid van vereniging en vrije en gediversifieerde media essentiële voorwaarden voor ontwikkeling zijn en door dergelijke partnerschappen moeten worden ondersteund;

20.   roept de EU en de lidstaten op een groter deel van het publiek in Afrika en de EU te bereiken door de aanwezigheid, bezoeken en op dialoog gerichte bijeenkomsten van hooggeplaatste Europese regeringsvertegenwoordigers;

Energie en natuurlijke hulpbronnen

21.   is van mening dat, gezien het engagement van China in Afrika, er meer belang zou moeten worden gehecht aan samenwerking met Afrika op het gebied van het externe energiebeleid van de EU; wenst een actieve samenwerking inzake energiebeleid tussen Afrika en de EU;

22.   erkent het belang van het transparante beheer van natuurlijke hulpbronnen bij het mobiliseren van inkomsten die cruciaal zijn voor ontwikkeling en armoedevermindering, het zorgen voor stabiliteit van de bevoorrading en het voorkomen van grondstofgerelateerde conflicten en instabiliteit in grondstofrijke landen; verzoekt de EU om Afrikaanse grondstofrijke landen aan te moedigen zich aan te sluiten bij het "Extractives Industry Transparency Initiative" (EITI) door versterkte politieke, financiële en technische steun te bieden aan het EITI teneinde er onder meer voor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld vrijelijk en daadwerkelijk aan het EITI kan deelnemen; dringt er bij de EU op aan om zich actief bezig te houden met de regering van China en Chinese bedrijven teneinde hen aan te moedigen het EITI te steunen; verzoekt de EU om te pleiten voor de uitbreiding van het toepassingsgebied van het EITI, tot andere natuurlijke hulpbronnen zoals hout en om ook overheidsinkomsten die gekoppeld zijn aan leningen die op grondstoffen berusten, hierin op te nemen;

23.   acht het van het grootste belang dat de EU alle politieke mogendheden en internationale investeerders die in Afrika actief zijn, oproept strak vast te houden aan de sociale en milieuregels die in 2002 door de Wereldbank voor de winningsindustrieën zijn ingesteld;

24.   verzoekt de EU om actief transparantie te bevorderen, niet alleen wat betreft de inning van ontvangsten, maar ook wat betreft de uitgaven van inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen, door initiatieven te steunen om begrotingstransparantie in Afrikaanse landen te vergroten; dringt er bij de EU op aan om "verantwoord lenen" door alle donoren te bevorderen, door grondstofrijke, ontvangende landen met een geschiedenis van slecht bestuur en corruptie te verplichten om concrete stappen te nemen voor meer transparantie in het inkomstenbeheer als voorwaarde voor het ontvangen van niet-humanitaire bijstand; roept de EU op om de artikelen 96 en 97 van de Overeenkomst van Cotonou ook consequenter op grondstofrijke, landen toe te passen en tevens met China en andere donoren een dialoog te voeren om de doeltreffendheid van de desbetreffende maatregelen door de onderlinge afstemming van hun optreden te verhogen; benadrukt dat de EU het goede voorbeeld dient te geven door van haar eigen ontwikkelingsprogramma's en –projecten een toonbeeld van transparantie en goed bestuur te maken;

25.   dringt er bij de EU op aan zich in te zetten voor een strikter internationaal toezicht ter bestrijding van de illegale handel in hout en ivoor; verzoekt de EU een lans te breken voor de beginselen die zijn neergelegd in het actieplan voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) en China aan te moedigen dergelijke beginselen toe te passen bij zijn eigen houtimport uit Afrika, teneinde de handel in illegaal gekapt hout te beëindigen en een duurzaam bosbeheer te bevorderen; verzoekt de Commissie om spoedig met voorstellen te komen voor een verbod op de import van hout en houtproducten uit illegale bronnen naar de EU om China ervan te weerhouden Afrikaans hout uit illegale bronnen te gebruiken voor zijn meubelexport; moedigt de Commissie aan de reikwijdte van haar onderhandelingen over vrijwillige partnerschapsovereenkomsten met derde landen uit te breiden; verzoekt de EU om de versterking van soortgelijke initiatieven te ondersteunen, zoals de Afrikaanse en Aziatische FLEGTs;

