Resolutie van het Europees Parlement van 18 november 2008 over de EMU@10: de eerste tien jaar Economische en Monetaire Unie en de uitdagingen voor de toekomst (2008/2156(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van 7 mei 2008 van de Commissie over EMU@10: Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen (COM(2008)0238) (mededeling over EMU@10),
– gezien de mededeling van 24 juni 2008 van de Commissie over de openbare financiën in de EMU – 2008 (COM(2008)0387),
– gezien de Mededeling van de Commissie van 29 oktober 2008, getiteld "Van financiële crisis naar herstel: Een Europees actiekader"(COM(2008)0706),
– gezien de economische vooruitzichten voor de herfst van 2008, van 3 november 2008,
– gezien de bijeenkomst van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 oktober 2008 over de bijeenkomst van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008(1),
– gezien de spoedbijeenkomst van de Eurogroep van 12 oktober 2008 betreffende overheidsgaranties voor interbancaire kredieten,
– gezien de conclusies van de bijeenkomst van de Raad van 4 november 2008,
– gezien de uitkomst van de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van 7 november 2008,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2006 over het jaarlijks verslag 2006 over de eurozone(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over het jaarverslag 2007 over de eurozone(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over de inbreng voor de strategie van Lissabon op de voorjaarszitting 2008 van de Raad(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de belangen van Europa: succes boeken in het tijdperk van globalisering(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 februari 2007 over de situatie van de Europese economie: voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren van het economisch beleid voor 2007(6),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 februari 2005 over de openbare financiën in de EMU – 2004(7),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 april 2007 over de overheidsfinanciën in de EMU in 2006(8),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juli 2008 over het Jaarverslag 2007 van de ECB(9),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over de uitbreiding van de eurozone(10),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 juni 2007 over de verbetering van de raadplegingsprocedure van het Europees Parlement inzake de procedures voor uitbreiding van de eurozone(11),
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 17 juni 2008 over het voorstel voor een beschikking van de Raad overeenkomstig artikel 122, lid 2 van het Verdrag, betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slowakije op 1 januari 2009(12),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2006 over de herziening van de strategie van het Internationaal Monetair Fonds(13),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juli 2005 over de uitvoering van een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de euro en de Economische en Monetaire Unie(14),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity(15),
– onder verwijzing naar de resolutie van 13 december 1997 van de Europese Raad betreffende de coördinatie van het economisch beleid in de derde fase van de EMU, en de artikelen 109 en 109b van het EG-verdrag(16),
– gezien de bijdrage van 12 februari 2008 van de Raad Economische en Financiële Zaken tot de conclusies van de voorjaarszitting van de Europese Raad,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 7 oktober 2008 over een gecoördineerd antwoord van de Europese Unie op de economische inzinking,
– gezien de intentieverklaring van 1 juni 2008 voor samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten in financiële zaken, de centrale banken en de ministers van Financiën van de Europese Unie over grensoverschrijdende financiële stabiliteit,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A6-0420/2008),
A. overwegende dat op 1 januari 1999 11 lidstaten - België, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland - de eenheidsmunt van de Europese Unie hebben aangenomen,
B. overwegende dat sinds het ontstaan van het eurogebied nog eens vier lidstaten zich erbij aangesloten hebben: Griekenland in 2001, Slovenië in 2007 en Cyprus en Malta in 2008,
C. overwegende dat het eurogebied zich naar verwachting verder zal uitbreiden, aangezien de meeste lidstaten die op dit moment nog buiten het gebied liggen, voorbereidingen treffen om zich op een zeker moment in de toekomst aan te sluiten, en Slowakije zich op 1 januari 2009 bij het eurogebied zal aansluiten,
D. overwegende dat de Economische en Monetaire Unie (EMU), met de eenheidsmunt die de economische stabiliteit van de lidstaten bevordert, in vele opzichten een succes is geweest vooral met het oog op de huidige financiële crisis,
E. overwegende dat deelname aan het eurogebied een hoge mate van onderlinge economische afhankelijkheid tussen de lidstaten met zich meebrengt, en om die reden betere coördinatie van het economisch beleid en daadwerkelijk optreden in het wereldwijd economisch en financieel bestuur vergt om ten volle te kunnen profiteren van de eenheidsmunt en om toekomstige uitdagingen, zoals de toegenomen concurrentie ten aanzien van natuurlijke hulpbronnen, wereldwijde economische onevenwichtigheden, het groeiend economisch belang van de opkomende markten, klimaatverandering en de vergrijzing van de Europese bevolking het hoofd te kunnen bieden,
F. overwegende dat de gemiddelde inflatie tijdens de eerste tien jaar van het eurogebied globaal gezien in overeenstemming was met de doelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB), een prijsstabiliteit van nabij, maar lager dan, 2%; dat de inflatie onlangs door structurele veranderingen op wereldschaal, in het bijzonder de stijging van energie- en voedselprijzen, versoepeling van het monetair beleid in de Verenigde Staten, en het gebrek aan alertheid van een aantal centrale banken van derde landen ruim boven dat niveau is gestegen,
