Procedures voor het Hof van Justitie (Wijziging van artikel 121 van het Reglement)
193k
38k
Besluit van het Europees Parlement van 24 september 2008 tot wijziging van artikel 121 van het Reglement van het Europees Parlement betreffende procdures voor het Hof van Justitie (2007/2266(REG))
– gezien de brief van de Voorzitter van de Commissie juridische zaken van 26 september 2007,
– gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0324/2008),
1. besluit onderstaande wijziging in zijn Reglement op te nemen;
2. wijst erop dat deze wijziging op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treedt;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Bestaande tekst
Amendement
Amendement 1 Reglement van het Europees Parlement Artikel 121 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.De Voorzitter dient, na raadpleging van de bevoegde commissie, namens het Parlement, opmerkingen in, of besluit tot tussenkomst in gerechtelijke procedures.
Indien de Voorzitter voornemens is af te wijken van de aanbevelingen van de bevoegde commissie, stelt hij de commissie hiervan in kennis en verwijst hij de zaak naar de Conferentie van voorzitters, onder vermelding van zijn motieven.
Indien de Conferentie van voorzitters van mening is dat het Parlement bij wijze van uitzondering geen opmerkingen moet indienen, of geen besluit moet nemen tot tussenkomst bij het Hof van Justitie, bij aanvechting van de rechtsgeldigheid van een besluit van het Parlement, wordt de kwestie onverwijld aan de plenaire vergadering voorgelegd.
In noodgevallen kan de Voorzitter vrijwaringsmaatregelen nemen, om te voldoen aan de door de desbetreffende gerechtelijke instantie voorgeschreven termijnen. In dergelijke gevallen dient de in dit lid voorziene procedure onverwijld in werking te worden gesteld. Interpretatie: Het Reglement verhindert niet dat de bevoegde commissie een besluit neemt over passende procedures voor de tijdige overlegging van haar aanbevelingen in spoedgevallen.
Migratie naar de tweede generatie van het Schengeninformatiesysteem (SIS II) *
199k
40k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 over het ontwerpbesluit van de Raad over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (12059/1/2008 – C6-0188/2008 – 2008/0077(CNS))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12059/1/2008),
– gezien het voorstel van de Commissie (COM(2008)0196),
– gelet op de artikelen 30, lid 1, onder (a)(b), 31, lid 1, onder (a)(b) en 34, lid 2, onder (c) van het EUVerdrag,
– gelet op artikel 39, lid 1, van het EUVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0188/2008),
– gelet op de artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0351/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Ontwerpbesluit van de Raad Artikel 11A bis (nieuw)
Artikel 11A bis Verslag De Commissie dient na afloop van iedere periode van zes maanden, en voor het eerst na het eerste halfjaar van 2009, bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de ontwikkeling van SIS II en de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II).
Amendement 2 Ontwerpbesluit van de Raad Artikel 12
Dit besluit treedt in werking op de derde dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het besluit vervalt op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Besluit 2007/533/JBZ
Dit besluit treedt in werking op de derde dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het besluit vervalt op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Besluit 2007/533/JBZ en onder geen beding later dan 30 juni 2010.
Migratie naar de tweede generatie van het Schengeninformatiesysteem (SIS II) *
197k
39k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 over de ontwerpverordening van de Raad over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (11925/2/2008 – C6-0189/2008 – 2008/0078(CNS))
– gezien de ontwerpverordening van de Raad (11925/2/2008),
– gezien het voorstel van de Commissie (COM(2008)0197),
– gelet op artikel 66 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0189/2008),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0352/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan de ontwerpverordening van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Ontwerpverordening van de Raad Artikel 11A bis (nieuw)
Artikel 11A bis Verslag De Commissie dient na afloop van iedere periode van zes maanden, en voor het eerst na het eerste halfjaar van 2009, bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de ontwikkeling van SIS II en de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II).
Amendement 2 Ontwerpverordening van de Raad Artikel 12 - lid 1
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening vervalt op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 55, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1987/2006.
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening vervalt op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 55, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en onder geen beding later dan 30 juni 2010.
Communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/59/EG betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (5719/3/2008 – C6-0225/2008 – 2005/0239(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5719/3/2008 – C6-0225/2008)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0589),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0334/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/59/EG betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Door de vaststelling van Richtlijn 2002/59/EG(6) heeft de Europese Unie haar vermogens versterkt om bedreigende situaties voor de veiligheid van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu te voorkomen.
(2) Aangezien deze richtlijn ziet op wijziging van Richtlijn 2002/59/EG, geldt het gros van de daarin neergelegde verplichtingen niet voor lidstaten zonder kusten en zeehavens. Derhalve gelden voor Oostenrijk, Tsjechië, Hongarije, Luxemburg of Slowakije alleen de verplichtingen betreffende schepen die de vlag van die lidstaten voeren, onverminderd de plicht van de lidstaten tot samenwerking om te zorgen voor continuïteit tussen de beheersdiensten voor zeevervoer en die voor andere vervoersmodi, met name informatiediensten voor de binnenvaart.
(3) Krachtens deze richtlijn moeten de lidstaten die kuststaten zijn informatie kunnen uitwisselen die zij verzamelen in het kader van de monitoring van de zeescheepvaart waarvoor zij in hun bevoegdheidsgebied zorg dragen. Het door de Commissie in overeenstemming met de lidstaten ontwikkelde communautaire maritieme informatie-uitwisselingssysteem SafeSeanet (║ "SafeSeaNet" ║), omvat enerzijds een netwerk voor de uitwisseling van gegevens en anderzijds een standaardisatie van de voornaamste beschikbare gegevens over schepen en hun lading (aankomstmeldingen en verslagen). Daarmee wordt het mogelijk nauwkeurige en actuele gegevens over de schepen in de Europese wateren en de bewegingen en de gevaarlijke of verontreinigende ladingen daarvan, alsmede over scheepvaartincidenten tot aan de bron te traceren en aan alle betrokken instanties mee te delen.
(4) Teneinde te garanderen dat de aldus verzamelde gegevens operationeel kunnen worden gebruikt, is het dan ook essentieel dat de door de nationale autoriteiten opgezette infrastructuur voor de inzameling en uitwisseling van de in deze richtlijn bedoelde gegevens in SafeSeaNet wordt opgenomen.
(5) Van de gegevens die uit hoofde van Richtlijn 2002/59/EG worden aangemeld en uitgewisseld, zijn met name die met betrekking tot de precieze kenmerken van over zee vervoerde gevaarlijke of verontreinigende stoffen van belang. In dit verband en gezien de recente ongevallen in de zeescheepvaart is het noodzakelijk de kustautoriteiten gemakkelijker toegang te verschaffen tot de kenmerken van over zee vervoerde koolwaterstoffen, een essentiële factor voor de keuze van de meest geschikte bestrijdingstechnieken, en ervoor te zorgen dat zij in geval van nood rechtstreeks contact kunnen opnemen met de exploitanten, aangezien die het best geïnformeerd zijn over de vervoerde producten.
(6) Met de in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 ('het SOLAS-verdrag") bedoelde systemen voor automatische identificatie van schepen (AIS - Automatic Identification System) kan niet alleen de monitoring van deze schepen worden verbeterd, maar ook de veiligheid van schepen die in elkaars nabijheid varen. Daarom is AIS in de bepalingen van Richtlijn 2002/59/EG opgenomen. Gezien het hoge aantal aanvaringen met vissersvaartuigen die kennelijk niet door koopvaardijschepen zijn opgemerkt of die koopvaardijschepen in hun omgeving niet hebben opgemerkt, is uitbreiding van die maatregel tot vissersvaartuigen met een lengte van meer dan 15 meter uiterst wenselijk. In het kader van het Europees Visserijfonds kan financiële bijstand worden verstrekt voor de uitrusting van vissersvaartuigen met een veiligheidsuitrusting zoals AIS. De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) heeft erkend dat de publicatie voor commerciële doeleinden op het internet of elders van door schepen doorgestuurde AIS-gegevens een risico kan inhouden voor de veiligheid en beveiliging van schepen en havenfaciliteiten en heeft er bij de regeringen van haar leden op aangedrongen om, afhankelijk van hun nationale wetgeving, degenen die de AIS-gegevens aan derden ter beschikking stellen voor publicatie op het internet of elders, daarvan te weerhouden. Bovendien mag de beschikbaarheid van AIS-gegevens inzake scheepsroutes en vrachten geen schade toebrengen aan de eerlijke concurrentie tussen de actoren in de scheepsindustrie.
(7) De verplichting tot uitrusting met AIS houdt tevens in dat het AIS te allen tijde operationeel moet worden gehouden, behalve wanneer internationale regels of normen in de bescherming van navigatiegegevens voorzien.
(8) Uit onderzoeken in opdracht van de Commissie is duidelijk gebleken dat het niet nuttig en niet haalbaar is om AIS te integreren in de plaatsbepalings- en communicatiesystemen die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden gebruikt.
(9)Richtlijn 2002/59/EG geeft de mogelijkheid aan een lidstaat die erom verzoekt om informatie op te vragen bij een andere lidstaat over een schip en de zich aan boord bevindende gevaarlijke of verontreinigende lading. Het is wenselijk te verduidelijken dat dit niet om een systematisch verzoek van een lidstaat ten aanzien van een andere lidstaat gaat maar dat deze informatie enkel kan worden opgevraagd om redenen van maritieme veiligheid en beveiliging of bescherming van het zeemilieu.
(10) Richtlijn 2002/59/EG bepaalt dat de lidstaten bijzondere maatregelen moeten vaststellen ten aanzien van schepen die een risico vormen vanwege hun gedrag of hun toestand. Daarom is het wenselijk aan de lijst van deze schepen die schepen toe te voegen die niet over de nodige verzekeringen of financiële zekerheden beschikken of die volgens de loodsen of havenautoriteiten klaarblijkelijke anomalieën vertonen welke de veiligheid van de scheepvaart in gevaar kunnen brengen of een bedreiging voor het milieu kunnen vormen.
(11) Naar analogie van Richtlijn 2002/59/EG lijkt het in verband met de risico's van uitzonderlijk slecht weer noodzakelijk rekening te houden met de risico's van ijsgang voor de scheepvaart. Daarom dient een door een lidstaat aangewezen bevoegde instantie, wanneer zij op grond van ijsgangsvoorspellingen van een bevoegde meteorologische dienst van mening is dat de vaaromstandigheden een ernstig risico voor de veiligheid van mensenlevens of een ernstig risico van verontreiniging opleveren, de kapiteins van de schepen die zich binnen haar bevoegdheidsgebied bevinden of die de haven of havens in dit gebied willen binnen- of uitlopen, te waarschuwen. In dit verband is het noodzakelijk dat die instantie de nodige maatregelen kan treffen om de veiligheid van mensenlevens op zee en de bescherming van het milieu te waarborgen.Overeenkomstig hoofdstuk II-1, deel A-1, voorschrift 3.1, van het SOLAS-Verdrag van 1974 dienen de lidstaten erop toe te zien dat het ontwerp, de bouw en het onderhoud van schepen die hun vlag voeren, voldoen aan de structurele, mechanische en elektrische eisen van door hun instanties erkende classificatiebureaus. Daarom moeten de lidstaten eisen voor de scheepvaart in met ijs gevulde wateren vaststellen die overeenkomen met de eisen van organisaties die erkenning genieten uit hoofde van Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties(7) dan wel gelijkwaardige nationale normen. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om te verifiëren of uit de noodzakelijke documentatie aan boord blijkt dat het schip voldoet aan sterkte- en vermogenseisen die op de ijsgang in het betrokken gebied zijn afgestemd.
(12) Richtlijn 2002/59/EG bepaalt dat de lidstaten plannen moeten opstellen om, wanneer de situatie dat vereist, schepen in nood in zo goed mogelijke omstandigheden te kunnen opvangen in hun havens of op andere beschutte plaatsen teneinde de consequenties van ongevallen op zee te beperken. Rekening houdend met de Richtsnoeren inzake toevluchtsoorden voor schepen die bijstand behoeven die als bijlage zijn gevoegd bij Resolutie A.949(23) van de Internationale Maritieme Organisatie van 13 december 2003 (║ "IMO-resolutie A.949(23)" ║), die volgend op Richtlijn 2002/59/EG werden aangenomen en die betrekking hebben op schepen die bijstand behoeven ▌in plaats van op schepen in nood, dient die richtlijn echter dienovereenkomstig te worden aangepast. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de regels die van toepassing zijn ingeval van reddingsoperaties zoals voorzien in de International Convention on Maritime Search and Rescue (Internationale Conventie betreffende maritieme opsporing en redding) van 1979, wanneer de veiligheid van mensenlevens in het geding is. Die Conventie is dus onverminderd van toepassing.
(13) Op basis van IMO-resolutie A.949 (23) en naar aanleiding van de werkzaamheden die de Commissie in samenwerking met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (║ "het Agentschap" ║) en de lidstaten heeft verricht, is het noodzakelijk de essentiële voorschriften die in de plannen voor de opvang van schepen die bijstand behoeven, moeten worden opgenomen, vast te stellen teneinde voor een geharmoniseerde en doeltreffende toepassing van deze plannen te zorgen en de strekking van de verplichtingen van de lidstaten te verduidelijken.
(14) IMO-resolutie A.949 (23) dient de basis te vormen voor alle plannen die de lidstaten opstellen om doeltreffend te kunnen reageren op dreigingen die uitgaan van schepen die bijstand behoeven. Bij de beoordeling van de risico's die verbonden zijn aan zulke dreigingen kunnen de lidstaten, gelet op specifieke omstandigheden, evenwel rekening houden met andere factoren zoals het gebruik van zeewater voor de productie van drinkwater en voor de opwekking van elektriciteit.
(15)Ten einde de volle medewerking en het vertrouwen van kapiteins en bemanning te kunnen krijgen, is het nodig ervoor te zorgen dat kapiteins en bemanningen van een schip dat bijstand behoeft, kunnen rekenen op een goede en eerlijke behandeling door de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat. Het is in dit opzicht wenselijk dat lidstaten overeenkomstig hun nationaal recht de relevante bepalingen van de IMO-richtsnoeren betreffende de billijke behandeling van zeelieden bij een ongeval op zee toepassen.
(16) Wanneer een schip bijstand behoeft, kan een besluit over de opvang van dat schip in een toevluchtsoord noodzakelijk blijken. Dit is vooral belangrijk bij een noodsituatie op zee, dat wil zeggen in omstandigheden die gevaar voor verlies van het schip of voor het milieu of de scheepvaart kunnen opleveren. In al die gevallen is het noodzakelijk een beroep te kunnen doen op een onafhankelijke instantie per lidstaat of per regio, naargelang de interne staatsstructuur van een lidstaat, die de bevoegdheden en deskundigheid heeft om alle noodzakelijke beslissingen te nemen, om het schip dat bijstand behoeft, bij te staan met het oog op de bescherming van mensenlevens en het milieu en ter beperking van economische schade. Het is wenselijk dat de bevoegde instantie een permanent karakter heeft. Deze instantie moet met name autonoom een besluit kunnen nemen over de opvang van een schip dat bijstand behoeft, in een toevluchtsoord. Daartoe dient zij een voorafgaande beoordeling te maken van de situatie op basis van de gegevens die in het relevante plan voor de opvang van schepen in een toevluchtsoord zijn opgenomen.
(17) De plannen voor de opvang van schepen die bijstand behoeven moeten een nauwkeurige beschrijving geven van de besluitvormingsketen met betrekking tot de alarmering en de handelwijze in de desbetreffende situaties. De betrokken instanties en hun taken, alsmede de communicatiekanalen tussen de betrokken partijen dienen duidelijk te worden omschreven. De toepasselijke procedures moeten garanderen dat er snel een passend besluit kan worden genomen op basis van specifieke maritieme deskundigheid op het gebied van de behandeling van incidenten die ernstige schadelijke gevolgen kunnen hebben en adequate informatie waarover de bevoegde instantie beschikt.
(18) Tevens is het wenselijk dat de lidstaten bij de uitwerking van hun plannen informatie inwinnen over de mogelijke toevluchtsoorden langs de kust, zodat de bevoegde instantie bij een ongeval of incident op zee duidelijk en snel kan bepalen welke zones het meest geschikt zijn voor de opvang van een schip dat bijstand behoeft. Die informatie dient een omschrijving te omvatten van bepaalde kenmerken van de overwogen locaties en de uitrusting en installaties die beschikbaar zijn om de opvang van schepen die bijstand behoeven of de bestrijding van de consequenties van een ongeval of van verontreiniging te vergemakkelijken.
(19) Het is van belang dat de lijst van instanties die bevoegd zijn een besluit te nemen over de opvang van een schip in een toevluchtsoord, alsmede de lijst van instanties die belast zijn met de ontvangst en behandeling van noodsignalen op passende wijze worden gepubliceerd. Ook kan het nuttig blijken relevante informatie toegankelijk te maken voor de partijen die betrokken zijn bij een hulpverleningsoperatie op zee, waaronder hulpverlenings en sleepbedrijven, en voor de autoriteiten van aangrenzende lidstaten die door een noodsituatie op zee kunnen worden getroffen.
(20)Het ontbreken van financiële zekerheden of verzekeringen ontheft een lidstaat niet van de verplichting een schip dat bijstand behoeft, bij te staan en op te vangen in een toevluchtsoord indien hierdoor de risico's voor de bemanning en het milieu beperkt kunnen worden. De bevoegde instanties mogen wel nagaan of voor het schip verzekeringen zijn afgesloten of andere financiële zekerheden zijn gesteld, waarmee de kosten en schade kunnen worden vergoed die door de opvang in een toevluchtsoord kunnen ontstaan. Het opvragen van deze informatie mag echter de reddingsoperatie niet vertragen.
(21)Havens die een schip dat bijstand behoeft, opvangen, moeten kunnen rekenen op een prompte vergoeding van de kosten en eventuele schade die de operatie met zich meebrengt. Hiertoe is het van belang dat bovenop de toepassing van Richtlijn 2008/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... [betreffende de wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaars](8)en de regelingen voor de Internationale Compensatiefondsen voor olieverontreiniging (International Oil Pollution Compensation Funds), ook het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen van 1996, het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie van 2001 en het Internationaal Verdrag inzake de opruiming van wrakken (Wreck Removal Convention) van 2007, toegepast worden. De lidstaten moeten daarom deze Verdragen zo spoedig mogelijk ratificeren. In uitzonderlijke gevallen dienen de lidstaten de kosten en economische schade te vergoeden die een haven heeft geleden als gevolg van de opvang van een schip in een toevluchtsoord, met name als deze kosten en schade niet gedekt worden door de financiële zekerheden van de scheepseigenaars en andere bestaande compensatiemechanismen.
(22) De specifieke functie van de monitoring van de zeescheepvaart en scheepsrouterings-maatregelen is de lidstaten in staat te stellen feitelijke kennis te verwerven van de schepen die in de onder hun jurisdictie vallende wateren varen, teneinde wanneer nodig eventuele risico's effectiever te kunnen vermijden. In het kader hiervan kan door uitwisseling van informatie de kwaliteit van de verzamelde gegevens worden verbeterd en de verwerking ervan worden vergemakkelijkt.
(23) Overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG hebben de lidstaten en de Commissie aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de harmonisatie van de elektronische gegevensuitwisseling, in het bijzonder wat betreft het vervoer van gevaarlijke en verontreinigende goederen. SafeSeaNet, waarvan de ontwikkeling in 2002 is gestart, zou thans moeten worden vastgesteld als referentienetwerk op Gemeenschapsniveau. Het is van belang ervoor te zorgen dat SafeSeaNet niet leidt tot extra administratieve lasten of kosten voor het bedrijfsleven, dat er sprake is van harmonisatie met de internationale voorschriften en dat rekening wordt gehouden met de vertrouwelijkheid in verband met mogelijke commerciële implicaties.
(24) Dankzij de vooruitgang op het gebied van nieuwe technologieën en met name op het gebied van toepassingen in de ruimte, zoals monitoring-systemen voor de scheepvaart met behulp van satellieten, beeldsystemen en Galileo, kan de monitoring van de zeescheepvaart worden uitgebreid tot op open zee waardoor de communautaire wateren beter worden gedekt. Voorts heeft de IMO het SOLAS-Verdrag om rekening te houden met de ontwikkelingen inzake de maritieme veiligheid en beveiliging in de scheepvaart en bescherming van het zeemilieu gewijzigd met het oog op de ontwikkeling van wereldwijde identificatie- en lokalisatiesystemen voor schepen met een groot bereik (LRIT). In overeenstemming met de door de IMO goedgekeurde structuur, die de mogelijkheid biedt om regionale LRIT-datacentra op te zetten, en gezien de opgedane ervaring met SafeSeaNet, dient een Europees LRIT-datacentrum te worden opgericht voor verzameling en beheer van LRIT-gegevens. Om LRIT-gegevens te kunnen oproepen, dienen de lidstaten verbonden te zijn met het Europese LRIT-datacentrum.
(25)Om kostenbesparing mogelijk te maken en onnodige plaatsing van apparatuur aan boord van schepen die in zeewateren varen die onder het bereik van AIS-controlestations vallen te vermijden, moeten alle AIS-gegevens worden opgenomen in het LRIT-systeem. De lidstaten en de Commissie nemen hiertoe alle nodige initiatieven, met name in IMO-verband.
(26) Teneinde te zorgen voor een optimale en in communautair verband geharmoniseerde gebruikmaking van de krachtens Richtlijn 2002/59/EG verzamelde informatie inzake maritieme veiligheid, moet de Commissie deze gegevens zo nodig kunnen verwerken en gebruiken en bij de door de lidstaten aangewezen instanties kunnen verspreiden.
(27) In dit verband heeft de ontwikkeling van het Equasis-systeem aangetoond hoe belangrijk de bevordering van een op maritieme veiligheid gerichte cultuur is, met name onder de exploitanten in de zeescheepvaartsector. De Commissie moet een bijdrage kunnen leveren aan de verspreiding, met name via dit systeem, van alle informatie met betrekking tot maritieme veiligheid.
(28)De uit hoofde van deze richtlijn verzamelde informatie zou enkel verspreid en gebruikt mogen worden als een middel om bedreigende situaties voor de veiligheid van mensenlevens op zee en de bescherming van het zeemilieu te voorkomen. Het is daarom wenselijk dat de Commissie onderzoekt hoe zij het hoofd kan bieden aan eventuele problemen op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging.
(29) Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS)(9) centraliseert de taken van de diverse comités die zijn opgericht in het kader van de relevante Gemeenschapswetgeving op het gebied van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord. Derhalve is het dienstig dat het huidige comité wordt vervangen door het COSS.
(30) Tevens dient rekening te worden gehouden met de wijzigingen van de genoemde internationale instrumenten.
(31) De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze richtlijn moeten worden genomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10).
(32)In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven Richtlijn 2002/59/EG te wijzigen om latere wijzigingen van daarmee verband houdende internationale verdragen, protocollen, codes en resoluties toe te passen, bijlagen I, III en IV te wijzigen in het licht van opgedane ervaring, eisen vast te stellen betreffende de installatie van LRIT-apparatuur aan boord van schepen die in wateren varen die onder het bereik van vaste AIS-stations van lidstaten vallen, het beleid en de principes vast te stellen voor toegang tot informatie in het Europese LRIT-datacentrum, alsmede de definities, referenties of de bijlagen te wijzigigen, teneinde deze aan te passen aan het communautaire of internationale recht. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van de richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
(33) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid(11) biedt het Agentschap de Commissie en de lidstaten de nodige hulp bij de uitvoering van Richtlijn 2002/59/EG.
▌
(34) Richtlijn 2002/59/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtlijn 2002/59/EG wordt als volgt gewijzigd:
1)
de titel wordt vervangen door:" Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en regels betreffende de wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaren, alsook tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad."
2)
artikel 1 wordt vervangen door:
a)
alinea 1 wordt vervangen door:" Doel van deze richtlijn is in de Gemeenschap een monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart in te stellen om de veiligheid en efficiëntie van het zeeverkeer en de beveiliging van de havens en de zee te verhogen, om de reactie van de autoriteiten op incidenten, ongevallen en potentieel gevaarlijke situaties op zee - opsporings- en reddingsoperaties inbegrepen - te verbeteren, en om tot een betere voorkoming en opsporing van verontreiniging door schepen bij te dragen."
b)
de volgende alinea ingevoegd:" In deze richtlijn worden tevens regels vastgesteld betreffende bepaalde aspecten van de verplichtingen van exploitanten in de sector zeevervoer inzake wettelijke aansprakelijkheid, en wordt een passende financiële bescherming van achtergelaten zeelieden ingevoerd."
3)artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
a)
lid 1 wordt vervangen door:"
1.Deze richtlijn is van toepassing op:
−
schepen van ten minste 300 brutoton of meer, tenzij anders vermeld, en
−
de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende zeegebieden, in overeenstemming met het internationaal recht.
"
b)
lid 2 wordt vervangen door:
i)
de inleidende formule wordt vervangen door:" Tenzij anders bepaald, is deze richtlijn niet van toepassing op:"
ii)
punt c) wordt vervangen door:"
c)
scheepsvoorraden en scheepsuitrusting.
"
4) artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
a)
punt a) wordt als volgt gewijzigd:
i)
de aanhef wordt vervangen door:" "relevante internationale instrumenten": de volgende instrumenten, in hun bijgewerkte versie:"
ii)
het volgende streepje wordt ingevoegd na het vierde streepje:"
−
"verdrag van 1996": de geconsolideerde tekst van het Verdrag van 1976 inzake de beperking van de aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, aangenomen door de IMO, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996;
"
iii)
de volgende streepjes worden toegevoegd:"
−
Resolutie A.917(22) van de IMO, Resolutie A.917(22) van de Internationale Maritieme Organisatie, getiteld: "Guidelines for the onboard use of AIS", zoals gewijzigd bij Resolutie A.956 (23) van de IMO;
−
Resolutie A.930(22) van de IMO": Resolutie van de IMO en van de raad van bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), getiteld: "Guidelines on provision of financial security in case of abandonment of seafarers
"
−
Resolutie A.949(23) van de IMO, Resolutie A.949(23) van de Internationale Maritieme Organisatie, getiteld: "Guidelines on places of refuge for ships in need of assistance";
−
Resolutie A.950(23) van de IMO, Resolutie A.950(23) van de Internationale Maritieme Organisatie, getiteld: "Maritime assistance services (MAS)";";
−
"IMO-richtsnoeren betreffende de billijke behandeling van zeelieden": de richtsnoeren in bijlage bij Resolutie LEG.3(91) van de juridische commissie van de IMO en de Raad van bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie van 27 april 2006";";
b)
punt k) wordt vervangen door:"
k)
"bevoegde instantie": de instantie of organisatie die door een lidstaat is aangewezen om de uit hoofde van deze richtlijn te vervullen taken te verrichten.
"
c)
het volgende punt wordt ingevoegd:" k bis)"scheepseigenaar": de eigenaar van het schip of enig andere organisatie of persoon, zoals de bedrijfsvoerder, de agent of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de scheepseigenaar heeft overgenomen en daardoor ermee heeft ingestemd alle daaraan verbonden plichten en verantwoordelijkheden op zich te nemen;"
d)
de volgende punten worden toegevoegd:" s) "SafeSeaNet": het communautaire systeem voor de uitwisseling van maritieme informatie dat door de Commissie in samenwerking met de lidstaten is ontwikkeld ter uitvoering van de Gemeenschapswetgeving;
t)
"lijndienst", een reeks overtochten door schepen waarmee de verbinding tussen dezelfde twee of meer havens wordt onderhouden, hetzij volgens een gepubliceerde dienstregeling, hetzij met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij een herkenbare systematische reeks vormen;
u)
"vissersvaartuig": elk vaartuig dat is uitgerust voor commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen;
v)
"schip dat bijstand behoeft": een schip in omstandigheden die gevaar voor verlies van het schip, voor het milieu of voor de scheepvaart kunnen opleveren. De redding van opvarenden wordt, in voorkomend geval, geregeld door het SAR-verdrag, die voorrang heeft op de regels van deze richtlijn;
w)
"wettelijke aansprakelijkheid": voor de toepassing van verdrag van 1996, de aansprakelijkheid op grond waarvan een persoon die niet betrokken is bij de exploitatie van het zeevervoer die de schade heeft veroorzaakt, een vordering kan doen gelden die onderworpen is aan de beperkingen van artikel 2 van dat verdrag, met uitzondering van vorderingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. …/2008 van het Europees Parlement en de Raad van … [betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen]*;
x)"LRIT": een systeem dat automatisch de identificatie- en volggegevens op lange afstand doorgeeft in overeenstemming met voorschrift 19 van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag voor de maritieme veiligheid en beveiliging en het zeemilieu. _______________________ (12)PB L ..."
5)het volgende artikel wordt ingevoegd:"
Artikel 4 bis
Vrijstellingen
1.De lidstaten mogen de lijndiensten tussen havens op hun grondgebied vrijstellen van de voorschriften van artikel 4, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a)
de maatschappij die de lijndiensten exploiteert, houdt een lijst bij van de betrokken schepen en geeft deze door aan de betrokken bevoegde instantie, en werkt deze bij;
b)
voor iedere reis wordt de in bijlage I, punt 1, genoemde informatie ter beschikking gehouden van de bevoegde instantie, indien deze daarom verzoekt. De maatschappij moet een intern systeem opzetten dat garandeert dat genoemde inlichtingen 24 uur per dag direct nadat daarom is gevraagd, elektronisch aan de bevoegde instantie kunnen worden doorgegeven, in overeenstemming met artikel 4, lid 1;
c)
alle afwijkingen van de verwachte tijd van aankomst in de haven van bestemming of bij het loodsstation van zes uur of meer worden overeenkomstig artikel 4 meegedeeld aan de haven van aankomst;
d)
vrijstellingen worden alleen verleend aan individuele vaartuigen op een specifieke dienst;
e)
de dienst wordt alleen als lijndienst beschouwd als het de bedoeling is dat hij ten minste één maand wordt geëxploiteerd;
f)
vrijstellingen van de in artikel 4 neergelegde eisen blijven beperkt tot reizen met een geplande duur van maximaal 12 uur.
2.Wanneer een internationale lijndienst tussen twee of meer staten wordt onderhouden, waarvan ten minste één een lidstaat is, kan ieder van de betrokken lidstaten de overige lidstaten vragen voor die dienst vrijstelling te verlenen. Alle betrokken lidstaten met inbegrip van de betrokken kuststaten werken samen om een vrijstelling voor de betreffende dienst overeenkomstig de voorwaarden van lid 1 te verlenen.
3.De lidstaten controleren periodiek of aan de voorwaarden van de leden 1 en 2 wordt voldaan. Wanneer niet meer wordt voldaan aan minstens één van deze voorwaarden, trekken de lidstaten onmiddellijk de aan de betrokken maatschappij verleende vrijstelling in.
4.De lidstaten delen een lijst van de maatschappijen en schepen die op grond van dit artikel zijn vrijgesteld, alsmede iedere bijgewerkte lijst mede aan de Commissie.
"
6)de volgende artikelen worden ingevoegd:"
Artikel 6 bis
Gebruik van automatische identificatiesystemen (AIS) door vissersvaartuigen
Elk vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 15 meter dat de vlag van een lidstaat voert en in de Gemeenschap is geregistreerd of dienst doet in de binnenwateren of territoriale wateren van een lidstaat of zijn vangst aan land brengt in een haven van een lidstaat, moet volgens het in bijlage II, deel I, punt 3), aangegeven tijdschema worden uitgerust met een AIS (klasse A) dat voldoet aan de door de IMO ontwikkelde prestatienormen.
Vissersvaartuigen die zijn uitgerust met een AIS houden dit systeem te allen tijde operationeel. In uitzonderlijke omstandigheden mag het AIS worden uitgeschakeld, wanneer dat volgens de kapitein noodzakelijk is voor de veiligheid of de beveiliging van zijn vaartuig.
Artikel 6 ter
Gebruikmaking van identificatie en volgen van schepen op lange afstand (LRIT)
1.Op internationale trajecten worden schepen die een haven van een lidstaat aandoen uitgerust met een LRIT-systeem overeenkomstig voorschrift 19, hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag en de door het IMO aangenomen prestatienormen en functionele eisen.
De Commissie stelt in samenwerking met de lidstaten en volgens de in artikel 28, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing de modaliteiten en eisen vast voor de installatie van LRIT-apparatuur aan boord van schepen die varen in wateren die onder het bereik van vaste AIS-stations van lidstaten vallen, en stelt de IMO passende maatregelen voor.
2.De lidstaten en de Commissie werken samen om een Europees datacentrum voor LRIT op te richten dat tot taak heeft de identificatie- en volggegevens op lange afstand te verwerken.
Het Europese datacentrum voor LRIT is een onderdeel van het Europese maritieme informatie- en uitwisselingssysteem SafeSeaNet. De kosten in verband met wijzigingen van nationale onderdelen van SafeSeaNet met het oog op de opneming van LRIT-informatie komen voor rekening van de lidstaten.
De lidstaten brengen een verbinding tot stand met het Europees datacentrum voor LRIT en onderhouden deze.
3.De Commissie bepaalt volgens de in artikel 28, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing het beleid en de beginselen betreffende de toegang tot de bij het Europese datacentrum voor LRIT bewaarde informatie.
"
7) artikel 12 wordt vervangen door:"
Artikel 12
Plichten van de verlader
1.De verlader, die gevaarlijke of verontreinigende stoffen ▌in een haven van een lidstaat ▌voor vervoer aanbiedt, moet de kapitein of de exploitant van een schip, ongeacht de grootte van het schip, vooraleer de goederen aan boord worden genomen, een verklaring met de volgende informatie overhandigen:
a)
de in bijlage I, punt 2, genoemde informatie;
b)
voor de in bijlage I bij het MARPOL-Verdrag genoemde stoffen, het veiligheidsinformatieblad waarop de fysisch-chemische eigenschappen van de producten zijn vermeld, waar van toepassing, met inbegrip van hun viscositeit, uitgedrukt in cSt bij 50°C en hun dichtheid bij 15°C, alsook de andere gegevens die conform resolutie MSC.150(77) van de IMO op het veiligheidsinformatieblad staan;
c)
de alarmnummers van de verlader of enige andere persoon of organisatie die beschikt over informatie over de fysisch-chemische eigenschappen van de producten en over de bij een calamiteit te nemen maatregelen.
2. Vaartuigen komende van een haven buiten de Gemeenschap die op weg zijn naar een haven van een lidstaat of naar een ankerplaats in de territoriale wateren van een lidstaat en gevaarlijke of verontreinigende goederen aan boord hebben, beschikken over een verklaring van de verlader met de volgende informatie:
a)
de in bijlage I, punt 3 opgesomde informatie;
b)
de informatie vereist volgens lid 1, letters b) en c) van dit artikel.
3. Het is de taak en verantwoordelijkheid van de verlader om ▌ervoor te zorgen dat de voor vervoer aangeboden vracht ║ die is waarover overeenkomstig leden 1 en 2 een verklaring werd afgelegd.
"
8)in artikel 14, tweede alinea, wordt punt c) vervangen door:"
c)
iedere lidstaat is in staat om via SafeSeaNet onverwijld informatie over het schip en de zich aan boord bevindende gevaarlijke of verontreinigende lading door te sturen aan de nationale en lokale bevoegde instanties van een andere lidstaat die daarom verzoeken, indien dit strikt noodzakelijk is voor de maritieme veiligheid of beveiliging, dan wel de bescherming van het mariene milieu.
"
9) aan artikel 16, lid 1, worden de volgende punten toegevoegd:"
d)
schepen die geen kennisgeving hebben gedaan of niet beschikken over verzekeringscertificaten of financiële zekerheden als voorgeschreven krachtens deze richtlijn en internationale voorschriften;
e)
schepen ten aanzien waarvan door de loodsen of havenautoriteiten is gemeld dat zij klaarblijkelijke gebreken vertonen die de veiligheid van hun navigatie in gevaar kunnen brengen of een risico voor het milieu kunnen vormen.
"
10) het volgende artikel wordt ingevoegd:"
Artikel 18 bis
Maatregelen in geval van gevaarlijke ijsgang
1. Wanneer de bevoegde instanties van mening zijn dat de ijsgang een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van mensenlevens op zee of voor de bescherming van hun zee- of kustgebieden of de zee- of kustgebieden van andere staten:
a)
verstrekken zij aan de kapiteins van een schip dat zich in hun bevoegdheidsgebied bevindt of een van hun havens wil binnen- of uitvaren, alle nodige informatie over de ijsgang, de aanbevolen routes en de ijsbreekdiensten in hun bevoegdheidsgebied;
b)
mogen zij, onverminderd de plicht tot bijstandsverlening aan schepen die bijstand behoeven en andere uit de toepasselijke internationale voorschriften voortvloeiende verplichtingen, verlangen dat schepen die zich in het betrokken gebied bevinden en die een haven of terminal willen binnen- of uitvaren of een ankerplaats willen verlaten, met documenten kunnen aantonen dat zij aan sterkte- en vermogenseisen voldoen die op de ijsgang in het betrokken gebied zijn afgestemd.
2. De uit hoofde van lid 1getroffen maatregelen worden, wat de gegevens over de ijsgang betreft, gebaseerd op de ijsberichten en de weersvoorspelling van een door de lidstaat erkende gekwalificeerde meteorologische dienst.
"
11) artikel 19 wordt vervangen door:
a) de volgende alinea wordt toegevoegd aan lid 2:"
Daartoe verstrekken zij de nationale bevoegde instanties op verzoek de in artikel 12 bedoelde informatie.
"
b)
het volgende lid wordt toegevoegd:" 3 bis.Overeenkomstig hun nationaal recht, voldoen de lidstaten aan de relevante bepalingen van de IMO-richtsnoeren betreffende de billijke behandeling van zeelieden bij een ongeval op zee, in het bijzonder ten aanzien van de kapitein en de bemanning van een schip dat bijstand behoeft en dat zich in de onder hun jurisdictie vallende wateren bevindt."
12)het volgende artikel wordt ingevoegd:"
Artikel 19 bis
Bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven
1.Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan, die de vereiste deskundigheid heeft en onafhankelijk is in die zin dat zij op het ogenblik van de reddingsoperatie de bevoegdheid heeft om autonoom beslissingen te nemen betreffende de opvang van schepen, met het oog op:
−
de bescherming van mensenlevens,
−
de bescherming van de kust,
−
de bescherming van het zeemilieu,
−
de maritieme veiligheid en,
−
het beperken van de economische schade.
2.De in lid 1 bedoelde instantie staat in voor de uitvoering van de in artikel 20 bis bedoelde plannen.
3.De in lid 1 bedoelde instantie kan onder meer:
a)
de bewegingen van het schip beperken of het schip gelasten een bepaalde koers te volgen. Deze eis laat de verantwoordelijkheid van de kapitein voor een veilige behandeling van het schip onverlet;
b)
de kapitein van het schip officieel gelasten een einde te maken aan de bedreiging van het milieu of van de maritieme veiligheid;
c)
aan boord komen of een evaluatieteam aan boord brengen om de schade aan het schip en de omvang van het risico vast te stellen, de kapitein bij te staan bij het zoeken naar een oplossing en het bevoegde kuststation op de hoogte te houden;
d)
indien nodig, zelf reddingswerkers oproepen en inzetten;
e)
bewerkstelligen dat het schip wordt geloodst of gesleept.
"
13) artikel 20 wordt vervangen door:"
Artikel 20
Opvang van schepen die bijstand behoeven in toevluchtsoorden
1. De instantie zoals bedoeld in artikel 19 bis beslist over de aanvaarding van een schip in een toevluchtsoord. Deze instantie zorgt ervoor dat schepen die zich in een noodsituatie bevinden op grond van een voorafgaande beoordeling van de omstandigheden, verricht op basis van het in artikel 20 bis bedoelde plannen worden toegelaten tot een toevluchtsoord in alle gevallen waar dit het mogelijk maakt de met de omstandigheden verbonden risico's te beperken of te vermijden.
2. De in lid 2 bedoelde instanties komen regelmatig bijeen om hun expertise uit te wisselen en de uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen te verbeteren. Zij kunnen op elk moment op grond van bijzondere omstandigheden worden bijeengeroepen.
"
14)de volgende artikelen worden ingevoegd:"
Artikel 20 bis
Plannen voor de opvang van schepen die bijstand behoeven
1. De lidstaten stellen plannen op teneinde te kunnen reageren op de dreigingen die uitgaan van bijstand behoevende schepen welke zich in de onder hun jurisdictie vallende wateren bevinden, en ten einde te kunnen zorgen voor de opvang van schepen en de bescherming van mensenlevens.
2. De in lid 1 bedoelde plannen worden na raadpleging van de betrokkenen opgesteld en op basis van Resoluties A.949(23) en A.950(23) van de IMO, en omvatten ten minste de volgende informatie:
a)
de identificatiegegevens betreffende de instantie of instanties die met de ontvangst en de behandeling van noodsignalen zijn belast;
b)
de identificatiegegevens betreffende de instantie die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de omstandigheden, en voor het nemen van de beslissing inzake het bieden of weigeren van toegang aan een bijstand behoevend schip tot het gekozen toevluchtsoord;
c)
informatie over de kustlijn van de lidstaten en alle elementen die een snelle beoordeling en besluitvorming over de keuze van een toevluchtsoord mogelijk moeten maken met het oog op het opvangen van een schip dat bijstand behoeft, inclusief een beschrijving van de milieuaspecten, economische en sociale factoren en de natuurlijke omstandigheden;
d)
de beoordelingsprocedures voor het aan een bijstand behoevend schip bieden of weigeren van toegang tot het toevluchtsoord;
e)
de middelen en uitrustingen die geschikt zijn voor hulpverlening, redding en bestrijding van verontreiniging;
f)
procedures voor internationale coördinatie en besluitvorming;
g)
de geldende procedures inzake financiële zekerheden en aansprakelijkheid voor de opvang van schepen in toevluchtsoorden.
3. De lidstaten publiceren de namen van de in artikel 19 bis bedoelde bevoegde instantie, alsmede van de voor de ontvangst en behandeling van noodsignalen aangewezen instanties, en hun contactadressen.
De lidstaten verstrekken, op verzoek, de relevante informatie over de plannen aan de aangrenzende lidstaten.
Bij de toepassing van de procedures op basis van de plannen voor de opvang van bijstand behoevende schepen zorgen de lidstaten ervoor dat relevante informatie ter beschikking van de bij de operaties betrokken partijen wordt gesteld.
Indien een lidstaat daarom verzoekt, geldt voor degenen die overeenkomstig de eerste en tweede alinea informatie ontvangen een plicht tot vertrouwelijkheid.
4. De lidstaten informeren de Commissie uiterlijk op …(13) over de maatregelen die zij krachtens dit artikel hebben genomen."║
Artikel 20 ter
Regeling voor de wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheid
1.De lidstaten stellen de regeling voor de wettelijke aansprakelijkheid van scheepseigenaars vast en verzekeren dat alle bepalingen van het verdrag van 1996 ook gelden voor het recht van scheepseigenaars om hun aansprakelijkheid te beperken.
2.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat alle eigenaars van schepen die zijn vlag voeren over een financiële zekerheid beschikken om hun wettelijke aansprakelijkheid te dekken overeenkomstig het plafond dat is vastgesteld door het verdrag van 1996.
3.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat alle eigenaars van schepen die de vlag van een derde land voeren overeenkomstig lid 2 over een financiële zekerheid beschikken zodra die schepen zijn exclusieve economische zone of een gelijkwaardige zone binnenvaren. Deze financiële zekerheid moet ten minste drie maanden gelden vanaf de datum waarop zij vereist is.
Artikel 20 quater
Financiële zekerheid in geval van achterlating van zeelieden
1.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat alle eigenaars van schepen die zijn vlag voeren over een financiële zekerheid beschikken om de aan boord van die schepen werkende zeelieden te beschermen in geval van achterlating, overeenkomstig IMO-resolutie A.930(22).
2.Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat alle eigenaars van schepen die de vlag van een derde land voeren overeenkomstig lid 1 over een financiële zekerheid beschikken zodra die schepen een onder zijn jurisdictie vallende haven of zeeterminal binnenvaren of in een onder zijn jurisdictie vallende zone voor anker gaan.
3.De lidstaten zien erop toe dat het stelsel van de financiële zekerheid in geval van achterlating van zeelieden toegankelijk is, overeenkomstig IMO-resolutie A. 930(22).
Artikel 20 quinquies
Certificaat van financiële zekerheid
1.Het bestaan en de geldigheid van de in de artikelen 20 ter en 20 quater bedoelde financiële zekerheden wordt gestaafd met een of meer certificaten.
2.De certificaten worden afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaten zodra deze zich ervan hebben vergewist dat de scheepseigenaar aan de voorschriften van deze richtlijn voldoet. De bevoegde instanties overwegen bij de afgifte van de certificaten ook of de verstrekker van de zekerheid een bedrijfsaanwezigheid heeft in de EU.
Voor een in een lidstaat geregistreerd schip worden certificaten afgegeven of gewaarmerkt door de bevoegde instantie van de staat waar het schip is geregistreerd.
Voor een in een derde land geregistreerd schip kunnen certificaten worden afgegeven of gewaarmerkt door de bevoegde instantie van iedere lidstaat.
3.De voorwaarden voor de afgifte en geldigheid van certificaten, en met name de toekenningscriteria en de wijze van toekenning, alsook de maatregelen betreffende de verstrekkers van financiële zekerheden, worden vastgelegd door de Commissie. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
4.De certificaten bevatten de volgende gegevens:
a)
de naam van het schip en de haven van registratie;
b)
de naam van de scheepseigenaar en de plaats van zijn hoofdkantoor;
c)
het type zekerheid;
d)
de naam en het hoofdkantoor van de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid verstrekt, en, waar nodig, de plaats van het kantoor waar de verzekering is gesloten of de zekerheid is gesteld;
e)
de geldigheidsduur van het certificaat, die niet langer mag zijn dan de geldigheidsduur van de verzekering of zekerheid.
5.De certificaten worden gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat die deze afgeeft. Indien de certificaten niet in het Engels of het Frans zijn gesteld, moet een vertaling in een van deze talen in de tekst zijn opgenomen.
Artikel 20 sexies
Kennisgeving van het certificaat van financiële zekerheid
1.Het certificaat bevindt zich aan boord van het schip en een afschrift ervan wordt in bewaring gegeven bij de instantie die het register bijhoudt waarin het schip is ingeschreven of, indien het schip niet in een lidstaat is geregistreerd, bij de instantie van de staat die het certificaat heeft afgegeven of gewaarmerkt. De betrokken instantie legt een kopie van het dossier over aan het communautair bureau genoemd in artikel 20 decies, opdat dit het aan het register toevoegt.
2.De exploitant, agent of kapitein van een schip dat in de in artikel 20 ter bedoelde gevallen de exclusieve economische zone of een gelijkwaardige zone van een lidstaat binnenvaart, stelt de instanties van die lidstaat ervan in kennis dat een certificaat van financiële zekerheid zich aan boord bevindt.
3.De exploitant, agent of kapitein van een schip dat in de in artikel 20 quater bedoelde gevallen een onder de jurisdictie van een lidstaat vallende haven of zeeterminal als bestemming heeft of in een onder de jurisdictie van een lidstaat vallende zone voor anker wil gaan, stelt de instanties van die lidstaat in kennis dat een certificaat van financiële zekerheid zich aan boord bevindt.
4.De bevoegde instanties van de lidstaten moeten de in lid 1 genoemde gegevens kunnen uitwisselen via SafeSeaNet.
Artikel 20 septies
Sancties
De lidstaten zien toe op de naleving van de regels die in de onderhavige richtlijn worden vermeld en stellen sancties vast voor inbreuken op deze regels. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.
