Resolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2008 over een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen (2008/2131(INI))
Het Europees Parlement,
–gezien de mededeling van de Commissie van 18 september 2007 getiteld "Naar een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen" (COM(2007)0540),
– gezien de conclusies van de Raad van 20 november 2007 over een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen,
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2003 getiteld "Klimaatverandering in de context van ontwikkelingssamenwerking" (COM(2003)0085),
– gezien het voortgangsverslag (2004-2006) van 2007 van de Commissie over het EU-actieplan inzake klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking,
– gezien de voor de Europese Raad bestemde tekst van de hoge vertegenwoordiger en de Europese Commissie van 14 maart 2008 getiteld "Klimaatverandering en internationale veiligheid",
– gezien het groenboek van de Commissie van 29 juni 2007 getiteld "Aanpassing aan klimaatverandering in Europa – mogelijkheden voor EU-actie" (COM(2007)0354),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie, betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: "De Europese consensus"(1),
– gezien de verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp die op 2 maart 2005 is aangenomen na afloop van het Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp ("de Verklaring van Parijs"),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie, getiteld "De Europese consensus betreffende humanitaire hulp"(2),
– gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering van 1992 (UNFCCC),
– gezien het Human Development Report 2007-2008 getiteld "Fighting Climate Change: Human solidarity in a divided World" van het United Nations Development Programme,
– gezien de Malé Declaration on the Human Dimension of Global Climate Change, die op 14 november 2007 op Malé (Malediven) is aangenomen,
– gezien de routekaart van Bali, die in december 2007 op de VN-klimaatconferentie op Bali (Indonesië) is goedgekeurd,
– gezien het vierde evaluatieverslag getiteld "Klimaatverandering 2007: impact, aanpassing en kwetsbaarheid", dat is opgesteld door Werkgroep II van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC),
– gezien het verslag van 2006 van Nicholas Stern getiteld "The Economics of Climate Change. The Stern Review",
– gezien de Declaration on Integrating Climate Change Adaptation into Development Co-operation, die op 4 april 2006 is aangenomen door de ministers van Ontwikkelingssamenwerking en Milieu van de landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),
– gezien het verslag van de OESO van 2007 getiteld "Stocktaking of Progress on Integrating Adaptation to Climate Change into Development Co-operation Activities",
– gezien het "Hyogo Framework for Action 2005-2015: Building the Resilience of Nations and Communities to Disasters", dat in januari 2005 in Hyogo (Japan) werd goedgekeurd door de World Conference on Disaster Reduction,
– gezien het tweejaarlijks verslag van de Voedsel- en landbouworganisatie van de VN (FAO) getiteld "State of the World's Forests 2007",
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Begrotingscommissie en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0366/2008),
A. overwegende dat de klimaatverandering een ernstige bedreiging vormt voor de armoedebestrijding, de mensenrechten, de vrede en veiligheid, de beschikbaarheid van water en voedsel, en het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (Millennium Development Goals – MDG's) in veel ontwikkelingslanden,
B. overwegende dat in sommige ontwikkelingslanden bossen worden gekapt voor de verbouw van brandstofgewassen,
C. overwegende dat de geïndustrialiseerde landen een historische verantwoordelijkheid voor de klimaatverandering dragen en moreel verplicht zijn de ontwikkelingslanden te helpen bij hun inspanningen om zich aan de gevolgen daarvan aan te passen,
D. overwegende dat de ontwikkelingslanden het minst tot de klimaatverandering hebben bijgedragen maar het meest zullen lijden onder de gevolgen daarvan, zoals water- en voedselonzekerheid als gevolg van droogte en verwoestijning, de stijging van de zeespiegel, nieuwe uitdagingen voor de landbouw, nieuwe gezondheidsrisico's, extreme meteorologische gebeurtenissen en migratiedruk; overwegende dat de ontwikkelingslanden ook over de minste capaciteit beschikken om die gevolgen het hoofd te bieden,
E. overwegende dat er in veel geïndustrialiseerde landen recentelijk aanzienlijke aandacht is geweest voor maatregelen voor aanpassing aan en vermindering van de risico's van klimaatverandering; voorts overwegende dat dezelfde urgente behoeften met betrekking tot lage-inkomenslanden grotendeels zijn veronachtzaamd,
