Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 8 juli 2008 - Straatsburg
Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument: algemene bepalingen ***I
 Rechtstreekse steunverlening in het kader van het GLB *
 Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (gecodificeerde versie) ***I
 Behoud van de vogelstand (Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing) ***I
 Gemeenschappelijke stelsel voor de belasting over de toegevoegde waarde *
 Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991 *
 Toetreding van Liechtenstein tot de overeenkomst EU/EG/Zwitserland over de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengen-acquis *
 Toetreding van Liechtenstein tot de overeenkomst EG/Zwitserland ter vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend *
 Protocol tussen de EG, Zwitserland en Liechtenstein bij de overeenkomst EG/Zwitserland over de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein wordt ingediend *
 Invoering van een uniform visummodel, wat de nummering van visa betreft *
 Wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek India *
 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak
 Verdediging van prerogatieven van Europees Parlement voor nationale rechtbanken
 Wijziging van het Reglement ter zake van de goedkeuring van de Commissie
 Uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's ***II
 Levensmiddelenadditieven ***II
 Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen ***II
 Voedingsenzymen ***II
 Wijziging Richtlijn 2003/87/EG ter opneming van de luchtvaartactiviteiten in de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ***II
 Wijziging van het Reglement in verband met de voorstellen van de Werkgroep parlementaire hervorming inzake de werkzaamheden van de plenaire vergadering en initiatiefverslagen
 Begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg
 Gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee
 Stabilisatie in Afghanistan: uitdagingen voor de EU en de internationale gemeenschap

Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument: algemene bepalingen ***I
PDF 189kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1638/2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (COM(2008)0308 – C6-0200/2008 – 2008/0095(COD))
P6_TA(2008)0315A6-0271/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0308),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 179 en 181 A van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0200/2008),

–   gelet op de artikelen 51 en 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0271/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Rechtstreekse steunverlening in het kader van het GLB *
PDF 192kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (COM(2008)0247 – C6-0208/2008 – 2008/0088(CNS))
P6_TA(2008)0316A6-0270/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0247),

–   gelet op artikel 37 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0208/2008),

–   gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0270/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (gecodificeerde versie) ***I
PDF 195kWORD 39k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (gecodificeerde versie) (COM(2008)0111 – C6-0127/2008 – 2006/0214(COD))
P6_TA(2008)0317A6-0290/2008

(Medebeslissingsprocedure - codificatie)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0111),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 137, lid 2, van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0127/2008),

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(1),

–   gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0290/2008),

A.   overwegende dat volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.   gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Parlement, de Raad en de Commissie;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


Behoud van de vogelstand (Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing) ***I
PDF 192kWORD 29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad inzake het behoud van de vogelstand (COM(2008)0105 – C6-0088/2008 – 2008/0038(COD))
P6_TA(2008)0318A6-0259/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0105),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0088/2008),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0259/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Gemeenschappelijke stelsel voor de belasting over de toegevoegde waarde *
PDF 299kWORD 70k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van enkele bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (COM(2007)0677 – C6-0433/2007 – 2007/0238(CNS))
P6_TA(2008)0319A6-0232/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0677),

–   gelet op artikel 93 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0433/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0232/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 2
(2)  Wat de bepalingen betreffende de invoer en de plaats van belastingheffing van leveringen van aardgas en elektriciteit betreft, is de bijzondere regeling van Richtlijn 2003/92/EG van de Raad van 7 oktober 2003 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering van gas en elektriciteit niet van toepassing op de levering en invoer van aardgas via gasleidingen die geen deel uitmaken van het distributienetwerk en met name de gasleidingen van het transportnetwerk, via welke nagenoeg alle grensoverschrijdende verrichtingen over de gasleiding lopen. De bijzondere regeling moet derhalve van toepassing worden verklaard op de levering en invoer van aardgas via alle gasleidingen.
(2)  Volgens de huidige regels wordt de btw op aardgas en elektriciteit geheven op de plaats waar zij daadwerkelijk door de afnemer worden verbruikt. Deze regels voorkomen mededingingsverstoringen tussen de lidstaten. Wat de bepalingen betreffende de invoer en de plaats van belastingheffing van leveringen van aardgas en elektriciteit betreft, is de bijzondere regeling van Richtlijn 2003/92/EG van de Raad van 7 oktober 2003 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering van gas en elektriciteit niet van toepassing op de levering en invoer van aardgas via gasleidingen die geen deel uitmaken van het distributienetwerk en met name de gasleidingen van het transportnetwerk, via welke nagenoeg alle grensoverschrijdende verrichtingen over de gasleiding lopen. Het toepassingsgebied van de bijzondere regeling is te beperkt, stemt niet overeen met de economische realiteit en moet derhalve van toepassing worden verklaard op de levering en invoer van aardgas via alle gasleidingen. Het is verder nodig meer duidelijkheid te scheppen om te kunnen garanderen dat Richtlijn 2006/112/EG in de hele Europese Gemeenschap consequent wordt toegepast en geïnterpreteerd, in overeenstemming met de definities in artikel 2 van Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas1, waarin wordt toegelicht wat wordt bedoeld met het transport en de distributie van gas via pijpleidingen.
__________
1 PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57.
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 3
(3)  De bijzondere regeling is evenmin van toepassing op de levering en invoer van aardgas via gastransportschepen, ofschoon dit gas dezelfde eigenschappen heeft als het gas dat via gasleidingen wordt ingevoerd of geleverd en dat het bestemd is om, na hervergassing, via gasleidingen te worden getransporteerd. De bijzondere regeling moet derhalve van toepassing worden verklaard op de levering en invoer van aardgas via gastransportschepen.
(3)  De bijzondere regeling is evenmin van toepassing op de levering en invoer van aardgas via gastransportschepen, ofschoon dit gas dezelfde eigenschappen heeft als het gas dat via gasleidingen wordt ingevoerd of geleverd en dat het bestemd is om, na hervergassing, via gasleidingen te worden getransporteerd. De bijzondere regeling moet derhalve van toepassing worden verklaard op de levering en invoer van aardgas via gastransportschepen tussen pijpleidingen.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 4
(4)  De eerste grensoverschrijdende warmte- of koudenetten zijn reeds in bedrijf gesteld. De problematiek in verband met de levering of invoer van warmte of koude is dezelfde als die in verband met de levering of invoer van aardgas of elektriciteit. De huidige regels garanderen al dat ter zake van aardgas en elektriciteit de btw wordt geheven op de plaats waar zij daadwerkelijk door de afnemer worden verbruikt. Aldus worden mededingingsverstoringen tussen de lidstaten voorkomen. Het is derhalve passend om voor warmte en koude dezelfde regeling toe te passen als voor aardgas en elektriciteit.
(4)  De eerste grensoverschrijdende warmte- of koudenetten zijn reeds in bedrijf gesteld. De problematiek die rijst met betrekking tot de levering of invoer van warmte of koude is dezelfde als die met betrekking tot de levering en invoer van aardgas of elektriciteit. Het is derhalve passend om voor warmte en koude dezelfde regeling toe te passen als voor aardgas en elektriciteit.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 6
(6)  De ervaring met de recente tenuitvoerlegging van de huidige procedure waarbij de Commissie moet besluiten of er gevaar voor verstoring van de mededinging bestaat door de toepassing van een verlaagd btw-tarief voor aardgas, elektriciteit of stadsverwarming, heeft aangetoond dat deze procedure achterhaald en overbodig is. De regels voor de vaststelling van de plaats van belastingheffing garanderen immers dat de btw wordt geheven op de plaats waar het aardgas, de elektriciteit, de warmte of de koude daadwerkelijk door de afnemer worden verbruikt. Aldus worden mededingingsverstoringen tussen de lidstaten voorkomen. Het blijft evenwel zaak dat de Commissie en de overige lidstaten voldoende worden geïnformeerd wanneer een lidstaat in deze zeer gevoelige sector een verlaagd tarief instelt. Bijgevolg moet worden bepaald dat het btw-comité vooraf dient te worden geraadpleegd.
(6)  De ervaring met de recente tenuitvoerlegging van de procedure die is vastgelegd in artikel 102 van Richtlijn 2006/112/EG, waarbij de Commissie moet besluiten of er gevaar voor verstoring van de mededinging bestaat door de toepassing van een verlaagd btw-tarief voor aardgas, elektriciteit of stadsverwarming, heeft aangetoond dat deze procedure achterhaald en overbodig is. De regels voor de vaststelling van de plaats van belastingheffing garanderen immers dat de btw wordt geheven op de plaats waar het aardgas, de elektriciteit, de warmte of de koude daadwerkelijk door de afnemer worden verbruikt, waardoor het btw-tarief neutraal is. Aldus worden mededingingsverstoringen tussen de lidstaten voorkomen. Het blijft evenwel zaak dat de Commissie en de overige lidstaten voldoende worden geïnformeerd wanneer een lidstaat in deze zeer gevoelige sector een verlaagd tarief instelt. Bijgevolg moet worden bepaald dat het btw-comité vooraf dient te worden geraadpleegd.
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 7
(7)  De krachtens artikel 171 van het EG-Verdrag opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen en andere structuren zijn belast met de uitvoering van het communautaire beleid. Teneinde de gevolgen teniet te doen van belastingheffing die de lidstaat waar de btw verschuldigd is, bevoordeelt maar de andere lidstaten en de Europese Gemeenschappen benadeelt, moet aan de door de Gemeenschappen opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen met rechtspersoonlijkheid die daadwerkelijk subsidies ten laste van de algemene begroting ontvangen krachtens Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, vrijstelling van btw op de door hen verrichte aankopen worden verleend.
(7)  De krachtens artikel 171 van het EG-Verdrag opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen en andere structuren zijn belast met de uitvoering van het communautaire beleid. Teneinde de gevolgen teniet te doen van belastingheffing die de lidstaat waar de btw verschuldigd is, bevoordeelt maar de andere lidstaten en de Europese Gemeenschappen benadeelt, moet aan de door de Gemeenschappen opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen met rechtspersoonlijkheid die daadwerkelijk subsidies ten laste van de algemene begroting ontvangen krachtens Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, vrijstelling van btw op de door hen verrichte aankopen worden verleend, op voorwaarde dat zij geen economische activiteit verrichten in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG.
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 10
(10)  In dit verband dient deze regel te worden toegepast zowel op de onroerende goederen die aan een belastingplichtige worden geleverd als op de met die goederen samenhangende hoofddiensten die hem worden verleend. Deze situaties vormen ook de belangrijkste gevallen, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt.
(10)  In dit verband dient deze regel te worden toegepast zowel op de onroerende goederen die aan een belastingplichtige worden geleverd als op de met die goederen samenhangende hoofddiensten die hem worden verleend en die ingevolge hun economische waarde op één lijn kunnen worden gesteld met de verwerving van onroerende goederen. Deze situaties vormen ook de belangrijkste gevallen, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt. Kleine herstel- of verbeteringswerkzaamheden, die weinig economische betekenis hebben, moeten daarentegen worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3 bis (nieuw)
Richtlijn 2006/112/EG
Titel V – Hoofdstuk 1 – Sectie 4 – titel
(3 bis)  De titel van titel V, hoofdstuk 1, afdeling 4, wordt vervangen door:
"Levering van goederen via transmissie- of distributienetwerken"
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 38 – lid 1
1.  In het geval van levering van aardgas via gasleidingen of gastransportschepen, van elektriciteit of van warmte of koude via warmte- of koudenetten aan een belastingplichtige wederverkoper wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de belastingplichtige wederverkoper de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de goederen worden geleverd, dan wel, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
1.  In het geval van levering van aardgas via gasleidingen of gastransportschepen tussen pijpleidingen, van elektriciteit of van warmte of koude via warmte- of koudenetten aan een belastingplichtige wederverkoper wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de belastingplichtige wederverkoper de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de goederen worden geleverd, dan wel, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 39 – alinea 1
In het geval van levering van aardgas via gasleidingen of gastransportschepen, van elektriciteit of van warmte of koude die niet wordt bestreken door artikel 38, wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de afnemer het werkelijke gebruik en verbruik van de goederen heeft.
In het geval van levering van aardgas via gasleidingen of gastransportschepen tussen pijpleidingen, van elektriciteit of van warmte of koude die niet wordt bestreken door artikel 38, wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de afnemer het werkelijke gebruik en verbruik van de goederen heeft.
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 11
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 168 bis – alinea 1
In geval van verwerving, bouw, renovatie of ingrijpende verbouwing van een onroerend goed wordt de initiële uitoefening van het recht op aftrek, dat ontstaat op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, beperkt naar rato van het werkelijke gebruik van dat goed voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat.
In geval van verwerving, bouw, renovatie of ingrijpende verbouwing van een onroerend goed wordt de initiële uitoefening van het recht op aftrek, dat ontstaat op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, beperkt naar rato van het werkelijke gebruik van dat goed voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat. Kleine herstel- of verbeteringswerkzaamheden moeten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bepaling.

Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991 *
PDF 192kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991 (COM(2008)0132 – C6-0161/2008 – 2008/0052(CNS))
P6_TA(2008)0320A6-0221/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0132),

–   gezien het Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991,

–   gelet op artikel 175, lid 1 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG­Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0161/2008),

–   gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0221/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa.


Toetreding van Liechtenstein tot de overeenkomst EU/EG/Zwitserland over de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengen-acquis *
PDF 203kWORD 39k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (COM(2006)0752 – C6-0089/2008 – 2006/0251(CNS))
P6_TA(2008)0321A6-0246/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0752),

–   gezien op het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis,

–   gelet op artikel 62, artikel 63, eerste alinea, punt 3 onder a) en b), de artikelen 66 en 95 en artikel 300, lid 2 eerste alinea van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0089/2008),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 35 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0246/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd, alsmede aan de sluiting van het protocol;

2.   houdt zich het recht voor zijn prerogatieven te verdedigen die hem bij het Verdrag zijn verleend;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de regering en het parlement van het Vorstendom Liechtenstein.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een besluit van de Raad
Visum 1
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, artikel 63, punt 3, onder a) en b), en de artikelen 66 en 95, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, artikel 63, punt 3, onder a) en b), en de artikelen 66 en 95, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,
Amendement 2
Voorstel voor een besluit van de Raad
Visum 3
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien de instemming van het Europees Parlement,

Toetreding van Liechtenstein tot de overeenkomst EG/Zwitserland ter vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend *
PDF 200kWORD 39k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een Protocol tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (COM(2006)0754 – C6-0090/2008 – 2006/0252(CNS))
P6_TA(2008)0322A6-0247/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0754),

–   gezien het Protocol tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend,

–   gelet op artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder a) en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0090/2008),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 35 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0247/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van het Protocol;

2.   behoudt zich het recht voor zijn prerogatieven te verdedigen die hem bij het Verdrag zijn verleend;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van het Vorstendom Liechtenstein.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een besluit van de Raad
Visum 1
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,
Amendement 2
Voorstel voor een besluit van de Raad
Visum 3
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien de instemming van het Europees Parlement,

Protocol tussen de EG, Zwitserland en Liechtenstein bij de overeenkomst EG/Zwitserland over de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein wordt ingediend *
PDF 200kWORD 40k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een Protocol tussen de Europese Gemeenschap, Zwitserland en Liechtenstein bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in Zwitserland of in Liechtenstein wordt ingediend (COM(2006)0753 – C6-0091/2008 – 2006/0257(CNS))
P6_TA(2008)0323A6-0261/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0753),

–   gezien het protocol tussen de Europese Gemeenschap, Zwitserland en Liechtenstein bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in Zwitserland of in Liechtenstein wordt ingediend,

–   gelet op artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder a en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0091/2008),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7, en artikel 35 van zijn Reglement,

–   gelet op het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0261/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van het protocol;

2.   behoudt zich het recht voor zijn prerogatieven te verdedigen die hem bij het Verdrag zijn verleend;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen en parlementen van de Zwitserse Bondsstaat en van het Vorstendom Liechtenstein.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een besluit
Visum 1
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), juncto artikel 300, lid 2, tweede alinea, eerste zin,
Amendement 2
Voorstel voor een besluit
Visum 3
Gezien het advies van het Europees Parlement
Gezien de instemming van het Europees Parlement

Invoering van een uniform visummodel, wat de nummering van visa betreft *
PDF 192kWORD 29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/95 betreffende de invoering van een uniform visummodel, wat de nummering van visa betreft (COM(2008)0188 – C6-0187/2008 – 2008/0074(CNS))
P6_TA(2008)0324A6-0268/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0188),

–   gelet op artikel 62, lid 2, onder b), punt iii), van het EG­Verdrag,

–   gelet op artikel 67 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0187/2008),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0268/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek India *
PDF 202kWORD 51k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst tot hernieuwing van de Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek India (16681/2007 – COM(2007)0576 – C6-0073/2008 – 2007/0207(CNS))
P6_TA(2008)0325A6-0254/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2007)0576),

–   gezien het ontwerpbesluit van de Raad (16681/2007),

–   gelet op artikel 170 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG­Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0073/2008),

–   gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0254/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van de overeenkomst;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering van de Republiek India.

Door de Raad voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Ontwerpbesluit
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  De overeenkomst is het sleutelelement in het streven naar de verwezenlijking van de doelen van het strategische samenwerkingsverband van 2004 tussen de EU en India en het nastreven van uitgebreidere politieke doelen.
Amendement 2
Ontwerpbesluit
Overweging 3 ter (nieuw)
(3 ter)  Het W&T-Stuurcomité EG-India blijft verantwoordelijk voor de doelmatige coördinatie en vergemakkelijking van de samenwerkingsactiviteiten in het kader van de overeenkomst. Het is wenselijk dat het comité ieder jaar bijeen komt om het werkprogramma te bezien en dat het reglement van het comité gebaseerd wordt op de beginselen openbaarheid en controleerbaarheid.
Amendement 3
Ontwerpbesluit
Overweging 3 quater (nieuw)
(3 quater)  De productie van vergelijkbare gegevens en verbetering van het geheel van gegevens moeten prioritaire doelstellingen zijn van de gezamenlijke onderzoeksactiviteiten die in het kader van de overeenkomst moeten worden uitgevoerd.
Amendement 4
Ontwerpbesluit
Overweging 3 quinquies (nieuw)
(3 quinquies)  In het kader van de tenuitvoerlegging van de overeenkomst moet door beide partijen worden getracht de deelname van de Gemeenschap en India in elkaars onderzoekprogramma's uit te breiden, het aantal uitwisselingen van onderzoekers tussen de Gemeenschap en India op te voeren en de mobiliteit van onderzoekers in het algemeen op te voeren.
Amendement 5
Ontwerpbesluit
Overweging 3 sexies (nieuw)
(3 sexies)  Prioritaire aandacht moet bij de tenuitvoerlegging van de overeenkomst eveneens worden toegekend aan het energie- en klimaatbeleid en aan de noodzakelijke ontwikkeling van innovatieve energietechnologieën. Er moeten gemeenschappelijke inspanningen en initiatieven worden ontplooid, bij voorbeeld in verband met de ontwikkeling van het commerciële afvangen en opslaan van kooldioxide en duurzame technologieën die voor beide partners van belang zijn.
Amendement 6
Ontwerpbesluit
Overweging 3 septies (nieuw)
(3 septies)  Bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst moet er bijzondere nadruk gelegd worden op het wederkerigheidsbeginsel.
Amendement 7
Ontwerpbesluit
Overweging 3 octies (nieuw)
(3 octies)  Wenselijk is een tussentijdse evaluatie worden uitgevoerd van de tenuitvoerlegging van de overeenkomst.