Artikel 20 octies
Wederzijdse erkenning tussen lidstaten van de certificaten van financiële zekerheid
Elke lidstaat erkent de certificaten die een andere lidstaat overeenkomstig artikel 20 quinquies en met het oog op een in deze richtlijn vastgesteld doel heeft afgegeven of gewaarmerkt en beschouwt deze als gelijkwaardig aan de certificaten die hij zelf heeft afgegeven en gewaarmerkt, zelfs indien het een niet in een lidstaat geregistreerd schip betreft.
Een lidstaat kan te allen tijde verzoeken om overleg met de staat van afgifte of waarmerking, indien hij meent dat de op het certificaat vermelde verzekeraar of garant financieel niet bij machte is de bij deze richtlijn opgelegde verplichtingen na te komen.
Artikel 20 nonies
Rechtstreekse vordering tegen de verstrekker van de financiële zekerheid ter dekking van de wettelijke aansprakelijkheid
Elke eis tot vergoeding van schade die door een schip is veroorzaakt, kan rechtstreeks worden ingesteld tegen de verstrekker van de financiële zekerheid ter dekking van de wettelijke aansprakelijkheid van de scheepseigenaar.
De verstrekker van de financiële zekerheid kan zich beroepen op de verweermiddelen die de scheepseigenaar zelf zou mogen inroepen, behalve op de verweermiddelen die zijn gebaseerd op de insolventie of de vereffening van de scheepseigenaar.
De verstrekker van de financiële zekerheid kan ook aanvoeren dat het verlies of de schade het gevolg is van een opzettelijke fout of het opzettelijk nalaten van de scheepseigenaar . Hij mag zich evenwel niet beroepen op de verweermiddelen die hij zou kunnen inroepen wanneer de scheepseigenaar een vordering tegen hem instelt.
De verstrekker van de financiële zekerheid kan de scheepseigenaar in elk geval verplichten zich in de procedure te voegen.
Artikel 20 decies
Communautair bureau
Er wordt een communautair bureau opgericht, dat tot taak heeft om een volledig register op te stellen van de afgegeven certificaten en om de geldigheid daarvan te bewaken en bij te werken, en ook om het bestaan te controleren van de door derde staten geregistreerde financiële zekerheden.
Artikel 20 undecies
Financiële zekerheden en vergoeding
1.Het ontbreken van het verzekeringscertificaat of financiële zekerheid ontheft de lidstaten niet van de in artikel 20, lid 1 bedoelde verplichting een voorafgaande beoordeling te maken en een beslissing te nemen en is op zich geen voldoende reden voor een lidstaat om te weigeren een schip op te vangen in een toevluchtsoord.
2.Zonder afbreuk te doen aan lid 1, kan een lidstaat, wanneer hij een schip opvangt in een toevluchtsoord, de exploitant, agent of kapitein van het schip vragen een verzekeringscertificaat of financiële zekerheid over te leggen als bedoeld in deze richtlijn, ter dekking van de aansprakelijkheid van deze exploitant, agent of kapitein voor de door het schip veroorzaakte schade. Het opvragen van dit certificaat mag niet leiden tot vertraging bij de opvang van een schip dat bijstand behoeft.
3.De lidstaten staan in voor de vergoeding van de kosten en potentiële economische schade die een haven heeft geleden als gevolg van een beslissing genomen volgens artikel 20, lid 1, indien deze kosten of economische schade niet binnen redelijke termijn worden vergoed door de eigenaar of exploitant van het schip overeenkomstig de bepalingen van deze Richtlijn en de bestaande internationale compensatiemechanismen.
"
15) het volgende artikel wordt ingevoegd:"
Artikel 22 bis
SafeSeaNet
1. De lidstaten zetten nationale of lokale beheersystemen voor maritieme informatie op ter verwerking van de in deze richtlijn bedoelde informatie.
2. De uit hoofde van lid 1 opgezette systemen moeten het mogelijk maken de verzamelde informatie voor operationele doeleinden te gebruiken en dienen met name te voldoen aan de voorwaarden van artikel 14.
3. Teneinde een goede uitwisseling van de in deze richtlijn bedoelde informatie te garanderen, zorgen de lidstaten ervoor dat de voor de inzameling, verwerking en opslag van de in deze richtlijn bedoelde informatie opgezette nationale of locale systemen kunnen worden gekoppeld aan SafeSeaNet. De Commissie draagt er zorg voor dat SafeSeaNet 24 uur per dag operationeel is. De grondbeginselen van SafeSeaNet zijn vastgelegd in bijlage III.
4. De lidstaten zorgen ervoor, wanneer zij samenwerken in het kader van regionale overeenkomsten of grensoverschrijdende, interregionale of transnationale projecten, dat de ontwikkelde informatiesystemen of -netwerken voldoen aan de eisen van deze richtlijn en compatibel zijn met en aangesloten op SafeSeaNet.
"
16) artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
a)
punt c) wordt vervangen door:"
c)
uitbreiding van de dekking en/of aanpassing van het communautair monitoring- en informatiesysteem voor de scheepvaart, teneinde de identificatie en monitoring van schepen te verbeteren door rekening te houden met de ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie. Met het oog daarop werken de lidstaten en de Commissie samen bij de invoering, waar nodig, van verplichte scheepsrapportagesystemen, verplichte verkeersbegeleidingsdiensten en passende scheepsrouteringssystemen, die zij ter goedkeuring aan de IMO zullen voorleggen. Voorts werken zij binnen de betrokken regionale of internationale instanties samen aan de ontwikkeling van identificatie- en volgsystemen voor de lange afstand;
"
b)
het volgende punt wordt toegevoegd:"
e)
garantie van de interconnectie en interoperabiliteit van de nationale systemen voor het beheer van de in bijlage I bedoelde informatie, en de ontwikkeling en actualisering van SafeSeaNet;
"
17) het volgende artikel wordt ingevoegd:"
Artikel 23 bis
Verwerking en beheer van informatie betreffende de veiligheid van de zeescheepvaart
1. De Commissie zorgt, waar nodig, voor de verwerking, het gebruik en de verspreiding onder de door de lidstaten aangewezen instanties van de informatie die uit hoofde van deze richtlijn is verzameld.
2. Waar passend draagt de Commissie bij tot de ontwikkeling en de werking van systemen voor de inzameling en verspreiding van gegevens met betrekking tot de veiligheid van de zeescheepvaart, met name door middel van het Equasis-systeem of een gelijkwaardig systeem met een publiek karakter.
"
18) in artikel 24 worden de volgende alinea's toegevoegd:"
De lidstaten gaan overeenkomstig hun nationale wetgeving na of de openbaarmaking van de door schepen doorgegeven AIS- en LRIT-gegevens geen risico vormt voor de veiligheid, de beveiliging of de bescherming van het milieu, of afbreuk doet aan de concurrentie tussen scheepsexploitanten. Zij geven met name geen toestemming voor de openbare verspreiding van informatie over de lading en de personen aan boord, tenzij de kapitein of de exploitant van het schip daarmee heeft ingestemd.
De Commissie onderzoekt mogelijke problemen op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging, die de maatregelen op grond van deze richtlijn, meer bepaald de artikelen 6, 6 bis, 14 en 22 bis met zich mee kunnen brengen, en stelt passende wijzigingen van bijlage III voor om de beveiliging van het netwerk te verbeteren.
"
19) artikelen 27 en 28 worden vervangen door:"
Artikel 27
Wijzigingsprocedure
1.De definities in artikel 3, de verwijzingen naar communautaire en IMO-instrumenten en naar de bijlagen kunnen worden gewijzigd volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 28, lid 2, ten einde ze aan te passen aan het aangenomen, gewijzigde of in werking getreden communautair of internationaal recht, mits deze wijzigingen geen uitbreiding inhouden van het toepassingsgebied van de richtlijn.
2.Bovendien kunnen de bijlagen I, III en IV van deze richtlijn in het licht van de met deze richtlijn opgedane ervaring worden gewijzigd volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 28, lid 2, mits deze wijzigingen geen uitbreiding inhouden van het toepassingsgebied van deze richtlijn.
Artikel 28
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS)*.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn ║ artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
___________________
* PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1. ║
"
20)in punt 4 van bijlage I wordt streepje X vervangen door:"
−X. Diversen:
−
kenmerken en geschatte hoeveelheid bunkerbrandstof voor alle schepen die bunkerbrandstof meevoeren,
−
navigatiestatus
"
21) aan bijlage II, deel I, wordt de volgende punten toegevoegd:"
3. Vissersvaartuigen
Elk vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 15 meter moet aan de uitrustingsplicht als bedoeld in artikel 6 bis voldoen overeenkomstig het volgende tijdschema:
−
vissersvaartuigen met een lengte over alles van 24 meter of meer, doch minder dan 45 meter: uiterlijk op …(14);
−
vissersvaartuigen met een lengte over alles van 18 meter of meer, doch minder dan 24 meter: uiterlijk op …(15)*;
−
vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, doch minder dan 18 meter: uiterlijk op …(16)**.
Pasgebouwde vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter moeten aan de uitrustingsplicht, als bedoeld in artikel 6 bis, voldoen met ingang van ...(17)***.
"
Artikel 2
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...(18) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie ▌de tekst van die bepalingen mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 533, gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2008 (PB C 184 E van 22.7.2008, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 24 september 2008.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijnen 1999/35/EG en 2002/59/EG (5721/5/2008 – C6-0226/2008 – 2005/0240(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5721/5/2008 – C6-0226/2008)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0590),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0332/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector, en tot wijziging van Richtlijn 1999/35/EG van de Raad en Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In de zeescheepvaart in Europa dient een hoog veiligheidsniveau behouden te blijven en al het mogelijke moet worden gedaan om het aantal ongevallen en incidenten op zee te verminderen.
(2) Een spoedige uitvoering van het technisch onderzoek naar ongevallen op zee bevordert de maritieme veiligheid doordat het herhaling van dergelijke ongevallen, waarbij mensenlevens en schepen verloren gaan en verontreiniging van het mariene milieu optreedt, helpt voorkomen.
(3) Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 21 april 2004 over de verbetering van de veiligheid op zee(6) bij de Commissie erop aangedrongen een voorstel in te dienen voor een richtlijn inzake het onderzoek naar scheepvaartongevallen.
(4) Artikel 2 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (║ "UNCLOS" ║) geeft een kuststaat het recht onderzoek te doen naar de oorzaak van elk scheepvaartongeval binnen diens territoriale zeeën met potentiële risico's voor mensenlevens of het milieu, waarbij de opsporings en reddingsautoriteiten van de kuststaat worden betrokken of dat andere gevolgen voor de kuststaat heeft.
(5) Artikel 94 van UNCLOS bepaalt dat de vlaggenstaat door of ten overstaan van een naar behoren bevoegd persoon of naar behoren bevoegde personen een onderzoek laat instellen naar bepaalde scheepvaartongevallen of -incidenten in verband met de navigatie op volle zee.
(6) Reglement I/21 van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (║ "SOLAS 74"), het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 bepalen dat de vlaggenstaten verantwoordelijk zijn voor het instellen van een onderzoek bij ongevallen en het doorgeven van de relevante bevindingen aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).
(7) De aan Resolutie A.973(24) van de Algemene Vergadering van de IMO van 1 december 2005 gehechte code voor de tenuitvoerlegging van bindende IMO-instrumenten herinnert de vlaggenstaten aan hun verplichting ervoor te zorgen dat het onderzoek naar de veiligheid op zee wordt uitgevoerd door naar behoren gekwalificeerde onderzoekers met deskundigheid op het gebied van ongevallen en incidenten op zee. Deze code verplicht de vlaggenstaten voorts voorbereidingen te treffen om gekwalificeerde onderzoekers voor dat doel beschikbaar te stellen, ongeacht de plaats van het ongeval of incident.
(8) Er dient rekening te worden gehouden met de aan Resolutie A.849 van de Algemene Vergadering van de IMO van 27 november 1997 gehechte Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee (║ "IMO-Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee") en die voorziet in een gemeenschappelijke aanpak voor het veiligheidsonderzoek naar ongevallen en incidenten op zee en in samenwerking tussen de staten bij de opsporing van factoren die tot ongevallen en incidenten op zee kunnen leiden. Tevens dient rekening te worden gehouden met de Resolutie A.861(20) van de Algemene Vergadering van de IMO van 27 november 1997 en Resolutie MSC.163(78) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO van 17 mei 2004, die in een definitie van reisgegevensrecorder voorzien.
(9) Bij het veiligheidsonderzoek naar ongevallen en incidenten op zee dienen de lidstaten rekening te houden met de "Guidelines on fair treatment of seafarers in the event of a maritime accident" (richtsnoeren inzake een behoorlijke behandeling van zeelieden bij ongevallen op zee) die zijn gehecht aan Resolutie LEG.3(91) van de juridische commissie van de IMO en de Raad van bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) van 27 april 2006 ▌.
(10) Richtlijn 1999/35/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen(7) verplicht de lidstaten ertoe om in het kader van hun respectieve nationale rechtsstelsels een wettelijke regeling vast te stellen, op grond waarvan zij en iedere andere lidstaat die een aanzienlijk belang heeft, kunnen deelnemen of meewerken aan een onderzoek naar een ongeval of incident op zee waarbij ro-ro-veerboten of hogesnelheidspassagiersvaartuigen betrokken zijn dan wel, indien de Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee zulks bepaalt, een dergelijk onderzoek kunnen instellen.
(11) Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart(8) verplicht de lidstaten ertoe te voldoen aan de IMO-code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee en ervoor te zorgen dat de bevindingen van een onderzoek zo spoedig mogelijk na de sluiting ervan bekend worden gemaakt.
(12) Het is van het allergrootste belang dat het veiligheidsonderzoek naar ongevallen en incidenten met zeeschepen, dan wel met andere schepen in havens of andere beperkte zeegebieden, op onpartijdige wijze wordt verricht, opdat de omstandigheden en oorzaken van zulke ongevallen of incidenten effectief kunnen worden vastgesteld. Dit onderzoek dient dan ook te worden verricht door gekwalificeerde onderzoekers onder toezicht van een onafhankelijke, met permanente beslissingsbevoegdheid toegeruste instantie of entiteit, teneinde belangenconflicten te vermijden.
(13) De lidstaten dienen, in overeenstemming met hun wetgeving inzake de bevoegdheden van de voor het strafrechtelijk onderzoek verantwoordelijke autoriteiten en, waar nodig, in samenwerking met die autoriteiten, ervoor te zorgen dat de voor het technisch onderzoek verantwoordelijke personen hun taak onder de best mogelijke voorwaarden kunnen verrichten.
(14) De lidstaten dienen te verzekeren dat hun rechtsstelsel de mogelijkheid biedt dat zijzelf en alle andere lidstaten die een aanzienlijk belang hebben, aan een veiligheidsonderzoek deelnemen op basis van de bepalingen van de IMO-code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee, daaraan hun medewerking verlenen of daaraan leiding geven.
(15) In onderlinge overeenstemming mag een lidstaat de leiding van een veiligheidsonderzoek naar een ongeval of incident op zee (║ "veiligheidsonderzoek" ║) of specifieke taken die daarvan deel uitmaken, aan een andere lidstaat delegeren.
(16) De lidstaten dienen al het mogelijke te doen om geen kosten in rekening te brengen voor bijstand die wordt gevraagd in het kader van een veiligheidsonderzoek waarbij twee of meer lidstaten zijn betrokken. Indien een lidstaat die niet bij het veiligheidsonderzoek is betrokken, om bijstand wordt verzocht, maken de lidstaten afspraken over de vergoeding van de kosten.
(17) Krachtens reglement V/20 van SOLAS 74 dienen passagiersschepen en andere schepen dan passagiersschepen van 3 000 brutoregisterton en meer die op of na 1 juli 2002 zijn gebouwd, te worden uitgerust met een reisgegevensrecorder ║ teneinde het onderzoek na een ongeval te vergemakkelijken. In verband met het belang daarvan in het kader van de ontwikkeling van een beleid ter voorkoming van ongevallen op zee moet systematisch worden geëist dat schepen die op nationale en internationale reizen havens in de Gemeenschap aandoen, dergelijke apparatuur aan boord hebben.
(18) De door de reisgegevensrecorder en andere elektronische instrumenten verstrekte gegevens kunnen zowel retrospectief worden gebruikt, om na een ongeval of incident op zee de oorzaken daarvan te achterhalen, als preventief, om inzicht te verwerven in de omstandigheden die tot dergelijke gebeurtenissen leiden. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat dergelijke gegevens, voor zover beschikbaar, op passende wijze worden gebruikt voor beide doeleinden.
(19)Door een schip uitgezonden noodsignalen of informatie uit ongeacht welke bron waaruit blijkt dat een schip of zijn opvarenden in gevaar verkeren of dat er als gevolg van een gebeurtenis in verband met de exploitatie van een schip ernstig gevaar dreigt voor personen, de structuur van het schip of het milieu, dienen te worden onderzocht of op andere wijze te worden nagegaan.
(20) Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad(9) bepaalt dat het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (║ "het Agentschap" ║) met de lidstaten samenwerkt teneinde technische oplossingen uit te werken en technische bijstand te verlenen in verband met de toepassing van de communautaire wetgeving. Op het gebied van veiligheidsonderzoeken heeft het Agentschap de specifieke taak om de samenwerking te vergemakkelijken tussen de lidstaten en de Commissie bij het ontwerpen - rekening houdend met de verschillende rechtsstelsels van de lidstaten - van een gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoeken van ongevallen op zee overeenkomstig internationaal aanvaarde beginselen.
(21) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1406/2002 bevordert het Agentschap de samenwerking bij de ondersteuning van de lidstaten bij activiteiten in het kader van onderzoeken en bij de analyse van bestaande onderzoekrapporten inzake ongevallen.
(22)Eventuele conclusies uit analyses van bestaande rapporten over ongevallen die nuttig kunnen zijn voor de preventie van nieuwe rampen en de verbetering van de veiligheid op zee in de Europese Unie moeten worden betrokken in de ontwikkeling of wijziging van een gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoek naar ongevallen op zee.
(23) De lidstaten en de Gemeenschap dienen op passende wijze rekening te houden met de veiligheidsaanbevelingen die naar aanleiding van een veiligheidsonderzoek worden gedaan.
(24) Aangezien het ║ veiligheidsonderzoek ten doel heeft ongevallen en incidenten op zee te voorkomen, dienen de conclusies en de veiligheidsaanbevelingen ervan in geen geval te worden gebruikt om de aansprakelijkheid te bepalen of de schuldvraag te beantwoorden.
(25) Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verbetering van de maritieme veiligheid in de Gemeenschap en het daarmee voorkomen van toekomstige ongevallen op zee, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
(26) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10).
(27)In het bijzonder dient de Commissie de bevoegdheid te worden gegeven deze richtlijn te wijzigen om latere wijzigingen van daarmee verband houdende internationale verdragen, protocollen, codes en resoluties toe te passen en om de gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoeken van ongevallen en incidenten op zee vast te stellen of te wijzigen. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing,
▌
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
1. Deze richtlijn heeft ten doel de maritieme veiligheid te verhogen en verontreiniging door schepen te voorkomen en daarmee de kans op toekomstige ongevallen op zee te verminderen door:
a)
een spoedige uitvoering van het veiligheidsonderzoek en een gedegen analyse van ongevallen en incidenten op zee te bevorderen, teneinde de oorzaken ervan vast te stellen, en
b)
ervoor te zorgen dat tijdig en nauwgezet verslag over het veiligheidsonderzoek wordt uitgebracht en voorstellen voor herstelmaatregelen worden gedaan.
2. Het veiligheidsonderzoek ingesteld uit hoofde van deze richtlijn dient niet ter bepaling van de aansprakelijkheid, noch ter beantwoording van de schuldvraag. De lidstaten zorgen er evenwel voor dat de onderzoeksinstantie of -entiteit (║ "onderzoeksinstantie" ║) niet nalaat om de oorzaken van het ongeval of incident onverkort te rapporteren omdat uit haar bevindingen conclusies in verband met schuld of aansprakelijkheid kunnen worden getrokken.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op ongevallen en incidenten op zee, alsook noodsignalen:
a)
waarbij schepen zijn betrokken die onder de vlag van een van de lidstaten varen;
b)
die zich voordoen in de territoriale zee en de binnenwateren van de lidstaten, als omschreven in UNCLOS; of
c)
die andere aanzienlijke belangen van de lidstaten raken.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op ongevallen en incidenten op zee, alsook noodsignalen waarbij uitsluitend zijn betrokken:
a)
oorlogsschepen, troepenschepen of andere schepen in eigendom van of geëxploiteerd door een lidstaat welke uitsluitend worden gebruikt voor een niet-commerciële overheidsdienst;
b)
schepen die niet mechanisch worden voortgestuwd, houten schepen van eenvoudige bouw, en niet voor handel gebruikte plezierjachten en -vaartuigen, tenzij deze voor commerciële doeleinden worden of zullen worden bemand en gebruikt voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;
c)
binnenvaartschepen die op de binnenwateren worden geëxploiteerd;
d)
vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 15 meter;
e)
vaste booreilanden.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:
1)
"IMO-code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee", betekent de meest actuele versie van de Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee, die is gehecht aan Resolutie A.849(20) van 27 november 1997 van de Algemene Vergadering van de IMO.
2) De volgende begrippen worden gebezigd overeenkomstig de in de IMO-code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee gegeven definities:
a)
"ongeval op zee",
b)
"zeer ernstig ongeval",
c)
"incident op zee",
d)
"veiligheidsonderzoek naar een ongeval of incident op zee",
e)
"staat die het onderzoek leidt",
f) "staat die een aanzienlijk belang heeft".
3)De begrippen "ernstig ongeval" en "minder ernstig ongeval" worden gebezigd overeenkomstig de bijgewerkte definities van Circulaire 953 van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO.
4) De begrippen "ro-ro-veerboot" en "hogesnelheidspassagiersvaartuig" worden gebezigd overeenkomstig de definities van artikel 2 van Richtlijn 1999/35/EG.
5) "Reisgegevensrecorder" ("VDR") wordt gebezigd overeenkomstig de definitie van Resolutie A.861(20) van de Algemene Vergadering van de IMO en Resolutie MSC.163(78) van de Maritieme veiligheidscommissie van de IMO.
6)Onder "noodsignaal" wordt verstaan een signaal dat door een schip wordt gegeven of informatie uit ongeacht welke bron waaruit blijkt dat een schip of zijn opvarenden op zee in nood verkeren.
7) Onder "veiligheidsaanbeveling" wordt verstaan een voorstel, ook ten behoeve van registratie en controle:
a)
hetzij van de onderzoeksinstantie van de staat die het veiligheidsonderzoek verricht of leidt, dat gebaseerd is op uit dat onderzoek verkregen informatie; of, in voorkomend geval,
b)
van de Commissie, bijgestaan door het Agentschap, en op basis van een abstracte gegevensanalyse en de resultaten van het uitgevoerde veiligheidsonderzoek.
Artikel 4
Status van een veiligheidsonderzoek
1. De lidstaten stellen overeenkomstig hun rechtsstelsel de juridische status van het veiligheidsonderzoek zo vast dat het ║ zo doeltreffend en zo snel mogelijk kan worden verricht.
In overeenstemming met hun wetgeving en, in voorkomend geval, door samenwerking met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het gerechtelijk onderzoek, zorgen de lidstaten ervoor dat veiligheidsonderzoeken:
a)
onafhankelijk van strafrechtelijke of andere parallelle onderzoeken ter bepaling van de aansprakelijkheid of de beantwoording van de schuldvraag worden verricht, waarbij alleen de conclusies of aanbevelingen die voortvloeien uit krachtens deze richtlijn ingestelde veiligheidsonderzoeken in gerechtelijke onderzoeken mogen worden gebruikt en
b)
niet als gevolg van dergelijke onderzoeken onrechtmatig worden belet, opgeschort of vertraagd.
2. De door de lidstaten vast te stellen voorschriften bevatten, overeenkomstig het in artikel 10 bedoelde raamwerk voor permanente samenwerking, bepalingen die voorzien in de mogelijkheid van:
a)
samenwerking en wederzijdse bijstand bij een door een andere lidstaat geleid veiligheidsonderzoek of delegatie van de leiding van een dergelijk onderzoek of incident aan een andere lidstaat overeenkomstig artikel 7, en
b)
coördinatie van de activiteiten van hun respectieve onderzoeksinstanties, voor zover dit noodzakelijk is om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken.
Artikel 5
Onderzoeksverplichting
1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat de in artikel 8 bedoelde onderzoeksinstantie een veiligheidsonderzoek instelt na een ernstig of zeer ernstig ongeval op zee:
a)
waarbij een onder zijn vlag varend schip is betrokken, ongeacht de plaats van het ongeval,
b)
in zijn territoriale zee of binnenwateren als omschreven in UNCLOS, ongeacht de vlag van het schip of de schepen die bij het ongeval zijn betrokken, of
c)
waarbij die lidstaat een aanzienlijk belang heeft, ongeacht de plaats van het ongeval of de vlag van het betrokken schip of de betrokken schepen.
2. De in artikel 8 bedoelde onderzoeksinstantie besluit op basis van een voorlopige vaststelling van de feiten of er, naast onderzoeken naar een ernstig of zeer ernstig ongeval, al dan niet een veiligheidsonderzoek naar een minder ernstig ongeval, een incident op zee of een noodsignaal wordt verricht.
Bij haar besluit houdt de onderzoeksinstantie rekening met de ernst van het ongeval of incident, het type vaartuig en/of lading dat betrokken is bij het noodsignaal en een eventueel verzoek van de opsporings- en reddingsautoriteiten.
3. De omvang en de praktische regelingen voor het verrichten van veiligheidsonderzoeken worden vastgesteld door de onderzoeksinstantie van de lidstaat die het onderzoek leidt in samenwerking met de overeenkomstige instanties van de andere staten die een aanzienlijk belang hebben, op de wijze die de onderzoeksinstantie het meest geschikt acht om de doelstelling van deze richtlijn te verwezenlijken en om toekomstige ongevallen en incidenten te voorkomen.
4. Bij veiligheidsonderzoeken wordt de gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee gevolgd die uit hoofde van artikel 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 1406/2002 is ontwikkeld. Tot vaststelling of aanpassing van die methodologie voor de toepassing van deze richtlijn wordt door de Commissie besloten.
Daar het een maatregel betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen, moet zij worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 3, bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
De Commissie houdt rekening met de conclusies in de ongevallenrapporten en de daarin vervatte veiligheidsaanbevelingen wanneer zij wijzigingen aanbrengt in de gemeenschappelijke methodologie ▌.
5. Het veiligheidsonderzoek na een ongeval of incident op zee wordt zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk twee maanden na het voorval ingeleid.
Artikel 6
Rapportageverplichting
De lidstaten nemen in hun rechtsstelsels de verplichting op dat hun onderzoeksinstantie door de verantwoordelijke autoriteiten of de betrokken partijen onverwijld in kennis wordt gesteld van elk onder deze richtlijn vallend ongeval, ▌incident of noodsignaal.
Artikel 7
Leiding van en deelname in het veiligheidsonderzoek
1. ▌Bij ernstige en zeer ernstige ongevallen waarbij twee of meer lidstaten een aanzienlijk belang hebben, komen die lidstaten ▌spoedig overeen▌ welke lidstaat het onderzoek leidt. Wanneer de betrokken lidstaten niet weten overeen te komen welke lidstaat het onderzoek moet leiden, neemt de Commissie een beslissing aan de hand van het advies van het Agentschap, welke beslissing onverwijld dient te worden uitgevoerd.
▌
2. Onverminderd lid 1, blijft iedere lidstaat verantwoordelijk voor een veiligheidsonderzoek en de coördinatie met andere lidstaten die een aanzienlijk belang hebben, totdat zij overeenkomen dan wel de Commissie beslist welke staat het onderzoek zal leiden.
3. Onverminderd zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn en van het internationale recht mag een lidstaat in onderling overleg de leiding van een veiligheidsonderzoek of specifieke taken die daarvan deel uitmaken, per geval aan een andere lidstaat delegeren.
4. Wanneer een ro-ro-veerboot of hogesnelheidspassagiersvaartuig betrokken is bij een ongeval of incident op zee, dan wel een noodsignaal, wordt het veiligheidsonderzoek ingeleid door de lidstaat in wiens territoriale of interne wateren als gedefinieerd in UNCLOS dat ongeval, ║ incident of noodsignaal heeft plaatsgevonden of, indien het in andere wateren heeft plaatsgevonden, door de laatste lidstaat die door die veerboot of dat vaartuig is bezocht. Die lidstaat blijft verantwoordelijk voor het veiligheidsonderzoek en de coördinatie met andere lidstaten die een aanzienlijk belang hebben, totdat zij overeenkomen dan wel de Commissie beslist welke lidstaat het onderzoek zal leiden.
Artikel 8
Onderzoeksinstanties
1. De lidstaten zorgen ervoor dat het veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een onpartijdige permanente onderzoeksinstantie of -entiteit, die toegerust is met de nodige bevoegdheden en samengesteld uit naar behoren gekwalificeerde onderzoekers ▌op het gebied van ongevallen en incidenten op zee.
Die onderzoeksinstantie is functioneel onafhankelijk van, met name, de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor zeewaardigheid, certificatie, inspectie, bemanning, veiligheid van navigatie, onderhoud, toezicht op de zeescheepvaart, havenstaatcontrole en exploitatie van zeehavens, van instanties die onderzoek uitvoeren in verband met aansprakelijkheid of rechtshandhaving en in het algemeen van iedere andere partij waarvan de belangen strijdig zouden kunnen zijn met de haar toevertrouwde opdracht.
Door land omsloten lidstaten die niet beschikken over schepen of vaartuigen die hun vlag voeren, wijzen een onafhankelijke instantie aan voor samenwerking bij het veiligheidsonderzoek ingevolge artikel 5, lid 1, onder c).
2. De onderzoeksinstantie zorgt ervoor dat individuele onderzoekers over de nodige operationele kennis en praktische ervaring beschikken op de gebieden die onder hun normale onderzoeksbevoegdheden vallen. Bovendien zorgt de onderzoeksinstantie ervoor dat specifieke deskundigheid op korte termijn beschikbaar is, mocht deze noodzakelijk blijken.
3. De aan de onderzoeksinstantie toevertrouwde taken kunnen worden uitgebreid tot het verzamelen en analyseren van gegevens met betrekking tot maritieme veiligheid, met name voor preventiedoeleinden, voor zover deze activiteiten geen afbreuk doen aan haar onafhankelijkheid en geen regelgevende, bestuurlijke of normgevende verantwoordelijkheden meebrengen.
4. De lidstaten zorgen er in het kader van hun respectieve rechtsstelsels voor dat de onderzoekers van hun eigen onderzoeksinstantie of van een andere onderzoeksinstantie waaraan zij de onderzoekstaak hebben gedelegeerd, waar nodig in samenwerking met de voor het strafrechtelijk onderzoek verantwoordelijke autoriteiten:
a)
vrije toegang krijgen tot de relevante gebieden of de plaats van het ongeval, alsmede tot elk schip, wrak of andere constructie, met inbegrip van lading, uitrusting en wrakstukken;
b)
een onmiddellijke inventarisatie van bewijsmateriaal mogen maken en tot een gecontroleerde opsporing en verwijdering van wrakgoed, wrakstukken en andere onderdelen of materialen ten behoeve van onderzoek of analyse mogen overgaan;
c)
de onder b) bedoelde voorwerpen mogen laten onderzoeken of analyseren en vrije toegang krijgen tot de resultaten van dergelijke onderzoeken of analyses;
d)
alle relevante informatie en geregistreerde gegevens, met inbegrip van de gegevens van de VDR, met betrekking tot een schip, reis, lading, bemanning of andere persoon, voorwerp, toestand of omstandigheid vrij mogen inzien, kopiëren en gebruiken;
e)
vrije toegang krijgen tot de resultaten van de onderzoeken op de lichamen van slachtoffers of van testen op monsters genomen van de lichamen van slachtoffers;
f)
de resultaten mogen eisen van onderzoeken of analyses van monsters van degenen die bij de exploitatie van een schip zijn betrokken of van andere relevante personen en daartoe vrije toegang krijgen;
g)
getuigen mogen horen in afwezigheid van personen wier belangen geacht zouden kunnen worden het veiligheidsonderzoek te belemmeren;
h)
toegang krijgen tot archiefgegevens en relevante informatie waarover de vlaggenstaat, de eigenaars, de classificatiebureaus en andere betrokken partijen beschikken, voor zover deze partijen of hun vertegenwoordigers in de betrokken lidstaat zijn gevestigd;
i)
een beroep kunnen doen op ondersteuning door de betrokken autoriteiten in de respectieve staten, waaronder inspecteurs van de vlaggenstaat en de havenstaat, personeel van de kustwacht, operators van verkeersbegeleidingsdiensten voor de scheepvaart, opsporings en reddingsbrigades, loodsen en ander personeel van haven- of scheepvaartdiensten.
5. De onderzoeksinstantie krijgt de mogelijkheid onmiddellijk re reageren wanneer zij in kennis wordt gesteld, ongeacht de fase van het ongeval, en krijgt voldoende middelen om haar taken in onafhankelijkheid te verrichten. Haar onderzoekers genieten een status die hun de nodige garanties van onafhankelijkheid biedt.
6. De onderzoeksinstantie mag haar taken in het kader van deze richtlijn combineren met werkzaamheden in verband met het onderzoek naar andere gebeurtenissen dan ongevallen op zee, mits dergelijke onderzoeken haar onafhankelijkheid niet in gevaar brengen.
Artikel 9
Vertrouwelijkheidheid van documenten
De lidstaten zorgen er in het kader van hun rechtsstelsel voor dat de volgende documenten niet voor andere doeleinden dan het veiligheidsonderzoek beschikbaar worden gesteld ▌:
a)
alle getuigenissen en andere verklaringen, verslagen en notities die door de onderzoeksinstantie in het kader van het veiligheidsonderzoek worden opgetekend of ontvangen;
b)
documenten die de identiteit onthullen van personen die in de kader van het veiligheidsonderzoek zijn gehoord;
c)
medische of persoonlijke informatie over personen die bij het ongeval of incident zijn betrokken.
Voorts zien de lidstaten erop toe dat getuigenverklaringen en andere informatie die tijdens een veiligheidsonderzoek van getuigen wordt verkregen, niet in handen komen van autoriteiten van derde landen, om te voorkomen dat dergelijke verklaringen en informatie in die landen in strafrechtelijk onderzoek worden gebruikt.
Artikel 10
Raamwerk voor permanente samenwerking
1. De lidstaten creëren in nauwe samenwerking met de Commissie een raamwerk voor permanente samenwerking dat hun respectieve onderzoeksinstanties in staat stelt onderling samen te werken, in de mate die noodzakelijk is om de doelstelling van deze richtlijn te verwezenlijken.
2. Het reglement van orde van het raamwerk voor permanente samenwerking en de daarvoor noodzakelijke organisatorische regelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.
3. Binnen het raamwerk voor permanente samenwerking maken de onderzoeksinstanties in de lidstaten in het bijzonder afspraken over de beste wijze van samenwerking met het oog op:
a)
het mogelijk maken van het gedeeld gebruik door de onderzoeksinstanties van installaties, voorzieningen en apparatuur voor technisch onderzoek van wrakgoed en scheepsapparatuur en andere voorwerpen die voor het veiligheidsonderzoek van belang zijn, met inbegrip van het uitlezen en analyseren van de gegevens van de VDR en andere elektronische instrumenten;
b)
het bieden van onderlinge ondersteuning in de vorm van technische samenwerking of deskundigheid die nodig is om specifieke taken te verrichten;
c)
het vergaren en delen van informatie die relevant is voor het analyseren van ongevallengegevens en het opstellen van passende veiligheidsaanbevelingen in Gemeenschapsverband;
d)
het opstellen van gemeenschappelijke beginselen voor het opvolgen van de veiligheidsaanbevelingen en voor de aanpassing van onderzoekmethoden aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang;
e)
het voorzien in snelle waarschuwingssystemen in geval van ongevallen of incidenten op zee;
f)
het opstellen van vertrouwelijkheidsvoorschriften voor het delen, onder eerbiediging van de nationale voorschriften, van getuigenissen en voor de verwerking van gegevens en andere documenten bedoeld in artikel 9 ▌;
g)
het organiseren, waar nodig, van relevante opleidingsactiviteiten voor individuele onderzoekers;
h)
het bevorderen van de samenwerking met onderzoeksinstanties van derde landen en met de internationale onderzoeksinstanties die belast zijn met het onderzoek naar ongevallen op zee op terreinen die onder deze richtlijn vallen.
▌
4. Een lidstaat waar een schip voorafgaande aan een ongeval of incident nog gebruik heeft gemaakt van inrichtingen of diensten, of normaliter daarvan gebruik zou hebben gemaakt, en die over voor het onderzoek relevante informatie beschikt, verstrekt deze informatie aan de onderzoeksinstantie die het onderzoek verricht.
Artikel 11
Kosten
1. Wanneer twee of meer lidstaten bij een veiligheidsonderzoek zijn betrokken, worden de kosten van de respectieve activiteiten niet in rekening gebracht.
2. Indien een lidstaat die niet bij het veiligheidsonderzoek is betrokken om bijstand wordt verzocht, maken de lidstaten afspraken over de vergoeding van de kosten.
Artikel 12
Samenwerking met derde landen die een aanzienlijk belang hebben
1. De lidstaten werken bij het veiligheidsonderzoek zoveel mogelijk samen met derde landen die een aanzienlijk belang hebben.
2. In onderling overleg wordt het derde landen die een aanzienlijk belang hebben, toegestaan onder de voorwaarden van deze richtlijn deel te nemen aan een door een lidstaat geleid veiligheidsonderzoek, ongeacht het stadium van het onderzoek.
3. De medewerking van een lidstaat aan een veiligheidsonderzoek dat wordt geleid door een derde land dat een aanzienlijk belang heeft, laat de uit deze richtlijn voortvloeiende gedrags- en rapportagevoorschriften inzake veiligheidsonderzoeken onverlet. Indien een derde land met een aanzienlijk belang een veiligheidsonderzoek leidt waarbij een of meer lidstaten zijn betrokken, kunnen de lidstaten besluiten om geen parallel veiligheidsonderzoek te verrichten, op voorwaarde dat het door het derde land geleide veiligheidsonderzoek overeenkomstig de IMO-code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten in de zeescheepvaart wordt verricht.
Artikel 13
Bewaring van bewijsmateriaal
De lidstaten treffen maatregelen teneinde ervoor te zorgen dat de partijen die zijn betrokken bij onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende ongevallen en incidenten, al het mogelijke doen om te bereiken:
a)
dat alle informatie afkomstig van kaarten, scheepsjournalen, elektronische en magnetische registraties en videobanden, met inbegrip van de gegevens van VDR's en andere elektronische instrumenten, die betrekking hebben op de periode voor, tijdens en na het ongeval, bewaard blijft;
b)
dat dergelijke informatie niet wordt overschreven of gewijzigd;
c)
dat storing van andere apparatuur die redelijkerwijs van belang mag worden geacht voor het veiligheidsonderzoek naar het ongeval, wordt voorkomen;
d)
dat alle bewijsmateriaal snel ten behoeve van het veiligheidsonderzoek wordt verzameld en bewaard.
Artikel 14
Ongevallenrapporten
1. Over een veiligheidsonderzoek dat uit hoofde van deze richtlijn wordt ingesteld, wordt in de door de bevoegde onderzoeksinstantie bepaalde vorm en overeenkomstig de desbetreffende delen van bijlage I een rapport opgesteld en gepubliceerd.
De onderzoeksinstanties kunnen besluiten dat over een veiligheidsonderzoek dat geen betrekking heeft op een ernstig of zeer ernstig ongeval op zee en waarvan de bevindingen niet kunnen leiden tot het voorkomen van toekomstige ongevallen of incidenten, een vereenvoudigd rapport wordt gepubliceerd.
2. De onderzoeksinstanties doen al het mogelijke om het in lid 1 bedoelde rapport binnen 12 maanden vanaf de dag van het ongeval openbaar te maken, en met name voor de gehele maritieme sector, die zo nodig specifieke conclusies en aanbevelingen ontvangt. Indien het niet mogelijk is het eindrapport binnen die termijn te voltooien, wordt binnen 12 maanden na de dag van het ongeval een voorlopig rapport gepubliceerd.
3. De onderzoeksinstantie van de lidstaat die het onderzoek leidt, zendt de Commissie een exemplaar toe van het eindrapport, het vereenvoudigde rapport of het voorlopige rapport. Zij houdt rekening met eventuele opmerkingen van de Commissie ▌ter verbetering van de ▌kwaliteit van het rapport op de wijze die het meest geschikt is om de doelstelling van deze richtlijn te verwezenlijken.
4. De Commissie voorziet het Europees Parlement om de drie jaar van informatie in de vorm van een verslag over de mate waarin deze richtlijn wordt uitgevoerd en nageleefd, tezamen met de stappen die in het licht van de aanbevelingen in dat verslag nodig worden geacht.
Artikel 15
Veiligheidsaanbevelingen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat met de veiligheidsaanbevelingen van de onderzoeksinstanties op passende wijze rekening wordt gehouden door degenen aan wie zij gericht zijn en dat er, waar nodig, een passend gevolg aan wordt gegeven overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en het internationaal recht.
2. De onderzoeksinstanties en de Commissie doen, bijgestaan door het Agentschap, wanneer zulks noodzakelijk is, veiligheidsaanbevelingen op basis van een abstracte analyse van gegevens en de resultaten van eventueel uitgevoerde veiligheidsonderzoeken.
3. In een veiligheidsaanbeveling worden onder geen beding uitspraken gedaan over de schuld of aansprakelijkheid voor een ongeval.
Artikel 16
Systeem voor vroegtijdige waarschuwing
Onverminderd haar recht om een vroegtijdige waarschuwing te doen uitgaan, stelt de onderzoeksinstantie van een lidstaat ongeacht de fase van het veiligheidsonderzoek de Commissie onverwijld op de hoogte van de noodzaak om een vroegtijdige waarschuwing te geven wanneer zij van mening is dat er op Gemeenschapsniveau dringende maatregelen moeten worden getroffen om het risico van nieuwe ongevallen te voorkomen.
De Commissie laat, indien noodzakelijk, een waarschuwingsbericht uitgaan naar de verantwoordelijke autoriteiten van alle overige lidstaten, de scheepvaartsector en alle overige betrokken partijen.
Artikel 17
Europese databank voor ongevallen op zee
1. Gegevens over ongevallen en incidenten op zee worden opgeslagen en geanalyseerd met behulp van een Europese elektronische databank die door de Commissie wordt opgezet onder de naam Europees Informatieplatform voor scheepvaartongevallen (EMCIP).
2. De lidstaten delen de Commissie mede welke autoriteiten toegang zullen krijgen tot de databank.
3. De onderzoeksinstanties van de lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van ongevallen en incidenten op zee in de in bijlage II beschreven vorm. Zij verstrekken de Commissie tevens gegevens die het veiligheidsonderzoek oplevert overeenkomstig de regeling van de EMCIP-databank.
4. De Commissie en de lidstaten stellen een regeling op voor de gegevensbank en een methode voor de kennisgeving van gegevens binnen de passende termijnen.
Artikel 18
Billijke behandeling van zeelieden
Overeenkomstig hun nationale wetgeving passen de lidstaten de relevante bepaling van de "guidelines on fair treatment of seafarers in the event of a maritime accident" van de IMO toe.
Artikel 19
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad(11) ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 20
Wijzigingsbevoegdheden
De Commissie kan de definities van deze richtlijn en de verwijzingen naar Gemeenschapsbesluiten en IMO-instrumenten aanpassen teneinde deze in overeenstemming te brengen met maatregelen van de Gemeenschap of de IMO die in werking zijn getreden, zulks met inachtneming van de door deze richtlijn gestelde grenzen.
Deze maatregelen die beogen om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 18, lid 3.
De Commissie kan tevens overeenkomstig dezelfde procedure ook de bijlagen wijzigen.
De wijzigingen van de IMO-Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee kunnen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 buiten het toepassingsgebied van de onderhavige richtlijn worden gehouden.
Artikel 21
Aanvullende maatregelen
Geen enkele bepaling van deze richtlijn belet een lidstaat aanvullende maatregelen te treffen ter zake van veiligheid op zee die niet onder deze richtlijn vallen, voor zover zij niet strijdig zijn met deze richtlijn of het bereiken van het doel ervan niet op enigerlei wijze belemmeren of de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar brengen.
Artikel 22
Sancties
De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend ║.
Artikel 23
Wijzigingen van bestaande bepalingen
1. Artikel 12 van Richtlijn 1999/35/EG wordt geschrapt.
2. Artikel 11 van Richtlijn 2002/59/EG wordt geschrapt.
Artikel 24
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op …*(12) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 25
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 26
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
Inhoud van het rapport over het veiligheidsonderzoek
Voorwoord
In dit deel dient de exclusieve doelstelling van het veiligheidsonderzoek te worden omschreven. Voorts dient te worden vermeld dat een veiligheidsaanbeveling in geen geval een vermoeden van schuld of aansprakelijkheid oplevert en dat het rapport qua vorm en inhoud niet is opgesteld met het oog op gebruik in gerechtelijke procedures.
(In het rapport mag niet worden verwezen naar getuigenverklaringen en de in het rapport genoemde personen mogen niet in verband worden gebracht met de getuigen die in de loop van het veiligheidsonderzoek zijn gehoord.)
1. Samenvatting
In dit deel dient een beschrijving te worden gegeven van de elementaire feiten omtrent het ongeval of het incident op zee: wat is er gebeurd, wanneer, waar en hoe is het gebeurd; het geeft ook aan of er dodelijke slachtoffers en gewonden zijn en of er schade aan het schip, de lading, derden en het milieu is als gevolg van het ongeval of incident.
2. Feitelijke informatie
Dit deel moet uit verschillende onderdelen bestaan, waarin voldoende informatie wordt gegeven die volgens de onderzoeksinstantie vaststaat, als basis voor de analyse kan dienen en kan bijdragen tot een beter begrip.
Dit deel omvat met name de volgende informatie:
2.1 Scheepsgegevens
scheepsvlag/register;
identificatiegegevens van het schip;
belangrijkste kenmerken van het schip;
eigenaar en exploitant;
constructiegegevens;
minimale bemanningssterkte;
toegestane lading.
2.2 Reisgegevens
aanloophavens;
type reis;
vrachtgegevens;
bemanning.
2.3 Informatie over het ongeval of incident op zee
aard van het ongeval of incident op zee;
datum en tijdstip;
positie en plaats van het ongeval of incident op zee;
2.4 Rol en noodmaatregelen van de kustautoriteiten
betrokken personen;
ingezette middelen;
reactiesnelheid;
getroffen maatregelen;
bereikte resultaten.
3. Beschrijving
In dit deel wordt het ongeval of incident op zee gereconstrueerd aan de hand van een opeenvolging van gebeurtenissen in chronologische volgorde voor, tijdens en na het ongeval of incident op zee, en de rol van alle (f)actoren (d.w.z. personen, materialen, omgeving, apparatuur of externe factoren). De periode die door deze beschrijving moet worden bestreken, is afhankelijk van de tijdspanne waarin de specifieke gebeurtenissen van het ongeval zich hebben voorgedaan die rechtstreeks tot het ongeval of incident op zee hebben bijgedragen. Dit deel omvat tevens alle relevante bijzonderheden van het verrichte veiligheidsonderzoek, met inbegrip van de resultaten van onderzoeken of tests.