F. overwegende dat de import in de EU van illegaal en niet duurzaam gekapt hout een belangrijke drijvende kracht is achter de ontbossing en de arme landen naar schatting jaarlijks miljarden euro's kost,
G. overwegende dat ontbossing verantwoordelijk is voor naar schatting 20% van alle broeikasgasemissies en dat jaarlijks naar schatting 13 miljoen hectare tropisch bos verdwijnt; voorts overwegende dat ontbossing in de tropen een ernstige bedreiging voor de biodiversiteit vormt en meer dan een miljard armen die in en van zulke bossen leven, van hun bestaansmiddelen dreigt te beroven,
H. overwegende dat de concrete gevolgen van klimaatverandering vaak op lokaal niveau en door de lokale autoriteiten moeten worden aangepakt; voorts overwegende dat het bijgevolg bij het formuleren van effectieve strategieën voor aanpassing aan en mitigatie van de klimaatverandering belangrijk is dat internationale, nationale en lokale niveaus van beleidsvorming op de juiste wijze worden gekoppeld; verder overwegende dat grootschalige structurele veranderingen moeten worden doorgevoerd zonder dat dit ten koste gaat van een gemeenschapsgerichte aanpak ten gunste van de armen,
I. overwegende dat men zich steeds meer bewust wordt van de veiligheidsaspecten van klimaatverandering, zoals het ontstaan van conflicten door schaarste aan natuurlijke hulpbronnen, door klimaat veroorzaakte rampen en grootschalige migratiestromen; voorts overwegende dat het ontwikkelen van strategieën voor de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen op het terrein van klimaat/veiligheid van wezenlijk belang is om te bewerkstelligen dat ontwikkelingslanden zich op doeltreffende wijze aan de klimaatverandering aanpassen,
J. overwegende dat de internationale inspanningen voor aanpassing aan de klimaatverandering en risicobeperking bij rampen (Disaster Risk Reduction – DRR) tot dusver beperkt, gefragmenteerd en slecht gecoördineerd zijn, en in veel gevallen moeilijk toegankelijk zijn voor ontwikkelingslanden, wat in directe tegenspraak is tot de doelstellingen van de Europese consensus en de Verklaring van Parijs,
K. overwegende dat maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering, voor DRR en voor capaciteitsopbouw ten behoeve van ontwikkeling in sterke mate aan elkaar moeten worden gekoppeld, maar tot dusver slecht zijn geïntergreerd in de activiteiten van diensten voor ontwikkelingssamenwerking en internationale instellingen; voorts overwegende dat een gemeenschappelijke en coherente aanpak van cruciaal belang is voor de succesvolle implementatie van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering,
L. overwegende dat het noodzakelijk is om multidisciplinaire teams van crisismanagers, ontwikkelingsspecialisten, planners en wetenschappelijk experts op het gebied van aanpassing/klimaat op te richten, die best practices voor regionale ontwikkeling moeten vaststellen,
M. overwegende dat vroegtijdige actie met betrekking tot aanpassing aan de klimaatverandering en DRR duidelijk kostenbesparend werkt; overwegende dat er volgens ramingen met elke dollar die aan DRR wordt uitgegeven tot zeven dollar aan rampenrespons kan worden bespaard, wat ook een sterk argument is voor frontloading van steun,
N. overwegende dat alle pogingen EU-financiering voor het behalen van MDG's en toezeggingen in het kader van het UNFCCC dubbel te tellen, dan ook moeten worden verworpen,
O. overwegende dat elke vertraging in het nemen van krachtige besluiten over de nodige maatregelen om de oorzaken en gevolgen van de klimaatverandering te verminderen, tot veel hogere kosten zal leiden,
P. overwegende dat de meeste milieuproblemen, met inbegrip van die welke ontstaan door klimaatverandering, in de regel door bevolkingsgroei worden verergerd, terwijl de bevolkingsdynamiek wat groei, distributie en samenstelling betreft, een integraal onderdeel van het ontwikkelingsproces vormt omdat zij tegelijk bijdraagt tot en wordt beïnvloed door milieuveranderingen; voorts overwegende dat tijdens de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling die in 1994 in Caïro werd gehouden, duidelijk werd gewezen op de vele voordelen van een specifiek bevolkingsbeleid dat gericht is op lokale omstandigheden en gebaseerd op vrijwilligheid, maar dat bevolkingsvraagstukken vooralsnog grotendeels niet worden meegenomen bij de planning van ontwikkeling of klimaataanpassing,
Q. overwegende dat het hele beleidspakket inzake landbouw, water, bosbeheer, gezondheidszorg, infrastructuur, onderwijs en bevolking moet worden aangepakt om een doeltreffende integratie in het ontwikkelingsbeleid te realiseren van de aanpassing aan en mitigatie van de klimaatverandering,