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak
PDF 114kWORD 34k
Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak (2008/2078(IMM))
P6_TA(2008)0326A6-0277/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het verzoek van het Openbaar Ministerie te Warschau om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak, waartoe op 14 december 2007 werd besloten in het kader van het strafrechtelijke proces tegen hem bij de districtsrechtbank te Warschau (Warszawa Śródmieście Północ), Polen, en dat op 31 januari 2008 bij het Parlement werd ingediend door de procureur-generaal van het Poolse Openbaar Ministerie, en van de ontvangst waarvan op 10 maart 2008 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–   na Witold Tomczak op 28 mei 2008 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–   gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–   gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),

–   gelet op artikel 105 van de Poolse grondwet,

–   gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0277/2008),

A.   overwegende dat Witold Tomczak op 21 september 1997 en op 23 september 2001 in het Lagerhuis van het Poolse parlement (Sejm) werd verkozen; overwegende dat hij na de ondertekening van het toetredingsverdrag op 16 april 2003 waarnemer werd; overwegende dat hij van 1 mei 2004 tot 19 juli 2004 lid was van het Europees Parlement; overwegende dat hij op 13 juni 2004 in het Europees Parlement werd verkozen en zijn ambtstermijn in het Poolse parlement afliep op 16 juni 2004 ,

B.   overwegende dat Witold Tomczak ervan wordt beschuldigd op 21 december 2000 in Galerie Zachęta te Warschau schade van naar schatting tegen de 39 669 PLN (ongeveer 11 500 EUR) te hebben toegebracht aan een beeldhouwwerk getiteld "het negende uur", dat paus Johannes Paulus II voorstelt verpletterd door een steen, in strijd met artikel 288, lid 1 van het Poolse Wetboek van strafrecht(2),

C.   overwegende dat het Openbaar Ministerie te Warschau bewijs heeft verzameld tegen Witold Tomczak, maar dat deze heeft geweigerd vragen te beantwoorden omtrent de gebeurtenis in Galerie Zachęta.

D.   overwegende dat Witold Tomczak beweert dat hij met zijn handelingen ten opzichte van het beeldhouwwerk tot doel had de religieuze gevoelens van hemzelf en van anderen en de waardigheid van de paus te beschermen; overwegende dat hij het bedrag van de schade die hij zou hebben veroorzaakt in twijfel trekt en hoe dan ook van mening is dat zijn gedrag een hoger doel diende, en wel de bescherming van de integriteit van de paus in de ogen van de Poolse katholieken,

E.   overwegende dat uit de verkregen informatie niet kan worden afgeleid dat Witold Tomczak door de parlementaire immuniteit wordt beschermd in verband met de onder de aandacht van de voorzitter van het Europees Parlement gebrachte verzoeken,

1.   besluit de immuniteit van Witold Tomczak op te heffen;

2.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit in de Republiek Polen.

(1) Zie Jurisprudentie van het Hof 1964, blz. 407, zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier) en Jur. 1986, blz. 2403, zaak 149/85 (Wybot/Faure).
(2) De voorschriften in dat artikel luiden als volgt: Eenieder die het eigendom van anderen vernietigt, beschadigt of onbruikbaar maakt wordt veroordeeld tot gevangenschap van 3 maanden tot 5 jaar (origineel in het Pools: Kto cudzą rzecz niszczy, uszkadza lub czyni niezdatną do użytku, podlega karze pozbawienia wolności od 3 miesięcy do lat 5).


Verdediging van prerogatieven van Europees Parlement voor nationale rechtbanken
PDF 116kWORD 36k
Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de verdediging van de prerogatieven van het Europees Parlement voor de nationale rechtbanken (2007/2205(INI))
P6_TA(2008)0327A6-0222/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A6-0222/2008),

A.   overwegende dat het Europees Parlement geen rechtspersoonlijkheid bezit en ten gevolge hiervan bij de verdediging van zijn prerogatieven voor nationale rechtbanken vaak wordt belemmerd door problemen die eigen zijn aan zijn specifieke aard,

B.   overwegende dat het Parlement het initiatiefrecht van de Commissie respecteert, maar wel opkomt voor zijn eigen recht om, krachtens artikel 192 van het EG-Verdrag, tot de Commissie verzoeken te richten tot indiening van wetgevingsvoorstellen,

C.   overwegende dat het Europees Parlement uit hoofde van het Verdrag beschikt over een reeks middelen die garanderen dat voornoemde prerogatieven beschermd worden tegenover de andere instellingen van de Gemeenschap, zoals acties wegens in gebreke blijven (art. 232 van het EG-Verdrag) en acties tot nietigverklaring van communautaire handelingen (art. 230 van het EG-Verdrag),

D.   overwegende dat, volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie, de lidstaten aansprakelijk zijn indien zij verzuimen hun uit de Verdragen voortvloeiende verplichtingen na te komen, ongeacht welk staatsorgaan door zijn handelen of het nalaten dit verzuim veroorzaakt heeft, ook indien er sprake is van een grondwettelijk onafhankelijke instelling(1),

E.   overwegende dat het Europees Parlement echter niet over dezelfde directe middelen beschikt om zijn prerogatieven te beschermen voor de nationale rechtbanken, meer bepaald in geval van een uitspraak van een nationale rechter die tegen deze prerogatieven indruist, omdat het niet kan deelnemen in nationale gerechtelijke procedures noch zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie wenden om zijn handelingen te verdedigen,

F.   overwegende dat het Europees Parlement evenmin als laatste optie de niet-nakomingsprocedure (overeenkomstig artikel 226 van het EG-Verdrag) tegen een lidstaat kan inleiden, aangezien alleen de Commissie hiertoe bevoegd is,

G.   overwegende dat het ontbreken van adequate middelen om zijn eigen handelingen effectief te verdedigen een belemmering kan vormen voor de doelmatigheid van het Europees Parlement als politiek en wetgevend orgaan,

H.   overwegende dat de beginselen van loyale samenwerking tussen alle instellingen van de Europese Unie en van goed bestuur vereisen dat de werkzaamheden van de instellingen transparant en begrijpelijk zijn, zodat de redenen achter het al dan niet goedkeuren van een bepaald optreden voor iedereen duidelijk zijn,

I.   overwegende dat, om de hierboven beschreven problemen te voorkomen, de middelen ter bescherming van de parlementaire prerogatieven versterkt dienen te worden, niet via een wijziging van het EG-Verdrag, maar door uit de ervaring van de nationale parlementen passende oplossingen te extrapoleren die afgestemd zijn op de specifieke situatie van het Europees Parlement,

J.   overwegende dat de bevindingen van het onderzoek dat met het oog daarop is verricht in een significant aantal lidstaten duidelijk aantonen dat de meeste nationale rechtsstelsels aan het nationale parlement van de betrokken lidstaat rechtsmiddelen bieden om de belangen van de assemblee in haar geheel, maar ook die van al haar leden te beschermen,

K.   overwegende dat de lidstaten zich uit hoofde van artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap moeten houden aan het beginsel van oprechte en loyale samenwerking en dat het Hof van Justitie heeft bepaald dat de lidstaten moeten "voorzien in een stelsel van rechtsmiddelen en procedures dat de eerbiediging van het recht op een daadwerkelijke rechtsbescherming kan verzekeren"(2),

L.   overwegende dat het wenselijk is dat aan het Europees Parlement zo niet dezelfde, dan toch vergelijkbare middelen worden toegekend om zijn prerogatieven te verdedigen voor de rechterlijke macht, ongeacht of het gaat om het Hof van Justitie dan wel de nationale rechtbanken, naar analogie met de beschermingsinstrumenten die de nationale rechtsstelsels ter beschikking stellen van de nationale parlementen,

1.   verlangt dat de Commissie rekening houdt met verzoeken van het Europees Parlement om een niet-nakomingsprocedure in te stellen tegen iedere lidstaat die de parlementaire prerogatieven met voeten treedt; verzoekt om een uitvoerige verklaring met argumenten van de bevoegde commissaris, ingeval het College van commissarissen besluit de verzochte maatregel niet uit te voeren;

2.   stelt voor het statuut van het Hof van Justitie te wijzigen om het Parlement het recht te waarborgen om, in alle gevallen waarin zijn prerogatieven direct of indirect in het gedrang zijn, zijn opmerkingen bij het Hof in te dienen zodat het besluit om het Parlement in een zaak te betrekken, wanneer het niet formeel partij in het proces is, niet wordt overgelaten aan de discretie van het Hof van Justitie, zoals nu het geval is op grond van artikel 24, alinea 2, van het Statuut van het Hof;

3.   stelt voor een diepgaand onderzoek in te stellen naar de vraag of het juridische mechanisme van artikel 300, lid 6, van het EG-Verdrag kan worden toegepast op gevallen waarin de prerogatieven van het Europees Parlement ernstig bedreigd worden, zodat het Parlement de mogelijkheid krijgt om het Hof van Justitie te verzoeken een advies uit te brengen over de verenigbaarheid van een bepaalde handeling van nationaal recht met het primaire gemeenschapsrecht, onverminderd de exclusieve bevoegdheid van de Commissie om al dan niet een niet-nakomingsprocedure in te leiden tegen een lidstaat die zich schuldig zou hebben gemaakt aan een schending;

4.   verzoekt de bevoegde commissie een wijziging van artikel 121 van zijn Reglement voor te bereiden om ervoor te zorgen dat alle gerechtelijke procedures voor alle soorten van rechtbanken in aanmerking worden genomen en dat wordt voorzien in een vereenvoudigde procedure die wordt gevolgd wanneer zaken volgens een versnelde of dringende procedure bij het Hof van Justitie aanhangig worden gemaakt;

5.   acht het wenselijk de samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale rechtbanken, naar het voorbeeld van wat in sommige lidstaten al vruchten afwerpt, in de hand te werken, door gerechtelijke praktijken te ontwikkelen die het het Parlement mogelijk maken deel te nemen aan gerechtelijke procedures die dienen voor nationale rechtbanken en die betrekking hebben op zijn prerogatieven;

6.   verzoekt de Commissie om passende wetgevende maatregelen voor te stellen om te garanderen dat het Parlement zijn rechten op het gebied van de rechtsbescherming van zijn prerogatieven daadwerkelijk tot gelding kan brengen;

7.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) Zaak 8/70 Commissie vs. Italië, Jurispr. 1970, blz. 961.
(2) Zaak C-50/00P, Unión de Pequenos Agricultores v. Raad (Jur. 2002, blz. I-6677).


Wijziging van het Reglement ter zake van de goedkeuring van de Commissie
PDF 212kWORD 59k
Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement ter zake van de goedkeuring van de Commissie (2007/2128(REG))
P6_TA(2008)0328A6-0198/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het schrijven van zijn Voorzitter van 14 december 2006,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 december 2005 over de richtsnoeren voor de goedkeuring van de Europese Commissie(1),

–   gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0198/2008),

1.   besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.   wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden;

3.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Bestaande tekst   Amendement
Amendement 1
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 99 – lid 2
2.  Elke commissie verzoekt de voorgedragen kandidaat een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden.
2.  De bevoegde commissie of commissies verzoeken de kandidaat-commissaris een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. De hoorzittingen worden georganiseerd op een zodanige wijze dat de kandidaat-commissarissen het Parlement alle relevante informatie kunnen verstrekken. De bepalingen betreffende de organisatie van de hoorzittingen worden vastgelegd in een bijlage bij het Reglement1.
___________
1 Zie bijlage XVI ter.
Amendement 2
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 99 – lid 6
6.  Bij wijziging van de toewijzing van de portefeuilles in de Commissie tijdens het mandaat worden de commissarissen verzocht te verschijnen voor de voor hun werkgebied bevoegde commissies.
6.  In geval van een ingrijpende herschikking van de portefeuilles in de Commissie gedurende haar ambtstermijn, het voorzien in een vacature of de benoeming van een nieuwe commissaris ingevolge de toetreding van een nieuwe lidstaat, worden de betrokken commissarissen overeenkomstig lid 2 verzocht te verschijnen voor de voor hun werkgebied bevoegde commissies.
Amendement 3
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XVI ter (nieuw)
BIJLAGE XVI ter
Richtsnoeren voor de goedkeuring van de Commissie
1.  Aan het goedkeuringsvotum door het Parlement van de gehele Commissie als college liggen de volgende beginselen, criteria en modaliteiten ten grondslag:
(a)  Beoordelingsbasis
Het Parlement beoordeelt de kandidaat-commissarissen op grond van hun algemene bekwaamheid, Europese inzet en onafhankelijkheid. Het beoordeelt hun kennis van de desbetreffende portefeuille en de communicatieve vaardigheden.
Het Parlement houdt in het bijzonder rekening met het genderevenwicht. Het kan een uitspraak doen over de verdeling van de portefeuilleverantwoordelijkheden door de verkozen voorzitter.
Het Parlement kan alle informatie inwinnen die relevant is om tot een besluit over de bekwaamheid van de kandidaat-commissarissen te komen. Het verwacht volledige openbaarmaking van informatie betreffende hun financiële belangen.
(b)  Hoorzittingen
Elke kandidaat-commissaris wordt verzocht om voor een hoorzitting voor de bevoegde commissie of commissies te verschijnen. De hoorzittingen zijn openbaar.
De hoorzittingen worden gezamenlijk door de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters georganiseerd. In gevallen waarin portefeuilles elkaar overlappen worden passende regelingen getroffen om de relevante commissies bij de procedure te betrekken. Er kunnen zich drie gevallen voordoen:
(i) de portefeuille van de kandidaat-commissaris valt onder het werkterrein van een enkele commissie; in dat geval wordt de kandidaat-commissaris alleen door die commissie gehoord;
(ii) de portefeuille van de kandidaat-commissaris valt in min of meer gelijke proporties onder de werkterreinen van meerdere commissies; in dat geval wordt de kandidaat-commissaris door die commissies gezamenlijk gehoord;
(iii) de portefeuille van de kandidaat-commissaris valt grotendeels onder het werkterrein van een enkele commissie en slechts zijdelings onder de werkterreinen van een of meer andere commissies; in dat geval wordt de kandidaat-commissaris gehoord door de ten principale bevoegde commissie die de andere commissie of commissies uitnodigt om aan de hoorzitting deel te nemen.
De verkozen voorzitter van de Commissie wordt uitvoerig geraadpleegd over de organisatie.
De commissies leggen de kandidaat-commissarissen tijdig voor de hoorzittingen schriftelijke vragen voor. Het aantal inhoudelijke schriftelijke vragen wordt beperkt tot vijf per bevoegde commissie.
De hoorzittingen vinden plaats in omstandigheden en onder voorwaarden die waarborgen dat de kandidaat-commissarissen een gelijke en eerlijke mogelijkheid krijgen om zichzelf en hun standpunten te presenteren.
De kandidaat-commissarissen worden verzocht een inleidende mondelinge verklaring af te leggen van ten hoogste twintig minuten. De hoorzittingen zijn bedoeld om een brede politieke dialoog tussen de kandidaat-commissarissen en de leden op gang te brengen. Voor het einde van de hoorzitting worden de kandidaat-commissarissen in de gelegenheid gesteld om een korte afsluitende verklaring af te leggen.
(c)  Evaluatie
Binnen 24 uur wordt een video-opname met index van de hoorzittingen openbaar gemaakt.
Na de hoorzittingen komen de commissies onverwijld bijeen om een evaluatie te maken van de afzonderlijke kandidaat-commissarissen. Deze vergaderingen vinden met gesloten deuren plaats. De commissies worden verzocht te verklaren of zij de kandidaat-commissarissen geschikt achten om zitting te nemen in het college en de hen toebedachte taken te vervullen. Indien een commissie ten aanzien van elk van deze punten geen consensus weet te bereiken, legt de voorzitter beide punten ten slotte bij geheime stemming ter fine van een besluit aan de commissie voor. De evaluatieverklaringen van de commissies worden openbaar gemaakt en gepresenteerd in een gezamenlijke vergadering van de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters die met gesloten deuren plaatsvindt. Na een gedachtewisseling verklaren de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters de hoorzittingen voor gesloten, tenzij zij besluiten extra informatie in te winnen.
De verkozen voorzitter van de Commissie presenteert het gehele college van kandidaat-commissarissen en hun programma in een plenaire vergadering van het Parlement, waarvoor alle leden van de Raad worden uitgenodigd. De presentatie wordt gevolgd door een debat. Fracties of ten minste veertig leden kunnen ontwerpresoluties indienen tot besluit van het debat overeenkomstig artikel 103, leden 3, 4 en 5. Na de stemming over de ontwerpresolutie stemt het Parlement over de vraag of het al dan niet zijn goedkeuring hecht aan de benoeming van de verkozen voorzitter en de kandidaat-commissarissen als college. Het Parlement besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen bij hoofdelijke stemming. Het kan de stemming tot de volgende vergadering uitstellen.
2.  Indien tijdens de ambtstermijn van de Commissie haar samenstelling wordt gewijzigd of een ingrijpende herschikking van de portefeuilles plaatsvindt, zijn de volgende modaliteiten van toepassing:
(a)  Wanneer een plaats vacant wordt door ontslagneming, gedwongen terugtreden of overlijden, nodigt het Parlement onverwijld de kandidaat-commissaris uit om deel te nemen aan een hoorzitting onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in paragraaf 1.
(b)  In geval van toetreding van een nieuwe lidstaat nodigt het Parlement de kandidaat-commissaris uit om deel te nemen aan een hoorzitting onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in paragraaf 1.
(c)  In geval van een ingrijpende herschikking van portefeuilles worden de betrokken commissarissen uitgenodigd om voor het aanvaarden van hun nieuwe verantwoordelijkheden voor de bevoegde commissies te verschijnen.
In afwijking van de procedure in paragraaf 1, letter (c), derde alinea, vindt goedkeuring ter plenaire vergadering van de benoeming van een enkele commissaris bij geheime stemming plaats.

(1) PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 137.


Uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's ***II
PDF 198kWORD 80k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's (16673/2/2007 – C6-0138/2008 – 2006/0143(COD))
P6_TA(2008)0329A6-0179/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16673/2/2007 – C6-0138/2008)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0423),

–   gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2007)0672),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0179/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's

P6_TC2-COD(2006)0143


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 1331/2008.)

(1) PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten van 10.7.2007, P6_TA(2007)0320.


Levensmiddelenadditieven ***II
PDF 197kWORD 82k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven (16675/2/2007 – C6-0141/2008 – 2006/0145(COD))
P6_TA(2008)0330A6-0180/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16675/2/2007 – C6-0141/2008)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0428),

–   gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2007)0673),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0180/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven

P6_TC2-COD(2006)0145


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 1333/2008.)

(1) PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 10.
(2) Aangenomen teksten van 10.7.2007, P6_TA(2007)0321.


Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen ***II
PDF 198kWORD 90k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad, Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96 en Richtlijn 2000/13/EG (16677/3/2007 – C6-0139/2008 – 2006/0147(COD))
P6_TA(2008)0331A6-0177/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16677/3/2007 – C6-0139/2008)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0427),

–   gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0177/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordeningen (EG) nr. 2232/96 en (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG

P6_TC2-COD(2006)0147


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 1334/2008.)

(1) PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 46.
(2) Aangenomen teksten van 10.7.2007, P6_TA(2007)0323.


Voedingsenzymen ***II
PDF 198kWORD 85k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (16676/1/2007 – C6-0140/2008 – 2006/0144(COD))
P6_TA(2008)0332A6-0176/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16676/1/2007 – C6-0140/2008)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0425),

–   gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0176/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97

P6_TC2-COD(2006)0144


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 1332/2008.)

(1) PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 32.
(2) Aangenomen teksten van 10.7.2007, P6_TA(2007)0322.


Wijziging Richtlijn 2003/87/EG ter opneming van de luchtvaartactiviteiten in de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ***II
PDF 196kWORD 88k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (5058/3/2008 – C6-0177/2008 – 2006/0304(COD))
P6_TA(2008)0333A6-0220/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5058/3/2008 – C6-0177/2008)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0818),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0220/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap

P6_TC2-COD(2006)0304


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2008/101/EG.)

(1) PB C 122 E van 20.5.2008, blz. 19.
(2) Aangenomen teksten van 13.11.2007, P6_TA(2007)0505.