4. Analyse
Dit deel bestaat uit verschillende onderdelen waarin een analyse wordt gemaakt van elke gebeurtenis die tot het ongeval heeft bijgedragen, waarbij wordt ingegaan op de resultaten van eventuele relevante onderzoeken of tests die in de loop van het veiligheidsonderzoek hebben plaatsgevonden, alsmede op de eventuele veiligheidsmaatregelen die al zijn getroffen om toekomstige ongevallen op zee te voorkomen.
Deze onderdelen moeten betrekking hebben op zaken zoals:
−
samenhang en omstandigheden van de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot het ongeval;
−
menselijke fouten en verzuimen, voorvallen met gevaarlijke stoffen, milieufactoren, apparatuurstoringen en externe invloeden;
−
factoren in verband met persoonsgerelateerde functies die een rol hebben gespeeld, werkzaamheden aan boord, beheer aan de wal of wetgevingsaspecten.
Op grond van de analyse en de toelichting moeten in het rapport logische conclusies kunnen worden getrokken, waarbij alle factoren aan het licht worden gebracht die een rol hebben gespeeld, waaronder die risico's ten aanzien waarvan de bestaande beschermingsmaatregelen gericht op preventie dan wel op het ongedaan maken of verminderen van de gevolgen ervan, onvoldoende zijn gebleken of achterwege zijn gebleven.
5. Conclusies
In dit deel wordt een overzicht gegeven van de factoren en de ontoereikende of ontbrekende (materiële, functionele, symbolische of procedurele) beschermingsmaatregelen waarvan vaststaat dat deze bij het ongeval een rol hebben gespeeld en waarvoor veiligheidsmaatregelen dienen te worden getroffen teneinde toekomstige ongevallen op zee te voorkomen.
6. Veiligheidsaanbevelingen
Voor zover van toepassing bevat dit deel van het rapport de veiligheidsaanbevelingen die op basis van de analyse en de conclusies zijn opgesteld en die betrekking hebben op specifieke aspecten zoals wetgeving, ontwerp, procedures, inspectie, beheer, gezondheid en veiligheid op het werk, opleiding, reparatiewerk, onderhoud, ondersteuning vanaf de wal en rampenbestrijding.
De veiligheidsaanbevelingen zijn gericht tot degenen die in de beste positie verkeren om deze toe te passen, zoals reders, beheerders, erkende organisaties, scheepvaartautoriteiten, verkeersbegeleidingsdiensten, nooddiensten, internationale organisaties voor zeescheepvaart en Europese instellingen, teneinde toekomstige ongevallen op zee te voorkomen.
Dit deel bevat ook eventuele voorlopige veiligheidsaanbevelingen of veiligheidsmaatregelen die tijdens het veiligheidsonderzoek zijn genomen.
7. Bijlagen
Voor zover van toepassing wordt bij het rapport de volgende niet-uitputtende lijst met informatie, op papier en/of in elektronische vorm, gevoegd:
TE VERSTREKKEN GEGEVENS OVER ONGEVALLEN OF INCIDENTEN OP ZEE
(in het kader van het Europees Informatieplatform voor scheepvaartongevallen)
Opmerking: Wanneer er meerdere schepen bij het ongeval of incident op zee betrokken zijn, dienen de achter de onderstreepte nummers gevraagde gegevens voor elk schip te worden verstrekt.
01. Verantwoordelijke lidstaat/ contactpersoon van de lidstaat
02. Onderzoeker van de lidstaat
03. Rol van de lidstaat
04. Betrokken kuststaat
05. Aantal staten die een aanzienlijk belang hebben
06. Staten die een aanzienlijk belang hebben
07. Kennisgevingsinstantie
08. Tijdstip van de kennisgeving
09. Datum van kennisgeving
10. Naam van het schip
11. IMO-nummer / kenletters
12. Scheepsvlag
13. Aard van het ongeval of incident op zee
14. Scheepstype
15. Datum van het ongeval of incident op zee
16. Tijdstip van het ongeval of incident op zee
17. Positie - breedtegraad
18. Positie - lengtegraad
19. Plaats van het ongeval of incident op zee
20. Haven van vertrek
21. Haven van bestemming
22. Verkeersscheidingsstelsel
23. Reissegment
24. Scheepsexploitatie
25. Plaats aan boord
26. Aantal dodelijke slachtoffers:
− bemanning
− passagiers
− overige
27. Aantal ernstig gewonden:
− bemanning
− passagiers
− overige
28. Verontreiniging
29. Schade aan het schip
30. Schade aan de lading
31. Overige schade
32. Korte beschrijving van het ongeval of incident op zee
Standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 546), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2008 (PB C 184 E van 22.7.2008, blz. 23) en standpunt van het Europees Parlement van 24 september 2008.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen (6389/2/2008 – C6-0227/2008 – 2005/0241(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (6389/2/2008 – C6-0227/2008)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0592),
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2007)0645),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0333/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid moeten verdere maatregelen worden genomen om de veiligheid van het zeevervoer te verbeteren. Het gaat onder meer om regels inzake de aansprakelijkheid voor schade aan passagiers, daar het belangrijk is de bij een scheepsongeval betrokken passagiers een passende mate van schadeloosstelling te bieden.
(2) Het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974 is op 1 november 2002 aangenomen onder de auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie (║ "IMO"). De Gemeenschap en haar lidstaten overwegen momenteel of zij tot dit protocol zullen toetreden of het zullen bekrachtigen.
(3) Het Verdrag van Athene, betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974 zoals gewijzigd bij het Protocol van 2002 (║ "Verdrag van Athene"), is uitsluitend van toepassing op internationaal vervoer. Op de interne markt van zeevervoersdiensten wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen nationaal en internationaal vervoer, zodat zowel voor het internationale als het nationale vervoer binnen de Gemeenschap dezelfde mate en aard van aansprakelijkheid dient te gelden.
(4)De uit hoofde van het Verdrag van Athene vereiste verzekeringsregelingen, moeten met de financiële draagkracht van de scheepseigenaars en verzekeringsmaatschappijen te verenigen zijn. De scheepseigenaars moeten hun verzekeringsregelingen op een economisch aanvaardbare manier kunnen beheren, en vooral voor kleine scheepvaartbedrijven die binnenlandse vervoerdiensten verzorgen, moet er rekening gehouden worden met het seizoengebonden karakter van hun werkzaamheden. De overgangsperiode waarin wordt voorzien voor de toepassing van deze verordening moet lang genoeg zijn om de verplichte verzekering waarin het Verdrag van Athene voorziet in te voeren zonder de bestaande verzekeringsstelsels aan te tasten.
(5)Het is passend de vervoerders te verplichten tot het betalen van voorschotten bij overlijden of persoonlijk letsel van een passagier, met dien verstande dat het betalen van een voorschot geen erkenning van aansprakelijkheid inhoudt.
(6)De passagier dient vóór zijn reis op een passende, volledige en begrijpelijke wijze te worden geïnformeerd over zijn nieuwe rechten.
(7)Elke wijziging van het Verdrag van Athene zal worden opgenomen in de communautaire wetgeving, tenzij die wijziging wordt uitgesloten volgens de procedure uit hoofde van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS)(6).
(8) De Juridische Commissie van de IMO heeft op 19 oktober 2006 het voorbehoud en de richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene (║ "IMO-richtsnoeren") aangenomen teneinde bepaalde kwesties betreffende het Verdrag van Athene, zoals in het bijzonder de vergoeding van met terrorisme verband houdende schade, te regelen. De IMO-richtsnoeren kunnen als zodanig als lex specialis worden beschouwd.
(9) Deze verordening neemt delen van de IMO-richtsnoeren over en maakt deze bindend. Daartoe moeten de bepalingen van de IMO-richtsnoeren die op voorwaardelijke wijze zijn geformuleerd, met name op bindende wijze worden geformuleerd.
(10) De bepalingen van het Verdrag van Athene (bijlage I) en van de IMO-richtsnoeren (bijlage II) moeten mutatis mutandis worden opgevat in de context van de communautaire regelgeving.
(11) De aangelegenheden die worden geregeld door de artikelen 17 en 17 bis van het Verdrag van Athene vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de ║ Gemeenschap, voor zover deze artikelen van invloed zijn op de voorschriften van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(7). In dit opzicht zullen deze artikelen deel uitmaken van de communautaire rechtsorde wanneer de ║ Gemeenschap toetreedt tot het Verdrag van Athene.
(12) Voor de toepassing van deze verordening moeten de woorden "of in een lidstaat is geregistreerd" worden geïnterpreteerd in die zin dat de vlaggenstaat in geval van registratie van rompbevrachting ║ een lidstaat van de EU of een partij bij het Verdrag van Athene is. De lidstaten en de Commissie moeten het nodige doen om de IMO te verzoeken richtsnoeren inzake registratie van rompbevrachting op te stellen.
(13) Voor de toepassing van deze verordening mag de term "mobiliteitshulpmiddelen" niet worden opgevat als bagage of voertuigen in de zin van artikel 8 van het Verdrag van Athene.
(14) De ║ voor de uitvoering van deze verordening nodige maatregelen moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8).
(15) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om deze verordening te wijzigen met het oog op de opname van latere wijzigingen van de internationale overeenkomsten, protocollen, codes en resoluties die daarmee verband houden. Aangezien het ║ maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten deze maatregelen worden aangenomen volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing ║.
(16) Het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002(9) opgerichte Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ("het Agentschap") dient de Commissie te ondersteunen bij de voorbereiding en opstelling van een voortgangsverslag over de werking van de nieuwe voorschriften.
(17)Gezien het noodzakelijk is dat de lidstaten meer overleg over de veiligheid van de zeevaart plegen, is het van wezenlijk belang om de bevoegdheden van het Agentschap te onderzoeken en eventueel uitbreiding ervan te overwegen.
(18)De nationale overheidsinstanties, en meer in het bijzonder de havenautoriteiten, vervullen een essentiële en cruciale rol in de vaststelling en beheersing van de gevaren die de veiligheid van de zeevaart bedreigen.
▌
(19) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het ontwikkelen van een uniforme regeling inzake de rechten van vervoerders over zee en hun passagiers bij ongevallen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de behoefte aan uniforme aansprakelijkheidsgrenzen bij ongevallen in alle lidstaten, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Doelstelling
Deze verordening voorziet in de communautaire regeling betreffende aansprakelijkheid en verzekering voor het vervoer van passagiers over zee, zoals vastgesteld in de toepasselijke bepalingen van:
a)
het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974, zoals gewijzigd bij het Protocol van 2002 (║ "Verdrag van Athene"), als gespecificeerd in bijlage I, en
b)
het voorbehoud en de richtsnoeren van de IMO voor de uitvoering van het Verdrag van Athene (║ "IMO-richtsnoeren"), die door de Juridische Commissie van de IMO op 19 oktober 2006 zijn aangenomen en die in bijlage II zijn gespecificeerd.
Bovendien wordt bij deze verordening de toepassing van deze bepalingen uitgebreid tot vervoer van passagiers over zee binnen eenzelfde lidstaat ▌en worden een aantal aanvullende vereisten vastgesteld.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op al het internationaal vervoer in de zin van artikel 1, lid 9, van het Verdrag van Athene en op vervoer over zee binnen eenzelfde lidstaat ▌indien:
a)
het schip onder de vlag van een lidstaat vaart of in een lidstaat is geregistreerd; ║
b)
de vervoersovereenkomst in een lidstaat is gesloten; of
c)
volgens de vervoersovereenkomst de plaats van vertrek of bestemming in een lidstaat is gelegen.
▌
Artikel 3
Aansprakelijkheid en verzekering
1. De aansprakelijkheidsregeling ten aanzien van passagiers, hun bagage en ║ voertuigen en de voorschriften inzake verzekering of een andere financiële zekerheid worden beheerst door deze verordening en de artikelen 1, 1 bis, artikel 2, lid 2, de artikelen 3 tot en met 16, behalve artikel 7, lid 2, alsmede de artikelen 18, 20 en 21 van het Verdrag van Athene, die in bijlage I staan, en de IMO-richtsnoeren in bijlage II.
Artikel 7, lid 2, van het Verdrag van Athene is niet van toepassing op binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallend vervoer van passagiers, tenzij het Europees Parlement en de Raad, handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, deze verordening hiertoe wijzigt.
2. De IMO-richtsnoeren in bijlage II zijn bindend ║.
Artikel 4
Schadevergoeding voor mobiliteitshulpmiddelen of andere speciale hulpmiddelen
Bij verlies of beschadiging van mobiliteitshulpmiddelen of andere specifieke hulpmiddelen die worden gebruikt door een passagier met beperkte mobiliteit, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder bepaald op grond van artikel 3, lid 3, van het Verdrag van Athene. De vergoeding moet overeenstemmen met de vervangingswaarde van de betrokken hulpmiddelen of, in voorkomend geval, met de reparatiekosten.
▌
Artikel 5
Voorschot
Wanneer het overlijden of persoonlijk letsel van een passagier is veroorzaakt door een scheepvaartincident ▌, betaalt de vervoerder die het vervoer ten tijde waarvan het scheepvaartincident heeft plaatsgevonden geheel of gedeeltelijk feitelijk heeft verricht, binnen vijftien dagen na de identificatie van de schadevergoedingsgerechtigde persoon een voorschot ter dekking van onmiddellijke economische behoeften, op een basis die evenredig is aan de geleden schade. Bij overlijden of volledige en blijvende invaliditeit van een passagier, of in geval van letsels over 75% of meer van het lichaam van een passagier die klinisch als zeer ernstig te beschouwen zijn, bedraagt het voorschot niet minder dan 21 000 EUR.
Dit artikel is ook van toepassing wanneer de vervoerder in de Gemeenschap is gevestigd.
Een voorschot staat niet gelijk met erkenning van aansprakelijkheid. Het mag worden verrekend met elk bedrag dat later op grond van deze verordening wordt uitgekeerd, en hoeft niet te worden terugbetaald, behalve in de gevallen die zijn beschreven in artikel 3, lid 1, en artikel 6 van het Verdrag van Athene en bij aanhangsel A bij de IMO-richtsnoeren, of ingeval degene die het voorschot ontvangen heeft, niet de schadevergoedingsgerechtigde persoon is.
De betaling respectievelijk de ontvangst van een voorschot houdt voor de vervoerder, feitelijke vervoerder of de passagier de mogelijkheid in om een gerechtelijke procedure voor de vaststelling van aansprakelijkheid en schuld in te leiden.
Artikel 6
Informatie ten behoeve van de passagiers
De vervoerder en/of de feitelijke vervoerder moeten ervoor zorgen dat de passagiers vóór hun vertrek passende, volledige en begrijpelijke informatie wordt verstrekt over hun rechten uit hoofde van deze verordening. Voor zover ofwel de vervoerder of de feitelijke vervoerder heeft voldaan aan deze verplichting tot informatieverstrekking, is de ander niet gehouden tot informatieverstrekking. De informatie wordt versterkt in een passende, volledige en begrijpelijke vorm, en in het geval van informatie verstrekt door reisorganisatoren in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 op pakketreizen, met inbegrip van vakantie- en rondreispakketten(10).
Om aan deze informatieverplichting te voldoen, kunnen de vervoerder en de feitelijke vervoerder gebruik maken van een door de Commissie opgesteld en openbaar gemaakt overzicht van de bepalingen van deze verordening.
Artikel 7
Verslag
Uiterlijk ...(11) stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze verordening, waarin onder meer rekening wordt gehouden met de economische ontwikkelingen en met de ontwikkelingen in internationale fora.
Dit verslag kan vergezeld gaan van een voorstel tot wijziging van deze verordening of van een voorstel dat door de Gemeenschap zal worden voorgelegd aan de betrokken internationale fora.
Artikel 8
Uitvoeringsmaatregelen
Maatregelen die de wijziging beogen van niet-essentiële onderdelen van deze verordening aangaande de opname van wijzigingen tot de maxima die zijn vastgesteld bij artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 van het Verdrag van Athene teneinde rekening te houden met de ingevolge artikel 23 van het Verdrag van Athene genomen besluiten en daarbij behorende aanpassingen van bijlage I, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Maatregelen die de wijziging beogen van niet-essentiële onderdelen van deze verordening aangaande de opname van wijzigingen in de IMO-richtsnoeren, die in bijlage II staan, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Artikel 9
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002║ ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 10
Overgangsbepaling
Wat betreft het vervoer over zee binnen eenzelfde lidstaat ▌kunnen de lidstaten verkiezen de toepassing van deze verordening tot twee jaar na de datum van toepassing voor vervoer door reguliere veerverbindingen en tot vier jaar na de datum van toepassing van deze verordening voor vervoer door reguliere veerverbindingen in de gebieden die vallen onder artikel 299, lid 2, van het Verdrag, uit te stellen.
Artikel 11
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Athene voor de Gemeenschap.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
VOOR DE TOEPASSING VAN DEZE VERORDENING TOEPASSELIJKE BEPALINGEN UIT HET VERDRAG VAN ATHENE INZAKE HET VERVOER VAN PASSAGIERS EN HUN BAGAGE OVER ZEE
(Geconsolideerde tekst van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974 en het Protocol van 2002 bij het Verdrag)
Artikel 1
Definities
In dit verdrag worden de volgende uitdrukkingen in de hieronder omschreven betekenis gebruikt:
1. a) "vervoerder" betekent een persoon door of namens welke een vervoerovereenkomst is gesloten, ongeacht de vraag of het vervoer feitelijk door deze persoon of door een feitelijke vervoerder wordt verzorgd;
b)
"feitelijke vervoerder" betekent een andere persoon dan de vervoerder, of het nu de eigenaar, de bevrachter of de exploitant van het schip betreft, die geheel of gedeeltelijk het vervoer feitelijk verricht; en
c)
"vervoerder die het vervoer feitelijk geheel of gedeeltelijk verricht" betekent de feitelijke vervoerder, of, voor zover de vervoerder zelf het vervoer verricht, de vervoerder;
2.
"vervoersovereenkomst" betekent een door of namens een vervoerder gesloten overeenkomst, voor het vervoer over zee van een passagier of, in voorkomende gevallen, van een passagier en zijn bagage;
3.
"schip" betekent uitsluitend een zeegaand vaartuig, met uitzondering van luchtkussenvaartuigen;
4.
"passagier" betekent iedere persoon vervoerd op een schip:
a)
krachtens een vervoersovereenkomst; of
b)
die met toestemming van de vervoerder een voertuig of levende dieren begeleidt, waaromtrent een niet onder dit verdrag vallende overeenkomst voor goederenvervoer is gesloten;
5.
"bagage" betekent elk voorwerp of voertuig dat krachtens een vervoersovereenkomst door de vervoerder wordt vervoerd, met uitzondering van:
a)
goederen of voertuigen vervoerd krachtens een charterpartij, een cognossement of een andere overeenkomst welke hoofdzakelijk het vervoer van goederen betreft; en
b)
levende dieren;
6.
"hutbagage" is de bagage die zich in de kajuit van de passagier bevindt, die in zijn bezit is of die hij onder zijn hoede of toezicht heeft. Behalve voor de toepassing van lid 8 van dit artikel en van artikel 8 omvat de hutbagage de bagage die de passagier in of op zijn voertuig heeft;
7.
"verlies of beschadiging van bagage" omvat eveneens het materiële nadeel voortvloeiende uit het feit dat de bagage niet binnen een redelijke periode, te rekenen vanaf de aankomst van het schip waarop de bagage is vervoerd of had moeten worden vervoerd, aan de passagier werd afgeleverd, maar omvat niet de vertraging voortvloeiende uit arbeidsconflicten;
8.
"vervoer" heeft betrekking op de volgende periodes:
a)
wat de passagier en zijn hutbagage betreft, de periode gedurende welke de passagier en/of zijn hutbagage zich aan boord van het schip bevinden, gedurende het in- en ontschepen en de periode tijdens welke de passagier en zijn hutbagage te water worden vervoerd van de kade naar het schip of omgekeerd indien de prijs van dit vervoer begrepen is in die van het biljet of indien het vaartuig dat voor dat bijkomend vervoer wordt gebruikt, door de vervoerder ter beschikking van de passagier werd gesteld. Het vervoer omvat wat de passagier betreft echter niet de periode tijdens welke deze zich in een zeestation of op een kade of in of op een ander havenwerk bevindt;
b)
wat de hutbagage betreft, eveneens de periode tijdens welke de passagier zich in een zeestation of op een kade of in of op een ander havenwerk bevindt als deze bagage door de vervoerder of zijn aangestelde of lasthebber werd overgenomen en nog niet aan de passagier werd terugbezorgd;
c)
wat andere bagage dan hutbagage betreft, de periode tussen het tijdstip waarop de vervoerder, zijn aangestelde of lasthebber de bagage te land of aan boord heeft overgenomen en het tijdstip waarop ze door de vervoerder, diens aangestelde of lasthebber werd teruggegeven;
9.
"internationaal vervoer" is elk vervoer waarvan volgens de vervoersovereenkomst de plaats van vertrek en die van bestemming in twee verschillende staten liggen of in één enkele staat als er volgens de vervoersovereenkomst of het voorziene vaarplan een tussenliggende aanloophaven in een andere staat is;
10. onder "Organisatie" wordt verstaan de Internationale Maritieme Organisatie;
11. onder "secretaris-generaal" wordt verstaan de secretaris-generaal van de Organisatie.
Artikel 1 bis
Bijlage
De bijlage van dit verdrag vormt een integrerend deel van het verdrag.
2. Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 van dit artikel is dit verdrag niet van toepassing als het vervoer onderworpen is aan een stelsel van burgerlijke aansprakelijkheid waarin is voorzien door bepalingen van een ander internationaal verdrag betreffende het vervoer van reizigers of bagage met een ander vervoermiddel en voor zover die bepalingen op het zeevervoer moeten worden toegepast.
Artikel 3
Aansprakelijkheid van de vervoerder
1. Bij verlies geleden als gevolg van het overlijden of persoonlijk letsel van een passagier veroorzaakt door een scheepvaartincident, is de vervoerder in zoverre aansprakelijk dat een dergelijk verlies met betrekking tot die passagier voor elk afzonderlijk geval niet meer dan 250 000 rekeneenheden beloopt, tenzij de vervoerder bewijst dat het incident:
a)
het gevolg is van een daad van oorlog, vijandigheden, burgeroorlog, opstand of een natuurverschijnsel van uitzonderlijke, onvermijdelijke en onbedwingbare aard; of
b)
geheel is veroorzaakt door een handeling of verzuim van een derde met de bedoeling het incident te veroorzaken.
Indien en voor zover het verlies bovengenoemde grens te boven gaat, is de vervoerder verder aansprakelijk, tenzij deze bewijst dat het incident dat het verlies heeft veroorzaakt niet aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is.
2. Bij verlies geleden als gevolg van de dood of het persoonlijk letsel van een passagier die niet zijn veroorzaakt door een scheepvaartincident, is de vervoerder aansprakelijk indien het incident dat het verlies heeft veroorzaakt aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is. De last om te bewijzen dat er sprake is van schuld of nalatigheid berust bij de eiser.
3. Bij verlies geleden als gevolg van het verlies of de beschadiging van hutbagage is de vervoerder aansprakelijk indien het incident dat het verlies heeft veroorzaakt aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is. Schuld of nalatigheid van de vervoerder wordt aangenomen bij verlies veroorzaakt door een scheepvaartincident.
4. Bij verlies geleden als gevolg van het verlies of de beschadiging van andere bagage dan hutbagage is de vervoerder aansprakelijk, tenzij deze bewijst dat het incident dat het verlies heeft veroorzaakt niet aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is.
5. Voor de toepassing van dit artikel:
a)
wordt onder "scheepvaartincident" verstaan schipbreuk, kapseizen, aanvaring of stranden van het schip, explosie of brand aan boord, of defect aan het schip;
b)
omvat "schuld of nalatigheid van de vervoerder" de schuld of nalatigheid van de ondergeschikten van de vervoerder, handelend binnen het kader van hun dienstverband;
c)
wordt onder "defect aan het schip" verstaan ieder niet of gebrekkig functioneren of iedere niet-overeenstemming met toepasselijke veiligheidsvoorschriften van enig deel van het schip of de uitrusting ervan wanneer deze worden gebruikt voor ontsnapping, evacuatie, inscheping en ontscheping van passagiers, of wanneer deze worden gebruikt voor aandrijving, besturing, veilig navigeren, afmeren, ankeren, voor het aankomen op of vertrekken van een aanleg- of ankerplaats, of voor schadebeheersing na onderlopen van het schip; of wanneer deze worden gebruikt voor het te water laten van de reddingsuitrusting; en
d)
omvat "verlies'niet als bestraffing of voorbeeldstelling bedoelde schadevergoeding.
6. De aansprakelijkheid van de vervoerder krachtens dit artikel betreft slechts een verlies als gevolg van incidenten die zich tijdens het vervoer hebben voorgedaan. De last om te bewijzen dat het incident dat het verlies heeft veroorzaakt zich tijdens het vervoer heeft voorgedaan, en om de omvang van het verlies aan te tonen, berust bij de eiser.
7. Niets in dit verdrag doet afbreuk aan een recht van verhaal dat de vervoerder tegen een derde zou kunnen hebben, of aan een verweer gebaseerd op de nalatigheid van een medeverantwoordelijke passagier op grond van artikel 6 van dit verdrag. Niets in dit artikel doet afbreuk aan een uit de artikelen 7 of 8 van dit verdrag voortvloeiend recht op aansprakelijkheidsbegrenzing.
8. Enig vermoeden van schuld of nalatigheid van een partij of toewijzing van de bewijslast aan een partij heeft niet tot gevolg dat bewijsmateriaal ten gunste van die partij niet in overweging wordt genomen.
Artikel 4
Feitelijk vervoerder
1. Indien het vervoer geheel of gedeeltelijk aan een feitelijke vervoerder wordt toevertrouwd, blijft de vervoerder aansprakelijk voor het volledige vervoer overeenkomstig de bepalingen van dit verdrag. Bovendien is de feitelijke vervoerder onderworpen aan de bepalingen van dit verdrag en kan hij zich erop beroepen voor het gedeelte van het vervoer dat hij zelf heeft verricht.
2. De vervoerder is met betrekking tot het door de feitelijke vervoerder verrichte vervoer aansprakelijk voor de handelingen en het verzuim van laatstgenoemde en van diens aangestelden en lasthebbers in de uitoefening van hun taak.
3. Elke bijzondere overeenkomst waarbij de vervoerder verplichtingen op zich neemt welke niet bij dit verdrag opgelegd zijn of afstand van rechten doet welke dit verdrag hem toekent, zal ten opzichte van de feitelijke vervoerder slechts gevolg hebben als deze laatste daar uitdrukkelijk en schriftelijk zijn instemming mee heeft betuigd.
4. In zoverre de vervoerder en de feitelijke vervoerder beiden aansprakelijk zijn, is er hoofdelijke aansprakelijkheid.
5. Geen enkele bepaling van dit artikel mag inbreuk maken op het recht op verhaal tussen de vervoerder en de feitelijke vervoerder.
Artikel 4 bis
Verplichte verzekering
1. Wanneer passagiers worden vervoerd aan boord van een schip dat geregistreerd is in een staat die partij is en dat vergunning heeft voor het vervoeren van meer dan twaalf passagiers, en dit verdrag van toepassing is, dient de vervoerder die het vervoer feitelijk geheel of gedeeltelijk verricht, een verzekering aan te houden of in een andere financiële zekerheid te voorzien, zoals een borgstelling van een bank of soortgelijke financiële instelling, ter dekking van de uit dit verdrag voortvloeiende aansprakelijkheid bij overlijden of persoonlijk letsel van een passagier. Het minimumbedrag van deze verplichte verzekering of andere financiële zekerheid beloopt ten minste 250 000 rekeneenheden per passagier per afzonderlijk geval.
2. Een certificaat waaruit blijkt dat, in overeenstemming met de bepalingen van dit verdrag, een verzekering of andere financiële zekerheid van kracht is, wordt voor ieder schip verleend, nadat de bevoegde autoriteit van een staat die partij is, heeft vastgesteld dat aan de vereisten van lid 1 is voldaan. Voor een schip dat geregistreerd is in een staat die partij is, wordt dit document afgegeven of gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van de staat waar het schip geregistreerd is; voor een schip dat niet is geregistreerd in een staat die partij is, kan het worden afgegeven of gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van elke staat die partij is. Dit certificaat is gebaseerd op het in de bijlage bij dit verdrag opgenomen model en vermeldt de volgende bijzonderheden:
a)
naam van het schip, onderscheidingsnummer of -letters en haven van registratie;
b)
naam en hoofdkantoor van het bedrijf van de vervoerder die het vervoer feitelijk geheel of gedeeltelijk verricht;
c)
IMO-scheepsidentificatienummer;
d)
aard en duur van de zekerheid;
e)
naam en hoofdkantoor van de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt, en, waar nodig, het adres van het kantoor waar de verzekering is gesloten of de andere financiële zekerheid is gesteld; en
f)
geldigheidsduur van het certificaat, welke niet langer kan zijn dan de geldigheidsduur van de verzekering of andere financiële zekerheid.
3. a) Een staat die partij is mag een door hem erkende instelling of organisatie tot afgifte van het certificaat machtigen. Een dergelijke instelling of organisatie stelt die staat van de afgifte van elk certificaat in kennis. In alle gevallen garandeert de staat die partij is, ten volle de volledigheid en nauwkeurigheid van het aldus afgegeven certificaat, en verbindt hij zich ertoe de nodige regelingen te treffen om aan deze verplichting te voldoen.
b) Een staat die partij is, stelt de secretaris-generaal in kennis van:
i)
de specifieke verantwoordelijkheden en voorwaarden die zijn verbonden aan de bevoegdheid die wordt overgedragen aan een door hem erkende instelling of organisatie;
ii)
de intrekking van een dergelijke bevoegdheid; en
iii)
de datum met ingang waarvan een dergelijke bevoegdheid of intrekking daarvan van kracht wordt.
Een overgedragen bevoegdheid wordt pas effectief drie maanden vanaf de datum waarop de secretaris-generaal van de machtiging in kennis is gesteld.
c) De overeenkomstig dit lid tot afgifte van certificaten bevoegde instelling of organisatie wordt, ten minste, gemachtigd om deze certificaten in te trekken indien de voorwaarden waarop deze zijn verleend niet worden vervuld. In alle gevallen meldt de instelling of organisatie een dergelijke intrekking bij de staat namens welke het certificaat is afgegeven.
4. Het certificaat wordt gesteld in de officiële taal of talen van de staat die het afgeeft. Indien de gebruikte taal niet het Engels, het Frans of het Spaans is, wordt in de tekst een vertaling in een van deze talen opgenomen, en, waar de staat hiertoe besluit, kan de officiële taal van de staat worden weggelaten.
5. Het certificaat bevindt zich aan boord van het schip en een afschrift hiervan wordt in bewaring gegeven bij de overheidsinstantie die het register houdt waarin het schip staat ingeschreven of, indien het schip niet geregistreerd is in een staat die partij is, bij de overheidsinstantie van de staat die het certificaat afgeeft of waarmerkt.
6. Een verzekering of andere financiële zekerheid voldoet niet aan de vereisten van dit artikel indien ze, om andere redenen dan het verstrijken van de geldigheidsduur van de in het certificaat genoemde verzekering of financiële zekerheid, kan worden beëindigd voordat drie maanden zijn verlopen te rekenen vanaf de datum waarop deze wordt opgezegd bij de in lid 5 genoemde overheidsinstantie, tenzij het certificaat aan deze overheidsinstantie is overhandigd of binnen de genoemde periode een nieuw certificaat is afgegeven. Bovenstaande bepalingen zijn eveneens van toepassing op elke wijziging die tot gevolg heeft dat de verzekering of andere financiële zekerheid niet langer aan de vereisten van dit artikel voldoet.
7. De staat waar het schip is geregistreerd bepaalt, onverminderd het bepaalde in dit artikel, de voorwaarden voor afgifte en geldigheid van het certificaat.
8. Niets in dit verdrag mag op zodanige wijze worden uitgelegd dat een staat die partij is ervan wordt weerhouden te vertrouwen op van andere staten of de Organisatie, dan wel van andere internationale organisaties verkregen informatie betreffende de financiële status van verstrekkers van verzekeringen en andere financiële zekerheden, voor zover het de toepassing van dit verdrag betreft. In dergelijke gevallen wordt de staat die partij is en die op zulke informatie vertrouwt, niet ontslagen van zijn verantwoordelijkheid als staat van afgifte van het certificaat.
9. Certificaten die worden afgegeven of gewaarmerkt op gezag van een staat die partij is, worden door de overige staten die partij zijn voor de toepassing van dit verdrag aanvaard en worden door de laatstgenoemde als even geldig beschouwd als door henzelf afgegeven of gewaarmerkte certificaten, zelfs als deze zijn afgegeven of gewaarmerkt voor een schip dat niet is geregistreerd in een staat die partij is. Een staat die partij is kan te allen tijde om overleg vragen met de staat van afgifte of waarmerking, mocht hij geloven dat de in het verzekeringscertificaat vermelde verzekeraar of borg financieel niet bij machte is de bij dit verdrag opgelegde verplichtingen na te komen.
10. Vorderingen tot schadevergoeding die krachtens dit artikel door een verzekering of andere financiële zekerheid worden gedekt, mogen rechtstreeks tegen de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt, worden ingesteld. In een dergelijk geval geldt het in lid 1 genoemde bedrag als de aansprakelijkheidsgrens van de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt, zelfs als de vervoerder of de feitelijke vervoerder geen recht heeft op aansprakelijkheidsbegrenzing. De verweerder kan voorts gebruik maken van de verweergronden (andere dan faillissement of bedrijfsbeëindiging) die de in lid 1 bedoelde vervoerder overeenkomstig dit verdrag had mogen inroepen. Bovendien mag de verweerder tot zijn verweer aanvoeren dat het geleden nadeel het gevolg was van opzettelijk wangedrag van de verzekerde, maar de verweerder mag geen andere verweergronden inroepen die de verweerder had mogen inroepen in een door de verzekerde tegen de verweerder aangespannen procedure. De verweerder heeft in elk geval het recht te vorderen dat de vervoerder en de feitelijke vervoerder samen in het geding worden betrokken.
11. Geldbedragen die door de verzekeraar of door de verstrekker van een andere overeenkomstig lid 1 verzorgde financiële zekerheid ter beschikking worden gesteld, dienen uitsluitend voor de voldoening van uit hoofde van dit verdrag ingestelde vorderingen, en enige uitbetaling van deze bedragen heeft tot gevolg dat iedere aansprakelijkheid uit hoofde van dit verdrag met een bedrag ten belope van de uitgekeerde bedragen wordt verminderd.
12. Een staat die partij is, laat niet toe dat een onder zijn vlag varend schip waarop dit artikel van toepassing is, geëxploiteerd wordt, tenzij hiervoor krachtens de leden 2 of 15 een certificaat is afgegeven.
13. Behoudens het bepaalde in dit artikel ziet elke staat die partij is er, in het kader van zijn nationale wetgeving, op toe dat er, voor zover dit verdrag van toepassing is, met betrekking tot ieder schip dat, ongeacht de plaats van registratie, een vergunning heeft om meer dan twaalf passagiers te vervoeren, en dat een haven op diens grondgebied aandoet of deze verlaat, in de in lid 1 aangegeven mate, een verzekering of andere financiële zekerheid van kracht is.
14. Niettegenstaande het bepaalde in lid 5, kan een staat die partij is de secretaris-generaal mededelen dat schepen, voor de toepassing van lid 13, het bij lid 2 vereiste certificaat niet aan boord behoeven te hebben of behoeven over te leggen wanneer zij havens op het grondgebied van die staat aandoen of verlaten, mits de staat die partij is en het certificaat afgeeft, de secretaris-generaal heeft medegedeeld dat hij voor alle staten die partij zijn toegankelijke elektronische bestanden bijhoudt, waaruit het bestaan van het certificaat blijkt en waardoor de staten die partij zijn bij machte zijn hun uit lid 13 voortvloeiende verplichtingen na te komen.
15. Indien voor een schip dat eigendom is van een staat die partij is niet in een verzekering of andere financiële zekerheid wordt voorzien, zijn de desbetreffende bepalingen van dit artikel niet op dit schip van toepassing; het schip heeft dan echter een certificaat aan boord dat is afgegeven door de bevoegde overheidsinstantie van de staat van registratie van het schip, waarin verklaard wordt dat het eigendom is van die staat en de aansprakelijkheid minimaal voor het in lid 1 voorgeschreven bedrag wordt gedekt. Een dergelijk certificaat is zoveel mogelijk conform aan het in lid 2 voorgeschreven model.
Artikel 5
Waardevolle voorwerpen
De vervoerder is niet aansprakelijk voor verlies of beschadiging van geld, verhandelbare effecten, goud, zilverwerk, juwelen, bijouterieën, kunstvoorwerpen of andere waardevolle zaken, tenzij die waardevolle voorwerpen bij hem werden gedeponeerd en hij het ermee eens was om die veilig te bewaren, in welk geval zijn aansprakelijkheid beperkt is tot het bedrag bepaald in artikel 8, lid 3, tenzij, overeenkomstig artikel 10, lid 1, in gemeen overleg een hogere aansprakelijkheidsgrens werd vastgesteld.
Artikel 6
Schuld van de passagier
Indien de vervoerder bewijst dat de dood of het letsel van de passagier, het verlies of de beschadiging van de bagage te wijten of mede te wijten zijn aan de schuld of nalatigheid van de passagier, kan de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, overeenkomstig de bepalingen van zijn nationale wet de vervoerder geheel of gedeeltelijk van zijn aansprakelijkheid ontheffen.
Artikel 7
Aansprakelijkheidsgrens bij overlijden en persoonlijk letsel
1. De aansprakelijkheid van de vervoerder voor het overlijden of persoonlijk letsel van een passagier, ingevolge artikel 3, is beperkt tot een bedrag van 400 000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk geval. Indien de schadevergoeding volgens de wetgeving van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt wordt verleend in de vorm van een rente, kan het kapitaal van die rente deze grens niet overschrijden.
2. Een staat die partij is, kan de in lid 1 voorgeschreven aansprakelijkheidsgrens vaststellen bij specifieke bepalingen van nationaal recht, mits de nationale aansprakelijkheidsgrens, voor zover aanwezig, niet lager is dan die welke in lid 1 wordt voorgeschreven. Een staat die partij is en gebruik maakt van de in dit lid gegeven keuzemogelijkheid, stelt de secretaris-generaal in kennis van de vastgestelde aansprakelijkheidsgrens, dan wel van het feit dat deze ontbreekt.
Artikel 8
Beperking van de aansprakelijkheid bij verlies of beschadiging van bagage en voertuigen
1. De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van hutbagage beloopt ten hoogste 2 250 rekeneenheden per passagier, per vervoer.
2. De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van voertuigen, met inbegrip van alle in of op het voertuig vervoerde bagage, beloopt ten hoogste 12 700 rekeneenheden per voertuig, per vervoer.
3. De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van andere dan de in de leden 1 en 2 vermelde bagage beloopt ten hoogste 3 375 rekeneenheden per passagier, per vervoer.
4. Een vervoerder en de passagier kunnen overeenkomen dat de aansprakelijkheid van de vervoerder met ten hoogste 330 rekeneenheden kan worden verminderd bij schade aan een voertuig en met ten hoogste 149 rekeneenheden per passagier bij verlies of beschadiging van andere bagage, waarbij dit bedrag van het geleden verlies of de geleden schade wordt afgetrokken.
Artikel 9
Rekeneenheid en omrekening
1 De rekeneenheid bedoeld in dit verdrag is het Bijzondere Trekkingsrecht zoals dit is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds. De in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 genoemde bedragen worden omgerekend in de nationale munteenheid van de staat van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, overeenkomstig de waarde van de desbetreffende munteenheid ten opzichte van het Bijzondere Trekkingsrecht op de dag van de rechterlijke beslissing of op de door de partijen overeengekomen dag. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in Bijzondere Trekkingsrechten, van een staat die partij is en die lid is van het Internationaal Monetair Fonds, wordt berekend in overeenstemming met de methode van waardebepaling die wordt toegepast door het Internationaal Monetair Fonds op de datum in kwestie voor zijn eigen operaties en transacties. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in Bijzondere Trekkingsrechten, van een staat die partij is en die geen lid is van het Internationale Monetair Fonds, wordt berekend op een door die staat vastgestelde wijze.
2. Niettemin kan een staat die geen lid is van het Internationale Monetair Fonds en waarvan de wet de toepassing van de bepalingen van lid 1 niet toelaat, op het tijdstip van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring van dan wel toetreding tot dit verdrag of op enig tijdstip nadien, verklaren dat de in lid 1 bedoelde rekeneenheid gelijk zal zijn aan 15 goudfranken. De in dit lid bedoelde goudfrank komt overeen met vijfenzestig en een halve milligram goud van een gehalte van negenhonderdduizendste fijn. De omrekening van de goudfrank in de nationale munteenheid geschiedt volgens de wet van de betrokken staat.
3. De in de laatste zin van lid 1 genoemde berekening en de in lid 2 genoemde omrekening geschieden op zodanige wijze dat in de nationale munteenheden van de staten die partij zijn zo veel mogelijk dezelfde reële waarde voor de bedragen in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 wordt uitgedrukt als zou resulteren van de toepassing van de eerste drie zinnen van lid 1. De staten doen de secretaris-generaal mededeling van de wijze van berekening overeenkomstig lid 1, of van het resultaat van de omrekening in lid 2, naar gelang van het geval, wanneer zij een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van, of van toetreding tot dit verdrag neerleggen, en telkenmale als zich in deze berekening of omrekening een wijziging voordoet.
1. Vervoerder en passagier kunnen uitdrukkelijk en schriftelijk hogere aansprakelijkheidsgrenzen overeenkomen dan de bij de artikelen 7 en 8 bepaalde grenzen.
2. De wettelijke interesten en gerechtskosten zijn niet begrepen in de onder de artikelen 7 en 8 bepaalde aansprakelijkheidsgrenzen.
Artikel 11
Verweren en grenzen die door de aangestelden van de vervoerder kunnen worden aangevoerd
Indien een rechtsvordering tegen een aangestelde of lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder wordt ingesteld wegens schade waarop dit Verdrag van toepassing is, kan die aangestelde of lasthebber, indien hij bewijst dat hij in de uitoefening van zijn functie heeft gehandeld, de verweren en aansprakelijkheidsgrenzen aanvoeren waarop de vervoerder of de feitelijke vervoerder zich krachtens dit verdrag kunnen beroepen.
Artikel 12
Samenloop van schuldvorderingen
1. Als de in de artikelen 7 en 8 vastgestelde aansprakelijkheidsgrenzen in werking treden, worden ze toegepast op de totale som van de schadevergoeding welke kan worden verkregen in het kader van alle aansprakelijkheidsvorderingen die worden ingesteld bij overlijden of persoonlijk letsel van een passagier of bij verlies of beschadiging van zijn bagage.
2. Bij vervoer door een feitelijke vervoerder kan de totale som van de schadevergoeding die kan worden verkregen van de vervoerder, en van de feitelijke vervoerder, alsook van hun aangestelden en lasthebbers die handelen in de uitoefening van hun taak, niet hoger zijn dan de hoogste vergoeding die de vervoerder of de feitelijke vervoerder krachtens dit verdrag kan worden opgelegd, waarbij geen van de vermelde personen aansprakelijk kan worden gesteld voor een bedrag dat de grens die voor hem van toepassing is, overschrijdt.
3. In elk geval waarin een aangestelde of een lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder krachtens artikel 11 van dit verdrag zich kan beroepen op de in de artikelen 7 en 8 bedoelde aansprakelijkheidsgrenzen, kan de totale som van de schadevergoeding welke kan worden verkregen van de vervoerder of, in voorkomende gevallen, van de feitelijke vervoerder en van de aangestelde of lasthebber, die grenzen niet overschrijden.
Artikel 13
Verval van het recht op beperking van aansprakelijkheid
1. Het voordeel van de in de artikelen 7, 8 en 10, lid 1, bepaalde aansprakelijkheidsgrenzen vervalt voor de vervoerder indien bewezen is dat de schade voortvloeit uit een handeling of een verzuim door de vervoerder, hetzij met de bedoeling die schade te veroorzaken, hetzij uit roekeloosheid en wetend dat dergelijke schade waarschijnlijk daaruit zou voortvloeien.
2. De aangestelde of de lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder kan zich niet beroepen op deze aansprakelijkheidsgrenzen indien bewezen is dat de schade voortvloeit uit een handeling of verzuim door die aangestelde of lasthebber, hetzij met de bedoeling dergelijke schade te veroorzaken, hetzij uit roekeloosheid en wetend dat dergelijke schade waarschijnlijk daaruit zou voortvloeien.
Artikel 14
Grond van de vorderingen
Bij overlijden of persoonlijk letsel van de passagier of bij verlies of beschadiging van bagage kan tegen de vervoerder of de feitelijke vervoerder geen andere vordering tot schadevergoeding worden ingesteld dan op grond van dit verdrag.
Artikel 15
Kennisgeving van verlies of beschadiging van bagage
1. De passagier moet een schriftelijke kennisgeving richten aan de vervoerder of diens lasthebber:
a)
in geval van zichtbare beschadiging van bagage:
i)
voor hutbagage, vóór of op het tijdstip van de ontscheping van de passagier;
ii)
voor andere bagage, vóór of op het tijdstip van het afleveren;
b)
bij verborgen schade aan de bagage of verlies daarvan, binnen 15 dagen na de datum van de ontscheping, de datum van de aflevering of de datum waarop die aflevering had moeten plaatsvinden.
2. Indien de passagier de bepalingen van dit artikel niet naleeft, wordt hij - tenzij het tegendeel wordt bewezen - verondersteld zijn bagage in goede staat te hebben ontvangen.
3. Schriftelijke kennisgeving is overbodig indien de staat van de bagage bij het in ontvangst nemen ervan op tegenspraak werd vastgesteld of onderzocht.
Artikel 16
Verjaringstermijn voor de vordering tot schadevergoeding
1. Elke vordering tot schadevergoeding die voortvloeit uit het overlijden of een persoonlijk letsel van de passagier, of uit verlies of beschadiging van de bagage, verjaart na een termijn van twee jaar.
2. De verjaringstermijn begint te lopen:
a)
bij persoonlijk letsel, vanaf de datum van ontscheping van de passagier;
b)
bij overlijden tijdens het vervoer, vanaf de datum waarop de passagier had moeten ontschepen en, in geval van een tijdens het vervoer opgelopen letsel dat de dood van de passagier na zijn ontscheping tot gevolg heeft, vanaf de datum van het overlijden; de verjaringstermijn mag evenwel niet langer zijn dan 3 jaar te rekenen vanaf de datum van ontscheping;
c)
bij verlies of beschadiging van bagage, vanaf de ontschepingsdatum of de datum waarop deze had moeten plaatsvinden, waarbij de laatste van die twee data in aanmerking wordt genomen.
3. De wet van het land van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, bepaalt de redenen voor schorsing en stuiting van de verjaring, maar een vordering uit hoofde van dit verdrag kan in geen geval worden ingesteld na verloop van een van de volgende termijnen:
a)
een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de ontscheping van de passagier of de datum waarop die had moeten plaatsvinden, waarbij de laatste van die twee data in aanmerking wordt genomen; dan wel, indien eerder
b)
een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de eiser op de hoogte was van het door het voorval veroorzaakte letsel, verlies of schade of hiervan redelijkerwijze op de hoogte had moeten zijn.
4. Ongeacht de bepalingen van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel kan de verjaringstermijn worden verlengd op grond van een verklaring van de vervoerder of een overeenkomst die tussen de partijen wordt gesloten nadat de grond voor een aanspraak is ontstaan. Deze verklaring of overeenkomst wordt schriftelijk opgesteld.