R. overwegende dat de maatregelen voor aanpassing aan en mitigatie van de klimaatverandering meer effect zouden sorteren als de corruptie werd verminderd,
S. overwegende dat de bovengenoemde voortgangsverslag van 2007 over het EU-actieplan inzake klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking aantoont dat de integratie van de klimaatverandering in het ontwikkelingsbeleid van de EU, met name in de landenstrategiedocumenten (Country Strategy Papers – CSP's) en de regionale strategiedocumenten (Regional Strategy Papers – RSP's) onvoldoende is en veel te traag verloopt,
T. overwegende dat er momenteel een enorm hiaat zit in de financiering van aanpassing in de ontwikkelingslanden; overwegende dat de beraamde aanpassingskosten uiteenlopen van 50 tot 80 miljard USD per jaar, maar de totale som aan fondsen die via multilaterale financieringsmechanismen halverwege 2007 zijn toegekend nog geen 0,5% daarvan bedraagt,
U. overwegende dat de EU zich weliswaar tot doel heeft gesteld om in de strijd tegen klimaatverandering een voortrekkersrol te vervullen, maar dat de prioriteit die door de EU wordt gegeven aan beleid en maatregelen voor de strijd tegen klimaatverandering niet tot uitdrukking komt in de EU-begroting,
V. overwegende dat een deel van de financiering van het wereldwijde bondgenootschap tegen klimaatverandering afkomstig zal zijn uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het thematische programma "Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen" (ENRTP) (overeenkomstig artikel 13 van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (IOS)(3)),
W. overwegende dat het EOF hoofdzakelijk is gebruikt voor de financiering van nieuwe initiatieven; voorts overwegende dat de Commissie haar toezegging moet nakomen om op zoek te gaan naar nieuwe financieringsbronnen om geen beroep op het EOF te hoeven doen; verder overwegende dat de Commissie ontwikkelingssamenwerking bij talloze gelegenheden heeft geconcludeerd dat het EOF in de EU-begroting moet worden opgenomen, zodat op de wijze waarop de middelen uit dit fonds worden besteed, democratische controle kan worden uitgeoefend,
X. overwegende dat overeenkomstig artikel 21 van het IOS inzake de goedkeuring van strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's, en artikel 35, lid 2 van het IOS, het Parlement een recht van controle op maatregelen van de Commissie heeft zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 8 van Besluit 1999/468/EG,
Y. overwegende dat het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism – CDM) tot dusver weinig geschikt is geweest om te voldoen aan de investeringsbehoefte van de armste landen op het gebied van schone technologie, wat blijkt uit het feit dat minder dan 3% procent van alle CDM-projecten in Afrika loopt en bijna 90% van de CO2-kredieten (CER's) wordt toegekend aan projecten in China, India, Korea en Brazilië,
1. is ingenomen met het initiatief van de Commissie tot oprichting van een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering, wat een belangrijke erkenning inhoudt van de gevolgen van de klimaatverandering op de ontwikkeling; roept de Commissie echter op de exacte toegevoegde waarde van het wereldwijd bondgenootschap nader toe te lichten; benadrukt in dit verband dat de coördinatie en samenwerking met andere belangrijke actoren integraal onderdeel moeten uitmaken van de agenda van het wereldwijd bondgenootschap om een optimale onderlinge aanvulling van de initiatieven te waarborgen;
2. beschouwt het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering als een belangrijk element in het externe optreden van de EU tegen klimaatverandering en als een aanvullend en ondersteunend platform voor het voortdurende proces in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, met als doel de uitvoering van het verdrag, het protocol en de bijbehorende overeenkomsten te bevorderen;
3. herhaalt de alarmerende conclusies van de bovengenoemde nota "Klimaatverandering en internationale veiligheid", waarin werd gewaarschuwd dat klimaatverandering leidt tot een toename van de veiligheidsrisico's voor de EU, dat deze een te zware last dreigt te worden voor reeds kwetsbare en conflictgevoelige staten en regio's, en dat deze de inspanningen om de MDG's te bereiken ondermijnt;
4. stelt vast dat de inspanningen in de strijd tegen klimaatverandering niet alleen moeten uitgaan van politieke impulsen, maar ook van de civiele samenleving in zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden; is van mening dat er voorlichtingscampagnes moeten worden opgezet, evenals onderwijsprogramma's op scholen en universiteiten, om burgers analyses en evaluaties van de stand van zaken op het gebied van klimaatverandering verschaffen en hun passende antwoorden aan te reiken, met name in de zin van andere leefpatronen om emissies te verminderen;
