Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2064(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0356/2008

Ingediende teksten :

A6-0356/2008

Debatten :

Stemmingen :

PV 21/10/2008 - 8.16
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0492

Aangenomen teksten
PDF 140kWORD 58k
Dinsdag 21 oktober 2008 - Straatsburg
Governance en partnerschap op nationaal en regionaal niveau en op projectbasis op het gebied van regionaal beleid
P6_TA(2008)0492A6-0356/2008

Resolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2008 over governance en partnerschap op nationaal en regionaal niveau en als basis voor projecten op het gebied van regionaal beleid (2008/2064(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name de artikelen 158 en 159,

–   gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 15,

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds(1) (hierna de "algemene structuurfondsenverordening" genoemd), en met name artikel 11 daarvan, dat de titel "Partnerschap" draagt,

–   gelet op de Territoriale Agenda van de Europese Unie en het Handvest van Leipzig inzake duurzame Europese steden, alsmede het eerste actieprogramma voor de tenuitvoerlegging van de Territoriale Agenda van de Europese Unie,

–   gezien de door de beleidsafdeling voor het structuur- en cohesiebeleid van het Parlement uitgevoerde studie inzake "governance en partnerschap in het regionaal beleid",

–   gezien het advies van het Comité van de Regio's (COTER-IV-17) en het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake governance en partnerschap (CESE 1177/2008),

–   gezien het verkennend advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité "Voor een evenwichtige ontwikkeling van metropolitane gebieden: problemen en mogelijkheden" (CESE 737/2008),

–   gezien de praktische handleiding voor EU-financiering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie van de Commissie,

–   gezien de tweede cyclus van het URBACT-programma (2007-2013), een Europees programma met als doel het stimuleren van de uitwisseling van ervaringen tussen Europese steden, in het bijzonder op het gebied van zeven nieuwe thematische netwerken inzake governance,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A6-0356/2008),

A.   overwegende dat het belang en het welzijn van de burgers centraal staan in het beleid van de Europese landen en regio's en dat verbetering van de kwaliteit op het gebied van governance en partnerschap, met als doel een betere coördinatie en samenwerking tussen de diverse instanties alle burgers van de Unie ten goede zal komen,

B.   overwegende dat de praktische oplossingen die onze medeburgers op het gebied van overheidsdiensten (zoals openbaar vervoer, drinkwater, sociale woningbouw en openbaar onderwijs) verwachten, alleen kunnen worden bereikt door middel van goede governance met betrekking tot twee complementaire systemen: enerzijds het institutionele systeem dat gaat over de verdeling van bevoegdheden en budgetten tussen de staat en de regionale en lokale overheden, en anderzijds het partnerschapssysteem, dat verschillende overheidsinstanties en particuliere organen die op een bepaald gebied met hetzelfde onderwerp te maken hebben, samenbrengt,

C.   overwegende de definitie van partnerschap zoals vervat in de algemene structuurfondsenverordening waarin bepaald wordt dat iedere lidstaat een partnerschap moet organiseren met "autoriteiten en instanties als:

   a) de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden;
   b) de economische en sociale partners;
   c) andere geschikte instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, milieupartners, niet-gouvernementele organisaties, en instanties die tot taak hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen",

D.   overwegende dat partnerschappen rekening moeten houden met alle relevante gemeenschappen en groeperingen en een toegevoegde waarde kunnen hebben bij de tenuitvoerlegging van cohesiebeleid in de vorm van een breder draagvlak, gewaarborgde transparantie en een betere benutting van middelen, en dat bij de beoordeling daarvan ook recht moet worden gedaan aan de sociale en maatschappelijke waarde die zij vertegenwoordigen,

E.   overwegende dat er met de hoogst mogelijke participatie van de verschillende partners bij het uitwerken van de operationele programma's een document tot stand kan komen waarin volledig rekening wordt gehouden met bijzondere kenmerken van het betreffende gebied, en dat het best tegemoetkomt aan de behoeften en problemen van dat gebied,

F.   overwegende dat een versterkt partnerschap met universiteiten en instellingen voor tertiair of technisch onderwijs, naast betrokkenheid van de particuliere sector, voordelig kan zijn voor de strategieën in het kader van de agenda van Lissabon en voor de diverse vormen van EU-beleid op het gebied van onderzoek en innovatie,

G.   overwegende dat sociaal kapitaal in de vorm van actief vrijwilligerschap ontegensprekelijk een positieve bijdrage levert aan de groei van de regionale economie en een belangrijke rol speelt in het verkleinen van regionale verschillen,

