Gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (herschikking) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (herschikking) (5724/2/2008 – C6-0222/2008 – 2005/0237A(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5724/2/2008 – C6-0222/2008)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0587),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0331/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake naleving van vlaggenstaatverplichtingen en gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties(4) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.
(2) Gezien de aard van de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG lijkt het passend deze te herschikken in twee verschillende instrumenten van Gemeenschapsrecht, zijnde een richtlijn en een verordening.
(3) In zijn resolutie van 8 juni 1993 over een gemeenschappelijk beleid inzake de veiligheid op zee(5) heeft de Raad de doelstelling geformuleerd om alle schepen die niet aan de normen voldoen, uit de communautaire wateren te verwijderen, en prioriteit gegeven aan een communautair actieprogramma met het oog op de effectieve en eenvormige toepassing van internationale regels ║ door de opstelling van gemeenschappelijke normen voor classificatiebureaus, die worden gedefinieerd als met inspectie en controle van schepen belaste organisaties (hierna "erkende organisaties" genoemd).
(4) Het is mogelijk de veiligheid op zee en de preventie van verontreiniging van de zee daadwerkelijk te verbeteren door een strikte toepassing van de internationale verdragen, gedragsregels en resoluties, waarbij tevens wordt toegewerkt naar de vrijheid van dienstverrichting.
(5) De verantwoordelijkheid om te controleren dat schepen aan de uniforme internationale normen inzake veiligheid op zee en preventie van verontreiniging van de zee voldoen, berust bij de vlaggen- en havenstaten.
(6) De lidstaten dragen de verantwoordelijkheid voor de afgifte van de internationale certificaten inzake veiligheid en de voorkoming van verontreiniging waarin wordt voorzien door verdragen zoals het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS 74), het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL), evenals voor de uitvoering van die verdragen.
(7) Overeenkomstig die Verdragen mogen alle lidstaten erkende organisaties, tot op uiteenlopende hoogte toestaan het beantwoorden aan de normen te certificeren en mogen zij de afgifte van de relevante certificaten inzake veiligheid en preventie van verontreiniging delegeren.
(8) Vele van de over de gehele wereld bestaande erkende organisaties garanderen in het kader van hun werkzaamheden namens de nationale overheidsdiensten geen toereikende tenuitvoerlegging van de voorschriften of de noodzakelijke betrouwbaarheid, omdat zij niet over ▌gepaste structuren en ervaring beschikken om hun taken op zeer deskundige wijze uit te voeren.
(9) Voorts zorgen deze erkende organisaties voor de opstelling en uitvoering van voorschriften voor het ontwerp, de bouw, het onderhoud en de inspectie van schepen en zijn zij verantwoordelijk voor de inspectie van schepen namens de vlaggenstaten en voor de certificering dat deze schepen voldoen aan de eisen van de internationale verdragen voor de afgifte van de relevante certificaten. Om die taak op een bevredigende wijze te kunnen uitvoeren, behoeven zij strikte onafhankelijkheid, hooggespecialiseerde technische competentie en een nauwgezet kwaliteitsbeheer.
(10) Erkende organisaties moeten hun diensten overal in de Gemeenschap kunnen aanbieden en met elkaar kunnen concurreren, en zij moeten zorgen voor een gelijk niveau van veiligheid en bescherming van het milieu. De nodige professionele normen voor hun activiteiten moeten derhalve overal in de Gemeenschap uniform worden vastgesteld en toegepast.
(11) De afgifte van het radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen mag worden toevertrouwd aan particuliere instellingen die voldoende deskundig zijn en gekwalificeerd personeel in dienst hebben.
(12) Een lidstaat mag het aantal gemachtigde erkende organisaties beperken overeenkomstig zijn op objectieve en doorzichtige gronden gebaseerde behoeften, waarbij een en ander door de Commissie in overeenstemming met een comitéprocedure wordt gecontroleerd.