G. overwegende dat de snel groeiende vraag van de opkomende economieën naar schaarser wordende energie en andere grondstoffen langzamerhand de capaciteitsgrens van het aanbod heeft bereikt, en dat de opwaartse druk op de prijzen nog sterker is geworden doordat grondstoffen steeds meer als financiële activa worden beschouwd in zoverre zij als geldbelegging kunnen worden gebruikt,
H. gezien de verheugende openheid van het eurogebied en de huidige waardestijging van de euro, die mogelijk negatieve gevolgen heeft, namelijk de uitvoer afremt en de invoer op de interne markt aanmoedigt, naast positieve gevolgen omdat de eurozone de EU-economie de sterke stijging van de olieprijzen en de huidige financiële crisis heeft helpen doorstaan;
I. overwegende dat de mondiale economische situatie tijdens de eerste tien jaar van de euro gunstig is geweest voor het creëren van werkgelegenheid en bijna 16 miljoen nieuwe banen opgeleverd heeft – hun kwaliteit buiten beschouwing gelaten – en een daling van het werkloosheidscijfer van 9% in 1999 tot naar schatting 7,3% in 2008,
J. overwegende dat de Europese Unie in een economische baisse terecht komt, met een groeicijfer dat is gedaald van 3,1% in 2006 tot een van 2% tot 1,4% bijgesteld cijfer in 2008 en 0,2% in 2009, terwijl werkloosheid en sociale uitsluiting zelfs nog sterker zullen stijgen,
K. overwegende dat de economische en productiviteitsgroei teleurstellend zijn geweest, met een groei van de arbeidsproductiviteit die van 1,5% in de periode 1989 tot 1998 is gehalveerd tot naar schatting 0,75% in de periode 1999 tot 2008,
L. overwegende dat de euro snel is uitgegroeid tot de op één na belangrijkste internationale munt naast de Amerikaanse dollar en voor vele landen over de hele wereld een belangrijke rol speelt als referentievaluta, maar dat het potentieel van de Euro op mondiaal niveau onvoldoende wordt benut omdat het eurogebied geen duidelijke internationale strategie noch effectieve internationale vertegenwoordiging heeft,
De eerste tien jaar van de euro
1. deelt de opvatting dat de eenheidsmunt is uitgegroeid tot een symbool van Europa en heeft aangetoond dat Europa in staat is tot het nemen van ingrijpende beslissingen voor een gemeenschappelijke en welvarende toekomst;
2. verheugt zich over het feit dat de euro stabiliteit heeft gebracht en economische integratie in het eurogebied heeft bevorderd; is verheugd over het stabiliserend effect van de euro op de mondiale wisselmarkten, met name in tijden van crisis; merkt op dat de interne economische verschillen nog niet zoveel als verwacht zijn verkleind en dat de productiviteit zich niet in alle delen van het eurogebied naar tevredenheid heeft ontwikkeld;
3. stelt met tevredenheid vast dat er ook in andere delen van de wereld andere muntunies overwogen worden;
4. herinnert eraan dat er, zoals talloze studies aantonen, een wezenlijk verband bestaat tussen monetair beleid en handelspolitiek in de wereld, en onderstreept daarbij de positieve rol van stabiele wisselkoersen voor de duurzame groei van de internationale handel;
5. benadrukt dat het toenemend gebruik van de euro als handelsvaluta vooral de lidstaten in het eurogebied ten goede komt, omdat het de wisselkoersrisico's voor hun ondernemingen en daarmee ook de kosten van internationale handel reduceert;
6. herinnert aan het feit dat het Parlement tijdens de eerste tien jaar van de EMU een actieve rol heeft gespeeld op zowel economisch als monetair terrein, en al het mogelijke gedaan heeft om voor grotere transparantie en democratische verantwoordelijkheid te zorgen;
7. onderstreept dat er meer moet worden gedaan om ten volle te kunnen profiteren van de EMU, bijvoorbeeld de lidstaten en regio's met een bbp onder het gemiddelde in staat stellen om hun achterstand in te lopen, en om bij de burgers het begrip van, en de betrokkenheid bij, de eenheidsmunt te versterken;
8. stelt de volgende elementen en concrete maatregelen voor een wenselijke EMU-routekaart voor:
Economische verschillen, structurele hervormingen en overheidsfinanciën
9. is de mening toegedaan dat gestroomlijnde en meer coherente economische hervormingen met breed ondersteunend draagvlak, tijdig gecoördineerd volgens de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (geïntegreerde richtsnoeren) en een benadering van de Lissabon-strategie met gecombineerde beleidsmaatregelen de economische verschillen zouden kunnen verkleinen en een grote bijdrage zouden kunnen leveren aan het economisch herstel na de huidige financiële crisis; benadrukt de noodzaak tot het verbeteren en vereenvoudigen van de procedures en methodologieën voor de herziening en evaluatie van de implementatie van de richtsnoeren aan het einde van elk jaar;
10. ziet in dat wat betreft pogingen tot modernisering en economische prestaties dié landen het meeste succes boeken waar vooruitziende en evenwichtige structurele hervormingen gepaard gaan met hoger dan gemiddelde investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie, onderwijs, levenslang leren en kinderopvang, en vernieuwing van betrouwbare sociale netwerken; merkt op dat globaal genomen dezelfde lidstaten een zeer efficiënt en transparant bestuur kennen, met begrotingsoverschotten, lager dan gemiddelde schuldcijfers, hoogwaardige, doeltreffende en gerichte overheidsuitgaven, terwijl zij daarnaast door technische vooruitgang een bijdrage leveren aan de nationale groei van bijna tweemaal het EU-gemiddelde; merkt verder op dat die toonaangevende lidstaten door hun lage werkloosheidscijfers, met vrouwen en ouderen in het arbeidsproces en hun bijzonder hoge geboortecijfers, het best zijn voorbereid op een vergrijzende samenleving en het zekerstellen van grote concurrentiekracht;
11. benadrukt de noodzaak tot gemeenschappelijke versterking van op stabiliteit en groei gericht macro-economisch beleid door van evenwichtige beleidsvoering en investering een zaak van gezamenlijk belang te maken; benadrukt de noodzaak om overheidsbalansen nauwlettend te volgen door efficiënte aanwending van fiscaal beleid en uitgaven en hun invloed op de vraagzijde en, in het verlengde daarvan, overeenstemming te bereiken om een gunstig klimaat voor grensoverschrijdende bedrijfsactiviteiten tot stand te brengen;
