Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over de aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening
Het Europees Parlement,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"(1),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(COM(2006)0244) en zijn standpunt van 20 november 2008(2) over dat voorstel,
– onder verwijzing naar de mondelinge vraag aan de Raad over de aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening (O-0116/2008),
– gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat OLAF, tien jaar na zijn oprichting in 1999 als operationeel bureau om de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen, waardevolle ervaring heeft opgedaan op het vlak van de bestrijding van fraude en corruptie,
B. overwegende dat het regelgevingskader van OLAF moet worden verbeterd op basis van de praktijkervaring die het heeft opgedaan,
C. overwegende dat de twee takken van de wetgevingsautoriteit van de EU nauw moeten samenwerken volgens de medebeslissingsprocedure teneinde het regelgevingskader van de strijd tegen fraude aan te passen aan de huidige behoeften,
D. overwegende dat de eerste lezing in verband met de wijziging van Verordening(EG) nr. 1073/1999 (de "OLAF-verordening ") op 20 november 2008 door het Parlement met grote meerderheid is aangenomen,
1. acht het dringend nodig het regelgevingskader van OLAF te verduidelijken om de doeltreffendheid van de onderzoeken ter bestrijding van fraude te verhogen en om te zorgen voor de noodzakelijke onafhankelijkheid van OLAF, volledig rekening houdend met de opgedane ervaring sinds OLAF in 1999 werd opgericht ter vervanging van UCLAF;
2. herinnert de Raad eraan dat de doeltreffendheid en de kwaliteit van de onderzoeken van OLAF aanzienlijk zal worden verbeterd door het bovengenoemde standpunt van het Parlement van 20 november 2008, door te zorgen voor een versterking van de procedurele waarborgen, de rol van het Comité van toezicht, het beginsel van het vermoeden van onschuld, het recht op verdediging van de personen waarnaar een onderzoek loopt en de rechten van informanten, en door de invoering van duidelijke en transparante onderzoeksregels en de verbetering van de samenwerking met de bevoegde nationale autoriteiten en de EU-instellingen;
3. dringt er bij de Franse en Tsjechische voorzitterschappen op aan om een tijdschema voor de onderhandelingen met het Parlement op basis van Verordening (EG) nr. 1073/1999 in te dienen, waarmee bevestigd wordt dat ze al het mogelijke doen om te zorgen voor een snelle vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt door de Raad, en om bijkomende ongerechtvaardigde vertragingen;
4. is van oordeel dat het standpunt van de Raad ten gunste van enkel een consolidering van de drie bestaande rechtsgronden voor onderzoeken van OLAF geen geldig argument is om de onderhandelingen over Verordening (EG) nr. 1073/1999 niet onmiddellijk op te starten, aangezien door enkel een consolidering het regelgevingskader van de onderzoeken ter bestrijding van fraude van OLAF niet wordt verbeterd, en er bijgevolg veel kostbare tijd verloren gaat bij de pogingen tot versterking van de strijd tegen fraude; opteert bijgevolg voor een schikking van de EU-regelgeving betreffende fraudebestrijding, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1073/1999, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, op basis van de herziene Verordening (EG) nr. 1073/1999;
5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de bevoegde commissies van de parlementen van de lidstaten, de Europese Rekenkamer en de nationale controle-instellingen van de lidstaten.