Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2097(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0445/2008

Ingediende teksten :

A6-0445/2008

Debatten :

Stemmingen :

PV 18/12/2008 - 6.24
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0639

Aangenomen teksten
PDF 197kWORD 98k
Donderdag 18 december 2008 - Straatsburg
Ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties
P6_TA(2008)0639A6-0445/2008

Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties (2008/2097(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op de Haagse Conventie van 1907 en de vier Verdragen van Genève van 1949 alsmede de bijbehorende Aanvullende Protocollen I en II van 1977,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–   gelet op alle mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties (VN) en de facultatieve protocollen daarbij,

–   gelet op het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 en de twee de facultatieve protocollen daarbij,

–   gelet op het Handvest van de Verenigde Naties van 1945, met name de artikelen 1 en 25 en, in hoofdstuk VII, de artikelen 39 en 41 daarvan,

–   gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1950 en de vijf protocollen daarbij,

–   gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, waarin de millenniumdoelstellingen (MDG's) voor ontwikkeling worden geformuleerd als door de internationale gemeenschap gezamenlijk vastgelegde criteria voor de uitbanning van armoede,

–   gezien resolutie 60/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 24 oktober 2005 over het resultaat van de Wereldtop 2005, met name de paragrafen 138-140 daarvan over de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de bevolking tegen volkerenmoord, oorlogsmisdaden, etnische zuivering en misdaden tegen de menselijkheid,

–   gezien de VN-missies tot vredeshandhaving en vredesopbouw in Congo (1962), Namibië (1988), El Salvador (1992), Cambodja (1992), Somalië (1992), Joegoslavië − Servië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina (1992−2002), Haïti (1994), Oost-Slavonië (1995−1998), Kosovo (1999), Sierra Leone (1999), Oost-Timor (1999) en de door de VS en het VK geleide missie in Irak en de missies onder leiding van NAVO/ISAF in Afghanistan (2001),

–   gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000(1), laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 1/2006 van de ACP-EU-Raad(2) (Overeenkomst van Cotonou),

–   gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus , ondertekend op 20 december 2005(3), met name de in deel II, hoofdstuk 3.3 genoemde horizontale vraagstukken: democratie, behoorlijk bestuur, mensenrechten, de rechten van het kind en van inheemse volkeren, milieuduurzaamheid, gendergelijkheid en bestrijding van hiv/aids,

–   gezien de gezamenlijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie getiteld "De Europese Consensus over humanitaire hulp"(4),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(5) (DCI),

–   gezien het Africa-EU Strategic Partnership: Joint Africa-EU Strategy goedgekeurd tijdens de Top EU-Afrika in december 2007,

–   gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB), over de westelijke Balkan, van 19 november 2007,

–   gezien de conclusies van de RAZEB inzake de EU-richtsnoeren betreffende kinderen in gewapende conflicten van 16 juni 2008,

–   gezien de conclusies van de RAZEB over de bevordering van gendergelijkheid en gendermainstreaming bij crisisbeheersing van 13 november 2006,

–   gezien de conclusies van de RAZEB inzake de EU-strategie voor Afrika van 21 en 22 november 2005,

–   gezien het beleidskader van de Afrikaanse Unie (AU) inzake wederopbouw en ontwikkeling na een conflict dat is goedgekeurd door de lidstaten van de AU op de Top in Banjul van 25 juni tot en met 2 juli 2006,

–   gezien de tien beginselen voor goed internationaal engagement in onstabiele staten en situaties van de groep inzake onstabiele staten van het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), welke zijn goedgekeurd op de vergadering op hoog niveau van de DAC op 3 en 4 april 2007 in Parijs,

–   gezien de OESO/DAC-richtsnoeren, inzake de herziening van de veiligheidssector en governance,

–   gezien de Europese veiligheidsstrategie, die door de Europese Raad werd goedgekeurd in Brussel op 12 december 2003,

–   gezien de definitie van overgangsrechtspraak in het verslag over 2004 van de secretaris-generaal van de VN over de rechtsstaat en overgangsrechtspraak in door conflicten verscheurde samenlevingen en post-conflictmaatschappijen(6),

–   gezien de financieringsfaciliteit ten bedrage van 12 miljoen EUR die door de Commissie in het kader van het Europees stabiliteitsinstrument is ingesteld voor bijstandsverlening aan ad hoc-tribunalen en initiatieven voor overgangsrechtspraak overal ter wereld,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2007 getiteld "Aanzet tot een antwoord van de EU op onstabiele situaties − Engagement voor duurzame ontwikkeling, stabiliteit en vrede onder moeilijke omstandigheden" (COM(2007)0643),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over het antwoord van de EU op onstabiele situaties in ontwikkelingslanden(7),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Conflictpreventie" (COM(2001)0211) en het door de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001 goedgekeurde EU-programma voor de preventie van gewelddadige conflicten,

–   gezien de verklaring aan de VN van het EU-voorzitterschap getiteld "The rule of law and transitional justice in conflict and post-conflict societies" van 6 oktober 2004,

–   onder verwijzing naar het EU-concept voor steun aan ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (DDR), dat door de Raad van de Europese Unie op 11 december 2006 werd goedgekeurd,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 23 april 2001 getiteld "Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling – Evaluatie" (COM(2001)0153),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de stand van de betrekkingen tussen de EU en Afrika(8),

–   gezien resolutie nr. 3937/07 van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het verslag van juli 2007 van haar Politieke Commissie over goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in de ACS-landen(9),

–   naar aanleiding van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid (UNSCR 1325) en over seksueel geweld tegen burgers in conflictsituaties (UNSCR 1820),

–   gezien het ontwerp voor een gezamenlijke Europees-Afrikaanse strategie, goedgekeurd door de 8e bijeenkomst van de ministeriële trojka EU-Afrika van 15 mei 2007 in Brussel,

–   gelet op de artikelen 177 tot en met 181 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie buitenlandse zaken (A6-0445/2008),

A.   overwegende dat de helft van de landen die een conflict achter de rug hebben, zich binnen vijf jaar weer in een conflictsituatie bevinden en dat naar schatting 340 miljoen van de armsten der aarde in fragiele staten leven, en dat het beëindigen van de vijandelijkheden niet automatisch leidt tot grote en blijvende stabiliteit en duurzame ontwikkeling,