5. benadrukt dat betere coördinatie en samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten van cruciaal belang is aangaande het EU-beleid betreffende klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking, waarbij het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering een unieke gelegenheid biedt tot naleving van de beginselen die ten grondslag liggen aan de Europese consensus en de Verklaring van Parijs, alsook aan het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling die 1994 in Caïro werd gehouden; is er bovendien van overtuigd dat een sleutelfunctie van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering die van "uitwisselingscentrum" moet zijn voor initiatieven van de lidstaten;
6. roept de EU op om klimaatverandering centraal te stellen in haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; is voorts van mening dat in de strijd tegen klimaatverandering de structurele oorzaken moeten worden aangepakt en verzoekt om een systematische beoordeling van de risico's van klimaatverandering waarbij wordt gekeken naar alle aspecten van beleidsplanning en -vorming in zowel de EU als de ontwikkelingslanden met betrekking tot onder meer handel, landbouw en voedselzekerheid;
7. benadrukt dat het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering concrete maatregelen moet nemen om te komen tot een coherente aanpak van enerzijds de gevolgen van klimaatverandering voor ontwikkeling – via onder meer het EU-beleid inzake landbouw, handel en visserij – en anderzijds problemen in verband met exportsubsidies, zoals gebonden hulp, schuldenlast, exportkredieten en commercieel gebruik van voedselhulp, gedwongen privatisering en de liberalisering van economische sleutelsectoren;
8. wijst erop dat, daar het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering – dat voor de periode 2008-2010 over 60 miljoen EUR beschikt – een aanvulling moet zijn op het huidige UNFCCC-proces, overlappende maatregelen moeten worden vermeden en dat de kredieten gericht moeten worden op maatregelen die de hoogste toegevoegde waarde bieden; is van mening dat zodra een klimaatveranderingsovereenkomst voor de periode na 2012 is bereikt, doelen en financiering van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering, moeten worden herzien in het licht van de resultaten;
9. is van mening dat kredieten buiten het UNFCCC niet kunnen worden meegerekend als deel van de tenuitvoerlegging door industrielanden van de verplichtingen die zij in het kader van dat verdrag zijn aangegaan;
10. vindt de 60 miljoen EUR die tot dusver aan het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering is toegezegd jammerlijk onvoldoende; roept de Commissie op tot het vaststellen van een financieringsdoel voor de lange termijn voor het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering van ten minste 2 miljard EUR per jaar in 2010 en 5 à 10 miljard EUR per jaar in 2020;
11. verzoekt de Commissie gedetailleerde informatie te verschaffen over de bestaande financiële mechanismen voor klimaatverandering en ontwikkeling op nationaal en internationaal niveau; verzoekt de Commissie op basis van deze informatie dringend voor te stellen welke maatregelen moeten worden gebruikt om de financiële steun van de EU voor klimaatverandering en ontwikkeling op te trekken voor de best mogelijke coördinatie en complementariteit met de bestaande initiatieven moet worden gezorgd;
12. benadrukt dat als men het probleem van klimaatverandering daadwerkelijk wil aanpakken, extra financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld uit hoofde van verschillende begrotingslijnen en uit nieuwe financieringsbronnen, zoals humanitaire fondsen in het geval van klimaatrampen, middelen uit hoofde van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het stabiliteitsinstrument voor het uitvoeren van preventief veiligheidsbeleid of in het geval van klimaatgerelateerde veiligheidsbedreigingen of conflicten, en zo nodig andere middelen voor de financiering van externe acties, alsook "groene" belastingen, publiek-private partnerschappen (PPP) en andere innovatieve financieringsmechanismen die speciaal voor dit doel zijn opgezet;
13. neemt met belangstelling kennis van de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2008 en de gevolgen daarvan voor de begroting; is van mening dat aan deze budgettaire eisen uitsluitend kan worden voldaan door gebruik te maken van de middelen die beschikbaar zijn in het kader van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(4); wijst er nogmaals met klem op dat voor nieuwe taken nieuwe fondsen beschikbaar moeten worden gemaakt;