(13) Aangezien deze richtlijn vrijheid van dienstverrichting in de Gemeenschap waarborgt, dient de Commissie bevoegd te zijn met de derde landen waar sommige van de erkende organisaties gevestigd zijn, te onderhandelen over een gelijke behandeling voor de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties.
(14) Een nauwe betrokkenheid van de nationale overheidsdiensten bij de controle van schepen en de afgifte van de daarmee verband houdende certificaten met het oog op de volledige naleving van de internationale veiligheidsvoorschriften is noodzakelijk, zelfs indien de lidstaten voor de uitvoering van regelgevingstaken een beroep doen op erkende organisaties die geen deel uitmaken van hun overheidsdiensten. Het is derhalve dienstig een nauwe samenwerking tot stand te brengen tussen deze instanties en de door hen gemachtigde erkende organisaties, hetgeen met zich kan brengen dat de erkende organisaties een plaatselijke vertegenwoordiging hebben op het grondgebied van de lidstaat voor welke zij hun taken verrichten.
(15) Verschillen in de regelingen inzake de financiële aansprakelijkheid tussen de namens de lidstaten optredende erkende organisaties zouden een hinderpaal vormen voor de deugdelijke uitvoering van deze richtlijn. Teneinde bij te dragen tot een oplossing van dit probleem, is een zekere mate van harmonisatie op Gemeenschapsniveau geboden van de aansprakelijkheid wegens een door een erkende organisatie veroorzaakt ongeval op zee, zoals vastgesteld door een rechtbank, met inbegrip van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure.
(16) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6).
(17) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid ║ worden gegeven om deze richtlijn te wijzigen met het oog op de opname van latere wijzigingen van internationale verdragen, protocollen, codes en daarmee samenhangende resoluties. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de ║ in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
(18) De lidstaten moet niettemin de mogelijkheid worden gelaten om de door hen aan een erkende organisatie verleende machtiging te schorsen om redenen welke betrekking hebben op ernstig gevaar voor de veiligheid of het milieu. De Commissie dient in overeenstemming met een comitéprocedure onverwijld te beslissen of het nodig is een dergelijke nationale maatregel nietig te verklaren.
(19) Elke lidstaat dient de prestaties van de namens hem optredende erkende organisaties periodiek te beoordelen en de Commissie en alle andere lidstaten van nauwkeurige informatie met betrekking tot die prestaties te voorzien.
(20) De lidstaten zijn als havenautoriteiten verplicht voor een grotere veiligheid en een betere preventie van verontreiniging in de communautaire wateren te zorgen door in eerste instantie schepen te controleren die houder zijn van certificaten van organisaties die niet voldoen aan de gemeenschappelijke criteria, en er daarbij zorg voor te dragen dat schepen die onder de vlag van een derde Staat varen, geen gunstigere behandeling krijgen.
(21) Op dit ogenblik zijn er geen uniforme internationale normen waaraan alle schepen in het bouwstadium of gedurende hun volledige levensduur moeten voldoen met betrekking tot de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur. Dergelijke normen kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van erkende organisaties of overeenkomstig gelijkwaardige normen die door de nationale overheidsdiensten moeten worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij(7).
(22) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de invoering van voorschriften die de lidstaten in hun relatie met de inspectie, controle en certificatie van schepen belaste organisaties die in de Gemeenschap werkzaam zijn, dienen toe te passen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(23) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 94/57/EG materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijn.
(24) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.
(25) Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"(8) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken.