26.   verzoekt de EU om ervoor te pleiten om bij het sluiten van internationale conventies betreffende de winning of opsporing van energiebronnen te zorgen voor transparantie van vergunningsovereenkomsten en contractuele voorwaarden belastingstromen naar regeringen vaststellen, evenals een clausule over de investering van een percentage van de winst in de ontwikkeling van de plaatselijke gemeenschap;

27.   roept de EU en China op het probleem van de illegale handel in natuurlijke hulpbronnen aan te pakken door middel van gecoördineerde actie, waartoe onder meer een gezamenlijk overeengekomen definitie van "conflictgrondstoffen" dient te behoren, evenals de instelling van een internationale deskundigengroep belast met de ontwikkeling van multilaterale benaderingen om deze kwestie op te lossen;

28.   roept de EU en China op meer te investeren in hernieuwbare energiebronnen om zo de verslechtering van het milieu en klimaatverandering tegen te gaan en conflicten te voorkomen die verband houden met de schaarste van hulpbronnen zoals aardolie;

Handel, investeringen en infrastructuur

29.   wijst erop dat diversificatie van handel in het algemeen van cruciaal belang is bij het tot stand brengen van betrouwbare economische groei in alle Afrikaanse staten; onderstreept dat de Chinese export van producten naar Afrika de ontwikkeling van Afrikaanse industrieën niet zou moeten belemmeren noch de concurrentiepositie van die industrieën teniet zou mogen doen;

30.   doet een beroep op de EU en verzoekt China om Afrika te helpen uit de "commodity trap" te komen en de transformatie te bevorderen van dit werelddeel van een regio die basisprodukten levert tot een gebied dat basisprodukten verwerkt en diensten ontwikkelt; vraagt de EU in dit verband om alle betrokken partijen, vooral de lidstaten en nieuwe donoren zoals China, aan te moedigen om de handel en investeringen te diversifiëren, technologie over te dragen aan de Afrikanen, internationale, eerlijke handelsregels te versterken, de wereldwijde markttoegang voor Afrikaanse producten uit te breiden, belastingen op verwerkte goederen uit Afrika te verlagen, de ontwikkeling van de particuliere sector en de toegang van deze sector tot financieringsmiddelen te bevorderen, de handel te vergemakkelijken, regionale integratie in Afrika te stimuleren en geldtransacties van Afrikaanse inwoners te vergemakkelijken;

31.   verzoekt de EU om haar economische invloed op de ontwikkeling van Afrika te vergroten door haar eigen Gemeenschappelijke Landbouwbeleid te hervormen en de toegang van Afrikaanse producten tot de EU-markt te vereenvoudigen; verzoekt de EU en doet een beroep op China om bij de hervorming van hun eigen landbouwbeleid sterker rekening te houden met de ontwikkelingskansen van de Afrikaanse landbouwsector, de invoer van landbouwproducten uit Afrika te vergemakkelijken en er bij de export van landbouwproducten op te letten geen belemmeringen te doen ontstaan voor de ontwikkeling van de landbouwproductie in Afrika, teneinde garanties te bieden voor voedselzekerheid en werkgelegenheid;

32.   verzoekt de EU en doet een beroep op China om zich sterker in te zetten voor een eerlijke wereldhandel, met het doel om coherentie te bewerkstelligen tussen het handels- en het ontwikkelingsbeleid, het aandeel van producenten en werknemers in de winst uit de wereldhandel in goederen te verhogen, de toegang voor Afrikaanse producten tot de wereldmarkt uit te breiden en de invoerrechten op eindproducten uit Afrika te verlagen; doet een beroep op de regering van China en op de EU om een exportstrategie te ontwikkelen die geen belemmering vormt voor een in ecologisch en sociaal opzicht duurzame goederenproductie in Afrika;

33.   doet een beroep op China om bij de verstrekking van kredieten rekening te houden met de lessen die uit het ontstaan van de schuldencrisis in vele ontwikkelingslanden kunnen worden getrokken, en om de door kredietgevers in het verleden gemaakte fouten niet te herhalen;

34.   is verheugd over stappen die door China zijn genomen om, als gevolg van druk van de Wereldhandelsorganisatie en de internationale publieke opinie, de sociale wetgeving en de rechten van werknemers met ingang van 1 januari 2008 te verbeteren, en benadrukt dat de invoering van sociale wetten met een dwingender karakter in China een positief effect op het Chinese optreden in Afrika zal moeten hebben;