H.   overwegende dat een brede participatie van de in de algemene structuurfondsenverordening genoemde partijen en een betere samenwerking tussen de partijen die betrokken zijn bij het uitvoeren van de programma's en projecten die gefinancierd worden uit de structuur- en cohesiefondsen het mogelijk maakt een efficiëntere cohesiepolitiek te voeren en het hefboomeffect daarvan te vergroten,

I.   overwegende dat bij een geïntegreerde aanpak niet alleen rekening moet worden gehouden met de economische, maatschappelijke en milieuaspecten van de territoriale ontwikkeling, maar dat zo'n aanpak ook moet leiden tot het onderling afstemmen van de belangen van de verschillende betrokken partijen, uitgaande van het specifieke karakter van het betrokken gebied, teneinde op de lokale en regionale problemen te kunnen inspelen,

J.   overwegende dat zowel een betere coördinatie van de verschillende vormen van overheidsbeleid op alle betrokken bestuursniveaus als een geslaagde governance onmisbaar zijn voor de vooruitgang van de duurzame ontwikkeling van gebieden,

K.   overwegende dat het concept van een geïntegreerde aanpak inmiddels als noodzakelijk wordt beschouwd en dat dit nu daadwerkelijk in praktijk dient te worden gebracht,

L.   overwegende dat het structuurbeleid in de programmaperiode 2000-2006 het op één na grootste onderdeel van de EU-begroting vormde en dat dit in de periode 2007-2013 zelfs het belangrijkste beleidsonderdeel van de Unie is;

M.   overwegende dat tussen de verschillende publieke en particuliere instanties en organen een efficiëntere en voor alle betrokkenen transparantere werkwijze dient te worden ingesteld, zonder dat noodzakelijkerwijs sprake hoeft te zijn van overdracht van juridische bevoegdheden en zonder dat er nieuwe overheden hoeven te worden opgericht, waarbij het voor elke partij mogelijk wordt om – dankzij de samenwerking – efficiënter te functioneren,

N.   overwegende dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de onderhandelingen over de communautaire regelgeving en in het bijzonder in het kader van de onderhandelingen over het volgende pakket cohesiebeleidsmaatregelen moet worden toegewerkt naar medezeggenschap voor regionale en lokale overheden,

O.   overwegende dat het concept van de centra voor wonen en werken erin bestaat dat rekening wordt gehouden met de essentiële terreinen die relevant zijn voor het oplossen van de problemen die centraal staan in het dagelijks leven van de burger (transport, overheidsdiensten, kwaliteit van het bestaan, werkgelegenheid en lokale economische activiteiten, veiligheid, etc.),

P.   overwegende dat een adequate ruimtelijke ordening bevorderlijk kan zijn voor de doelmatigheid van het bestuur,

Q.   overwegende dat kennis van "projectmanagement" voor de bij de uitvoering van het cohesiebeleid betrokken partijen een essentiële factor is om het bestuur te verbeteren en te vergemakkelijken,

R.   overwegende dat gebruik dient te worden gemaakt van de geslaagde ervaringen met nieuwe methoden van governance en partnerschap, inclusief de methoden die al met succes zijn beproefd in het kader van de programma's voor de Europese fondsen, zoals de LEADER-methode en het systeem van globale subsidiëring (zoals bedoeld in de artikelen 42 en 43 van de algemene structuurfondsenverordening),

S.   overwegende dat adequate communicatiestructuren en -strategieën in alle stadia van beleidsvorming, uitvoering en evaluatie, die zijn opgezet in nauwe samenwerking met de regionale en lokale overheden, de overdracht van informatie naar alle lagen van de samenleving bevorderen en aldus transparantie, algehele participatie en persoonlijke betrokkenheid ten goede komen,

Governance en communautaire fondsen

1.   roept de lidstaten en de regionale en lokale overheden ertoe op de mogelijkheden van de verschillende op de bevordering van de regionale en stedelijke ontwikkeling gerichte Gemeenschapsfondsen (de structuurfondsen, het Europees kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling) ten volle te benutten teneinde geïntegreerde financiering te vergemakkelijken;

2.   roept de nationale, regionale en plaatselijke instanties ertoe op om tijdens de nu lopende programmeringsperiode intensiever gebruik te maken van de geïntegreerde aanpak;

3.   stelt voor om de geïntegreerde aanpak in het kader van het te voeren cohesiebeleid verplicht te stellen; is van mening dat dit beginsel binnen een specifieke termijn moet worden toegepast;