12. merkt op dat het herziene Stabiliteits- en groeipact (SGP) zijn waarde heeft bewezen en dat men de begrotingen stevig moet blijven consolideren, aangezien demografische veranderingen en een mogelijke daling in economische groei zouden kunnen leiden tot begrotingsproblemen in lidstaten binnen het eurogebied, welke negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor de stabiliteit van het eurogebied als geheel; veroordeelt daarom het gebrek aan discipline bij het bestrijden van begrotingstekorten in tijden van economische groei en benadrukt dat de lidstaten doeltreffender moeten samenwerken voor een anticyclisch fiscaal beleid, vooral om beter voorbereid te zijn op externe schokken; onderstreept daarom de noodzaak van een kortetermijnstrategie om overheidsschulden te verminderen en een duurzame en degelijke groeistrategie die op lange termijn een vermindering van de overheidsschulden tot maximaal 60% mogelijk maakt;
13. merkt op dat de hoofdlijnen van het SGP ook in de toekomst consequent moeten worden gevolgd, omdat de drempel van 3% overheidsdeficit en 60% staatschuld, in vergelijking met het bbp, op basis van de economische situatie van de jaren negentig vastgelegd is; vindt dat het SGP strikt moet worden nageleefd door de lidstaten, onder toezicht van de Commissie; meent dat de beide streefcijfers voor de omvang van tekort en schuld als plafonds te beschouwen zijn, die vermeden moeten worden; merkt op dat doeltreffende coördinatie van economisch en financieel beleid een allereerste voorwaarde voor het economisch welslagen van de EMU is, hoewel het subsidiariteitsbeginsel moet worden gerespecteerd; verzoekt de Commissie om alle mogelijke manieren te onderzoeken waarop het preventieve deel van het SGP kan worden versterkt; benadrukt dat de bestaande toezichtinstrumenten beter moeten worden ingezet door de Commissie en dat het onderzoek van de nationale begrotingen op de middellange termijn uitgebreid moet worden;
14. steunt de opvatting van de Commissie dat het herziene SGP een belangrijk beleidskader vormt in tijden van uitermate gespannen economische omstandigheden, en onderstreept dat de tenuitvoerlegging van het SGP moet waarborgen dat iedere verslechtering van de overheidsfinanciën gepaard gaat met passende maatregelen om de situatie weer onder controle te krijgen, waarbij er tevens voor moet worden gezorgd dat er weer duurzame posities worden ingenomen; is bovendien van mening dat bij de begrotingsstrategieën onbeperkt gebruik moet worden gemaakt van de flexibiliteitsmogelijkheden van het herziene SGP en verzoekt de Commissie de lidstaten duidelijke aanwijzingen te geven over de wijze waarop zij deze flexibiliteit kunnen toepassen;
15. is van oordeel dat voor een houdbare en stabiele macro-economische omgeving de kwaliteit van de overheidsfinanciën moet worden verbeterd, onder meer door verdere begrotingsconsolidatie, hoogefficiënte overheidsuitgaven en meer investeringen in onderwijs, menselijk kapitaal, onderzoek en ontwikkeling en infrastructuur, die tot groei leiden en de werkgelegenheid kunnen stimuleren en belangrijke maatschappelijke problemen zoals de klimaatsverandering helpen aanpakken, overeenkomstig de doelstellingen van het klimaatveranderings- en energiepakket en het economisch herstel in aansluiting op de huidige financiële crisis;
16. is van oordeel dat structurele hervormingen gericht moeten zijn op het verhogen van de productiviteit door een betere combinatie van economisch en sociaal beleid, en een degelijk uitgebouwde sociale dialoog zoals omschreven in de Lissabon-strategie;
17. merkt op dat het concurrentiebeleid complementair moet zijn met het structuurbeleid en pleit voor steun voor de herstructurering van de economie;
18. waarschuwt dat de aandacht niet hoofdzakelijk mag worden geconcentreerd op loonmatiging als manier om prijsstabiliteit te bewerkstelligen; herinnert er in dit verband aan dat de sterkere concurrentie als gevolg van de mondialisering reeds tot neerwaartse druk op de lonen heeft geleid, terwijl de consumenten reeds aan koopkracht hebben verloren door de geïmporteerde inflatie als gevolg van de prijsstijging van olie en andere grondstoffen; herhaalt nogmaals zijn overtuiging dat de kwestie vooral met eerlijker verdeling van de welvaart moet worden aangepakt;
19. beschouwt loon- en belastingbeleid als doeltreffende hulpmiddelen voor zowel economische stabilisatie als groei; is van mening dat reële loonsverhogingen in overeenstemming met de productiviteitsniveaus moeten worden gegarandeerd en dat de coördinatie van belastingbeleid selectief moet worden gebruikt om economische doelstellingen te bereiken; is van oordeel dat de strijd tegen ontduiking van zowel directe als indirecte belastingen van bijzonder belang is en moet worden opgevoerd; onderstreept de noodzaak tot het onverwijld versterken van een cultuur van aanmoediging en betrokkenheid als onderdeel van de concepten van ondernemingsbestuur en maatschappelijk verantwoord ondernemen;
20. benadrukt de noodzaak van eerlijke regels voor de interne markt; vindt daarom dat de wedren naar de laagste vennootschapsbelastingstarieven contraproductief is;
21. verzoekt de lidstaten in het eurogebied om de doeltreffende coördinatie van het economisch en financieel beleid te versterken, in het bijzonder door een coherente gemeenschappelijke strategie binnen de Eurogroep te ontwikkelen; steunt het voorstel van de Commissie om van de lidstaten kaderprogramma's voor economisch en financieel beleid op middellange termijn te eisen en op hun uitvoering toe te zien; onderstreept dat elke lidstaat de verantwoordelijkheid moet nemen voor het doorvoeren van structurele hervormingen en het gezamenlijk verbeteren van de concurrentiekracht, zodat het vertrouwen in en de acceptatie van de euro worden gehandhaafd;