B.   overwegende dat in de MDG's coherente en aan tijd gebonden doelen worden vastgesteld voor het uitbannen van armoede op lange termijn en dat het niet is uitgesloten dat rond 2010 de helft van de armsten in de wereld leeft in landen die bij een gewelddadig conflict zijn betrokken of betrokken dreigen te raken(10),

C.   overwegende dat het voor de opbouw van een stabiele en duurzame staat nodig is een op verdiensten gebaseerd ambtenarenapparaat op te zetten dat ter verantwoording kan worden geroepen en vrij is van politieke beïnvloeding en corruptie,

D.   overwegende dat een transparante, betrouwbare en professionele veiligheidssector van doorslaggevende betekenis is voor het scheppen van voorwaarden voor vrede en ontwikkeling,

E.   overwegende dat de hervorming van de veiligheidssector (SSR) erop moet zijn gericht doeltreffende en legitieme overheidsdienst op te bouwen die transparant is, verantwoording moet afleggen aan de civiele autoriteiten en moet beantwoorden aan de behoeften van het publiek,

F.   overwegende dat de proliferatie van handwapens en lichte wapens conflicten en misdaden in de hand werkt; en dat in 2006 drie kwart van de geregistreerde slachtoffers van landmijnen, burgers waren(11),

G.   overwegende dat gewelddadige conflicten, niet alleen tragische gevolgen hebben voor de ontwikkeling en de mensenrechten, maar ook buitenlandse investeerders afschrikken, waardoor de groei fors afneemt en waardoor investeringen in de economie en de basisdiensten achterwege blijven (volgens een recent verslag(12) krimpt de economie van een Afrikaanse staat als gevolg van een gewapend conflict met 15%); overwegende dat een gezonde particuliere sector uiteindelijk de basis kan leggen voor duurzame inkomsten voor een legitieme regering,

H.   overwegende dat stabiliteit op lange termijn alleen kan worden bereikt door een algehele betrokkenheid van alle partijen, met inbegrip van vrouwen en minderheden, bij het herstel van de vrede, nationale verzoening en natievorming,

I.   overwegende dat waarheids- en verzoeningscommissies een samenleving kunnen helpen een verleden van massaal geweld te verwerken, de dialoog tussen gemeenschappen en voormalige tegenstanders in een conflict op gang kunnen brengen en tot gerechtelijke, herstel- en hervormingsmaatregelen kunnen bijdragen die de kans op toekomstige conflicten verminderen,

J.   overwegende dat het institutionele kader dat de ontwikkeling van een maatschappelijk middenveld mogelijk maakt voortkomt uit vrijheid van vergadering en meningsuiting en de ontwikkeling van vrije media, die door de wet beschermd worden,

K.   overwegende dat een duurzame, goed functionerende staat ook een sterk maatschappelijk middenveld nodig heeft dat mensen tegen machtsmisbruik beschermt, en een vrije pers die het opneemt tegen een dominerende uitvoerende macht,

L.   overwegende dat een staat die in een fragiele situatie verkeert, moet worden aangemoedigd om non-gouvernementele organisaties (NGO's) te laten opereren, vrij van ongepaste bureaucratie registratiewetten en procedures die de ontwikkeling van een echt doeltreffend maatschappelijk middenveld belemmeren, te laten opereren,

M.   overwegende dat de doorsnee ontwikkelingslanden jaarlijks bezoek ontvangen van gemiddeld 260 donoren en dat donoren in 2006 in alle ontwikkelingslanden samen 70 000 hulptransacties hebben uitgevoerd, waarbij de projecten gemiddeld een volume van slechts 1,7 miljoen USD hadden,

N.   overwegende dat de collegiale toetsing OESO/DAC 2007 van het ontwikkelingsbeleid van de EG erop wijst dat de Unie een systematischer gebruik dient te maken van conflictanalyse als onderdeel van landenprogramma's en -projecten teneinde het effect ervan te vergroten en ervoor te zorgen dat ze niet averechts werken,

O.   overwegende dat de Commissie, als vervolg op de mededeling over een antwoord van de EU op onstabiele situaties en de daaropvolgende conclusies van de Raad en de resolutie van het Parlement, in 2009 een implementatieplan moet opstellen dat rekening houdt met de ervaringen en informatie die bij de proefprojecten zijn opgedaan, en een middel vormt om de doeltreffendheid van de diverse EU-instrumenten te beoordelen, zodat deze op het terrein van veiligheid en ontwikkeling kunnen worden geoptimaliseerd,

P.   overwegende dat de besprekingen tussen de Commissie, de Raad, het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld als vervolg op de bovengenoemde mededeling over de EU-aanpak van onstabiele situaties, afgezien van de aanwijzing van zes proeflanden (Burundi, Guinee-Bissau, Haïti, Sierra Leone, Oost-Timor en Jemen) tot dusver niet de tenuitvoerlegging van concrete maatregelen ter plaatse mogelijk hebben gemaakt,

Q.   overwegende dat Europese ondernemingen in de conflictgebieden aanwezig zijn en er belangen hebben,

1.   steunt het concept van "verantwoordelijkheid voor het bieden van bescherming" zoals dit door de VN is bekrachtigd met als doel de staatssoevereiniteit te vergroten veeleer dan deze te ondermijnen, en benadrukt dat de EU de lidstaten zich daaraan gebonden zouden moeten beschouwen; onderstreept dat "verantwoordelijkheid voor het bieden van bescherming" moet worden beschouwd als middel om de menselijke veiligheid te bevorderen; is van mening dat het concept van "verantwoordelijkheid voor het bieden van bescherming" de verantwoordelijkheid van elke regering voor de bescherming van haar burgers versterkt doordat het benadrukt dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen van genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdrijven tegen de menselijkheid ten opzichte van een bevolking in de eerste plaats bij de staat zelf ligt; is evenwel van mening dat, in gevallen waarin regeringen niet in staat of niet bereid zijn om die bescherming te bieden, de verantwoordelijkheid voor het nemen van passende maatregelen collectief bij de internationale gemeenschap komt te liggen; wijst er verder op dat dergelijke maatregelen zowel een preventief, als een reactief karakter moeten hebben, en dat het gebruik van militair geweld hier alleen in laatste instantie onderdeel van mag uitmaken; erkent dit als een belangrijke nieuwe toepassing van het beginsel van menselijke veiligheid;