4.   stelt ter wille van de eenvoud en de doelmatigheid voor te onderzoeken of het in het kader van het toekomstig cohesiebeleid voor de periode na 2013 haalbaar is de verschillende Gemeenschapsfondsen, in het bijzonder het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Landbouwfonds voor regionale ontwikkeling in elkaar te laten opgaan;

5.   merkt op dat transparante en heldere procedures bevorderlijk zijn voor een goed bestuur en dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan, in samenwerking met de regionale en lokale overheden en rekening houdend met de suggesties van potentiële begunstigden, onverwijld en binnen een door de Commissie te bepalen vast tijdschema na te gaan hoe de procedures kunnen worden vereenvoudigd en gerationaliseerd en hoe de verantwoordelijkheden voor de uitvoering van het cohesiebeleid duidelijker kunnen worden verdeeld teneinde de bureaucratische rompslomp voor de betrokken personen en instanties te verminderen;

6.   verzoekt de Commissie de toepassing aan te moedigen van artikel 56 van de algemene structuurfondsenverordening, die voorziet in de mogelijkheid tot het leveren van bijdragen in natura voor projecten die door de Unie worden gecofinancierd;

Governance en partnerschap

7.   beveelt de Commissie aan in het kader van de uitwerking van de nationale strategische referentiekaders en van de operationele programma's een overzicht op te maken van de toepassing van het partnerschapsbeginsel door de lidstaten en dit aan het Europees Parlement voor te leggen, en daarbij aan te geven welke factoren bepalend zijn geweest voor het welslagen dan wel mislukken van het gevoerde governancebeleid, en met name of er bij de opstelling van de operationele programma's rekening is gehouden met de standpunten en suggesties van de betrokken partners;

8.   roept de Commissie op een leidraad op te stellen met een duidelijke definitie en heldere beoordelingscriteria, en waarin instrumenten, middelen en goede praktijken worden gedefinieerd (o.a. met betrekking tot partnerselectie), die erop gericht is de implementatie van effectieve partnerschappen conform artikel 11 van de algemene structuurfondsenverordening te faciliteren, met inachtneming van het specifieke institutionele kader van elke lidstaat;

9.   constateert dat het partnerschapsproces alleen kan functioneren met partners die over de nodige capaciteiten en middelen beschikken en roept de beheersautoriteiten ertoe op deze capaciteiten te helpen versterken door de partners in een vroeg stadium en overeenkomstig artikel 11 van de algemene structuurfondsenverordening van dezelfde informatie te voorzien als die waarover de overheden beschikken en door de nodige financiële middelen uit te trekken voor technische bijstand met het oog op de tenuitvoerlegging van het partnerschapsbeginsel, bijvoorbeeld in de vorm van opleidingen, voor de opbouw van het benodigde maatschappelijk kapitaal en ten behoeve van de professionalisering van hun partnerschapsactiviteiten;

10.   betreurt het dat voor de nu lopende programmeringsperiode in de structuurfondsen geen kwantificeerbaar minimumbedrag is uitgetrokken voor de implementatie van het partnerschapsbeginsel; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat in toekomstige wetgeving een kwantificeerbaar minimum van de structuurfondsen wordt vastgesteld dat bestemd is voor de tenuitvoerlegging van het partnerschapsbeginsel;

11.   onderkent de belangrijke rol die vrijwilligerswerk in het partnerschapsproces speelt en verzoekt de lidstaten en de Commissie de waardevolle bijdrage van vrijwilligers aan dit proces te stimuleren en te faciliteren en zorg te dragen voor een sterkere democratische inbinding van gewone mensen en basisorganisaties, waarbij zij op lokaal niveau verenigd zijn in partnerschappen op meerdere niveaus;

12.   wijst op de verplichting het brede publiek en de organisaties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen over de programmering te raadplegen, zodat hun voorstellen daarin ook tot uitdrukking komen en benadrukt dat de deelname van het maatschappelijk middenveld draagvlak voor het besluitvormingsproces creëert; constateert dat de inspanningen om het publiek bij de voorbereiding van de operationele programma's voor de periode 2007-2013 te betrekken niet het verhoopte resultaat hebben opgeleverd; roept de Commissie er derhalve toe op optimale praktijken te definiëren om de toepassing daarvan te faciliteren, ten einde de participatie van het publiek in de aanloop naar de volgende programmeringsperiode te vergroten;

13.   dringt er bij de beheersinstellingen op aan de partners te informeren omtrent de wijze waarop en de mate waarin in de diverse stadia van het proces van programmering van de structuurfondsen met hun commentaar rekening is gehouden;