Elk contractueel beding dat is overeengekomen vóór het voorval dat het overlijden of persoonlijk letsel van de passagier, dan wel verlies of beschadiging van zijn bagage heeft veroorzaakt en dat de vervoerder van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van dit verdrag ten opzichte van de passagier ontheft of voorziet in een lagere aansprakelijkheidsgrens dan in dit verdrag is bepaald, tenzij als bepaald in artikel 8, lid 4, of de bewijslast die op de vervoerder of feitelijke vervoerder rust, omkeert, dan wel tot gevolg heeft dat de in artikel 17, lid 1 of 2, omschreven keuze wordt beperkt, is nietig, waarbij de nietigheid van dit beding niet leidt tot de nietigheid van de vervoersovereenkomst, die onderworpen blijft aan de bepalingen van dit verdrag.
Artikel 20
Nucleaire schade
Niemand kan volgens dit verdrag aansprakelijk worden gesteld voor schade voortvloeiend uit een nucleair ongeval:
a)
indien de exploitant van een nucleaire installatie aansprakelijk is voor dergelijke schade, hetzij krachtens het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van atoomenergie, als gewijzigd door het aanvullend Protocol van 28 januari 1964 daarbij, hetzij krachtens het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade, dan wel krachtens enige van kracht zijnde wijziging hiervan of enig van kracht zijnd protocol hierbij; of
b)
indien de exploitant van een nucleaire installatie aansprakelijk is voor dergelijke schade krachtens een nationale wetgeving betreffende de aansprakelijkheid voor dergelijke schade, op voorwaarde dat die wetgeving ten opzichte van de personen die dergelijke schade kunnen ondergaan, in elk opzicht even gunstig is als de Verdragen van Parijs of Wenen, dan wel krachtens enige van kracht zijnde wijziging hiervan of enig van kracht zijnd protocol hierbij.
Artikel 21
Commercieel vervoer door publiekrechtelijke rechtspersonen
Dit verdrag is van toepassing op het commercieel vervoer dat door staten of andere publiekrechtelijke rechtspersonen wordt verricht krachtens een vervoersovereenkomst als bepaald in artikel 1.
Artikelen 22 en 23 van het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, 1974.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 22 is de bijzondere procedure van dit artikel enkel van toepassing voor wijzigingen van de aansprakelijkheidsgrenzen die zijn vastgesteld in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 van het verdrag als herzien bij dit protocol.
2. Op verzoek van ten minste de helft, maar in geen geval minder dan zes van de staten die partij zijn bij dit protocol, wordt elk voorstel tot wijziging van de aansprakelijkheidsgrenzen, met inbegrip van de aftrekbare bedragen, als gespecificeerd in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 van het verdrag als herzien bij dit protocol, door de secretaris-generaal aan alle leden van de Organisatie en alle staten die partij zijn toegezonden.
3. Elke voorgestelde wijziging die is toegezonden als hierboven bedoeld, wordt ter overweging voorgelegd aan de Juridische Commissie van de Organisatie (hierna de "Juridische Commissie" te noemen) opdat deze commissie de wijziging ten minste zes maanden na de datum van toezending bestudeert.
4. Alle staten die partij zijn bij het verdrag als herzien bij dit protocol hebben, ongeacht of zij al dan niet lid van de Organisatie zijn, het recht deel te nemen aan de werkzaamheden van de Juridische Commissie in verband met de overweging en goedkeuring van wijzigingen.
5. Wijzigingen worden goedgekeurd bij een meerderheid van tweederde van de in de Juridische Commissie in de in lid 4 bedoelde samenstelling aanwezige stemhebbende staten die partij zijn bij het verdrag als herzien bij dit protocol, op voorwaarde dat ten minste de helft van de staten die partij zijn bij het verdrag als herzien bij dit protocol, ten tijde van de stemming aanwezig is.
6. Wanneer de Juridische Commissie een voorstel tot wijziging van de grenzen bespreekt, houdt zij rekening met de ervaring die bij incidenten werd opgedaan en in het bijzonder het bedrag van de daaruit voortvloeiende schade en met wijzigingen in geldwaarden en de gevolgen van de voorgestelde wijziging voor de verzekeringskosten.
7. a) Geen wijziging van de aansprakelijkheidgrenzen overeenkomstig dit artikel mag in overweging worden genomen minder dan vijf jaar vanaf de datum waarop dit protocol voor ondertekening is opengesteld, noch minder dan vijf jaar vanaf de datum waarop een eerdere wijziging overeenkomstig dit artikel van kracht is geworden.
b) Geen aansprakelijkheidgrens mag worden opgetrokken tot boven een bedrag dat overeenkomt met de grens die is neergelegd in het verdrag als herzien bij dit protocol, verhoogd met zes procent per jaar, berekend op samengestelde basis vanaf de datum waarop dit protocol voor ondertekening werd opengesteld.
c) Geen aansprakelijkheidgrens mag worden opgetrokken tot boven een bedrag dat overeenkomt met de grens die is neergelegd in het verdrag als herzien bij dit protocol, vermenigvuldigd met drie.
8. Elke in overeenstemming met lid 5 goedgekeurde wijziging wordt door de Organisatie medegedeeld aan alle staten die partij zijn. De wijziging wordt geacht te zijn aanvaard na verstrijken van een periode van achttien maanden na de datum van mededeling, tenzij gedurende die periode niet minder dan een vierde van de staten die partij waren ten tijde van de goedkeuring van de wijziging de secretaris-generaal hebben laten weten dat zij de wijziging niet aanvaarden, in welk geval de wijziging wordt verworpen en zonder gevolg blijft.
9. Een wijziging die geacht wordt te zijn aanvaard overeenkomstig lid 8, treedt in werking achttien maanden na aanvaarding daarvan.
10. Alle staten die partij zijn worden door de wijziging gebonden, tenzij zij dit protocol overeenkomstig artikel 21, leden 1 en 2, ten minste zes maanden voordat de wijziging van kracht wordt, opzeggen. Deze opzegging wordt effectief wanneer de wijziging van kracht wordt.
11. Wanneer een wijziging is goedgekeurd, maar de periode van achttien maanden voor de aanvaarding ervan nog niet is verstreken, is een staat welke gedurende die periode partij wordt, gebonden door de wijziging indien deze van kracht wordt. Een staat die na die periode partij wordt, is gebonden door een wijziging die is aanvaard overeenkomstig lid 8. In de in dit lid bedoelde gevallen wordt een staat door een wijziging gebonden wanneer deze wijziging van kracht wordt, of wanneer dit protocol voor die staat van kracht wordt, indien dit later gebeurt.
BIJLAGE BIJ HET VERDRAG VAN ATHENE
CERTIFICAAT VAN VERZEKERING OF ANDERE FINANCIËLE ZEKERHEID
MET BETREKKING TOT DE AANSPRAKELIJKHEID BIJ OVERLIJDEN OF PERSOONLIJK LETSEL VAN EEN PASSAGIER
Afgegeven overeenkomstig artikel 4 bis van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, 2002
Naam van het schip
Identificatienummer of -letters
IMO-scheepsidentificatienummer
Haven van registratie
Naam en volledig adres van het hoofdkantoor van de vervoerder die het vervoer feitelijk verricht
Hierbij wordt verklaard dat er met betrekking tot bovenvermeld schip een verzekering of andere financiële zekerheid van kracht is die voldoet aan het bepaalde in artikel 4 bis van het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, 2002.
Aard van de zekerheid
Duur van de zekerheid
Naam en adres van de verzekeraar(s) en/of borg(en)
Naam
Adres
Dit certificaat is geldig tot
Afgegeven of gewaarmerkt door de regering van
(volledige naam van de staat)
OF
Onderstaande tekst moet worden gebruikt wanneer een staat die partij is een beroep doet op artikel 4 bis, lid 3:
Dit certificaat wordt afgegeven op gezag van de regering van .......................................................
(volledige naam van de staat) door ………………………................... (naam van de instelling of organisatie)
Te …………………….. op ......................................
(Handtekening en titel van de ambtenaar die het certificaat afgeeft of waarmerkt)
Toelichting:
1. 1 Desgewenst mag bij de naam van de staat ook de bevoegde overheidsinstantie worden vermeld van het land waar het certificaat wordt afgegeven.
2. 2 Indien het totaalbedrag van de zekerheid uit meer dan één bron afkomstig is, dienen de onderscheiden bedragen te worden opgegeven.
3. 3 Indien de zekerheid in verscheidene vormen wordt gesteld, moeten deze worden opgesomd.
4. 4 Onder "Duur van de zekerheid" moet worden aangegeven op welke datum deze zekerheid van kracht wordt.
5. 5 Onder "Adres van de verzekeraar(s) en/of borg(en)" moet het hoofdkantoor van de verzekeraar(s) en/of de borg(en) worden vermeld. Waar nodig, adres van het kantoor waar de verzekering is gesloten of de zekerheid is gesteld, vermelden.
BIJLAGE II
UITTREKSEL UIT HET VOORBEHOUD EN DE RICHTSNOEREN VAN DE IMO VOOR DE UITVOERING VAN HET VERDRAG VAN ATHENE DIE DOOR DE JURIDISCHE COMMISSIE VAN DE INTERNATIONALE MARITIEME ORGANISATIE ZIJN AANGENOMEN OP 19 OKTOBER 2006
VOORBEHOUD EN RICHTSNOEREN VAN DE IMO VOOR DE UITVOERING VAN HET VERDRAG VAN ATHENE
Voorbehoud:
1. Het Verdrag van Athene moet worden bekrachtigd met het volgende voorbehoud of een verklaring in dezelfde zin:"
[1.1] Voorbehoud met betrekking tot de bekrachtiging door de regering van … van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 2002 ("het Verdrag")
Beperking van de aansprakelijkheid van vervoerders, enz.
[1.2] De regering van … behoudt zich het recht voor en verbindt zich ertoe om, in voorkomend geval, de aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 3, lid 1 of 2, van het Verdrag, wegens overlijden of persoonlijk letsel van een passagier ten gevolge van een van de risico's die zijn genoemd in punt 2.2 van de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene te beperken tot het laagste van de volgende bedragen:
– 250 000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk geval;
of
– 340 miljoen rekeneenheden in totaal per schip, per afzonderlijk geval.
[1.3] Tevens behoudt de regering van … zich het recht voor en verbindt zij zich ertoe de punten 2.1.1. en 2.2.2. van de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene mutatis mutandis op dergelijke gevallen van aansprakelijkheid toe te passen.
[1.4] De aansprakelijkheid van de feitelijke vervoerder uit hoofde van artikel 4 van het Verdrag, de aansprakelijkheid van de aangestelden en lasthebbers van de vervoerder of de feitelijke vervoerder uit hoofde van artikel 11 van het Verdrag en het plafond van de totale som van de bedragen die kunnen worden verkregen uit hoofde van artikel 12 van het Verdrag, worden op dezelfde wijze beperkt.
[1.5] Het voorbehoud en de verbintenis, bedoeld in punt 1.2, zijn van toepassing ongeacht de grondslag van de aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 3, lid 1 of 2, en niettegenstaande eventuele andersluidende bepalingen in artikel 4 of artikel 7 van het Verdrag; dit voorbehoud en deze verbintenis doen evenwel geen afbreuk aan de uitvoering van de artikelen 10 en 13.
Verplichte verzekering en beperking van de aansprakelijkheid van verzekeraars
[1.6] De regering van … behoudt zich het recht voor en verbindt zich ertoe om het vereiste uit hoofde van artikel 4 bis, lid 1, om een verzekering aan te houden of in een andere financiële zekerheid te voorzien ter dekking van het overlijden of persoonlijk letsel van een passagier ten gevolge van een van de risico's die zijn genoemd in punt 2.2 van de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene te beperken tot het laagste van de volgende bedragen:
– 250 000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk geval;
of
– 340 miljoen rekeneenheden in totaal per schip, per afzonderlijk geval.
[1.7] De regering van … behoudt zich het recht voor en verbindt zich ertoe om de aansprakelijkheid van de verzekeraar of een andere persoon die de financiële zekerheid stelt uit hoofde van artikel 4 bis, lid 10, wegens het overlijden of persoonlijk letsel van een passagier ten gevolge van een van de risico's die zijn genoemd in punt 2.2 van de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene te beperken tot een maximum van het bedrag van de verzekering of andere financiële zekerheid die de vervoerder overeenkomstig punt 1.6 van dit voorbehoud moet nemen of stellen.
[1.8] Tevens behoudt de regering van … zich het recht voor en verbindt zij zich ertoe de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene, met inbegrip van de in de punten 2.1 en 2.2 van de richtsnoeren bedoelde bedingen, toe te passen in alle op grond van het Verdrag verplichte verzekeringen.
[1.9] De regering van … behoudt zich het recht voor en verbindt zich ertoe de verstrekker van de verzekering of de andere financiële zekerheid uit hoofde van artikel 4 bis, lid 1, vrij te stellen van aansprakelijkheid in aangelegenheden waarvoor hij geen aansprakelijkheid op zich genomen heeft.
Certificering
[1.10] De regering van … behoudt zich het recht voor en verbindt zich ertoe om op grond van artikel 4 bis, lid 2, van het Verdrag verzekeringscertificaten af te geven teneinde:
–
de in de punten 1.2, 1.6, 1.7 en 1.9 bedoelde beperking van de aansprakelijkheid en de vereisten inzake verzekeringsdekking weer te geven; en
–
andere beperkingen, vereisten en vrijstellingen op te nemen, die noodzakelijk zijn geworden door de omstandigheden op de verzekeringsmarkt op het tijdstip van afgifte van het certificaat.
[1.11] De regering van … behoudt zich het recht voor en verbindt zich ertoe verzekeringscertificaten die op grond van een gelijkaardig voorbehoud zijn afgegeven door andere staten die partij zijn, te aanvaarden.
[1.12] Al deze beperkingen, vereisten en vrijstellingen zullen in het afgegeven certificaat duidelijk worden weergegeven of overeenkomstig artikel 4 bis, lid 2, van het Verdrag worden gecertificeerd.
Verband tussen dit voorbehoud en de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene
[1.13] Teneinde voor uniformiteit te zorgen, zullen de rechten uit hoofde van dit voorbehoud worden uitgeoefend met inachtneming van de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene of van wijzigingen ervan. Indien een voorstel tot wijziging van de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene, met inbegrip van de maxima, is goedgekeurd door de Juridische Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie, zijn deze wijzigingen van toepassing met ingang van de door de Commissie bepaalde datum. Hiermee wordt niet geraakt aan de regels van het internationaal recht aangaande het recht van een staat om zijn voorbehoud in te trekken of te wijzigen.
"
Richtsnoeren
2. In de huidige staat van de verzekeringsmarkt dienen de staten die partij bij het Verdrag zijn, verzekeringscertificaten af te geven op basis van de verbintenis van een verzekeraar die oorlogsmolestrisico's dekt en die van een andere verzekeraar die andere dan oorlogsmolestrisico's dekt. Iedere verzekeraar is enkel voor zijn deel aansprakelijk. De volgende regels dienen daarbij te gelden (de clausules waarnaar wordt verwezen staan in Aanhangsel A):
2.1 De volgende clausules kunnen van toepassing zijn op zowel oorlogsmolestverzekeringen als op andere dan oorlogsmolestverzekeringen:
2.1.1 ILU-clausule (standaardclausule van het Institute of London underwriters) met betrekking tot de uitsluiting van radioactieve besmetting en van chemische, biologische, biochemische en elektromagnetische wapens (standaardclausule nr. 370);
2.1.2 ILU-clausule inzake de uitsluiting van cyberaanvallen (standaardclausule nr. 380);
2.1.3 De vrijstellingen en grenzen van een verstrekker van een verplichte financiële zekerheid uit hoofde van dit verdrag, als gewijzigd bij deze richtsnoeren, met name de grens van 250.000 rekeneenheden per passagier per afzonderlijk geval;
2.1.4 Het voorbehoud dat de verzekering alleen risico's dekt die onder dit verdrag, als gewijzigd bij deze richtsnoeren, vallen; en
2.1.5 De bepaling dat uit hoofde van dit verdrag betaalde bedragen moeten worden aangewend om de resterende aansprakelijkheid van de vervoerder en/of zijn verzekeraar uit hoofde van artikel 4 bis van het verdrag te verminderen, ook als deze bedragen niet zijn betaald of gevorderd door de respectieve verzekeraars van oorlogsmolestrisico's en andere dan oorlogsmolestrisico's.
2.2 De oorlogsmolestverzekering dekt eventuele aansprakelijkheid voor het verlies ten gevolge van het overlijden of het persoonlijke letsel van een passagier ten gevolge van:
–
oorlog, burgeroorlog, revolutie, rebellie, oproer of burgerlijke onlusten die daaruit voortkomen, dan wel iedere vijandige handeling door of tegen een oorlogvoerende partij;
–
neming, inbeslagneming, aanhouding, ophouding of vasthouding, en de gevolgen daarvan of van enige poging daartoe;
–
achtergebleven mijnen, torpedo's, bommen of andere achtergebleven oorlogswapens;
–
handelingen van terroristen of personen die kwaadwillig of met politieke bedoelingen optreden en maatregelen om die risico's te voorkomen of zich ertegen te verweren;
–
confiscatie en onteigening,
en kan worden onderworpen aan de volgende vrijstellingen, beperkingen en vereisten:
2.2.1 Clausule inzake automatische beëindiging molestdekking en clausule van uitsluiting van oorlogsrisico's
2.2.2 Indien het totaalbedrag van de vorderingen van de individuele passagiers het bedrag van 340 miljoen rekeneenheden per schip per afzonderlijk geval overschrijdt, mag de vervoerder een beperking van zijn aansprakelijkheid tot 340 miljoen rekeneenheden inroepen, steeds met dien verstande dat:
–
dit bedrag over de eisers wordt verdeeld naar verhouding van hun vastgestelde vorderingen;
–
de verdeling van dit bedrag over op het ogenblik van de uitbetaling bekende eisers mag geschieden in een of meer delen; en
–
de verdeling van dit bedrag mag geschieden door de verzekeraar of door de rechtbank of een andere bevoegde autoriteit waarbij de zaak door de verzekeraar aanhangig is gemaakt in iedere staat die partij bij het verdrag is waarin een rechtszaak is ingesteld met betrekking tot vorderingen die geacht worden onder de verzekering te vallen.
2.2. 3 clausule betreffende een opzeggingstermijn van 30 dagen in andere gevallen dan onder 2.2.1.
2.3 Andere dan oorlogsmolestverzekeringen dienen alle andere verplicht te verzekeren risico's te dekken dan die in 2.2, ongeacht of zij in aanmerking komen voor de in 2.1 en 2.2 bedoelde vrijstellingen, beperkingen en vereisten.
3. In Aanhangsel B staat een voorbeeld van twee verzekeringsverbintenissen (blauwe kaarten) en een verzekeringscertificaat waarin deze richtsnoeren zijn toegepast.
AANHANGSEL A
CLAUSULES BEDOELD IN DE RICHTSNOEREN 2.1.1, 2.1.2 EN 2.2.1
ILU-clausule met betrekking tot de uitsluiting van radioactieve besmetting en van chemische, biologische, biochemische en elektromagnetische wapens (Cl. 370, 10/11/2003)
Deze bepaling is de voornaamste en doet eventuele hiermee onverenigbare bepalingen in deze verzekeringspolis teniet.
1. 1 Deze verzekeringspolis dekt in geen geval schade, aansprakelijkheid of kosten die rechtstreeks of onrechtstreeks veroorzaakt zijn door, te wijten zijn aan of voortkomen uit
1.
1 ioniserende stralen die zijn veroorzaakt door radioactiviteit of radioactieve besmetting door splijtstof of radioactief afval of door de verbranding van splijtstof;
1.
2 de radioactieve, toxische, explosieve of andere gevaarlijke of besmettende eigenschappen van een kerninstallatie, -reactor of een ander nucleair geheel of een nucleaire component daarvan;
1.
3 een wapen of inrichting die gebruik maakt van atoom- of kernsplijting en/of -fusie of een andere soortgelijke reactie of radioactieve kracht of materiaal;
1.
4 de radioactieve, toxische, explosieve of andere gevaarlijke of besmettende eigenschappen van radioactief materiaal. De uitsluiting in dit clausuleonderdeel betreft geen andere radioactieve isotopen dan splijtstof, indien deze isotopen bereid, vervoerd, opgeslagen of gebruikt worden voor commerciële, landbouw-, medische, wetenschappelijke of soortgelijke vreedzame doeleinden;
1.
5 chemische, biologische, biochemische of elektromagnetische wapens.
ILU-clausule inzake de uitsluiting van cyberaanvallen (Cl. 380, 10/11/2003)
1. Onder het uitsluitende voorbehoud van clausule 10.2, dekt deze verzekeringspolis in geen geval schade, aansprakelijkheid of kosten die rechtstreeks of onrechtstreeks veroorzaakt zijn door, te wijten zijn aan of voortkomen uit het gebruik of de bediening met het oog op het toebrengen van schade, van een computer, computersysteem, computer-softwareprogramma, kwaadwillige code, computervirus of computerproces of een ander elektronisch systeem.
2. Indien de onderhavige clausule wordt onderschreven in polissen die de risico's dekken ten gevolge van oorlog, burgeroorlog, revolutie, rebellie, oproer of burgerlijke onlusten die daaruit voortkomen, of van een vijandige handeling door of tegen een oorlogvoerende partij, of van handelingen van terroristen of personen die met politieke bedoelingen optreden, geldt clausule 10.1 niet om verlies uit te sluiten (dat anders zou zijn gedekt) ten gevolge van het gebruik van een computer, computersysteem, computer-softwareprogramma, of een ander elektronisch systeem in het lancerings- en/of geleidingssysteem en/of afvuurmechanisme van een wapen of raket.
Automatische beëindiging molestdekking en uitsluiting van oorlogsrisico's
1.1 Automatische beëindiging van de dekking
Ongeacht het feit of er een opzegging heeft plaatsgevonden, wordt de hieronder bedoelde dekking AUTOMATISCH BEËINDIGD
1.1.
1 bij het uitbreken van een oorlog (ongeacht of er al dan niet een oorlogsverklaring is) tussen een van de volgende staten: het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, Frankrijk, de Russische Federatie, de Volksrepubliek China;
1.1.
2 met betrekking tot ieder vaartuig waarvoor in deze polis een dekking is gegarandeerd, ingeval dat vaartuig wordt gevorderd voor bezit of gebruik.
1.2 Oorlog tussen de vijf grootmachten
Van deze verzekeringspolis zijn uitgesloten
1.2.
1 schade, aansprakelijkheid of kosten die voortkomen uit het uitbreken van een oorlog (ongeacht of er al dan niet een oorlogsverklaring is) tussen een van de volgende staten: het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, Frankrijk, de Russische Federatie, de Volksrepubliek China;
1.2.
2 vordering voor bezit of gebruik.
AANHANGSEL B
I. Voorbeelden van verzekeringsverbintenissen (blauwe kaarten) als bedoeld in richtsnoer 3
Door de oorlogsmolestverzekeraar afgegeven blauwe kaart
Certificaat dat geldt als bewijs van verzekering overeenkomstig artikel 4 bis van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 2002.
Naam van het schip:
IMO-scheepsidentificatienummer:
Haven van registratie:
Naam en adres van de eigenaar:
Hierbij wordt verklaard dat voor het bovengenoemde schip, zolang het toebehoort aan de bovengenoemde eigenaar, een verzekeringspolis geldig is die beantwoordt aan het vereiste van artikel 4 bis van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 2002, onder voorbehoud van alle uitzonderingen en beperkingen die uit hoofde van dat verdrag zijn toegestaan voor verplichte oorlogsmolestverzekeringen en van de uitvoeringsvoorschriften die door de Juridische Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie in oktober 2006 zijn aangenomen, met name de volgende clausules: [Op deze plaats kan de tekst van het verdrag en de richtsnoeren met aanhangsels voor zover gewenst worden ingevoegd]
Verzekeringgeldigheid van: 20 februari 2007
tot: 20 februari 2008
Het voorgaande geldt met dien verstande dat de verzekeraar dit certificaat steeds kan opzeggen middels een opzeggingstermijn van 30 dagen waarvan hij schriftelijk kennis geeft aan de bovengenoemde Autoriteit, waarna de aansprakelijkheid van de hieronder genoemde verzekeraar verstrijkt op de datum van het verstrijken van de genoemde opzeggingstermijn, maar alleen ten aanzien van incidenten die zich na die datum voordoen.
Door de verzekeraar tegen andere risico's dan oorlogsmolest afgegeven blauwe kaart
Certificaat dat geldt als bewijs van verzekering overeenkomstig artikel 4 bis van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 2002.
Naam van het schip:
IMO-scheepsidentificatienummer:
Haven van registratie:
Naam en adres van de eigenaar:
Hierbij wordt verklaard dat voor het bovengenoemde schip, zolang het toebehoort aan de bovengenoemde eigenaar, een verzekeringspolis geldig is die beantwoordt aan het vereiste van artikel 4 bis van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 2002, onder voorbehoud van alle uitzonderingen en beperkingen die uit hoofde van dat verdrag zijn toegestaan voor andere dan oorlogsmolestverzekeringen en van de uitvoeringsvoorschriften die door de Juridische Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie in oktober 2006 zijn aangenomen, met name de volgende clausules: [Op deze plaats kan de tekst van het verdrag en de richtsnoeren met aanhangsels voor zover gewenst worden ingevoegd]
Verzekeringgeldigheid van: 20 februari 2007
tot: 20 februari 2008
Het voorgaande geldt met dien verstande dat de verzekeraar dit certificaat steeds kan opzeggen middels een opzeggingstermijn van drie maanden waarvan hij schriftelijk kennis geeft aan de bovengenoemde Autoriteit, waarna de aansprakelijkheid van de hieronder genoemde verzekeraar verstrijkt op de datum van het verstrijken van de genoemde opzeggingstermijn, maar alleen ten aanzien van incidenten die zich na die datum voordoen.
II.Model van een in richtsnoer 3 bedoeld verzekeringscertificaat
CERTIFICAAT VAN VERZEKERING OF ANDERE FINANCIËLE ZEKERHEID
MET BETREKKING TOT DE AANSPRAKELIJKHEID BIJ OVERLIJDEN OF PERSOONLIJK LETSEL VAN EEN PASSAGIER
Afgegeven overeenkomstig artikel 4 bis van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 2002.
Naam van het schip
Identificatie-nummer of -etters
IMO-scheepsidentificatienummer
Haven van registratie
Naam en volledig adres van het hoofdkantoor van de vervoerder die het vervoer feitelijk verricht
Hierbij wordt verklaard dat er met betrekking tot bovenvermeld schip een verzekering of andere financiële zekerheid in stand wordt gehouden die voldoet aan het bepaalde in artikel 4 bis van het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 2002.
Aard van de zekerheid ............................................................................................................
Duur van de zekerheid ............................................................................................................
Naam en adres van de verzekeraar(s) en/of borg(en)
De dekking van de verzekering waarvoor dit certificaat is afgegeven is opgesplitst in een deel oorlogsmolestverzekering en een deel andere verzekering dan tegen oorlogsmolest, overeenkomstig de uitvoeringsrichtsnoeren die door de Juridische Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie in oktober 2006 zijn aangenomen. Voor ieder van deze delen van de verzekeringsdekking zijn alle uitzonderingen en beperkingen die uit hoofde van dat verdrag en de uitvoeringsrichtsnoeren zijn toegestaan, geldig. De verzekeraars zijn niet hoofdelijk aansprakelijk. De verzekeraars zijn:
Voor oorlogsmolestrisico's: War Risks, Inc., [adres]
Voor andere dan oorlogsmolestrisico's: Pandi P&I, [adres]
Dit certificaat is geldig tot ................................................................................................
Afgegeven of gewaarmerkt door de regering van ............................................................
(volledige naam van de staat)
OF
Onderstaande tekst moet worden gebruikt wanneer een staat die partij is een beroep doet op artikel 4 bis, lid 3:
Dit certificaat wordt afgegeven op gezag van de regering van ....................................................... (volledige naam van de staat) door ……………………………………………….. (naam van de instelling of organisatie)
Te ................................... op ......................................
(Handtekening en titel van de ambtenaar die het certificaat afgeeft of waarmerkt)
Toelichting:
1. Desgewenst mag bij de naam van de staat ook de bevoegde overheidsinstantie worden vermeld van het land waar het certificaat wordt afgegeven.
2. Indien het totaalbedrag van de zekerheid uit meer dan één bron afkomstig is, dienen de onderscheiden bedragen te worden opgegeven.
3. Indien de zekerheid in verscheidene vormen wordt gesteld, moeten deze worden opgesomd.
4. Onder "Duur van de zekerheid" moet worden aangegeven op welke datum deze zekerheid van kracht wordt.
5. Onder "Naam en adres van de verzekeraar(s) en/of borg(en)" moet het hoofdkantoor van de verzekeraar(s) en/of de borg(en) worden vermeld. Waar nodig, adres van het kantoor waar de verzekering is gesloten of de zekerheid is gesteld, vermelden.
Standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 562, gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2008 (PB C 190 E van 29.7.2008, blz. 17) en standpunt van het Europees Parlement van 24 september 2008.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over havenstaatcontrole (herschikking) (5722/3/2008 – C6-0224/2008 –2005/0238 (COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5722/3/2008 – C6-0224/2008)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0588),
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2008)0208),
– gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0335/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende havenstaatcontrole (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende havenstaatcontrole(6) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient zij ter wille van de duidelijkheid te worden herschikt.
(2) De Gemeenschap is ernstig bezorgd over scheepvaartongevallen en de verontreiniging van de zeeën en kusten van de lidstaten.
(3) De Gemeenschap is evenzeer bezorgd over de leef- en werkomstandigheden aan boord.
(4) De veiligheid, de voorkoming van verontreiniging en de leef- en werkomstandigheden aan boord van schepen kunnen daadwerkelijk worden verbeterd door het aantal schepen in de wateren van de Gemeenschap dat niet aan de normen voldoet, drastisch terug te dringen, via een strikte toepassing van de verdragen, internationale codes en resoluties.
(5)Daarom moeten de lidstaten zich inspannen om de noodzakelijke stappen te zetten om het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006, van de Internationale Arbeidsorganisatie, dat in voorschrift 5.2.1 bepalingen bevat betreffende havenstaatverplichtingen, te ratificeren.
(6)De lidstaten nemen de nodige maatregelen om hun nationale wetgeving aan te passen aan de bepalingen inzake de beperking van de aansprakelijkheid van de geconsolideerde tekst van het Verdrag van 1976 van de Internationale Maritieme Organisatie inzake de beperking van de aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996 (het verdrag van 1996). Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak C-188/07(7) kan worden afgeleid dat schadevergoeding aan derden voor schade ten gevolge van afval voortvloeit uit het beginsel "de vervuiler betaalt" overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen(8) en Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade(9) en een recht op schadevergoeding schept voor alle geleden schade, ook als deze niet geheel gedekt is en verder reikt dan de nationale bepalingen ter uitvoering van verdragen.
(7) De verantwoordelijkheid voor de controle op de naleving door schepen van de internationale normen op het gebied van veiligheid, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord dient in de eerste plaats de taak van de vlaggenstaat te zijn. De vlaggenstaat, die waar nodig vertrouwd op erkende organisaties, garandeert ten volle de volledigheid en doeltreffendheid van de inspecties en onderzoeken die zijn verricht met het oog op de afgifte van de relevante certificaten. Na het onderzoek waarbij wordt nagegaan of is voldaan aan de voorschriften van de internationale overeenkomsten die op het schip van toepassing zijn, is de rederij van het schip verantwoordelijk voor het onderhoud van het schip en de uitrusting ervan. Een aantal vlaggenstaten, is wat de implementatie en naleving van internationale normen betreft, evenwel ernstig in gebreke gebleven. Derhalve, als tweede verdedigingslinie tegen schepen die niet aan de normen voldoen, dient ook de havenstaat zorg te dragen voor de controle op de naleving van de vastgestelde internationale normen op het gebied van veiligheid, voorkoming van verontreiniging en de leef- en werkomstandigheden aan boord, waarbij wordt erkend dat inspectie in het kader van de havenstaatcontrole geen onderzoek is en de daarmee samenhangende inspectiedocumenten geen zeewaardig-heidscertificaten zijn.
(8) Een geharmoniseerde aanpak met betrekking tot het doen naleven van die internationale normen door de lidstaten ten aanzien van schepen die in de onder hun jurisdictie vallende wateren varen en hun havens gebruiken, zal concurrentievervalsing voorkomen.
(9) De scheepvaartsector is kwetsbaar voor terreurdaden. De veiligheidsmaatregelen in de transportsector dienen effectief te worden uitgevoerd en de lidstaten dienen er door middel van beveiligingscontroles streng op toe te zien dat de veiligheidsregels worden nageleefd.
(10) Er dient te worden geprofiteerd van de ervaring die is opgedaan tijdens de werking van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs ("MOU van Parijs") inzake toezicht door de havenstaat dat op 26 januari 1982 is ondertekend.
(11) Het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002(10) opgerichte Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) moet de nodige ondersteuning bieden om een uniforme en doeltreffende invoering van het havenstaatcontrolestelsel te waarborgen. Het EMSA dient in het bijzonder bij te dragen tot het tot stand brengen en toepassen van de overeenkomstig deze richtlijn ingevoerde inspectiedatabank, en van een geharmoniseerde communautaire regeling inzake de opleiding en de beoordeling van de bekwaamheid van met de controle van schepen in havens belaste inspecteurs door de lidstaten.
(12) In het kader van een doelmatig havenstaatcontrolestelsel dient te worden gestreefd naar een regelmatige inspectie van alle schepen die een haven in de Europese Unie aandoen. De inspecties moeten worden toegespitst op schepen die niet aan de normen voldoen, terwijl schepen die wel aan de normen voldoen, dat wil zeggen schepen die positieve inspectieverslagen kunnen overleggen of onder de vlag varen van een staat die voldoet aan de vrijwillige audit van de lidstaten door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), moeten worden beloond met een vermindering van het aantal inspecties. De nieuwe inspectieregels moeten worden opgenomen in het communautaire havenstaatcontrolestelsel zodra de verschillende onderdelen daarvan zijn vastgesteld en op basis van een gezamenlijke inspectieregeling waarbij elke lidstaat een evenredige bijdrage levert tot het bereiken van de communautaire doelstelling inzake een alomvattende inspectie. De lidstaten voorzien voorts in het vereiste aantal personeelsleden, waaronder gekwalificeerde inspecteurs, rekening houdend met de omvang en de aard van het scheepvaartverkeer in elke haven.
(13) De inspectieregeling die bij deze richtlijn wordt ingesteld, houdt rekening met de werkzaamheden in het kader van het MOU van Parijs. Aangezien over ontwikkelingen op basis van het MOU van Parijs op communautair niveau overeenstemming moet worden bereikt voordat zij binnen de EU kunnen worden toegepast, dient een nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en het MOU van Parijs te worden ingesteld en gehandhaafd, om een zo groot mogelijke convergentie mogelijk te maken.
(14) De Commissie staat in voor het beheer en de bijwerking van de inspectiedatabank, in nauwe samenwerking met het MOU van Parijs. De inspectiedatabank bevat inspectiegegevens van de lidstaten en van alle staten die partij zijn bij het MOU van Parijs. Zolang het communautaire maritieme informatiesysteem SafeSeaNet niet volledig operationeel is en niet de mogelijkheid biedt om de gegevens betreffende de aanlopen van schepen automatisch op te slaan in de inspectiedatabank, verstrekken de lidstaten de Commissie de nodige informatie met het oog op de controle op de uitvoering van deze richtlijn, in het bijzonder wat betreft de scheepsbewegingen. Op basis van de inspectiegegevens die door de lidstaten worden verstrekt, zal de Commissie uit de inspectiedatabank gegevens putten over het risicoprofiel van schepen, te inspecteren schepen, alsmede over bewegingen van schepen, en zal zij de inspectieverplichtingen voor elke lidstaat berekenen. De inspectiedatabank moet voorts kunnen worden gekoppeld aan andere communautaire databanken inzake maritieme veiligheid.
(15) De lidstaten dienen zich te beijveren om de methode voor de opstelling van de witte/grijze/zwarte lijst van vlaggenstaten in het kader van het MOU van Parijs te evalueren, teneinde ervoor te zorgen dat met deze lijst recht wordt gedaan, met name aan vlaggenstaten met kleine vloten.
(16) De bij havenstaatinspecties gehanteerde regels en procedures alsmede de criteria voor aanhouding van een schip moeten worden geharmoniseerd teneinde de doeltreffendheid van dat toezicht in alle havens constant te maken en zo het selectief gebruik dat van bepaalde havens van bestemming wordt gemaakt om het net van een dergelijk toezicht te ontwijken, drastisch te beperken.
(17) ▌Periodieke en aanvullende inspecties moeten een onderzoek omvatten van een aantal vooraf voor elk schip bepaalde aspecten, die variëren naargelang het type schip, de aard van de inspectie en de resultaten van voorgaande inspecties in het kader van de havenstaatcontrole. De risicogebieden die bij elke inspectie dienen te worden gecontroleerd, worden vermeld in de inspectiedatabank.
(18) Sommige categorieën schepen vormen een duidelijk risico op ongevallen of verontreiniging wanneer zij een bepaalde ouderdom bereiken en dienen derhalve aan een uitgebreide inspectie te worden onderworpen; de nadere regels voor deze uitgebreide inspecties moeten worden overeengekomen.
(19) De termijnen tussen periodieke inspecties van schepen op grond van de bij deze richtlijn vastgestelde inspectieregeling hangen af van het risicoprofiel van het schip, dat wordt bepaald door bepaalde algemene en historische parameters. Voor schepen met een hoog risicoprofiel mag de termijn ten hoogste 6 maanden bedragen.
▌
(20) Sommige schepen vormen een duidelijk risico voor de veiligheid op zee en het mariene milieu vanwege de slechte staat waarin zij zich bevinden, hun vlag en hun antecedenten. Aan hen moet derhalve de toegang tot havens en ankerplaatsen in de Gemeenschap worden geweigerd, tenzij aangetoond kan worden dat zij veilig kunnen worden geëxploiteerd in de wateren van de Gemeenschap. Er moeten richtsnoeren worden opgesteld om de toepasbare procedures te bepalen ingeval een dergelijke weigering van toegang wordt opgelegd en ingeval de weigering wordt opgeheven ▌. Omwille van de transparantie moet de lijst met schepen die uit de havens en ankerplaatsen in de Gemeenschap worden geweerd, openbaar worden gemaakt.
(21) Teneinde de administratieve lasten ten gevolge van veelvuldige inspecties voor een aantal instanties en rederijen te verminderen, worden onderzoeken op roroveerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die overeenkomstig Richtlijn 1999/35/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met roroveerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen(11) worden uitgevoerd door een gastland dat niet de vlaggenstaat van het vaartuig is, en die ten minste alle onderdelen van een uitgebreide inspectie omvatten, in aanmerking genomen bij de berekening van het risicoprofiel van het schip, het bepalen van de termijnen voor de inspecties en het naleven van de inspectieverplichting van elke lidstaat. De Commissie dient voorts na te gaan of het dienstig is in de toekomst een wijziging voor te stellen van Richtlijn 1999/35/EG, met het oog op de verhoging van het vereiste niveau van veiligheid voor de exploitatie van roroveerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die vanuit en naar havens in de Gemeenschap varen.
(22) Tekortkomingen betreffende de naleving van de bepalingen van de verdragen dienen te worden gecorrigeerd. Schepen die aan herstelmaatregelen dienen te worden onderworpen, moeten worden aangehouden wanneer de vastgestelde tekortkomingen duidelijk gevaar opleveren voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, totdat die tekortkomingen zijn gecorrigeerd.
(23) Er moet een recht van beroep tegen aanhoudingsbevelen door de bevoegde autoriteiten kunnen worden ingesteld teneinde onredelijke besluiten te voorkomen die kunnen leiden tot onnodige aanhoudingen en vertragingen.
(24) De bij havenstaatcontroles betrokken instanties en inspecteurs mogen zich niet in een belangenconflict bevinden, noch met de haven waar wordt geïnspecteerd, noch met het schip dat wordt geïnspecteerd of in een conflict met daaraan verbonden belangen. Inspecteurs moeten over passende kwalificaties beschikken en een degelijke opleiding ontvangen om hun bekwaamheid voor de uitvoering van inspecties op peil te houden en te verbeteren. De lidstaten dienen samen te werken om binnen de Gemeenschap een uniforme regeling op het gebied van opleiding en beoordeling van de bekwaamheid van inspecteurs te ontwikkelen en te bevorderen.
(25) Loodsen en havenautoriteiten of haveninstanties moet de gelegenheid worden geboden nuttige inlichtingen te geven over aan boord van schepen vastgestelde klaarblijkelijke anomalieën.
(26) Klachten van personen met een legitiem belang betreffende de leef- en arbeidsomstandigheden aan boord moeten worden onderzocht. Iedereen die een klacht indient, moet op de hoogte worden gehouden van het gevolg dat daaraan wordt gegeven.
(27) Er is samenwerking nodig tussen de bevoegde instanties van de lidstaten en andere autoriteiten of organisaties met het oog op een doeltreffende follow-up van schepen met tekortkomingen die mogen doorvaren, en met het oog op uitwisseling van informatie over de zich in de haven bevindende schepen.
(28) Aangezien de inspectiedatabank een essentieel onderdeel van de havenstaatcontrole vormt, dienen de lidstaten erop toe te zien dat deze overeenkomstig de communautaire voorschriften wordt bijgewerkt.
(29) Publicatie van informatie over schepen en hun exploitant of rederij die niet voldoen aan de internationale normen op het gebied van de veiligheid, de gezondheid en de bescherming van het mariene milieu kan afschrikkend werken en expediteurs ervan doen afzien van deze schepen gebruik te maken, terwijl dit voor eigenaars ervan een aansporing is om herstelmaatregelen te treffen. Wat betreft de informatie die beschikbaar moet worden gesteld, dient de Commissie nauw samen te werken met het MOU van Parijs, en na te gaan welke informatie reeds is gepubliceerd, teneinde doublures te voorkomen. De lidstaten zouden de betrokken informatie slechts één keer ter beschikking dienen te stellen.
(30) Alle kosten van de inspectie van schepen die aanhouding rechtvaardigt en de kosten die voortvloeien uit het opheffen van een toegangsverbod, moeten de eigenaar of de exploitant worden aangerekend.
(31) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999, tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12).
(32)In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven deze richtlijn te wijzigen om latere wijzigingen van verdragen, internationale codes en resoluties in verband daarmee toe te passen en om de uitvoeringsbepalingen van de artikelen 7 en 9 vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn ║, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
(33) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een vermindering van het aantal niet aan de normen voldoende schepen in wateren die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen verminderen door het verbeteren van het communautaire inspectiesysteem en door het ontwikkelen van middelen om preventieve maatregelen te nemen op het gebied van de verontreiniging van de zee, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap ║ overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(34) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 95/21/EG materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijn.
(35) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage XV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.
(36) Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"(13) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk, het verband tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen weergeven, en deze tabellen openbaar te maken.
(37) Om niet aan zee grenzende lidstaten geen onevenredig grote administratieve lasten op te leggen, moet een de minimis-regel die lidstaten in staat stellen af te wijken van de bepalingen van deze richtlijn, wat betekent dat die lidstaten, voor zover ze voldoen aan bepaalde criteria, niet verplicht zijn deze richtlijn om te zetten.
(38) Teneinde rekening te houden met het feit dat de Franse overzeese departementen tot een verschillend geografisch gebied behoren, dat zij voor het merendeel partij zijn bij andere memoranda inzake havenstaatcontrole dan het MOU van Parijs en dat zij zeer beperkte verkeersstromen met het Europese vasteland hebben, dienen de betrokken lidstaten over de mogelijkheid te beschikken om de betrokken havens uit te sluiten van het havenstaat-controlestelsel dat in de Gemeenschap wordt toegepast,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel
Het doel van deze richtlijn is bij te dragen tot een drastische vermindering van het aantal niet aan de normen voldoende schepen in de wateren onder de jurisdictie van de lidstaten door:
a)
de naleving te verbeteren van de internationale en relevante communautaire wetgeving op het gebied van de veiligheid op zee, maritieme beveiliging, bescherming van het mariene milieu en de leef- en werkomstandigheden aan boord van schepen, ongeacht onder welke vlag zij varen;
b)
het opstellen van gemeenschappelijke criteria voor controle van schepen door de havenstaat en harmonisering van de inspectie- en aanhoudingsprocedures, daarbij voortbouwend op de expertise en ervaringen in het kader van het MOU van Parijs;
c)
in de Gemeenschap een regeling inzake havenstaatcontrole toe te passen die is gebaseerd op de inspecties die in de Gemeenschap en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied worden verricht, en die ertoe strekt alle schepen te inspecteren met een regelmaat die wordt bepaald door het risicoprofiel van het betrokken schip, waarbij schepen met een hoger risicoprofiel vaker en diepgaander worden geïnspecteerd.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1)
"Verdragen": de volgende verdragen, met inbegrip van de op deze verdragen betrekking hebbende protocollen, wijzigingen en voorschriften met dwingend karakter, in de versie die van kracht is:
a)
het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL 66);
b)
het Internationaal Verdrag voor de veiligheid van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS 74);
c)
het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 en het daarop betrekking hebbende Protocol van 1978 (MARPOL 73/78);
d)
het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (STCW 78);
e)
het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 (COLREG 72);
f)
het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969 (ITC 1969);
g)
het Verdrag betreffende minimumnormen op koopvaardijschepen van 1976 (ILO nr. 147);
h)
het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (CLC 1992).
2)
"MOU van Parijs": het op 26 januari 1982 te Parijs ondertekende Memorandum van overeenstemming inzake havenstaatcontrole, in de versie die van kracht is.
3)
"Kader en procedures voor de vrijwillige audit van de lidstaten door de IMO": resolutie A.974(24) van de algemene vergadering van de IMO.
4)
"Onder het MOU van Parijs vallend gebied": het geografisch gebied waarin de staten die partij zijn bij het MOU van Parijs inspecties uitvoeren overeenkomstig het MOU van Parijs.
5)
"Haven": een stuk grond en water dat voorzien is van installaties en uitrusting om het mogelijk te maken om, hoofdzakelijk, schepen te ontvangen, ze te laden en te lossen, goederen op te slaan, deze goederen te ontvangen en leveren, en passagiers te laten inschepen en uitschepen.
6)
"Schip": een zeegaand vaartuig waarop een of meer van de verdragen van toepassing zijn, varend onder een andere vlag dan die van de havenstaat.
7)
"Schip/haven-raakvlak": de interacties die plaatsvinden wanneer een schip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij acties die gepaard gaan met de verplaatsing van personen of goederen, dan wel de verlening van havendiensten aan of vanuit het schip.
8)
"Schip voor anker": een schip in een haven of in een ander gebied onder de jurisdictie van een haven dat niet aan de kade ligt en een tschip/haven-raakvlak uitvoert.
9)
"Inspecteur": een werknemer in de overheidssector of andere persoon die door de bevoegde instantie van een lidstaat van passende volmachten is voorzien om in het kader van de havenstaatcontrole inspecties uit te voeren, en aan die bevoegde instantie verantwoording verschuldigd is.
10)
"Bevoegde instantie": maritieme instantie die overeenkomstig deze richtlijn verantwoordelijk is voor de havenstaatcontrole.
11)
"Bevoegde instantie voor maritieme beveiliging": bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2, punt 7, van Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten(14).