22. merkt op dat verschillende structurele hervormingspatronen en maten van openheid hebben bijgedragen tot uiteenlopende prestaties onder de lidstaten van het eurogebied; onderschrijft de conclusies van de Commissie in de mededeling over de EMU@10 voor wat betreft de ontoereikende inhaalbeweging van verscheidene economieën in het eurogebied en de toenemende verschillen tussen de lidstaten van het eurogebied; vraagt regelmatig overleg en samenwerking in de Eurogroep om de gemeenschappelijke doelstelling - bespoediging van het convergentieproces - te bereiken;
23. vraagt dat de Commissie bij de beoordeling van economische en fiscale gegevens de algemene criteria uniform hanteert; wijst op de verantwoordelijkheid van de Commissie en de lidstaten wat betreft de betrouwbaarheid van de statistische gegevens, en eist dat toekomstige besluiten uitsluitend worden genomen als er geen twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid en nauwkeurigheid van de beschikbare gegevens; vraagt ook om de mogelijkheid om onderzoek in te stellen indien er gedurende een aantal jaren een discrepantie is tussen de geprojecteerde gegevens van de stabiliteits- en convergentieprogramma's en de gegevens die realistischerwijs kunnen worden verwacht;
Monetair beleid
24. stelt nogmaals dat het sterk aan de onafhankelijkheid van de ECB gehecht is;
25. merkt op dat de reguliere verslagen van de ECB aan het Parlement, in het bijzonder aan de Commissie economische en monetaire zaken, bijdragen tot de transparantie van het monetair beleid, en is verheugd over de mogelijkheid voor leden van het Europees Parlement om de ECB schriftelijke vragen te stellen over het monetair beleid, waardoor de verantwoordingsplicht van de ECB ten opzichte van de burgers van de Unie is verbeterd; steunt de roep om een ruimer openbaar debat over het toekomstig gemeenschappelijk monetair en valutabeleid in het eurogebied;
26. is van oordeel dat de dialoog over het monetair beleid tussen het Parlement en de ECB een succes is geweest, waarop moet worden voortgeborduurd; verwacht een verbetering van de monetaire dialoog op verschillende punten, zoals het afstemmen van de data voor de reguliere hoorzittingen met de president van de ECB op de ECB-kalender voor beslissingen over het monetair beleid, teneinde de analyse van de beslissingen te verbeteren, met behoud van de mogelijkheid om indien nodig de president van de ECB uit te nodigen om actuele thema's te bespreken;
27. merkt op dat het hoofddoel van het monetair beleid van de ECB bestaat in het behouden van prijsstabiliteit, en dat de ECB streeft naar een inflatie van minder dan, maar nabij 2% op de middellange termijn; wijst erop dat de doelstelling van prijsstabiliteit slechts effectief kan worden verwezenlijkt indien de diepere oorzaken van inflatie naar behoren worden aangepakt; herinnert eraan dat artikel 105 van het EG-Verdrag de ECB ook uitdrukkelijk opdracht geeft om het algemeen economisch beleid van de Gemeenschap te ondersteunen;
28. is van mening dat de ECB zich in de richting van een rechtstreeks op de inflatie gericht regime zou moeten bewegen, met een vast streefdoel voor de inflatie, aangevuld met een marge voor toegelaten schommelingen rond het streefpercentage; verzoekt de ECB om haar inflatieprognoses te publiceren; een ontwikkeling in de richting van een regeling die rechtstreeks tegen inflatie gericht is, belet niet dat er ook aandacht naar de dynamiek van de geldhoeveelheden gaat om nieuwe zeepbelbestedingen ("asset bubbles") te voorkomen;
29. is van oordeel dat inflatie een wereldwijde realiteit is en in een open economie niet uitsluitend met behulp van het Europees monetair beleid bestreden kan worden;
30. benadrukt zijn bereidheid om vóór 2010 mogelijke verbeteringen in de benoemingsprocedure voor de directieleden van de ECB te verkennen; vindt het belangrijk dat academische en/of beroepservaring en een grote verscheidenheid aan achtergronden in de economische, monetaire en financiële sector onder de directieleden vertegenwoordigd zijn; vestigt de aandacht op zijn oproepen voor een ECB-directie van negen leden, die de exclusieve verantwoordelijkheid draagt voor de vaststelling van de rentetarieven, waarbij het nu bestaande systeem wordt vervangen en de nog complexere oplossing waartoe is besloten voor de toekomst, wordt vermeden; dringt op overeenkomstige verandering van het Verdrag aan;
Integratie van en toezicht op financiële markten
31. is de mening toegedaan dat financiële integratie meer economische groei en concurrentiekracht zou moeten inhouden, naast een grotere stabiliteit en liquiditeit op de interne markt;
32. merkt op dat het belangrijkste financieel centrum van de Europese Unie zich buiten het eurogebied bevindt; herinnert eraan dat de EG-wetgeving niettemin van toepassing is op alle lidstaten en marktspelers die actief zijn op de interne markt; denkt dat de Europese Unie dringend de structuur van haar toezicht moet versterken met inachtneming van de specifieke rol van de ECB;
33. is van mening dat er nog veel moet gebeuren voor het afhandelen en vereffenen van internationale effectentransacties, waar tot op heden geen echte integratie bestaat;
34. onderstreept dat er voor detailhandeldiensten meer integratie nodig is, zonder nadelige gevolgen voor de bescherming van de consument; meent dat de mobiliteit en financiële deskundigheid van de consument, de toegang tot basisdiensten en de vergelijkbaarheid van producten moeten worden verbeterd;
35. beschouwt europeanisering van de financiële toezichtstructuur, transparantie op de financiële markten, effectieve concurrentieregels en degelijke reglementering als noodzakelijk op de middellange termijn, teneinde crisisbeheersing en samenwerking tussen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB), toezichthoudende autoriteiten, regeringen en marktpartijen te verbeteren; is van oordeel dat een geïntegreerd, ruim (alle financiële sectoren omvattend), consistent en coherent toezichtkader met een evenwichtige aanpak van de reglementering van grensoverschrijdende spreiding van financieel risico aan de hand van geharmoniseerde wetgeving bij activiteiten die meerdere rechtsgebieden bestrijken, de compliancekosten zou verminderen; merkt op dat "goldplating" (regulering die verder gaat dan de minimumvereisten van de EG-wetgeving) en toezichtarbitrage ("regulatory arbitrage") dienen te worden vermeden; roept de Commissie op om aan de hand van deze principes voorstellen te doen voor het herzien van de bestaande toezichtconstructie; is van mening dat elke toezichthoudende rol van de ECB via het ESCB moet worden uitgebreid tot over de grenzen van het eurogebied;
