Resolutie van het Europees Parlement van 18 november 2008 over de steun voor demonstratie in een vroeg stadium van duurzame elektriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen (2008/2140(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008 over de steun voor demonstratie in een vroeg stadium van duurzame elektriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen (COM(2008)0013) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie over de effectbeoordeling (SEC(2008)0047),
− gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (COM(2008)0016) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie over de effectbeoordeling (SEC(2008)0052),
− gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 (COM(2008)0018) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie over de effectbeoordeling (SEC(2008)0054),
− gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2007 met de titel "Een Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-Plan): Naar een koolstofemissiearme toekomst" (COM(2007)0723) en de begeleidende werkdocumenten van de diensten van de Commissie waarin een overzicht wordt gegeven van de technologische stand van zaken (SEC(2007)1510) en de bestaande energieonderzoekscapaciteit (SEC(2007)1511),
- gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008 met de titel "Naar 20-20 in 2020: Kansen van klimaatverandering voor Europa" (COM(2008)0030),
- gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2007 met de titel "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001),
- onder verwijzing naar Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007 - 2013)(1),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0418/2008),
A. overwegende dat het gebruik van fossiele brandstoffen in de EU volgens de meest recente wetenschappelijke en technologische inzichten, zonder massale investeringen in onderzoek en ontwikkeling van andere technologieën, nog vele decennia nodig zal zijn om de continuïteit van de energievoorziening te garanderen,
B. overwegende dat steenkool de enige in de EU aanwezige fossiele energiebron is die grenzen stelt aan de toenemende afhankelijkheid van olie- en gasimporten uit onstabiele derde landen en daarom van strategisch belang is,
C. overwegende dat, hoewel steenkool in veel lidstaten een belangrijke plaats inneemt in de energiemix, de steenkoolcentrales belangrijke vernieuwingen en investeringen behoeven om de uitstoot van aldus gegenereerde broeikasgassen terug te dringen,
D. overwegende dat veel lidstaten over grote voorraden steenkool beschikken die naar schatting tot ver in de komende eeuw kunnen worden geëxploiteerd,
E. overwegende dat toepassing op grote schaal van technologieën voor de afvang en opslag van kooldioxide (CCS- technologieën) in elektriciteitscentrales en op lange termijn ook in industriële sectoren met een hoge CO2-uitstoot, zou kunnen helpen om aan de ambitieuze klimaatdoelstellingen van de EU na 2020 te voldoen en dat de toepassing van deze technologieën een aanvulling is op de inspanningen op het gebied van energie-efficiëntie aan zowel de vraag- als de aanbodzijde, evenals op het gebied van hernieuwbare energie,
F. overwegende dat de energieproductie in veel opkomende economieën in de wereld afhankelijk is van het gebruik van steenkool en dat successen in het klimaatbeleid in deze regio's ten nauwste samenhangen met de mogelijkheid om de uitstoot bij het gebruik van steenkool te verminderen,
G. overwegende dat toepassing van CCS-technologieën in elektriciteitscentrales vanaf 2020 alleen mogelijk zal zijn als demonstratieprojecten nieuwe en noodzakelijke technologische ontwikkelingen met zich brengen, evenals een verbetering van het efficiëntieniveau en van de rendabiliteit en daarbij tegelijk de bescherming van het milieu gewaarborgd wordt,
H. overwegende dat door vertragingen bij de bouw van demonstratie-installaties de toepassing van CCS-technologieën in elektriciteitscentrales – en daarmee de realisering van de klimaatdoelstellingen – op losse schroeven komt te staan,
I. overwegende dat een adequaat en noodzakelijk wetgevingskader voor de toepassing van CCS-technologieën tot nu toe ontbreekt,
J. overwegende dat de op dit gebied bestaande communautaire wetgeving zo snel mogelijk moet worden omgezet door middel van nationale of regionale regelingen en moet worden aangevuld met nieuwe wetgevingsvoorstellen, met name met betrekking tot de aanleg van transportinfrastructuur,
K. overwegende dat het door het ontbreken van wettelijke regelingen voor bedrijven moeilijk is om beslissingen over investeringen te nemen en voor potentiële investeerders om actief te worden op de financiële markten,
L. overwegende dat de bouw van minstens twaalf demonstratie-installaties moet worden gesteund en dat de demonstratieprojecten op het niveau van de EU geselecteerd moeten worden op basis van het feit of ze de nodige inzichten zullen opleveren met betrekking tot de afzonderlijke technologieën en de verschillende mogelijkheden voor transport en opslag,
1. benadrukt dat de klimaatbeleidsmaatregelen van de EU tot doel dienen te hebben om wereldwijd de emissie van broeikasgassen te verminderen;
2. herinnert aan het speciaal verslag betreffende CCS-technologieën van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) uit 2005, waarin CCS- technologieën worden aangewezen als een veelbelovende technologie voor een snelle vermindering van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen, waarmee uiterlijk in 2100 een reductie van maximaal 55% kan worden bereikt;
3. erkent dat de toepassing van CCS-technologieën kan bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU na 2020; maar wijst erop dat de steun voor de toepassing van CCS-technologieën een aanvulling is op de inspanningen die worden geleverd om de energie-efficiëntie te verbeteren en om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te verhogen;