14. stelt in dit verband vast dat de officiële ontwikkelingssteun van de EU nog steeds onder de voor 2010 nagestreefde 0,56% van het bruto nationaal inkomen (BNI) van de EU ligt, en dat moeilijk voorstelbaar is hoe de EU al haar toezeggingen kan nakomen zonder nieuwe innovatieve middelen;
15. roept de Commissie op de onmiddellijke financiering van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering te verhogen, waarvoor in eerste instantie met spoed middelen uit zowel het ENRTP als het 10e IOS zouden kunnen worden aangesproken; benadrukt tegelijkertijd de dringende noodzaak van aanvullende, niet-officiële ontwikkelingshulp voor aanpassing alsmede van de ontwikkeling van innovatieve financieringsmechanismen daartoe;
16. herinnert de Commissie eraan dat wanneer het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering wordt gefinancierd uit hoofde van het ENRTP of het EOF, de desbetreffende middelen moeten worden beschouwd als ontwikkelingsgeld en bijgevolg alleen dienen te worden gebruikt voor acties die verenigbaar zijn met ontwikkelingshulp als omschreven door de Commissie voor Ontwikkelingshulp van de OESO (DAC); dringt erop aan dat dit een eenmalige financieringsbron dient te zijn en dat aanvullende middelen moeten komen uit alternatieve bronnen;
17. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat financiering van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering uit hoofde van het ENRTP en het EOF niet ten koste gaat van andere belangrijke doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking, zoals die betreffende onderwijs, volksgezondheid, gendergelijkheid en toegang tot water;
18. benadrukt dat de EU-lidstaten meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor de financiering en de onderlinge afstemming van hun ontwikkelingsactiviteiten met het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering;
19. roept de Commissie en de lidstaten op overeen te komen om in de volgende handelsperiode ten minste 25% van de verwachte inkomsten uit veilingen binnen de EU-regeling voor de emissiehandel (EU Emissions Trading Scheme – EU ETS) uit te trekken voor de financiering van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering en andere maatregelen tegen de klimaatverandering in ontwikkelingslanden, waaronder begrepen maatregelen voor het beschermen van bossen en het verminderen van emissies door ontbossing en bosdegradatie;
20. roept de Commissie op om van de aanstaande herziening van de EU-begroting gebruik te maken voor een herbeoordeling van de algemene uitgavenprioriteiten van de EU en om extra middelen toe te wijzen aan klimaatverandering en ontwikkeling in het algemeen en het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering in het bijzonder, onder meer door een herschikking van de middelen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB);
21. roept de Commissie en de lidstaten op het idee van een mondiaal financieringsmechanisme tegen de klimaatverandering met spoed uit te voeren naar voorbeeld van het model van de Internationale Financieringsfaciliteit voor Vaccinatie en het concept van de frontloading van steun, met het doel binnen betrekkelijk korte tijd aanzienlijke middelen zeker te stellen voor het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering;
22. roept de Commissie op de particuliere sector uit te nodigen tot nauwe samenwerking met het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering, zich ervan bewust dat overheidsgeld kan fungeren als katalysator door investeringen te bevorderen en toegang tot markten en technologie te verschaffen; moedigt de Commissie met name aan te investeren in de ontwikkeling van PPP op essentiële terreinen, zoals het realiseren van waterzekerheid en de aanleg van infrastructuur in kwetsbare gebieden, waar het tekort aan middelen momenteel groot is, aangezien de gevolgen van klimaatverandering merkbaar zijn op tal van terreinen (zoals de toegang tot water, volksgezondheid, energievoorziening) en de betrokkenheid van de nationale en lokale autoriteiten met zich meebrengen; herinnert eraan dat de EU prioriteit moet geven aan het versterken van de capaciteit van overheden om op deze terreinen actie te ondernemen;
23. roept de Commissie op samenwerkingsverbanden aan te gaan met de particuliere verzekeringssector en methoden te onderzoeken voor de opschaling van proefverzekeringen ter financiering van de aanpassing/DRR, waarbij wordt gekeken naar zowel nationale als regionale en individuele verzekeringsniveaus;