2.   verlangt de tenuitvoerlegging van de verklaring van de voormalige secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, die was opgenomen in zijn verslag voor de Algemene Vergadering van 2000: "staatssoevereiniteit impliceert verantwoordelijkheid, en de primaire verantwoordelijkheid voor de bescherming van zijn bevolking ligt in de eerste plaats bij de staat zelf; wanneer de bevolking ernstig lijdt onder een burgeroorlog, opstanden of het falen van de staat en wanneer de betreffende staat er niets tegen kan of wil ondernemen, heeft de internationale verantwoordelijkheid voor de bescherming van de bevolking voorrang voor het beginsel van niet-inmenging";

3.   is van mening dat er bij vredesopbouw en natievorming twee fasen moeten worden onderscheiden: de stabilisatiefase, waarin de nadruk ligt op veiligheid, recht en orde en de waarborging van basisdiensten; en de tweede fase van natievorming, die vooral gericht is op het bestuur en de instellingen die daarvoor moeten zorgen; met dien verstande dat:

   a) de tweede fase pas dient te beginnen wanneer het land gestabiliseerd is, aangezien instellingen die vóór de stabilisatie worden opgezet door het conflict worden beheerst en niet door datgene wat het land nodig heeft voor een stabiele en duurzame vrede,
   b) het in de fase van natievorming belangrijk is om compromissen aan te gaan om aan de normen en verwachtingen van de burgers van de betrokken natie te voldoen en niet aan de idealen van de interveniërende mogendheden,
   c) het nodig is dat de interveniërende mogendheden, naarmate de natievorming vordert, de overheidsorganen stuk voor stuk aan de inheemse autoriteiten overdragen; juist hierbij kunnen zich tegenslagen voordoen, die moeten worden geaccepteerd, vooropgesteld dat zij geen fundamentele belemmering vormen voor de vooruitgang in het land;

4.   onderstreept het belang om in de politieke dialogen van de EU met derde landen en in programma's voor ontwikkelingssamenwerking de oorzaken van conflicten aan te pakken, om vroegtijdige waarschuwingsmechanismen op te zetten voor zwakke staten door te letten op eventuele voortekenen of aanwijzingen van geweld tussen burgers, zoals historische verdeeldheid, etnische en tribale spanningen, religieuze conflicten, ongelijkheid en armoede; wijst in dit verband in het bijzonder op het feit dat nieuwe middelen moeten worden uitgetrokken voor aanpassingsmaatregelen en milieubescherming als middel ter voorkoming van klimaat- en milieugerelateerde conflicten;

5.   verzoekt de Commissie om conflictpreventie aan te wijzen als horizontaal thema op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en om conflictbewustzijn en conflictanalyse te integreren in bestaande en nieuwe beleidsgebieden, in nationale en regionale strategiedocumenten en in alle relevante financiële instrumenten voor externe samenwerking;

6.   herinnert eraan dat vrede meer is dan 'geen oorlog', en dat er geen vrede mogelijk is zonder gerechtigheid, en dat beëindiging van vijandelijkheden bovendien niet per definitie inhoudt dat mannen en vrouwen veilig zijn; herinnert er tevens aan dat vrouwen een belangrijke rol spelen bij conflictpreventie en -oplossing en vredesopbouw, en acht het belangrijk dat vrouwen op gelijke voet deelnemen aan en volledig betrokken worden bij alle inspanningen ten behoeve van de handhaving en bevordering van vrede en veiligheid;

7.   is er vast van overtuigd dat al het mogelijke moet worden gedaan om te zorgen voor een minimaal niveau van basale dienstverlening aan een bevolking die bij een conflict betrokken is geraakt, met name wat betreft toegang tot voedingsmiddelen, schoon water en sanitaire voorzieningen, medicijnen, gezondheidszorg (met inbegrip van reproductieve gezondheidszorg) en persoonlijke veiligheid; op korte termijn moeten overwegingen van duurzaamheid ondergeschikt zijn de verschaffing van basisgoederen en -diensten;

8.   is van mening dat er in post-conflictsituaties moet worden gezorgd voor coördinatie tussen de activiteiten op het gebied van vredesopbouw, humanitaire hulp en ontwikkeling, in overeenstemming met het strategisch kader van "Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling", om voor coherentie te zorgen in de wisselwerking tussen veiligheid en ontwikkeling;

9.   acht het noodzakelijk om rekening te houden met de genderdimensie bij de omgang met vluchtelingen en in eigen land ontheemden, onder meer bij het opzetten van vluchtelingenkampen;

10.   benadrukt dat het belangrijk is de civiel-militaire coordinatie te vergroten; is van mening dat in post-conflictsituaties de overgang van militair naar burgerlijk gezag zo snel als uitvoerbaar is, moet plaatsvinden en internationale strijdkrachten geleidelijk aan moeten worden aangevuld met en vervangen door een nationale en regionale civiele politiemacht die professioneel is opgeleid; is van mening dat hierbij moet worden gewaarborgd dat hoge prioriteit wordt gegeven aan een evenwichtige toepassing van het recht en van administratieve procedures op alle bij het conflict betrokken groepen;

11.   benadrukt dat er een evenwicht moet zijn tussen de civiele en de militaire component van de ontwikkelingshulp teneinde de werking van de basisinfrastructuur en van de overheidsdiensten te kunnen garanderen zonder iets af te doen aan de voorwaarden voor wederopbouw, rehabilitatie en het opnieuw op gang trekken van het democratische en economisch proces;

12.   roept op tot de bevordering van de mensenrechten door mensenrechtentraining voor de strijdkrachten en de politie te steunen (met inbegrip van campagnes voor mensen- en burgerrechten voor de betrokken delen van de samenleving), door het coachen van personeel in colleges over internationale normen voor politie en militaire politie en het opstellen van een gedragscode voor veiligheidspersoneel, waarin de bevoegdheden van de politie en de strijdkrachten duidelijk zijn afgebakend, de oprichting van bureaus van mensenrechtenombudsmannen en mensenrechtencomités en mensenrechtentraining voor regionale autoriteiten en ambtenaren;