35.   onderstreept dat het voor Afrika belangrijk is een eigen strategie tegenover China te ontwikkelen; stelt dat zo´n strategie van groot belang is om de handelsrelaties tussen China en Afrika een meer wederkerig karakter te geven; onderstreept dat de nadruk van deze strategie moet liggen op een grotere participatie van Afrikaanse arbeiders bij Chinese projecten in Afrika, een toenemende bereidheid van China om technologie over te dragen en een betere markttoegang voor typisch Afrikaanse exportproducten als koffie, cacao en lederwaren op de Chinese markt;

36.   beveelt de Commissie aan om in het kader van de lopende onderhandelingen met China vast te blijven houden aan een nieuw handelshoofdstuk in de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, aan bindende uitspraken ten aanzien van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO, aan de sociale en ecologische verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, aan maatregelen tegen "sociale en ecologische dumping", aan de IAO-aanbevelingen voor behoorlijke arbeid, en aan inachtneming van de vereisten die uit internationale mensenrechtenverdragen voortvloeien;

37.   benadrukt dat het belangrijk is om bij de uitvoering van investeringen in infrastructuur en vestigingen van ondernemingen lokale werknemers te werk te stellen onder eerlijke financiële voorwaarden; dringt aan op een grotere inzet voor de opleiding van werknemers door het geven van leningen en circulaire migratie; beveelt aan om maatregelen te nemen om de deels hooggekwalificeerde leden van de Afrikaanse diaspora hierbij sterker te betrekken en geldovermakingen van in het buitenland levende Afrikanen naar Afrika te vergemakkelijken;

38.   onderkent dat de informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het algemeen een zeer positieve invloed heeft op groei, concurrentiepositie en het creëren van banen; beveelt de Commissie aan bestaande Afrikaanse en Europese programma's op een lijn te brengen, met een sterkere focus op het ontwikkelen van ICT-capaciteit voor het midden- en kleinbedrijf door middel van publiek-private partnerschappen teneinde te zorgen voor de ontwikkeling van instellingen en beleid om investeringen, innovatie en technologieoverdracht te vergemakkelijken;

39.   verzoekt de EU en China om de AU en NEPAD te ondersteunen bij het uitvoeren van milieueffectbeoordelingen en het evalueren van mogelijke "pro-poor growth" van buitenlandse investeringsprojecten in Afrika, vooral op het gebied van energie en infrastructuur, evenals bij het ontwikkelen van een transparanter systeem voor het gunnen van contracten en voor overheidsuitgaven; legt de nadruk op het belang van het plannen op lange termijn van overheidsuitgaven door Afrikaanse landen van winsten die zijn verkregen door de recente prijsstijging van grondstoffen, winsten uit energie-exploratie en buitenlandse investeringsstromen, en beveelt de Europese Unie en China aan doelgerichte steun te verlenen aan de ontwikkeling van overeenkomstige bestuurlijke capaciteiten;

40.   verzoekt de EU om met China in Afrika gezamenlijke projecten uit te voeren, met name op het gebied van de exploratie van energiebronnen, vervoer en infrastructuur, teneinde samen met de AU en NEPAD een gemeenschappelijk regelstelsel voor hun optreden en investeringen te ontwikkelen;

41.   roept de EU en China op om te investeren in opleiding en voorlichting in Afrika, aangezien geschoolde werknemers de pijlers vormen van een meer onafhankelijke ontwikkeling;

42.   verzoekt de EU verder te gaan dan het EU–Africa Business Forum en een coherent actieplan te ontwikkelen om Europese investeringen in Afrika te stimuleren en te diversifiëren;

43.   onderkent dat de Europese economische investeringen in Afrika concurrentienadelen ondervinden vanwege openlijke of verborgen subsidiëring van Chinese projecten en aanbiedingen van de Chinese regering (of bedrijven die volledig in handen van de staat zijn); vanwege hogere kosten door sociale en economische normen die de Chinese concurrenten niet hanteren; vanwege Chinese "gebonden hulp" waardoor Europese bedrijven niet kunnen deelnemen aan projecten die met Chinese hulp gefinancierd zijn, en vanwege de beperkte toegang voor Europese bedrijven tot financieringsinstrumenten en risicodekkende instrumenten voor investeringen;

Milieu

44.   wijst op de ecologische gevolgen van de aanwezigheid van China in Afrika; dringt er bij China op aan om zowel in China als in Afrika op te treden als een verantwoordelijke rentmeester van het milieu;