▌
12)
"Eerste inspectie": een bezoek door een inspecteur aan boord van een schip teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de geldende verdragen en voorschriften waarbij ten minste de in artikel 13, lid 1, vermelde controles worden uitgevoerd.
13)
"Meer gedetailleerde inspectie": een inspectie waarbij het schip, de uitrusting en de bemanning, geheel of, voor zover van toepassing, gedeeltelijk onder de in artikel 13, lid 3, beschreven omstandigheden worden onderworpen aan een grondig onderzoek, dat de constructie van het schip, de uitrusting, de personeelssterkte, de leef- en werkomstandigheden en de naleving van de operationele voorschriften aan boord omvat.
14)
"Uitgebreide inspectie": een inspectie die ten minste de in bijlage VII opgesomde onderdelen omvat. Een uitgebreide inspectie kan een gedetailleerde inspectie omvatten indien daarvoor op grond van artikel 13, lid 3, gegronde redenen zijn.
15)
"Klacht": informatie of rapport ingediend door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die een legitiem belang heeft bij de veiligheid van het schip, met inbegrip van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor de bemanning, leef- en werkomstandigheden aan boord en de voorkoming van verontreiniging.
16)
"Aanhouding": het formele verbod voor een schip om uit te varen omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat het schip niet zeewaardig is.
17)
"Weigering van de toegang": een besluit dat aan de kapitein van het schip, de verantwoordelijke rederij en de vlaggenstaat wordt overhandigd waarbij wordt meegedeeld dat het schip de toegang tot alle havens en ankerplaatsen van de Gemeenschap wordt geweigerd.
18)
"Stopzetting van een activiteit": het formele verbod voor een schip om een activiteit voort te zetten omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat voortzetting van deze activiteit gevaarlijk is.
19)
"Maatschappij": de eigenaar van het schip of een andere organisatie of persoon, zoals de bedrijfsvoerder of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de eigenaar en er daardoor mee heeft ingestemd alle door de Internationale Veiligheidsmanagementcode (ISM-code) voorgeschreven taken en verantwoordelijkheden op zich te nemen.
20)
"Erkende organisatie": classificatiebureau of ander privaatrechtelijk orgaan dat namens de vlaggenstaat een aantal wettelijk voorgeschreven taken verricht.
21)
"Wettelijk voorgeschreven certificaat": een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig de verdragen afgegeven certificaat.
22)
"Klassecertificaat": een document waarin wordt bevestigd dat wordt voldaan aan SOLAS 74 hoofdstuk II-1, deel A-1, voorschrift 3-1.
23)
"Inspectiedatabank": het informatiesysteem dat bijdraagt tot de uitvoering van de regeling inzake havenstaatcontrole in de Gemeenschap en dat de gegevens van inspecties uitgevoerd in het onder het MOU van Parijs vallende gebied opneemt.
24)
"Verdrag van 1996": de geconsolideerde tekst van het Verdrag van 1976 inzake de beperking van de aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996.
Artikel 3
Werkingssfeer
1. Deze richtlijn is van toepassing op ieder schip en zijn bemanning dat een haven of een ankerplaats van een lidstaat aandoet om een interactie tussen schip en haven te verrichten.
▌
Frankrijk kan besluiten dat de havens in de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag, bedoelde overzeese departementen, niet begrepen zijn onder de in dit lid bedoelde havens.
Indien een lidstaat een schip inspecteert dat zich bevindt in zijn territoriale wateren, maar buiten een haven, wordt dergelijke procedure beschouwd als een inspectie in de zin van deze richtlijn.
Dit artikel laat het recht om op te treden waarover een lidstaat op grond van de relevante internationale verdragen beschikt, onverlet.
Lidstaten zonder zeehavens kunnen onder bepaalde voorwaarden afwijken van de toepassing van deze richtlijn. De Commissie stelt, volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde regelgevende procedure met toezicht, de maatregelen vast voor de tenuitvoerlegging van dit afwijkingsmechanisme.
▌
2. In het geval van schepen met een brutotonnage van minder dan 500 passen de lidstaten de toepasselijke bepalingen van de verdragen toe en voor zover een verdrag niet van toepassing is nemen zij de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de schepen geen duidelijk gevaar opleveren voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu. Bij de toepassing van dit lid nemen de lidstaten bijlage 1 van het MOU van Parijs als richtsnoer.
3. Bij de inspectie van een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die geen partij is bij een van de verdragen, zien de lidstaten erop toe dat schip en bemanning geen gunstiger behandeling krijgen dan een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die wel partij is bij dat verdrag.
4. Deze richtlijn is niet van toepassing op vissersvaartuigen, oorlogsschepen, marinehulpschepen, houten schepen van primitieve bouw, voor niet-commerciële doeleinden gebruikte overheidsschepen en niet-commerciële pleziervaartuigen.
Artikel 4
Inspectiebevoegdheden
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om over de wettelijke bevoegdheid te beschikken om, overeenkomstig het internationale recht, aan boord van buitenlandse schepen inspecties uit te voeren als bedoeld in deze richtlijn.
2. De lidstaten handhaven voor de inspectie van schepen de nodige bevoegde instanties waaraan het vereiste personeelsbestand, in het bijzonder gekwalificeerde inspecteurs, wordt toegewezen, in voorkomend geval door aanwerving, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze hun taken vervullen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn en met name dat zij beschikbaar zijn voor de uitvoering van de op grond van deze richtlijn voorgeschreven inspecties.
Artikel 5
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om hun nationale wetgeving aan te passen aan de bepalingen inzake de beperking van de aansprakelijkheid uit hoofde van het verdrag van 1996.
Schadevergoeding aan derden voor schade ten gevolge van afval, voortvloeiend uit het beginsel "de vervuiler betaalt" vastgelegd in Richtlijn 75/442/EEG en in Richtlijn 2004/35/EG, schept een recht op schadevergoeding voor alle veroorzaakte schade, ook als deze niet geheel gedekt is en verder reikt dan de nationale bepalingen ter uitvoering van verdragen.
De lidstaten kunnen gunstiger bepalingen handhaven of invoeren dan die welke in dit artikel zijn opgenomen.
Artikel 6
Inspectieregeling en jaarlijkse inspectieverplichting
1. De lidstaten voeren inspecties uit overeenkomstig de in artikel 12 en in bijlage I omschreven keuzeregeling.
2. Teneinde te voldoen aan de jaarlijkse inspectieverplichting:
a)
inspecteert elke lidstaat alle schepen van prioriteitsklasse I, als bedoeld in artikel 12, onder a), die zijn havens of aanlegplaatsten aandoen, en
b)
voert elke lidstaat jaarlijks een totaal aantal inspecties uit van schepen van de prioriteitsklassen I en II, als bedoeld in artikel 12, onder a) en onder b), dat ten minste overeenkomt met zijn deel van het totale aantal jaarlijks in de Gemeenschap en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied uit te voeren inspecties. Het inspectieaandeel van elke lidstaat is gebaseerd op het aantal individuele schepen die de havens of ankerplaatsen van de betrokken lidstaat aandoen in verhouding tot de som van de individuele schepen die de havens of ankerplaatsen van alle lidstaten in de Gemeenschap en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied aandoen.
3. Voor anker liggende schepen worden niet meegerekend in het in lid 2, onder b), bedoelde deel van het totale aantal inspecties dat jaarlijks in de Gemeenschap en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied moet worden verricht, tenzij anderszins wordt gespecificeerd door de betrokken lidstaat.
Artikel 7
▌Naleving van de communautaire regeling inzake inspecties
Overeenkomstig artikel 5, dient elke lidstaat
a)
alle schepen van prioriteitsklasse I, zoals bedoeld in artikel 12, onder a), die zijn havens en ankerplaatsen aandoen, te inspecteren, en
b)
jaarlijks een totaal aantal inspecties van schepen van prioriteitsklasse I en prioriteitsklasse II, zoals bedoeld in artikel 12, onder a) en b), dat ten minste overeenkomt met zijn jaarlijkse inspectieverplichting, uit te voeren.
▌
Artikel 8
Omstandigheden waarin bepaalde schepen niet worden geïnspecteerd
1. In de volgende omstandigheden kan een lidstaat ▌besluiten de inspectie van een schip van prioriteitsklasse I uit te stellen:
i)
indien de inspectie kan worden uitgevoerd de eerstvolgende keer dat het schip opnieuw een haven of ankerplaats in dezelfde lidstaat aandoet, op voorwaarde dat het schip in de tussentijd geen andere haven of ankerplaats in de Gemeenschap of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied heeft aangedaan en het uitstel de 15 dagen niet overschrijdt, of
ii)
indien de inspectie binnen de 15 dagen kan worden uitgevoerd in een andere haven die in de Gemeenschap of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied wordt aangedaan, op voorwaarde dat de staat waar die haven gelegen is, zich ▌bereid heeft verklaard de inspectie uit te voeren.
Indien een inspectie wordt uitgesteld maar niet uitgevoerd overeenkomstig punten i) of ii), en niet in de inspectiedatabank wordt geregistreerd, wordt die inspectie ▌als een niet-uitgevoerde inspectie gerekend ten aanzien van de lidstaat die de inspectie heeft uitgesteld.
2. Onder de volgende uitzonderlijke omstandigheden wordt een om operationele redenen niet-uitgevoerde inspectie van schepen van prioriteitsklasse I niet als niet-uitgevoerde inspectie aangerekend, mits de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd, en indien het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de bevoegde instantie een gevaar oplevert voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, de bemanning ervan of de haven, of voor het mariene milieu.
▌
3. Indien een voor anker liggend schip niet wordt geïnspecteerd, wordt zulks niet als niet- uitgevoerde inspectie aangerekend, op voorwaarde dat, indien punt (ii) van toepassing is, de reden waarom de inspectie niet is uitgevoerd, wordt opgenomen in de inspectiegegevensbank, en indien:
i)
het schip binnen 15 dagen in een andere haven in de Gemeenschap of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied wordt geïnspecteerd overeenkomstig bijlage I, of
▌
ii)
het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de bevoegde instantie een gevaar oplevert voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, de bemanning ervan of de haven, of voor het mariene milieu ▌.
4. De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, en die ║ de voorschriften inzake de uitvoering van dit artikel betreffen, worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing ║.
Artikel 9
Aanmelding van de aankomst van schepen
1. De exploitant, agent of kapitein van een schip dat overeenkomstig artikel 14 voor een uitgebreide inspectie in aanmerking komt en op weg is naar een aanleghaven of ankerplaats in een lidstaat, dient de aankomst daarvan te melden in de eerste aanleghaven of ankerplaats in de Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van bijlage III.
2. De betrokken havenautoriteit geeftbij de ontvangst van de in lid 1 van dit artikel en in artikel 4 van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart(15) bedoelde aanmelding deze informatie door aan de bevoegde instantie en aan de bevoegde instanties van de achtereenvolgende aanleghavens en ankerplaatsen in de Gemeenschap.
3. De communicatie als bedoeld in dit artikel geschiedt elektronisch. Andere middelen worden alleen gebruikt indien elektronische middelen niet beschikbaar zijn.
4. De ▌door de lidstaten ontwikkelde procedures en formulieren voor het uitvoeren van bijlage III dienen te voldoen aan ▌Richtlijn 2002/59/EG ▌.
Artikel 10
Scheepsrisicoprofiel
1. Aan elk ▌schip dat een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoet, wordt in de inspectiedatabank een scheepsrisicoprofiel toegekend, dat bepalend is voor de voorrang voor inspectie, de termijnen tussen de inspecties en de reikwijdte van de inspectie.
2. Het risicoprofiel van een schip wordt bepaald door een combinatie van de volgende algemene en historische risicoparameters:
a)
Algemene parameters
Overeenkomstig bijlage I, deel I.1 en bijlage II, worden de algemene parameters gebaseerd op het type, de ouderdom, de vlaggenstaat, de betrokken erkende organisaties en de prestaties van de maatschappij.
b)
Historische parameters
Overeenkomstig bijlage I, deel I.2 en bijlage II, worden de historische parameters gebaseerd op het aantal tekortkomingen en aanhoudingen over een bepaalde periode.
3. De Commissie legt, overeenkomstig de in artikel 31, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing de voorschriften inzake de uitvoering van dit artikel vast door in het bijzonder het volgende te bepalen:
−
de waarde die aan elke risicoparameter wordt toegekend,
−
de combinatie van risicoparameters die overeenkomt met elk niveau van scheepsrisicoprofiel,
−
de voorwaarden om de vlaggenstaatcriteria in te voeren, bedoeld in bijlage I, deel I.1 punt (c) (iii) met betrekking tot het bewijs van naleving van de relevante instrumenten.
▌
Artikel 11
Frequentie van de inspecties
║Schepen die een haven of ankerplaats van de Gemeenschap aandoen, worden als volgt aan een periodieke of een aanvullende inspectie onderworpen:
a)
Schepen worden afhankelijk van hun risicoprofiel met vooraf vastgestelde tussenpozen aan een periodieke inspectie onderworpen, overeenkomstig bijlage I, deel I. De termijn tussen twee periodieke inspecties van schepen met een hoog risico is nooit langer dan zes maanden.
b)
Ongeacht de periode die is verstreken sedert de laatste periodieke inspectie ║, worden schepen als volgt aan een aanvullende inspectie onderworpen:
−
de bevoegde instantie zorgt ervoor dat schepen waarvoor dwingende factoren gelden als bedoeld in bijlage I, deel II, punt 2A, worden geïnspecteerd;
−
schepen waarvoor onverwachte factoren gelden als bedoeld in bijlage I, deel II, punt 2B, kunnen worden geïnspecteerd. Het besluit om een aanvullende inspectie te verrichten, wordt overgelaten aan het professionele oordeel van de bevoegde instantie.
Artikel 12
Selectie van schepen voor inspectie
De bevoegde instantie zorgt ervoor dat schepen voor inspectie worden geselecteerd op basis van hun risicoprofiel als bedoeld in bijlage I, deel I, dan wel, indien dwingende of onverwachte factoren optreden, overeenkomstig bijlage I, deel II, punten 2A en 2B.
Met het oog op de inspectie van schepen:
a)
selecteert de bevoegde instantie schepen die aan een verplichte inspectie moeten worden onderworpen, "schepen van prioriteitsklasse I" genoemd, volgens de in bijlage I, deel II, punt 3A, beschreven selectieregeling;
b)
kan de bevoegde instantie schepen selecteren die voor inspectie in aanmerking komen, "schepen van prioriteitsklasse II" genoemd, overeenkomstig bijlage I, deel II, punt 3B.
Artikel 13
Eerste en meer gedetailleerde inspectie
De lidstaten zorgen ervoor dat schepen die overeenkomstig artikel 12 voor inspectie zijn geselecteerd, als volgt aan een eerste of meer gedetailleerde inspectie worden onderworpen:
1. Bij elke eerste inspectie van een schip zorgt de bevoegde instantie ervoor dat de inspecteur ten minste:
a)
de in bijlage IV opgesomde certificaten en documenten controleert die zich overeenkomstig de communautaire maritieme wetgeving en internationale verdragen met betrekking tot veiligheid en beveiliging aan boord dienen te bevinden;
b)
zo nodig verifieert of de tekortkomingen die een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend bij een vorige inspectie heeft vastgesteld zijn verholpen;
c)
nagaat hoe het staat met de algemene toestand van het schip, met inbegrip van de hygiënische omstandigheden, en van de machinekamer en de accommodatie.
2. Wanneer na een inspectie als bedoeld in lid 1 in de inspectiedatabank is geregistreerd welke tekortkomingen moeten worden verholpen in de volgende haven die wordt aangedaan, kan de bevoegde instantie van die volgende haven besluiten dat de in lid 1, onder a) en c), bedoelde verificaties niet worden uitgevoerd.
3. Er vindt een gedetailleerde inspectie plaats en er wordt ook gecontroleerd of aan de operationele voorschriften aan boord wordt voldaan wanneer er, na de in lid 1 bedoelde inspectie, gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de toestand van het schip of zijn uitrusting of bemanning op belangrijke punten niet voldoet aan de relevante voorschriften van een van de verdragen.
Er bestaan "gegronde redenen" indien de inspecteur feiten ontdekt die naar zijn beroepsmatige oordeel een gedetailleerde inspectie van het schip, de uitrusting of de bemanning rechtvaardigen.
Voorbeelden van "gegronde redenen" zijn opgenomen in bijlage V.
Artikel 14
Uitgebreide inspecties
1. De volgende categorieën schepen komen in aanmerking voor een uitgebreide inspectie overeenkomstig bijlage I, deel II, punten 3A en 3B:
−
schepen met een hoog risicoprofiel,
−
passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar,
−
schepen met een hoog risicoprofiel of passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar, in het geval van dwingende of onverwachte factoren,
−
schepen die aan een nieuwe inspectie moeten worden onderworpen nadat overeenkomstig artikel 16 een weigering van toegang is uitgevaardigd.
2. De exploitant of kapitein van het schip staat ervoor in dat genoeg tijd beschikbaar is in de exploitatieplanning om toe te laten dat een uitgebreide inspectie wordt uitgevoerd.
Onverminderd de om veiligheidsredenen uit te voeren controlemaatregelen, blijft het schip in de haven totdat de inspectie is afgerond.
3.Na ontvangst van een voorafgaande aanmelding van een schip dat in aanmerking komt voor een periodieke uitgebreide inspectie, deelt de bevoegde instantie het schip mee of er geen uitgebreide inspectie zal worden uitgevoerd.
4. De reikwijdte van een uitgebreide inspectie, met inbegrip van de te inspecteren risicogebieden, wordt omschreven in bijlage VII. De Commissie stelt overeenkomstig de procedures van artikel 31, lid 2, maatregelen vast voor de toepassing van bijlage VII.
Artikel 15
Richtsnoeren en procedures inzake veiligheid en beveiliging
1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun inspecteurs de in bijlage VI opgenomen richtsnoeren en procedures volgen.
2. Wat de beveiligingscontroles betreft, passen de lidstaten de relevante procedures van bijlage VI van deze richtlijn toe op alle in artikel 3, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 725/2004 vermelde schepen die hun havens aandoen en die niet onder de vlag van de havenstaat van inspectie varen.
3. De bepalingen betreffende uitgebreide inspecties van artikel 14 van deze richtlijn zijn van toepassing op roroveerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen als bedoeld in artikel 2, onder a) en b), van Richtlijn 1999/35/EG.
Wanneer een schip is onderzocht overeenkomstig de artikelen 6 en 8 van Richtlijn 1999/35/EG door een gaststaat die niet de vlaggenstaat van het schip is, wordt dit specifieke onderzoek in de inspectiedatabank geregistreerd als een meer gedetailleerde of een uitgebreide inspectie, naargelang het geval, en in aanmerking genomen voor de doeleinden van de artikelen 10, 11 en 12 van deze richtlijn, en om te berekenen of is voldaan aan de inspectieverplichting van elke lidstaat, voor zover alle in bijlage VII vermelde punten zijn bestreken.
Onverminderd een besluit om de inzet van een roroveerboot of hogesnelheidspassagiersvaartuig te beletten overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 1999/35/EG, zijn de bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot het verhelpen van tekortkomingen, aanhouding en weigering van toegang, en, in voorkomend geval, de maatregelen volgend op inspecties, aanhouding of weigeringen van toegang van toepassing.
4. De Commissie kan indien nodig volgens de procedure van artikel 31, lid 2, voorschriften vaststellen die noodzakelijk zijn voor de geharmoniseerde toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel.
Artikel 16
Maatregelen tot weigering van toegang aan bepaalde schepen
1. Een lidstaat ziet erop toe dat elk schip dat voldoet aan de in dit lid vastgelegde criteria de toegang wordt geweigerd tot zijn havens en ankerplaatsen, behalve in de situaties omschreven in artikel 21, lid 6, als het schip:
−
dat vaart onder de vlag van een staat die opgenomen is in de zwarte lijst of de grijze lijst zoals bepaald door het MOU van Parijs op basis van in de inspectiedatabank geregistreerde informatie ▌en jaarlijks door de Commissie wordt bekendgemaakt, en
▌
−
is aangehouden of ▌de inzet ervan tijdens de afgelopen 36 maanden meer dan twee maal is belet, op grond van Richtlijn 1999/35/EG ║ in een haven van een lidstaat of van een staat die het MOU heeft ondertekend.
Voor de toepassing van dit lid worden de lijsten van het MOU van Parijs op 1 juli van elk jaar van kracht.
De weigering van toegang wordt alleen ingetrokken als een periode van drie maanden is verstreken sinds de uitvaardiging van het bevel en indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in punten 4 tot en met 10 van bijlage IX.
Indien het schip reeds een tweede keer de toegang wordt geweigerd, wordt deze periode verlengd tot 12 maanden. Elke daarop volgende aanhouding in een haven in de Gemeenschap leidt tot een permanente weigering van toegang tot elke haven of ankerplaats in de Gemeenschap.
▌
2. Voor de toepassing van dit artikel voldoen de lidstaten aan de procedures die zijn vastgesteld in bijlage VIII.
Artikel 17
Inspectierapport aan de kapitein
Na voltooiing van een inspectie, een gedetailleerde inspectie of een uitgebreide inspectie stelt de inspecteur een rapport op conform bijlage IX. De kapitein van het schip ontvangt een kopie van het inspectierapport.
Artikel 18
Klachten
Alle klachten worden snel aan een eerste toetsing door de bevoegde instantie onderworpen. Met deze toetsing kan worden vastgesteld of de klacht met redenen omkleed, specifiek en kennelijk gegrond is.
Als dat het geval is, neemt de bevoegde instantie naar aanleiding van de klacht passende maatregelen. Zij geeft de kapitein en scheepseigenaar, alsmede alle andere direct bij de klacht betrokken personen, zoals de indiener van de klacht, met name de gelegenheid hun standpunt kenbaar te maken.
Indien de bevoegde instantie van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is, brengt zij de indiener van de klacht op de hoogte van haar beslissing en motivering daarvan.
De identiteit van de persoon die de klacht heeft ingediend wordt niet bekendgemaakt aan de kapitein of de eigenaar van het betrokken schip. De inspecteur waarborgt vertrouwelijkheid bij elk gesprek met bemanningsleden.
De lidstaten brengen de administratie van de vlaggenstaat op de hoogte, met indien passend, een afschrift aan de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), van klachten die niet kennelijk ongegrond zijn en de maatregelen die na de klacht zijn genomen.
Artikel 19
Rectificatie en aanhouding
1. Ten overstaan van de bevoegde instantie moet worden aangetoond dat de bij de inspectie bevestigde of aan het licht gekomen tekortkomingen in overeenstemming met de verdragen worden of zullen worden verholpen.
2. Wanneer sprake is van tekortkomingen die een duidelijk gevaar inhouden voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, ziet de bevoegde instantie van de havenstaat waar het schip wordt geïnspecteerd erop toe dat het schip wordt aangehouden of dat de activiteit in verband waarmee de tekortkomingen aan het licht zijn gekomen, wordt stopgezet. De aanhouding of de stopzetting van de activiteit wordt pas opgeheven wanneer het gevaar is weggenomen of wanneer de bevoegde instantie bepaalt dat, op bepaalde voorwaarden, het schip mag uitvaren dan wel de activiteit mag worden hervat zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers of bemanning of voor andere schepen of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu.
3. Bij zijn beroepsmatige beoordeling van de vraag of een schip al dan niet moet worden aangehouden, past de inspecteur de in bijlage X vervatte criteria toe.
4. De bevoegde instantie zorgt ervoor dat het schip wordt aangehouden indien uit de inspectie blijkt dat het schip niet is uitgerust met een functionerende reisgegevensrecorder, terwijl het gebruik daarvan op grond van Richtlijn 2002/59/EG verplicht is.
Wanneer deze tekortkoming niet zonder meer in de haven van aanhouding kan worden verholpen, kan de bevoegde instantie het schip toestaan verder te reizen naar de geschikte reparatiewerf die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkoming wel zonder meer kan worden verholpen, of kan zij verlangen dat de tekortkomingen worden verholpen binnen een termijn van ten hoogste 30 dagen als bepaald in de in het MOU van Parijs opgenomen richtsnoeren. Daartoe zijn de procedures van artikel 21 van toepassing.
5. In uitzonderlijke omstandigheden, waarin de algemene toestand van het schip duidelijk niet aan de normen voldoet, mag de bevoegde instantie de inspectie van het schip opschorten tot de verantwoordelijke partijen de nodige stappen hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat het schip aan de relevante voorschriften van de verdragen voldoet.
6. Ingeval van aanhouding, dient de bevoegde instantie onmiddellijk, schriftelijk en onder overlegging van het inspectierapport, de administratie van de vlaggenstaat of, wanneer dit niet mogelijk is, de consul, of, bij diens afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger van die staat in kennis te stellen van het geheel van omstandigheden waarin optreden noodzakelijk werd geacht. Bovendien moet, indien zulks van belang is, ook mededeling worden gedaan aan de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de klassecertificaten of de wettelijk voorgeschreven certificaten die overeenkomstig de verdragen worden afgegeven.
7. Deze richtlijn laat de additionele voorschriften van de verdragen betreffende kennisgevings- en rapportageprocedures in verband met de havenstaatcontrole onverlet.
8. Bij de uitoefening van de havenstaatcontrole uit hoofde van deze richtlijn wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden. Indien een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden, kan de eigenaar of de exploitant aanspraak maken op vergoeding van alle geleden verlies of schade. In gevallen waar onnodige aanhouding of onnodig oponthoud wordt gesteld, ligt de bewijslast bij de eigenaar of de exploitant van het schip.
9. Om havencongestie te vermijden kan een bevoegde instantie toestemming verlenen om een aangehouden schip naar een andere haven te verplaatsen indien dat op een veilige manier kan gebeuren. Het risico op havencongestie is echter geen criterium om te beslissen of een schip al dan niet blijft aangehouden.
De bevoegde instantie licht de havenautoriteiten of -besturen zo snel mogelijk in wanneer een aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd.
Havenautoriteiten of haveninstanties werken samen met de bevoegde instanties om te voorzien in faciliteiten voor de opvang van aangehouden schepen.
Artikel 20
Recht van beroep
1. De eigenaar of de exploitant van het schip of diens vertegenwoordiger in de lidstaat kan beroep instellen tegen aanhouding of weigering van toegang door de bevoegde instantie. Het beroep schort de werking van de aanhouding of de weigering van toegang niet op.
2. De lidstaten dienen hiertoe in overeenstemming met hun nationale wetgeving passende beroepsprocedures in te stellen en te handhaven en werken in het bijzonder samen om te garanderen dat een beroep binnen een redelijke termijn behandeld wordt.
3. De bevoegde instantie dient de kapitein van het schip als bedoeld in lid 1 naar behoren op de hoogte te stellen van zijn recht om beroep in te stellen en van de praktische regelingen hieromtrent.
4. Wanneer ten gevolge van een door de eigenaar of de exploitant van een schip, of zijn vertegenwoordiger, ingediend beroep of verzoek een aanhoudingsbevel of weigering van toegang wordt opgeheven of gewijzigd:
a)
zorgen de lidstaten ervoor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast;
b)
zorgt de lidstaat waar het aanhoudingsbevel of de weigering van toegang werd uitgevaardigd binnen 24 uur na die beslissing voor de rechtzetting van de overeenkomstig artikel 26 bekendgemaakte informatie.
Artikel 21
Maatregelen volgend op inspecties en aanhouding
1. Wanneer tekortkomingen als bedoeld in artikel 19, lid 2, niet in de haven van inspectie kunnen worden verholpen, mag de bevoegde instantie van die lidstaat het desbetreffende schip toestaan rechtstreeks naar de door de kapitein en de betrokken instanties gekozen geschikte reparatiewerf te varen die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkomingen kunnen worden verholpen, op voorwaarde dat aan de door de bevoegde instantie van de vlaggenstaat vastgestelde en door de lidstaat goedgekeurde voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden dienen te garanderen dat het schip deze reis kan ondernemen zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers en bemanning of voor andere schepen, of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu.
2. Wanneer een schip naar een reparatiewerf wordt gestuurd vanwege tekortkomingen bij de naleving van IMO-resolutie A.744(18) inzake de "Guidelines on the Enhanced Programme of Inspections during Surveys of Bulk Carriers and Oil Tankers", hetzij wat de scheepsdocumenten betreft, hetzij wegens structurele gebreken of tekortkomingen, kan de bevoegde instantie eisen dat in de haven van aanhouding de nodige diktemetingen worden verzekerd voordat het schip toestemming krijgt om uit te varen.
3. In de in lid 1 genoemde omstandigheden stelt de bevoegde instantie van de lidstaat in de haven van inspectie de bevoegde instantie van de Staat waar zich de reparatiewerf bevindt, alsmede de in artikel 19, lid 6, vermelde partijen en alle andere betrokken instanties in kennis van alle voorwaarden voor de reis.
De bevoegde instantie van een lidstaat die de kennisgeving ontvangt, licht de kennisgevende instantie in over de maatregelen die zij heeft genomen.
4. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de toegang tot alle havens of ankerplaatsen in de Gemeenschap wordt geweigerd aan schepen als bedoeld in lid 1:
a)
die uitvaren zonder te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn door de bevoegde instantie van een lidstaat in de haven van inspectie, of
b)
die uitvaren en weigeren te voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen door zich niet naar de aangegeven reparatiewerf te begeven.
De weigering blijft van kracht totdat de eigenaar of de exploitant ten overstaan van de bevoegde instantie ten genoegen van de lidstaat waar de tekortkoming aan het schip is geconstateerd, heeft aangetoond dat het schip volledig aan alle van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen voldoet.
5. In de in lid 4, onder a), genoemde omstandigheden waarschuwt de bevoegde instantie van de lidstaat waar de tekortkomingen aan het schip zijn geconstateerd, onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere lidstaten.
In de in lid 4, onder b), genoemde omstandigheden waarschuwt de bevoegde instantie van de lidstaat waar de reparatiewerf gelegen is, onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere lidstaten.
Voordat de toegang geweigerd wordt, kan de lidstaat verzoeken om overleg met de vlaggenstaatadministratie van het betrokken schip.
6. In afwijking van de bepalingen van lid 4 mag, in geval van overmacht of om prevalerende beveiligingsredenen of om het gevaar van vervuiling te beperken of te minimaliseren of tekortkomingen te verhelpen, tot een bepaalde haven of ankerplaats toegang worden verleend door de desbetreffende instantie van die havenstaat op voorwaarde dat de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip ten genoegen van de bevoegde instantie van die lidstaat afdoende maatregelen voor een veilige binnenkomst heeft genomen.
Artikel 22
Beroepskwalificaties van inspecteurs
1. De inspecties mogen uitsluitend worden uitgevoerd door inspecteurs die voldoen aan de in bijlage XI vermelde kwalificaties en door de bevoegde instantie gemachtigd zijn tot uitvoering van havenstaatcontroles.
2. Wanneer de bevoegde instantie van de havenstaat niet de noodzakelijke beroepsdeskundigheid kan bieden, mag de inspecteur van die bevoegde instantie worden bijgestaan door een persoon met de vereiste beroepsdeskundigheid.
3. De bevoegde instanties, de inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten en de personen die hen bijstaan, mogen geen commerciële belangen hebben in de haven van inspectie, noch in de geïnspecteerde schepen. De inspecteurs mogen evenmin werknemer zijn van of opdrachten uitvoeren voor niet-gouvernementele organisaties die wettelijk voorgeschreven certificaten en klassecertificaten afgeven of de noodzakelijke onderzoeken uitvoeren voor het afgeven van die certificaten aan schepen.
4. Iedere inspecteur is houder van een persoonlijk document in de vorm van een identiteitskaart die in overeenstemming met Richtlijn 96/40/EG van de Commissie van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten(16) is afgegeven door zijn bevoegde instantie.
5. De lidstaten zien erop toe dat wordt nagegaan of de inspecteurs voldoen aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en aan de minimumcriteria als bedoeld in bijlage XI, zulks voordat de inspecteurs worden gemachtigd tot uitvoering van inspecties en vervolgens op gezette tijden, in het licht van de in lid 7 bedoelde opleidingsregeling.
6. De lidstaten zien erop toe dat de inspecteurs worden bijgeschoold met betrekking tot wijzigingen van de regeling inzake havenstaatcontrole, die wordt toegepast in de Gemeenschap, als vastgesteld in deze richtlijn en eventuele wijzigingen in de verdragen.
7. De Commissie werkt met de lidstaten samen met het oog op het ontwikkelen en bevorderen van een uniforme regeling binnen de Gemeenschap inzake opleiding en beoordeling van de bekwaamheid van de inspecteurs inzake havenstaatcontrole door de lidstaten.
Artikel 23
Rapporten van loodsen en havenautoriteiten
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat hun loodsen die betrokken zijn bij het aanleggen en losmaken van schepen of werkzaam zijn op schepen die op weg zijn naar een haven van een lidstaat of via de wateren van een lidstaat varen de bevoegde instantie van de havenstaat of kuststaat, naar gelang wat van toepassing is, onmiddellijk inlichten wanneer zij bij het vervullen van hun normale taak opmerken dat er klaarblijkelijke anomalieën zijn die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart van het schip of gevaar voor schade aan het mariene milieu kunnen opleveren.
2. Indien havenautoriteiten of haveninstanties bij de uitoefening van hun normale taken opmerken dat een zich in hun haven bevindend schip klaarblijkelijke anomalieën vertoont die afbreuk kunnen doen aan de veiligheid van het schip of een onredelijk groot gevaar opleveren voor schade aan het mariene milieu, dienen zij de bevoegde instantie van de betrokken havenstaat daarvan onmiddellijk in kennis te stellen.
3. De lidstaten geven hun loodsen en havenautoriteiten of haveninstanties de opdracht ten minste de volgende gegevens te rapporteren, indien mogelijk in elektronische vorm.
−
scheepsinformatie (naam, IMO-identificatienummer, roepletters en vlaggenstaat),
−
informatie betreffende de vaarroute (laatste aanloophaven, haven van bestemming),
−
beschrijving van de aan boord vastgestelde klaarblijkelijke anomalieën.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen na de melding van klaarblijkelijke anomalieën door loodsen en havenautoriteiten of haveninstanties en stellen een rapport op van de genomen maatregelen.
5. De Commissie kan volgens de regelgevingsprocedure van artikel 31, lid 2, maatregelen vaststellen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van een geharmoniseerd elektronisch formaat en procedures voor het rapporteren van klaarblijkelijke gebreken door loodsen en havenautoriteiten of haveninstanties en de naar aanleiding daarvan door de lidstaten getroffen maatregelen.
Artikel 24
Inspectiedatabank
1. De Commissie zorgt voor de ontwikkeling, het onderhoud en de bijwerking van de inspectiedatabank, en maakt daarbij gebruik van de expertise en de ervaring van het MOU van Parijs.
De inspectiedatabank bevat alle nodige informatie voor de toepassing van de bij deze richtlijn ingestelde inspectieregeling en kan de in bijlage XII vastgestelde functies verrichten.
2. De lidstaten nemen de gepaste maatregelen om te verzekeren dat de informatie over de werkelijke aankomsttijd en de werkelijke vertrektijd van elk schip dat zijn havens aandoet bezorgd wordt aan de inspectiedatabank via het nationale maritieme informatiemanagementsysteem als bedoeld in artikel 25, lid 4, van Richtlijn 2002/59/EG, respectievelijk binnen een uur na de aankomst van het schip en binnen drie uur na het vertrek van het schip.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de gegevens in verband met inspecties die overeenkomstig deze richtlijn worden uitgevoerd, worden overgebracht naar de inspectiedatabank zodra het inspectieverslag is voltooid of de aanhouding is opgeheven.
De lidstaten zorgen ervoor dat de gegevens die zijn overgebracht naar de bovengenoemde inspectiedatabank binnen 72 uur worden gevalideerd met het oog op de publicatie ervan.
4. Op basis van de door de lidstaten verstrekte inspectiegegevens kan de Commissie uit de inspectiedatabank alle relevante gegevens opvragen met betrekking tot de toepassing van deze richtlijn, in het bijzonder gegevens betreffende de risicoprofielen van schepen, de te inspecteren schepen, de bewegingen van schepen en de inspectieverplichtingen van elke lidstaat.
De lidstaten hebben toegang tot alle in de inspectiedatabank geregistreerde gegevens die relevant zijn voor de toepassing van de bij deze richtlijn ingestelde inspectieprocedures.
De lidstaten en derde landen die partij zijn bij het MOU van Parijs hebben toegang tot alle gegevens die zij in de inspectiedatabank hebben geregistreerd, alsmede tot gegevens betreffende schepen die hun vlag voeren.
Artikel 25
Uitwisseling van informatie en samenwerking
Iedere lidstaat zorgt ervoor dat zijn havenautoriteiten of haveninstanties en andere betrokken autoriteiten of instanties aan de voor de havenstaatcontrole bevoegde instantie de volgende in hun bezit zijnde informatie meedelen:
–
informatie die is meegedeeld overeenkomstig artikel 9 en bijlage III,
–
informatie betreffende schepen die niet hebben voldaan aan de voorschriften inzake aanmelding van deze richtlijn en Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen(17) en Richtlijn 2002/59/EG en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 725/2004,
–
informatie betreffende schepen die uitgevaren zijn zonder te hebben voldaan aan artikel 7 of 10 van Richtlijn 2000/59/EG,
–
informatie betreffende schepen die om beveiligingsredenen de toegang tot een haven is geweigerd of zijn verplicht de haven te verlaten,
De Commissie publiceert overeenkomstig bijlage XIII de informatie inzake inspecties, aanhoudingen en weigeringen van toegang op een publiek toegankelijke website en houdt deze bij, gebruikmakend van de expertise en de ervaring van het MOU van Parijs.
Artikel 27
Publicatie van een lijst van rederijen met een laag en een zeer laag prestatieniveau
De Commissie maakt regelmatig op een publiek toegankelijke website informatie bekend over rederijen die gedurende een periode van drie maanden of meer laag en zeer laag hebben gepresteerd wat betreft de bepaling van het scheepsrisicoprofiel als bedoeld in bijlage I, deel I.
De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 31, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure ║ de voorschriften voor de toepassing van dit artikel vast, rekening houdende met de omvang van de door de rederijen geëxploiteerde vloten en met name de nadere bepalingen voor de publicatiemodaliteiten.
Artikel 28
Vergoeding van kosten
1. Indien de in de artikelen 13 en 14 bedoelde inspecties leiden tot bevestiging of ontdekking van tekortkomingen met betrekking tot de voorschriften van een verdrag, die de aanhouding van een schip rechtvaardigen, worden alle kosten in verband met de inspectie, in een normale boekhoudperiode, gedragen door de eigenaar of de exploitant van het schip, of diens vertegenwoordiger in de havenstaat.
2. Alle kosten in verband met de door de bevoegde instantie van een lidstaat ingevolge artikel 16 en artikel 21, lid 4, uitgevoerde inspecties komen ten laste van de eigenaar of de exploitant van het schip.
3. Indien een schip wordt aangehouden worden alle kosten in verband met de aanhouding in de haven gedragen door de eigenaar of de exploitant van het schip.
4. De aanhouding wordt pas opgeheven wanneer volledige betaling of een toereikende waarborg voor de vergoeding van deze kosten is ontvangen.
Artikel 29
Gegevens voor het toezicht op de uitvoering
De lidstaten verstrekken de Commissie de in bijlage XIV genoemde informatie volgens de in die bijlage gestelde termijnen.
Artikel 30
Toezicht op de naleving en toepassing door de lidstaten
Met het oog op een doelmatige toepassing van deze richtlijn en ter wille van het toezicht op het algemene functioneren van de havenstaatcontrole in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 2, onder b), punt i), van Verordening (EG) nr. 1406/2002 verzamelt de Commissie de nodige informatie en verricht zij bezoeken ter plaatse in de lidstaten.
Artikel 31
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002(18) ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 32
Wijzigingsprocedure
Het is de taak van de Commissie om:
a)
de bijlagen, met uitzondering van bijlage I, aan te passen om rekening te houden met wijzigingen in de communautaire wetgeving inzake veiligheid op zee en de maritieme beveiliging, en de verdragen, internationale protocollen, codes en resoluties van de relevante internationale organisaties en ontwikkelingen in het MOU van Parijs die van kracht zijn geworden;
b)
de definities te wijzigen die verwijzen naar verdragen, internationale codes en resoluties en communautaire wetgeving die voor de toepassing van deze richtlijn relevant zijn.
Die maatregelen, die strekken tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 31, lid 3.
De wijzigingen van de in artikel 2 bedoelde internationale instrumenten kunnen van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002.
Artikel 33
Uitvoeringsvoorschriften
Bij de vaststelling van de in artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, artikel 14, lid 3, artikel 15, lid 4, artikel 23, lid 5, en artikel 27, bedoelde uitvoeringsvoorschriften overeenkomstig de in artikel 31, leden 2 en 3, bedoelde procedures ziet de Commissie er in het bijzonder op toe dat in deze uitvoeringsvoorschriften rekening wordt gehouden met de expertise en de ervaringen die zijn opgedaan met de inspectieregeling in de Gemeenschap en in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt.
Artikel 34
Sancties
De lidstaten voeren een systeem in van sancties op overtredingen van de nationale bepalingen die op grond van deze richtlijn zijn vastgesteld en nemen de nodige maatregelen om de toepassing ervan te verzekeren. De ingevoerde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Artikel 35
Evaluatie
De Commissie evalueert de toepassing van deze richtlijn, in het bijzonder met het oog op een uniforme toepassing van de inspectieregeling van de Gemeenschap, binnen 18 maanden na ...(19). De evaluatie omvat onder meer de uitvoering van de in artikel 6 vervatte algemene communautaire inspectieverplichting, het aantal havenstaatinspecteurs in elke lidstaat, het aantal inspecties dat is uitgevoerd alsmede de naleving van de jaarlijkse inspectieverplichting door elke lidstaat en de toepassing van de artikelen 7 en 8.
De Commissie deelt haar bevindingen mee aan het Parlement en de Raad en bepaalt of er een wijzigingsrichtlijn dan wel verdere wetgeving op dit gebied moet worden voorgesteld.
Artikel 36
Uitvoering en kennisgeving
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ▌te voldoen aan artikelen ... en punten ... van bijlagen ... [artikelen en onderverdelingen daarvan, en punten van bijlagen die wezenlijk veranderd zijn in vergelijking met de vroegere richtlijn] niet later dan 18 maanden na de datum vastgelegd in artikel 38. Zij doen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen toekomen, alsmede een concordantiestabel tussen die bepalingen en deze richtlijn.
2. Wanneer de lidstaten die maatregelen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In die bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van die verklaring worden vastgesteld door de lidstaten.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
4. Voorts informeert de Commissie het Europees Parlement en de Raad op gezette tijden over de bij de uitvoering van deze richtlijn in de lidstaten geboekte vooruitgang.
Artikel 37
Intrekking
Richtlijn 95/21/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage XV, deel A, genoemde richtlijnen, wordt hierbij met ingang van …(20) ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage XV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVI.
Artikel 38
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikelen ... en punten ... van bijlagen ... [artikelen en onderverdelingen daarvan, en punten van bijlagen die onveranderd zijn in vergelijking met de vorige richtlijn] zijn van toepassing vanaf ...(21).
Artikel 39
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan ║
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
ELEMENTEN VAN DE COMMUNAUTAIRE REGELING INZAKE HAVENSTAATCONTROLE
(als bedoeld in artikel 6)
De communautaire regeling inzake havenstaatcontrole omvat de volgende elementen:
I. Scheepsrisicoprofiel
Het risicoprofiel van een schip wordt bepaald door een combinatie van de volgende algemene en historische parameters:
1. Algemene parameters
a) Type van het schip,
Passagiersschepen, olie- en chemicaliëntankers, gastankers en bulkschepen worden geacht een hoger risico te vormen.
b) Ouderdom van het schip
Schepen ouder dan 12 jaar vormen een hoger risico.
c) Prestaties van de vlaggenstaat
i) Schepen die onder de vlag varen van een staat die binnen de EU of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt een hoge aanhoudingsgraad heeft, worden als een hoger risico beschouwd.
ii) Schepen die onder de vlag varen van een staat die binnen de EU of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt een lage aanhoudingsgraad heeft, worden als een lager risico beschouwd.
iii) Schepen die onder de vlag varen van een staat die overeenkomstig het kader en de procedures voor de vrijwillige audit van de lidstaten door de IMO het voorwerp heeft uitgemaakt van een voltooide audit en waarvoor in voorkomend geval een herstelactieplan is voorgelegd, worden als een lager risico beschouwd. Zodra de in artikel 10, lid 3, bedoelde maatregelen zijn aangenomen, dient de vlaggenstaat van dergelijke schepen aan te tonen dat de code voor de toepassing van verplichte IMO-instrumenten is nageleefd.
d) Erkende organisaties
i) Schepen waarvan het certificaat is afgegeven door erkende organisaties met een, wat betreft de aanhoudingsgraad binnen de EU of het gebied dat onder de MOU van Parijs valt, laag of zeer laag prestatieniveau, worden als een hoger risico beschouwd.
ii) Schepen waarvan het certificaat is afgegeven door erkende organisaties met een, wat betreft de aanhoudingsgraad binnen de EU of het gebied dat onder de MOU van Parijs valt, hoog prestatieniveau, worden als een lager risico beschouwd.
iii) Schepen met een certificaat dat is afgegeven door een op grond van Richtlijn 94/57/EG van de Raad erkende organisatie worden als een lager risico beschouwd.
e) Prestaties van de rederij
i) Schepen van een rederij die binnen de EU of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt en matig of slecht presteert inzake tekortkomingen en aanhoudingen van schepen, worden als een hoger risico beschouwd.
ii) Schepen van een rederij die binnen de EU of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt en goed presteert inzake tekortkomingen en aanhoudingen van schepen, worden als een lager risico beschouwd.
2. Historische parameters
i) Schepen die meer dan één keer zijn aangehouden worden als een hoger risico beschouwd.
ii) Schepen die bij inspecties die tijdens de in bijlage II bedoelde periode zijn verricht, minder dan het in bijlage II bedoelde aantal tekortkomingen hadden, worden als een lager risico beschouwd.
iii) Schepen die tijdens de in bijlage II bedoelde periode niet zijn aangehouden, worden als een lager risico beschouwd.
De risicoparameters worden gecombineerd door een weging te maken van de relatieve invloed van elke parameter op het totale risico van het schip voor de vaststelling van de volgende scheepsrisicoprofielen:
–
hoog risico,
–
normaal risico,
–
laag risico.
Bij de bepaling van het risicoprofiel wordt vooral de nadruk gelegd op de parameters type schip, prestaties van de vlaggenstaat, van de classificatiebureaus en de rederijen.
II. Inspectie van schepen
1. Periodieke inspecties
Periodieke inspecties worden verricht op vooraf vastgestelde termijnen. De frequentie van de periodieke inspecties hangt af van het risicoprofiel van het schip. Schepen met een hoog risico worden minstens om de 6 maanden aan een periodieke inspectie onderworpen. Bij schepen met een ander risicoprofiel zal de termijn tussen twee periodieke inspecties toenemen naarmate het risico afneemt.
De lidstaten voeren een periodieke inspectie uit bij:
–
elk schip met een hoog risicoprofiel dat tijdens de laatste zes maanden niet is geïnspecteerd in een haven binnen de EU of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een hoog risico komen vanaf de 5e maand in aanmerking voor inspectie;
–
elk schip met een normaal risicoprofiel dat tijdens de laatste 12 maanden niet is geïnspecteerd in een haven binnen de EU of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een normaal risico komen vanaf de 10e maand in aanmerking voor inspectie;
–
elk schip met een laag risicoprofiel dat tijdens de laatste 30 maanden niet is geïnspecteerd in een haven binnen de EU of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een laag risico komen vanaf de 24e maand in aanmerking voor inspectie.