(26) De maatregelen die door erkende orgnanisaties moeten worden toegepast, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van ...(9)[inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties](10)║,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn heeft tot doel:
a)
te garanderen dat de lidstaten zich doeltreffend en consequent kwijten van hun vlaggenstaatverplichtingen overeenkomstig de internationale verdragen;
b)
voorschriften vast te stellen die moeten worden toegepast door de lidstaten in hun betrekkingen met erkende organisaties die zij belast hebben met de inspectie, de controle en de certificatie van schepen in verband met de naleving van de internationale verdragen betreffende de veiligheid op zee en ter voorkoming van verontreiniging van de zee, waarbij tevens wordt toegewerkt naar de vrijheid van dienstverrichting. Dit proces omvat eveneens de uitwerking en naleving van veiligheidseisen met betrekking tot de romp, de machines, de elektrische en radiotelefonie-installaties en de bedieningsapparatuur van schepen waarop die internationale overeenkomsten van toepassing zijn.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a)
"schip": een vaartuig waarop de internationale verdragen van toepassing zijn;
b)
"schip dat onder de vlag van een lidstaat vaart": schip dat in een lidstaat is geregistreerd en dat onder de vlag van een lidstaat vaart overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat. Een schip dat niet aan deze definitie voldoet, wordt gelijkgesteld met een schip dat onder de vlag van een derde land vaart;
c)
"inspecties en controles": de inspecties en controles die verplicht zijn op grond van de internationale verdragen, alsmede op grond van deze richtlijn en andere communautaire wetgeving betreffende veiligheid op zee;
d)
"internationale verdragen": het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS 74) ▌, het Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL), het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969 (Tonnage 69), het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (STCW 1978), en het Verdrag inzake internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 (COLREG 72), samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter in alle lidstaten, in de bijgewerkte versie;
e)
"vlaggenstaatcode": delen 1 en 2 van de "Code voor de toepassing van de verplichte IMO-instrumenten", aangenomen bij resolutie A.996(25) van de algemene vergadering van de IMO op 29 november 2007, in zijn bijgewerkte versie;
f)
"instanties": de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert, met inbegrip van afdelingen, agentschappen en organen die belast zijn met de uitvoering van de vlaggenstaatbepalingen van de IMO-verdragen;
g)
"organisatie": een juridische entiteit, haar dochterondernemingen en alle andere entiteiten waarover zij zeggenschap heeft, die gezamenlijk of afzonderlijk taken uitvoeren die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen;
h)
"zeggenschap": voor de toepassing van punt g): rechten, contracten of alle andere middelen, rechtens of feitelijk, die afzonderlijk of in combinatie de mogelijkheid verlenen om beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit, of die entiteit in staat stellen taken uit te voeren die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen;
i)
"erkende organisatie": een organisatie die is erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../…(11)[inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties];
j)
"machtiging": handeling waarbij een lidstaat aan een erkende organisatie een recht verleent of bevoegdheid delegeert;
k)
"wettelijk voorgeschreven certificaat": een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig internationale verdragen afgegeven certificaat;
l)
"voorschriften en procedures": de eisen van een erkende organisatie voor het ontwerp, de bouw, de uitrusting, het onderhoud en de controle van schepen;
m)
"classificatiecertificaat": een door een erkende organisatie afgegeven document waarin wordt bevestigd dat een schip, overeenkomstig de door de erkende organisatie vastgestelde en gepubliceerde voorschriften en regelgeving, geschikt is voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst;
n)
"radioveiligheids-certificaat voor vrachtschepen": het certificaat dat is ingevoerd bij het protocol van 1988 houdende wijziging van SOLAS, aangenomen door de Internationale Maritieme Organsiatie (IMO).
Artikel 3
1. Op grond van hun verantwoordelijkheden en verbintenissen die zij hebben op grond van de internationale verdragen, zien de lidstaten erop toe dat hun bevoegde overheidsdiensten de bepalingen daarvan ▌naar behoren doen naleven overeenkomstig de internationale verdragen, in overeenstemming met de leden 2 en 3.
2. De lidstaten passen de bepalingen van de vlaggenstaatcode toe.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat hun instanties ten minste om de vijf jaar een onafhankelijke audit ondergaan overeenkomstig de bepalingen van Resolutie A.974(24), aangenomen door de algemene vergadering van de IMO van 1 december 2005. Zij zorgen ervoor dat, op basis van de bevindingen van de audit, indien nodig, een alomvattend correctieplan wordt opgesteld overeenkomstig afdeling 8 van deel II van de bijlage bij genoemde resolutie, en dat dit plan tijdig en effectief wordt uitgevoerd.