Wijziging van het Reglement in verband met de voorstellen van de Werkgroep parlementaire hervorming inzake de werkzaamheden van de plenaire vergadering en initiatiefverslagen
PDF 380kWORD 73k
Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement in verband met de voorstellen van de Werkgroep parlementaire hervorming inzake de werkzaamheden van de plenaire vergadering en initiatiefverslagen (2007/2272(REG))
P6_TA(2008)0334A6-0197/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de besluiten van de Conferentie van voorzitters van 25 oktober en 12 december 2007,

–   gezien het schrijven van zijn Voorzitter van 15 november 2007 en dat van 31 januari 2008,

–   gezien het eerste tussentijdse verslag van de Werkgroep parlementaire hervorming over 'De plenaire vergadering en het rooster van de werkzaamheden', dat op 6 september 2007 is voorgelegd aan de Conferentie van voorzitters en de conclusies in dat verslag over de initiatiefverslagen,

–   gelet op artikel 199 van het EG-Verdrag,

–   gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0197/2008),

1.   besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.   wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden, met uitzondering van punten 2 en 3 van de nieuwe bijlage IIbis, die in werking treden op de eerste dag van de zittingsperiode die in juli 2009 van start gaat; wijst erop dat artikel 45, lid 1 bis eveneens geldt voor verslagen waarvoor reeds vóór de inwerkingtreding van deze bepaling toestemming is verleend;

3.   besluit dat amendement 5 betreffende artikel 39, lid 2 in zijn besluit van 13 november 2007 over de wijziging van het Reglement in verband met het Statuut van de leden(1) in werking treedt op de eerste dag van de eerst volgende vergaderperiode;

4.   besluit overeenkomstig artikel 204, c) het besluit van de Conferentie van voorzitters over de regels en praktische modaliteiten betreffende initiatiefverslagen als gewijzigd bij zijn besluiten van 12 december 2007 en 14 februari 2008 te publiceren als bijlage bij het Reglement; gelast zijn Secretaris-generaal deze bijlage overeenkomstig toekomstige besluiten van de Conferentie van voorzitters in dezen, aan te passen;

5.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Bestaande tekst   Amendement
Amendement 1
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 38 bis (nieuw)
Artikel 38 bis
Recht van initiatief dat het Parlement krachtens de Verdragen is toegekend
In de gevallen waarin het Parlement krachtens de Verdragen het recht van initiatief is toegekend, kan de bevoegde commissie besluiten een initiatiefverslag op te stellen.
Het verslag omvat:
a) een ontwerpresolutie;
b) in voorkomend geval, een ontwerpbesluit of ontwerpvoorstel;
c) een toelichting, in voorkomend geval vergezeld van een financieel memorandum.
Indien voor de aanneming van een besluit door het Parlement de goedkeuring of de instemming van de Raad en het advies of de instemming van de Commissie is vereist, kan het Parlement na de stemming over het voorgestelde besluit, en op voorstel van de rapporteur, besluiten de stemming over de ontwerpresolutie uit te stellen totdat de Raad of de Commissie hun standpunt kenbaar hebben gemaakt.
Amendement 2
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 45 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Het Parlement behandelt in initiatiefverslagen neergelegde ontwerpresoluties volgens de korte- presentatieprocedure als uiteengezet in artikel 131 bis. Amendementen op deze resoluties zijn niet ontvankelijk voor behandeling ter plenaire vergadering, tenzij zij door de rapporteur worden ingediend om rekening te houden met nieuwe informatie. Overeenkomstig artikel 151, lid 4 kunnen evenwel alternatieve ontwerpresoluties worden ingediend. Dit lid is niet van toepassing, wanneer het onderwerp van het verslag in het kader van een debat van prioritair belang ter plenaire vergadering wordt behandeld, wanneer het verslag overeenkomstig het initiatiefrecht uit hoofde van artikel 38 bis of 39 wordt opgesteld, of wanneer het verslag kan worden aangemerkt als een beleidsverslag overeenkomstig de door de Conferentie van voorzitters vastgestelde criteria1.
__________
1 Zie desbetreffend besluit van de Conferentie van voorzitters, als opgenomen in bijlage [...] bij het Reglement.
Amendement 3
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 45 – lid 2 – alinea 1
2.  Het bepaalde in dit artikel is mutatis mutandis van toepassing in de gevallen waarin de Verdragen het Parlement het recht van initiatief toekennen
2.  Indien het onderwerp van het verslag onder het in artikel 38bis bedoelde initiatiefrecht valt, kan toestemming uitsluitend worden geweigerd op grond van het feit dat niet aan de voorwaarden in de Verdragen wordt voldaan.
Amendement 4
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 45 – lid 2 – alinea 2
In dergelijke gevallen neemt de Conferentie van voorzitters binnen twee maanden een besluit.
2 bis.  In de in de artikelen 38 bis en 39 bedoelde gevallen neemt de Conferentie van voorzitters binnen twee maanden een besluit.
Amendement 5
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 110 – lid 1
1.  Ieder lid kan de Raad of de Commissie vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk.
1.  Ieder lid kan in overeenstemming met de richtsnoeren vastgesteld in een bijlage bij dit Reglement1de Raad of de Commissie vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk.
__________
1 Zie bijlage II bis.
Amendement 6
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 110 – lid 2
2.  De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die ze aan de betrokken instelling doet toekomen.
2.  De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die ze aan de betrokken instelling doet toekomen. In geval van twijfel neemt de Voorzitter een besluit over de ontvankelijkheid van een vraag. De vraagsteller wordt van dit besluit in kennis gesteld.
Amendement 7
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 111 – lid 1
1.  Ieder lid kan de Europese Centrale Bank vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord.
1.  Ieder lid kan in overeenstemming met de richtsnoeren vastgesteld in een bijlage bij dit Reglement1de Europese Centrale Bank vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord.
____________
1 Zie bijlage II bis.
Amendement 8
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 131 bis (nieuw)
Artikel 131 bis
Korte presentatie
Op verzoek van de rapporteur of op voorstel van de Conferentie van voorzitters, kan het Parlement ook besluiten dat een punt, waarvoor geen echt debat nodig is, ter plenaire vergadering middels een korte presentatie door de rapporteur wordt behandeld. In dat geval krijgt de Commissie de gelegenheid het woord te voeren en hebben de leden het recht om via de indiening van een extra schriftelijke verklaring overeenkomstig artikel 142, lid 7, te reageren.
Amendement 9
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 142 – lid 5
5.  De Commissie en de Raad worden tijdens het debat over een verslag in de regel onmiddellijk gehoord na de inleiding door de rapporteur. Bij de behandeling van een voorstel van de Commissie verzoekt de Voorzitter de Commissie echter eerst het woord te voeren voor een korte toelichting van het voorstel, en bij de behandeling van een tekst van de Raad, desgewenst eerst de Raad, in beide gevallen onmiddellijk gevolgd door de rapporteur. Aan de Commissie en de Raad kan opnieuw het woord worden verleend, met name om te reageren op opmerkingen van de leden.
5.  De Commissie en de Raad worden tijdens het debat over een verslag in de regel onmiddellijk gehoord na de inleiding door de rapporteur. Aan de Commissie, de Raad en de rapporteur kan opnieuw het woord worden verleend, met name om te reageren op opmerkingen van de leden.
Amendement 10
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 151 - lid 4
4.  Een fractie kan een alternatieve ontwerpresolutie indienen ter vervanging van een in een commissieverslag voorgestelde niet-wetgevingsontwerpresolutie.
4.  Een fractie of ten minste veertig leden kunnen een alternatieve ontwerpresolutie indienen ter vervanging van een in een commissieverslag voorgestelde niet-wetgevingsontwerpresolutie.
In dat geval mag de fractie geen amendementen indienen op de ontwerpresolutie van de bevoegde commissie. De ontwerpresolutie van de fractie mag niet langer zijn dan de ontwerpresolutie van de commissie. Deze wordt in één stemming zonder amendementen ter plenaire vergadering in stemming gebracht.
In dat geval mogen de fractie of de betreffende leden geen amendementen indienen op de ontwerpresolutie van de bevoegde commissie. De alternatieve ontwerpresolutie mag niet langer zijn dan de ontwerpresolutie van de commissie. Deze wordt in één stemming zonder amendementen ter plenaire vergadering in stemming gebracht.
Artikel 103, lid 4 is mutatis mutandis van toepassing.
Amendement 11
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage II bis (nieuw)
BIJLAGE II bis
Richtsnoeren voor vragen met verzoek om schriftelijk antwoord overeenkomstig de artikelen 110 en 111
1.  Vragen met verzoek om schriftelijk antwoord
– moeten onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de betrokken instelling vallen en van algemeen belang zijn;
– moeten beknopt zijn en een begrijpelijke vraag inhouden;
– mogen geen beledigende uitlatingen bevatten;
– mogen geen louter persoonlijke aangelegenheden betreffen.
2.  Wanneer een vraag niet in overeenstemming is met deze richtsnoeren, dient het secretariaat de vraagsteller van advies inzake de wijze waarop de vraag kan worden geformuleerd om ontvankelijk te zijn.
3.  Wanneer in de voorgaande zes maanden een identieke of soortgelijke vraag is gesteld en beantwoord, doet het secretariaat de vraagsteller een kopie van de vorige vraag en van het antwoord toekomen. De nieuwe vraag wordt niet aan de betrokken instelling voorgelegd, tenzij de vraagsteller nieuwe ontwikkelingen van betekenis aanvoert of nadere informatie wenst te krijgen.
4.  Wanneer in een vraag om feitelijke of statistische informatie wordt verzocht die reeds in de bibliotheek van het Parlement beschikbaar is, brengt die dienst dit ter kennis van het lid, dat de vraag kan intrekken.
5.  Vragen die onderling samenhangende onderwerpen betreffen, kunnen gezamenlijk worden beantwoord.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0500.


Begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg
PDF 264kWORD 89k
Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg, afdeling III – Commissie (2008/2025(BUD))
P6_TA(2008)0335A6-0262/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het Voorontwerp van begroting voor het begrotingsjaar 2009, dat de Commissie op 6 mei 2008 heeft goedgekeurd,

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (IIA)(1),

–   gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 24 april 2008 over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2009(2), en over het begrotingskader en de prioriteiten voor 2009(3),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (19-20 juni 2008),

–   gelet op artikel 69 en Bijlage IV van het Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0262/2008),

A.   overwegende dat als het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Verdrag van Lissabon) in 2009 geratificeerd is, het Parlement op wetgevings- en begrotingsgebied op voet van gelijkheid zal staan met de Raad; en de Europese Unie nieuwe bevoegdheden krijgt, wat belangrijke gevolgen zal hebben voor de EU-begroting,

B.   overwegende dat de jaarlijkse begrotingsprocedure als geheel fundamentele wijzigingen zal moeten ondergaan als gevolg van de bepalingen in het nieuwe verdrag en het feit dat het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven en het (maximum)stijgingspercentage voor niet-verplichte uitgaven zal komen te vervallen,

C.   overwegende dat de drie instellingen op 16 april 2008 in een verklaring overeen zijn gekomen zo spoedig mogelijk overleg te gaan plegen over de nodige regelingen voor begrotingskwesties die verband houden met het Verdrag van Lissabon, en voorts overwegende dat in 2009 een vernieuwd Parlement zal aantreden en een nieuwe Commissie die volledig moeten zijn voorbereid op de veranderingen als gevolg van het nieuwe Verdrag, mits dit wordt geratificeerd,

Voorontwerp van begroting 2009

1.   neemt er kennis van dat het voorontwerp van begroting (VOB) voor 2009, 134 394,9 miljoen EUR beloopt aan vastleggingskredieten en 116 736,4 miljoen EUR aan betalingskredieten, waardoor een speelruimte resteert van 2 638,1 miljoen EUR tot het maximum van de vastleggingskredieten en van 7 443,6 miljoen EUR tot dat van de betalingskredieten, waarbij de verplichte uitgaven 33% van de vastleggingskredieten en 38% van de betalingskredieten uitmaken;

2.   wijst erop dat de vastleggingskredieten in het VOB 2009 overeenkomen met 1,04% van het BNI wat een totale stijging is van 3,1% in vergelijking met de begroting 2008, waarbij de verplichte uitgaven met 4,7% zijn gestegen als gevolg van de geleidelijke invoering van de rechtstreekse hulp aan de nieuwe lidstaten, en de niet-verplichte uitgaven met 2,4%;

3.   neemt er met belangstelling kennis van dat de betalingskredieten in het VOB 2009 overeenkomen met 0,90% of het BNI, een afname met 3,3% in vergelijking met de begroting 2008, waarbij betalingskredieten voor verplichte uitgaven zijn gestegen met 4,8%, in overeenstemming met de ontwikkeling bij de vastleggingskredieten, terwijl die voor niet-verplichte uitgaven met 7,6% zijn gedaald;

4.   neemt kennis van de prioriteiten van het VOB die door de Commissie uiteen zijn gezet:

   ondersteuning van duurzame groei en bevordering van een economisch klimaat waarin ruimschoots nieuwe werkgelegenheid kan ontstaan; ondersteuning van innovatie,
   voortzetting van het cohesiebeleid om de ongelijkheden tussen de regio's in de Unie te verminderen,
   bestrijding van klimaatverandering en bevorderen van onderzoek naar schone en zuinige energie; ontwikkeling van een Europees energiebeleid dat wordt gekenmerkt door onafhankelijkheid en gewaarborgde aanvoer,
   ontwikkeling van een gemeenschappelijk integratiebeleid en invoering van een gemeenschappelijke ruimte van rechtvaardigheid,
   ondersteuning van het vredesproces in het Midden-Oosten en de stabiliteit in Kosovo en de Balkan als geheel,
   het geven van voedselhulp en versterking van het milieuelement bij de ontwikkelingssamenwerking;

5.   herinnert aan zijn prioriteiten zoals verwoord in zijn bovengenoemde resolutie van 24 april 2008 over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2009;

Algemene overwegingen

6.   spreekt de overtuiging uit dat de Europese Unie moet kunnen beschikken over een middelenniveau dat haar in staat stelt haar huidige beleid en optreden onbeperkt ten uitvoer te leggen en tegelijkertijd genoeg souplesse biedt om aan nieuwe beleidseisen te kunnen voldoen;

7.   stelt vast dat de totale speelruimte van 2 638 miljoen EUR in het VOB voor het grootste deel, namelijk een bedrag van 2 027 miljoen EUR afkomstig is uit de speelruimte uit hoofde van marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen (eerste pijler van het GLB) onder rubriek 2;

8.   neemt met belangstelling kennis van de bovengenoemde conclusies van het voorzitterschap en de gevolgen voor de begroting die enkele van deze conclusies kunnen hebben; is van mening dat deze begrotingsbehoeften alleen kunnen worden gedekt door gebruik te maken van de in het IIA voorziene middelen, met name de punten 21 tot 23 ervan;

9.   wijst erop dat als gevolg van de zeer kleine marges tot de andere maxima van het MFK, met name onder rubrieken 1a, 3b en 4, het vermogen van de Unie om in budgettaire termen te reageren op beleidswijzigingen bijzonder beperkt is; benadrukt tegelijkertijd de mogelijkheid om de bepalingen van het IIA toe te passen om financiële tekorten uit de weg te ruimen;

10.   acht het zijn verantwoordelijkheid als begrotingsautoriteit ervoor te zorgen dat de middelen in de EU-begroting zo optimaal mogelijk worden besteed; is voornemens te streven naar een ambitieuzere, evenwichtige en samenhangende begroting in samenwerking met en met inachtneming van de verzoeken van de gespecialiseerde commissies;

11.   kan niet altijd een duidelijke samenhang ontdekken tussen de beleidsprioriteiten van de Commissie, zoals omschreven in haar jaarlijkse beleidsstrategie (JBS) en het VOB, en de verhogingen op de overeenkomstige begrotingslijnen en beleidsterreinen; is nog niet overtuigd van de inspanningen van de Commissie om de prioriteiten van het Parlement in het VOB op te nemen, is er bijvoorbeeld niet van overtuigd dat de prioriteit van de klimaatverandering werkelijk door de hele begroting heen tot zijn recht komt, zoals door de Commissie voorgesteld; wenst meer nauwkeurige informatie te ontvangen over de gebruikte methodiek om tot de conclusie te komen dat meer dan 10%, of 14 miljard EUR, van de EU-begroting wordt besteed aan milieudoelstellingen; verzoekt om een alomvattende presentatie van alle aan klimaatverandering gerelateerde uitgaven in de begroting, met inbegrip van de plattelandsontwikkelings- en structuurfondsen, om in staat te zijn de samenhang tussen politieke en begrotingsprioriteiten te waarderen; wijst erop dat de lopende programma's bij de tussentijdse herziening moeten worden herzien om de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering beter te integreren en voor een betere samenhang van het beleid te zorgen;

12.   wenst een dialoog met de Raad en de Commissie aan te gaan over het gebruik van de in het IIA voorziene middelen om de financiering te versterken voor maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering met het oog op een alomvattende overeenkomst over klimaatverandering na 2012;

13.   spreekt zijn belangstelling uit voor nauwe samenwerking met de Raad en de Commissie om spoedig een afdoende overeenstemming te bereiken over het pakket maatregelen inzake energie en klimaatverandering, waaronder koolstofvastlegging en -opslag (CCS); neemt er kennis van dat de EU door moet gaan te laten zien dat economische groei en ontwikkeling verenigbaar zijn met een koolstofarme economie; herinnert de Raad aan de bovengenoemde conclusies van het voorzitterschap;

14.   geeft uiting aan zijn grote bezorgdheid dat de tijd gekomen is waarin de beschikbare marges steeds vaker een gevolg zijn van "creatieve budgettering" zoals "backloading" van bestaande meerjarenprogramma's, onder uitsluiting van budgettaire verplichtingen die al bekend en te voorzien waren en andere soortgelijke manoeuvres; is van opvatting dat dergelijke praktijken een inbreuk vormen op het beginsel van gezonde budgettering en verlangt andermaal een VOB dat een getrouwe weerspiegeling is van de begrotingsbehoeften van het volgend jaar; verzoekt de Commissie en de Raad samen te werken met het oog op het nemen van de noodzakelijke besluiten om een bevredigend niveau van kredieten voor de begroting voor 2009 te bereiken;

15.   beklemtoont het belang van helderheid, consistentie en transparantie bij de presentatie van de EU-begroting, wat mede een absolute noodzaak is om de Europese burger te kunnen duidelijk maken hoe het EU-geld wordt besteed; acht het zorgelijk dat het steeds ingewikkelder wordt differentiatie aan te brengen tussen beleidsuitgaven en administratieve uitgaven van de Commissie en dat een aanzienlijk bedrag aan uitgaven van administratieve aard, dat logischerwijze onder rubriek 5 zou moeten worden ondergebracht, feitelijk wordt gefinancierd uit beleidstoewijzingen;

16.   betreurt het feit dat er momenteel geen heldere indicatie is van de exacte wijzigingen die in het onlangs aangeboden financiële programmadocument zijn aangebracht ten opzichte van het eerdere document, en evenmin of, of hoe verhogingen in een bepaald jaar worden gecompenseerd en hoe "backloading" en "frontloading" worden toegepast; is van mening dat dit niet in overeenstemming is met de bepalingen van punt 46 van het IIA en dringt er bij de Commissie op aan haar verplichtingen in dit opzicht na te komen;

17.   beklemtoont dat het van groot belang is de gevolgen van "frontloading" en "backloading" op de meerjarenprogramma's door de gehele begroting heen, na te gaan om een coherente programmering van vastleggingen te waarborgen voor de duur van het MFK, waarbij de prioriteiten van het Parlement zoals die zijn vastgelegd in het IIA worden nagekomen;

18.   is verbaasd over het extreem lage niveau van de betalingskredieten, namelijk 116 736 miljoen EUR, dat door de Commissie in haar VOB wordt voorgesteld; herinnert eraan dat de vastleggingskredieten waarover in de begrotingen voor 2007 en 2008 is gestemd respectievelijk 126 500 en 129 100 miljoen EUR bedroegen;