24. betreurt dat de betrokkenheid van de regeringen, het maatschappelijk middenveld en lokale overheden van ontwikkelingslanden tijdens het hele programmeringsproces van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering in het algemeen onvoldoende was; roept de Commissie op te waarborgen dat de besluitvorming tijdens de voorbereidingfase en tijdens de implementatie-, fondsenverdelings- en evaluatieprocessen plaatsvindt in samenwerking met de belanghebbenden;
25. roept de Commissie op het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering te gebruiken voor het ondersteunen en versterken van de capaciteiten van de partnerlanden voor het in kaart brengen, beheersen en mitigeren van veiligheidsrisico's ten gevolge van klimaatverandering en moedigt de Commissie aan om hiertoe extra middelen aan toe te wijzen; roept de Commissie voorts op ervoor te zorgen dat haar directoraat-generaal Externe betrekkingen volledig bij het hele programmerings- en implementatieproces van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering wordt betrokken, teneinde ervoor te zorgen dat tussen ontwikkelingssamenwerkings-, klimaatveranderings- en buitenlands en veiligheidsbeleid een optimale samenhang bestaat;
26. roept de Commissie op het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering te gebruiken om zowel met de donorgemeenschap als de partnerlanden een discussie op gang te brengen over een betere paraatheids- en rampenplanning voor grootschalige migratie in het geval dat bepaalde gebieden door klimaatverandering onbewoonbaar worden;
27. dringt er met klem op aan dat er voor het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering effectieve verslagleggingsmechanismen moeten bestaan, met inbegrip van gedetailleerde voortgangsindicatoren en follow-up-regelingen;
28. is van mening dat het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering een koppeling zou kunnen leggen tussen lokale aanpassingsmaatregelen en de mondiale kaders voor het klimaat- en ontwikkelingsbeleid wanneer het een specifieke toegevoegde waarde zou hebben en specifieke deskundigheid zou herbergen; verwelkomt in dit verband het element "politieke dialoog" van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering als een belangrijke stap om de agenda voor armoedebestrijding en de MDG's aan de agenda voor klimaatverandering te koppelen; benadrukt echter dat het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering alleen succesvol zal zijn als het onderdeel is van een algemene strategie van de EU voor de onderhandelingen over een klimaatovereenkomst voor de periode na 2010, waarbij krachtige steun voor zowel mitigatie- als aanpassingsactiviteiten in ontwikkelingslanden bovenaan op de agenda staat;
29. moedigt de Commissie aan om de beleidsdialoog en haar beoogde gezamenlijke verklaring van de EU, de de minst ontwikkelde landen (MOL's) en de kleine eilandstaten in ontwikkeling (Small Island Development States – SIDS) te gebruiken als een platform voor het bevorderen van het idee van een "mondiaal contract", waarin activiteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en klimaatverandering hecht zijn geïntegreerd en waarin als een expliciet element aandacht wordt besteed aan geïncorporeerde bevolkingsvraagstukken, zoals voorzien in het initiatief voor een "mondiaal Marshallplan";
30. benadrukt de noodzaak om de inspanningen ter integratie van de aanpassing aan de klimaatverandering, DRR en maatregelen voor het verbeteren de volksgezondheid in het algemeen en de reproductieve gezondheid in het bijzonder, in zowel de ontwikkelingshulp van de Commissie als die van de lidstaten, met name in de invoeringsfase, te vergroten aangezien deze terreinen uit systemisch oogpunt absoluut van fundamenteel belang zijn; roept de Commissie op te profiteren van de aanstaande tussentijdse herziening van de landenstrategiedocumenten om op dit terrein vooruitgang te boeken;
31. dringt er met klem op aan dat de Commissie, samen met het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering, de uitwerking voortzet van haar reactie op het voortgangsverslag 2007 over het EU-actieplan inzake klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking, dat veel belangrijke elementen bevat die niet verloren mogen gaan, waaronder de oprichting van "uitwisselingscentra" in het veld ter verbetering van de coördinatie en de toegang tot informatie;
32. onderstreept dat de ontwikkeling en implementatie van nationale actieprogramma's voor aanpassing (National Adaptation Programs of Action – NAPA's) via het Wereldmilieufonds (Global Environment Facility – GEF) met verschillende tekortkomingen kampt door onvoldoende financiering, onderschatting van de kosten van aanpassing, zwakke koppelingen met menselijke ontwikkeling, te bureaucratische toegangskanalen en een projectgerichte vooringenomenheid; roept de Commissie op deze tekortkomingen in hun geheel aan te pakken bij het verlenen van verdere steun voor de invoering van de NAPA's in de MOL's en de SIDS via het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering; is in dit verband ingenomen met het voornemen van de Commissie om onderzoek te doen naar de capaciteitsopbouw op grond van programma's van toezichthoudende instellingen met begrotingssteun;