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen betreffende de inspectie en de controle van schepen en de afgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten en certificaten van vrijstelling waarin door de internationale verdragen is voorzien.
5. Wanneer een lidstaat voor de toepassing van lid 1 besluit om, voor de schepen die zijn vlag voeren:
i)
organisaties te machtigen tot de volledige of gedeeltelijke uitvoering van inspecties en controles in verband met wettelijk voorgeschreven certificaten, met inbegrip van die voor het beoordelen van de naleving van de in artikel 15, lid 2, bedoelde voorschriften, en, wanneer van toepassing, tot het afgeven en vernieuwen van de betrokken certificaten, of
ii)
erkende organisaties de taak toe te vertrouwen van het volledig of gedeeltelijk uitvoeren van de onder (i) bedoelde inspecties en controles;
vertrouwt hij deze taken alleen toe aan erkende organisaties.
Voor de eerste afgifte van certificaten van vrijstelling is in ieder geval de goedkeuring van de bevoegde instantie vereist.
Wat het radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen betreft, kunnen deze taken evenwel worden toevertrouwd aan een particuliere instelling die door een bevoegde overheidsdienst is erkend en die voldoende deskundig is en gekwalificeerd personeel heeft voor de uitvoering, namens de bevoegde instantie, van specifieke veiligheidsbeoordelingen op het gebied van radiocommunicatie.
6. Dit artikel is niet van toepassing op de certificatie van afzonderlijke onderdelen van de scheepsuitrusting.
Artikel 4
Vlaggenstaatverplichtingen
1.Alvorens toestemming te geven voor de exploitatie van een schip waaraan het recht is verleend de vlag ervan te voeren, neemt de betrokken lidstaat de passende maatregelen om te waarborgen dat het bewuste schip aan de toepasselijke internationale voorschriften en regelgeving voldoet. Hij vergewist zich met name met alle redelijke middelen van het veiligheidsdossier van het schip. Indien nodig pleegt hij overleg met de instanties van de vorige vlaggenstaat om vast te stellen of er nog hangende gebreken of veiligheidsproblemen, vastgesteld door genoemde instanties, onopgelost blijven.
2.Wanneer een vlaggenstaat informatie vraagt over een schip dat voorheen de vlag van een lidstaat voerde, verstrekt de aangezochte lidstaat onverwijld bijzonderheden over nog hangende gebreken alsmede andere relevante veiligheidsinformatie aan de verzoekende vlaggenstaat.
3.Wanneer de instanties ervan in kennis worden gesteld dat een schip dat de vlag van de betrokken lidstaat voert door een havenstaat is aangehouden, zien zij erop toe dat passende corrigerende maatregelen worden genomen om het schip in overeenstemming te brengen met de toepasselijke regelgeving en de IMO-verdragen. Genoemde instanties stellen daarvoor de toepasselijke procedures vast.
Artikel 5
De lidstaten zorgen ervoor dat ten minste de volgende informatie betreffende de schepen die hun vlag voeren, onder de rechtstreekse controle van een overheidsinstantie wordt bijgehouden en te allen tijde via passende IT-middelen rechtstreeks toegankelijk voor de autoriteiten zijn:
a)
scheepsgegevens (naam, IMO-nummer enz.);
b)
datum van de controles, inclusief bijkomende en aanvullende controles, en van de eventuele audits;
c)
identificatie van de erkende organisaties die betrokken zijn bij de certificering en classificatie van het schip;
d)
identificatie van het orgaan dat het schip heeft geïnspecteerd overeenkomstig de controlebepalingen van de havenstaat en de datum van de inspecties;
e)
het resultaat van de inspecties door de havenstaat (gebreken: ja of nee; aanhoudingen: ja of nee);
f)
informatie over ongevallen;
g)
identificatie van de schepen die in de voorbije twaalf maanden hebben opgehouden de vlag van de betrokken lidstaat te voeren.