36. verheugt zich over de gemeenschappelijke intentieverklaring voor samenwerking voor internationale financiële stabiliteit tussen de toezichthoudende financiële autoriteiten, de centrale banken en de ministeries van Financiën van de Europese Unie, overeengekomen in de lente van 2008; onderstreept echter dat de gemeenschappelijke intentieverklaring slechts zachte wetgeving vertegenwoordigt en staat of valt met de bereidheid van de lidstaten om met elkaar samen te werken; is van mening dat, ook al zijn regels voor lastenverdeling zeer moeilijk ex ante op te stellen, het werk voor crisisbeheersing moet worden voortgezet;
37. benadrukt dat de Europese Unie, als grootste economisch gebied ter wereld met de grootste financiële markten, een leidende internationale rol zou moeten spelen in de hervorming van de regelgeving voor financiële diensten, ten voordele van alle betrokken landen en de algemene stabiliteit; is van mening dat financiële stabiliteit een fundamenteel doel van de beleidsvorming moet zijn in een wereld van steeds sterker geïntegreerde financiële markten en financiële innovatie, die soms destabiliserende gevolgen voor de reële economie kunnen hebben en intrinsieke gevaren kunnen vertegenwoordigen; is ervan overtuigd dat moedige beslissingen op EU-niveau andere landen zullen stimuleren om het voorbeeld te volgen, en onderlijnt daarbij ook de verantwoordelijkheid voor mondiale of verder wegliggende problemen; is van oordeel dat de politieke verantwoordelijkheid van de internationale regelgevende instanties parallel met dergelijk regelgevend werk moet worden behandeld;
38. verzoekt de Commissie om onderzoek te doen naar het invoeren van Europese obligaties en een lange termijnstrategie te ontwikkelen die de uitgifte van zulke obligaties in het eurogebied mogelijk maakt, naast de nationale obligaties van de lidstaten; wijst erop dat de consequenties van de invoering van Europese obligaties voor zowel de internationale financiële markten als de EMU beoordeeld moeten worden;
Uitbreiding van het eurogebied
39. verzoekt alle lidstaten buiten het eurogebied om zich aan de Maastricht-norm en het herziene en doorgaans flexibele SGP te houden ; is van mening dat de Commissie vóór een mogelijke toetreding een strikte interpretatie van het SGP en het gebruik van de uitsluitingscriteria moet waarborgen; is van mening dat er gelijke behandeling van de lidstaten binnen het eurogebied en die lidstaten die willen toetreden moet worden gegarandeerd; merkt daarbij op dat de stabiliteit van de euro op lange termijn moet worden beschouwd als een doel van gemeenschappelijk belang, en dat uitbreiding en stabiliteit hand in hand moeten gaan; acht het van essentieel belang dat lidstaten binnen het eurogebied en lidstaten met een bijzondere status hun verplichtingen strikt nakomen en geen twijfel laten bestaan over de gemeenschappelijke doelstellingen van prijsstabiliteit, onafhankelijkheid van de ECB, begrotingsdiscipline of hun stimulerend beleid voor groei, werkgelegenheid en concurrentiekracht;
40. is van oordeel dat de lidstaten buiten het eurogebied die aan de Maastricht-norm voldoen en geen afwijking volgens het Verdrag genieten, de gemeenschappelijke munt zo spoedig mogelijk moeten invoeren;
41. benadrukt dat voor toelating tot het eurogebied volledige naleving van de Maastricht-norm vereist is, zoals uiteengezet in het Verdrag en het protocol bij artikel 121 van het Verdrag, namelijk: een hoge mate van gemeten prijsstabiliteit die ook duurzaam is, overheidsfinanciën zonder buitensporig tekort, ten minste twee jaar deelname aan het WKM II, inachtneming van de normale fluctuatiemarges, aanpassing van de rentetarieven voor de lange termijn, overeenstemming van de wettelijke voorschriften met het Verdrag van Maastricht en een onafhankelijke centrale bank;
42. is van mening dat een van de grootste uitdagingen van toetreding tot het eurogebied erin bestaat om duurzaam aan de Maastricht-norm te voldoen; onderstreept echter dat de Maastricht-norm tegelijk ook een eerste stap is om de hervormingsprocessen op koers te houden, met verdere verbintenissen en beleidsvoering voor structurele hervormingen, investeringen en economische coördinatie;
43. is verheugd over het strakker en efficiënt toezicht op de lidstaten die deelnemen aan het WKM II en willen toetreden tot het eurogebied, en hun economische ontwikkeling; merkt op dat succesvolle deelname aan het WKM II een echte voorafgaande voorwaarde moet blijven en niet slechts een secundaire eis voor lidmaatschap van het eurogebied; voor alle lidstaten die tot het eurogebied toetreden moeten dezelfde toetredingsvoorwaarden gelden;
44. beschouwt aanhoudende en succesvolle uitbreiding van het eurogebied als een belangrijke uitdaging voor de komende jaren, waarbij zowel de institutionele standaards voor de ECB als haar besluitvormingsproces aan de verandering moeten worden aangepast en het roulatiemodel het economisch gewicht van de afzonderlijke lidstaten in aanmerking moet nemen;
45. benadrukt in verband met de uitbreiding van het eurogebied dat er een hoge mate van convergentie in de reële economie gewenst is om de belasting voor zowel het eurogebied als de kandidaat-lidstaten te beperken; meent dat er daarom faciliteiten verleend moeten worden voor de lidstaten van het eurogebied waar het centraal monetair beleid een bijzonder groot inkrimpingseffect kan hebben;
46. onderstreept dat het met het oog op toekomstige uitbreidingen belangrijk is om doelgerichte interventies vast te stellen ter ondersteuning van lidstaten buiten het eurogebied, die buitengewoon zwaar door de huidige financiële crisis zijn getroffen;