19.   verzoekt de Commissie de screening waarmee in 2007 is begonnen, voort te zetten en met duidelijke informatie te komen over het personeelsbeleid, toepassing van de herschikkingsstrategie en de mate van uitbesteding van taken voor 2009; vraagt om een vervolgverslag voor 30 april 2009 met inbegrip van de conclusies die de Commissie zal trekken met betrekking tot haar interne organisatie; neemt kennis van het vervolgverslag 2008 van de Commissie getiteld "Planning en optimalisering van het personeelsbeleid om aan te sluiten bij de prioriteiten van de EU" waarin de Commissie haar toezegging bevestigt tot 2013 niet meer om nieuwe posten te zullen vragen, afgezien van de laatste serie in 2009 die gerelateerd is aan de uitbreiding;

20.   neemt kennis van een aanzienlijke toename van het aantal externe onderzoeken van OLAF in de sector externe hulp en verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat OLAF over de nodige middelen beschikt; verzoekt de Raad de kwaliteit van de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie in de strijd tegen fraude in de EU te verbeteren; verzoekt de Raad te zorgen voor een goede follow-up van de door de lidstaten in het kader van de fraudebestrijding verrichte onderzoeken, met inbegrip van de terugvorderingsprocedure;

Subrubriek 1a

21.   merkt op dat de vastleggingskredieten in het VOB voor concurrentiekracht voor groei en werkgelegenheid 11 690 miljoen EUR bedragen, waardoor een speelruimte van 82 miljoen EUR resteert; dit betekent een stijging van 5,5% ten opzichte van 2008; wijst erop dat ook de betalingskredieten met 5,3% stijgen tot een totaal van 10 285,2 miljoen EUR;

22.   is ingenomen met het voornemen van de Commissie om ingrijpende maatregelen te nemen voor het scheppen van banen en ondersteuning van innovatie, kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) en onderzoek; beklemtoont dat de bestaande initiatieven op dit terrein zoals het kaderprogramma voor mededinging en innovatie (CIP) en andere initiatieven die betrekking hebben op KMO's naar behoren ten uitvoer moeten worden gelegd en begeleid;

23.   is verheugd over de door de Commissie in het VOB aangegeven prioriteit om onderzoek naar schone en efficiënte vormen van energie te bevorderen en is voornemens ervoor te zorgen dat (afgezien van het zevende kaderprogramma) wordt voorzien in de nodige middelen, aangezien energie-efficiëntie een sleutelstrategie is in de strijd tegen klimaatverandering;

24.   wijst op het belang van de inzet van de nodige begrotingsmiddelen voor alle maatregelen die gericht zijn op de bevordering en invoering van scholingsprogramma's op het gebied van de media en de nieuwe technologieën;

25.   betreurt het dat in subrubriek 1a een beperkte speelruimte beschikbaar is, wat er op zou kunnen wijzen dat het onmogelijk wordt nieuwe beleidslijnen te financieren via herschikking, zonder belangrijke bestaande programma's ernstig te benadelen en beveelt dan ook aanvullende financiering aan indien nieuwe prioriteiten moeten worden vastgesteld;

26.   is van mening dat gezien de beperkte speelruimte die beschikbaar is in rubriek 1a, een behoorlijke tenuitvoerlegging en evaluatie van lopende proefprojecten en voorbereidende acties prioriteit moet krijgen, maar dat het opstarten van nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties natuurlijk mogelijk moet blijven;

27.   is van mening dat het geplande besluit over kleine ondernemingen ("Small Business Act") een belangrijke functie heeft ter ondersteuning van KMO's; wacht met spanning op uitgewerkte voorstellen voor de financiering van dit nieuwe strategische instrument, dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan voor dit doel ook meer gebruik te maken van de middelen die in dit verband middels de structuurfondsen beschikbaar zijn; neemt er kennis van dat, aangezien KMO's bijzonder hard worden getroffen door betalingsachterstanden, de Europese Unie betalingsachterstanden moet voorkomen door te voorzien in een efficiënt en transparant controlestelsel om te waarborgen dat betalingen binnen een gespecificeerde termijn worden uitgevoerd;

Subrubriek 1b

28.   wijst erop dat de vastleggingskredieten in het VOB voor samenhang ter bevordering van groei en werkgelegenheid met 2,5% stijgen tot een bedrag van 48 413,9 miljoen EUR, waardoor een speelruimte resteert van slechts 14 miljoen EUR in de afdeling technische bijstand; neemt er kennis van de totale stijging van 2,5% wordt veroorzaakt door de aanmerkelijke stijging bij het Cohesiefonds (+14% ten opzichte van 2008), terwijl de vastleggingskredieten voor de structuurfondsen op hetzelfde peil blijven;

29.   betreurt de scherpe daling bij de betalingskredieten die, ten opzichte van 2008, met 13,9% afnemen tot 34 914,1 miljoen EUR; is met name niet overtuigd dat er goede redenen zijn voor het naar beneden bijstellen van de prognoses van het betalingsniveau, te weten -30% voor EFRO-convergentie, -13% voor EFRO regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, - 85% voor EFRO territoriale samenwerking en -50% voor de nieuwe programma's 2007 - 2013 van het Cohesiefonds;

30.   is van mening dat de Commissie moet aangeven of deze scherpe daling een direct of indirect gevolg is van het nieuwe Actieplan ter versterking van toezicht en gedeeld beheer voor structurele acties, met name aangezien dit op een gebrek aan controles op het eerste niveau in de lidstaten zou kunnen wijzen;

31.   is van plan ervoor te zorgen dat de nodige middelen voor de diverse elementen van het cohesiebeleid gewaarborgd blijven zodat rekening kan worden gehouden met de huidige en komende problemen die de solidariteit binnen de Europese Unie op de proef zullen stellen;

Rubriek 2

32.   neemt er kennis van dat de vastleggingskredieten in het VOB voor bescherming en beheer van natuurlijke rijkdommen zijn vastgesteld op 57 525,7 miljoen EUR, wat een stijging van 3,5% betekent ten opzichte van 2008, waardoor een speelruimte van 2 113,3 miljoen EUR overblijft; de betalingskredieten stijgen met 3,0% tot 54 834,9 miljoen EUR; het gedeelte van rubriek 2 dat gereserveerd is voor marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse bijstand bedraagt 42 860,3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 42 814,2 miljoen EUR aan betalingskredieten;

33.   onderstreept dat slechts 0,5% van de vastleggingskredieten onder rubriek 2, niettegenstaande de milieumaatregelen onder plattelandsontwikkelingsprogramma's en de milieunormen die het systeem van milieuvoorwaarden voor directe betalingen onderbouwen, besteed wordt aan milieuprioriteiten terwijl de grote meerderheid van de middelen is toegewezen aan rechtstreekse bijstand en marktgerelateerde uitgaven;

34.   is ingenomen met de toename van 20,9 miljoen EUR voor LIFE+, maar vindt het spijtig dat slechts een deel van deze stijging ten goede komt aan intensiever optreden op het gebied van klimaatverandering; is van mening dat de horizontale begrotingsprioriteit voor de bestrijding van de klimaatverandering in deze cijfers onvoldoende tot zijn recht komt;

35.   wijst erop dat het belangrijkste doel van het GLB het garanderen is van marktstabiliteit, aanvoerveiligheid en redelijke prijzen voor de consument en doet dan ook een beroep op de EU om op de begroting 2009 de nodige middelen vrij te maken om te kunnen voorzien in de nieuwe behoeften die voortvloeien uit de bestaande voedselcrisis en met name voor een betere toegang tot voedsel voor de armsten, die het meest onder de crisis te lijden hebben;

36.   is ingenomen met de overal dalende tendens bij uitvoerrestitutie voor landbouwproducten als gevolg van gunstige marktomstandigheden en met de besparingen die hiervan het gevolg zijn;

37.   neemt er kennis van dat de vastleggingskredieten in het VOB voor plattelandsontwikkeling praktisch stabiel blijven met 13 401 miljoen EUR (met inbegrip van modulatie) aan vastleggingskredieten en 10 926 miljoen EUR aan betalingskredieten, een daling van 4% ten opzichte van 2008;

38.   beschouwt deze cijfers als indicaties in het kader van de gezondheidscheck van het GLB, die door de Commissie op 20 mei 2008 is aangeboden;

39.   wijst op de grote verschillen bij de tenuitvoerlegging van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); betreurt het dat in 2007 voor 2 830 miljoen EUR geen bestemming kon worden gevondenen, dat 1 361 miljoen EUR overgedragen werd naar 2008 en 1 469 miljoen werd hergeprogrammeerd voor de jaren 2008 - 2013 in het kader van punt 48 van het IIA; geeft uiting aan zijn zorg over de herprogrammering van dergelijke aanzienlijke bedragen, wat zal leiden tot een aanzienlijke vertraging bij de beschikbaarstelling van middelen voor de plattelandsgebieden;

Subrubriek 3a

40.   neemt er kennis van dat de vastleggingskredieten in het VOB voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid met 15% toenemen tot 839,1 miljoen EUR, waardoor een speelruimte ontstaat van 32,9 miljoen EUR; de betalingskredieten stijgen met 11,7% tot 596,7 miljoen EUR;

41.   wijst erop dat deze opvallende toename ten opzichte van 2008 grotendeels wordt veroorzaak door een aanzienlijke verhoging bij de hoofdstukken "solidariteit - externe grenzen, visumbeleid en vrij verkeer van personen" (+ 44,4 miljoen EUR of + 15,6%) - "migratiestromen -. gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid" (+ 43,4 miljoen EUR of + 18,9%) en "veiligheid en behoud van de vrijheden" (+ 20,8 miljoen EUR of + 27,1%);

42.   neemt kennis van de stijging met 36,3% bij de vastleggingskredieten voor het specifieke programma "misdaadpreventie en -bestrijding" en zal een onderzoek instellen naar de redenen daarvoor;

43.   is bezorgd over de magere financiering van de activiteiten voor "Grondrechten en rechtvaardigheid" die slechts met 0,2% stijgt bij de vastleggingskredieten en feitelijk met 10% is afgenomen bij de betalingskredieten, ten opzichte van de begroting 2008;

44.   wijst op het feit dat in het VOB een stijging wordt gehandhaafd van de kredieten die in 2008 werden goedgekeurd voor het Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (FRONTEX), maar neemt met enige zorg kennis van een herschikking van de subsidie door overbrenging van 5,7 miljoen EUR van beleidsuitgaven naar administratieve uitgaven; dringt aan op een verhoging van de kredieten voor 2009 voor FRONTEX om het in staat te stellen zijn toezegging tot permanente en ononderbroken missies na te komen, met name aan de zuidgrenzen van de Unie (Hera, Nautilus en Poseidon);

45.   beklemtoont dat in een Europees pact over migratiebeleid kwesties moeten worden opgenomen als bestrijding van illegale immigratie, beheer van legale immigratie, integratie van onderdanen van derde landen en versterking van de grensbeveiliging; waarbij het solidariteitsbeginsel en de hoogste bescherming van de grondrechten een belangrijke rol moeten spelen;

Subrubriek 3b

46.   neemt kennis van het feit dat in het VOB vastleggingskredieten zijn opgenomen voor Burgerschap voor in totaal 628,7 miljoen EUR, een stijging van 1,0%, indien de kredieten van 2008 worden beschouwd zonder de kredieten voor het solidariteitsfonds en de overgangsfaciliteit voor Bulgarije en Roemenië; de resterende speelruimte bedraagt 22 miljoen EUR; de betalingskredieten stijgen met 0,7% tot 669 miljoen EUR;

47.   betreurt het dat de geringe marge van 22 miljoen EUR die in deze subrubriek resteert, zeer weinig manoeuvreerruimte overlaat voor proefprojecten en voorbereidende acties;

48.   vraagt aandacht voor de noodzaak om de efficiëntie en de coördinatie van interventies door de EU inzake civiele bescherming te verbeteren, onder andere door de ontwikkeling van gemeenschappelijke methodieken voor civiele bescherming door de lidstaten, de ontwikkeling van systemen voor vroegtijdige waarschuwing en preventie en de verbetering bij het bieden van bijstand in het kader van civiele bescherming, om beter voorbereid te zijn om de Europese burger te beschermen;

49.   betreurt het feit dat de door de Commissie voorgestelde verhoging onder deze rubriek voor belangrijk beleid met rechtstreekse gevolgen voor het dagelijks leven van de Europese burgers, aanmerkelijk lager is dan de gemiddelde stijging voor vastleggingskredieten van 3,1%; vindt het met name jammer dat speciaal de activiteiten die van belang zijn voor het Europa van de burger de geringste stijging te zien geven, of zelfs met een daling te maken krijgen, ten opzichte van 2008;

50.   geeft uiting aan zijn zorgen over de door de Commissie voorgestelde dalingen bij een aantal begrotingslijnen waaronder activiteiten worden gefinancierd voor communicatie, met name in de context van taken en uitdagingen waarvoor Europa zich in 2009 op dit gebied gesteld zal zien, zoals de Europese verkiezingen en de mogelijke inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;

51.   is van mening dat het de kerntaak van het communicatie- en het voorlichtingsbeleid is de Europese burger voor te lichten over activiteiten en programma's die de EU heeft uitgevoerd en over de verbeteringen die in de afgelopen jaren zijn verwezenlijkt;

52.   herinnert eraan dat alle instellingen het recht hebben een communicatiebeleid te voeren als onderdeel van hun institutionele autonomie, die is vastgelegd in artikel 49 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 voor houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(4) (Financieel Reglement), binnen de grenzen van een gemeenschappelijk kader en met een bepaalde mate van harmonisatie in de presentatie waardoor een herkenbaar "EU-handelsmerk" kan worden ontwikkeld, dat in alle communicatieactiviteiten moet worden toegepast;

53.   erkent dat er behoefte bestaat aan coördinatie van de diverse vormen van het communicatiebeleid dat door de instellingen wordt gevoerd binnen de interinstitutionele groep voor informatie en communicatie; wijst erop dat communicatie lange tijd een hoge prioriteit heeft gehad voor het Parlement; is van mening dat het van vitaal belang is dat het Parlement een sleutelrol speelt in dit proces en continuïteit en efficiency van het beleid waarborgt, vooral met het oog op de komende Europese verkiezingen; wijst er in dit verband op dat aan de burger verstrekte informatie met betrekking tot hun uit de toepassing van EU-recht voortkomende rechten moet worden verbeterd;

Rubriek 4

54.   neemt er kennis van dat de vastleggingskredieten voor de EU als mondiale speler stijgen met 1,8% tot 7 440,4 miljoen EUR, met een beschikbare speelruimte van 243,6 miljoen EUR; de betalingskredieten nemen af met 6,6% tot 7 579,5 miljoen EUR;

55.   wijst erop dat deze stijging van 1,8% onder het gemiddelde blijft van de totale stijging met 3,1% voor de algemene begroting van de EU; acht dit een zeer verontrustend teken gezien het feit dat rubriek 4 van oudsher één van de meest beproefde terreinen van de begroting van de Unie is;

56.   is ernstig bezorgd over de onderfinanciering van rubriek 4 en spreekt een krachtige veroordeling uit van de vage begrotingsaanpak waarvoor de Commissie kiest en die volstrekt geen rekening houdt met de reële behoeften die op dit terrein kunnen worden verwacht; wijst erop dat de aangegeven speelruimte van 243,6 miljoen EUR dan ook een vrij willekeurig cijfer is; is van mening dat dit probleem alleen kan worden aangepakt via een alomvattende herziening van het MFK die leidt tot verhogingen van het plafond van rubriek 4 voor het tijdvak 2009 - 2013;

57.   wijst erop dat het Parlement, voorafgaand aan de aanbieding van het VOB, in zijn bovengenoemde resolutie van 24 april 2008, had gevraagd om een realistisch beeld van alle begrotingseisen, met name in rubriek 4 van het MFK; is van mening dat het VOB in deze rubriek geen recht doet aan het beginsel van goed financieel beheer;

58.   neemt er dan ook met bezorgdheid kennis van dat de Commissie al in dit vroege stadium van de begrotingsprocedure heeft verklaard dat de vastleggingskredieten voor Kosovo, het Midden-Oosten, voedselhulp en macrofinanciële hulp duidelijk niet voldoende zullen zijn om de verplichtingen van de EU in de wereld na te komen, nog afgezien van te verwachten extra behoeften; in het VOB wordt bijvoorbeeld 161 miljoen EUR voorgesteld aan vastleggingskredieten en 100 miljoen EUR aan betalingskredieten voor hulp aan Palestina en het vredesproces, terwijl de goedgekeurde bedragen in de begroting voor 2008 respectievelijk 300 miljoen EUR en 200 miljoen EUR beliepen, en na een aantal overschrijvingen de vastleggingskredieten tot nu toe omhoog zijn geschoten tot 350 miljoen EUR; wat Kosovo betreft dalen de kredieten voor de EULEX-missie in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) met 15,7%; acht dit onaanvaardbaar en dringt aan op een nieuwe benadering van uitgaven voor Palestina en Kosovo; is van mening dat, met betrekking tot het besluit het oorspronkelijke aantal deskundigen dat voor de politiemissie van de EU in Afghanistan (EUPOL) werkt sterk uit te breiden, in dit stadium al financiële tekorten kunnen worden voorzien;

59.   bevestigt andermaal zijn steun aan de tenuitvoerlegging van een intensiever en gedifferentieerd Europees Nabuurschapsbeleid (ENB); beklemtoont de noodzaak het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument (ENPI) uit te rusten met de adequate financiële middelen die recht doen aan de toezeggingen van de EU aan haar oostelijke en zuidelijke Europese buren; wijst op de bescheiden stijging van de voor 2009 beoogde kredieten en beklemtoont dat het jongste initiatief: het Barcelona- proces: Een Unie voor het Middellandse-Zeegebied, noch een barrière mag vormen voor de inspanningen een evenwicht te vinden tussen de kredieten voor de oostelijke en de zuidelijke Europese buurlanden, noch de budgettaire spanningen binnen het ENPI mag vergroten;

60.   betreurt het feit dat voor de financiering van deze extra behoeften geen budgettaire oplossingen of zelfs maar indicaties voor oplossingen zijn gepresenteerd; vraagt andermaal met spoed om opheldering over de totale behoeften in rubriek 4, met inbegrip van het GBVB-hoofdstuk;

61.   geeft wederom als zijn overtuiging te kennen dat de reserves voor het flexibiliteitsinstrument en de noodhulp (244 miljoen EUR) geen andere bestemming mogen krijgen of onterecht mogen worden aangewend ter financiering van langetermijnbeleid en -activiteiten van de EU en is vastbesloten deze opvatting in de loop van de begrotingsprocedure te verdedigen;

62.   is bezorgd over de zich verdiepende voedselcrisis en de gevolgen van de klimaatverandering en wijst erop dat de EU in staat moet zijn te voldoen aan haar beloften wat betreft de levering van voedselhulp en hulp bij rampen in ontwikkelingslanden; is er oprecht bezorgd over dat in het VOB 2009 aan voedselhulp slechts een stijging van 6,8 miljoen EUR wordt toegekend ten opzichte van 2008 (+3%) terwijl eind april 2008 de Commissie al is verzocht om een overschrijving van 60 miljoen EUR voor extra kosten voor voedselhulp in 2008 (een stijging van 26,88% aan vastleggingskredieten); dringt aan op extra middelen voor dit doel in 2009, als de begrotingssituatie hiervoor ook maar de minste ruimte biedt;

63.   is ingenomen met de beoogde stijging van de kredieten voor de landen van de Westelijke Balkan voor de institutionele opbouw in het kader van het instrument voor pretoetreding (IPA) en vooral met het voornemen van de Commissie de voorziening voor extra beurzen en de financiering voor de maatschappelijke dialoog te verhogen; verzoekt de Commissie om steun voor de sociale agenda voor de Balkenlanden;

64.   beklemtoont dat het nieuwe geld in het kader van "hulp voor handel" een aanvulling moet zijn op bestaande ontwikkelingshulp en dat nieuwe beloften in het kader van "hulp voor handel" niet mogen leiden tot een verschuiving van middelen die al zijn toegewezen aan andere ontwikkelingsinitiatieven; herhaalt het verzoek aan de Commissie informatie te verschaffen over de oorsprong van de toegezegde 1 000 miljoen EUR;