Op verzoek verstrekken de lidstaten bovengenoemde gegevens aan de Commissie.
Artikel 6
1.Elke lidstaat onderwerpt zijn prestaties als vlaggenstaat in het kader van een kwaliteitsbeheerssysteem doorlopend aan evaluaties en controles. Deze evaluaties hebben, voor een periode van [36] maanden betrekking op alle aspecten van het kwaliteitsbeheerssysteem ten aanzien van de operationele delen van het beheer.
De evaluatie omvat ten minste de volgende prestatie-indicatoren:
−
het aantal schepen dat door havenstaten aangehouden is,
−
inspectieresultaten van de vlaggenstaten, en
−
prestatie-indicatoren, voor zover van toepassing, aan de hand waarvan kan worden bepaald of het personeel, de middelen en de administratieve procedures passend zijn om aan de vlaggenstaatverplichtingen te voldoen,
2.Lidstaten die overeenkomstig lid 1, tweede alinea evaluaties hebben verricht en op 1 juli van het jaar waarin de evaluaties worden voltooid, op de zwarte [of grijze] lijst, zoals bekendgemaakt in het jaarverslag van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs (MOU) inzake havenstaatcontrole voorkomen, dienen uiterlijk op 1 november van het jaar van voltooiing van de evaluatie een verslag over hun prestaties als vlaggenstaat bij de Commissie in.
In dat verslag worden de belangrijkste redenen voor het gebrekkig presteren aangeduid; het omvat ook een plan met herstel- en correctiemaatregelen, eventueel met inbegrip van aanvullende controles, dat zo snel mogelijk wordt uitgevoerd.
3.Het kwaliteitsbeheersysteem wordt opgezet en gecertificeerd uiterlijk ...(12).
Artikel 7
De Commissie dient vóór eind [2010] bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de haalbaarheid van de vaststelling van een Memorandum van Overeenstemming betreffende vlaggenstaatcontroleverplichtingen, dat tot doel heeft gelijke kansen te scheppen voor vlaggenstaten die zich hebben verbonden tot verplichte naleving van de vlaggenstaatcode en die ermee instemmen een audit te ondergaan overeenkomstig de bepalingen van Resolutie A.974(24), aangenomen door de algemene vergadering van de IMO op 1 december 2005.
Artikel 8
Betrekkingen met erkende organisaties
1. Bij de toepassing van artikel 3, lid 5, kunnen de lidstaten in beginsel niet weigeren erkende organisaties te machtigen om bovenvermelde taken uit te voeren, behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel en de artikelen 9 en 13. Zij mogen echter wel het aantal organisaties dat zij machtigen, beperken overeenkomstig hun behoeften, mits daarvoor duidelijke en objectieve gronden bestaan.
Op verzoek van een lidstaat neemt de Commissie overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de passende maatregelen.
2. Een lidstaat kan aan het machtigen van een in een derde staat gevestigde erkende organisatie tot het in zijn naam uitvoeren van de in artikel 3 vermelde taken, of een gedeelte daarvan, de eis verbinden dat de betrokken derde staat zijnerzijds de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties op basis van wederkerigheid behandelt.
Bovendien kan de Gemeenschap verlangen dat de derde staat waar een erkende organisatie gevestigd is, de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties op basis van wederkerigheid behandelt.
Artikel 9
1. De lidstaten die een besluit ingevolge artikel 3, lid 5, nemen, stellen voor de relatie tussen hun bevoegde instanties en de namens hen optredende organisaties een werkafspraak vast.