33. benadrukt dat het succesvol gebruik van begrotingssteun voor op ontwikkeling gerichte aanpassing aan de klimaatverandering afhangt van het uitgebreide gebruik van alle middelen die binnen de regelingen voor begrotingssteun beschikbaar zijn, met inbegrip van overleg over de beleidsprioriteiten, langetermijntoezicht en technische bijstand voor de opstelling en uitvoering van de begroting; benadrukt bovendien de noodzaak van actieve betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en lokale gemeenschappen; dringt er tevens bij de Commissie op aan voorbereid te zijn op het gebruik van aanvullende maatregelen daar waar begrotingssteun niet geschikt is of niet ten goede komt aan de armen en kwetsbaarsten;
34. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat het onderzoek naar klimaataanpassing in ontwikkelingslanden dat volgens de plannen in het kader van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering zal worden verricht, een duidelijke "bottom-up"-aanpak volgt, is gericht op de armen en degenen die het meest kwetsbaar zijn, uitgaat van de behoeften van lokale gemeenschappen en wordt uitgevoerd in samenwerking met degenen die het aangaat; benadrukt dat het belangrijk is dat de onderzoeksresultaten via toegankelijke mediakanalen aan de doelgroepen van het onderzoek worden medegedeeld;
35. roept de Commissie op om aanzienlijke middelen toe te wijzen aan onderzoek naar de economische aspecten van klimaataanpassing in ontwikkelingslanden, onder andere ter verbetering van het nazicht in de toekomstige kosten die zijn verbonden aan de noodzakelijke herstructurering van handels-, landbouw- en veiligheidsbeleid en -instellingen; is zich ervan bewust dat de kenniskloof op dit terrein een belemmering vormt voor effectieve aanpassingsmaatregelen en bestedingen van zowel publieke als private actoren;
36. onderstreept het belang van kennis- en technologieoverdracht – met inbegrip van technologie voor risicobeperking bij rampen – aan partnerlanden in het bondgenootschap tegen klimaatverandering; doet hiertoe een beroep op de Commissie om de oprichting van een "internetbibliotheek" met relevante gegevens over klimaatverandering te bevorderen en een programma voor uitwisseling van klimaatveranderingsdeskundigen tussen deze landen mogelijk te maken;
37. wijst nogmaals op het belang van een samenhangend beleid en verzoekt de Commissie om tijdens de herziening van de EU-begroting en bij de tussentijdse herziening van de verschillende ontwikkelingsinstrumenten de opneming van klimaatverandering in maatregelen ter bestrijding van armoede aan de orde te stellen;
38. roept de Commissie op meer aandacht te wijden aan het effect van klimaatverandering op de land- en bosbouw en aan de aanpassing van deze sectoren aan het veranderende klimaat; verzoekt de Commissie het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering te gebruiken om de ontwikkeling van milieuvriendelijk landbouwbeleid te ondersteunen, met prioriteit voor het garanderen van de voedselzekerheid van de mensen; verzoekt de Commissie voorts een geschikt institutioneel en financieel kader te helpen creëren voor arme plattelandsbewoners die voor hun levensonderhoud afhangen van de landbouw;
39. benadrukt dat de landbouw in arme ontwikkelingslanden rechtstreeks en in sterke mate wordt getroffen door klimaatverandering, wat dramatische gevolgen kan hebben voor de voedselzekerheid; roept de Commissie daarom op het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering te gebruiken voor het ontwikkelen van landbouwbeleid en productiemethoden waarmee beter tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van de lokale bevolking en die een langetermijnoplossing vormen voor de omhoog schietende voedselprijzen; moedigt de Commissie met name aan tot het ondersteunen van innovatieve oplossingen zoals het aanleggen van groengordels om steden om te beantwoorden aan de basisvoedselbehoefte van de stedelijke bevolking in ontwikkelingslanden;
40. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een EU-strategie voor DRR voor te stellen, want dat is een belangrijke stap ter overbrugging van de kloof tussen DRR, ontwikkeling en aanpassingsinspanningen; roept in dit verband de Commissie op te verhelderen hoe het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering deze integratie in de praktijk kan vereenvoudigen;