14.   wijst erop dat partnerschappen de effectiviteit, de doelmatigheid, de legitimiteit en de transparantie in alle stadia van de programmering en tenuitvoerlegging van de structuurfondsen kunnen bevorderen en de betrokkenheid bij en de eigen inbreng in de resultaten van de programma's kunnen vergroten; roept de lidstaten en de verantwoordelijke beheersautoriteiten er derhalve toe op de partners in een vroeg stadium nauwer bij alle fasen van de structuurfondsenprogrammering en -implementatie te betrekken ten einde beter gebruik te kunnen maken van hun ervaring en knowhow;

15.   dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor nauwere samenwerking tussen overheids- en particuliere sector door de oprichting van publiek-private partnerschappen voor de uitvoering van de structuurfondsen, aangezien de potentiële voordelen van dergelijke partnerschappen nog steeds grotendeels onbenut blijven;

16.   stelt vast dat de nieuwe lidstaten niet volledig aan het partnerschapsbeginsel voldeden en dat de invoering daarvan derhalve geleidelijk ruimere toepassing zou kunnen krijgen;

17.   dringt erop aan dat in de volgende structuurfondsenverordeningen specifieke bepalingen worden opgenomen om de toepassing van het partnerschapsbeginsel wettelijk verplicht te stellen, en daaraan concreet te toetsen criteria te verbinden;

Governance op meerdere niveaus

18.   verzoekt de lidstaten in het kader van het eerste actieprogramma voor de tenuitvoerlegging van de Territoriale Agenda van de Europese Unie zo spoedig mogelijk concrete stappen te ondernemen, met name uit hoofde van regel 3.1 van die agenda, teneinde de governance op meerdere niveaus te intensiveren;

19.   stelt voor het governancemechanisme te laten vallen onder regel 4.1 van het eerste actieprogramma ter uitvoering van de Territoriale Agenda van de Europese Unie, waarin de Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied (ESPON) wordt verzocht nieuwe indicatoren voor de territoriale cohesie te ontwikkelen;

20.   is van oordeel dat governance op meerdere niveaus, wil zij succes hebben, gebaseerd moet zijn op een "bottom-up"-benadering; doet in dit verband een beroep op de plaatselijke en regionale autoriteiten om na te gaan hoe zij hun samenwerking en contacten met nationale regeringen en met de Commissie kunnen intensiveren, en pleit voor het organiseren van regelmatig overleg tussen ambtenaren van nationale, regionale en lokale overheden;

21.   spoort de lidstaten ertoe aan het cohesiebeleid decentraal uit te voeren om het systeem van governance op meerdere niveaus goed te laten functioneren onder inachtneming van het partnerschaps- en subsidiariteitsbeginsel, en verzoekt hen de voor decentralisatie noodzakelijke wetgevings- en begrotingsmaatregelen te nemen;

22.   benadrukt dat de bestuurlijke capaciteit van de regionale en lokale instanties, alsmede de stabiliteit en continuïteit daarvan, onontbeerlijk is voor een doelmatige besteding van gelden en voor een optimaal rendement daarvan; verzoekt de lidstaten te zorgen voor adequate bestuursstructuren en voldoende menselijk kapitaal in termen van aanwerving, salariëring, opleiding, middelentoewijzing, procedures, transparantie en toegankelijkheid;

23.   roept de nationale rekenkamers op een belangrijkere rol te spelen ten aanzien van de controlemechanismen, om te waarborgen dat de ingezette middelen correct worden besteed, zodat zij hun taken naar behoren vervullen en actiever aan het proces deelnemen;

24.   dringt er bij de lidstaten op aan de verantwoordelijkheid voor het beheer van de structuurfondsen aan regionale en lokale overheden te delegeren op basis van overeengekomen en door de betrokken overheden te eerbiedigen voorwaarden en criteria, teneinde deze instanties door middel van formele coördinatiestructuren nauwer bij de opstelling en uitvoering van de operationele programma's te betrekken, of hen op zijn minst globale subsidies toe te kennen; beveelt volledige gebruikmaking aan van de mogelijkheden die regionale en lokale instanties door die globale subsidies worden geboden om een volwaardige rol te vervullen in de op meerdere niveaus te treffen governanceregelingen;

Governance en territoriale dimensie

25.   verzoekt de lidstaten die hun nationale wetgeving nog niet hebben aangepast om de oprichting mogelijk te maken van de Europese Groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), dat alsnog zo spoedig mogelijk te doen;