13.   wijst met klem erop dat het van essentieel belang is om de militaire capaciteit van het Europese Veiligheids en Defensiebeleid (EVDB) verder te ontwikkelen zodat de EU en de lidstaten beter zouden kunnen bijdragen aan het stabiliseren en ontwikkelen van postconflictmaatschappijen;

14.   is van mening dat het van cruciaal belang is dat de oorzaken van instabiliteit en de problemen van postconflictmaatschappijen worden aangepakt door een combinatie van civiele en militaire maatregelen; wijst erop dat zonder de veiligheidsgaranties van de vredeshandhavende troepen ter plekke niet algemeen kan worden voldaan aan de essentiële voorwaarde voor stabiliteit in door conflicten verscheurde maatschappijen (dat wil zeggen veiligheid van personen en van hun eigendom);

15.   benadrukt het belang van SSR en DDR-processen als sleutelfactoren voor duurzame vrede en ontwikkeling; roept de Raad en de Commissie op de uitvoering van het EU-kaderbeleid voor SSR en van het concept tot steun aan DDR te bespoedigen, teneinde de relevantie, coherentie en doeltreffendheid van de EU-activiteiten op dit terrein te verhogen; pleit ervoor meer Gemeenschapsmiddelen uit te trekken voor SSR en DDR, met bijzondere aandacht voor die landen waar de EU reeds EVDB-missies heeft uitgevoerd; pleit ervoor om alle met Gemeenschapsmiddelen gefinancierde SSR- en DDR-maatregelen ter ondersteuning van EVDB-missies in een conflict- of post-conflictsituatie op een zo vroeg mogelijk tijdstip in aanmerking te nemen bij de planning van operaties, en wel reeds in de fact-finding fase of tijdens de ontwikkeling van crisisbeheersingsconcepten of operationele concepten (CONOPS);

16.   benadrukt dat SSR een effectief instrument kan zijn voor de versterking van de diplomatie en de defensie en langetermijnbedreigingen voor de veiligheid kan verminderen door bij te dragen tot het opbouwen van een stabiele, welvarende en vreedzame samenleving; is van mening dat SSR zich ook dient uit te strekken tot een heroprichting of hervorming van instellingen en cruciale ministeriële posten die toezicht handhaven en bieden op de veiligheid en zekerheid van de ontvangende staat en zijn bevolking;

17.   verzoekt de EU om bij de ondersteuning van SSR na conflicten tevens het genderaspect te laten meewegen, via het verschaffen van gendertraining en -expertise op het gebied van grondwet, verkiezingen, politie en het gerechtelijk apparaat;

18.   is van mening dat voormalige krijgsheren geweld volledig moeten afzweren alvorens te worden opgenomen in officiële institutionele structuren die machtsdeling bevorderen, waarbij ervoor gezorgd dient te worden dat het publiek en andere relevante belanghebbenden actief op de hoogte worden gehouden en betrokken worden bij alle gesprekken over regelingen voor machtsdeling;

19.   benadrukt het belang van de genderdimensie bij het onderhandelen over en uitvoeren van vredesakkoorden, teneinde de grondwettelijke bescherming van vrouwenrechten te bevorderen;

20.   roept de Raad en de Commissie, gezien het feit dat de meeste slachtoffers in conflictsituaties vallen door handvuurwapens en lichte wapens SALW(13), op om zo snel mogelijk gevolg te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van 20 mei 2008 inzake de bevoegdheden van de Gemeenschap bij de bestrijding van de verspreiding van SALW door de tenuitvoerlegging van de EU-strategie ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in SALW en hun munitie te bespoedigen en door de EG-financiering van ter plekke uit te voeren SALW-gerelateerde programma's, waarin met name in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds en het stabiliteitsfonds is voorzien te verhogen; dringt er op aan dat multilaterale en regionale financiële instellingen zonodig maatregelen nemen om SALW-programma's op te stellen in het kader van wederopbouw en rehabilitatie in postconflictgebieden en zich inzetten voor de consolidatie van het bestuur, versterking van de wetgeving en verbetering van het operationele vermogen van instanties voor rechtshandhaving ten aanzien van SALW; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zich op alle bilaterale en multilaterale niveaus te blijven inzetten voor een internationaal bindend verdrag inzake de wapenhandel;

21.   is van mening dat de vrijwillige terugkeer van vluchtelingen en ontheemden een hoge prioriteit verdient en dat hun een leefbaar bestaan moet worden gegarandeerd, met name door functionerende gezondheids- en onderwijsinstellingen (met inbegrip van alfabetiseringscampagnes voor vrouwen) en werkgelegenheid, en dat dit moet gebeuren via een dialoog tussen bevolkingsgroepen, vredeseducatie, internationale begeleiding, bestrijding van vooroordelen en diversiteitstraining, maatschappelijke inzet van oud-strijders, procedures voor het afwikkelen van geschillen over grondbezit en traumagenezing; meent dat ontheemden, op voorwaarde dat dit verenigbaar is met hun etnische of religieuze achtergrond, over het land verdeeld dienen te worden en zich weer in hun oorspronkelijke dorpen of steden dienen te vestigen en niet dienen te worden geconcentreerd in grote groepen, aangezien dit tot conflicten en geweld kan leiden;

22.   acht het noodzakelijk dat vrouwen na afloop van het conflict hun studies en opleiding afmaken en hervatten; is van oordeel dat in dit opzicht een actieve bijdrage aan de hervatting van het onderwijs tijdens de wederopbouw van het land moet worden geleverd;

23.   beklemtoont sterk dat lokale vrouwenorganisaties en internationale netwerken van vrouwen voor vrede geraadpleegd en ondersteund moeten worden; bepleit politieke en financiële steun, training, capaciteitsopbouw en technische bijstand, onder meer ten behoeve van vredesbesprekingen en vreedzame oplossing van conflicten;