Communicatie
47. benadrukt dat, hoewel er tot op vandaag in het eurogebied een hoge mate van prijsstabiliteit gehandhaafd is, de inflatie zoals "gevoeld" aanzienlijk verschilt van de lagere daadwerkelijke inflatiecijfers van de laatste tien jaar in de lidstaten; eist om die reden betere informatie en uitleg van de feiten voor de bevolking terzake van de noodzaak en het functioneren van de EMU, vooral voor de prijsstabiliteit, de internationale financiële markten en de voordelen van stabiliteit in het eurogebied bij internationale financiële crises;
48. is van oordeel dat de eenheidsmunt voor de Europese Unie een prioriteit in de communicatie blijft; meent dat de voordelen van de euro en de EMU – prijsstabiliteit, lage hypotheekrenten, gemakkelijker reisverkeer, bescherming tegen wisselkoersschommelingen en externe schokken – aan het publiek uitvoerig getoond en uitgelegd moeten blijven worden; is van mening dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op het voorlichten en van de ontwikkelingen op de hoogte houden van de Europese burgers, consumenten en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), die onvoldoende mogelijkheden hebben om zich onmiddellijk aan nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen voor de euro en aan te passen;
49. verzoekt de ECB om in haar jaarverslag of een speciaal verslag een jaarlijkse kwantitatieve analyse te maken van de voordelen die de euro voor de gewone burger heeft opgeleverd, met concrete voorbeelden van de manier waarop de euro een positief effect op het dagelijks leven van de burger heeft gehad;
50. is van oordeel dat communicatie van het grootste belang is om de invoering van de euro voor te bereiden in de lidstaten die van plan zijn om tot het eurogebied toe te treden; merkt op dat communicatie over de uitbreiding van het eurogebied ook belangrijk is voor alle lidstaten in het eurogebied;
51. is van mening dat de Commissie zich vooral moet inspannen om de nieuwe lidstaten te helpen om hun burgers met een intensieve voorlichtingscampagne op de invoering van de euro voor te bereiden, toezicht te houden op de uitvoering van eventueel reeds gestarte campagnes en regelmatig verslag uit te brengen over de uitvoering van de nationale actieplannen voor de invoering van de euro; meent ook dat de beste handelwijzen en kennis die bij de eerdere omschakelingen zijn opgedaan, waarschijnlijk dienstig zullen zijn bij de omschakeling van de nieuwe lidstaten en voor de komende uitbreiding en voorbereiding van de nieuwe kandidaat-lidstaten;
Internationale rol van de euro en externe vertegenwoordiging
52. verheugt zich over de snelle ontwikkeling van de euro tot de op één na belangrijkste reserve- en transactievaluta na de Amerikaanse dollar, met een aandeel van 25% van de wereldwijde deviezenreserves; merkt op dat vooral in de landen die aan het eurogebied grenzen, de euro een belangrijke rol speelt als financieringsvaluta en dat de wisselkoersen van de betreffende landen op de euro zijn gericht; onderschrijft uitdrukkelijk de mening van de ECB dat de invoering van de euro de laatste stap is in de richting van een gestructureerd convergentieproces binnen de Europese Unie, en dat de introductie van de euro dus enkel volgens het EG-Verdrag mogelijk is;
53. is van mening dat de EMU-beleidsagenda voor de komende tien jaar onder andere zal worden bepaald door de uitdagingen die de opkomende Aziatische economieën en de huidige wereldwijde financiële crisis met zich brengen; betreurt dat er ondanks de toenemende wereldwijde rol van de euro weinig vordering is gemaakt met de pogingen om de externe vertegenwoordiging van het eurogebied in financiële en monetaire aangelegenheden te verbeteren; benadrukt dat het eurogebied een internationale strategie moet uitwerken die aan de internationale status van zijn munt beantwoordt;
54. herinnert eraan dat het eurogebied zijn invloed het effectiefst in overeenstemming kan brengen met zijn economisch gewicht door gemeenschappelijke standpunten te bepalen en naar buiten toe de krachten te bundelen en bij de belangrijke internationale financiële instellingen en forums uiteindelijk één zetel te bezetten; roept de lidstaten van het eurogebied onder meer op om met één stem spreken over het wisselkoersbeleid;
55. wijst er met nadruk op dat de euro buiten het eurogebied als nationale munt wordt gebruikt; meent dat de implicaties daarvan moeten worden onderzocht;
56. wijst erop dat de belangrijke rol van de euro op de internationale financiële markten verplichtingen met zich meebrengt, en dat de effecten van zowel monetair als groeibeleid in het eurogebied bijgevolg een wereldwijde uitwerking hebben; benadrukt het toegenomen belang van de euro voor de internationale handel en diensten als stabilisator op het wereldtoneel, als motor voor de integratie van de financiële markten en als basis voor het opvoeren van directe investeringen en internationale bedrijfsfusies, aangezien de transactiekosten aanzienlijk zouden kunnen worden beperkt; roept op tot onderzoek naar wereldwijde onevenwichtigheden en de rol van de euro en mogelijke aanpassingsscenario's teneinde de Europese Unie beter voor te bereiden op het opvangen van grote externe schokken;
57. stelt sterker toekomstgerichte samenwerking en ruimere internationale dialoog tussen de bevoegde autoriteiten van de voornaamste "valutablokken" voor om de behandeling van internationale crises te verbeteren en de gevolgen van monetaire bewegingen voor de reële economie te helpen opvangen; herinnert aan de succesvolle gemeenschappelijke crisisbeheersing bij de aanvang van de recente Amerikaanse subprime-kredietcrisis en tijdens de crisis vlak na de gebeurtenissen van 11 september 2001, die een onmiddellijke instorting van de Amerikaanse dollar heeft helpen voorkomen;