2. Aanvullende inspecties
Ongeacht de datum waarop de laatste inspectie heeft plaatsgevonden, wordt een schip onderworpen aan een inspectie wanneer een van de volgende dwingende of onverwachte factoren optreedt. De noodzaak om op basis van onverwachte factoren een aanvullende inspectie te verrichten, wordt evenwel overgelaten aan het professionele oordeel van de inspecteur.
2.A. 2A. Dwingende factoren
Schepen ten aanzien waarvan de volgende dwingende factoren van toepassing zijn, worden geïnspecteerd, ongeacht de datum van hun laatste periodieke inspectie:
– Schepen waarvan de klassering om beveiligingsredenen is opgeheven of ingetrokken sedert de laatste inspectie in de Europese Unie of in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt.
– Schepen die voorwerp zijn geweest van een rapport of een kennisgeving van een andere lidstaat.
– Schepen die niet terug te vinden zijn de inspectiedatabank.
−Schepen die niet voldoen aan de relevante aanmeldingsvereisten zoals bedoeld in artikel 9 van deze richtlijn, in Richtlijn 2000/59/EG, Richtlijn 2002/59/EG en indien toepasselijk in Verordening (EG) nr. 725/2004.
−Schepen waarvan is gemeld dat zij onopgeloste gebreken vertonen, behalve die waarvoor gebreken voor het vertrek hersteld moesten worden.
– Schepen die:
–
op weg naar de haven bij een aanvaring betrokken zijn geweest of aan de grond gelopen of gestrand zijn,
–
beschuldigd zijn van een vermoedelijke schending van de bepalingen inzake lozing van schadelijke stoffen of effluenten,
–
op onregelmatige of onveilige wijze hebben gemanoeuvreerd, waarbij de door de IMO vastgestelde routeringsmaatregelen, of veilige vaarpraktijken en -procedures niet in acht zijn genomen.
2.B. 2B. Onverwachte factoren
Schepen ten aanzien waarvan de volgende onverwachte factoren van toepassing zijn, kunnen aan een inspectie worden onderworpen, ongeacht de datum van hun laatste periodieke inspectie. Het besluit om deze aanvullende inspectie te verrichten, wordt overgelaten aan het professionele oordeel van de bevoegde instantie.
– Schepen die:
–
op zodanige wijze zijn gebruikt dat zij gevaar voor personen, eigendommen of het milieu opleverden, of
–
niet hebben voldaan aan de aanbeveling inzake de vaart door de toegangswateren tot de Oostzee als opgenomen in de bijlage bij IMO-Resolutie MSC.138 (76),
– Schepen met een certificaat dat werd afgegeven door een voormalige erkende organisatie waarvan de erkenning werd ingetrokken na de laatste inspectie in de Europese Unie of het gebied dat onder MOU van Parijs valt.
– Schepen waarbij door loodsen of havenautoriteiten of haveninstanties klaarblijkelijke anomalieën zijn gesignaleerd die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart of een dreiging vormen voor het milieu overeenkomstig artikel 23 van deze richtlijn.
– Schepen die niet aan de verplichtingen inzake aanmelding hebben voldaan als bedoeld in artikel 9 van de richtlijn, van Richtlijn 2000/59/EG, Richtlijn 2002/59/EG en, indien van toepassing, Verordening (EG) nr. 725/2004.
– Schepen waarover een rapport of klacht is ingediend door de kapitein, een bemanningslid of een persoon of organisatie die een rechtmatig belang heeft bij de veilige werking van het schip, de leef- en werkomstandigheden aan boord of de preventie van verontreiniging, tenzij de betrokken lidstaat het rapport of de klacht als kennelijk ongegrond beschouwt.
– Schepen die meer dan drie maanden geleden reeds eerder zijn aangehouden.
– Schepen waarbij opvallende tekortkomingen zijn vastgesteld, met uitzondering van schepen met tekortkomingen die binnen 14 dagen na het vertrek dienden te zijn verholpen, en schepen met tekortkomingen die voor het vertrek dienden te zijn verholpen.
– Schepen waarbij problemen met de lading zijn vastgesteld, met name schadelijke en gevaarlijke ladingen.
– Schepen die op zodanige wijze zijn gebruikt dat zij gevaar voor personen, eigendommen of het milieu opleverden.
– Schepen waarvan uit informatie uit betrouwbare bron blijkt dat hun risicoparameters verschillen van de geregistreerde parameters en dat het risiconiveau bijgevolg hoger ligt.
3. Inspectieregeling
3.A. 3A. Schepen van prioriteitsklasse I worden als volgt geïnspecteerd:
a) een uitgebreide inspectie:
–
schepen met een hoog risicoprofiel die in de laatste zes maanden niet zijn geïnspecteerd,
–
passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een normaal risicoprofiel die in de laatste 12 maanden niet zijn geïnspecteerd,
b) een eerste of, in voorkomend geval, meer gedetailleerde inspectie:
–
schepen met een normaal risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn, die in de laatste 12 maanden niet zijn geïnspecteerd,
c) in geval van een dwingende factor:
–
wordt er, afhankelijk van het professionele oordeel van de inspecteur, een meer gedetailleerde of een uitgebreide inspectie verricht van schepen met een hoog risicoprofiel en van passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar,
–
wordt er een meer gedetailleerde inspectie verricht van schepen die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn.
3.B. 3B. Indien de bevoegde instantie een schip van prioriteitsklasse II kiest voor inspectie, wordt het volgende selectieschema gevolgd:
a) Een uitgebreide inspectie wordtverricht van:
–
schepen met een hoog risicoprofiel die in de laatste vijf maanden niet zijn geïnspecteerd,
–
passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een normaal risicoprofiel die in de laatste 10 maanden niet zijn geïnspecteerd, of
–
passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een laag risicoprofiel die in de laatste 24 maanden niet zijn geïnspecteerd,
b) een eerste of, in voorkomend geval, een meer gedetailleerde inspectie wordt verricht van:
–
schepen met een normaal risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn en die in de laatste 10 maanden niet zijn geïnspecteerd, of
–
schepen met een laag risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn en die in de laatste 24 maanden niet zijn geïnspecteerd,
c) in geval van een onverwachte factor:
–
wordt er, afhankelijk van het professionele oordeel van de inspecteur, een grondigere of een uitgebreide inspectie verricht van schepen met een hoog risicoprofiel en van passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar,
–
wordt er een grondigere inspectie verricht van schepen die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn.
BIJLAGE II
ONTWERP VAN SCHEEPSRISICOPROFIELEN
(als bedoeld in artikel 10, lid 2)
Profiel
Schip met hoog risico (SHR)
Schip met normaal risico (SNR)
Schip met laag risico (SLR)
Algemene parameters
Criteria
Wegingspunten
Criteria
Criteria
1
Type schip
Chemicaliëntanker
Gastanker
Olietanker
Bulkschip
Passagiersschip
2
schip met noch laag, noch hoog risico
Alle types
2
Leeftijd schip
alle types > 12 j
1
Alle leeftijden
3a
Vlag
ZGW-lijst
Zwart - ZHR, HR,
M tot HR
2
Wit
Zwart - MR
1
3b
IMO-Audit
-
-
Ja
4a
Erkende
organisatie
Prestatie
H
-
-
Hoog
M
-
-
-
L
Laag
1
-
ZL
Zeer laag
-
4b
Erkend door EU
-
-
Ja
5
Rederij
Prestatie
H
-
-
Hoog
M
-
-
-
L
Laag
2
-
ZL
Zeer laag
-
Historische parameters
6
Aantal tekortkomingen geregistreerd bij elke inspectie in voorgaande 36 maanden
Tekortkomingen
Komt niet in aanmerking
-
≤ 5 (en ten minste één inspectie in voorgaande 36 maanden)
7
Aantal aanhoudingen in voorgaande 36 maanden
Aanhoudingen
≥ 2 aanhoudingen
1
Geen
aanhouding
SHR zijn schepen die voldoen aan de criteria met een totale waarde van 5 of meer wegingspunten.
SLR zijn schepen die voldoen aan alle criteria van de parameters voor een laag risico.
SNR zijn schepen die noch SHR, noch SLR zijn.
BIJLAGE III
AANMELDING
(als bedoeld in artikel 9, lid 1)
Informatie die moet worden verstrekt overeenkomstig artikel 9, lid 1:
De volgende informatie wordt verstrekt aan de havenautoriteit, de haveninstantie of de daartoe aangestelde organisatie of instantie ten minste drie dagen voor het vermoedelijke tijdstip van aankomst in de haven of ankerplaats of vóór het vertrek in de vorige haven indien de reis naar verwachting minder dan drie dagen in beslag zal nemen:
a)
scheepsidentificatienummer (naam, roepletters, IMO-identificatienummer of MMSI-nummer)
b)
geplande duur van het verblijf in de haven en lijst van de havens in de Gemeenschap die achtereenvolgens op dezelfde reis zijn aangedaan;
c)
voor tankers:
i)
configuratie: enkelwandig, enkelwandig met SBT, dubbelwandig;
ii)
conditie van de lading en ballasttanks; vol, leeg, gevuld met inerte gassen;
iii)
volume en aard van de lading;
d)
geplande handelingen in de haven of ankerplaats van bestemming (laden, lossen, andere);
e)
aanleghavens en ankerplaatsen in de Gemeenschap die tijdens dezelfde reis achtereenvolgens zullen worden aangedaan;
f)
geplande wettelijk voorgeschreven inspectie en belangrijke onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, uit te voeren in de haven of ankerplaats van bestemming.
g)
datum van de laatste uitgebreide inspectie in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt.
BIJLAGE IV
LIJST VAN CERTIFICATEN EN DOCUMENTEN
(als bedoeld in artikel 13, lid 1)
1. Meetbrief (1969).
2. – Veiligheidscertificaat voor passagiersschepen,
– veiligheidsconstructiecertificaat voor vrachtschepen,
– uitrustingscertificaat voor vrachtschepen,
– radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen,
– certificaat van vrijstelling, inclusief, waar nodig, de vrachtlijst,
– veiligheidscertificaat voor vrachtschepen.
3. Internationaal scheepsbeveiligingscertificaat (ISSC) voor het schip.
4. Continuous Synopsis Record van het schip.
5. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk:
Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk.
6. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk:
Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk.
7. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door olie.
8. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk.
9. Internationaal certificaat van uitwatering (1966):
Internationaal certificaat van vrijstelling van uitwatering.
10. Oliejournaal, delen I en II.
11. Ladingjournaal.
12. Verklaring van minimum-bemanningssterkte.
13. Certificaten of andere documenten, vereist krachtens de bepalingen van het STCW-verdrag.
14. Keuringsdocumenten (IAO-Verdrag nr. 73 betreffende medische keuring van zeevarenden).
15. Tabel met de arbeidsorganisatie aan boord (IAO-Verdrag nr. 180 en STCW 95-Verdrag).
16. Register van de werk- en rusttijden van zeevarenden (IAO-Verdrag nr. 180).
17. Stabiliteitsgegevens.
18. Afschriften van het document van overeenstemming en het veiligheidsbeleidscertificaat die zijn afgegeven overeenkomstig de internationale code voor de veilige werking van schepen en voor voorkoming van verontreiniging (SOLAS 74, hoofdstuk IX).
19. Certificaten met betrekking tot de sterkte van de scheepsromp en de machines, afgegeven door de betrokken erkende organisatie (is alleen vereist als het schip bij een erkende organisatie geklasseerd is).
20. Document van overeenstemming met de bijzondere eisen die gelden voor schepen die gevaarlijke goederen vervoeren.
21. Veiligheidscertificaat voor hogesnelheidsvaartuigen en vergunning voor de exploitatie van hogesnelheidsvaartuigen.
22. Speciale lijst of manifest van gevaarlijke goederen, of gedetailleerd stuwplan.
23. Scheepsdagboek voor het bijhouden van tests en oefeningen, waaronder veiligheidsoefeningen, en het logboek voor aantekening van inspectie en onderhoud van reddingsmiddelen en -voorzieningen en van brandblusmiddelen en -voorzieningen.
24. Veiligheidscertificaat voor schepen voor bijzondere doeleinden.
25. Veiligheidscertificaat voor mobiele offshore-boorinstallaties.
26. Voor olietankers, de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.
27. De monsterrol, het brandbestrijdingsplan, en voor passagiersschepen een schadebestrijdingsplan.
28. Scheepsnoodplan voor olieverontreiniging.
29. Inspectierapport (bij bulk vervoerders en olietankers).
30. Rapporten van vorige havenstaatcontrole-inspecties.
31. Voor roropassagiersschepen, gegevens over de A/A-max. ratio.
32. Vergunning voor het vervoer van graan.
33. Handleiding voor het vastzetten van lading.
34. Plan voor het beheer van afvalstoffen en afvalstoffenjournaal.
35. Beslissingsondersteunend systeem voor kapiteins van passagiersschepen.
36. SAR-samenwerkingsplan voor passagiersschepen die op vaste routes opereren.
37. Lijst van operationele beperkingen voor passagiersschepen.
38. Bulkcarrierboekje (Bulk carrier booklet).
39. Laad- en losplan voor bulkschepen.
40. Certificaat van verzekering of andere financiële zekerheid terzake van wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1992).
41. Certificaat verplicht overeenkomstig Richtlijn 2008/XX/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende wettelijke aansprakelijkheid en financiële zekerheden van scheepseigenaars.
42. Certificaten die vereist worden door Richtlijn 2008/XX/EG van het Europees Parlement en de Raad van ... [tot wijziging van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart].
43. Bij ongevallen verplicht certificaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. XXXX/2008 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee en de binnenwateren(22).
44. Internationaal Certificaat van voorkoming van luchtverontreiniging.
45. Internationaal Certificaat van voorkoming van verontreiniging van het riool- of afvalwater.
BIJLAGE V
NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN "GEGRONDE REDENEN"
(als bedoeld in artikel 13, lid 3)
A. Voorbeelden van gegronde redenen voor een gedetailleerde inspectie
1. De schepen als omschreven in bijlage II, deel II, punten 2A en 2B.
2. Het niet behoorlijk bijgehouden zijn van het oliejournaal.
3. De ontdekking van onnauwkeurigheden bij de controle van de certificaten en de andere documenten.
4. Aanwijzingen dat de bemanningsleden niet kunnen voldoen aan de eisen inzake communicatie aan boord van artikel 17 van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden(23).
5. Een certificaat dat op frauduleuze wijze is verkregen of waarvan de houder niet de persoon is aan wie het oorspronkelijk werd afgegeven.
6. Een schip met een kapitein, officier of kwalificatie met een certificaat dat is afgegeven door een land dat het STCW-Verdrag niet heeft geratificeerd.
7. Bewijzen dat het laden en andere verrichtingen niet op veilige wijze of volgens de IMO-richtlijnen zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld het zuurstofgehalte in de inertgashoofdtoevoerleiding naar de laadtanks ligt boven het voorgeschreven maximumpeil.
8. Het niet kunnen voorleggen door de kapitein van een olietanker van de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.
9. Het ontbreken van een bijgewerkte monsterrol, of bemanningsleden die niet weten wat hun taak is in geval van brand of bij een bevel om het schip te verlaten.
10. De uitzending van foutieve noodsignalen die niet is gevolgd door een passende annuleringsprocedure.
11. Het ontbreken van door de verdragen voorgeschreven belangrijke uitrusting of voorzieningen.
12. Buitengewoon onhygiënische toestanden aan boord van het schip.
13. Op de algemene indruk en waarnemingen van de inspecteur gebaseerde bewijzen dat er een ernstige aantasting van of gebreken aan de romp of de constructie bestaan die een gevaar kunnen betekenen voor de structurele integriteit, de waterdichtheid of de weerbestendigheid van het schip.
14. Informatie of bewijzen dat de kapitein of bemanning niet bekend is met handelingen aan boord die essentieel zijn voor de veiligheid van schepen of de voorkoming van verontreiniging, of dat deze handelingen niet zijn verricht.
15. Het ontbreken van een tabel met de arbeidsorganisatie aan boord of een register met de werk- en rusttijden van de bemanning.
B. Voorbeelden van gegronde redenen voor de controle van beveiligingsaspecten op schepen
1. Tijdens de eerste havenstaatcontrole kan de inspecteur op de volgende manier vaststellen dat er gegronde redenen zijn voor aanvullende beveiligingscontroles:
1.1.
Het ISSC is ongeldig of verlopen.
Het veiligheidsniveau van het schip is lager dan dat van de haven.
1.3.
Op het schip hebben geen veiligheidsoefeningen plaatsgevonden.
1.4.
De verslagen van de laatste 10 transacties tussen schip en haven of tussen schepen onderling zijn onvolledig.
1.5.
Bewijs of constatering dat belangrijke bemanningsleden van het schip niet met elkaar kunnen communiceren.
1.6.
Bewijs dat de veiligheidsvoorzieningen ernstige tekortkomingen vertonen.
1.7.
Informatie van derde partijen zoals een rapport of verslag met informatie inzake veiligheid.
1.8.
Het schip bezit een tijdelijk ║ISSC║ dat op latere datum en aansluitend bij een eerder tijdelijk ISSC werd afgegeven en de inspecteur is beroepsmatig van oordeel dat de rederij dit certificaat heeft aangevraagd om na het verstrijken van het eerste tijdelijke certificaat niet volledig te hoeven voldoen aan SOLAS 74, hoofdstuk XI-2 en deel A van de ISPS-Code. In deel A van de ISPS-Code wordt vermeld in welke omstandigheden een tijdelijk certificaat mag worden verleend.
2. Indien gegronde redenen worden vastgesteld als hierboven vermeld, brengt de inspecteur de voor de veiligheid bevoegde instantie daarvan onverwijld op de hoogte (tenzij de inspecteur ook naar behoren is gemachtigd tot het uitvoeren van veiligheidsinspecties). De voor veiligheid bevoegde instantie besluit vervolgens, rekening houdend met het veiligheidsniveau overeenkomstig Voorschrift nr. 9 van SOLAS 74, hoofdstuk XI, welke controlemaatregelen nodig zijn.
3. Andere dan de voormelde gegronde redenen moeten worden beoordeeld door een naar behoren inzake beveiligingsaspecten gemachtigde functionaris.
BIJLAGE VI
PROCEDURES VOOR DE CONTROLE VAN SCHEPEN
(als bedoeld in artikel 15, lid 1)
Bijlage 1 "Havenstaatscontroleprocedures" van het MOU van Parijs en de volgende, door het MOU van Parijs vastgestelde instructies, in hun bijgewerkte versie:
– Instruction 33/2000/02: Operational Control on Ferries and Passenger Ships (Operationele controle op veerboten en passagiersschepen),
– Instruction 35/2002/02: Guidelines for PSCOs on Electronic Charts (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende elektronische kaarten),
– Instruction 36/2003/08: Guidance for Inspection on Working and Living Conditions (Richtsnoeren voor inspectie betreffende leef- en werkomstandigheden),
– Instruction 37/2004/02: Guidelines in Compliance with STCW 78/95 Convention as Amended (Richtsnoeren overeenkomstig het STCW-verdrag nr. 78/95, als gewijzigd),
– Instruction 37/2004/05: Guidelines on the Inspection of Hours of Work/Rest (Richtsnoeren betreffende de inspectie van arbeids/rusttijden),
– Instruction 37/2004/10: Guidelines for Port State Control Officers on Security Aspects (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende beveiligingsaspecten),
– Instruction 38/2005/02: Guidelines for PSCO's Checking a Voyage Data Recorder (VDR) (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole voor de controle van een reisgegevensrecorder (VDR),
– Instruction 38/2005/05: Guidelines on MARPOL 73/78 Annex I (Richtsnoeren betreffende MARPOL 73/78 bijlage I),
– Instruction 38/2005/07: Guidelines on Control of the Condition Assessment Scheme (CAS) of Single Hull Oil Tankers (Richtsnoeren betreffende de controle inzake de keuringsregeling scheepvaart (CAS) van enkelwandige olietankers),
– Instruction 39/2006/01: Guidelines for the Port State Control Officer on the ISM-Code (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende de ISM Code)
– Instruction 39/2006/02: Guidelines for Port State Control Officers on Control of GMDSS, (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende de controle van het GMDSS),
– Instruction 39/2006/03: Optimisation of Banning and Notification Checklist (Optimalisering van de lijst van toegangsverboden en aanmeldingen),
– Instruction 39/2006/10: Guidelines for PSCOs for the Examination of Ballast Tanks and Main Power Failure Simulation (black-out test) (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole voor het onderzoeken van ballasttanks en de simulatie van een onderbreking van de hoofdelektriciteitsvoorziening (black-out test)),
– Instruction 39/2006/11: Guidance for Checking the Structure of Bulk Carriers (Richtsnoeren voor het onderzoeken van de structuur van bulkschepen)
– Instruction 39/2006/12: Code of Good Practice for Port State Control Officers (Gedragscode voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole)
– Instruction 40/2007/04: Criteria for Responsibility Assessment of Recognised Organisations (R/O) (Criteria voor de beoordeling van de verantwoordelijkheid van erkende organisaties (R/O))
– Instruction 40/2007/09: Guidelines for Port State Control Inspections for Compliance with Annex VI of MARPOL 73/78 (Richtsnoeren voor inspecties inzake havenstaatcontrole met het oog op de naleving van Bijlage VI van MARPOL 73/78)
BIJLAGE VII
UITGEBREIDE INSPECTIE VAN SCHEPEN
(als bedoeld in artikel 14)
Een uitgebreide inspectie heeft in het bijzonder betrekking op de algemene toestand van de volgende risicogebieden:
–
documentatie
–
structurele toestand
–
weerbestendigheid
–
noodvoorzieningen
–
radiocommunicatie
–
ladingsoperaties
–
brandveiligheid
–
alarmsystemen
–
leef- en werkomstandigheden
–
navigatieapparatuur
–
reddingsmiddelen
–
gevaarlijke goederen
–
voortstuwing en hulpmachines
–
preventie van vervuiling.
Voorts omvat een uitgebreide inspectie - voor zover dat mogelijk is gelet op de praktische haalbaarheid of op mogelijke dwingende omstandigheden in verband met de veiligheid van personen, het schip of de haven - de verificatie van specifieke elementen van risicogebieden afhankelijk van het type schip dat wordt geïnspecteerd, als bepaald overeenkomstig artikel 14, lid 3.
BIJLAGE VIII
BEPALINGEN BETREFFENDE DE WEIGERING VAN TOEGANG TOT HAVENS EN ANKERPLAATSTEN IN DE GEMEENSCHAP
(als bedoeld in artikel 16)
1. Indien aan de in artikel 16, lid 1, beschreven voorwaarden wordt voldaan, stelt de bevoegde autoriteit van de haven waar het schip voor de derde maal is aangehouden, de kapitein van het schip er schriftelijk van in kennis dat een weigering van toegang zal worden uitgevaardigd die onmiddellijk van kracht wordt nadat het schip de haven heeft verlaten. Het toegangsverbod wordt onmiddellijk van kracht nadat het schip de haven heeft verlaten na het wegwerken van de tekortkomingen op grond waarvan het werd aangehouden.
2. De bevoegde autoriteit bezorgt ook een afschrift van de weigering van toegang aan de administratie van de vlaggenstaat, de betrokken erkende organisatie, de andere lidstaten, de andere partijen bij het MOU van Parijs de Commissie, en het secretariaat van het MOU van Parijs. De bevoegde instantie zorgt ervoor dat de informatie betreffende de weigering van toegang onverwijld wordt opgenomen in de inspectiedatabank.
3. Om het toegangsverbod te laten opheffen moet de eigenaar of de exploitant een formeel verzoek indienen bij de bevoegde instantie van de lidstaat die het toegangsverbod heeft opgelegd. Dit verzoek dient vergezeld te gaan van een door de administratie van de vlaggenstaat, na een bezoek aan boord van een door de administratie van de vlaggenstaat naar behoren gemachtigde inspecteur, afgegeven document waarin wordt aangetoond dat het schip volledig aan de eisen in de toepasselijke bepalingen van de internationale verdragen voldoet. De administratie van de vlaggenstaat levert aan de bevoegde instantie een bewijs van het uitgevoerde bezoek aan boord.
4. Het verzoek om het toegangsverbod op te heffen, dient eventueel ook te worden vergezeld van een document van het classificatiebureau dat het schip na een bezoek aan boord door een inspecteur van het classificatiebureau heeft geklasseerd en waaruit blijkt dat het schip voldoet aan de classificatienormen die door dat bureau zijn vastgesteld. Het classificatiebureau levert aan de bevoegde instantie een bewijs van het uitgevoerde bezoek aan boord.
5. Het toegangsverbod kan slechts worden opgeheven na afloop van de in artikel 16 van deze richtlijn bedoelde periode en na een nieuwe inspectie van het schip in een overeengekomen haven. Indien de overeengekomen haven zich in een lidstaat bevindt, kan de bevoegde instantie van die lidstaat op verzoek van de bevoegde instantie die het toegangsverbod heeft opgelegd, het schip toestaan zich naar de overeengekomen haven te begeven voor een nieuwe inspectie. In dat geval worden in de haven geen ladingoperaties uitgevoerd totdat de weigering van toegang is ingetrokken.
6. Indien de aanhouding op grond waarvan een toegangsverbod is uitgevaardigd onder meer gebaseerd is op structurele tekortkomingen aan het schip, kan de bevoegde instantie die de weigering van toegang heeft uitgevaardigd eisen dat bepaalde ruimtes, waaronder laadruimtes en tanks, worden vrijgemaakt voor onderzoek tijdens een nieuwe inspectie.
7. De nieuwe inspectie wordt uitgevoerd door de bevoegde instantie van de lidstaat die de weigering van toegang heeft opgelegd of, met diens toestemming, door de bevoegde instantie van de haven van bestemming. De bevoegde autoriteit kan een aankondiging tot14 dagen voor de herinspectie vereisen. Ten genoegen van de betrokken lidstaat wordt aangetoond dat het schip volledig voldoet aan de toepasselijke voorschriften van de internationale verdragen.
8. De hernieuwde inspectie bestaat uit een uitgebreide inspectie die ten minste de relevante punten van bijlage VII dient te omvatten.
9. Alle kosten van deze uitgebreide inspectie worden door de eigenaar of de exploitant van het schip gedragen.
10. Indien de resultaten van de uitgebreide inspectie de lidstaat voldoen in overeenstemming met bijlage VII moet het toegangsverbod worden opgeheven en wordt de rederij van het schip daar schriftelijk van in kennis gesteld.
11. De bevoegde autoriteit moet haar beslissing ook schriftelijk meedelen aan de administratie van de vlaggenstaat, het betrokken classificatiebureau, de andere lidstaten, de andere partijen bij het MOU van Parijs, de Commissie en het secretariaat van het MOU van Parijs. De bevoegde instantie zorgt er na de opheffing van de weigering van toegang tevens voor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast.
12. Informatie over schepen waaraan de toegang tot havens in de Gemeenschap is ontzegd, moet in de inspectiedatabank beschikbaar worden gesteld en worden bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 26 en van bijlage XIII.
BIJLAGE IX
INSPECTIEVERSLAG
(als bedoeld in artikel 17)
Het inspectierapport moet tenminste de volgende punten omvatten:
I. Algemene punten
1. Bevoegde instantie die het rapport heeft geschreven
2. Datum en plaats van inspectie
3. Naam van het geïnspecteerde schip
4. Vlag
5. Type schip (als aangeduid in het veiligheidsbeleidscertificaat)
6. IMO-identificatienummer
7. Roepnaam
8. Tonnage (gt)
9. Draagvermogen (voor zover van toepassing)
10. Bouwjaar, bepaald op basis van de datum op de veiligheidscertificaten van het schip
11. Het classificatiebureau of de classificatiebureaus, alsmede enige andere organisatie, voor zover van toepassing, die voor dit schip de eventuele classificatiecertificaten heeft/hebben afgegeven
12. De erkende organisatie of organisaties, en/of elke andere partij die namens de vlaggenstaat certificaten heeft afgegeven voor dit schip in overeenstemming met de toepasselijke verdragen
13. Naam en adres van de rederij of de exploitant van het schip
14. Naam en adres van de bevrachter die verantwoordelijk is voor de keuze van het schip en het type charter indien de schepen vloeistoffen of vaste lading in bulk vervoeren
15. Definitieve datum waarop het inspectierapport is geschreven
16. Vermelding dat gedetailleerde informatie over een inspectie of een aanhouding bekend kan worden gemaakt
II. Informatie over de inspectie
1. Certificaten welke zijn afgegeven overeenkomstig de desbetreffende internationale verdragen, instantie of organisatie die het/de betrokken certificaat/certificaten heeft afgegeven, met inbegrip van de datum van afgifte en de datum waarop deze aflopen
2. Delen of elementen van het schip welke geïnspecteerd werden (in het geval van een gedetailleerde of uitgebreide inspectie)
3. Haven waar en datum waarop de laatste tussentijdse of jaarlijkse inspectie of inspectie met het oog op verlenging heeft plaatsgevonden en de naam van de organisatie die de inspectie heeft uitgevoerd
4. Soort inspectie (inspectie, gedetailleerde inspectie, uitgebreide inspectie)
5. Aard van de tekortkomingen
6. Genomen maatregelen
III. Aanvullende informatie in het geval van aanhouding
1. Datum van het aanhoudingsbevel
2. Datum waarop het aanhoudingsbevel is opgeheven
3. Aard van de tekortkomingen die een aanhoudingsbevel wettigen (verwijzingen naar verdragen, indien van toepassing)
4. Aanwijzingen omtrent de vraag of de erkende organisatie, of een andere particuliere instelling die de desbetreffende controle heeft verricht, verantwoordelijkheid droeg in verband met de tekortkoming, of de combinatie van tekortkomingen, die tot de aanhouding heeft geleid
5. Genomen maatregelen
BIJLAGE X
CRITERIA VOOR DE AANHOUDING VAN EEN SCHIP
(bedoeld in artikel 19, lid 3)
INLEIDING
Alvorens te bepalen of tijdens een inspectie geconstateerde tekortkomingen aanhouding van het betrokken schip rechtvaardigen, past de inspecteur de in de punten 1 en 2 genoemde criteria toe.
Punt 3 bevat een niet-limitatieve lijst van tekortkomingen die op zich aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen (artikel 19, lid 4).
Wanneer de grond voor de aanhouding voortvloeit uit bij een ongeval ontstane schade tijdens de reis van het schip naar de haven, wordt geen aanhoudingsbevel uitgevaardigd, mits:
a)
naar behoren is voldaan aan de eisen van voorschrift I/11(c) van SOLAS 74 betreffende kennisgeving aan de administratie van de vlaggenstaat, de aangewezen inspecteur of de erkende organisatie die verantwoordelijk is voor de afgifte van het desbetreffende certificaat;
b)
de kapitein of eigenaar van het schip, voordat het schip de haven aandoet, de bevoegde autoriteit heeft ingelicht over de omstandigheden van het ongeval en de ontstane schade, en informatie heeft gegeven over de vereiste kennisgeving van de administratie van de vlaggenstaat;
c)
door het schip naar genoegen van de bevoegde autoriteit passende herstelmaatregelen worden getroffen, en tevens;
d)
de bevoegde autoriteit, na in kennis van de uitvoering van de herstelmaatregelen te zijn gesteld, zich ervan heeft vergewist dat de gebreken, die duidelijk gevaar inhielden voor veiligheid, gezondheid of het milieu, verholpen zijn.
1. BELANGRIJKSTE CRITERIA
Wanneer hij beroepshalve moet beoordelen of een schip al dan niet moet worden aangehouden, dient de inspecteur de volgende criteria toe te passen:
Tijdschema:
Schepen die niet veilig zee kunnen kiezen, worden bij de eerste inspectie aangehouden, ongeacht de tijd die het schip in de haven zal doorbrengen.
Criterium:
Het schip wordt aangehouden indien de tekortkomingen zo ernstig zijn dat een inspecteur het opnieuw moet bezoeken om zich er vóór afvaart van te vergewissen dat deze zijn verholpen.
De ernst van de tekortkomingen wordt bepaald door de noodzaak dat de inspecteur terugkeert naar het schip. Dit brengt echter niet in alle gevallen deze verplichting mee. Wel betekent het dat de instantie op enigerlei wijze, bij voorkeur door een hernieuwd bezoek, verifieert dat de tekortkomingen vóór het vertrek zijn verholpen.
2. TOEPASSING VAN DE BELANGRIJKSTE CRITERIA
Wanneer hij beslist of de tekortkomingen van een schip ernstig genoeg zijn om het schip aan te houden, dient de inspecteur te beoordelen of:
1.
het schip de vereiste documenten heeft en of deze geldig zijn;
2.
het schip over de bemanning als vereist in de Verklaring van Minimum-bemanningssterkte beschikt.
Gedurende de inspectie dient de inspecteur te bekijken of het schip en/of de bemanning in staat is:
3.
de volgende bestemming veilig te bereiken;
4.
tot de volgende bestemming de lading veilig te behandelen, te vervoeren en te controleren;
5.
tot de volgende bestemming de machinekamer veilig te bedienen;
6.
tot de volgende bestemming een goede voortstuwing en besturing te handhaven;
7.
tot de volgende bestemming zo nodig efficiënt een brand te blussen in enig deel van het schip;
8.
tot de volgende bestemming, wanneer nodig, het schip snel en veilig te verlaten en reddingswerkzaamheden te verrichten;
9.
tot de volgende bestemming verontreiniging van het milieu te voorkomen;
10.
tot de volgende bestemming een passende stabiliteit te handhaven;
11.
tot de volgende bestemming het schip waterdicht en intact te houden;
12.
tot de volgende bestemming zo nodig in noodsituaties te communiceren;
13.
tot de volgende bestemming te zorgen voor veilige en gezonde omstandigheden aan boord;
14.
bij een ongeluk zoveel mogelijk informatie te verstrekken.
Indien het antwoord op een van deze vragen ontkennend luidt, wordt, rekening houdend met alle geconstateerde tekortkomingen, aanhouding ernstig overwogen. Ook een combinatie van minder ernstige tekortkomingen kan aanhouding van het schip rechtvaardigen.
3. Om de inspecteur te helpen bij de toepassing van deze criteria, volgt hier een lijst van naar de betrokken verdragen en/of Codes gegroepeerde tekortkomingen die als dermate ernstig worden beschouwd dat zij de aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen. Deze lijst is niet limitatief.
3.1. Algemeen
Het ontbreken van geldige certificaten en documenten als vereist bij de relevante instrumenten. Schepen die onder de vlag varen van Staten die geen partij zijn bij een relevant verdrag of die een ander relevant instrument niet ten uitvoer hebben gelegd, zijn echter niet gerechtigd de certificaten van het verdrag of het andere relevante instrument in bezit te hebben. Daarom is het ontbreken van de vereiste certificaten op zich geen reden om deze schepen aan te houden; door toepassing van de "geen gunstiger behandeling-clausule" dient echter in aanzienlijke mate naleving van de bepalingen geëist te worden alvorens het schip kan vertrekken.
3.2. Werkingssfeer van SOLAS 74
1. Slechte werking van de voortstuwing en andere essentiële machines en van de elektrische installatie.
2. Onvoldoende schone machinekamer, teveel olie-watermengsel in de bilges, isolatie van leidingen met inbegrip van de uitlaatleidingen in de machinekamer, aangetast door olie, slecht functioneren van de lensinrichting.
3. Slecht functioneren van de noodgenerator, noodverlichting, accumulatoren en schakelaars.
4. Slechte werking van de hoofd- en hulpstuurinrichting.
5. Het ontbreken, onvoldoende capaciteit of ernstige beschadiging van individuele reddingsmiddelen, van reddingsboten en installaties om deze te water te brengen.
6. Het ontbreken van brandopsporingssystemen, brandalarm, blusuitrusting, vast aangebrachte blusinstallaties, ventilatieafsluiters, brandkleppen, snelsluitin-richtingen, of, indien wel aanwezig, het niet-conform of in slechte staat zijn in een mate die niet verenigbaar is met de bestemming ervan.
7. Het ontbreken, het in slechte toestand verkeren of het niet juist werken van de brandbescherming aan dek van tankers.
8. Het ontbreken, het niet-conform zijn of de slechte toestand van lichtseinen, dagmerken of geluidsseinen.
9. Het ontbreken of het niet goed werken van de radio-uitrusting voor nood- en veiligheidscommunicatie.
10. Het ontbreken of het niet goed werken van navigatiemiddelen, rekening houdend met de bepalingen van SOLAS 74-voorschrift V/16.2.
11. Het ontbreken van bijgewerkte zeekaarten en/of alle andere nautische publicaties die nodig zijn voor de voorgenomen reis, rekening houdend met het feit dat een goedgekeurd Electronic Chart Display and Information System (ECDIS-elektronische navigatiekaarten) op basis van officiële gegevens als vervanging voor papieren kaarten mag worden gebruikt.
12. Het ontbreken van vonkvrije afvoerventilatie voor ladingpompkamers.
13. Ernstige tekortkoming van de operationele voorschriften, als beschreven in deel 5.5 van bijlage 1 bij het MOU van Parijs.
14. Aantal, samenstelling of diplomering van de bemanning is niet in overeenstemming met de verklaring van minimumbemanningssterkte.
15. Het niet uitvoeren van het uitgebreide inspectieprogramma overeenkomstig SOLAS 74, hoofdstuk XI, voorschrift 2.
3.3. Werkingssfeer van de IBC-code
1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading.
2. Het ontbreken of beschadigd zijn van hoge-drukveiligheidsinrichtingen.
3. De elektrische installatie is niet intrinsiek veilig of stemt niet overeen met de eisen van de code.
4. Ontbrandbaar materiaal op gevaarlijke plaatsen.
5. Niet voldoen aan speciale voorschriften.
6. Overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid lading per tank.
7. Onvoldoende bescherming tegen hitte van kwetsbare producten.
3.4. Werkingssfeer van de IGC-code
1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading.
2. Het ontbreken van middelen om accommodatie of dienstruimten af te sluiten.
3. Schotten niet gasdicht.
4. Tekortkoming aan de luchtsluizen.
5. Het ontbreken of niet goed werken van snelafsluiters.
6. Het ontbreken of niet goed werken van veiligheidsafsluiters.
7. Elektrische installatie is niet intrinsiek veilig en correspondeert niet met de eisen van de code.
8. Ventilatoren in het ladinggedeelte niet bruikbaar.
9. Niet werkende drukalarmen voor ladingtanks.
10. Het gasdetectieapparaat en/of detectieapparaat voor giftig gas vertoont/vertonen gebreken.
11. Vervoer zonder geldig inhibitor-certificaat van stoffen waarvan reactie moet worden tegengegaan.
3.5. Werkingssfeer van het Verdrag betreffende de uitwatering
1. Belangrijke plaatsen hebben schade of corrosie of putjes in de platen en daarmee gepaard gaande verstijving van dekken en romp, die van invloed is op de zeewaardigheid of het plaatselijk bestand zijn tegen ladingen, tenzij passende voorlopige reparaties worden uitgevoerd om een reis naar een haven voor definitieve reparatie mogelijk te maken.
2. Een geconstateerd geval van onvoldoende stabiliteit.
3. Het ontbreken van voldoende en betrouwbare informatie in goedgekeurde vorm op grond waarvan de kapitein op snelle en eenvoudige wijze het laden en het ballasten van zijn schip kan regelen, zodanig dat er in alle stadia en onder wisselende omstandigheden tijdens de reis een veilige stabiliteitsmarge is en dat het ontstaan van onaanvaardbare spanningen op de constructie van het schip vermeden wordt.
4. Sluitwerk, luiken en waterdichte deuren ontbreken, verkeren in slechte staat of vertonen gebreken.
5. Overbelading.
6. Ontbreken of onleesbaarheid van het uitwateringsmerk.
3.6. Werkingssfeer van het MARPOL-Verdrag, bijlage I
1. Het ontbreken, ernstige beschadiging of het niet goed werken van het olie-waterafscheidingssysteem, het bewakings- en regelsysteem voor de olielozingen of de alarminrichting wanneer de limiet van 15 delen olie per miljoen in een mengsel wordt overschreden.
2. Overblijvende capaciteit van de sloptank is onvoldoende voor de voorgenomen reis.
3. Het oliejournaal is niet aanwezig.
4. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht.
5. Het onderzoeksrapport ontbreekt of is niet in overeenstemming met voorschrift 13G(3)(b) van het MARPOL-Verdrag.
3.7. Werkingssfeer van het MARPOL-Verdrag, bijlage II
1. Het ontbreken van het P&A Manual.
2. De lading is niet gecategorizeerd.
3. Geen ladingjournaal aanwezig.
4. Vervoer van olieachtige stoffen zonder te voldoen aan de voorschriften of aan daartoe op passende wijze aangepast certificaat.
5. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht.
3.8. Werkingssfeer van het MARPOL-Verdrag, bijlage V
1. Ontbreken van een plan voor het beheer van afvalstoffen.
2. Ontbreken van een afvalstoffenjournaal.
3. Scheepsbemanning is niet vertrouwd met de vereisten inzake verwijdering/lozing van het plan voor het beheer van afvalstoffen.
3.9. Werkingssfeer van het STCW-Verdrag en Richtlijn 2001/25/EG
1. Zeevarenden beschikken niet over een diploma of het vereiste diploma, hebben geen geldige vrijstelling of kunnen geen schriftelijk bewijs overleggen, dat bij de administratie van de vlaggenstaat een aanvraag voor een aantekening is ingediend.
2. Bewijs dat een certificaat op onrechtmatige wijze is verkregen of dat de houder niet de persoon is aan wie het certificaat aanvankelijk werd afgegeven.
3. Er wordt niet voldaan aan de van toepassing zijnde eisen van de administratie van de vlaggenstaat inzake de minimumbemanningssterkte.
4. De regeling van de navigatie- en de machinekamerwacht voldoet niet aan de voorschriften van de administratie van de vlaggenstaat.
5. Van het wachtdienst doend personeel kan niemand de apparatuur bedienen die essentieel is voor veilige navigatie, radiocommunicatie voor de veiligheid of de voorkoming van verontreiniging van de zee.
6. Er kan geen bewijs worden geleverd van vakbekwaamheid met betrekking tot de aan zeevarenden ten behoeve van de veiligheid van het schip en ter voorkoming van verontreiniging opgedragen taken.
7. Voor de eerste wacht bij het begin van de reis en de daaropvolgende aflossing van de wacht is geen personeel beschikbaar dat voldoende is uitgerust en anderszins geschikt is voor de dienst.
3.10. Werkingssfeer van de IAO-verdragen
1. Onvoldoende voedsel voor de reis naar de volgende haven.
2. Onvoldoende drinkwater voor de reis naar de volgende haven.
3. Uiterst ongezonde omstandigheden aan boord.
4. Geen verwarming in de accommodatie van een schip dat vaart in gebieden waar temperaturen uiterst laag kunnen zijn.
5. Onvoldoende ventilatie in de accommodatie van een schip.
6. Uitzonderlijk veel vuilnis, versperring door uitrusting of vracht, of anderszins onveilige omstandigheden, in gangpaden of -accommodatie.
7. Duidelijke tekenen dat wachtdoend personeel en ander personeel van dienst voor de eerste wacht of aflossing daarvan zijn verzwakt door vermoeidheid.
3.11. Gevallen die geen aanhouding rechtvaardigen, maar waarbij bijvoorbeeld ladingoperaties moeten worden opgeschort
Niet goed functioneren (of slecht onderhoud) van het inert-gassysteem, installaties of machines die betrekking hebben op het laden, wordt beschouwd als voldoende aanleiding om het laden te stoppen.
BIJLAGE XI
MINIMUMEISEN VOOR INSPECTEURS
(als bedoeld in artikel 22, leden 1 en 5)
1. Inspecteurs dienen te beschikken over de nodige theoretische kennis over en praktische ervaring met schepen en de exploitatie daarvan. Zij moeten over de nodige bekwaamheden beschikken om de vereisten van de ║ verdragen en de betrokken havenstaatcontroleprocedures te doen naleven. De verwerving van de kennis en bekwaamheid voor de tenuitvoerlegging van internationale en communautaire regelgeving gebeurt via een door documenten gestaafd opleidingsprogramma.
2. Inspecteurs dienen ten minste:
a)
te beschikken over gepaste kwalificaties van een zeevaartinstelling of nautische instelling en over relevante zeevaartervaring als gecertificeerd scheepsofficier en in het bezit te zijn (of te zijn geweest) van een geldig STCW II/2 of III/2 -bewijs van bekwaamheid zonder beperking wat betreft het inzetgebied, het voortstuwingsvermogen of de tonnage, of
b)
te zijn geslaagd voor een door de bevoegde instantie erkend examen van scheepsbouwkundig ingenieur, werktuigbouwkundig ingenieur of ingenieur op een met de scheepvaart verband houdend gebied, en in die hoedanigheid ten minste vijf jaar te hebben gewerkt, of
c)
in het bezit te zijn van een relevant universitair diploma of een gelijkwaardige opleiding te hebben gevolgd en naar behoren opgeleid en gediplomeerd te zijn als inspecteurs scheepsveiligheid.
3. De inspecteur dient:
–
ten minste één jaar als vlaggenstaatinspecteur, belast met controle en certificering in het kader van de verdragen, werkzaam te zijn geweest of betrokken te zijn geweest bij het toezicht op de activiteiten van erkende organisaties waaraan wettelijk voorgeschreven taken zijn gedelegeerd, of
–
een vergelijkbaar niveau van bekwaamheid te hebben bereikt door het volgen van ten minste één jaar praktijkopleiding bestaande uit het deelnemen aan inspecties in het kader van de havenstaatcontrole onder leiding van ervaren inspecteurs inzake havenstaatcontrole.
4. De inspecteurs als bedoeld in 2, onder a), dienen ten minste vijf jaar ervaring in de zeevaart te hebben opgedaan en tijdens deze periode onder andere werkzaam te zijn geweest als officier in de dekdienst, respectievelijk de machinekamerdienst, dan wel als inspecteur van de vlaggenstaat of als adjunct-inspecteur voor havenstaatcontrole. Die ervaring dient een periode van ten minste twee jaar in de zeevaart als officier in de dekdienst, respectievelijk de machinekamerdienst te omvatten.
5. De gekwalificeerde inspecteur moet schriftelijk en mondeling met zeevarenden kunnen communiceren in de op zee het meest gesproken taal.
6. Inspecteurs die niet aan bovenstaande criteria voldoen, worden ook geaccepteerd indien zij op het moment van de aanneming van deze richtlijn in dienst van de bevoegde instantie van de lidstaat havenstaatcontrole uitoefenen.
7. Wanneer havenstaatcontrole-inspecteurs inspecties, als bedoeld in artikel 15, leden 1 en 2, in een lidstaat verrichten, dienen de inspecteurs te beschikken over de gepaste kwalificaties, met inbegrip van voldoende theoretische kennis en praktische ervaring op het vlak van maritieme veiligheid. Daartoe behoren in principe:
a)
een goed inzicht in maritieme veiligheid en de toepassing van dit concept bij de geïnspecteerde activiteiten;
b)
een goede praktijkkennis van beveiligingstechnologieën en -technieken;
c)
kennis van inspectieprincipes, -procedures en -technieken;
d)
praktijkkennis van de geïnspecteerde activiteiten.