65.   is ingenomen met de initiatieven van de Commissie een wereldwijd verbond inzake klimaatverandering en een wereldwijd fonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie in het leven te roepen, en beschouwt deze initiatieven als belangrijke stappen tot steunverlening aan ontwikkelingslanden bij de aanpassing aan en het temperen van de gevolgen van klimaatverandering; beklemtoont echter dat de tot dusverre toegewezen middelen ontoereikend zijn; dringt aan op een stijging van rechtstreekse financiering voor deze initiatieven in de begroting 2009, die een aanvulling vormt op de geplande ontwikkelingskredieten; beklemtoont voorts het belang van de versterking van deze initiatieven door het garanderen van extra langetermijnkredieten;

66.   neemt er kennis van dat het Garantiefonds voor leningen in het VOB 2009 wordt opgenomen met een bedrag van 92,46 miljoen EUR, terwijl in de oorspronkelijke financiële planning een bedrag van 200 miljoen EUR als voorziening was aangemerkt; wijst erop dat een belangrijk deel van de in het VOB 2009 beschikbare speelruimte, dat wil zeggen 107,54 miljoen van 243,6 miljoen, dan ook kunstmatig is omdat die het resultaat is van deze manoeuvre; is er bezorgd over dat deze "besparingen" in de budgettering van het Garantiefonds in 2009 hoogstwaarschijnlijk in de komende jaren moeten worden gecompenseerd door hogere uitgaven, waardoor nog geringere marges in rubriek 4 resteren dan die nu geprogrammeerd zijn;

67.   wijst erop dat, aangezien het institutionele kader met betrekking tot de Hoge Vertegenwoordiger, de Voorzitter van de Europese Raad en de Europese dienst voor extern optreden nog niet is vastgesteld, de noodzakelijke begrotingskredieten geleidelijk beschikbaar moeten worden gesteld naarmate de reikwijdte en de rol van de nieuwe organisatiestructuren helderder worden; onderstreept dat noch de institutionele veranderingen noch de nieuwe GBVB-bepalingen het huidige niveau van vastleggingskredieten in rubriek 4 verder mogen belasten;

68.   benadrukt het politieke belang van proefprojecten en voorbereidende acties die door de begrotingsautoriteit in rubriek 4 worden vastgesteld; dringt aan op een tijdige en proactieve invoering daarvan door de Commissie met volledige besteding van de toegewezen vastleggingskredieten;

Rubriek 5

69.   neemt er kennis van dat het totaal van de administratieve uitgaven met 5% stijgt ten opzichte van 2008 en nu in totaal 7 647,9 miljoen EUR beloopt, tegen 7 281,5 miljoen EUR voor 2008 en dat er slechts een geringe marge overblijft van 129,1 miljoen EUR (overeenkomend met ongeveer 1,7% van het uitgavenvolume) tot het maximum van het financieel kader is bereikt;

70.   is ingenomen met het feit dat de nieuwe posten waarom de Commissie vraagt alleen betrekking hebben op de al aangekondigde laatste groep van 250 posten voor "EU-2", maar neemt er kennis van dat de voorgestelde verhoging van de administratieve uitgaven nog altijd hoger is dan het gemiddelde voor de begroting als geheel; erkent dat dit wellicht voor een groot deel verband houdt met de geïndexeerde salaris- en pensioenkosten en tot op zekere hoogte met het bouwbeleid; wijst erop dat in het begrotingsjaar 2009 nadere wijzigingen noodzakelijk kunnen worden als het Verdrag van Lissabon in werking treedt; zal in dat verband de administratieve uitgaven in interinstitutioneel verband nauwlettend in het oog houden om de behoeften van de instellingen voor 2009 en later te onderzoeken;

71.   is van mening dat, ondanks de betere informatie en de voorlopige conclusie van de Commissie dat de uitvoerende agentschappen de kwaliteit van de EU-programma's verhogen, diverse financiële en administratieve gevolgen voor rubriek 5 om nadere opheldering vragen; verbaast zich er bijvoorbeeld over dat het scheppen van het equivalent van 947 nieuwe posten in twee onderzoeksagentschappen (zoals vermeld wordt in de follow-up van de screening) in dezelfde periode leidt tot het vrijkomen van niet meer dan 117 posten in de Commissie-afdelingen;

72.   is bezorgd over het feit dat de neiging van de Commissie tot outsourcing en de jongste wijzigingen in het Statuut van de ambtenaren, hebben geleid tot een situatie waarin een toenemend aantal medewerkers van de EU niet zichtbaar is in het organigram zoals dat is goedgekeurd door de begrotingsautoriteit en evenmin betaald worden onder rubriek 5 van het MFK; betreurt dit gebrek aan doorzichtigheid in hoge mate, dat ook betrekking heeft op de werkgelegenheid van nationale deskundigen; dringt aan op een openbaar en alomvattend debat tussen alle belanghebbenden over de toekomst van het Europees bestuur;

73.   is ingenomen met de follow-up van het screeningverslag uit 2007 over het personeel dat onlangs werd ontvangen als reactie op de begrotingsamendementen die het Parlement heeft ingediend op de begroting 2008; zal dit document diepgaand analyseren om daaruit conclusies te kunnen trekken voor de begroting 2009;

74.   vraagt de Commissie welke maatregelen worden genomen om de doelstelling te bereiken om de administratieve lasten in de EU uiterlijk 2012 met 25% te verminderen en te controleren of het éénloketbeginsel in de toekomst bereikt kan worden om de bureaucratie te verminderen;

75.   zal een onderzoek instellen naar de administratieve kredieten en de aanvragen voor personeel van de andere instellingen ter verbetering van de efficiëntiewinst, bijvoorbeeld door herschikking van personeel volgens vastgestelde prioriteiten, waar dit maar mogelijk is; neemt er kennis van dat de voorgestelde gemiddelde stijging voor de andere instellingen 4,8% bedraagt, een toename van 2 673,8 miljoen EUR tot 2 803,2 miljoen EUR, net onder het door de Commissie voorgestelde stijgingspercentage;

Rubriek 6

76.   neemt er kennis van dat in 2009, het laatste jaar van de begrotingscompensatie voor Bulgarije en Roemenië, de vastleggings- en betalingskredieten zijn vastgesteld op 209,1 miljoen EUR, een stijging van 1,2% ten opzichte van 2008; er resteert een kleine marge van 0,9 miljoen EUR;

Proefprojecten en voorbereidende acties

77.   betreurt dat het een algemeen beginsel is dat in het VOB van de Commissie geen vastleggingskredieten worden opgenomen voor proefprojecten en voorbereidende acties, zodat deze moeten worden gefinancierd uit de speelruimte die gevonden wordt bij de desbetreffende MFK-rubrieken; is er verbaasd over dat er enkele uitzonderingen bestaan op deze algemene regel, aangezien een klein aantal proefprojecten en voorbereidende acties, waarin de Commissie belang schijnt te stellen, al in het VOB zijn opgenomen middels vastleggingskredieten;

78.   herinnert aan de verplichting van de Commissie volgens punt 46(a) van het IIA om meerjaren ramingen te geven voor jaarlijkse acties en van de marges die resteren onder de toegestane maxima;

79.   beklemtoont dat het IIA een totaal bedrag voor proefprojecten voorziet van ten hoogste 4 miljoen EUR in een willekeurig begrotingsjaar en van ten hoogste 100 miljoen EUR voor voorbereidende acties, waarvan maximaal 50 miljoen EUR kan worden toegewezen voor nieuwe voorbereidende acties;

80.   wijst er andermaal op vastbesloten te zijn om, zoals al vermeld in zijn eerdergenoemde resolutie van 24 april 2008, de jaarlijkse bedragen voor proefprojecten en voorbereidende acties waarin het IIA voorziet, in hun geheel te besteden, indien aantal en omvang van dergelijke projecten zulks vereisen, omdat het deze beschouwt als een onmisbaar instrument voor het Parlement om de weg vrij te maken voor nieuwe beleidslijnen die van belang zijn voor de Europese burger;

81.   wijst erop dat het Parlement voor het begrotingsjaar 2008 zijn goedkeuring heeft gehecht aan proefprojecten en voorbereidende acties ten bedrage van 107,32 miljoen EUR aan vastleggingskredieten; onder subrubriek 1a zijn projecten en acties opgenomen voor een bedrag van 38 miljoen EUR, in rubriek 2 voor 25,15 miljoen EUR, in subrubriek 3a voor 3 miljoen EUR, in subrubriek 3b voor 9,5 miljoen EUR en in rubriek 4 voor 31,67 miljoen EUR;

82.   beklemtoont dat, indien het Parlement mocht besluiten tot een vergelijkbaar financieringsniveau voor proefprojecten en voorbereidende acties in 2009, bijna de helft van de beschikbare speelruimte in de rubrieken 1a en 3b al besteed zou zijn, hoewel het uitgavenniveau voor proefprojecten en voorbereidende acties zelfs niet de maximale bedragen heeft bereikt die in het IIA worden toegestaan;

83.   is bereid om voor het parlementaire zomerreces de Commissie een eerste voorlopige lijst voor te leggen van haar intenties ten aanzien van proefprojecten en voorbereidende acties voor de begrotingsprocedure 2009, overeenkomstig bijlage II, deel D van het IIA, teneinde de vaststelling van een evenwichtig en samenhangend eindpakket te vergemakkelijken; wijst erop dat deze lijst individuele leden van het Europees Parlement, gespecialiseerde commissies en fracties er niet van weerhoudt andere voorstellen of amendementen in te dienen over proefprojecten en voorbereidende acties voor de eerste lezing die in de herfst zal plaatsvinden; benadrukt dat, voor het bovenstaande, alle rubrieken en subrubrieken van de begroting voldoende marges moeten worden ingebouwd;

84.   wil met de Commissie en de Raad verkennen hoe uitvoering gegeven kan worden aan de oproep van het Parlement voor een Europese gezant voor vrouwenrechten;

Agentschappen

85.   neemt er kennis van dat de toewijzingen in het VOB voor de gedecentraliseerde agentschappen met 1,76% stijgen tot 563,9 miljoen EUR voor wat betreft de vastleggingskredieten en dat de betalingskredieten dalen met 6 miljoen EUR (-1%);

86.   wijst erop dat ondanks deze minimale stijging over de hele linie van de vastleggingskredieten, indien alle agentschappen worden meegeteld, de subgroep van rubriek 1a krimpt met 3,29% of 8,9 miljoen EUR ten opzichte van de begroting 2008, in overeenstemming met het besluit van de begrotingsautoriteit in de overlegprocedure van november 2008 om een lineaire daling door te voeren van 50 miljoen EUR voor het tijdvak 2009 - 2013, in verband met de financiering van Galileo;

87.   merkt op dat deze vermindering voor agentschappen in rubriek 1a niet "lineair" was zoals geformuleerd in de conclusies van het overleg; zal de mate en de spreiding van de budgettaire verlagingen tot in detail evalueren; herhaalt dat het aan de begrotingsautoriteit is om een besluit te nemen over deze voorstellen van de Commissie;

88.   zal vooral de nadruk leggen op de tenuitvoerlegging van de begroting van de agentschappen en zal eventuele overschotten onderzoeken om ervoor te zorgen dat bij de vaststelling van de begrotingen 2009 voor de agentschappen rekening wordt gehouden met de bestemmingsontvangsten;

89.   betreurt het dat de Commissie nog geen bijzonderheden aan de begrotingsautoriteit heeft voorgelegd over de wijze waarop zij de twee nieuwe agentschappen waarover thans overleg wordt gepleegd, en waarvan er al een is opgenomen in het VOB voor 2009 met een p.m-post; wil financieren, en dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk met duidelijke nadere informatie te komen over dit onderwerp; is tot de conclusie gekomen dat, gezien de situatie van de huidige marges, alle mogelijkheden die het IIA biedt voor de financiering van nieuwe organen, moeten worden benut; wijst erop dat overeenkomstig punt 47 van het IIA voorafgaande toestemming van de begrotingsautoriteit is vereist voor de financiering van nieuwe agentschappen;

90.   beklemtoont andermaal dat de financieringsniveaus voor bestaande en toekomstige agentschappen van rechtstreekse invloed zullen zijn op de beschikbare marges in de rubrieken van het MFK; wijst erop dat het IIA de Commissie bij de opstelling van een voorstel tot oprichting van een nieuw gedecentraliseerd agentschap, verplicht tot het ramen van de budgettaire implicaties voor de desbetreffende uitgavenrubriek; zal proberen ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van de gedecentraliseerde agentschappen waarde toevoegen en de belangen van de Europese burgers bevorderen;

91.   is ingenomen met het voornemen van de Commissie een interinstitutionele dialoog te bevorderen over de rol van alle organen die bedoeld worden in artikel 185 van het Financieel Reglement en over hun plaats in het Europees bestuur; wijst er andermaal op dat de toepassing van de procedure die is vastgelegd in punt 47 van het IIA op interinstitutioneel niveau systematisch moet worden gegarandeerd;

Uitvoerende agentschappen en andere tendensen tot "outsourcing"

92.   neemt er kennis van dat een verdere toename van het aantal uitvoerende agentschappen en andere vergelijkbare ad hoc organen gefinancierd zal worden uit middelen voor het desbetreffende programma; is er bezorgd over dat de groei van de uitvoerende agentschappen en andere organen ten koste gaat van de beleidsmiddelen die beschikbaar zijn binnen de desbetreffende programma's en de financiering van administratieve taken zal verschuiven van rubriek 5 van het MFK naar de beleidsrubrieken;

93.   vreest dat de oprichting van uitvoerende agentschappen en andere ad hoc organen kan leiden tot een ondoorzichtige groei van het aantal EU-ambtenaren en contractmedewerkers, vooral wanneer het aantal posten in de relevante directoraten-generaal van de Commissie niet navenant wordt ingekrompen of herschikt; dringt aan op naleving van de procedure voor het opzetten van uitvoerende agentschappen (herziene gedragscode), en met name op parlementair toezicht op financiering en personeelsbezetting van de agentschappen;

Conclusies en mandaat voor de bemiddelingsprocedure

94.   is van mening dat onderstaande punten van bijzonder belang zijn bij de overlegprocedure voor de begroting die in juli 2008 zal plaatsvinden:

   adequaat niveau van betalingskredieten,
   naleving van het beginsel van goed financieel beheer, en met name een realistisch beeld van de behoeften in rubriek 4,
   verbintenis van de Commissie om, waar het het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering betreft, gewijzigde begrotingen in te dienen met als enige doel het beschikbaar stellen van deze middelen om vertraging in het leveren van financiële hulp te vermijden;
   adequate reactie op verzoeken om voedselhulp en garantie van voedselveiligheid;
   verstrekking door de Raad van cijfermatige informatie over de financiële gevolgen van de bovengenoemde conclusies van het voorzitterschap in overeenstemming met de bepalingen van het Financieel Reglement, met name artikel 28; is bereid om onderhandelingen aan te knopen, met inbegrip van het gebruik van alle in het IIA voorziene middelen;
   inventaris met betrekking tot de tenuitvoerlegging van punt 44 van het IIA en van punt 5(N) van het actieplan voor een geïntegreerd internecontrolekader (COM(2006)0009);
   voldoende middelen voor een Europa van de burger,
   voorlopige intenties van de begrotingsautoriteit ten aanzien van proefprojecten en voorbereidende acties;
   heldere presentatie van de begroting, met name wat betreft de administratieve uitgaven en de personeelsbehoefte en de outsourcing van taken;
   adequate voorziening op de begroting om het mogelijk te maken een antwoord te geven op de EU-prioriteiten "concurrentiekracht voor groei en werkgelegenheid", "bestrijding van klimaatverandering overeenkomstig het Actieplan van Bali en bevordering van een duurzaam Europa" en "het gemeenschappelijk immigratiebeleid een realiteit maken";
   toezegging van de Raad om het voorlichtingsbeleid van de EU op professionele wijze en in nauwe samenwerking met het Europees Parlement en de Commissie te verbeteren;

95.   vindt de gewoonte van de Raad om in haar eerste lezing van de begroting van de EU over te gaan tot lineaire besnoeiingen zonder enige nauwkeurige rechtvaardiging te verschaffen zeer spijtig; dringt er bij de Raad op aan om bij de goedkeuring van de ontwerpbegroting elk element van de begroting aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen en daarbij criteria als efficiëntie, spaarzaamheid en Europese toegevoegde waarde toe te passen; herinnert eraan dat de opstelling van de begroting van de EU een fundamentele politieke handeling is die niet alleen aan rekenlogica kan beantwoorden en verwacht dat de Raad in het kader van die begrotingsprocedure de middelen verschaft voor een ware politieke dialoog met het Europees Parlement;

o
o   o

96.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2008/371/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 128 van 16.5.2008, blz.8)
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0174.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0175.
(4) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1525/2007 (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9).


Gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee
PDF 160kWORD 74k
Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee tussen Rusland en Duitsland (Verzoekschriften 0614/2007 en 0952/2007) (2007/2118(INI))
P6_TA(2008)0336A6-0225/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien verzoekschrift 0614/2007, ingediend door Radvile Morkunaite, vergezeld van meer dan 20 000 handtekeningen, verzoekschrift 0952/2006, ingediend door Krzysztof Mączkowski, en de andere ingediende verzoekschriften over de in deze resolutie behandelde kwestie,

–   gezien het Verdrag van Lissabon, ondertekend door alle lidstaten op 13 december 2007,

–   gezien de mededeling van de Commissie over de thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu (COM(2005)0504),

–   gezien het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(1),

–   gezien Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten(2) en Richtlijnen 92/43/EEG(3) en 79/409/EEG(4) van de Raad, die het wetgevingspakket Natura 2000 vormen,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2006 over een thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2006 over een strategie voor het Oostzeegebied voor de noordelijke dimensie(6),

–   gezien het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied (Verdrag van Helsinki),

–   gezien de aanbevelingen van de Commissie van Helsinki (HELCOM) en met name Aanbeveling 17/3 van 12 maart 1996 met daarin de vereiste een milieueffectbeoordeling uit te voeren en staten te raadplegen die mogelijk de negatieve gevolgen van een voorgesteld project ondervinden,

–   gezien het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 25 februari 1991 (Verdrag van Espoo),

–   gezien het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus)

–   gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS),

–   gezien het voorzorgbeginsel, dat volgens de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie een van de algemene beginselen is van het acquis communautaire en binnen het recht van de Europese Unie en het internationale recht een van de aspecten van duurzame ontwikkeling,

–   gezien het beginsel van goed bestuur, dat een van de algemene beginselen vormt van het recht van de Europese Unie,

–   gezien de activiteiten van de werkgroep Baltisch Europa van het Europees Parlement,

–   gezien de voorstellen die het resultaat waren van de openbare hoorzitting van 29 januari 2008,

–   gezien Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector(7), waarin wordt erkend dat Nord Stream een project van Europees belang is,

–   gezien het op een vergadering van de ministers van Milieu van de Oostzeelanden in Krakau op 15 november 2007 goedgekeurde actieplan Oostzee,

–   gezien artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat de lidstaten verplicht loyaal te zijn aan de Gemeenschap,

–   gelet op artikel 192, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0225/2008),

A.   overwegende dat de Oostzee aan maar liefst acht lidstaten van de Europese Unie grenst, en dat 80% van de kustlijn tot grondgebied van de Europese Unie behoort; overwegende dat OAO Gazprom de grootste aandeelhouder is van Nord Stream AG,

B.   overwegende dat zorgen voor het mariene milieu van het Oostzeegebied een van de belangrijkste doelstellingen is van de noordelijke dimensie van de Unie, zoals herhaaldelijk bevestigd in mededelingen van de Commissie en resoluties van het Parlement,

C.   overwegende dat de landbouw- en industriële sectoren van alle aangrenzende lidstaten en van Rusland de grootste vervuilers zijn van de Oostzee en de grootste problemen veroorzaken voor het ecologisch evenwicht van de Oostzee,