41. benadrukt dat een DRR-strategie geen significante resultaten oplevert zonder een concreet actieplan en een belangrijke wijziging in de toekenningen op de begroting om de financiering van de DRR op de lange termijn te waarborgen en aanpassing als onderdeel van de reguliere ontwikkelingshulp in plaats van als korte-termijn humanitair aandachtspunt met weinig prioriteit, zoals nu het geval is;
42. benadrukt dat er grote behoefte is aan extra personeelssterkte binnen EuropeAid en de EU-delegaties om een succesvolle implementatie van het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering te verzekeren; verzoekt de Commissie om in de EU-begroting voor 2009 aanzienlijke middelen toe te wijzen aan dit terrein; verzoekt de Commissie meer in het algemeen ook om aanmerkelijk meer middelen toe te wijzen aan de scholing van medewerkers van de desbetreffende directoraten-generaal van de Commissie en de EU-delegaties over de aanpassing aan klimaatverandering en DRR, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan uitbreiding van praktische kennis;
43. benadrukt, voor zover het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering mitigatiemaatregelen omvat, dat de MOL's en SIDS capaciteitsopbouw en technische bijstand nodig hebben om hun deelname aan het CDM te kunnen versterken; roept de Commissie ook op actief internationale onderhandelingen over klimaatverandering aan te gaan om het CDM te versterken met het oog op het waarborgen van additionaliteit en samenhang met de ontwikkelings- en klimaatdoelstellingen. roept de Commissie ook op haar aandacht niet uitsluitend te richten op het CDM als ultiem beleidsinstrument, maar tevens alternatieve steun te verlenen aan mitigatiemaatregelen die beter geschikt zijn voor de armste landen, waarbij activiteiten inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (land use, land use change and forestry – LULUCF) alsmede koolstofarme technologieën voorrang moeten krijgen;
44. roept de Commissie op met spoed ambitieuze aanvullende beleidsinitiatieven te ontplooien, met name op het vlak van de bescherming van bossen en het mariene milieu, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en samenwerking op het gebied van mitigatietechnologie, waar de vraag naar financiële middelen het aanbod daarvan binnen het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering momenteel ver overschrijdt; vraagt met name om krachtige maatregelen van de EU in de vorm van financiële steun, technische bijstand, overdracht van technologie en samenwerking met de ontwikkelingslanden om in een zo vroeg mogelijk stadium het gebruik te bevorderen van technologieën die zorgen voor minder uitstoot van broeikasgassen en van milieuvriendelijke productiemethoden;
45. roept de Commissie op haar voorstel voor duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen te herzien door strengere eisen te stellen met betrekking tot de voordelen voor het klimaat en voor ecosystemen, en daarbij ook rekening te houden met de effecten van indirecte veranderingen in landgebruik en de gevolgen voor de ontwikkeling van lokale gemeenschappen; benadrukt dat het stellen van duurzaamheidscriteria geen nieuwe protectionistische maatregel mag worden, maar dat het vaststellen van zulke criteria moet gebeuren in dialoog met ontwikkelingslanden;
46. is van mening dat het voorgestelde Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie in dit kader een belangrijk instrument is en dat dit een grote rol zou kunnen spelen bij projecten voor energie-efficiëntie en bij het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden;
47. roept de Commissie op met spoed een alomvattende agenda ter vermindering van de ontbossing en aantasting van bossen in de ontwikkelingslanden, onder meer door het bevorderen van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten in het kader van de programma's betreffende wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT), en concrete voorstellen over de financieringsmechanismen te ontwikkelen, die zij tijdens de bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake Klimaatverandering (COP) van december 2008 in Poznan zal moeten presenteren; herhaalt het belang van dergelijke mechanismen, niet alleen voor de compensatie van vermeden uitstoot van broeikasgassen, maar ook voor de biodiversiteit en de voordelen van bossen voor ontwikkeling;
48. betreurt dat de Commissie nog geen duidelijke en rigoureuze voorstellen heeft gedaan om de import in de EU van illegaal gekapt hout en producten gemaakt van illegaal gekapt hout te verbieden; roept de Commissie op dergelijke voorstellen zonder verder uitstel in te dienen;
49. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).