24.   is van mening dat de lidstaten een morele verplichting hebben om vluchtelingen uit conflictgebieden op te vangen; is ervan overtuigd dat de lidstaten deze verplichting alleen maar kunnen nakomen als de last gedeeld wordt onder de lidstaten; is er bovendien van overtuigd dat de lidstaten de vluchtelingen die willen terugkeren naar hun land van herkomst wanneer een eind is gekomen aan het gewelddadige conflict, actief moeten helpen;

25.   bevestigt dat een billijk migratiebeleid tegenover de ontwikkelingslanden van vitaal belang is; wijst erop dat migratie een positieve invloed kan hebben op het ontwikkelingsproces, onder meer door het deel van hun loon dat in de EU wonende migranten naar hun familie sturen, door het tegengaan van de intellectuele leegloop, door de vergemakkelijking van de terugkeer van migranten en door de preventie van mensenhandel;

26.   beklemtoont dat maatregelen moeten worden genomen voor gezinshereniging en reïntegratie van kinderen die het slachtoffer zijn van gewapende conflicten en dat toegang tot onderwijsprogramma's, beroepsopleiding en psychologische hulp moet worden gewaarborgd, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van meisjes;

27.   roept op tot een effectieve tenuitvoerlegging van het voorstel van de Commissie voor DDR van oud-strijders, met inbegrip van de reïntegratie van oud-strijders in de samenleving door voedsel, tenten, dekens, medische verzorging en civiele kleding ter beschikking te stellen; het vervoer van ex-soldaten naar hun oorspronkelijke gemeenschap of een bestemming naar keuze; steun voor pensioneringsprogramma's voor leidinggevenden uit de politiek en officieren, de herhuisvesting van ex-soldaten en loonondersteuningsregelingen; staatsburgerlijke vorming voor ex-soldaten en psychologische programma's voor de begeleiding van oud-strijders, met specifieke toewijzingen van aanvullende middelen voor werkgelegenheids- en werkgelegenheidsprogramma's;

28.   wijst erop dat programma's voor DDR specifieke regelingen voor vrouwelijke ex-strijders moeten omvatten;

29.   onderstreept dat de bestrijding van zowel het probleem van de kindsoldaten als dat van de meisjes die door gewapende strijdkrachten geronseld worden en ten prooi vallen aan seksueel misbruik, aansluit bij de strijd om de dagelijkse levensomstandigheden te verbeteren van vrouwen die wonen in postconflictregio's waar de consolidatie van de vrede en de wederopbouw van het land nog in volle gang zijn;

30.   is van mening dat DDR ook moet zijn gericht op het bereiken van sociale en economische ontwikkelingen en financiële steunprogramma's dient te omvatten die in de onmiddellijke behoeften voorzien;

31.   is van mening dat lokale verantwoordelijkheid voor het proces van vredesopbouw van essentieel belang is om op lange termijn voor stabiliteit te kunnen zorgen;

32.   is van mening dat de internationale donoren rekening moeten houden met de regionale en lokale situatie bij het ontwikkelen van een opbouwbeleid voor stabiliteit en democratie en dat ze moeten putten uit de ervaring die ze hebben opgedaan in het bevorderen van de economische ontwikkeling in postconflictsituaties;

33.   wijst erop dat een goede verzoeningsstrategie rekening houdt met de rol van de vrouw bij de consolidatie van de vrede en benadrukt dat er in de verzoeningsprogramma's aandacht moet zijn voor de specifieke situaties van kinderen in gewapende conflicten;

34.   is van mening dat de legitimiteit van de staat alleen kan worden gebaseerd op goed en effectief bestuur en beklemtoont dat instellingen, verkiezingsprocessen, kiezersregistratie en kieslijsten, kiezersidentificatie en corruptiebestrijdingsmechanismen zo transparant en betrouwbaar mogelijk moeten zijn, omdat zij een basisvoorwaarde zijn voor de verdediging van de rechtsstaat, de mensenrechten, de democratische instituties en de waardigheid van de bevolking, maar ook voor economische ontwikkeling, investeringen en handel;

35.   is van mening dat factoren als de rechtsstaat, een solide monetair beleid, een vrije markt, een efficiënt en competent openbaar bestuur, een onafhankelijke rechterlijke, wetgevende en uitvoerende macht, vrij van corruptie, de middelen vormen waarmee individuen en gemeenschappen, door nijverheid en door het nemen van initiatief, de welvaart van hun naties werkelijk kunnen vergroten;

36.   pleit voor de oprichting van investeringsorganen die één loket bieden voor de bevordering van prioritaire sectoren die directe buitenlandse investeringen kunnen aantrekken en banen scheppen buiten de traditionele landbouwsectoren door de ontwikkeling van liberale investeringscodes en belastingvrije industriële zones te steunen;

37.   verzoekt de Commissie een dereguleringsafdeling in het leven te roepen die landen na een conflict kunnen adviseren hoe zij hun economische infrastructuur kunnen inrichten teneinde bureaucratische controles af te schaffen die de oprichting van kleine bedrijven, het openen van bankrekeningen en de inschrijving van grond of bedrijven kunnen tegenhouden of vertragen; is van mening dat de investering van risicokapitaal zoveel mogelijk moet worden afgeremd en dat belastingprikkels voor het oprichten van bedrijven moeten worden gegeven, met name door programma's voor begrotingssteun;

38.   acht het van cruciaal belang om vrouwen te betrekken bij economische activiteiten in postconflictsamenlevingen ten einde hun sociaaleconomische positie en hun ondernemingsvermogen te versterken, en benadrukt de positieve rol van microkredieten in dit verband;

39.   is er sterk van overtuigd dat de lokale verantwoordelijkheid bij de ontwikkelingshulp van de EU kan worden versterkt door de nationale parlementen hierbij te betrekken, met inbegrip van wederzijdse interactie en capaciteitenopbouw tussen het Europees Parlement en de parlementen van de partnerlanden en van ondersteunende Informatie- en communicatietechnologie systemen, technologische capaciteiten voor het opstellen van actuele kiesregisters en de afgifte van identiteitskaarten wanneer geboortebewijzen en andere identiteitsbewijzen niet voorhanden zijn;