D.   overwegende dat de Unie bijzonder betrokken is bij de bescherming van het milieu, met inbegrip van het mariene milieu,

E.   overwegende dat de Commissie in procedures bij het Europees Hof van Justitie herhaaldelijk heeft bevestigd dat milieubescherming een van haar hoofddoelstellingen is en dat het Hof de bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van de bescherming en instandhouding van het mariene milieu heeft erkend,

F.   overwegende dat er plannen zijn voor de bouw van talrijke infrastructuurprojecten in de Oostzee (Nord Stream, windturbineparken, de Scanled Baltic Pipe, een gaspijpleiding tussen Finland en Estland, stroomkabels tussen Zweden en Litouwen, LNG-terminals in Świnoujścje, etc.),

G.   overwegende dat Europa wegen moet vinden om de energievoorziening veilig te stellen, daar deze een zaak van levensbelang is,

H.   overwegende dat de toenemende bijdrage van aardgas aan het energie-evenwicht in Europa – met name sinds 1990 – de belangrijkste bron van vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) is geweest,

I.   overwegende dat het voorzorgsbeginsel, vastgelegd in artikel 174, lid 2 van het EG-Verdrag, alle belanghebbenden verplicht zich in te spannen om een beoordeling te maken van de mogelijke milieueffecten van nieuwe besluiten of de aanvang van werkzaamheden en passende preventieve maatregelen te nemen wanneer een bedreiging van het milieu aannemelijk is,

J.   overwegende dat, overeenkomstig het beginsel dat de eisen inzake milieubescherming geïntegreerd moeten worden in sectorspecifieke beleidsmaatregelen, bij de uitvoering van alle communautaire activiteiten en de verwezenlijking van alle communautaire doelstellingen met dergelijke eisen rekening moet worden gehouden,

K.   overwegende dat artikel 194 van het toekomstige Verdrag over het functioneren van de Europese Unie, als opgenomen in het Verdrag van Lissabon, expliciet stelt dat het energiebeleid van de EU moet worden gevoerd in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, rekening houdend met de noodzaak het milieu in stand te houden en te verbeteren,

L.   overwegende dat de bijzondere kwetsbaarheid van de Oostzee voor milieurisico's is bevestigd door de Internationale Maritieme Organisatie, die het gebied als "zeer kwetsbaar gebied" heeft aangewezen,

M.   overwegende dat de Oostzee momenteel een van de meest verontreinigde maritieme gebieden is en dat met name de concentratie van schadelijke stoffen in zowel het water als in levende organismen onnatuurlijk hoog is,

N.   overwegende dat de Oostzee een typische binnenzee is en tevens een ondiep zeegebied dat, samen met de Zwarte Zee, de langste cyclus van wateruitwisseling met de oceaan ter wereld heeft, namelijk zo'n 30 jaar,

O.   overwegende dat de levensduur van de aardgastransportleiding wordt geschat op 50 jaar en dat het werk dat nodig is voor de ontmanteling van het leidingenstelsel vergelijkbaar zal zijn met het werk dat nodig is voor de aanleg van de voorgenomen installatie; overwegende dat dit aspect, bij de beoordeling van de milieu- en economische effecten, moet worden afgezet tegen de tijd die nodig is voor het volledig herstel van de flora en fauna,

P.   overwegende dat blootstelling aan zware metalen, contaminanten en andere schadelijke stoffen gezondheidsrisico's en gevolgen voor de voedselketen met zich meebrengt die onderzocht moeten worden,

Q.   overwegende dat een aantal factoren, waaronder lange wateropnametijden, een gelaagde waterkolom, het uitgestrekte, geïndustrialiseerde stroomgebied en de specifieke intensivering van de landbouw in het Oostzeegebied, ervoor zorgen dat de Oostzee vanuit milieuopzicht een bijzonder kwetsbaar gebied is,

R.   (AMENDEMENT 17) overwegende dat het uitvoeren van werkzaamheden in de bijzondere omstandigheden van de Oostzee zouden kunnen leiden tot een plotselinge stijging van het aantal algen, wat met name risico's met zich mee zou kunnen brengen voor Finland, Zweden en Duitsland, en de Baltische Staten,

S.   overwegende dat een andere aanzienlijke risicofactor voor het milieu ligt in de aanwezigheid van ongeveer 80 000 ton munitie die na de Tweede Wereldoorlog op de bodem van de zee is gedumpt en giftige stoffen bevat als mosterdgas, zwavelmosterdgas, stikstofmosterdgas, lewisiet, Clark I, Clark II en adamsiet, die een gevaar vormen voor zowel het mariene milieu van de Oostzee als voor het leven en de gezondheid van de mens,

T.   overwegende een aantal landen tussen 1945 en het eind van de jaren zestig containers met munitie in zee bleef dumpen,

U.   overwegende bovendien dat de containers met munitie zich in een zeer slechte staat bevinden – men schat dat de corrosie 80% bedraagt – en dat hun exacte locatie niet altijd bepaald kan worden,

V.   overwegende dat de staten die aan de Oostzee grenzen volgens het op 15 november 2007 in Krakau goedgekeurde actieplan Oostzee moeten zorgen voor een veilige opslag van oude voorraden chemische stoffen en apparaten die gevaarlijke stoffen bevatten,

W.   rekening houdend met de potentiële gevolgen van de gasleiding voor het mariene milieu van de Oostzee en de aangrenzende landen,

X.   gezien het intensievere verkeer van zeevaarders en olietankers in de Oostzee en het mogelijke brandgevaar, het risico op verlies van drijfvermogen en zinken van schepen als gevolg van een breuk in de gasleiding tijdens de aanleg, installatie en de exploitatie, evenals de mogelijke gevolgen daarvan voor mens, economie en milieu,

Y.   overwegende dat Nord Stream de aanleg plant van een tracé op de zeebodem van 1 200 km lang en ongeveer 2 km breed, wat dus de grootste onderzeese bouwplaats ter wereld wordt,

Z.   overwegende dat visserij, toerisme en scheepvaart negatieve gevolgen zouden kunnen ondervinden van de aanleg, installatie en de exploitatie van dit project, die waarschijnlijk een negatief hebben op de economie van kustregio's,

AA.   overwegende dat landen die aan halfingesloten zeeën grenzen volgens artikel 123 van het UNCLOS, dat integraal deel uitmaakt van het acquis communautaire, met elkaar moeten samenwerken bij de uitoefening van hun rechten en het vervullen van hun plichten, en de tenuitvoerlegging van hun rechten en plichten ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu moeten coördineren,

AB.   overwegende dat artikel 2, lid 1 van het Verdrag van Espoo vereist dat de partijen, afzonderlijk of gezamenlijk, alle passende en effectieve maatregelen nemen om aanzienlijke, negatieve, grensoverschrijdende gevolgen van de voorgestelde activiteiten voor het milieu te voorkomen, beperken en beheersen,

AC.   overwegende dat raadplegingen van partijen die worden blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van grensoverschrijdende projecten, krachtens artikel 5 bis van het Verdrag van Espoo, mogelijke alternatieven van een voorgenomen project kunnen omvatten, met inbegrip van het opgeven van het project,

AD.   overwegende dat de partijen die het Verdrag van Helsinki hebben gesloten volgens artikel 12 van dat verdrag alle benodigde maatregelen moeten nemen om vervuiling van het mariene milieu van de Oostzee als gevolg van ontginning of exploitatie van de zeebodem, of van daarmee samenhangende activiteiten, te voorkomen,

AE.   overwegende dat de voorgestelde route van de Noord-Europese gasleiding door gebieden van het Natura 2000-programma zal lopen die in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad zijn aangewezen als speciale beschermingszones,

AF.   overwegende dat artikel 6, lid 2 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad vereist dat de lidstaten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert,

AG.   overwegende dat artikel 6, lid 3 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad vereist dat de lidstaten een passende beoordeling maken van de consequenties van elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar dat wel aanzienlijke gevolgen kan hebben,vanuit het oogpunt van de doelstellingen tot bescherming van dat gebied,

AH.   overwegende dat krachtens artikel 6, lid 3 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad de bevoegde autoriteiten in het licht van de conclusies van bovengenoemde beoordeling pas toestemming zullen geven voor het betreffende plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden,

AI.   overwegende dat de voorgestelde gasleiding de langste onderzeese gasleiding ter wereld zal worden, en tevens de smalste, waardoor deze extra kwetsbaar is voor mogelijke schade,

AJ.   overwegende dat de Noord-Europese gasleiding in Beschikking 1364/2006/EG is aangemerkt als een van de prioritaire projecten van Europees belang,

AK.   overwegende dat voor iedere grootschalige civieltechnische structuur in zee, vanwege de daarmee gepaard gaande risico's, een bijzonder grondige en uitgebreide analyse en een milieueffectbeoordeling moeten worden uitgevoerd, zoals voorgeschreven door het Verdrag van Espoo, het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in de Oostzee (HELCOM-Verdrag) en alle andere relevante Europese en nationale wetgeving,

AL.   overwegende dat, overeenkomstig het Verdrag van Espoo, voor al dit soort projecten eerst een analyse van de alternatieven moet worden uitgevoerd, met name wat uitvoeringskosten en milieuveiligheid betreft, in dit geval een analyse van mogelijke routes voor de gasleiding over land,

AM.   overwegende dat delen van de geplande pijpleiding al naar de stad Kotka in Finland zijn gebracht om daar behandeld te worden,

AN.   overwegende dat artikel 1 van het Verdrag van Aarhus vereist dat iedere partij het recht op toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden dient te waarborgen,

AO.   overwegende dat de wettelijke vereisten inzake de voorbereiding van een accurate milieueffectbeoordeling rekening moeten houden met alle bovengenoemde risico's,

AP.   overwegende dat ook de terroristische dreiging en de mogelijkheid om tegenmaatregelen te nemen moeten worden geanalyseerd,

1.   is van mening dat Nord Stream een infrastructureel project is met een brede politieke en strategische dimensie voor zowel de EU als Rusland; neemt kennis van de bezorgdheid van EU-landen over de aanleg en het onderhoud van de pijplijn; onderstreept dat de rol van kleine kuststaten in het bieden van veiligheid in het Oostzeegebied niet los gezien kan worden van het vermogen van de EU om als een vereend geheel op te treden en met één stem te spreken over energieaangelegenheden, en herinnert aan zijn resolutie van 26 september 2007 over een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid(8); onderstreept dat Beschikking 1364/2006/EG (waarin de TEN-E richtsnoeren zijn opgenomen) het Nord Stream-project aanmerkt als een project van Europees belang, dat zal bijdragen in de voorziening in de toekomstige energiebehoeften van de EU; benadrukt dat dit project, samen met de aanleg van andere pijplijnen, zoals Yamal II en Amber, moet worden gepland in de geest van een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid inzake energie en volledig rekening moet houden met de impact ervan op het milieu en de veiligheid van de lidstaten van de EU;

2.   herhaalt haar standpunt dat het, rekening houdende met de toenemende afhankelijkheid van de EU van een beperkt aantal energiebronnen, leveranciers en transportroutes, van groot belang is initiatieven te ondersteunen die zijn gericht op hun diversificatie, zowel geografisch als door duurzame alternatieven te ontwikkelen; vestigt vooral de aandacht op de noodzaak de ontwikkeling van haveninfrastructuur voor de overslag van brandstoffen te steunen; brengt in herinnering dat Nord Stream slechts één van een groter aantal infrastructurele projecten voor aardgas is, zoals pijplijnen en LNG faciliteiten, die essentieel zijn om aan de aardgasbehoeftes van de Gemeenschap te voldoen - die volgens talrijke studies de komende jaren een grote stijging zullen laten zien - en tegelijkertijd de minder milieuvriendelijke fossiele brandstoffen kunnen vervangen; acht het noodzakelijk de effecten op de lange termijn van de nieuwe gasinfrastructuur op het milieu te evalueren, met het oog op een gewaarborgde stabiele gasaanvoer;

3.   steunt het voorstel vervat in bovengenoemde resolutie van het Parlement van 14 november 2006 dat de toekomstige mariene strategie van de EU moet leiden tot bindende supranationale verplichtingen die gemeenschappelijke verbintenissen in derde landen kunnen omvatten;

4.   onderstreept dat energiezekerheid moet worden gezien als een essentieel onderdeel van de algemene veiligheid in de Europese Unie, waarbij de definitie van energiezekerheid niet moet worden beperkt tot het gebrek aan een interne EU-productie, maar ook rekening moet worden gehouden met de geopolitieke aspecten van de afhankelijkheid van importen en het daarin gelegen potentieel voor politiek gemotiveerde onderbrekingen; is van mening dat het derde energiepakket de energieafhankelijkheid van elke lidstaat zal verminderen, aangezien in een volledig geliberaliseerde en geïntegreerde energiemarkt geen enkele staat kan worden afgesloten van een leverancier uit een derde land;

5.   is van oordeel dat de uitdaging van het zeker stellen van de energievoorziening, waarbij de verbintenissen op het gebied van milieubescherming en duurzame ontwikkeling moeten worden nagekomen, vraagt om een samenhangend en gecoördineerd Europees beleid inzake de levering van aardgas, op basis van een zorgvuldige beoordeling op Europees niveau van de milieuaspecten van alternatieve oplossingen en op basis van onderlinge solidariteit tussen de lidstaten;

6.   betreurt de marginale rol die de EU in dit project heeft gespeeld, met name de Commissie; wijst erop dat meer betrokkenheid van de EU de onzekerheid die in vele lidstaten wordt gevoeld over het Nord Stream project zou kunnen doen verminderen;

7.   neemt nota van het feit dat diverse lidstaten zeer tegen het pijpleidingproject voor het Oostzeegebied zijn, wat een gemeenschappelijke bron is voor de landen die aan de Oostzee grenzen, en geen bilaterale kwestie tussen twee staten; is daarom van mening dat het project in samenwerking met alle staten rondom de Oostzee moet worden uitgevoerd, overeenkomstig het Verdrag van Espoo, het HELCOM-Verdrag en andere relevante juridische instrumenten; benadrukt dat het van groot belang is dat Rusland het Espoo-verdrag ratificeert;

8.   is er in dit verband op tegen dat een investering op de voorgenomen schaal wordt uitgevoerd, zonder dat eerst een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd met een positief resultaat.

9.   is ervan overtuigd dat energieprojecten waar EU-lidstaten en derde landen bij betrokken zijn in het gemeenschappelijk belang zouden moeten zijn van Europa en een gelegenheid die de hele Europese Unie en haar burgers betreft;

10.   erkent dat Nord Stream, overeenkomstig de van toepassing zijnde internationale wetgeving, opdracht heeft gegeven de "partijen van oorsprong" van het Verdrag van Espoo (Rusland, Finland, Zweden, Denemarken en Duitsland) ter goedkeuring een onafhankelijke milieueffectbeoordeling voor te leggen; dringt er bij het bedrijf op aan de resultaten van studies en de volledige onderzoeksgegevens over de ecologische situatie van het projectgebied die tijdens milieuonderzoeken zijn verzameld, ter beschikking te stellen, niet alleen van die landen maar ook van HELCOM en van alle kuststaten;

11.   benadrukt dat voor een duurzame oplossing op de lange termijn voor alle partijen volledige transparantie nodig is gedurende de aanleg- en exploitatiefase en dat het vertrouwen in dit grote project zal toenemen indien de landen rond de Oostzee toe kunnen zien op de werkzaamheden;

12.   roept de Commissie en de Raad daarom op zich volledig in te zetten voor een beoordeling van de milieugevolgen van de aanleg van de Noord-Europese gasleiding, met name in situaties waarin een advies van de Commissie nodig is, zoals vastgelegd in artikel 6, lid 4 van Richtlijn 92/43/EEG;

13.   benadrukt dat wat investeringen betreft het wederkerigheidsbeginsel volledig moet worden nageleefd indien de onderlinge afhankelijkheid van de EU en Rusland moet uitgroeien tot een partnerschap; merkt op dat derde landen veel profijt hebben van Europa's open markt, maar dat Europese investeerders in Rusland niet dezelfde voordelen genieten;

14.   betreurt het feit dat de Commissie het voorstel vervat in de bovenvermelde resolutie van het Parlement van 16 november 2006 betreffende het uitvoeren door de Commissie van objectieve milieueffectbeoordelingen van voorgestelde projecten niet heeft goedgekeurd, en herhaalt haar verzoek om een dergelijke beoordeling uit te laten voeren door een onafhankelijk, met inachtneming van de mening van alle kuststaten te benoemen orgaan;

15.   verzoekt de Raad en de Commissie een grondige beoordeling te maken van de vraag of de tenuitvoerlegging van het project in overeenstemming is met het communautaire en internationale recht;

16.   uit zijn bezorgdheid over het tijdschema dat door Nord Stream is aangenomen, aangezien de tenuitvoerlegging hiervan een grondige analyse van de resultaten van de MEB door belanghebbende landen, non-gouvernementele organisaties en HELCOM-deskundigen belemmert; wijst erop dat er voldoende tijd beschikbaar moet zijn om de uitkomsten van de milieueffectbeoordeling grondig te kunnen analyseren;

17.   wijst erop dat de uitvoering van werkzaamheden in de Oostzee in een gebied met een oppervlakte van 2 400 km², waarvoor een groot aantal schepen en ander materieel nodig is, een ernstige bedreiging kan vormen voor de biodiversiteit en het aantal habitats, evenals voor de veiligheid en een soepel verlopende scheepvaart in het gebied;

18.   wenst dat de mogelijke aantasting van de zeebodem door de pijpleiding in de aanlegfase wordt opgenomen in de milieu-effectbeoordeling;

19.   roept de ontwikkelaar op om in zijn ontwerp-milieueffectrapportage een volledige projectbeschrijving op te nemen door een duidelijke beschrijving te geven van de in het gebied aanwezige milieuomstandigheden en driedimensionale gegevens over de geomorfologie ter plaatse te verstrekken;

20.   is diep bezorgd over de berichten dat de investeerder, alvorens het akkoord te geven voor de aanleg van de gasleiding, van plan is een zeer giftige samenstelling genaamd glutaaraldehyde te gebruiken; roept de investeerder op om af te zien van het gebruik van deze stof;

21.   verzoekt de Commissie een betrouwbaar en onafhankelijk milieuonderzoek uit te voeren naar de uitstoot van de landbouw- en de industriesector die de Oostzee verontreinigt en de situatie te beoordelen in relatie tot mogelijke bedreigingen voor het milieu door de huidige pijpleidingen in de Oostzee; verzoekt de Commissie bovendien te onderzoeken wat de aanvullende gevolgen voor de Oostzee zijn die door het Nord Stream-project worden veroorzaakt;

22.   verzoekt de ontwikkelaar ervoor te zorgen dat de aanleg en het gebruik van de gasleiding geen gevaar vormen voor de vele vis- en vogelsoorten en voor het voortbestaan van een groep van slechts 600 bruinvissen, die een unieke soort zijn in dit geografische gebied;

23.   is van oordeel dat de bescherming van het mariene milieu van de Oostzee een van de belangrijkste onderdelen is van de noordelijke dimensie van de EU, en desgevallend eveneens aan de orde moet worden gesteld in het kader van de Oostzeestrategie;

24.   merkt op dat de voorspoed van kustregio's en de concurrentiepositie van hun economieën sterk afhankelijk zijn van en bedreigd worden door bedorven kustgebieden en de verslechtering van het mariene milieu; wijst er, gezien de mate waarin kustregio's worden aangetast door mariene activiteiten en beleidsmaatregelen, op dat een duurzaam milieu op de lange termijn noodzakelijk is voor de bescherming van hun welvaart op economisch, sociaal en milieuvlak;

25.   wijst op het feit dat er geen enkele strategie bestaat om in te kunnen spelen op een structurele storing of externe bedreigingen van de veiligheid van de pijpleiding; benadrukt dat alle aspecten van veiligheid en noodmaatregelen, met inbegrip van financiële middelen, actoren, rollen en procedures, duidelijk moeten worden vastgelegd;