45.   verzoekt de EU om Chinese agentschappen voor exportkredieten, waaronder de Exim Bank, aan te moedigen om systematische milieueffectbeoordelingen van infrastructuurprojecten in Afrika uit te voeren, zoals van dammen, wegen en mijnen;

46.   is verheugd over het initiatief van de Commissie tot de instelling van een Wereldalliantie ter bestrijding van klimaatverandering ("Global Climate Change Alliance") met de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling, die speciaal is gericht op de versterking van de samenwerking op het gebied van de aanpassing aan de klimaatverandering; verzoekt de EU China uit te nodigen om mee te werken aan centrale onderwerpen van het werkplan van de Wereldalliantie, zoals een dialoog over de vermindering van rampenrisico's en maatregelen ten behoeve van klimaatbestendigheid, die als cruciale samenwerkingsgebieden moeten worden beschouwd gezien de rol van China als grote donor en investeerder in Afrika die vaak in grootschalige infrastructuurprojecten investeert welke bijzonder kwetsbaar zijn voor klimaatverandering;

47.   verzoekt om een verhoging van de financiële middelen voor de aanpassing aan de klimaatverandering, op basis van een systeem waarbij de bijdragen op basis van vroegere emissies en economische capaciteit verplicht zijn en waarbij de fondsen niet van reeds bestaande hulpbudgets worden weggenomen; dringt er in dit verband bij de EU op aan zich in te zetten voor sterker gecoördineerde en complementaire internationale inspanningen ten behoeve van de terbeschikkingstelling van financiële middelen en investeringen ter ondersteuning van maatregelen in Afrika die zijn gericht op de verlichting van en aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering, met name in de vorm van een betere toegang tot adequate, voorspelbare en duurzame financiële middelen, financiële en technische hulp voor de opbouw van capaciteiten voor de beoordeling van de aanpassingskosten, hulp bij de vaststelling van de financiële behoeften en de verstrekking van nieuwe en aanvullende middelen, waaronder ook officiële en concessionele middelen; dringt er op aan dergelijke financiële voorzieningen op onbureaucratische wijze toegankelijk te maken; dringt aan op effectief toezicht op de resultaten;

48.   verzoekt de EU om multilaterale discussies te houden met AU-lidstaten en China alsmede het maatschappelijk middenveld over de wereldwijde dreigingen als gevolg van de achteruitgang van het milieu en klimaatverandering en om te werken aan de verplichtingen van de op 15 december 2007 tijdens de Conferentie van de partijen (COP-13) in Bali ondertekende Actieplan van Bali voor een kader na 2012;

49.   verzoekt de EU om het voortouw te nemen op het gebied van de verlichting van klimaatverandering door een spoedprogramma te lanceren dat naast de bestaande begrotingslijnen voor ontwikkelingshulp financiële steun verleent voor de ontwikkeling en toepassing van milieuvriendelijke energietechnologieën in landen met een opkomende economie en ontwikkelingslanden, rekening houdend met hun verschillende behoeften; verzoekt de EU specifiek om middelen ter beschikking te stellen om de overdracht van in China ontwikkelde goedkope milieuvriendelijke technologieën naar de Afrikaanse landen te bevorderen; erkent dat grotere financiële steun voor technologieoverdracht van cruciaal belang is om tegen 2009 tot een overeenkomst te kunnen komen over een mondiaal kader inzake klimaatverandering voor de periode na 2012;

50.   dringt er bij de EU en China op aan om er in overeenstemming met het Actieplan van Bali voor te zorgen dat hun projecten in Afrika, met name op het gebied van de exploratie van energiebronnen, van duurzame aard en verenigbaar met het Actieplan van Bali zijn;

51.   erkent dat de handel en de consumptie in het Westen mede verantwoordelijkheid zijn voor het ontstaan en de groei van de Chinese vraag naar natuurlijke hulpbronnen in Afrika, evenals voor de toename van de CO2–emissies in de ontwikkelingslanden als gevolg van de "uitbesteding" van vervuilende industrie; verzoekt tevens de EU rechtvaardigheid op het gebied van handel en klimaat op de agenda te zetten van de trilaterale samenwerking met China en Afrika; verzoekt de EU tevens om een versterking van maatregelen ter bevordering van sociaal en ecologisch verantwoorde consumptie (met inbegrip van etiketteringsystemen waaruit het milieueffect van producten tijdens hun gehele levensduur blijkt, vanaf de winning van de benodigde grondstoffen tot en met de productie en het vervoer);