40.   benadrukt dat het noodzakelijk is om lokale autoriteiten te ondersteunen door middel van een adequate opleiding en uitwisseling van ervaringen; herinnert er in dit verband aan dat het Europees Parlement zich heeft gecommitteerd aan de beginselen en de praktijken van de parlementaire democratie;

41.   onderstreept dat de deelname van vrouwen aan verkiezingen in een postconflictland moet worden ondersteund door middel van specifieke programma's en met quota op alle niveaus;

42.   benadrukt het belang van onafhankelijke toezicht op transparant en verantwoord gebruik van hulpbronnen, die een belangrijke rol kunnen spelen in een post-conflictsituatie, wanneer zij in de opbouw van de staat worden geherinvesteerd; onderstreept voorts het belang van de bestrijding van alle vormen van verkwisting, fraude en corruptie door adequate anticorruptiemechanismen, met ondersteuning van een waakzaam maatschappelijk middenveld;

43.   benadrukt dat vooruitgang moet worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de Conventie van de Verenigde Naties tegen corruptie, teneinde te voorkomen dat illegale financiële bronnen conflicten aanwakkeren en de stabilisatie van de samenleving na een conflict in gevaar brengen, aangezien corruptie instellingen verlamt, sociale uitsluiting versterkt, besluitvormingsprocessen vervalst en de verlening van basisdiensten belemmert;

44.   beklemtoont dat de steun aan plaatselijke gemeenschappen, gezinnen, maatschappelijke organisaties met inbegrip van vrouwenorganisaties, organisaties die microkredieten verstrekken en lokale netwerken een absolute vereiste is voor elk succesvol opbouwbeleid; roept de Commissie en de lidstaten derhalve op lokale vredes- en mensenrechtenactivisten politiek en financieel te steunen, ook in crisistijden, met name via het stabiliteitsinstrument van de EU en de daartoe behorende component "crisisrespons";

45.   beklemtoont dat, in post-conflictsituaties, de registratie van landrechten en de regulering van landbezit moet plaatsvinden in overeenstemming met de internationale mensenrechtenwetgeving, teneinde te voorkomen dat regeringen, particuliere ondernemingen of heersende elites op illegale wijze land in bezit nemen, veelal ten koste van de armsten en meest kwetsbaren van de samenleving, zoals teruggekeerde vluchtelingen en ontheemden; beklemtoont voorts dat pogingen moeten worden gedaan rechtbanken te versterken, zodat zij eigendomsrechten en handelsrecht beter kunnen afdwingen, met name in landen waar de rechtspositie van vrouwen te wensen overlaat of vrouwen hun fundamentele rechten worden ontzegd;

46.   herhaalt dat zij betrokken is bij de bescherming van de rechten van vrouwen en kinderen in postconflictsituaties en dat het uiteindelijk de bedoeling is om de nodige maatregelen te treffen om de positie van vrouwen te versterken – een onontbeerlijke voorwaarde voor blijvende vrede en stabiliteit;

47.   is van mening dat vele ontwikkelingslanden over de belangrijkste natuurlijke hulpbronnen beschikken om te zorgen voor hun ontwikkeling, maar dat slecht beheer en corruptie op het punt van natuurlijke hulpbronnen zoals olie, water, hout en diamanten landen weer in een conflictcyclus kunnen terugbrengen; betreurt het dat diverse actoren (lokale, regionale, internationale en grensoverschrijdende) betrokken zijn bij diefstal en exploitatie van deze hulpbronnen; dringt er bij de lidstaten op aan een goed beheer van alle natuurlijke hulpbronnen te bevorderen en te ondersteunen en op te treden tegen exploitatie en smokkel, met name waar deze bijdragen aan ontstaan, escalatie en voortzetting van gewapende conflicten;

48.  erkent de successen van het Kimberley-proces, het transparantie-initiatief voor de winningsindustrie en het actieplan Wetshandhaving, Bestuur en Handel in de bosbouw en dringt erop aan dat ze worden versterkt en doeltreffender worden toegepast en nageleefd;

49.   herhaalt de conclusies van het rapport over klimaatverandering en internationale veiligheid dat op 14 maart 2008 door de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en de Europese Commissie(14) aan de Europese Raad werd voorgelegd, en waarin ervoor wordt gewaarschuwd dat landen en regio's die al kwetsbaar zijn en vatbaar voor conflicten, overbelast dreigen te geraken door de klimaatverandering waardoor nieuwe immigratiestromen ontstaan en de veiligheidsrisico's voor de EU toenemen; dringt er bij de Commissie op aan om bij haar vredesopbouwende inspanningen rekening te houden met de overwegingen op het gebied van klimaatverandering;

50.   is van mening dat rechtvaardigheid voor de slachtoffers in een conflict van vitaal belang is en dat nationale rechtbanken, voor zover het justitieel systeem onafhankelijk en onpartijdig functioneert, beter in staat zijn dan internationale tribunalen voor de berechting van oorlogsmisdaden om verantwoordelijkheid te dragen voor nationale rechtshandhaving en bestraffing van misdadigers; stelt in dit kader voor dat in postconflictsituaties wordt nagegaan of het mogelijk is de schendingen van de mensenrechten tijdens conflicten, achteraf in kaart te brengen;

51.   pleit voor de versterking van het rechtswezen door de opleiding van rechters en officieren van justitie, door conferenties over justitiële hervormingen, onafhankelijke systemen voor rechterlijke benoemingen, een behoorlijke salariëring van justitiepersoneel, de beschikbaarstelling van apparatuur aan de rechtbanken, betere rechtbankadministratie, het bijhouden van registers, begrotings- en personeelsbeheer en de aanschaf van moderne technologie, met inbegrip van computers voor gegevenstracering;

52.   pleit voor het verlenen van rechtsbijstand aan kwetsbare groepen, etnische minderheden, landloze boeren en andere gemarginaliseerde groepen en parajuridische opleidingen door ervaren NGO's, teneinde te toegang tot het rechterlijke systeem te vergemakkelijken;