26.   benadrukt dat er, gezien de stijgende Europese vraag naar gas, alternatieve routes voor de gasleiding moeten worden bestudeerd en bevorderd, rekening houdend met milieu- en economische aspecten, waaronder het tijdschema voor dergelijke routes; merkt op dat van Nord Stream wordt geëist dat zij in de milieueffectrapportage een beoordeling van alternatieven voor de gekozen route voorlegt;

27.   verzoekt de Commissie hier onderzoek naar te doen, in samenspraak met de belanghebbende kuststaten, de investeerder en HELCOM, en rekening houdende met de mening van relevante NGO's;

28.   benadrukt dat de kwestie van economische compensaties voor tekortkomingen of schade volledig duidelijk moet zijn voordat met de werkzaamheden kan worden begonnen; wijst erop dat een grote storing in de pijpleiding kan leiden tot complicaties voor de landen rond de Oostzee en verwoestende gevolgen zou kunnen hebben voor het mariene milieu; meent dat Nord Stream AG volledige aansprakelijkheid dient te aanvaarden voor eventuele vergoedingen;

29.   verzoekt de Commissie en de lidstaten een uitgebreide beoordeling uit te voeren van de economische, begrotings- en transparantiegerelateerde aspecten van het Nord Stream-project en de daarbij betrokken bedrijven;

30.   verzoekt de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken die in het kader van het partnerschap van de Noordse dimensie bestaan om van Nord Stream het equivalent van "planning gain" te eisen met betrekking tot mogelijke regeneratieprojecten in het Fins-Russische grensgebied waar voorgesteld wordt de pijpleiding te beginnen, of in de context van de Oostzeestrategie, eveneens binnen het partnerschap van de Noordse dimensie;

31.   neemt nota van de volgende besluiten van de organen van de lidstaten:

   het besluit van de Zweedse regering van 12 februari 2008 om Nord Stream AG om aanvullende documentatie te vragen vanwege aanzienlijke en wezenlijke procedurele tekortkomingen en met name vanwege het ontbreken van een studie naar een alternatieve route en de optie om de aanleg van de pijpleiding af te zien;
   het standpunt van het parlement van Litouwen van 27 maart 2007, waarin wordt gesteld dat de tenuitvoerlegging van grootschalige infrastructuurprojecten in de Oostzee moet worden opgeschort totdat een diepgaand onderzoek naar alternatieve oplossingen is uitgevoerd, evenals onafhankelijke en uitgebreide milieueffectbeoordelingen;
   het besluit van de regering van Estland van 21 september 2007 om geen toestemming te verlenen voor het uitvoeren van onderzees onderzoek in de exclusieve economische zone van Estland, op grond van twijfels over de reikwijdte en de schaal van dergelijk onderzoek;

32.   betreurt het feit dat het Groenboek "Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie" geen aandacht besteedt aan het probleem van grootschalige projecten als onderzeese pijpleidingen; betreurt het feit dat de Commissie in de wettelijke instrumenten en mededelingen over door haar geïnitieerde mariene strategieën normaliter aan het probleem van onderzeese pijpleidingen voorbij gaat, hoewel het wat milieubescherming en de energiezekerheid van de EU betreft, een cruciaal thema is;

33.   roept ertoe op een onafhankelijke milieueffectbeoordeling beschikbaar te maken met het oog op een grondig overleg met de betreffende instanties en het grote publiek van alle kuststaten;

34.   wijst erop dat het belangrijk is een transparante communicatiestrategie te implementeren over maatregelen naar aanleiding van de resultaten van de milieueffectbeoordeling en deze resultaten actief bekend te maken in alle EU-lidstaten, met name in de kuststaten van de Oostzee;

35.   herhaalt daarom het in zijn bovenvermelde resolutie van 14 november 2006 geformuleerde verzoek om een verplicht mechanisme voor onderhandelingen tussen lidstaten, en dringt er opnieuw bij de Raad op aan om op internationaal niveau maatregelen te nemen om verplichte milieueffectbeoordelingen te ontwikkelen voor betrekkingen tussen de EU en derde landen;

36.   merkt op dat de route van de Noord-Europese gasleiding moet voldoen aan de strategische en economische doelstellingen van Beschikking 1364/2006/EG, zonder het milieu daarbij enige schade toe te brengen;

37.   roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat de aanleg van de Nord Stream-gasleiding volledig voldoet aan de EU-wetgeving inzake de milieu-effectbeoordeling en aan alle internationale verdragen;

38.   roept in het bijzonder de Commissie op ervoor te zorgen dat de bepalingen van bovengenoemde documenten, het UNCLOS, het Verdrag van Helsinki, het Verdrag van Espoo, het Verdrag van Aarhus, Richtlijnen 85/337/EEG, 97/11/EG, 92/43/EEG en 79/409/EEG, evenals artikel 10 van het EG-Verdrag, het voorzorgbeginsel en het beginsel van duurzame ontwikkeling worden nageleefd, en een inbreukprocedure te starten uit hoofde van artikel 226 van het EG-Verdrag indien niet aan bovenstaande verplichtingen wordt voldaan;

39.   acht het in het licht van de huidige politieke situatie in Rusland en de geopolitieke ambities van dit land van groot belang dat Rusland zijn goede wil toont ten aanzien van de samenwerking in het kader van het Europese energiebeleid; onderstreept het belang van de ratificatie door Rusland van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het transitprotocol daarbij, aangezien deze ratificatie de mogelijkheden van conflicten omtrent projecten zoals Nord Stream zal beperken;

40.   verzoekt de Commissie om, binnen de reikwijdte van haar bevoegdheid, de mededingingssituatie te beoordelen die wordt veroorzaakt door de eventuele verwezenlijking van de Nord Stream-pijpleiding en, indien nodig, maatregelen te nemen om te voorkomen dat Gazprom een dominante rol inneemt op de Europese gasmarkten zonder EU-bedrijven wederkerige rechten te verlenen om de Russische energiemarkt te betreden;

41.   stelt voor een systeem van gemeenschappelijk toezicht op de pijpleiding in te stellen, waarbij alle landen van de Oostzeeregio betrokken worden; stelt voorts voor de verplichting om schadevergoedingen uit te keren in het geval van milieuschade volledig bij Nord Stream AG te leggen;

42.   merkt op dat er geen institutionele structuren zijn waarmee adequaat kan worden gereageerd op de geopolitieke en milieuveiligheidsthema's in verband met dit project; stelt daarom voor dat de Commissie een geëigende post creëert voor lopende en toekomstige projecten, die valt onder het gezag van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de vice-voorzitter van de Commissie;

43.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Zie Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1).
(2) PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5.
(3) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(4) PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.
(5) PB C 314 E ven 21.12.2006, blz. 131.
(6) PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 330.
(7) PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0413.


Stabilisatie in Afghanistan: uitdagingen voor de EU en de internationale gemeenschap
PDF 157kWORD 72k
Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over stabilisering van Afghanistan: uitdagingen voor de EU en de internationale gemeenschap (2007/2208(INI))
P6_TA(2008)0337A6-0269/2008

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn vele voorgaande resoluties over Afghanistan en, meest recentelijk, zijn resolutie van 18 januari 2006(1),

–   gezien de Afghanistan Compact, waarover overeenstemming is bereikt op de conferentie van Londen van 1 februari 2006, en de erkenning door de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap dat voor het succes van het Compact stevige inzet op het gebied van politiek, financiën en veiligheid vereist zijn om binnen de afgesproken tijd aan de maatstaven te voldoen, waarbij het succes van het Compact afhangt van een effectief coördinatie- en controlesysteem,

–   gezien de verklaring van de staats- en regeringsleiders van de landen die bijdragen aan de International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan, openbaar gemaakt tijdens de NAVO-top van 3 april 2008 in Boekarest,

–   gezien de verslagen van de secretaris-generaal van de VN, ingediend op 21 september 2007 en 6 maart 2008, over 'De situatie in Afghanistan en de implicaties hiervan voor de internationale vrede en veiligheid',

–   gezien de resultaten van de internationale conferentie voor steun aan Afghanistan, die is gehouden op 12 juni 2008 in Parijs,

–   gezien de nationale drugsbestrijdingsstrategie van de regering van Afghanistan, gelanceerd tijdens de bovengenoemde conferentie van Londen in januari 2006,

–   gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 25 oktober 2007 betreffende de productie van opium voor medische doeleinden in Afghanistan(2),

–   gezien alle relevante conclusies van de Raad, met name de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van 10 maart 2008, 29 april 2008 en 26-27 mei 2008,

–   gezien het gemeenschappelijk optreden 2007/369/GBVB van de Raad van 30 mei 2007 inzake de totstandbrenging van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN)(3) en het gemeenschappelijk optreden 2007/733/GBVB van de Raad van 13 november 2007 tot wijziging van gemeenschappelijk optreden 2007/369/GBVB(4),

–   gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008(5),

–   gezien het nationaal indicatief programma van de Commissie, dat 600 000 000 EUR reserveert voor de Islamitische Republiek Afghanistan voor de begrotingsjaren 2007-2010,

–   gezien het bezoek van de delegatie van het Afghaanse lagerhuis (Wolesi Jirga) aan het Europees Parlement van 26 tot 30 november 2007,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0269/2008),

A.   overwegende dat Afghanistan zich op een keerpunt bevindt, zoals blijkt uit het toenemende aantal terroristische acties en gewelddadig oproer, een ernstig verslechterende veiligheidssituatie en de verhoogde opiumproductie en de groeiende ontevredenheid van de burgers over de corruptie en het falen van de regering; overwegende dat ondanks de inspanningen van de internationale gemeenschap en het gedeeltelijke succes op het gebied van de civiele wederopbouw, de levensomstandigheden van aanzienlijke delen van de Afghaanse bevolking niet zijn verbeterd; overwegende dat op korte termijn actie moet worden ondernomen tegen de dreiging waarmee Afghanistan wordt geconfronteerd, maar dat langetermijnoplossingen slechts door uitgebreide bestuursverbeteringen en versterking van de staat kunnen worden bereikt,

B.   overwegende dat de Verenigde Staten – met steun van het Verenigd Koninkrijk – Operation Enduring Freedom op 7 oktober 2001 is begonnen; overwegende dat vier andere EU-lidstaten – de Tsjechische Republiek, Frankrijk, Polen en Roemenië – tot de coalitiemacht behoren die aan de operatie deelnemen; overwegende dat behalve Cyprus en Malta alle EU-lidstaten met in totaal meer dan 21.500 manschappen aan de door de NATO geleide ISAF-missie meedoen; overwegende dat de eerste provinciale wederopbouwteams (PRT's) aan het eind van 2001 zijn begonnen en er momenteel ongeveer 25 PRT's in het gehele land opereren,

C.   overwegende dat er een grote discrepantie bestaat tussen de hoeveelheid geld die de internationale gemeenschap uitgeeft aan militaire operaties enerzijds, en wederopbouw en humanitaire hulp anderzijds,

D.   overwegende dat meer dan de helft van de inwoners van Afghanistan onder de armoedegrens leeft en dat de economie van het land een van de zwakste in de wereld is met een werkeloosheidscijfer van 40%,

E.   overwegende dat de Afghaanse gezondheidszorgsector de eerste veelbelovende resultaten begint te vertonen, zoals een daling van 24% in de kindersterfte sinds de val van de Taliban, een hoger aantal baby's die ouder worden dan 1 jaar en een hoger percentage Afghanen met directe toegang tot de eerstelijnszorg,

F.   overwegende dat het Afghaanse onderwijssysteem de eerste tekenen van positieve ontwikkelingen laat zien, zoals een groeiend aantal kinderen – vooral meisjes –, studenten en leraren die weer naar school zijn gegaan, het voortgaande herstel van basisscholen en de scholing voor leraren,

G.   overwegende dat er weliswaar geen officiële cijfers zijn van het aantal doden onder de burgers van Afghanistan, maar volgens het rapport van de secretaris-generaal van de VN van 6 maart 2008 over de situatie in Afghanistan "in 2007 [...] het aantal verzets- en terroristische acties sterk [is] toegenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. In 2007 werden gemiddeld 566 incidenten per maand gemeld, in vergelijking met 425 gemiddeld per maand in het voorafgaande jaar. Van de meer dan 8 000 aan het conflict gerelateerde doden in 2007 waren meer dan 1 500 burgers", het hoogste aantal slachtoffers sinds de omverwerping van de Taliban in 2001,

H.   overwegende dat de nieuwe Afghaanse grondwet de volledige vrijheid van godsdienst niet waarborgt, aangezien ontrouw aan de Islam nog steeds een strafbaar feit is,

I.   overwegende dat de Gemeenschappelijke coördinatie- en bewakingsraad voor Afghanistan die op 5 en 6 februari 2008 in Tokio bijeen is gekomen, is begonnen met de voorbereiding van een internationale conferentie om onderzoek naar de vooruitgang bij de uitvoering van het Afghanistan Compact dat door de bovengenoemde conferentie van Londen van 2006 is aangenomen, te toetsen,

J.   overwegende dat het onderzoek met de titel "Afghanistan Opium Winter Rapid Assessment Survey" van 2008 (uitgevoerd door het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding, UNDOC) de trends bevestigt van het onderzoek van 2007, dat stelde dat het aantal opiumvrije provincies in het noorden en midden van het land kan toenemen, maar dat de teelt in het zuiden en westen waarschijnlijk zal stijgen; overwegende dat het onderzoeksrapport uit 2007 enerzijds opnieuw de misvatting weergeeft dat provincies met weinig of geen papaverteelt "opiumvrij" zijn, maar anderzijds de nadruk legt op het verband tussen onveiligheid en de productie van narcotica; overwegende dat de gelijktijdig nagestreefde vernietiging van de oogst, het verbieden (hetgeen veel complexer is dan alleen het oppakken van handelaars) en ontwikkeling (alternatieve middelen van bestaan) de belangrijkste instrumenten van het drugsbestrijdingsbeleid zijn,

K.   overwegende dat in het kader van het Amerikaanse geheime detentieprogramma nog altijd honderden Afghaanse gevangenen worden vastgehouden in verschillende gevangenissen, zoals de militaire basis Bagram en Guantánamo, hetgeen een overtreding van de internationale humanitaire en mensenrechtenwetgeving inhoudt; overwegende dat personen in Afghaanse gevangenschap geconfronteerd blijven worden met een rechtshandhavingssysteem dat minimumnormen van de rechtsstaat, alsmede eerbied voor de fundamentele mensenrechten ontbeert;

1.   is van mening dat het land, ten gevolge van de geschiedenis van de voorbij 30 jaar, die werd gekenmerkt door de Sovjet-bezetting, de strijd tussen de verschillende Mujahideen-groeperingen en de onderdrukking onder het bewind van de Taliban, is begonnen met een belangrijk en gecompliceerd wederopbouwproces van zijn samenleving en door moet gaan met het versterken van zijn instellingen en het beter voorzien in de elementaire behoeften van zijn burgers op de gebieden onderwijs, huisvesting, gezondheid, voedsel en openbare veiligheid; is verheugd over de inspanningen die de Afghaanse bevolking zich sinds 2002 heeft getroost en de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van het tot stand brengen van een rechtsstaat en democratie, en het streven naar stabiliteit;

2.   is ervan overtuigd dat het land een testcase voor internationale ontwikkelingshulp en de bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking is geworden; benadrukt dat de internationale gemeenschap met de Afghaanse regering en het Afghaanse volk moet blijven samenwerken om te laten zien dat zij in staat is de vicieuze cirkel van geweld en armoede te doorbreken en het land het vooruitzicht op een duurzame vrede en ontwikkeling te bieden; roept de Raad en de Commissie op een initiatief voor te stellen voor een internationale raad waarin de belangrijkste donoren en VN-organisaties zijn verenigd, eventueel onder leiding van de VN-missie in Afghanistan en gebaseerd op het beginsel van de VN-commissie voor vredesopbouw, ten einde de verschillende inspanningen voor wederopbouw in Afghanistan te harmoniseren;

3.   vestigt de aandacht op de blijvende gevolgen van de oorlogen die in het land hebben plaatsgevonden, de miljoenen slachtoffers, de gehandicapten, de vluchtelingen en ontheemden, en de materiële kosten die het gevolg zijn van de verwoesting van vrijwel de gehele hoofdinfrastructuur;

4.   veroordeelt ten sterkste de terreuraanslag op de ambassade van India in Kabul op 7 juli 2008 waarbij meer dan 40 doden vielen, waaronder 4 medewerkers van de ambassade en betuigt de familieleden, de gewonden en de Afghaanse en Indiase regering zijn innige medeleven;

5.   beschouwt de Afghaans-Pakistaanse betrekkingen als de voornaamste oorzaak van de instabiliteit van de regio, en stelt daarom vast dat voor de regio een omvattend beleid moet worden geformuleerd dat op deze betrekkingen gericht is; hoopt dat, met de nieuwe regering in Pakistan, de verbetering van de bilaterale betrekkingen een nieuwe impuls zal krijgen; is echter van mening dat de twee landen zonder de actieve betrokkenheid en steun van de internationale gemeenschap niet in staat zullen zijn hun gecompliceerde bilaterale betrekkingen te verbeteren; erkent dat de veiligheid in Afghanistan voor een zeer groot deel afhangt van de democratisering van Pakistan; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan maatregelen te treffen en te steunen die de spanningen tussen Afghanistan en Pakistan verminderen, waaronder een langetermijnprogramma ter stabilisering en ontwikkeling van de grensoverschrijdende regio, waarbij belanghebbenden uit beide kampen moeten worden betrokken;

6.   is verheugd over de inspanningen en de vooruitgang die de Afghaanse bevolking en instellingen sinds 2002 hebben gerealiseerd op weg naar de opbouw van de rechtsstaat en democratie en hun streven naar stabiliteit; is van mening dat deze successen uitermate belangrijk zijn gezien de structurele wetteloosheid en het gebrek aan eerbiediging van de menselijke waardigheid die het Afghanistan onder het Sovjet- en Talibanregime kenmerkten;

7.   meent in het bijzonder dat de massale opkomst tijdens de verschillende verkiezingen in het land aantoont dat de Afghaanse mannen en vrouwen willen helpen een land op te bouwen dat is gebaseerd op de beginselen van actieve en participerende democratie; benadrukt dat deze verkiezingen een voorbeeld zijn geweest zowel in regionaal verband als voor ontwikkelingslanden die zijn verwikkeld in ernstige gewapende conflicten;

8.   benadrukt dat de Afghaanse instellingen tegen alle vormen van corruptie moeten blijven vechten en effectieve beleidsmaatregelen moeten invoeren ter verbetering van de sociale omstandigheden van de bevolking;

9.   merkt op dat de EU in Afghanistan hoofdzakelijk bekend staat als een humanitaire organisatie, maar meent dat er ook een beeld nodig is van een EU met een meer politieke invloed en verzoekt de Commissie derhalve om, de natuurlijke soevereiniteit van het Afghaanse volk indachtig, voorstellen te doen voor strategieën die erop gericht zijn de zichtbaarheid van de EU te vergroten wanneer zij het burgerlijke, politieke en bureaucratische apparaat bevordert, totdat op het niveau van de regering een periode van meer stabiliteit en duurzaamheid intreedt;

10.   benadrukt dat de internationale gemeenschap haar inspanningen voor het leveren van efficiënte en duurzame hulp aan burgers beter moet coördineren; verzoekt derhalve tevens om een evenwichtige begroting waarbij voldoende middelen worden toegewezen voor de civiele wederopbouw en humanitaire hulp, aangezien het creëren van veiligheid en respect voor de rechtsstaat van centrale betekenis zijn;

11.   is tevreden met het feit dat op de bovengenoemde internationale conferentie van 12 juni 2008 niet alleen toezeggingen zijn gedaan ter waarde van 21 miljard USD extra, maar dat op deze conferentie ook de procedures zijn herzien die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de internationale hulp doeltreffender is en preciezer gericht op prioriteiten en om corruptie te voorkomen;