BIJLAGE XII
FUNCTIES VAN DE INSPECTIEDATABANK
(als bedoeld in artikel 24, lid 1)
1. De inspectiedatabank heeft ten minste de volgende functies:
–
registreren van inspectiegegevens van lidstaten en van alle staten die partij zijn bij het MOU van Parijs;
–
verstrekken van gegevens over risicoprofielen van schepen en over te inspecteren schepen;
–
berekenen van de inspectieverplichtingen van elke lidstaat;
–
opstellen van de witte lijst en van de grijze en de zwarte lijst van vlaggenstaten als bedoeld in artikel 16, lid 1;
–
verstrekken van gegevens over de prestaties van rederijen;
–
bepalen van de elementen in risicogebieden die bij elke inspectie moeten worden gecontroleerd.
2. De inspectiedatabank moet kunnen worden aangepast aan toekomstige ontwikkelingen en kunnen worden gekoppeld aan andere communautaire databanken op het gebied van de veiligheid van het scheepvaartverkeer, inclusief SafeSeaNet, waarbij gegevens zullen worden verstrekt over de werkelijke aanlopen van schepen in havens van de lidstaten, alsmede in voorkomend geval, aan relevante nationale informatiesystemen.
3. Er wordt voorzien in een deep hyperlink van de inspectiedatabank naar het Equasis-informatiesysteem. De lidstaten moedigen de inspecteurs aan de openbare en particuliere databanken betreffende scheepsinspectie te raadplegen die via het Equasis-informatiesysteem toegankelijk zijn.
BIJLAGE XIII
PUBLICATIE VAN INFORMATIE IN VERBAND MET INSPECTIES, AANHOUDINGEN EN WEIGERINGEN VAN TOEGANG IN DE HAVENS VAN DE LIDSTATEN
(zoals bedoeld in artikel 26)
1. De informatie die gepubliceerd wordt in overeenstemming met artikel 26 dient het volgende te omvatten:
a)
naam van het schip,
b)
IMO-identificatienummer,
c)
type van het schip,
d)
tonnage (gt),
e)
bouwjaar, bepaald op basis van de datum op de veiligheidscertificaten van het schip,
f)
naam en adres van de rederij van het schip,
g)
in het geval van schepen die vloeistoffen of vaste lading in bulk vervoeren, de naam en het adres van de bevrachter die verantwoordelijk is voor de keuze van het schip en het type charter,
h)
vlaggenstaat,
i)
classificatiecertificaten en wettelijk voorgeschreven certificaten welke zijn afgegeven overeenkomstig de desbetreffende internationale verdragen en de instantie of organisatie van afgifte van elk afzonderlijk certificaat, met vermelding van de data van afgifte respectievelijk verstrijken,
j)
haven waar en datum waarop de laatste tussentijdse of jaarlijkse inspectie heeft plaatsgevonden van de onder i) vermelde certificaten en de naam van de instantie of organisatie die deze inspectie heeft uitgevoerd,
k)
datum, land en haven van aanhouding.
2. Wat betreft schepen die zijn aangehouden, dient de overeenkomstig artikel 26 gepubliceerde informatie het volgende te omvatten:
a)
aantal aanhoudingen gedurende de voorgaande 36 maanden,
b)
de datum waarop de aanhouding is opgeheven,
c)
de duur van de aanhouding, in dagen,
d)
duidelijke en expliciete vermelding van de redenen voor de aanhouding,
e)
voor zover van toepassing, aanwijzingen omtrent de vraag of het classificatiebureau, of een andere particuliere instelling die de betrokken controle heeft verricht, verantwoordelijkheid draagt in verband met de tekortkoming, of de combinatie van tekortkomingen, die tot de aanhouding heeft geleid,
f)
beschrijving van de maatregelen die zijn getroffen ten aanzien van een schip dat toestemming heeft gekregen om naar de dichtstbijzijnde geschikte reparatiewerf te varen,
g)
indien voor het schip een weigering van toegang tot iedere haven binnen de Gemeenschap geldt, de redenen voor deze maatregel, in duidelijke en expliciete bewoordingen.
BIJLAGE XIV
GEGEVENS WELKE MOETEN WORDEN VERSTREKT IN DE CONTEXT VAN DE CONTROLE OP DE UITVOERING
(als bedoeld in artikel 29)
1. Ieder jaar moeten de lidstaten de Commissie uiterlijk op 1 april de volgende gegevens verstrekken over het vorige jaar.
1.1. Aantal inspecteurs dat uit hun naam optreedt in het kader van de havenstaatcontrole.
Deze informatie moet aan de Commissie worden meegedeeld onder gebruikmaking van de volgende modeltabel║1, ║2.
Haven/gebied
Aantal voltijdse inspecteurs
(A)
Volledig aantal deeltijdse inspecteurs
(B)
Wijziging van (B) naar voltijds
(C)
Totaal
(A+C)
Haven X / of Gebied X …
Haven Y / of Gebied Y …
TOTAAL
║1 Wanneer in het kader van de havenstaatcontrole uitgevoerde inspecties slechts een deel van het werk van de inspecteur vormen, dient het totale aantal inspecteurs te worden omgerekend naar voltijdequivalenten. Wanneer eenzelfde inspecteur werkzaam is in meer dan één haven of geografisch gebied, dienen de toepasselijke deeltijdequivalenten in elke haven te worden geteld.
║2 Deze informatie moet verstrekt worden op nationaal niveau en voor iedere haven van de betrokken lidstaat. Voor het doel van deze bijlage wordt ervan uitgegaan dat een haven een afzonderlijke haven betekent of het geografisch gebied dat bestreken wordt door een inspecteur of een team van inspecteurs, waarin eventueel verschillende afzonderlijke havens kunnen zijn begrepen.
1.2. Totaal aantal afzonderlijke schepen dat op nationaal niveau de havens van de lidstaat is binnengelopen. Dit cijfers omvat het aantal schepen dat onder deze richtlijn valt en de havens van de lidstaat is binnengelopen. Elk schip wordt slechts één maal geteld.
2. De lidstaten moeten:
a)
de Commissie om de zes maanden een lijst doen toekomen van de aanlopen in de haven van afzonderlijke schepen, met uitzondering van geregelde veerdiensten voor vracht en passagiers die hun havens zijn binnengelopen of die een havenautoriteit of haveninstantie kennis hebben gegeven van hun aankomst op een ankerplaats, met, voor elke scheepsbeweging, vermelding van het IMO-identificatienummer, datum van aankomst en de betrokken haven. De lijst wordt ingediend als spreadsheet waarmee de voornoemde informatie automatisch kan worden opgezocht of verwerkt. De lijst wordt ingediend binnen 4 maanden na afloop van de periode waarop de gegevens betrekking hebben,
en
b)
uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn en telkens wanneer zich een wijziging voordoet bij de veerdiensten voor passagiers en vracht de Commissie afzonderlijke lijsten verstrekken van de in de punt a) genoemde geregelde veerdiensten. In de lijst wordt het IMO-identificatienummer, de naam en de vaarroute van elk schip vermeld. De lijst wordt ingediend als spreadsheet waarmee de voornoemde informatie automatisch kan worden opgezocht of verwerkt.
BIJLAGE XV
Deel A
Ingetrokken richtlijn en de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(als bedoeld in artikel 37)
Richtlijn 95/21/EG van de Raad
(PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1)
Richtlijn 98/25/EG van de Raad
(PB L 133 van 7.5.1998, blz. 19)
Richtlijn 98/42/EG van de Commissie
(PB L 184 van 27.6.1998, blz. 40)
Richtlijn 1999/97/EG van de Commissie
(PB L 331 van 23.12.1999, blz. 67)
Richtlijn 2001/106/EG van het Europees Parlement en de Raad
(PB L 19 van 22.1.2002, blz. 17)
Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad
Standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 584, gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2008 (PB C 198 E van 5.8.2008, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 24 september 2008.
De opneming van de punten 41 ║, 42 en 43 is afhankelijk van de aanneming van de respectieve wetgevingsbepalingen in het derde pakket maritieme veiligheid.
Gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (herschikking) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (herschikking) (5724/2/2008 – C6-0222/2008 – 2005/0237A(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5724/2/2008 – C6-0222/2008)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0587),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0331/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake naleving van vlaggenstaatverplichtingen en gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties(6) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.
(2) Gezien de aard van de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG lijkt het passend deze te herschikken in twee verschillende instrumenten van Gemeenschapsrecht, zijnde een richtlijn en een verordening.
(3) In zijn resolutie van 8 juni 1993 over een gemeenschappelijk beleid inzake de veiligheid op zee(7) heeft de Raad de doelstelling geformuleerd om alle schepen die niet aan de normen voldoen, uit de communautaire wateren te verwijderen, en prioriteit gegeven aan een communautair actieprogramma met het oog op de effectieve en eenvormige toepassing van internationale regels ║ door de opstelling van gemeenschappelijke normen voor classificatiebureaus, die worden gedefinieerd als met inspectie en controle van schepen belaste organisaties (hierna "erkende organisaties" genoemd).
(4) Het is mogelijk de veiligheid op zee en de preventie van verontreiniging van de zee daadwerkelijk te verbeteren door een strikte toepassing van de internationale verdragen, gedragsregels en resoluties, waarbij tevens wordt toegewerkt naar de vrijheid van dienstverrichting.
(5) De verantwoordelijkheid om te controleren dat schepen aan de uniforme internationale normen inzake veiligheid op zee en preventie van verontreiniging van de zee voldoen, berust bij de vlaggen- en havenstaten.
(6) De lidstaten dragen de verantwoordelijkheid voor de afgifte van de internationale certificaten inzake veiligheid en de voorkoming van verontreiniging waarin wordt voorzien door verdragen zoals het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS 74), het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL), evenals voor de uitvoering van die verdragen.
(7) Overeenkomstig die Verdragen mogen alle lidstaten erkende organisaties, tot op uiteenlopende hoogte toestaan het beantwoorden aan de normen te certificeren en mogen zij de afgifte van de relevante certificaten inzake veiligheid en preventie van verontreiniging delegeren.
(8) Vele van de over de gehele wereld bestaande erkende organisaties garanderen in het kader van hun werkzaamheden namens de nationale overheidsdiensten geen toereikende tenuitvoerlegging van de voorschriften of de noodzakelijke betrouwbaarheid, omdat zij niet over ▌gepaste structuren en ervaring beschikken om hun taken op zeer deskundige wijze uit te voeren.
(9) Voorts zorgen deze erkende organisaties voor de opstelling en uitvoering van voorschriften voor het ontwerp, de bouw, het onderhoud en de inspectie van schepen en zijn zij verantwoordelijk voor de inspectie van schepen namens de vlaggenstaten en voor de certificering dat deze schepen voldoen aan de eisen van de internationale verdragen voor de afgifte van de relevante certificaten. Om die taak op een bevredigende wijze te kunnen uitvoeren, behoeven zij strikte onafhankelijkheid, hooggespecialiseerde technische competentie en een nauwgezet kwaliteitsbeheer.
(10) Erkende organisaties moeten hun diensten overal in de Gemeenschap kunnen aanbieden en met elkaar kunnen concurreren, en zij moeten zorgen voor een gelijk niveau van veiligheid en bescherming van het milieu. De nodige professionele normen voor hun activiteiten moeten derhalve overal in de Gemeenschap uniform worden vastgesteld en toegepast.
(11) De afgifte van het radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen mag worden toevertrouwd aan particuliere instellingen die voldoende deskundig zijn en gekwalificeerd personeel in dienst hebben.
(12) Een lidstaat mag het aantal gemachtigde erkende organisaties beperken overeenkomstig zijn op objectieve en doorzichtige gronden gebaseerde behoeften, waarbij een en ander door de Commissie in overeenstemming met een comitéprocedure wordt gecontroleerd.
(13) Aangezien deze richtlijn vrijheid van dienstverrichting in de Gemeenschap waarborgt, dient de Commissie bevoegd te zijn met de derde landen waar sommige van de erkende organisaties gevestigd zijn, te onderhandelen over een gelijke behandeling voor de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties.
(14) Een nauwe betrokkenheid van de nationale overheidsdiensten bij de controle van schepen en de afgifte van de daarmee verband houdende certificaten met het oog op de volledige naleving van de internationale veiligheidsvoorschriften is noodzakelijk, zelfs indien de lidstaten voor de uitvoering van regelgevingstaken een beroep doen op erkende organisaties die geen deel uitmaken van hun overheidsdiensten. Het is derhalve dienstig een nauwe samenwerking tot stand te brengen tussen deze instanties en de door hen gemachtigde erkende organisaties, hetgeen met zich kan brengen dat de erkende organisaties een plaatselijke vertegenwoordiging hebben op het grondgebied van de lidstaat voor welke zij hun taken verrichten.
(15) Verschillen in de regelingen inzake de financiële aansprakelijkheid tussen de namens de lidstaten optredende erkende organisaties zouden een hinderpaal vormen voor de deugdelijke uitvoering van deze richtlijn. Teneinde bij te dragen tot een oplossing van dit probleem, is een zekere mate van harmonisatie op Gemeenschapsniveau geboden van de aansprakelijkheid wegens een door een erkende organisatie veroorzaakt ongeval op zee, zoals vastgesteld door een rechtbank, met inbegrip van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure.
(16) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8).
(17) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid ║ worden gegeven om deze richtlijn te wijzigen met het oog op de opname van latere wijzigingen van internationale verdragen, protocollen, codes en daarmee samenhangende resoluties. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de ║ in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
(18) De lidstaten moet niettemin de mogelijkheid worden gelaten om de door hen aan een erkende organisatie verleende machtiging te schorsen om redenen welke betrekking hebben op ernstig gevaar voor de veiligheid of het milieu. De Commissie dient in overeenstemming met een comitéprocedure onverwijld te beslissen of het nodig is een dergelijke nationale maatregel nietig te verklaren.
(19) Elke lidstaat dient de prestaties van de namens hem optredende erkende organisaties periodiek te beoordelen en de Commissie en alle andere lidstaten van nauwkeurige informatie met betrekking tot die prestaties te voorzien.
(20) De lidstaten zijn als havenautoriteiten verplicht voor een grotere veiligheid en een betere preventie van verontreiniging in de communautaire wateren te zorgen door in eerste instantie schepen te controleren die houder zijn van certificaten van organisaties die niet voldoen aan de gemeenschappelijke criteria, en er daarbij zorg voor te dragen dat schepen die onder de vlag van een derde Staat varen, geen gunstigere behandeling krijgen.
(21) Op dit ogenblik zijn er geen uniforme internationale normen waaraan alle schepen in het bouwstadium of gedurende hun volledige levensduur moeten voldoen met betrekking tot de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur. Dergelijke normen kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van erkende organisaties of overeenkomstig gelijkwaardige normen die door de nationale overheidsdiensten moeten worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij(9).
(22) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de invoering van voorschriften die de lidstaten in hun relatie met de inspectie, controle en certificatie van schepen belaste organisaties die in de Gemeenschap werkzaam zijn, dienen toe te passen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(23) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 94/57/EG materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijn.
(24) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.
(25) Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"(10) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken.
(26) De maatregelen die door erkende orgnanisaties moeten worden toegepast, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van ...(11)[inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties](12)║,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn heeft tot doel:
a)
te garanderen dat de lidstaten zich doeltreffend en consequent kwijten van hun vlaggenstaatverplichtingen overeenkomstig de internationale verdragen;
b)
voorschriften vast te stellen die moeten worden toegepast door de lidstaten in hun betrekkingen met erkende organisaties die zij belast hebben met de inspectie, de controle en de certificatie van schepen in verband met de naleving van de internationale verdragen betreffende de veiligheid op zee en ter voorkoming van verontreiniging van de zee, waarbij tevens wordt toegewerkt naar de vrijheid van dienstverrichting. Dit proces omvat eveneens de uitwerking en naleving van veiligheidseisen met betrekking tot de romp, de machines, de elektrische en radiotelefonie-installaties en de bedieningsapparatuur van schepen waarop die internationale overeenkomsten van toepassing zijn.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a)
"schip": een vaartuig waarop de internationale verdragen van toepassing zijn;
b)
"schip dat onder de vlag van een lidstaat vaart": schip dat in een lidstaat is geregistreerd en dat onder de vlag van een lidstaat vaart overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat. Een schip dat niet aan deze definitie voldoet, wordt gelijkgesteld met een schip dat onder de vlag van een derde land vaart;
c)
"inspecties en controles": de inspecties en controles die verplicht zijn op grond van de internationale verdragen, alsmede op grond van deze richtlijn en andere communautaire wetgeving betreffende veiligheid op zee;
d)
"internationale verdragen": het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS 74) ▌, het Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL), het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969 (Tonnage 69), het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (STCW 1978), en het Verdrag inzake internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 (COLREG 72), samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter in alle lidstaten, in de bijgewerkte versie;
e)
"vlaggenstaatcode": delen 1 en 2 van de "Code voor de toepassing van de verplichte IMO-instrumenten", aangenomen bij resolutie A.996(25) van de algemene vergadering van de IMO op 29 november 2007, in zijn bijgewerkte versie;
f)
"instanties": de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert, met inbegrip van afdelingen, agentschappen en organen die belast zijn met de uitvoering van de vlaggenstaatbepalingen van de IMO-verdragen;
g)
"organisatie": een juridische entiteit, haar dochterondernemingen en alle andere entiteiten waarover zij zeggenschap heeft, die gezamenlijk of afzonderlijk taken uitvoeren die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen;
h)
"zeggenschap": voor de toepassing van punt g): rechten, contracten of alle andere middelen, rechtens of feitelijk, die afzonderlijk of in combinatie de mogelijkheid verlenen om beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit, of die entiteit in staat stellen taken uit te voeren die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen;
i)
"erkende organisatie": een organisatie die is erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../…(13)[inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties];
j)
"machtiging": handeling waarbij een lidstaat aan een erkende organisatie een recht verleent of bevoegdheid delegeert;
k)
"wettelijk voorgeschreven certificaat": een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig internationale verdragen afgegeven certificaat;
l)
"voorschriften en procedures": de eisen van een erkende organisatie voor het ontwerp, de bouw, de uitrusting, het onderhoud en de controle van schepen;
m)
"classificatiecertificaat": een door een erkende organisatie afgegeven document waarin wordt bevestigd dat een schip, overeenkomstig de door de erkende organisatie vastgestelde en gepubliceerde voorschriften en regelgeving, geschikt is voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst;
n)
"radioveiligheids-certificaat voor vrachtschepen": het certificaat dat is ingevoerd bij het protocol van 1988 houdende wijziging van SOLAS, aangenomen door de Internationale Maritieme Organsiatie (IMO).
Artikel 3
1. Op grond van hun verantwoordelijkheden en verbintenissen die zij hebben op grond van de internationale verdragen, zien de lidstaten erop toe dat hun bevoegde overheidsdiensten de bepalingen daarvan ▌naar behoren doen naleven overeenkomstig de internationale verdragen, in overeenstemming met de leden 2 en 3.
2. De lidstaten passen de bepalingen van de vlaggenstaatcode toe.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat hun instanties ten minste om de vijf jaar een onafhankelijke audit ondergaan overeenkomstig de bepalingen van Resolutie A.974(24), aangenomen door de algemene vergadering van de IMO van 1 december 2005. Zij zorgen ervoor dat, op basis van de bevindingen van de audit, indien nodig, een alomvattend correctieplan wordt opgesteld overeenkomstig afdeling 8 van deel II van de bijlage bij genoemde resolutie, en dat dit plan tijdig en effectief wordt uitgevoerd.
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen betreffende de inspectie en de controle van schepen en de afgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten en certificaten van vrijstelling waarin door de internationale verdragen is voorzien.
5. Wanneer een lidstaat voor de toepassing van lid 1 besluit om, voor de schepen die zijn vlag voeren:
i)
organisaties te machtigen tot de volledige of gedeeltelijke uitvoering van inspecties en controles in verband met wettelijk voorgeschreven certificaten, met inbegrip van die voor het beoordelen van de naleving van de in artikel 15, lid 2, bedoelde voorschriften, en, wanneer van toepassing, tot het afgeven en vernieuwen van de betrokken certificaten, of
ii)
erkende organisaties de taak toe te vertrouwen van het volledig of gedeeltelijk uitvoeren van de onder (i) bedoelde inspecties en controles;
vertrouwt hij deze taken alleen toe aan erkende organisaties.
Voor de eerste afgifte van certificaten van vrijstelling is in ieder geval de goedkeuring van de bevoegde instantie vereist.
Wat het radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen betreft, kunnen deze taken evenwel worden toevertrouwd aan een particuliere instelling die door een bevoegde overheidsdienst is erkend en die voldoende deskundig is en gekwalificeerd personeel heeft voor de uitvoering, namens de bevoegde instantie, van specifieke veiligheidsbeoordelingen op het gebied van radiocommunicatie.
6. Dit artikel is niet van toepassing op de certificatie van afzonderlijke onderdelen van de scheepsuitrusting.
Artikel 4
Vlaggenstaatverplichtingen
1.Alvorens toestemming te geven voor de exploitatie van een schip waaraan het recht is verleend de vlag ervan te voeren, neemt de betrokken lidstaat de passende maatregelen om te waarborgen dat het bewuste schip aan de toepasselijke internationale voorschriften en regelgeving voldoet. Hij vergewist zich met name met alle redelijke middelen van het veiligheidsdossier van het schip. Indien nodig pleegt hij overleg met de instanties van de vorige vlaggenstaat om vast te stellen of er nog hangende gebreken of veiligheidsproblemen, vastgesteld door genoemde instanties, onopgelost blijven.
2.Wanneer een vlaggenstaat informatie vraagt over een schip dat voorheen de vlag van een lidstaat voerde, verstrekt de aangezochte lidstaat onverwijld bijzonderheden over nog hangende gebreken alsmede andere relevante veiligheidsinformatie aan de verzoekende vlaggenstaat.
3.Wanneer de instanties ervan in kennis worden gesteld dat een schip dat de vlag van de betrokken lidstaat voert door een havenstaat is aangehouden, zien zij erop toe dat passende corrigerende maatregelen worden genomen om het schip in overeenstemming te brengen met de toepasselijke regelgeving en de IMO-verdragen. Genoemde instanties stellen daarvoor de toepasselijke procedures vast.
Artikel 5
De lidstaten zorgen ervoor dat ten minste de volgende informatie betreffende de schepen die hun vlag voeren, onder de rechtstreekse controle van een overheidsinstantie wordt bijgehouden en te allen tijde via passende IT-middelen rechtstreeks toegankelijk voor de autoriteiten zijn:
a)
scheepsgegevens (naam, IMO-nummer enz.);
b)
datum van de controles, inclusief bijkomende en aanvullende controles, en van de eventuele audits;
c)
identificatie van de erkende organisaties die betrokken zijn bij de certificering en classificatie van het schip;
d)
identificatie van het orgaan dat het schip heeft geïnspecteerd overeenkomstig de controlebepalingen van de havenstaat en de datum van de inspecties;
e)
het resultaat van de inspecties door de havenstaat (gebreken: ja of nee; aanhoudingen: ja of nee);
f)
informatie over ongevallen;
g)
identificatie van de schepen die in de voorbije twaalf maanden hebben opgehouden de vlag van de betrokken lidstaat te voeren.
Op verzoek verstrekken de lidstaten bovengenoemde gegevens aan de Commissie.
Artikel 6
1.Elke lidstaat onderwerpt zijn prestaties als vlaggenstaat in het kader van een kwaliteitsbeheerssysteem doorlopend aan evaluaties en controles. Deze evaluaties hebben, voor een periode van [36] maanden betrekking op alle aspecten van het kwaliteitsbeheerssysteem ten aanzien van de operationele delen van het beheer.
De evaluatie omvat ten minste de volgende prestatie-indicatoren:
−
het aantal schepen dat door havenstaten aangehouden is,
−
inspectieresultaten van de vlaggenstaten, en
−
prestatie-indicatoren, voor zover van toepassing, aan de hand waarvan kan worden bepaald of het personeel, de middelen en de administratieve procedures passend zijn om aan de vlaggenstaatverplichtingen te voldoen,
2.Lidstaten die overeenkomstig lid 1, tweede alinea evaluaties hebben verricht en op 1 juli van het jaar waarin de evaluaties worden voltooid, op de zwarte [of grijze] lijst, zoals bekendgemaakt in het jaarverslag van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs (MOU) inzake havenstaatcontrole voorkomen, dienen uiterlijk op 1 november van het jaar van voltooiing van de evaluatie een verslag over hun prestaties als vlaggenstaat bij de Commissie in.
In dat verslag worden de belangrijkste redenen voor het gebrekkig presteren aangeduid; het omvat ook een plan met herstel- en correctiemaatregelen, eventueel met inbegrip van aanvullende controles, dat zo snel mogelijk wordt uitgevoerd.
3.Het kwaliteitsbeheersysteem wordt opgezet en gecertificeerd uiterlijk ...(14).
Artikel 7
De Commissie dient vóór eind [2010] bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de haalbaarheid van de vaststelling van een Memorandum van Overeenstemming betreffende vlaggenstaatcontroleverplichtingen, dat tot doel heeft gelijke kansen te scheppen voor vlaggenstaten die zich hebben verbonden tot verplichte naleving van de vlaggenstaatcode en die ermee instemmen een audit te ondergaan overeenkomstig de bepalingen van Resolutie A.974(24), aangenomen door de algemene vergadering van de IMO op 1 december 2005.
Artikel 8
Betrekkingen met erkende organisaties
1. Bij de toepassing van artikel 3, lid 5, kunnen de lidstaten in beginsel niet weigeren erkende organisaties te machtigen om bovenvermelde taken uit te voeren, behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel en de artikelen 9 en 13. Zij mogen echter wel het aantal organisaties dat zij machtigen, beperken overeenkomstig hun behoeften, mits daarvoor duidelijke en objectieve gronden bestaan.
Op verzoek van een lidstaat neemt de Commissie overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de passende maatregelen.
2. Een lidstaat kan aan het machtigen van een in een derde staat gevestigde erkende organisatie tot het in zijn naam uitvoeren van de in artikel 3 vermelde taken, of een gedeelte daarvan, de eis verbinden dat de betrokken derde staat zijnerzijds de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties op basis van wederkerigheid behandelt.
Bovendien kan de Gemeenschap verlangen dat de derde staat waar een erkende organisatie gevestigd is, de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties op basis van wederkerigheid behandelt.
Artikel 9
1. De lidstaten die een besluit ingevolge artikel 3, lid 5, nemen, stellen voor de relatie tussen hun bevoegde instanties en de namens hen optredende organisaties een werkafspraak vast.
2. De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele schriftelijke en niet-discriminerende overeenkomst of een gelijkwaardige juridische regeling waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal behelst:
a)
de eisen van aanhangsel II bij Resolutie A.739(18) van de IMO over richtlijnen voor het machtigen van organisaties die namens de overheid optreden, met als inspiratiebron de bijlage, aanhangsels en toevoeging bij MSC/Circulaire 710 en MEPC/Circulaire 307 betreffende een modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de overheid optreden;
b)
de volgende bepalingen betreffende de financiële aansprakelijkheid:
i)
indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood in verband met een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van de rechtbank, door de erkende organisatie werd veroorzaakt;
ii)
indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met persoonlijk letsel zonder dodelijke afloop in verband met een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid het recht ▌schadeloosstelling van de erkende organisatie te vorderen in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel zonder dodelijke afloop naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 4 miljoen EUR bedragen, tenzij het bij vonnis of geschillenbeslechting vastgestelde bedrag lager is, in welk geval laatstgenoemd bedrag van toepassing is;
iii)
indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprodecure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen in verband met een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid het recht om schadeloosstelling van de erkende organisatie te vorderen in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 2 miljoen EUR bedragen, tenzij het bij vonnis of geschillenbeslechting vastgestelde bedrag lager is, in welk geval laatstgenoemd bedrag van toepassing is;
c)
een periodieke controle door de bevoegde overheidsdienst of door een door de instantie benoemd onpartijdig extern orgaan van de wijze waarop de door haar gemachtigde organisaties hun taken uitvoeren, als bedoeld in artikel 13, lid 1;
d)
de mogelijkheid van aselecte en gedetailleerde inspecties van schepen;
e)
de verplichte rapportering van belangrijke gegevens betreffende de door hen geklasseerde vloot, en de wijziging, schorsing of intrekking van de klassering van vaartuigen.
3. In de overeenkomst of de gelijkwaardige juridische regeling kan als voorwaarde worden gesteld dat de erkende organisatie een plaatselijke vertegenwoordiging heeft op het grondgebied van de lidstaat die haar heeft gemachtigd de in artikel 3 vermelde taken uit te voeren. Een plaatselijke vertegenwoordiging kan aan die voorwaarde voldoen wanneer zij overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat rechtspersoonlijkheid heeft en onder de rechtsbevoegdheid van diens rechtbanken valt.
4. Iedere lidstaat verstrekt de Commissie nauwkeurige informatie over de overeenkomstig dit artikel vastgestelde werkafspraak. De Commissie stelt vervolgens de andere lidstaten daarvan in kennis.
Artikel 10
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS)(15).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 11
1. Deze richtlijn kan, zonder dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid, worden gewijzigd met het oog op:
a)
de opname, in het kader van deze richtlijn, van in werking getreden latere wijzigingen van de internationale verdragen, protocollen, codes en resoluties als bedoeld in artikel 2, onder d), artikel 3, lid 1, en artikel 9, lid 2,
c)
de wijziging van de bedragen vermeld in de punten ii) en iii) van artikel 9, lid 2, onder b).
Deze maatregelen, die ten doel hebben niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 10, lid 3.
2. Na de aanneming van nieuwe instrumenten of protocollen bij de internationale verdragen bedoeld in artikel 2, onder d), besluit de Raad op voorstel van de Commissie en rekening houdend met de parlementaire procedures van de lidstaten en met de desbetreffende IMO-procedures, over de wijze van bekrachtiging van deze nieuwe instrumenten of protocollen, waarbij wordt toegezien op de eenvormige en gelijktijdige toepassing ervan in de lidstaten.
De wijzigingen van de in artikel 2, onder d), en artikel 5 bedoelde internationale instrumenten kunnen van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten krachtens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 2099/2002.
Artikel 12
Niettegenstaande de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. …/…(16)[inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties] vermelde criteria kan een lidstaat die van oordeel is dat hij een erkende organisatie niet langer kan machtigen om namens hem de in artikel 3 omschreven taken uit te voeren, die machtiging schorsen op basis van de volgende procedure:
a)
de lidstaat stelt ▌de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van zijn met redenen omklede besluit;
b)
de Commissie moet de redenen die door de lidstaat voor het schorsen van de machtiging van de erkende organisatie worden aangevoerd, beoordelen vanuit het oogpunt van veiligheid en verontreinigingspreventie;
c)
volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure stelt de Commissie de lidstaat ervan in kennis of zijn besluit tot schorsing van de machtiging al dan niet voldoende gerechtvaardigd is wegens ernstig gevaar voor de veiligheid of het milieu. Zij verzoekt de lidstaat, indien het besluit niet gerechtvaardigd is, de schorsing in te trekken. Wanneer het besluit gerechtvaardigd is en de lidstaat het aantal namens hem optredende organisaties overeenkomstig artikel 8, lid 1, heeft beperkt, verzoekt de Commissie de lidstaat ter vervanging van de geschorste organisatie een nieuwe machtiging aan een andere erkende organisatie te verlenen.
Artikel 13
1. Elke lidstaat ziet erop toe dat de erkende organisaties de taken waartoe hij hen voor de toepassing van artikel 3, lid 5 heeft gemachtigd, daadwerkelijk uitvoeren ten genoegen van de bevoegde instantie.
2. Iedere lidstaat controleert daartoe elke namens hem optredende organisatie minstens om de twee jaar ▌en legt uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op de jaren waarin die controles werden verricht een verslag over de resultaten van die controlewerkzaamheden voor aan de andere lidstaten en de Commissie.
Artikel 14
Bij de uitoefening van hun inspectierechten en het nakomen van hun verplichtingen als havenstaat melden de lidstaten het aan de Commissie en de overige lidstaten, alsmede aan de betrokken vlaggenstaat, wanneer zij ontdekken dat door namens een vlaggenstaat optredende erkende organisaties geldige wettelijk voorgeschreven certificaten zijn afgegeven aan een schip dat niet aan de desbetreffende bepalingen van de internationale verdragen voldoet, of dat een schip met een geldig klassecertificaat een tekortkoming heeft die valt onder de in het certificaat vermelde kenmerken. Alleen gevallen van schepen die een ernstig gevaar betekenen voor veiligheid en milieu of die tekenen vertonen van ernstige nalatigheid van de kant van de erkende organisaties, worden ter fine van dit artikel gemeld. De erkende organisatie in kwestie wordt bij de eerste inspectie op deze situatie gewezen, zodat zij onmiddellijk de nodige maatregelen kan treffen.
Artikel 15
1. Iedere lidstaat ziet erop toe dat de onder zijn vlag varende schepen worden ontworpen, gebouwd, uitgerust en onderhouden overeenkomstig de voorschriften en procedures van een erkende organisatie betreffende de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur.
2. Een lidstaat kan besluiten voorschriften toe te passen die hij gelijkwaardig acht met de voorschriften en procedures van een erkende organisatie, op voorwaarde echter dat hij daarvan, volgens de procedure van Richtlijn 98/34/EG onverwijld kennis geeft aan de Commissie en aan de andere lidstaten, en dat andere lidstaten of de Commissie zich daar niet tegen verzetten en de betrokken voorschriften niet volgens de in artikel 10, lid 2, van deze richtlijn bedoelde regelgevingsprocedure ongelijkwaardig zijn bevonden.
3. De lidstaten werken met de erkende organisaties die zij machtigen samen bij de ontwikkeling van de voorschriften en procedures van die erkende organisaties. Zij overleggen met de erkende organisaties om te komen tot een consistente interpretatie van de internationale verdragen.
Artikel 16
Slotbepalingen
De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar op de hoogte van de voortgang bij de uitvoering van deze richtlijn in de lidstaten.
Artikel 17
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk …(17) ▌te voldoen aan de artikelen […] en de punten […] van bijlage I [de artikelen of onderdelen daarvan en de punten van bijlage I waarvan de inhoud wezenlijk gewijzigd is ten opzichte van Richtlijn 94/57/EG]. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis, en stellen eveneens een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn ter beschikking.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 18
Richtlijn 94/57/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van ...(18) ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.
Artikel 19
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 20
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
Deel A
Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 18)
Richtlijn 94/57/EG van de Raad
PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20
Richtlijn 97/58/EG van de Commissie
PB L 274 van 7.10.1997, blz. 8
Richtlijn 2001/105/EG van het Europees Parlement en de Raad
PB L 19 van 22.1.2002, blz. 9
Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad
PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53
Deel B
Lijst van termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 18)
Richtlijn
Omzettingstermijn
94/57/EG
31 december 1995
97/58/EG
30 september 1998
2001/105/EG
22 juli 2003
2002/84/EG
23 november 2003
BIJLAGE II
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 94/57/EC
De onderhavige richtlijn
Verordening (EG) nr .../...(19)[inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties]
Artikel 1
Artikel 1
Artikel 1
Artikel 2, onder a)
Artikel 2, onder a)
Artikel 2, onder a)
Artikel 2, onder b)
Artikel 2, onder b)
-
Artikel 2, onder c)
Artikel 2, onder c)
-
Artikel 2, onder d)
Artikel 2, onder d)
Artikel 2, onder b)
Artikel 2, onder e)
Artikel 2, onder g)
Artikel 2, onder c)
-
Artikel 2, onder h)
Artikel 2, onder d)
Artikel 2, onder f)
Artikel 2, onder i)
Artikel 2, onder e)
Artikel 2, onder g)
Artikel 2, onder j)
Artikel 2, onder f)
Artikel 2, onder h)
Artikel 2, onder k)
Artikel 2, onder g)
Artikel 2, onder i)
Artikel 2, onder m)
Artikel 2, onder i)
-
Artikel 2, onder l)
Artikel 2, onder h)
Artikel 2, onder j)
Artikel 2, onder n)
-
Artikel 2, onder k)
-
Artikel 2, onder j)
Artikel 3
Artikel 3
-
Artikel 4, lid 1, eerste zin
-
Artikel 3, lid 1
Artikel 4, lid 1, tweede zin
-
Artikel 3, lid 2
Artikel 4, lid 1, derde zin
-
-
Artikel 4, lid 1, vierde zin
-
Artikel 4, lid 1
-
-
Artikel 3, lid 3
-
-
Artikel 4, leden 2, 3 en 4
-
-
Artikel 5
-
-
Artikel 6
-
-
Artikel 7
Artikel 5, lid 1
Artikel 8, lid 1
-
Artikel 5, lid 3
Artikel 8, lid 2
-
Artikel 6, leden 1, 2, 3 en 4
Artikel 9, leden 1, 2, 3 en 4
-
Artikel 6, lid 5
-
-
Artikel 7
Artikel 10
Artikel 12
Artikel 8, lid 1, eerste streepje
Artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a)
-
Artikel 8, lid 1, tweede streepje
-
Artikel 13, lid 1
Artikel 8, lid 1, derde streepje
Artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder b)
-
-
Artikel 11, lid 1, tweede alinea
Artikel 13, lid 1 (tweede alinea)
Artikel 8, lid 2
Artikel 11, lid 2
-
Artikel 8, lid 2, tweede alinea
-
Artikel 13, lid 2
Artikel 9, lid 1
-
-
Artikel 9, lid 2
-
-
Artikel 10, lid 1, aanhef
Artikel 12
-
Artikel 10, lid 1, onder a), b) en c), leden 2, 3 en 4
-
-
Artikel 11, leden 1 en 2
Artikel 13, leden 1 en 2
-
Artikel 11, leden 3 en 4
-
Artikel 8, leden 1 en 2
Artikel 12
Artikel 14
-
Artikel 13
-
-
Artikel 14
Artikel 15, leden 1 en 2
-
-
Artikel 15, lid 3
-
-
Artikel 16
-
-
-
Artikel 9
Artikel 15, lid 1
-
-
-
-
Artikel 10, leden 1 en 2
Artikel 15, lid 2
-
Artikel 10, lid 3
Artikel 15, lid 3
-
Artikel 10, lid 4
Artikel 15, lid 4
-
Artikel 10, lid 5
Artikel 15, lid 5
-
Artikel 10, lid 6, eerste, tweede, derde, vijfde alinea
Standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 632), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2008 (PB C 184 E van 22.7.2008, blz. 11) en standpunt van het Europees Parlement van 24 september 2008.
Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1). ║
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (herschikking) (5726/2/2008 – C6-0223/2008 – 2005/0237B(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5726/2/2008 - C6-0223/2008)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0587),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0330/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties(6) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.
(2) Gezien de aard van de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG lijkt het passend deze te herschikken in twee verschillende instrumenten van Gemeenschapsrecht, zijnde een richtlijn en een verordening.
▌
(3) Met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties moeten hun diensten overal in de Gemeenschap kunnen aanbieden en met elkaar kunnen concurreren, terwijl zij zorgen voor een gelijk niveau van de veiligheid en van bescherming van het milieu. De nodige professionele normen voor hun activiteiten moeten derhalve overal in de Gemeenschap uniform worden vastgesteld en toegepast.
(4) Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van maatregelen die op adequate wijze aansluiten bij de werkzaamheden en activiteiten van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), en daarvan zo nodig een uitbreiding of aanvulling vormen. ▌
(5) Er dienen minimumcriteria voor de erkenning van organisaties te worden vastgesteld met het oog op het verhogen van de veiligheid van en de preventie van verontreiniging door schepen. De minimumcriteria van Richtlijn 94/57/EG moeten derhalve worden aangescherpt.
(6) De beoordeling van de naleving van de bij deze verordening vastgestelde minimumcriteria, met het oog op verlening van de eerste erkenning aan de organisaties die gemachtigd willen worden om namens de lidstaten te werken, kan doeltreffender zijn, indien zij volgens een geharmoniseerde en gecentraliseerde aanpak wordt verricht door de Commissie in samenwerking met de lidstaten die de erkenning aanvragen.
(7) Erkenning moet enkel worden verleend op basis van de kwaliteits- en veiligheidsprestatie van de betrokken organisatie. Er moet worden verzekerd dat de graad van erkenning te allen tijde in overeenstemming is met de werkelijke capaciteit van de betrokken organisatie. Bij de erkenning moet verder rekening worden gehouden met het verschil in rechtspositie en bedrijfsstructuur van erkende organisaties en moet de uniforme toepassing van de bovenbedoelde minimumcriteria en de effectiviteit van de communautaire controles verder worden gewaarborgd. ▌
(8) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7).
(9) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid ║ worden gegeven om deze verordening te wijzigen met het oog op de opname van latere wijzigingen van internationale verdragen, protocollen, codes en daarmee samenhangende resoluties, de aanpassing van de criteria in bijlage I en de vaststelling van de minimumcriteria voor het meten van de doeltreffendheid van de voorschriften en procedures, alsmede van de prestaties van erkende organisaties op het gebied van de veiligheid en de preventie van verontreiniging van door die organisaties geklasseerde schepen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder andere meer haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
(10) Het is van het grootste belang op snelle, effectieve en evenredige wijze te kunnen optreden tegen niet-nakoming van verplichtingen door een erkende organisatie. Het primaire doel moet zijn alle tekortkomingen te corrigeren teneinde potentiële bedreigingen voor de veiligheid of het milieu in een vroeg stadium weg te nemen. De Commissie moet derhalve over de nodige bevoegdheden beschikken om te eisen dat de erkende organisatie de nodige preventieve en herstelmaatregelen neemt, en om bij wijze van dwangmaatregel geldboeten en dwangsommen op te leggen. De Commissie dient bij de uitoefening van deze bevoegdheden fundamentele rechten na te leven en ervoor te zorgen dat de organisatie haar standpunten doorheen de hele procedure kan kenbaar maken.
(11) Overeenkomstig de voor de gehele Gemeenschap geldende aanpak moet het besluit tot intrekking van de erkenning van een organisatie die niet aan de verplichtingen neergelegd in deze verordening voldoet, indien de bovenbedoelde maatregelen ineffectief blijken te zijn of de organisatie in andere opzichten een onaanvaardbare bedreiging vormt voor de veiligheid of het milieu, op communautair niveau, dus door de Commissie, volgens een comitéprocedure worden genomen.
(12) Tevens kan het permanent toezicht achteraf op de erkende organisaties, teneinde te beoordelen of zij zich houden aan deze verordening, doeltreffender worden uitgevoerd als het volgens een geharmoniseerde en gecentraliseerde aanpak gebeurt. Daarom dient deze taak namens de Gemeenschap te worden opgedragen aan de Commissie en de lidstaat die de erkenning aanvraagt.
(13) In het kader van het toezicht op de activiteiten van erkende organisaties is het cruciaal dat de inspecteurs van de Commissie toegang hebben tot de schepen en scheepsdossiers, ongeacht de vlag van het schip, om na te gaan of de erkende organisaties voldoen aan de in deze verordening vastgestelde minimumcriteria ten aanzien van alle schepen in hun respectieve klassen.
(14) Het vermogen van erkende organisaties om snel zwakke punten in hun voorschriften, werkwijzen en interne controles vast te stellen en te corrigeren is beslissend voor de veiligheid van de schepen die zij inspecteren en certificeren. Dat vermogen moet worden versterkt door middel van een onafhankelijk beoordelingscomité dat ▌maatregelen voor de voortdurende verbetering van alle erkende organisaties kan voorstellen, en productieve interactie met de Commissie ▌waarborgen.
(15) De voorschriften en procedures van erkende organisaties vormen een cruciale factor voor het verhogen van de veiligheid en de preventie van ongelukken en verontreiniging. De erkende organisaties hebben bijgevolg een proces op gang gebracht dat moet leiden tot harmonisatie van hun voorschriften en procedures. Deze ontwikkeling moet door de communautaire wetgeving worden gestimuleerd en ondersteund, aangezien zij een positief effect zal hebben op de maritieme veiligheid alsmede op de concurrentiepositie van de Europese scheepsbouwindustrie.
▌
(16) De erkende organisaties moeten verplicht worden om hun technische normen bij te werken en consistent te handhaven met het oog op de harmonisatie van de veiligheidsvoorschriften en een uniforme tenuitvoerlegging van de internationale voorschriften binnen de Gemeenschap. Voor zover de technische normen van erkende organisaties identiek of zeer vergelijkbaar zijn, moet wederzijdse erkenning van certificaten voor materialen, uitrusting en onderdelen worden overwogen, voor zover zulks van toepassing is, met dien verstande dat de meest stringente en rigoureuze norm als referentie wordt genomen.
▌
(17) Aangezien transparantie en uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen, evenals het recht van het publiek op toegang tot informatie, voor de voorkoming van ongevallen op zee van fundamenteel belang zijn, dienen erkende organisaties alle relevante wettelijk voorgeschreven informatie over de toestand van de schepen in hun klasse te verstrekken aan de controle-autoriteiten van de havenstaatcontrole en beschikbaar te maken voor het publiek.
(18) Teneinde te verhinderen dat schepen van klasse veranderen om zo ▌de ▌reparaties te omzeilen die een erkende organisatie bij inspectie heeft opgelegd, moet vooraf worden geregeld dat de erkende organisaties onderling alle dienstige informatie uitwisselen over de toestand van ▌schepen waarvoor een verandering van klasse wordt gevraagd en, wanneer nodig, de vlaggenstaat daarbij betrekken.
▌
(19) Het bij Verordening (EG) nr.1406/2002(8) opgerichte Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMA) moet de nodige steun verlenen om de toepassing van deze verordening te verzekeren.
(20)Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de invoering van ║ voorschriften voor met de inspectie, de controle en certificatie van schepen belaste organisaties die in de Gemeenschap werkzaam zijn, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(21) De voorschriften die de lidstaten moeten toepassen in hun betrekkingen met de organisaties die belast zijn met de inspectie en controle van schepen, zijn vastgesteld bij Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad van …(9)[inzake naleving van de vlaggenstaatverplichtingen en gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties](10)║,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze verordening bevat voorschriften die moeten worden toegepast door de organisaties die belast zijn met de inspectie, de controle en de certificatie van schepen in verband met de naleving van de internationale verdragen betreffende de veiligheid op zee en ter voorkoming van verontreiniging van de zee, waarbij tevens wordt toegewerkt naar de vrijheid van dienstverrichting. Hieronder valt ook de uitwerking en naleving van veiligheidseisen betreffende romp, machines, elektrische installaties en bedieningsapparatuur van schepen waarop de internationale overeenkomsten van toepassing zijn.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a)
"schip": een vaartuig waarop de internationale verdragen van toepassing zijn;
b)
"internationale verdragen": het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS 74) met uitzondering van hoofdstuk XI-2 van de bijlage bij dit verdrag, het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL), samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter in alle lidstaten, in bijgewerkte versie;
c)
"organisatie": een juridische entiteit, haar dochterondernemingen en alle andere entiteiten waarover zij zeggenschap heeft, die gezamenlijk of afzonderlijk taken uitvoeren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;
d)
"zeggenschap": voor de toepassing van punt c): rechten, contracten of alle andere middelen, rechtens of feitelijk, die afzonderlijk of in combinatie de mogelijkheid verlenen om beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit, of die entiteit in staat stellen taken uit te voeren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;
e)
"erkende organisatie": een organisatie die is erkend overeenkomstig deze verordening;
f)
"machtiging": handeling waarbij een lidstaat aan een erkende organisatie een recht verleent of bevoegdheid delegeert;
g)
"wettelijk voorgeschreven certificaat": een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig internationale verdragen afgegeven certificaat;
h)
"voorschriften en procedures": de eisen van een erkende organisatie voor het ontwerp, de bouw, de uitrusting, het onderhoud en de controle van schepen;
i)
"klassecertificaat": een door een erkende organisatie afgegeven document waarin wordt bevestigd dat een schip, overeenkomstig de door de erkende organisatie vastgestelde en gepubliceerde voorschriften en regelgeving, geschikt is voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst;
j)
"land van vestiging": de staat waar de statutaire zetel, het hoofdbestuur of de hoofdvestiging van een erkende organisatie is gevestigd.