52.   dringt er bij de EU op aan zich voor een nauwere internationale samenwerking, vooral met China, in te zetten, om de spoedige tenuitvoerlegging van aanpassingsmaatregelen te steunen, met name door middel van kwetsbaarheidsbeoordelingen, de prioritering van acties, raming van de benodigde middelen, de opbouw van capaciteiten en de ontwikkeling van reactiestrategieën, de integratie van aanpassingsmaatregelen in de sectorale en nationale planning, specifieke projecten en programma's, middelen om prikkels te geven voor de uitvoering van aanpassingsmaatregelen en andere middelen om een klimaatbestendige ontwikkeling te bereiken, waarbij rekening dient te worden gehouden met de dringende en onmiddellijke behoeften van de ontwikkelingslanden die kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering, zoals de landen van Afrika, die bijzonder lijden onder droogte, verwoestijning en overstromingen;

53.   verzoekt de EU de dialoog met Afrika en China te versterken en gezamenlijke benaderingen te ontwikkelen voor de oplossing van wereldwijde milieuproblemen als ontbossing, verwoestijning, fragmentatie, achteruitgang of verlies van biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid alsmede water- en luchtvervuiling; verzoekt de EU energie–efficiëntie, milieuvriendelijke technologieën, risicobeheersing, capaciteiten voor vroegtijdige waarschuwing en een verantwoordelijke industrialisering en consumptie te bevorderen;

Goed bestuur en mensenrechten

54.   verzoekt de Chinese autoriteiten met klem om in hun betrekkingen met Afrika de beginselen van democratie, behoorlijk bestuur en mensenrechten te eerbiedigen;

55.   verzoekt de EU om te handelen conform haar eigen waarden, principes en toezeggingen krachtens de Overeenkomst van Cotonou in haar betrekkingen met die Afrikaanse regeringen die democratie belemmeren en mensenrechten schenden, door hun de controle op hulp, begrotingssteun of investeringen te ontzeggen; vraagt de EU om ervoor te zorgen dat in dergelijke gevallen humanitaire en andere steun wordt verstrekt via plaatselijke organisaties uit het maatschappelijk middenveld en deze de capaciteit van dergelijke organisaties helpt te versterken; verzoekt de EU om er bij andere grote donoren, zoals China, die zijn gebonden aan internationale mensenrechtenconventies van de VN, op aan te dringen om op dezelfde manier te handelen;

56.   benadrukt dat, niettegenstaande het belang van beginselen als soevereiniteit, eigen verantwoordelijkheid en afstemming, de Chinese investeringen zonder voorwaarden in die Afrikaanse landen die slecht worden bestuurd door onderdrukkende regimes er mede voor zorgen dat mensenrechten geschonden blijven worden, dat de democratisering wordt vertraagd en dat de eerbiediging van goed bestuur en de rechtsstaat evenals de corruptiebestrijding worden tegengehouden; benadrukt in dit verband het belang van meer EU-steun aan regeringen, instellingen en partijen uit het maatschappelijk middenveld die goed bestuur en respect voor mensenrechten in Afrika bevorderen, namelijk nationale parlementen, pluralistische partijsystemen, ontwikkelings- en mensenrechtenorganisaties, vrije media en anticorruptie-instanties, enz.;

57.   verzoekt de EU om alle hulp donerende en ontvangende landen te vragen om de richtsnoeren en transparantienormen van de Internationale Financiële Instellingen te respecteren; dringt er bij de EU op aan om Chinese autoriteiten te overtuigen om nationale banken aan te moedigen de "evenaarsprincipes' voor sociale en milieunormen aan te nemen;

58.   vraagt de EU om China aan te moedigen de bepalingen van de OESO-conventie tegen omkoperij vrijwillig over te nemen en de tenuitvoerlegging ervan te waarborgen, niet alleen in China, maar ook in de betrekkingen met Afrikaanse landen;

59.   verzoekt de EU om alle lidstaten en China aan te moedigen om deel te nemen aan de bestaande wereldwijde initiatieven ter bevordering van de terugvordering van activa in overeenstemming met hoofdstuk V van het VN–Verdrag tegen corruptie, met inbegrip van het recentelijk door de Wereldbank en het Drugs- en misdaadbestrijdingsbureau van de VN(UNODC) in het leven geroepen Stolen Asset Recovery Initiative (StAR);