4. herinnert aan de belofte die de Europese Raad op 8 en 9 maart 2007 heeft gedaan om de bouw en ingebruikname uiterlijk in 2015 van maximaal twaalf demonstratie-installaties voor duurzame technologieën voor fossiele brandstoffen in de commerciële energiesector te stimuleren;
5. benadrukt dat het noodzakelijk is nationale debatten te organiseren, en alle experts op dit gebied in te schakelen om het belang van demonstratie in een vroeg stadium van duurzame elektriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen over te brengen;
6. onderschrijft de visie dat in de EU minstens twaalf demonstratie-installaties moeten worden gebouwd om de gewenste toepassing van CCS–technologieën in elektriciteitscentrales te realiseren en de veilige opslag van CO2 te garanderen vanaf 2020; is in dit verband van mening dat, indien mogelijk, de demonstratie van CCS-technologieën nog voor 2020 ook in andere industriële sectoren moet worden ondersteund; wijst erop dat de demonstratie van CCS-processen tijdens de afvang-, transport- en opslagfase moet uitwijzen of CCS-technologieën veilig kunnen worden toegepast en of ze een kosteneffectieve oplossing zijn voor het probleem van de klimaatverandering;
7. beschouwt de verdere ontwikkeling en toepassing van CCS–technologieën als een mogelijkheid om de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van voorzieningszekerheid, klimaatbescherming en concurrentievermogen in gelijke mate te bespoedigen;
8. is van mening dat, gezien de positie van fossiele brandstoffen in de energiemix van veel landen wereldwijd, CCS-technologieën in de EU, naast de inspanningen die al worden geleverd om de energie-efficiëntie te verbeteren en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te verhogen, een bijdrage zouden kunnen leveren aan voorzieningszekerheid en klimaatbescherming;
9. benadrukt dat er bindende en strenge criteria moeten worden vastgesteld om de veiligheid en permanentie van opslagplaatsen op lange termijn te garanderen;
10. is van oordeel dat opslag onder de zeebodem in geval van een ongeluk een bedreiging kan vormen voor de ecosystemen in zee;
11. is van mening dat de door de Commissie geschetste maatregelen niet voldoende zijn om de financiële voorwaarden te scheppen die nodig zijn om uiterlijk in 2015 minstens twaalf demonstratie-installaties te bouwen;
12. verzoekt de Commissie een gedetailleerde analyse te maken van de kosten van en het aandeel van particuliere en openbare financiering in elk van de twaalf demonstratie-installaties;
13. is van oordeel dat een directe financiële voorziening nodig is om de bouw van twaalf demonstratie-installaties te garanderen;
14. wijst erop dat investeringsbeslissingen en het aantrekken van kapitaal voor demonstratieprojecten op de financiële markt aanzienlijk worden bemoeilijkt door het ontbreken van een wetgevingskader, met name op het niveau van de lidstaten en de regio's, en doordat er onzekerheid bestaat over de toekomstige prijsontwikkeling van de emissierechten;
15. is van mening dat de tijdspanne tussen de mogelijkheden voor steun via de emissiehandel vanaf 2013 en de noodzakelijke plannings- en bouwfase van demonstratie-installaties kan worden overbrugd door financiële middelen beschikbaar te stellen;
16. stelt in dit verband voor om de middelen uit de financieringsfaciliteit met risicodeling die bij de vaststelling van het zevende kaderprogramma voor onderzoek werden vastgehouden tot de tussentijdse evaluatie, voor CCS-demonstratie-installaties te bestemmen, zodat tijdig middelen voor financiële steun beschikbaar zijn, en deze mogelijk, zoals door de Commissie is geopperd, in samenwerking met de Europese Investeringsbank aan te vullen met andere financieringsmiddelen;
17. acht het in verband met het emissiehandelssysteem van de EU (EU ETS) voorts noodzakelijk om de financiële prikkels voor de productie met CCS-technologie te verhogen door binnen het EU ETS certificaten toe te kennen voor de verwachte productie met CCS-technologie met een meerwaarde van minstens 25% vanaf 2013, maar is ook van mening dat deze certificaten minstens twee jaar vóór de bouw moeten worden toegekend zodat ze kunnen worden verhandeld; is van oordeel dat anders zou moeten worden overwogen om 500 miljoen emissiehandelsquota vast te stellen voor de ondersteuning van installaties in de EU; moedigt verder de lidstaten aan om de opbrengsten uit de veiling van de emissiecertificaten in het kader van het EU ETS aan te wenden om CCS-technologieën en de nodige infrastructuur te ondersteunen;
18. acht het dringend geboden dat de minstens twaalf te steunen demonstratie-installaties alle mogelijke combinaties van de drie CCS- technologieën met de verschillende energiebronnen en opslagmogelijkheden omvatten en dat bij de lokalisering van de installaties een maximale geografische spreiding binnen de Europese Unie voor ogen wordt gehouden;
19. beveelt ten zeerste aan dat in de selectie elektriciteitscentraleprojecten worden opgenomen met een voorgestelde minimumcapaciteit van 180MW;
20. vindt dat op nationaal en regionaal niveau snel de voorwaarden moeten worden geschapen die nodig zijn voor het toekennen van vergunningen voor transport en opslag;
21. acht aanvullende EU-toezeggingen ook noodzakelijk om de ontwikkeling van de nodige transportinfrastructuur te bevorderen; wijst daarbij op het feit dat de vergunningsprocedures die lidstaten voor andere transportinfrastructuren kennen, jaren in beslag kunnen nemen; wijst er in dat verband op dat het belangrijk is om deze procedures te verkorten teneinde de bouw uiterlijk in 2020 te garanderen;
22. beschouwt de mogelijkheid om gelden uit de structuurfondsen voor demonstratie-installaties voor CCS aan te wenden slechts dan als een optie, indien de regio's de middelen nog niet voor andere langlopende projecten hebben bestemd, en maakt duidelijk dat het draagvlak voor de inspanningen voor klimaatbescherming zal afnemen wanneer bij de besteding van de middelen de verbetering van de economische en sociale samenhang moet concurreren met maatregelen voor klimaatbescherming;
23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.