26.   verzoekt de Commissie na te gaan welk NUTS-niveau zich het beste leent om te bepalen op welk terrein aan de hand van de opgedane ervaring een geïntegreerd beleid voor territoriale ontwikkeling optimaal kan worden toegepast en als basis kan dienen voor met name de volgende projecten:

   de inrichting van woon- en werkgebieden, te weten stedelijke en voorstedelijke gebieden en de daaraan grenzende plattelandsgebieden;
   de inrichting van gebieden die om een specifieke thematische aanpak vragen zoals berggebieden, grote bosgebieden, nationale parken, stroomgebieden van rivieren, kustgebieden, insulaire regio's en ecologisch aangetaste gebieden of gebieden waar het milieu is verslechterd;

Governance en de instellingen van de Unie

27.   juicht het toe dat de rol van de regionale en lokale overheden meer erkend wordt en dat het subsidiariteitsbeginsel in het Verdrag van Lissabon beter tot zijn recht komt; dringt er bij ook bij de Europese instellingen op aan voortaan meer aandacht te besteden aan de concrete gevolgen van deze ontwikkelingen;

28.   constateert dat er binnen de Raad geen orgaan bestaat dat zich specifiek bezighoudt met het cohesiebeleid en dat zorgt voor een strategische voortgangscontrole op dit beleid, dat de belangrijkste begrotingspost van de Unie vormt, en verzoekt de lidstaten om in de Raad specifieke zittingen te organiseren van de ministers die met het cohesiebeleid zijn belast;

29.   is ingenomen met de instelling van interdepartementale groepen binnen de Commissie, zoals de groep "stedelijke ontwikkeling" en de groep "geïntegreerde aanpak"; dringt er bij de Commissie op aan deze transdepartementale manier van werken verder uit te breiden en het Parlement en het Comité van de Regio's regelmatig op de hoogte te houden van de resultaten van de werkzaamheden van deze groepen;

30.   verbindt zich ertoe zich nader te zullen beraden over een aanpassing van het Reglement van het Parlement waardoor transversaal werken mogelijk wordt gemaakt voor onderwerpen waarbij meerdere parlementaire commissies (dan wel tijdelijke of andere groepen) betrokken zijn, met name in het kader van de werkzaamheden van de werkgroep parlementaire hervorming;

31.   verzoekt het Comité van de Regio's zich meer in te zetten voor de ontwikkeling van governance in de praktijk, zowel uit kwantitatief als uit kwalitatief oogpunt;

Instrumenten om geslaagde governance en partnerschap te bevorderen

32.   verzoekt de lidstaten en de Commissie samen met de betrokken publieke en particuliere onderwijs- en opleidingsorganisaties de ontwikkeling van opleidingsinitiatieven op het gebied van governance en partnerschap te ondersteunen ten einde het hoofd te kunnen bieden aan de voornaamste communautaire problemen;

33.   roept de lidstaten ertoe op adequaat gebruik te maken van ruimtelijke ordening als instrument om bij te dragen aan een evenwichtige regionale ontwikkeling;

34.   verzoekt de gekozen vertegenwoordigers en de nationale, regionale en lokale ambtenaren van overheden en de partners die in het kader van het cohesiebeleid betrokken zijn bij het beheer van operationele programma's overeenkomstig artikel 11 van de algemene structuurfondsenverordening gebruik te maken van de financiële middelen die uit hoofde van die programma's voor technische ondersteuning beschikbaar zijn om opleidingen te volgen in de vormen van governance welke aan die programma's zijn verbonden, in het bijzonder inzake "projectmanagement"; verzoekt de Commissie tevens van de lidstaten een gedetailleerd overzicht te vragen van de manier waarop hun specifieke financieringsprogramma's zijn gebruikt;

35.   is van mening dat de Europese netwerken voor de uitwisseling van goede praktijken hun activiteiten op het gebied van governance en partnerschap zouden moeten uitbreiden, meer de nadruk moeten leggen op de politieke en strategische lering die uit eerdere programmacycli is getrokken en publieke toegang tot projecten voor de uitwisseling van ervaringen in alle EU-talen moeten waarborgen, en er aldus voor moeten helpen zorgen dat goede praktijken ook daadwerkelijk worden toegepast;

36.   is ingenomen met het initiatief van het Franse voorzitterschap van de Unie om een proces op gang te brengen voor de uitwerking van een keurmerk voor steden die duurzaamheid en saamhorigheid in praktijk brengen, en dringt erop aan bij de toekenning van dat keurmerk ook criteria zoals governance en partnerschap een rol te laten spelen;

37.   stelt voor om een op het ERASMUS-programma geïnspireerd programma in te stellen voor lokale en regionale verkozen afgevaardigden;

o
o   o

38.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

Juridische mededeling - Privacybeleid