60.   verzoekt de EU China ertoe aan te moedigen de IAO–verdragen te ratificeren die het nog niet heeft goedgekeurd en ervoor te zorgen dat het deze ten uitvoer legt in alle ontwikkelingslanden waar China investeringen doet of waar Chinese ondernemingen, deskundigen of werknemers werkzaam zijn, met name in Afrika;

61.   roept de EU op de ontwikkeling van internationale en wettelijk bindende gedragscodes inzake goed bestuur, veilige en rechtvaardige werkomstandigheden, sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen en milieubeschermingspraktijken te stimuleren en de verantwoordingsplicht van ondernemingen te bevorderen;

Vrede en veiligheid

62.   vraagt de EU haar gedragscode betreffende wapenuitvoer om te zetten in een juridisch bindend instrument;

63.   vraagt de EU om China aan te moedigen om de transparantie van zijn nationale controlesysteem voor wapenexport te vergroten, namelijk door te waarborgen dat alle export wordt gerapporteerd aan het VN-register voor export van conventionele wapens en dat zijn controleregels voor wapenexport worden verbeterd om te voorkomen dat wapens worden geleverd aan landen en regio's, vooral in Afrika, waar internationale mensenrechten en humanitair recht stelselmatig worden geschonden;

64.   vraagt de EU om haar wapenembargo tegen China te handhaven zolang China wapens blijft exporteren aan strijdkrachten en gewapende troepen in (veelal Afrikaanse) landen die conflicten voeden en laten voortduren en de mensenrechten ernstig blijven schenden;

65.   verzoekt de EU en China een einde te maken aan wapenhandelsovereenkomsten met regeringen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van mensenrechten, betrokken zijn in conflicten of op de rand van oorlog staan, zoals de regeringen van Kenia, Zimbabwe, Soedan, Tsjaad, de Democratische Republiek Congo, Ethiopië, Eritrea en Somalië; roept de EU en China op wapenleveranties aan gewapende niet–overheidsactoren die een bedreiging vormen voor de mensenrechten, de stabiliteit en de duurzame ontwikkeling op het Afrikaanse continent, te beëindigen, te voorkomen en verbieden;

66.   vraagt de EU om te blijven pleiten voor een internationaal juridisch bindend verdrag inzake wapenhandel voor alle conventionele wapens, gesloten op VN-niveau;

67.   roept de EU en China op initiatieven onder Afrikaanse leiding te ondersteunen, zoals een parate troepenmacht, en de inzet van regionale organisaties als pijlers voor de veiligheid in Afrika;

68.   vraagt de EU om China aan te moedigen zijn deelname aan de vredesmissies van de VN en AU in Afrika te blijven vergroten en die bijdrage tevens uit te breiden door, indien nodig en in overeenstemming met VN-mandaten, strijdkrachten te leveren;

69.   verzoekt de EU om China te betrekken bij de ontwikkeling van gemeenschappelijke benaderingen met betrekking tot menselijke veiligheid, met name op het gebied van conventionele ontwapening, ontwapenings-, demobilisatie- en reïntegratieoperaties (DDR), de traceerbaarheid van wapens, mijnopruiming en hervorming van de veiligheidssector (SSR); dringt aan op inspanningen op het gebied van niet–traditionele veiligheidskwesties zoals de preventie van natuurrampen, klimaat- en economische vluchtelingen, ontheemden en migranten, drugs en overdraagbare ziekten;

o
o   o

70.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering van de Volksrepubliek China en het Chinese nationale volkscongres, de Afrikaanse Unie, NEPAD, PAP en FOCAC.

(1) PB C 200 van 30.6.1997, blz. 158.
(2) Peking, oktober 2003, http://www.china-un.ch/eng/xwdt/t88637.htm.
(3) Peking, 12 januari 2006, http://www.gov.cn/misc/2006-01/12/content_156490.htm.
(4) 2678ste vergadering van de Raad van de Europese Unie, Luxemburg, 3 oktober 2005.
(5) VN-document A/Conf 192/15), juli 2001, http://disarmament.un.org/cab/poa.html.
(6) PB C 46 van 24.2.2006, blz.1.
(7) PB C 305 E van 14.12.2006, blz..219.
(8) http://ec.europa.eu/external_relations/china/csp/index.htm
(9) Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3), zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 1/2006 van de ACS-EG-Raad van ministers (PB L 247 van 9.9.2006, blz. 22).

Juridische mededeling - Privacybeleid