12.   benadrukt dat er een belangrijke versterking van de politieke wil en engagement nodig is die niet alleen gevolgd moet worden door de bereidheid extra gevechtstroepen te leveren voor de moeilijkste gebieden, zonder nationale voorbehouden, maar ook door dringende en sterkere inspanningen voor de civiele wederopbouw, teneinde de tot nu toe behaalde resultaten te consolideren en het vertrouwen van de Afghaanse bevolking duurzaam en voor de lange termijn te herstellen; is in het bijzonder van mening dat "Operation Enduring Freedom" als contraproductief kan worden gezien wanneer de militaire druk op de opstandelingen niet samengaat met een versterking van het politieke proces door middel waarvan de Afghaanse autoriteiten alle sectoren van de bevolking de hand reiken die de grondwet erkennen en de wapens neerleggen; merkt in dit opzicht eveneens op dat de humanitaire gemeenschap – met inbegrip van de VN en niet-gouvernementele organisaties – de coördinatie moet verbeteren, ad-hoc initiatieven moet vermijden en draaiboeken voor noodsituaties en rampenplannen moet ontwikkelen;

13.   benadrukt dat de Europese Unie de ervaring en expertise van haar missies en die van lidstaten die al een militaire of civiele aanwezigheid op Afghaans grondgebied hebben dient, te gebruiken in het proces van de stabilisatie en wederopbouw van Afghanistan;

14.   steunt de inspanningen van de NAVO-troepen om de veiligheid in het land te verbeteren en het plaatselijke en internationale terrorisme aan te pakken, en is van mening dat de aanwezigheid van deze troepen essentieel is om de toekomst van het land veilig te stellen;

15.   dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan de inspanningen voor de bestrijding van terrorisme, religieus extremisme, etnisch extremisme, etnisch separatisme en alle acties die gericht zijn op het ondermijnen van de territoriale integriteit, de eenheid van de staat en de nationale soevereiniteit van Afghanistan;

16.   vraagt aandacht voor het idee dat de EU en haar lidstaten Afghanistan moeten helpen bij de opbouw van een eigen staat met stevigere democratische instellingen die in staat zijn de nationale soevereiniteit, de eenheid van de staat, de territoriale integriteit, de duurzaamheid van de economische ontwikkeling en de welvaart van de bevolking van Afghanistan te waarborgen en de historische, religieuze, spirituele en culturele tradities van alle etnische en religieuze gemeenschappen die zich op Afghaans grondgebied bevinden, te respecteren;

17.   merkt op dat de behoeften voor herontwikkeling in heel Afghanistan groot zijn, maar dat de verdeling van de hulp en de veiligheid buitengewoon problematisch is in het gebied dat door de Pathanen wordt beheerst en verzoekt derhalve vaart te zetten achter de wederopbouwactiviteiten in Zuid-Afghanistan;

18.   vraagt aandacht voor het feit dat de EU Europese investeerders moet aanmoedigen en helpen betrokken te raken bij de wederopbouw van Afghanistan en om ter plaatse aanwezig te zijn en daar nieuwe bedrijven op te zetten;

19.   wijst erop dat herstel van de veiligheid en de opbouw van een goed functionerende staat de grootste problemen voor het land zijn; merkt op dat de Afghaanse veiligheidsproblemen complexer zijn dan alleen een "war on terror" en er daarom meer dan alleen een militaire oplossing nodig is; wijst erop dat veiligheid en de rechtsstaat van elkaar afhangen, hetgeen op zijn beurt een sfeer creëert die bevorderlijk is voor de menselijke ontwikkeling en dat het versterken van de rechtsstaat noodzakelijk is om de burgers van het land in staat te stellen sociaal-economische keuzes te maken waardoor ze een zinvol en gezond leven kunnen hebben, wanneer dit wordt aangevuld met maatregelen die zijn gericht op het herstellen van een goed functionerende staat teneinde de rechtsstaat te beschermen, de toegang tot publieke basisvoorzieningen veilig te stellen en gelijke kansen voor zijn burgers te waarborgen;

20.   verwelkomt de in het Afghanistan Compact tot uiting gebrachte bereidheid om te werken naar een stabiel en welvarend Afghanistan, met goed bestuur en goede bescherming van de mensenrechten voor iedereen volgens de rechtsstaat; is van mening dat het Compact, bij gebrek aan duidelijke prioriteiten of een volgordebepaling, richtsnoeren had moeten verstrekken voor de wijze om deze ambitieuze doelen te bereiken en benadrukt daarom dat donoren ervoor moeten zorgen dat hun programma's in overeenstemming zijn met dergelijke prioriteiten op centraal en provinciaal niveau en dat de toegewezen middelen op passende wijze en effectief worden uitgegeven;

21.   benadrukt dat er dringend behoefte is aan een evenwichtige en duurzame aanpak van de hervorming van de veiligheidssector, die tot een professioneel nationaal leger en een professionele nationale politiemacht leidt; benadrukt dat er hoognodig in het Afghaanse rechtssysteem geïnvesteerd moet worden en dat het dringend noodzakelijk is de nadruk te leggen op de uitbreiding van de capaciteit en de bekwaamheid;

22.   vraagt aandacht voor het feit dat het resultaat van de inspanningen van de laatste vijf jaar ter hervorming van het politieapparaat, ondanks enkele tot nu toe behaalde successen, in het algemeen teleurstellend is geweest, wat de ernstige problemen laat zien waarmee de in internationale gemeenschap ter plaatse wordt geconfronteerd op het vlak van institutionele opbouw; verzoekt de internationale gemeenschap in het algemeen en de politiemissie van de EU in het bijzonder door te gaan met hun pogingen tot het ontwikkelen van Afghanistan's eigen politiemacht, gekenmerkt door eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat;

23.   vraagt aandacht voor het feit dat het mandaat van EUPOL voorziet in taken ter ondersteuning van de koppeling van politie en rechtsstaat in brede zin, en roept de Raad en de Commissie daarom op hun respectieve activiteiten nauw te blijven coördineren om het EU-beleid coherenter en efficiënter te maken; meent dat het evenzeer belangrijk is dat de EU aanzienlijk meer middelen toekent aan EUPOL, zowel op financieel als op personeelsgebied; wijst er op dat een grondige hervorming van het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken een 'must' is en dat dit in eerste instantie een politieke opgave is en veel minder een technische kwestie, in die zin dat zonder deze hervorming de politiehervorming tot mislukken gedoemd is, en hecht in dit verband groot belang aan een andere EUPOL-doelstelling, namelijk 'het controleren, begeleiden, adviseren en opleiden op het niveau van het ministerie van Binnenlandse Zaken de regio's en de provincies'; betuigt zijn steun aan het programma van 2,5 miljoen EUR in het kader van het Stabiliteitsinstrument(6) voor de hervorming van de benoemingsprocedure voor rechters en aanklagers en verwacht dat dit proefproject zal bijdragen aan de ontwikkeling van een belangrijk hervormingsprogramma voor het justitieapparaat voor de lange termijn in 2009;

24.   vraagt aandacht voor het feit dat de EUPOL-missie meer dan een jaar na de lancering op 15 juni 2007 nog steeds niet op volle sterkte is en merkt op dat zelfs nadat de missie volledig is ingezet deze slechts uit 195 personeelsleden bestaat die toezicht houden op beslissingen die in Kabul en in provinciale centra op hoog niveau worden genomen; houdt rekening met de recente verklaring van de Afghaanse minister van Buitenlandse Zaken dat er in het land dringend 700 extra opleiders nodig zijn en dat dit tekort een situatie in de hand heeft gewerkt waarin er beduidend meer doden vallen onder politieagenten dan onder militairen; wijst erop dat de Duitse regering heeft aangegeven haar bijdrage te willen verhogen van 60 naar 120 opleiders als andere EU-landen vergelijkbare toezeggingen doen; dringt aan op een betere coördinatie tussen de EU en de VS op het vlak van het opleiden van de Afghaanse civiele politie;

25.   verzoekt de Raad en de Commissie zich ertoe te verbinden, in het kader van het steunprogramma voor Afghanistan, het rechtssysteem te hervormen met als doel de Afghaanse rechterlijke macht te professionaliseren via de belangrijkste instellingen en zich daarbij te spitsen op het Hooggerechtshof, het Openbaar Ministerie en het ministerie van Justitie, met als doel de rechten van verdachten te waarborgen, zwakke groepen de noodzakelijke rechtsbijstand te geven en het recht op verdediging te verzekeren; roept ertoe op dat de naleving van resolutie 62/149 van 18 december 2007 van de Algemene Vergadering van de UN inzake een moratorium op de doodstraf, een van de prioriteiten van de Europese pogingen tot hervorming van het rechtssysteem in Afghanistan wordt;

26.   meent stellig dat de PRT's zich moeten concentreren op specifieke doelen inzake veiligheid, scholing en samenwerking met de Afghaanse politie en krijgsmacht en ondersteuning van de centrale regering bij de uitbreiding van haar macht in onveilige gebieden; benadrukt dat het nodig is de rol van de PRT's opnieuw te bepalen, met name wat betreft de onderlinge coördinatie en de uitwisseling van goede praktijken; is ervan overtuigd dat, hoewel veiligheid en ontwikkeling onderling van elkaar afhankelijk zijn in Afghanistan, er een duidelijke scheidslijn is tussen militaire en humanitaire acties die moet worden gehandhaafd, en dat de veiligheids- en ontwikkelingsprofessionals zich daarom elk op hun eigen sterke punten moeten concentreren en gebruik moeten maken van hun beroepsexpertise; is van mening dat het aantal Afghanen dat in PRT's werkt, moet worden vergroot en dat "local ownership" zo veel mogelijk moet worden bevorderd;

27.   meent dat het dringend noodzakelijk is in Afghanistan het maatschappelijk middenveld in wording te ontwikkelen en sterker te maken, en dat veel tijd en inspanning vereist is om geleidelijk een wijdverspreid bewustzijn te ontwikkelen van het belang van mensenrechten, democratie en fundamentele vrijheden, en in het bijzonder de gelijkheid van mannen en vrouwen, het onderwijs en de bescherming van minderheden; benadrukt dat een sterk maatschappelijk middenveld alleen tot stand kan komen in een politiek kader dat wordt gekenmerkt door stabiele en doeltreffende instituten en goedgeorganiseerde politieke partijen; is van mening dat, om het hoofd te bieden aan de heersende "geweldscultuur" in de Afghaanse samenleving, de internationale donorgemeenschap financiële en technische hulp zou moeten verlenen aan lokale projecten die op verzoening zijn gericht; is van oordeel dat de EU een steeds grotere rol bij het steunen van de ontwikkeling van een Afghaans maatschappelijk middenveld moet spelen; benadrukt dat het Afghaanse parlement en maatschappelijk middenveld ten volle betrokken moeten worden bij de programmering van de ontwikkelingssamenwerking van de EU, en met name bij het opstellen van de Country Strategy Papers en de jaarlijkse actieplannen;

28.   meent dat het sterker maken van het Afghaanse maatschappelijjk middenveld alleen succesvol kan zijn wanneer alle etnische en religieuze groepen worden vertegenwoordigd en gehoord, hetgeen inhoudt dat ook met traditionele stamhoofden moet worden samengewerkt (zoals reeds gebeurt in de zogenoemde 'Verbindingsbureaus voor stammen");

29.   benadrukt dat de vrijheid van de media onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van een democratische samenleving; is zeer bezorgd over het toenemende aantal aanvallen op journalisten en roept de Afghaanse autoriteiten op deze schendingen serieus te onderzoeken; verwelkomt het werk van de onafhankelijke media in Afghanistan, die na tientallen jaren van een volledig ontbreken van vrijheid van expressie, een kern van informatiepluralisme hebben hersteld; beschouwt persvrijheid en vrijheid van expressie cruciale voorwaarden voor de sociale ontwikkeling van het land en voor de betrekkingen tussen Afghanistan en de EU; uit zijn bezorgdheid over de weigering van president Karzai om op 15 december 2007, na aanvaarding door de twee huizen van het parlement, het ontwerp voor de mediawet te tekenen; roept de president op de status van het ontwerp voor de mediawet te verduidelijken en herinnert aan de toezegging van de regering in het Afghanistan Compact om "onafhankelijke en pluralistische" media te ontwikkelen; uit zijn bezorgdheid over de stand van de vrijheid van meningsuiting, die in gevaar wordt gebracht door het veroordelen van onafhankelijke journalisten en bloggers, en roept de Afghaanse regering zich te verplichten de daadwerkelijke vrijheid van meningsuiting voor al haar burgers te waarborgen, te beginnen met de verdediging van de vrijheid van het gebruik van Internet;

30.   onderstreept dat een toekomstgerichte massamediawet belangrijk is voor het opbouwen van een meer alomvattende, tolerante en democratische samenleving, die rekening houdt met de religieuze en culturele waarden van het land zonder daarbij de activiteiten en onafhankelijkheid van de media in te perken onder het mom van nationale veiligheid, godsdienst of cultuur;

31.   uit zijn bezorgdheid over de lichamelijke integriteit van Malalai Joya, lid van de Wolesi Jirga, en roept de Afghaanse autoriteiten op haar veiligheid te garanderen; roept de Afghaanse autoriteiten het huisarrest van Latif Pedram, oprichter van de National Congress Party of Afghanistan, op te heffen, de aanklachten tegen hem in te trekken en garanties te geven met betrekking tot zijn veiligheid;

32.   herhaalt zijn oproep aan de Afghaanse autoriteiten om een moratorium op de doodstraf af te kondigen; toont zich uitermate bezorgd over het leven van Perwiz Kambakhsh en tientalle andere personen die ter dood zijn veroordeeld binnen een rechtssysteem dat nog geen eerlijke rechtsgang kan waarborgen en roept president Karzai op de vonnissen van deze mensen om te zetten;

33.   verwelkomt de vooruitgang die Afghanistan heeft geboekt in het verbeteren van de politieke vertegenwoordiging van vrouwen; geeft uiting aan zijn solidariteit met alle vrouwen in het land die worstelen om hun rechten te verdedigen en te verbeteren; blijft bezorgd over de enorme verschillen in inkomsten tussen mannen en vrouwen, de zeer lage alfabetiseringsgraad van vrouwen, de onrechtvaardige behandeling - door culturele praktijken - van vrouwen en meisjes, zowel op het punt van ontzegging door familieleden en gemeenschappen van toegang tot basisdiensten als gezondheidszorg en onderwijs, en het gebrek aan werkgelegenheidskansen, alsook het veel voorkomen van huiselijk geweld en discriminatie; benadrukt de dringende noodzaak om maatregelen ter bescherming van vrouwenrechten in de wettelijke en politieke hervormingen op te nemen; roept de Raad en de Commissie op actief steun te verlenen aan een dergelijk initiatief en fondsen te reserveren voor maatregelen, zoals grotere deelname van meisjes aan het onderwijs en de aanwerving van vrouwelijk onderwijzend personeel, die kunnen helpen bij het opbouwen van de capaciteit van het land om de rechten van vrouwen, meisjes en kinderen te beschermen, aangezien de laatsten ook het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, seksuele uitbuiting door culturele praktijken, en uitbuiting als arbeidskracht en smokkel; dringt daarnaast aan op specifieke maatregelen om iets te doen aan de problmemen die Afghaanse vrouwen ondervinden in de sectoren gezondheid en onderwijs;

34.   vestigt de aandacht op het feit dat het bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor vluchtelingen sinds maart 2002 3,69 miljoen Afghaanse vluchtelingen heeft helpen terugkeren naar Afghanistan, waarmee dit de grootste terugkeeroperatie in haar geschiedenis is, maar dat er ondanks deze massale terugkeer, nog bijna 3,5 miljoen geregistreerde en ongeregistreerde Afghanen in Pakistan en Iran verblijven; is bezorgd over vermindering van de voor Afghaanse vluchtelingen beschikbare middelen en onderstreept dat handhaving van een succesvol repatriëringsprogramma waarschijnlijk duurder zal worden omdat de vluchtelingen die nog in Pakistan en Iran zijn over minder middelen beschikken en een zwakkere band met Afghanistan hebben dan de vluchtelingen die al eerder zijn teruggekeerd; onderstreept dat Afghanistan en de internationale gemeenschap hoge prioriteit zouden moeten blijven geven aan de veilige en vrijwillige terugkeer van Afghaanse vluchtelingen en ontheemden; roept de Commissie en de lidstaten op de financiering voor herintegratie van vluchtelingen te verhogen;

35.   uit zijn diepe bezorgdheid over de steeds groeiende opiumteelt en -handel, die ernstige politieke gevolgen en gevolgen voor de nationale veiligheid heeft in Afghanistan en de naburige landen; benadrukt dat de opiumeconomie een bron voor corruptie blijft en dat deze de publieke instellingen, vooral in de justitiële en veiligheidssectoren, ondermijnt; roept de internationale gemeenschap en de Afghaanse regering op, omdat hiervoor geen duidelijke kant en klare oplossing bestaat en repressieve maatregelen gericht op vernietiging van de oogst alléén niet het beoogde resultaat kunne hebben, een langetermijnstrategie te ontwikkelen die in de eerste plaats is gericht op een alomvattende ontwikkeling van het platteland, met inbegrip van de totstandbrenging van de nodige infrastructuur en goed functionerende bestuurlijke instellingen; is verheugd over de toegenomen dialoog tussen Afghanistan, Iran en de internationale gemeenschap over manieren om de opiumproductie- en export aan te pakken;

36.   roept de regering van de VS op haar beleid van vernietiging van gewassen te staken, met name het gebruik van "Roundup" voor bespuitingen vanuit de lucht, een stof die in verband wordt gebracht met ernstige milieu- en gezondheidsrisico's, aangezien het aanpakken van papavertelers de wrevel tegenover de internationale troepenmacht alleen maar doet toenemen;

37.   is bezorgd over de grote sociale- en gezondheidsproblemen die in het algemeen door drugsverslaving worden veroorzaakt en in het bijzonder over de sociale en economische gevolgen voor Afghaanse vrouwelijke drugsverslaafden; verwijst naar het onderzoek van het UNODC van 2005 waaruit bleek dat Afghanistan 920 000 drugsgebruikers telde, waaronder 120 000 vrouwen; onderstreept de stelling in het onderzoek dat de Afghaanse samenleving drugsverslaving als een individueel probleem beschouwt in plaats van als een sociaal probleem, en dat veel vrouwen drugs voor medische doeleinden gebruiken om een reeks fysieke en psychologische problemen te verzachten of te verhelpen; merkt op dat, hoewel er zware straffen staan op het telen, smokkelen en gebruiken van drugs, de Afghaanse overheid momenteel niet in staat is toe te zien op de naleving van de wet in dat opzicht; dringt er bij de Afghaanse overheid en de internationale gemeenschap op aan toepasselijke programma's, activiteiten en bewustwordingscampagnes te ontwerpen, te financieren en uit te voeren, gericht op verslaafde vrouwen en hun families;

38.   steunt de inspanningen van de Commissie om Afghanistan te helpen en roept de Commissie op de effectiviteit van de financiële hulp van de Europese Unie regelmatig te evalueren, met name de bijdrage van de Commissie aan de trustfondsen, teneinde een grotere transparantie te verkrijgen; verzoekt de Commissie dringend het Parlement adequaat te blijven informeren over de resultaten van dergelijke evaluaties;

39.   herinnert aan het initiatief van het Europees Parlement, in het kader van zijn begroting van 2008, om de opbouw van democratie met parlementen in derde landen te steunen en besluit hiervan gebruik te maken voor capaciteitsopbouw en technische bijstand gericht op het verbeteren van het vermogen van het Afghaanse parlement om tot wetgeving en controle van de uitvoerende macht, met name de uitvoerende macht te legaliseren en te controleren, met name door handhaving van de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en van vrouwenrechten in het bijzonder;

40.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Islamitische Republiek Afghanistan.

(1) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 176.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0485.
(3) PB L 139 van 31.5.2007, blz. 33.
(4) PB L 295 van 14.11.2007, blz. 31.
(5) PB L 71 van 14.3.2008.
(6) Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1).

Juridische mededeling - Privacybeleid