53.   acht het van cruciaal belang dat een einde wordt gemaakt aan de straffeloosheid van gendergerelateerde geweldsmisdrijven en om deze misdrijven voor zover haalbaar uit te sluiten van de mogelijkheden van amnestie, en om te waarborgen dat alle slachtoffers van seksueel geweld, met name vrouwen en meisjes, gelijke rechtsbescherming genieten en gelijke toegang tot de rechter hebben; gezien het feit dat vrouwen en kinderen in vele samenlevingen zijn achtergesteld wat betreft de toegang tot het recht, dienen zo nodig bijzondere regelingen te worden getroffen;

54.   beklemtoont dat vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld, volledige toegang moeten krijgen tot gezondheidsdiensten op het vlak van seksualiteit en voortplanting, alsmede sensibiliseringsprogramma's die deze vrouwen ondersteunen bij de bestrijding van de stigmatisering waar zij mee worden geconfronteerd;

55.   juicht de goedkeuring van Resolutie 1820 van de VN-Veiligheidsraad toe, met name de erkenning daarin dat seksueel geweld een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid;

56.   benadrukt dat het van belang is om in post-conflictsituaties rekening te houden met de specifieke behoeften van kinderen, en met name meisjes, vooral op het vlak van onderwijs;

57.   bepleit interactie tussen de EU en het internationaal strafhof (ICC); beklemtoont dat steun van de EU onmisbaar is voor de uitvoering van het ICC-mandaat; is van mening dat het absoluut noodzakelijk is dat alle landen het Statuut van Rome van het ICC ondertekenen en ratificeren teneinde het ICC-systeem bruikbaarder, coherenter en consistenter te maken; dringt er bij de EU en de leden van de AU op aan, in conflictsituaties onmiddellijk op een consistente manier te zorgen voor de tenuitvoerlegging van alle aanhoudingsbevelen van het ICC;

58.   dringt bij de lidstaten aan op voortzetting van de strijd tegen straffeloosheid als de doeltreffendste manier waarop toekomstige schendingen van de mensenrechten kunnen worden voorkomen, onder meer door ondersteuning van het optreden van internationale rechtbanken;

59.   beklemtoont dat duurzame vrede in vele opzichten afhankelijk is van een uit de gemeenschap zelf voortkomende betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het vredesproces − een proces dat slechts rechtmatig kan zijn en kan slagen als vrouwen met het oog op hun belangrijke maatschappelijke functie, alsook op de essentiële rol die ze spelen bij de voedselproductie en de zorg voor het gezin, voornamelijk in ontwikkelingslanden, op voet van gelijkheid ingeschakeld worden; dringt er, rekening houdend met het feit dat 80% van alle vluchtelingen vrouwen en kinderen zijn, op aan om speciale steun te verlenen aan vrouwen en te erkennen dat zij een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het bevorderen van vrede en stabiliteit, en benadrukt dat de rol van de internationale gemeenschap bij het ondersteunen van maatschappelijke netwerken die lokale, nationale en internationale initiatieven met elkaar verbinden, van vitaal belang is voor het vredesproces;

60.   pleit voor de oprichting van permanente vredescomités, waarvan invloedrijke leden van alle conflictpartijen deel uit maken, teneinde een uitbarsting van grootschalig geweld te voorkomen;

61.   is van mening dat betrokken organisaties uit de samenleving kunnen dienen als bevorderaars voor een dialoog tussen conflictpartijen, mits dit gepaard gaat met training voor geweldloze conflictoplossing en vredeseducatie; steunt het scheppen van mogelijkheden tot dialoog door de organisatie van nationale conferenties, rondetafelgesprekken tussen conflictpartijen, ontmoetingen van kleine groepen aan de basis, bemiddelingstraining voor lokale NGO's en oudsten van de gemeenschappen en leiders van traditionele instellingen;

62.   roept de lidstaten op om bij de uitvoering van ontwikkelingsprojecten eerst onder hen een 'hoofdpartner' uit hun midden aan te wijzen teneinde de verslagleggingsmechanismen te stroomlijnen (ook al komen de middelen voor het project misschien uit een andere lidstaat) en de coördinatie en de coherentie onder de donoren te bereiken, met inbegrip van de opstelling van auditnormen voor openbaarmakingsvereisten met betrekking tot de nationale parlementen, lokale autoriteiten en internationale organisaties;

63.   acht het noodzakelijk ervoor te zorgen dat vrouwen in ruimere mate vertegenwoordigd zijn en deelnemen aan de media en in openbare fora waar vrouwen hun mening kenbaar kunnen maken;

64.   wijst erop dat geboorteregistratie een fundamenteel mensen- en burgerrecht is; beklemtoont dat geboorteregistratie van vitaal belang is, vooral tijdens en na gewapende conflicten omdat het kinderen kan beschermen tegen schendingen van hun rechten en moet worden beschouwd als een kernpunt van ontwikkelingssamenwerking;

65.   beklemtoont de noodzaak van een conflictbewuste aanpak in de gehele cyclus van de planning, uitvoering, controle en evaluatie van ontwikkelingsprogramma's, zodat hun positieve uitwerkingen op de dynamiek van het conflict worden gemaximaliseerd en hun negatieve geminimaliseerd; benadrukt het belang van een systematische conflictanalyse en van inzicht in de hoofdoorzaken van conflicten; is van mening dat de invoering van parameters een nuttig instrument is voor de evaluatie van de gevolgen van acties in het kader van ontwikkelingssamenwerking;

66.   roept de buurlanden in conflictgebieden op om samen met de internationale gemeenschap actief te participeren in het plan voor ontwikkeling en wederopbouw na het conflict;

67.   verzoekt de Raad en de Commissie een regionale benadering te kiezen bij het aanpakken van de situatie in afzonderlijke landen;

68.   is voornemens actief deel te nemen aan de werkzaamheden die door de Commissie als vervolg op de bovengenoemde mededeling over een antwoord van de EU op onstabiele situaties worden georganiseerd; vestigt de aandacht van de Raad en de Commissie op het feit dat het hoog tijd is dat deze werkzaamheden, die veel te traag verlopen, resulteren in de tenuitvoerlegging van concrete maatregelen ter plaatse op essentiële gebieden als gezondheid en onderwijs, en dringt er bij de Commissie op aan het Europees Parlement volledig op de hoogte te houden van verdere stappen die worden genomen naar aanleiding van landenverslagen, met name met het oog op het toepassen van deze bevindingen bij de identificatie en het formuleren van de daaropvolgende maatregelen;