58. ondersteunt het voornemen van de Commissie om de invloed van de EMU bij internationale financiële instellingen te versterken met een gemeenschappelijk EU-standpunt, vertegenwoordigd door geselecteerde vertegenwoordigers, zoals de voorzitter van de Eurogroep, de Commissie en de president van de ECB; merkt op dat de voorzitter van de Eurogroep, de Commissie en de president van de ECB in de praktijk al als waarnemers kunnen optreden bij de belangrijkste internationale financiële instellingen; eist evenwel een betere coördinatie van Europese standpunten, zodat het gemeenschappelijk Europees monetair beleid in de toekomst kan worden vertegenwoordigd door zijn rechtmatige vertegenwoordigers; verwacht dat een standpunt van het eurogebied over het wisselkoersbeleid van zijn belangrijkste partners zal worden ingenomen; roept de voorzitter van de Eurogroep op om het eurogebied te vertegenwoordigen op het Forum voor financiële stabiliteit (FSF); stelt voor om de statuten van het Internationaal Monetaire Fonds (IMF) te wijzigen zodat economische blokken en organisaties er vertegenwoordigd kunnen zijn;
59. onderstreept dat er een gemeenschappelijke EU-benadering voor de hervorming van de internationale financiële instellingen nodig is, die rekening moet houden met de uitdagingen van een mondiale economie, waaronder de opkomst van nieuwe economische machten;
60. betreurt dat de Commissie in haar mededeling EMU@10 de internationale status van de euro niet gedetailleerder en nauwkeuriger heeft geanalyseerd; verzoekt de Commissie een uitvoerig rapport op te stellen over de externe dimensie van het gemeenschappelijk monetair beleid en zijn weerslag op de economische en handelsverrichtingen van het eurogebied;
61. onderstreept dat het monetair beleid van bepaalde partners van de Europese Unie bedoeld is om hun munt te laag gewaardeerd te houden - een praktijk met oneerlijke weerslag op het handelsverkeer, die als niet-tarifaire belemmering van de internationale handel beschouwd kan worden;
Economische instrumenten en leiding van de EMU
62. is van oordeel dat alle partijen - Parlement, Raad, Commissie, de Eurogroep en de sociale partners op EU- en nationaal niveau - moeten samenwerken om het economisch bestuur van de EMU in de toekomst op basis van de volgende suggesties te versterken:
a)
als essentieel onderdeel van de Lissabon-strategie en centraal economisch instrument zouden de geïntegreerde richtsnoeren wederzijds inspirerende hervormingen moeten nastreven voor werkgelegenheid, milieu en sociale zekerheid, met als doel een evenwichtige benadering aan de hand van gecombineerde beleidsmaatregelen,
b)
de geïntegreerde richtsnoeren zouden een breed kader voor nauwere coördinatie van het economisch beleid moeten vestigen om de nationale hervormingsprogramma's (NRP) op elkaar af te stemmen, maar rekening houdend met economische diversiteit en verschillende nationale tradities; de nationale parlementen moeten over de stabiliteits- en convergentieprogramma's en de nationale hervormingsprogramma's verplicht geraadpleegd worden,
c)
sterkere verbinding tussen de geïntegreerde richtsnoeren, vooral de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB) en de stabiliteits- en convergentieprogramma's; de stabiliteits- en convergentieprogramma's en de nationale hervormingsprogramma's kunnen op hetzelfde moment ingediend worden (jaarlijks aan het begin van de herfst) na debat in het nationaal parlement; de GREB's zouden gemeenschappelijke begrotingsdoelstellingen kunnen omvatten, in overeenstemming met het preventief gedeelte van het SGP,
d)
de regeringen van de lidstaten zouden bij het nemen van beslissingen aangaande hun nationale begroting rekening moeten houden met de geïntegreerde richtsnoeren en de specifieke aanbevelingen voor hun land en de algemene begrotingssituatie in het eurogebied; de verschillende nationale fiscale kalenders en de belangrijkste veronderstellingen in de onderliggende prognoses moeten worden geharmoniseerd om ongelijkheid door gebruik van verschillende macro-economische prognoses (globale groei, EU-groei, prijs van een vat olie, rentetarieven) en andere parameters te vermijden, dringt er bij de Commissie, bij Eurostat en de lidstaten op aan te streven naar de vastlegging van instrumenten, waarmee de nationale begrotingen met betrekking tot de uitgaven in verschillende categorieën, beter met elkaar kunnen worden vergeleken;
e)
er moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van formelere aanbevelingen voor de lidstaten van het eurogebied, zoals het bepalen van doelstellingen voor de uitgaven op middellange termijn, specifieke structurele hervormingen, investeringen en de kwaliteit van de overheidsfinanciën; daarnaast moet er in de nationale hervormingsprogramma's een meer gestandaardiseerde rapportagestructuur nagestreefd worden, zonder de nationale hervormingsprioriteiten te hinderen; alle verplichtingen, doelstellingen en maatstaven moeten volledig in de geïntegreerde richtsnoeren en nationale hervormingsprogramma's vervat zijn om de samenhang en efficiëntie van het economisch bestuur te verbeteren,
f)
het economisch beleidskader moet in goede tijden een lange termijnstrategie voor het verminderen van de nationale schulden tot onder een maximum van 60% van het bbp bevatten, omdat daarmee de rentekosten van de schuld verminderen en kapitaal voor particuliere investeringen goedkoper wordt,
g)
er moet een bindend kader tot stand worden gebracht waarbinnen de lidstaten van het eurogebied elkaar en de Commissie consulteren voordat ze belangrijke economische beleidsbeslissingen nemen, zoals in het geval van maatregelen om hogere voedsel- en energieprijzen op te vangen,
h)
de economische coördinatie moet de vorm krijgen van een geïntegreerde "Europese economische en werkgelegenheidsstrategie" met gebruikmaking van de bestaande economische beleidsinstrumenten – meer in het bijzonder de Lissabon-strategie, de geïntegreerde richtsnoeren, de strategie voor duurzame ontwikkeling en de stabiliteits- en convergentieprogramma's; de regeringen van de lidstaten moeten onder leiding van de voorzitter van de Eurogroep de economische activiteiten coherent ondersteunen, gelijktijdig en in dezelfde richting,