2. De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele schriftelijke en niet-discriminerende overeenkomst of een gelijkwaardige juridische regeling waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal behelst:
a)
de eisen van aanhangsel II bij Resolutie A.739(18) van de IMO over richtlijnen voor het machtigen van organisaties die namens de overheid optreden, met als inspiratiebron de bijlage, aanhangsels en toevoeging bij MSC/Circulaire 710 en MEPC/Circulaire 307 betreffende een modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de overheid optreden;
b)
de volgende bepalingen betreffende de financiële aansprakelijkheid:
i)
indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood in verband met een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van de rechtbank, door de erkende organisatie werd veroorzaakt;
ii)
indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met persoonlijk letsel zonder dodelijke afloop in verband met een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid het recht ▌schadeloosstelling van de erkende organisatie te vorderen in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel zonder dodelijke afloop naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 4 miljoen EUR bedragen, tenzij het bij vonnis of geschillenbeslechting vastgestelde bedrag lager is, in welk geval laatstgenoemd bedrag van toepassing is;
iii)
indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprodecure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen in verband met een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid het recht om schadeloosstelling van de erkende organisatie te vorderen in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 2 miljoen EUR bedragen, tenzij het bij vonnis of geschillenbeslechting vastgestelde bedrag lager is, in welk geval laatstgenoemd bedrag van toepassing is;
c)
een periodieke controle door de bevoegde overheidsdienst of door een door de instantie benoemd onpartijdig extern orgaan van de wijze waarop de door haar gemachtigde organisaties hun taken uitvoeren, als bedoeld in artikel 13, lid 1;
d)
de mogelijkheid van aselecte en gedetailleerde inspecties van schepen;
e)
de verplichte rapportering van belangrijke gegevens betreffende de door hen geklasseerde vloot, en de wijziging, schorsing of intrekking van de klassering van vaartuigen.
3. In de overeenkomst of de gelijkwaardige juridische regeling kan als voorwaarde worden gesteld dat de erkende organisatie een plaatselijke vertegenwoordiging heeft op het grondgebied van de lidstaat die haar heeft gemachtigd de in artikel 3 vermelde taken uit te voeren. Een plaatselijke vertegenwoordiging kan aan die voorwaarde voldoen wanneer zij overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat rechtspersoonlijkheid heeft en onder de rechtsbevoegdheid van diens rechtbanken valt.
4. Iedere lidstaat verstrekt de Commissie nauwkeurige informatie over de overeenkomstig dit artikel vastgestelde werkafspraak. De Commissie stelt vervolgens de andere lidstaten daarvan in kennis.
Artikel 10
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS)(13).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 11
1. Deze richtlijn kan, zonder dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid, worden gewijzigd met het oog op:
a)
de opname, in het kader van deze richtlijn, van in werking getreden latere wijzigingen van de internationale verdragen, protocollen, codes en resoluties als bedoeld in artikel 2, onder d), artikel 3, lid 1, en artikel 9, lid 2,
c)
de wijziging van de bedragen vermeld in de punten ii) en iii) van artikel 9, lid 2, onder b).
Deze maatregelen, die ten doel hebben niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 10, lid 3.
2. Na de aanneming van nieuwe instrumenten of protocollen bij de internationale verdragen bedoeld in artikel 2, onder d), besluit de Raad op voorstel van de Commissie en rekening houdend met de parlementaire procedures van de lidstaten en met de desbetreffende IMO-procedures, over de wijze van bekrachtiging van deze nieuwe instrumenten of protocollen, waarbij wordt toegezien op de eenvormige en gelijktijdige toepassing ervan in de lidstaten.
De wijzigingen van de in artikel 2, onder d), en artikel 5 bedoelde internationale instrumenten kunnen van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten krachtens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 2099/2002.