69.   acht het noodzakelijk dat alle delegaties van de Europese Commissie in derde landen een knooppunt voor genderkwesties opzetten dat beschikt over een passend mandaat en passende competenties en middelen;

70.   onderstreept dat de burgers in kwetsbaar geworden landen zo snel mogelijk moeten kunnen vaststellen dat hun situatie en die van hun land in positieve zin evolueert en roept de Raad en de Commissie bijgevolg op voldoende aandacht te besteden aan de zichtbaarheid van de maatregelen die ter plaatse worden genomen;

71.   steunt het EU-programma voor de preventie van gewelddadige conflicten en de in het EU-actieplan voor 2009 beoogde veiligheids- en ontwikkelingsdoelstellingen en dringt er bij de Commissie op aan om hoge prioriteit te verlenen aan de uitvoering van vredesopbouwende maatregelen;

72.   beklemtoont het belang van capaciteitsopbouw bij EG-personeel voor de tenuitvoerlegging van conflictbehandelingsprogramma's via speciale oriëntatie, met name voor de ontwikkeling, ten behoeve van de betrokken personeelsleden, van een beknopte en pasklare gids over conflictbehandeling die voortborduurt op de "Peace and Conflict Impact Assessment Systems" en het "Resource Pack on Conflict Sensitivity";

73.   is van oordeel dat interventies op tijd moeten komen en flexibel en voorspelbaar moeten zijn teneinde de uitdaging van de overgangssituatie na een conflict doeltreffend te kunnen aanpakken;

74.   benadrukt dat alle EU-missies (met inbegrip van bemiddelings- en onderhandelingsteams en politie- en vredeshandhavingsmissies) gender-adviseurs en opleiding op het gebied van gender-mainstreaming moeten omvatten en voor ten minste 40% uit vrouwen moeten bestaan op alle niveaus, inclusief de hoogste leidinggevende niveaus;

75.   roept de Commissie op onderzoek te doen naar gendermainstreaming in de externe missies van de EU;

76.   wijst erop dat vredesonderzoek, conflictpreventie en -oplossing, vredesoperaties, herstel en wederopbouw na conflicten, financiële instrumenten, landen-/regionalestrategiedocumenten en de planning van alle externe interventies ook vanuit genderperspectief bekeken moeten worden;

77.   steunt het bureau van de speciale EU vertegenwoordigers als het belangrijkste instrument van de EU om te helpen bij de totstandkoming van politieke regelingen en om blijvende politieke stabiliteit te bevorderen in postconflictmaatschappijen;

78.   spoort de EU aan om beste praktijken te versterken met betrekking tot onderwerpen die een breed opgezette samenwerking vergen tussen politieke, militaire en humanitaire actoren en ontwikkelingsmedewerkers op het gebied van conflictpreventie, verzoening, vredeshandhaving, naleving van de mensenrechten, rechtsstaat, humanitaire hulp en opbouw en ontwikkeling op lange termijn;

79.   roept op tot het opstellen van een EU-actieplan voor de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad en verzoekt de Commissie om er bij de partnerlanden en de lidstaten van de EU op aan te dringen nationale actieplannen op te stellen; stelt een herziening voor van de richtsnoeren van de EU inzake de bescherming van de mensenrechten en EVDB-missies ter waarborging van een onverkorte naleving van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad;

80.   benadrukt dat de Commissie de plicht heeft de inspanningen van partnerlanden ter ontwikkeling van de democratische binnenlandse verantwoordingscapaciteit (parlementaire controle- en auditcapaciteit) te steunen, wanneer communautaire bijstand wordt verleend door middel van begrotingssteun; dringt er bij de Commissie op aan dat deze verplichting door haar beter en consequenter wordt nageleefd; benadrukt dat versterkte parlementaire controle-entiteiten en auditinstellingen een belangrijke factor zijn als het erom gaat met begrotingssteun van de EU een duurzaam effect te creëren; dringt aan op de ontwikkeling van controle- en toezichtinstrumenten in de samenleving, zodat deze de controle kunnen uitoefenen over gebruik en effect van de communautaire begrotingssteun;

81.   verzoekt de investeringsbanken, met inbegrip van de Europese Investeringsbanken, te waarborgen dat hun leningen en investeringen in landen na een conflict, met name in landen die rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen, voldoen aan de mensenrechten- en milieunormen en de spanningen niet aanwakkeren;

82.   is vol lof over het werk van de recent opgerichte VN-Commissie voor vredesopbouw; wijst erop dat het noodzakelijk is om op het gebied van ontwikkelingshulp samen te werken met internationale partners, in het bijzonder de Verenigde Naties; dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat het VN-systeem over voldoende middelen beschikt en verantwoording aflegt over de steun die het verleent aan processen in landen, waarbij de VN-Commissie voor vredesopbouw en andere VN-organen zijn betrokken;

83.   benadrukt dat ontwikkelingshulp van uiterst belang is voor de vredesconsolidatie en conflictpreventie in onstabiele staten, maar dat ontwikkelingshulp en ondersteuning bij het oplossen van conflicten geen militaire middelen of componenten mogen omvatten;

84.   pleit voor handhaving van de naleving van de gedragscode voor VN-personeel in postconflictgebieden en dringt aan op "zero tolerance" bij seksueel geweld door vredeshandhavers of NGO-personeel;

85.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de VN-Commissie voor vredesopbouw, de AU-commissie, de uitvoerende raad van de AU, het pan-Afrikaanse parlement en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(2) PB L 247 van 9.9.2006, blz. 22.
(3) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(4) PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1.
(5) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
(6) (S/2004/616).
(7) PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 460.
(8) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 633.
(9) PB C 254 van 26.10.2007, blz. 17.
(10) Department for International Development, calculations based on World Bank estimates in Global Economics Prospects 2006, Wereldbank, Washington 14.11.2005.
(11) Landmine Monitor Report 2007: Toward a Mine-Free World.
(12) Safer World, Oxfam, IANSA report October 2007- Africa's Missing Billions.
(13) Zaak C-91/05, Commissie/Raad.
(14) S113/08.

Juridische mededeling - Privacybeleid