i)
in de Europese economische en werkgelegenheidsstrategie moet het potentieel van nieuwe en groene technologie de rol van hoeksteen van de economische groei krijgen, gekoppeld aan gecombineerde macro-economische beleidsmaatregelen,
j)
de financiering van innovatieve ondernemingen, vooral kmo's, moet gemakkelijker verlopen, onder andere via een slim Europees groeifonds, op te richten door de Europese Investeringsbank,
k)
het jaarlijks verslag over het eurogebied moet een praktischer verzameling instrumenten en evaluaties bieden, om een gedetailleerder dialoog mogelijk te maken tussen de verschillende EU-instanties die aan het economisch bestuur deelnemen,
l)
het Parlement, de Raad en de Commissie moeten samen een gedragscode opstellen om degelijke samenwerking en volledige betrokkenheid van de drie EU-instellingen bij de correcte verdere hantering van de geïntegreerde richtsnoeren, als belangrijkste economische instrumenten, te garanderen,
m)
de institutionele structuur voor economische beleidscoördinatie moet op de volgende manier versterkt worden:
-
ook voor concurrentiekracht/industrie, milieu, werkgelegenheid en onderwijs moeten er "Eurogroep"-formaties worden opgericht;
-
de Eurogroep moet een sterkere institutionele achtergrond en meer mankracht krijgen;
-
het mandaat van de voorzitter van de Eurogroep moet overeenstemmen met de economische cycli van de geïntegreerde richtsnoeren;
-
het Comité voor het economisch beleid moet in het Economisch en Financieel Comité opgaan zodat het één enkele samenhangende beleidsvoorbereidende instantie voor de Raad van ministers van Economische en Financiële Zaken en de Eurogroep vormt;
-
een vertegenwoordiger van het Parlement moet de status van waarnemer in de Eurogroep en op informele vergaderingen van de Raad krijgen;
-
er moeten viermaal per jaar vergaderingen tussen de troika, het Parlement en de Commissie georganiseerd worden, en wanneer nodig met de Eurogroep;
n)
er moet een regelmatiger en gestructureerder dialoog over macro-economische onderwerpen tussen het Parlement, de Commissie en de Eurogroep komen (vergelijkbaar met de monetaire dialoog tussen het Parlement en de ECB), ten minste elk kwartaal, om de bestaande kaders te versterken en de uitdagingen te bespreken waar de economie van het eurogebied mee te maken krijgt,
o)
er moet een actieve dialoog tot stand worden gebracht tussen het Parlement, de Eurogroep, de ECB en het Europees Economisch en Sociaal Comité, om de geschikte beleidscombinatie te bespreken;
63. meent dat de agenda voor het EMU-beleid van de eerstvolgende tien jaar vooral door de uitdagingen bepaald zal worden die de recente onrust op de financiële markten en de gevolgen daarvan voor de reële economie vertegenwoordigen; stelt daarbij in positieve zin vast dat de lidstaten van het eurogebied beter uitgerust zijn om zware schokken op te vangen dan in het verleden dankzij het gemeenschappelijk muntbeleid en de hervormingen die zij de laatste jaren doorgevoerd hebben; vraagt echter, in het belang van een ruim opgevatte strijd tegen de economische inzinking en hoge inflatie:
a)
een gecoördineerd antwoord op EU-niveau, dat van een gezamenlijke beoordeling van de problemen en gemeenschappelijke vervolgmaatregelen uitgaat, maar een aantal specifiek nationale kenmerken aanvaardt, met inbegrip van een coördinatie van de NRP,
b)
ruim opgevatte en goed afgestelde NRP's en de nodige inzet voor hun uitvoering, o.a. een herziening van de nationale begrotingen om op de jongste economische voorspellingen te reageren, de economische recessie te bestrijden en de groei te bevorderen, bij gelijktijdige invoering van een uitvoerige dialoog met de sociale partners,
c)
maatregelen ter ondersteuning van het MKB, met name als aanvulling op de jongste maatregelen van de Europese Investeringsbank, en om een ononderbroken kredietverstrekking aan het MKB door het bankenstelsel te waarborgen,
d)
vastlegging van doelgerichte maatregelen ter bescherming van kwetsbare groepen tegen de gevolgen van de huidige financiële crisis,
e)
volledige en tijdige uitvoering van het routeplan financiële dienstverlening, met o.a. ook vervolgmaatregelen en doeltreffender toezicht in het licht van de huidige beroering op de financiële markten,
f)
doeltreffender oplossingsregelingen voor crisissituaties door betere EU-regels voor liquidaties en duidelijk omschreven en unaniem aanvaardbare regelingen voor lastenverdeling tussen de lidstaten bij insolventie van internationale financiële groepen,
g)
afwerking van de hulpmiddelen voor monetaire beleidsvorming door grondige ontleding van de factoren die de stabiliteit en werking van het financieel systeem beïnvloeden, o.a. de overdracht van monetaire beleidsvoering, de ontwikkeling van kredietverlenings- en financieringsmiddelen, de kenmerken van nieuwe producten en de concentratie van risico's en liquiditeiten,
h)
een vooruitziende en toekomstgerichte Europese reflex op internationale forums, meer in het bijzonder het FSF en het IMF, ook in het belang van meer gemeenschappelijke politieke besluitvormingsprocessen,
i)
formulering van één standpunt van de Europese Unie bij de G8 en denkwerk over haar rol als efficiënter economisch besluitvormingsorgaan op wereldvlak - een rol die op de gevolgen van de globalisering en het groter gewicht van de wereldwijde financiële markten afgestemd is,
j)
betere en efficiëntere coördinatie tussen de Wereldhandelsorganisatie en de instellingen van "Bretton Woods" (het IMF en de Wereldbankgroep) om de speculatie te bestrijden en de uitdagingen van de ernstige crisis tegemoet te treden,
k)
in het licht van de huidige ernstige monetaire ontwrichting, een mondiale monetaire conferentie onder auspiciën van het IMF om wereldwijd overleg over monetaire kwesties te plegen, en ook de uitvoerbaarheid van een beslechtingsmechanisme voor monetaire geschillen in het kader van het IMF in overweging te nemen;
o o o
64. verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de voorzitter van de Eurogroep, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.