Artikel 12
Niettegenstaande de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. …/…(14)[inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties] vermelde criteria kan een lidstaat die van oordeel is dat hij een erkende organisatie niet langer kan machtigen om namens hem de in artikel 3 omschreven taken uit te voeren, die machtiging schorsen op basis van de volgende procedure:
a)
de lidstaat stelt ▌de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van zijn met redenen omklede besluit;
b)
de Commissie moet de redenen die door de lidstaat voor het schorsen van de machtiging van de erkende organisatie worden aangevoerd, beoordelen vanuit het oogpunt van veiligheid en verontreinigingspreventie;
c)
volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure stelt de Commissie de lidstaat ervan in kennis of zijn besluit tot schorsing van de machtiging al dan niet voldoende gerechtvaardigd is wegens ernstig gevaar voor de veiligheid of het milieu. Zij verzoekt de lidstaat, indien het besluit niet gerechtvaardigd is, de schorsing in te trekken. Wanneer het besluit gerechtvaardigd is en de lidstaat het aantal namens hem optredende organisaties overeenkomstig artikel 8, lid 1, heeft beperkt, verzoekt de Commissie de lidstaat ter vervanging van de geschorste organisatie een nieuwe machtiging aan een andere erkende organisatie te verlenen.
Artikel 13
1. Elke lidstaat ziet erop toe dat de erkende organisaties de taken waartoe hij hen voor de toepassing van artikel 3, lid 5 heeft gemachtigd, daadwerkelijk uitvoeren ten genoegen van de bevoegde instantie.
2. Iedere lidstaat controleert daartoe elke namens hem optredende organisatie minstens om de twee jaar ▌en legt uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op de jaren waarin die controles werden verricht een verslag over de resultaten van die controlewerkzaamheden voor aan de andere lidstaten en de Commissie.
Artikel 14
Bij de uitoefening van hun inspectierechten en het nakomen van hun verplichtingen als havenstaat melden de lidstaten het aan de Commissie en de overige lidstaten, alsmede aan de betrokken vlaggenstaat, wanneer zij ontdekken dat door namens een vlaggenstaat optredende erkende organisaties geldige wettelijk voorgeschreven certificaten zijn afgegeven aan een schip dat niet aan de desbetreffende bepalingen van de internationale verdragen voldoet, of dat een schip met een geldig klassecertificaat een tekortkoming heeft die valt onder de in het certificaat vermelde kenmerken. Alleen gevallen van schepen die een ernstig gevaar betekenen voor veiligheid en milieu of die tekenen vertonen van ernstige nalatigheid van de kant van de erkende organisaties, worden ter fine van dit artikel gemeld. De erkende organisatie in kwestie wordt bij de eerste inspectie op deze situatie gewezen, zodat zij onmiddellijk de nodige maatregelen kan treffen.
Artikel 15
1. Iedere lidstaat ziet erop toe dat de onder zijn vlag varende schepen worden ontworpen, gebouwd, uitgerust en onderhouden overeenkomstig de voorschriften en procedures van een erkende organisatie betreffende de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur.
2. Een lidstaat kan besluiten voorschriften toe te passen die hij gelijkwaardig acht met de voorschriften en procedures van een erkende organisatie, op voorwaarde echter dat hij daarvan, volgens de procedure van Richtlijn 98/34/EG onverwijld kennis geeft aan de Commissie en aan de andere lidstaten, en dat andere lidstaten of de Commissie zich daar niet tegen verzetten en de betrokken voorschriften niet volgens de in artikel 10, lid 2, van deze richtlijn bedoelde regelgevingsprocedure ongelijkwaardig zijn bevonden.
3. De lidstaten werken met de erkende organisaties die zij machtigen samen bij de ontwikkeling van de voorschriften en procedures van die erkende organisaties. Zij overleggen met de erkende organisaties om te komen tot een consistente interpretatie van de internationale verdragen.
Artikel 16
Slotbepalingen
De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar op de hoogte van de voortgang bij de uitvoering van deze richtlijn in de lidstaten.
Artikel 17
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk …(15) ▌te voldoen aan de artikelen […] en de punten […] van bijlage I [de artikelen of onderdelen daarvan en de punten van bijlage I waarvan de inhoud wezenlijk gewijzigd is ten opzichte van Richtlijn 94/57/EG]. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis, en stellen eveneens een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn ter beschikking.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 18
Richtlijn 94/57/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van ...(16) ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.
Artikel 19
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 632), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2008 (PB C 184 E van 22.7.2008, blz. 11) en standpunt van het Europees Parlement van 24 september 2008.
Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1). ║