Artikel 3
1. De lidstaten die een nog niet erkende organisatie willen machtigen, dienen een aanvraag tot erkenning in bij de Commissie, samen met volledige informatie over en bewijzen van de naleving van de minimumcriteria van bijlage I door de organisatie en informatie over de eis en de verbintenis dat de organisatie de bepalingen van artikel 8, lid 4, en de artikelen 9, 10 en 11 naleeft.
2. De Commissie verricht vervolgens, samen met de betreffende aanvragende lidstaten, een beoordeling van de organisaties waarvoor een verzoek om erkenning is ontvangen, om na te gaan of de organisaties aan de in lid 1 bedoelde eisen voldoen en zich ertoe hebben verbonden deze na te leven.
3. De Commissie weigert volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure organisaties te erkennen die niet aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde eisen voldoen of waarvan de prestaties worden beschouwd als een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid of het milieu op grond van de in overeenstemming met artikel 14 vastgestelde criteria.
Artikel 4
1. De erkenning wordt door de Commissie verleend volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure.
▌
2. De erkenning wordt verleend aan de relevante juridische entiteit, namelijk de moederentiteit van alle juridische entiteiten die de erkende organisatie vormen. De erkenning omvat alle juridische entiteiten die ertoe bijdragen dat wordt gewaarborgd dat die organisatie hun diensten wereldwijd bestrijkt.
3. De erkenning kan door de Commissie, volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure worden beperkt wat betreft bepaalde typen schepen, schepen van een bepaalde grootte, bepaalde activiteiten, of een combinatie daarvan, in overeenstemming met de bewezen capaciteit en expertise van de betrokken organisatie. In dat geval doet de Commissie opgave van de redenen van de beperking en van de voorwaarden waaronder deze, wordt ingetrokken of uitgebreid. De beperking kan te allen tijde worden herzien.
4. De Commissie maakt een lijst op van de overeenkomstig dit artikel erkende organisaties en werkt deze regelmatig bij. Die lijst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Voor zover de Commissie van oordeel is dat een erkende organisatie niet heeft voldaan aan de criteria in bijlage I of haar verplichtingen krachtens deze verordening, of dat de prestaties op het gebied van veiligheid en preventie van verontreiniging van een erkende organisatie in belangrijke mate verslechterd zijn zonder dat daardoor evenwel een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid of het milieu is ontstaan, verplicht de Commissie de betrokken erkende organisatie om binnen vastgestelde termijnen de nodige preventieve en herstelmaatregelen te nemen om geheel te voldoen aan de bedoelde criteria en verplichtingen en met name elke potentiële bedreiging voor de veiligheid of het milieu weg te nemen of op andere wijze de oorzaken van de verslechterende prestaties aan te pakken.
De preventieve en herstelmaatregelen kunnen voorlopige beschermende maatregelen omvatten wanneer de potentiële dreiging van de veiligheid of het milieu onmiddellijk is.
De Commissie dient de maatregelen die zij van plan is te nemen, ook al zijn deze direct van toepassing, evenwel vooraf ter kennis te brengen van alle lidstaten die aan de betrokken erkende organisatie een machtiging hebben verleend.
Artikel 6
1. Naast de op grond van artikel 5 genomen maatregelen kan de Commissie volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, geldboeten opleggen aan een erkende organisatie:
a)
waarvan de ernstige of herhaalde niet-nakoming van de minimumcriteria in bijlage I of haar verplichtingen op grond van artikel 8, lid 4, en de artikelen 9, 10 en 11 of waarvan de verslechterende prestaties blijken voort te komen uit ernstige tekortkomingen in haar structuur, systemen, procedures of interne controles, of
b)
die opzettelijk onjuiste, onvolledige of misleidende informatie aan de Commissie heeft verstrekt in de loop van haar beoordeling ingevolge artikel 8, lid 1, of op een andere wijze die beoordeling heeft belemmerd.
2. Onverminderd lid 1 kan de Commissie, indien een erkende organisatie geen uitvoering geeft aan de door de Commissie geëiste preventieve en herstelmaatregelen, of daarbij ongerechtvaardigde vertragingen oploopt, die organisatie dwangsommen opleggen totdat de vereiste maatregelen geheel zijn uitgevoerd.
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde geldboeten en dwangsommen moeten afschrikkend zijn en evenredig zijn aan zowel de ernst van de zaak als de economische capaciteit van de betrokken erkende organisatie, met name rekening houdend met de mate waarin de veiligheid of de bescherming van het milieu in gevaar is gebracht.
Zij worden pas opgelegd nadat de erkende organisatie en de betrokken lidstaten in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.
Het totale bedrag van de opgelegde geldboeten en dwangsommen mag niet meer bedragen dan 5% van de totale gemiddelde omzet van de erkende organisatie in de drie voorafgaande boekjaren voor de activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
▌
Artikel 7
1. De Commissie trekt de erkenning in van een organisatie:
a)
waarvan de herhaalde en ernstige niet-nakoming van de minimumcriteria in bijlage I of hun verplichtingen op grond van deze verordening van dien aard is dat daardoor een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid of het milieu is ontstaan;
b)
waarvan de herhaalde en ernstige niet-nakoming van veiligheid en preventie van verontreiniging van dien aard is dat daardoor een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid of het milieu is ontstaan;
c)
die haar beoordeling door de Commissie belet of herhaaldelijk belemmert; of
d)
die de in artikel 6, leden 1 en 2, bedoelde geldboeten en/of dwangsommen niet betaalt. ║
▌
2. Voor de toepassing van lid 1, onder a) en b), beslist de Commissie op basis van alle beschikbare informatie, inclusief:
a)
de resultaten van haar eigen beoordeling van de erkende organisatie ingevolge artikel 8, lid 1;
b)
de ingevolge artikel 14 van Richtlijn .../.../EG(11)[inzake naleving van vlaggenstaatverplichtingen en gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties] door de lidstaten ingediende verslagen;
c)
de analyses van ongevallen waarbij door de erkende organisaties geklasseerde schepen betrokken waren;
d)
het feit dat de in artikel 6, lid 1, onder a), bedoelde tekortkomingen opnieuw voorkomen;
e)
de mate waarin de vloot die de organisatie onder klasse heeft, wordt beïnvloed; en
f)
ineffectiviteit van de in artikel 6, lid 2, bedoelde maatregelen.
3. Tot intrekking van de erkenning wordt door de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, besloten volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure en nadat de betrokken erkende organisatie in de gelegenheid is gesteld haar opmerkingen te maken.
Artikel 8
1. De Commissie beoordeelt regelmatig en ten minste om de twee jaar samen met de lidstaat die de desbetreffende erkenningsaanvraag heeft ingediend, alle erkende organisaties, om na te gaan of zij de verplichtingen krachtens deze verordening nakomen en aan de minimumcriteria van bijlage I voldoen. De beoordeling wordt beperkt tot die activiteiten van de erkende organisaties die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
2. De Commissie baseert zich bij de keuze van de te beoordelen erkende organisaties vooral op de veiligheids- en verontreinigingspreventiescore van de erkende organisatie, het ongevallencijfer en de door de lidstaten overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn .../.../EG(12)[inzake naleving van de vlaggenstaatverplichtingen en gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties] geproduceerde rapporten.
3. De beoordeling kan een bezoek aan regionale vestigingen van de erkende organisatie en aselecte inspecties van zowel in bedrijf als in aanbouw zijnde schepen omvatten om de prestaties van de erkende organisatie te onderzoeken. In dat geval informeert de Commissie zo nodig de lidstaat waar de regionale vestiging zich bevindt. De Commissie verschaft de lidstaten een rapport met de resultaten van de beoordeling.
4. Elke erkende organisatie legt de resultaten van zijn 'Quality System Management Review' jaarlijks voor aan het bij artikel 12, lid 1, ingestelde comité.
Artikel 9
1. Bepalingen in een contract van een erkende organisatie met een derde partij of in een machtigingsovereenkomst met een vlaggenstaat kunnen niet worden ingeroepen om de toegang van de Commissie ▌tot de informatie die nodig is voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde beoordeling ▌te beperken ▌.
2. Erkende organisaties waarborgen in hun contracten met derden inzake de afgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten of klassecertificaten voor een schip dat een dergelijke afgifte afhankelijk wordt gesteld van het feit dat de partijen zich niet verzetten tegen de toegang van communautaire inspecteurs ▌tot dat schip voor de toepassing van artikel 8, lid 1.
Artikel 10
1. De erkende organisaties plegen onderling periodiek overleg met het oog op het in stand houden van de gelijkwaardigheid en het streven naar harmonisatie van hun voorschriften en regelgeving en van de toepassing daarvan. Zij werken samen om te komen tot een consistente interpretatie van de internationale verdragen, onverminderd de bevoegdheden van de vlaggenstaten. Erkende organisaties komen, in voorkomend geval, de technische en procedurele voorwaarden overeen waaronder zij op basis van gelijkwaardige modellen hun respectieve classificatiecertificaten wederzijds erkennen, rekening houdend met de meest stringente en rigoureuze normen als referentie, en in het bijzonder met de scheepsuitrusting waarop het merk van overeenstemming is aangebracht conform Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen(13).
▌
Met het oog op classificatie erkennen erkende organisaties certificaten van scheepsuitrusting waarop het merk in de vorm van een wiel is aangebracht in overeenstemming met Richtlijn 96/98/EG ║.
Zij brengen bij de Commissie en de lidstaten periodiek verslag uit over fundamentele voortgang op het gebied van de normen en de wederzijdse erkenning van certificaten voor materialen, uitrusting en onderdelen.
2. Uiterlijk …(14) legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad op basis van een onafhankelijke studie een verslag voor over het niveau dat is bereikt bij de harmonisatie van de voorschriften en regelgeving en bij de wederzijdse erkenning. In geval van niet-nakoming door erkende organisaties van de bepalingen van dit artikel, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad de gepaste maatregelen voor.
3. De erkende organisaties werken samen met de instanties voor de havenstaatcontrole met betrekking tot een door hen geklasseerd schip, met name om het verhelpen van gerapporteerde tekortkomingen of andere afwijkingen te vergemakkelijken.
4. De erkende organisaties verstrekken alle overheidsdiensten van de lidstaten die aan hen een in artikel 3 van Richtlijn .../.../EG(15)[inzake naleving van vlaggenstaatverplichtingen en gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties] vermelde vorm van machtiging hebben verstrekt en de Commissie alle relevante informatie over de door hen geklasseerde vloot, de overrachten, veranderingen, schorsingen en intrekkingen van klasse, ongeacht de vlag waaronder de schepen varen.
De informatie over overdrachten, veranderingen, schorsingen en intrekkingen van klasse, alsmede over achterstallige onderzoeken, nog niet opgevolgde aanbevelingen, klassevoorwaarden, exploitatievoorwaarden of exploitatiebeperkingen die aan door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd - ongeacht de vlag waaronder die schepen varen - wordt ook elektronisch doorgegeven aan de gemeenschappelijke inspectiedatabank die door de lidstaten wordt gebruikt voor de uitvoering van Richtlijn .../.../EG+, [inzake naleving van vlaggenstaatverplichtingen en gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties], tegelijk met de registratie in de eigen systemen van de erkende organisatie, en in geen geval later dan 72 uur na het plaatsvinden van de gebeurtenis die de verplichting om de informatie mede te delen heeft doen ontstaan. Deze informatie, met uitzondering van de aanbevelingen en klassevoorwaarden die nog niet achterstallig zijn, wordt tevens gepubliceerd op de website van deze erkende organisaties.
5. De erkende organisaties geven geen wettelijk voorgeschreven certificaten af voor een schip, ongeacht de vlag waaronder het vaart, dat om veiligheidsredenen klasseloos is geworden of van klasse verandert, alvorens de bevoegde overheidsdienst van de vlaggenstaat in de gelegenheid te stellen haar standpunt binnen een redelijke tijd kenbaar te maken of een volledige inspectie noodzakelijk is.
6. Wanneer een schip van de ene erkende organisatie naar de andere overgaat, bezorgt de overdragende organisatie zonder onnodige vertraging het volledige historische dossier van het schip aan de opnemende organisatie en stelt zij haar met name in kennis van:
a)
alle achterstallige onderzoeken;
b)
alle nog niet opgevolgde aanbevelingen en klassevoorwaarden;
c)
de exploitatievoorwaarden die aan de door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd en
d)
de exploitatiebeperkingen die aan de door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd.
Nieuwe certificaten voor het schip mogen pas door de overnemende organisatie worden afgegeven nadat alle achterstallige onderzoeken naar behoren zijn voltooid en aan alle niet opgevolgde aanbevelingen of eerder aan het schip opgelegde klassevoorwaarden is voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de overdragende organisatie.
Alvorens tot invulling van de nieuwe certificaten over te gaan, moet de overnemende organisatie de overdragende organisatie op de hoogte stellen van de datum van afgifte daarvan, en moet zij voor elke achterstallige controle en voor elke nog niet opgevolgde aanbeveling en klassevoorwaarde een bevestiging geven van de genomen actie, met opgave van de plaats waar en de datum waarop ze bevredigend werden afgerond.
De erkende organisaties stellen passende gemeenschappelijke eisen vast en voeren deze uit voor gevallen van overgang van klasse waarin speciale voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Die gevallen omvatten minimaal de overgang van klasse van schepen van vijftien jaar oud of ouder en de overgang van een niet-erkende organisatie naar een erkende organisatie.
Met het oog op een goede toepassing van de bepalingen van dit lid werken de erkende organisaties met elkaar samen.
Artikel 11
1. De lidstaten richten samen met de erkende organisaties uiterlijk ...(16)een beoordelingscomité op overeenkomstig de EN 45012-kwaliteitsnormen ▌. Daaraan kan met adviesbevoegdheid worden deelgenomen door belanghebbende beroepsorganisaties die betrokken zijn bij de scheepvaartindustrie.
2. Het beoordelingscomité voert de volgende taken uit:
a)
regulering en voortdurende beoordeling van de kwaliteitsbeheerssystemen van erkende organisaties, overeenkomstig de criteria van de kwaliteitsnormen ISO 9001;
b)
certificering van het kwaliteitssysteem van erkende organisaties ▌;
c)
publicatie van bindende interpretaties van de internationaal erkende kwaliteitsbeheersnormen, met name om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de aard en verplichtingen van erkende organisaties, en
d)
vaststelling van individuele en collectieve aanbevelingen voor de verbetering van de voorschriften, processen en interne controlemechanismen van erkende organisaties.
3. Het beoordelingscomité is onafhankelijk, beschikt over de nodige ▌bevoegdheden om onafhankelijk ║ ten aanzien van de erkende organisaties op te treden en is uitgerust met de nodige middelen om zijn taken effectief uit te voeren volgens de strengste normen van het vak. Het beoordelingscomité stelt zijn werkmethodes en reglement van orde vast.
▌
4. Het beoordelingscomité verstrekt de betrokken partijen, waaronder ▌de Commissie, volledige informatie over zijn jaarwerkplan almede over zijn bevindingen en aanbevelingen, met name betreffende situaties waar de veiligheid in het gedrang mocht zijn gekomen.
5. Het beoordelingscomité wordt periodiek gecontroleerd door de Commissie, die handelend volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure het beoordelingscomité kan verzoeken maatregelen te nemen die de Commissie nodig acht om lid 1 volledig in acht te nemen.
6. De Commissie brengt aan de lidstaten verslag uit over de resultaten en follow-up van haar beoordeling.
Artikel 12
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS)(17).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 13
1. Deze verordening kan, zonder dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid, volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing worden gewijzigd met het oog op het actualiseren van de minimumcriteria in bijlage I, met inachtneming, in het bijzonder, van de relevante IMO-besluiten.
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 12, lid 4.
2. Wijzigingen van de in artikel 2, onder b), van deze verordening gedefinieerde internationale verdragen kunnen van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002.
Artikel 14
1. De Commissie draagt zorg voor de aanneming en bekendmaking van:
a)
criteria voor het meten van de doeltreffendheid van de voorschriften en procedures, alsmede voor het meten van de prestaties van de erkende organisatie op het gebied van veiligheid en preventie van verontreiniging van hun geklasseerde schepen , met name rekening houdend met de gegevens die zijn overgelegd in het kader van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs betreffende havenstaatcontrole en/of andere soortgelijke regelingen; en║
b)
criteria om te bepalen wanneer dergelijke prestaties geacht moeten worden een onaanvaardbare bedreiging te vormen voor de veiligheid of het milieu, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden die van invloed zijn op kleinere of hooggespecialiseerde organisaties.
Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 12, lid 4.
2. De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen en die betrekking hebben op de uitvoering van artikel 6 en, in voorkomend geval, artikel 7, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 12, lid 4.
3. Onverminderd de onmiddellijke toepassing van de criteria in bijlage I kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure richtsnoeren aannemen betreffende de interpretatie ervan en in overweging nemen doelstellingen vast te stellen voor de algemene minimumcriteria bedoeld in punt 3, deel A, van bijlage I.
Artikel 15
1. De organisaties die bij de inwerkingtreding van deze verordening zijn erkend in overeenstemming met Richtlijn 94/57/EG, behouden hun erkenning onder voorbehoud van de bepalingen van lid 2.
2. Onverminderd de artikelen 5 en 7, onderzoekt de Commissie alle op grond van Richtlijn 94/57/EG verleende beperkte erkenningen opnieuw in het licht van artikel 4, lid 2, van deze verordening uiterlijk …(18), teneinde te besluiten, in overeenstemming met de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure, of de beperkingen door andere moeten worden vervangen of moeten worden geschrapt. De beperkingen blijven van toepassing totdat de Commissie een besluit heeft genomen.
Artikel 16
In de loop van de beoordeling ingevolge artikel 8, lid 1, gaat de Commissie na of de houder van de erkenning binnen de organisatie de desbetreffende juridische entiteit is waarop de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn. Indien dat niet het geval is, neemt de Commissie een besluit tot wijziging van die erkenning.
Indien de Commissie de erkenning wijzigt, passen de lidstaten hun overeenkomsten met de organisatie aan om rekening te houden met de wijziging.
Artikel 17
De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar op de hoogte van de toepassing van deze verordening.
Artikel 18
Verwijzingen naar Richtlijn 94/57/EG in het communautair of nationaal recht gelden, voor zover van toepassing, als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel van bijlage II.
Artikel 19
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
MINIMUMCRITERIA VOOR ORGANISATIES
BEDOELD IN ARTIKEL 3
A. ALGEMENE MINIMUMCRITERIA
1. Om de communautaire erkenning te kunnen verkrijgen of behouden moet een erkende organisatie ▌rechtspersoonlijkheid bezitten in de staat waarin zij is gevestigd. Haar boekhouding wordt door onafhankelijke accountants gecertificeerd.
2. De erkende organisatie moet met bewijsstukken kunnen aantonen dat zij een uitgebreide ervaring heeft in het beoordelen van het ontwerp en de bouw van koopvaardijschepen.
3. De erkende organisatie moet te allen tijde beschikken over een aanzienlijk bestand van leidinggevend, technisch, ondersteunend en onderzoek verrichtend personeel dat in verhouding is tot de omvang van de vloot onder klasse, haar samenstelling en de mate van betrokkenheid van de erkende organisatie bij de bouw en verbouwing van schepen. De organisatie moet in staat zijn om aan elke werklocatie wanneer en in de mate dat dit nodig is middelen en personeel toe te wijzen die in verhouding zijn tot de taken die moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de algemene minimumcriteria van de punten 6 en 7 en de specifieke minimumcriteria van deel B.
4. De erkende organisatie moet beschikken over een aantal eigen gedetailleerde voorschriften en procedures, of aangetoond hebben daarover te kunnen beschikken, die de hoedanigheid hebben van internationaal erkende normen, met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de periodieke controle van koopvaardijschepen en past deze toe. Deze moeten worden bekendgemaakt en voortdurend bijgewerkt en via onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's verbeterd.
5. De erkende organisatie moet jaarlijks haar scheepsregister laten publiceren of opslaan in een ║ databank die toegankelijk is voor het publiek.
6. De erkende organisatie moet niet gecontroleerd worden door reders of scheepsbouwers, noch door anderen die commercieel betrokken zijn bij de bouw, de uitrusting, de herstelling of de exploitatie van schepen. De erkende organisatie is voor haar omzet niet in hoge mate afhankelijk van één enkele commerciële onderneming. De erkende organisatie verricht geen klasserings- of wettelijk voorgeschreven werkzaamheden indien zij identiek is aan of zakelijke, persoonlijke of verwantschapsrelaties heeft met de eigenaar of exploitant van het schip. Deze onverenigbaarheid geldt ook voor deskundigen die in dienst zijn van de erkende organisatie.
7. De erkende organisatie moet functioneren overeenkomstig de bepalingen van de bijlage van Resolutie A.789(19) van de IMO over specifieke voorschriften inzake de controlerende en certificerende functies van erkende organisaties die namens de overheid optreden, voor zover die bepalingen toepasselijk zijn binnen de werkingssfeer van deze verordening.
B. SPECIFIEKE MINIMUMCRITERIA
1. De erkende organisatie is werkzaam ▌in alle delen van de wereld via haar fulltime technisch personeel of, in ▌naar behoren gemotiveerde gevallen, via het fulltime technisch personeel van andere ▌organisaties.
2. De erkende organisatie moet een gedragscode in acht nemen.
3. De erkende organisatie moet zodanig geleid en beheerd worden dat de geheimhouding van de door de overheid gevraagde informatie wordt gegarandeerd.
4. De erkende organisatie moet de nodige informatie verstrekken aan de overheid, de Commissie en de betrokken partijen.
5. De erkende organisatie, evenals haar deskundigen en technisch personeel , verrichten hun werkzaamheden zonder op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de intellectuele-eigendomsrechten van scheepswerven, leveranciers van scheepsuitrusting en rederijen, met inbegrip van octrooien, licenties, knowhow of enigerlei andere vorm van kennis waarvan het gebruik op communautair of nationaal niveau rechtsbescherming geniet; onverminderd de beoordelingsbevoegdheden van de lidstaten en de Commissie, en met name uit hoofde van artikel 9, zijn de erkende organisatie, de deskundigen of het technisch personeel ║ dat zij in dienst heeft, in geen enkel geval gerechtigd commercieel relevante gegevens die zij in het kader van hun inspectie-, verificatie- of controlewerkzaamheden met betrekking tot schepen in aanbouw of schepen waaraan reparaties zijn verricht hebben verkregen, over te dragen of te verspreiden.
6. Het bestuur van de erkende organisatie moet zijn kwaliteitsbeleid, kwaliteitsdoelstellingen en streven naar kwaliteit bepaald en schriftelijk vastgesteld hebben en erop toezien dat dit beleid wordt begrepen, ten uitvoer gelegd en gehandhaafd op alle niveaus van de erkende organisatie. Het beleid van de organisatie moet gebaseerd zijn op prestatieoogmerken en -indicatoren op het gebied van veiligheid en preventie van verontreiniging.
7. De organisatie moet garanderen dat:
a)
haar voorschriften en procedures methodisch worden vastgesteld en gehandhaafd;
b)
haar voorschriften en procedures worden nageleefd en er een intern systeem wordt opgezet voor meting van de kwaliteit van de diensten met betrekking tot deze voorschriften en procedures;
c)
wordt voldaan aan de eisen betreffende de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe de erkende organisatie is gemachtigd en er een intern systeem wordt opgezet voor meting van de kwaliteit van de diensten met betrekking tot naleving van de internationale verdragen;
d)
de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van het personeel van wie de werkzaamheden de kwaliteit van de dienstverlening van de erkende organisatie beïnvloeden, zijn omschreven en gedocumenteerd;
e)
alle werkzaamheden worden gecontroleerd;
f)
zij beschikt over een controlesysteem in het kader waarvan toezicht wordt gehouden op de werkzaamheden van de bij de erkende organisatie in dienst zijnde deskundigen en technisch en administratief personeel;
g)
de deskundigen beschikken over uitgebreide kennis van het specifieke scheepstype waarop zij hun werkzaamheden verrichten, voor zover relevant voor de te verrichten specifieke controle, en van de desbetreffende toepasselijke voorschriften;
h)
een systeem voor opleiding en permanente bijscholing van deskundigen wordt toegepast;
i)
gegevens worden bijgehouden waarmee kan worden aangetoond dat in het kader van de verrichte diensten de voorgeschreven normen worden gehaald en dat het kwaliteitssysteem doeltreffend werkt;
j)
zij een uitgebreid systeem van geplande en gedocumenteerde interne controles inzake met de kwaliteit verband houdende activiteiten in alle vestigingen toepast;
k)
de volgens het geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificatie vereiste wettelijk voorgeschreven onderzoeken en inspecties waartoe de erkende organisatie gemachtigd is, worden verricht volgens de bepalingen van de bijlage en het aanhangsel bij Resolutie A948(23) van de IMO betreffende richtlijnen voor onderzoek in het kader van het geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificatie;
l)
de directe bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen het hoofdkantoor en de regionale kantoren van de erkende organisatie en die tussen de erkende organisaties en hun deskundigen duidelijk zijn afgebakend.
8. De organisatie moet beschikken over en gebruik maken alsook handhaving verzekeren van een doeltreffend intern kwaliteitssysteem, dat steunt op de desbetreffende gedeelten van de internationaal erkende kwaliteitsnormen en in overeenstemming is met de normen EN ISO/IEC 17020:2004 (inspectieorganen) en EN ISO 9001:2000 ▌, zoals geïnterpreteerd en gecertificeerd door het in artikel 11, lid 1, bedoelde beoordelingscomité.
Het beoordelingscomité moet zelfstandig optreden en derhalve kunnen beschikken over alle middelen die nodig zijn om naar behoren te kunnen functioneren en zijn werk grondig en beginselvast te kunnen verrichten. Het dient over zeer gespecialiseerde en hooggekwalificeerde technische kennis te beschikken, alsmede over een gedragscode die waarborgt dat de controleurs hun taken onafhankelijk kunnen uitvoeren.
9. De voorschriften en regelgeving van de ▌organisaties moeten op zodanige wijze worden uitgevoerd dat de organisatie in staat blijft om aan haar eigen, directe kennis en oordeel een betrouwbare en objectieve verklaring betreffende de veiligheid van de betrokken schepen te ontlenen door middel van klassecertificaten op basis waarvan wettelijk voorgeschreven certificaten kunnen worden afgegeven.
10. De erkende organisatie moet beschikken over de noodzakelijke middelen voor de beoordeling - door gebruikmaking van gekwalificeerd beroepspersoneel en ingevolge de bepalingen van de bijlage bij Resolutie A.913(22) van de IMO betreffende richtlijnen voor de uitvoering van de internationale veiligheidscode (ISM-code) door de overheid - van de toepassing en handhaving van het veiligheidssysteem, zowel aan de wal als aan boord van schepen die bestemd zijn om onder de certificatie te vallen.
11. De erkende organisatie dient vertegenwoordigers van de overheid en van de andere betrokken partijen te laten meewerken aan de uitwerking van haar voorschriften en procedures.
BIJLAGE II
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 94/57/EC
Richtlijn .../.../EG(19)[inzake naleving van vlaggenstaatverplichtingen en gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties]
De onderhavige verordening
Artikel 1
Artikel 1
Artikel 1
Artikel 2, onder a)
Artikel 2, onder a)
Artikel 2, onder a)
Artikel 2, onder b)
Artikel 2, onder b)
-
Artikel 2, onder c)
Artikel 2, onder c)
-
Artikel 2, onder d)
Artikel 2, onder d)
Artikel 2, onder b)
Artikel 2, onder e)
Artikel 2, onder g)
Artikel 2, onder c)
-
Artikel 2, onder h)
Artikel 2, onder d)
Artikel 2, onder f)
Artikel 2, onder i)
Artikel 2, onder e)
Artikel 2, onder g)
Artikel 2, onder j)
Artikel 2, onder f)
Artikel 2, onder h)
Artikel 2, onder k)
Artikel 2, onder g)
Artikel 2, onder i)
Artikel 2, onder m)
Artikel 2, onder i)
-
Artikel 2, onder l)
Artikel 2, onder h)
Artikel 2, onder j)
Artikel 2, onder n)
-
Artikel 2, onder k)
-
Artikel 2, onder j)
Artikel 3
Artikel 3
-
Artikel 4, lid 1, eerste zin
-
Artikel 3, lid 1
Artikel 4, lid 1, tweede zin
-
Artikel 3, lid 2
Artikel 4, lid 1, derde zin
-
-
Artikel 4, lid 1, vierde zin
-
Artikel 4, lid 1
-
-
Artikel 3, lid 3
-
-
Artikel 4, leden 2, 3 en 4
-
-
Artikel 5
-
-
Artikel 6
-
-
Artikel 7
Artikel 5, lid 1
Artikel 8, lid 1
-
Artikel 5, lid 3
Artikel 8, lid 2
-
Artikel 6, leden 1, 2, 3 en 4
Artikel 9 , leden 1, 2, 3 en 4
-
Artikel 6, lid 5
-
-
Artikel 7
Artikel 10
Artikel 12
Artikel 8, lid 1, eerste streepje
Artikel 11, lid 1 , eerste alinea, onder a)
-
Artikel 8, lid 1, tweede streepje
-
Artikel 13, lid 1
Artikel 8, lid 1, derde streepje
Artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder b)
-
-
Artikel 11, lid 1, tweede alinea
Artikel 13, lid 1 (tweede alinea)
Artikel 8, lid 2
Artikel 11, lid 2
-
Artikel 8, lid 2, tweede alinea
-
Artikel 13, lid 2
Artikel 9, lid 1
-
-
Artikel 9, lid 2
-
-
Artikel 10, lid 1, aanhef
Artikel 12
-
Artikel 10, lid 1, onder a), b) en c), leden 2, 3 en 4
-
-
Artikel 11, leden 1 en 2
Artikel 13, leden 1 en 2
-
Artikel 11, leden 3 en 4
-
Artikel 8, leden 1 en 2
Artikel 12
Artikel 14
-
Artikel 13
-
-
Artikel 14
Artikel 15, leden 1 en 2
-
-
Artikel 15, lid 3
-
-
Artikel 16
-
-
Artikel 9
Artikel 15, lid 1
Artikel 10, leden 1 en 2
Artikel 15, lid 2
Artikel 10, lid 3
Artikel 15, lid 3
-
Artikel 10, lid 4
Artikel 15, lid 4
Artikel 10, lid 5
Artikel 15, lid 5
Artikel 10, lid 6, eerste, tweede, derde, vijfde alinea
Standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 632), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2008 (PB C 190 E van 29.7.2008, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 24 september 2008.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (COM(2007)0697 – C6-0427/2007 – 2007/0247(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad(COM(2007)0697),
– gelet op artikel 251, lid 2 en de artikel 95 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0427/2007),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0321/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, en 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie║,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De werking van de vijf richtlijnen die het bestaande regelgevingskader vormen voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten(4) (Kaderrichtlijn), Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten(5) (Toegangsrichtlijn), Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten(6) (Machtigings-richtlijn), Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten(7) (Universele dienstenrichtlijn), Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische-communicatie(8) (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie (samen "Kaderrichtlijn en Specifieke Richtlijnen")) is onderworpen aan een periodieke herziening van de Commissie, met name om te bepalen of in het licht van technologische en marktontwikkelingen wijzigingen nodig zijn.
(2)Een herziening van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten ("richtlijn audiovisuele mediadiensten")(9) werd doorgevoerd in 2007, om optimale voorwaarden te scheppen voor mededinging en rechtszekerheid voor informatietechnologieën en mediaondernemingen en -diensten in de Europese Unie en eerbiediging te waarborgen van culturele en taalkundige diversiteit. In dit verband vormt een onpartijdig en evenwichtig regelgevingskader voor elektronische communicatie-netwerken en -diensten een essentiële pijler voor de audiovisuele sector van de Europese Unie.
(3) De Commissie deed verslag over haar eerste bevindingen in haar Mededeling aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 29 juni 2006 over de herziening van het regelgevingskader van de EU voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten. Op basis van deze eerste bevindingen werd een openbare raadpleging gehouden waarin werd vastgesteld dat het voortdurend ontbreken van een interne markt voor elektronische-communicatiediensten het voornaamste aspect was waaraan in de hervorming van het regelgevingskader aandacht moest worden besteed. Gefragmenteerde regelgeving en onderlinge tegenstrijdigheden tussen de activiteiten van de nationale regelgevende instanties bleken niet alleen het concurrentievermogen van de sector in gevaar te brengen maar ook de belangrijke consumentenvoordelen die anders zouden voortvloeien uit grensoverschrijdende concurrentie en grensoverschrijdende diensten of zelfs diensten in de gehele Gemeenschap.
(4) Het EU-regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten moet derhalve worden hervormd om de interne markt voor elektronische communicatie te voltooien door wat de voornaamste markten betreft het communautair regelgevingsmechanisme ten aanzien van exploitanten met aanmerkelijke marktmacht te versterken. De hervorming omvat ook de definitie van een doelmatige en gecoördineerde strategie voor spectrumbeheer teneinde een Interne Europese Informatieruimte te verwezenlijken en versterking van de dienstenverstrekking aan gebruikers met een handicap, met het oog op een inclusieve informatiemaatschappij.
(5)Een primaire doelstelling van het EU-regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten is het creëren van een duurzaam ecosysteem voor elektronische communicatie, op grond van vraag en aanbod, het laatste door doeltreffende en concurrerende infrastructuur en het eerste door ontwikkelingen in de informatiemaatschappij.
(6)Een bijkomende doelstelling van het EU-regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten is om specifieke sectorregels ex ante steeds meer terug te brengen, naarmate de concurrentie in de markt voor elektronische communicatie zich ontwikkelt, en dat elektronische communicatie uiteindelijk volledig wordt geregeld door het mededingingsrecht. Nu de markten voor elektronische communicatie de afgelopen jaren een sterke concurrentiedynamiek hebben vertoond, is het van essentieel belang dat regelgevende verplichtingen ex ante uitsluitend daar worden opgelegd waar geen effectieve en duurzame concurrentie is. De noodzaak voor het verderzetten van ex-anteregulering moet uiterlijk drie jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn worden bekeken.
(7)Teneinde te garanderen voor een aanpak die proportioneel is en aangepast aan variërende mededingingvoorwaarden, moeten nationale regelgevende instanties in staat zijn markten vast te stellen op subnationale basis en regelgevingsverplichtingen op te heffen in markten of geografische gebieden waar een effectieve concurrentie op infrastructuurgebied bestaat, zelfs wanneer geografische gebieden niet zijn gedefinieerd als afzonderlijke markten.
(8)Om de doelstellingen van de agenda van Lissabon te halen, is het noodzakelijk dat wordt gezorgd voor adequate stimulansen voor investeringen in hogesnelheidsnetwerken die de innovatie in inhoudrijke internetdiensten ondersteunen en het internationale concurrentievermogen van de Europese Unie versterken. Dergelijke netwerken hebben enorme mogelijkheden om consumenten en bedrijven in de hele Europese Unie van dienst te zijn. Daarom is het van vitaal belang duurzame investeringen in de ontwikkeling van deze netwerken te bevorderen en tegelijk de mededinging te vrijwaren en de keuzemogelijkheden van de consument te verbeteren via voorspelbaarheid en consistentie in de regelgeving.
(9)In haar mededeling van 20 maart 2006, getiteld "Overbrugging van de breedbandkloof"(10) erkent de Commissie dat er in de Europese Unie een geografische kloof bestaat bij de toegang tot snelle breedbanddiensten. Ondanks de algemene toename van de breedbandconnectiviteit zijn de toegangsmogelijkheden in verschillende gebieden beperkt, omwille van de hoge kosten vanwege de lage bevolkingsdichtheid en de grote afstanden. Er zijn vaak onvoldoende commerciële drijfveren om in deze gebieden in de uitrol van breedband te investeren. De uitrolkosten dalen echter door de technologische innovatie. Om ervoor te zorgen dat er in onderontwikkelde gebieden in nieuwe technologieën wordt geïnvesteerd, dient de regelgeving op het gebied van de elektronische communicatie in overeenstemming te zijn met andere beleidsterreinen, zoals het beleid inzake overheidssteun, structuurfondsen of de doelstellingen van het breder industriebeleid.
(10)Investeringen in onderzoek en ontwikkeling zijn van vitaal belang voor de ontwikkeling van glasvezelnetwerken van de volgende generatie en flexibele en efficiënte radiotoegang door bevordering van de concurrentie en innovatieve toepassingen en diensten ten bate van de consument. Het gaat erom de volgende generatie van alom aanwezige convergerende netwerk- en diensteninfrastructuur ten behoeve van elektronische communicatie, informatietechnologie en media te creëren.
(11)Het openbaar beleid moet een rol spelen ter completering van de goede werking van de markt voor elektronische communicatie, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde, om een positieve spiraal op gang te brengen waarbij de ontwikkeling van infrastructuur leidt tot betere inhoud en diensten en omgekeerd. Het optreden van de overheid moet evenredig zijn, mag de mededinging niet verstoren noch particuliere investeringen verhinderen, het moet investeringen aanmoedigen en toegangsdrempels verlagen. De overheid mag dan ook steun geven aan de ontwikkeling van toekomstbestendige infrastructuur met een hoge capaciteit. De openbare steun moet daarbij worden toegekend middels open, transparante en vergelijkende procedures, mag geen a priori voorkeur hebben voor een bepaalde technologie en moet toegang tot infrastructuur verlenen op een niet-discriminatoire basis.
(12)Bovendien moet het EU-regelgevingskader voor elektronische-communicatie-netwerken en -diensten de consumentenbescherming in de sector elektronische communicatie bevorderen door te zorgen voor correcte en volledige informatie, door alle mogelijke middelen, voor transparantie aangaande tarieven en lasten en voor hoge normen bij de levering van diensten; het dient tevens de rol van consumentenverenigingen bij openbare raadplegingen volledig te erkennen en ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke bevoegdheden krijgen om manipulatie te voorkomen en bedrog doeltreffend te onderdrukken.
(13)Bij het goedkeuren van maatregelen overeenkomstig deze richtlijn dient de Commissie rekening te houden met de opvattingen van de nationale regelgevende instanties en de belanghebbenden in de bedrijfstak door een effectieve raadpleging ter waarborging van transparantie en evenredigheid. De Commissie dient gedetailleerde raadplegingsdocumenten te verspreiden, waarin diverse wijzen van optreden worden voorgesteld en belanghebbenden dienen een redelijke termijn voor beantwoording te hebben. Na de raadpleging moet de Commissie, na bestudering van de antwoorden, het genomen besluit motiveren in een verklaring, die een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening met de inzichten van de respondenten is gehouden.
(14) Om de nationale regelgevende instanties in staat te stellen te voldoen aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn en de specifieke richtlijnen, met name wat de eind-tot-eind interoperabiliteit betreft, zou de draagwijdte van de Kaderrichtlijn moeten worden uigebreid tot radio-apparatuur en eindapparatuur voor telecommunicatie zoals beschreven in Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit(11) en de consumentenapparatuur die voor digitale televisie wordt gebruikt.
(15)Onverminderd Richtlijn 1999/5/EG moet er duidelijkheid komen over de toepassing van bepaalde aspecten van eindapparatuur ten aanzien van de toegang voor eindgebruikers met een handicap, ten einde te zorgen voor interoperabiliteit tussen eindapparatuur en elektronische communicatienetwerken en -diensten.
(16) Bepaalde definities zouden moeten worden verduidelijkt of gewijzigd om rekening te houden met markt- en technologische ontwikkelingen en om dubbelzinnigheden uit de weg te ruimen die bij de uitvoering van het regelgevingskader zijn geconstateerd.
(17)De activiteiten van de nationale regelgevende instanties en de Commissie binnen de context van het EU-regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten dragen bij tot de verwezenlijking van bredere beleidsdoelstellingen op het gebied van cultuur, werkgelegenheid, milieu, sociale samenhang, regionale ontwikkeling en ruimtelijke ordening.
(18)De nationale elektronische-communicatiemarkten in de EU zullen blijven verschillen. Daarom is het van essentieel belang dat de nationale regelgevende instanties en het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO) de bevoegdheden en de kennis hebben die nodig zijn om een concurrerend EU-ecosysteem van markten en diensten voor elektronische communicatie op te bouwen, met begrip voor de nationale en regionale verschillen en eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel.
(19) De onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties zou moeten worden versterkt om te zorgen voor een meer doeltreffende toepassing van het regelgevingskader en hun autoriteit en de voorspelbaarheid van hun besluiten te verhogen. Hiertoe zouden uitdrukkelijke bepalingen moeten worden opgenomen in de nationale wetgeving om ervoor te zorgen dat een nationale regelgevende instantie bij het uitoefenen van haar taken, beschermd is tegen exerne interventie of politieke druk die haar onafhankelijke oordeel over de vraagstukken die haar worden voorgelegd in gevaar zouden kunnen brengen. Dergelijke externe invloed maakt een nationale instantie ongeschikt om volgens het regelgevingskader op te treden als een nationale regelgevende instantie. Met het oog hierop zouden van te voren voorschriften moeten worden opgesteld met betrekking tot de redenen die aanleiding geven voor ontslag van het hoofd van een nationale regelgevende instantie om ervoor te zorgen dat er volstrekt geen twijfels kunnen zijn over de neutraliteit van die instantie en dat de instantie niet gevoelig is voor externe factoren. Het is van belang dat de nationale regelgevende instanties beschikken over hun eigen begroting, zodat zij met name voldoende gekwalificeerd personeel kunnen aanwerven. Met het oog op transparantie zouden zij hierover jaarlijks een verslag moeten publiceren.
(20) De manier waarop beroepsinstanties voorlopige maatregelen hebben toegepast om besluiten van de nationale regelgevende instanties te schorsen loopt nogal uiteen. Om de verschillende aanpakken meer op elkaar af te stemmen moet een gemeenschapelijke norm worden gehanteerd in overeenstemming met de communautaire jurisprudentie. Gezien het belang van beroepen voor de algemene werking van het regelgevingskader, zou een mechanisme moeten worden opgezet om informatie bijeen te brengen over beroepen en besluiten tot schorsing van besluiten van de regelgevende instanties in alle lidstaten en om verslag uit te brengen over die informatie aan de Commissie.
(21) Om hun regelgevende taken op doeltreffende wijze te kunnen uitvoeren, zouden de nationale regelgevende instanties ondermeer gegevens bijeen moeten brengen over de detailhandelmarkten die verbonden zijn aan groothandelmarkten waar een exploitant een aanmerkelijk marktmacht bezit en die dan ook door de nationale regelgevende instantie worden gereguleerd. Het gaat hierbij ook om gegevens die de nationale regelgevende instantie in staat moeten stellen de mogelijke impact te beoordelen van geplande verbeteringen of veranderingen aan de netwerktopologie op de ontwikkeling van concurrentie of op groothandelproducten die beschikbaar worden gesteld aan andere partijen.
(22) De nationale raadpleging op grond van artikel 6 van de Kaderrichtlijn zou vóór de raadpleging van de Gemeenschap moeten worden uitgevoerd op grond van artikel 7 van die richtlijn zodat in de raadpleging van de Gemeenschap rekening wordt gehouden met de standpunten van de belanghebbende partijen. Dit zou een tweede communautaire raadpleging in geval van wijzigingen van een geplande maatregel als gevolg van de nationale raadpleging overbodig maken.
(23) Deze vrijheid om zelf te besluiten hoe het regelgevingskader moet worden uitgevoerd moet wel verenigbaar zijn met de ontwikkeling van consequente regelgevingspraktijken en een consequente toepassing van het regelgevingskader om doeltreffend bij te dragen tot de ontwikkeling en voltooïng van de interne markt. De nationale regelgevende instanties zouden derhalve de interne marktactiviteiten van de Commissie en die van het ETO moeten steunen, die als exclusief forum zouden moeten fungeren voor samenwerking tussen nationale regelgevende instanties bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden op grond van het regelgevingskader.
(24) Het communautair mechanisme waarmee de Commissie de nationale regelgevende instanties kan vragen geplande maatregelen met betrekking tot de marktdefinitie en het aanwijzen van exploitanten met aanmerkelijke marktmacht in te trekken heeft in belangrijke mate bijgedragen tot een samenhangende aanpak bij het vaststellen van omstandigheden waarin regelgeving vooraf kan worden toegepast en de exploitanten moeten zich aan dergelijke regelgeving onderwerpen. Er is echter geen equivalent mechanisme voor de toe te passen rechtsmiddelen. Bij het toezicht op de markt door de Commissie, en met name bij ervaringen met de procedure op grond van artikel 7 van de Kaderrichtlijn is aan het licht gekomen dat de nationale regelgevende instanties rechtsmiddelen, zelfs bij gelijke marktomstandigheden, op zeer uiteenlopende wijze toepassen. Dergelijke tegenstrijdigheden ondermijnen de interne markt in elektronische communicatie, zorgen niet voor gelijke mededingingsvoorwaarden tussen exploitanten in verschillende lidstaten, en verhinderen dat grensoverschrijdende concurrentie en -diensten voordelen kunnen opleveren voor de consument. De Commissie zou de bevoegdheid moeten krijgen om de nationale regelgevende instanties verplicht te stellen ontwerpmaatregelen met betrekking tot de door deze instantie gekozen rechtsmiddelen in te trekken. Om te zorgen voor een samenhangende aanpak van het regelgevingskader in de Gemeenschap zou de Commissie, alvorens een besluit te nemen, het ETO moeten raadplegen.
(25) Het is van belang dat het regelgevingskader tijdig wordt uitgevoerd. Wanneer de Commissie heeft besloten dat een nationale regelgevende instantie een geplande maatregel moet intrekken, zou deze instantie een herziene versie moeten indienen. Voor de kennisgeving van de herziene maatregel aan de Commissie op grond van artikel 7 van de Kaderrichtlijn zou met het oog op de rechtszekerheid een termijn moeten worden vastgesteld zodat de marktdeelnemers op de hoogte zijn van de duur van de marktherziening.
(26) Om te voorkomen dat een regelgevingsvacuüm ontstaat in deze snel evoluerende sector wanneer goedkeuring van de ontwerpmaatregel waarvan opnieuw kennisgeving is gedaan, nog steeds een obstakel zou vormen voor de interne markt of niet-verenigbaar zou zijn met de communautaire wetgeving, zou de Commissie na overleg met het ETO de nationale regelgevende instantie verplicht moeten kunnen stellen een specifiek rechtsmiddel op te leggen binnen een specifieke termijn.
(27) Met het oog op de korte termijnen in het comunautaire raadplegingsmechanisme zou de Commissie bevoegdheden moeten worden verleend om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen ter vereenvoudiging van de procedures voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de nationale regelgevende instanties − bijvoorbeeld in gevallen die betrekking hebben op stabiele markten of die alleen geringe wijzigingen inhouden van maatregelen waarvan al eerder kennisgeving is gedaan − of om de invoering mogelijk te maken van een vrijstelling van kennisgeving om procedures in bepaalde gevallen te stroomlijnen.
(28) Overeenkomstig de doelstellingen van het Europees Handvest van de grondrechten en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, zou het regelgevingskader er voor moeten zorgen dat alle gebruikers, met inbegrip van eindgebruikers met een handicap, ouderen en gebruikers met speciale sociale behoeften eenvoudig toegang hebben tot betaalbare, kwalitatief goede diensten. Verklaring 22 in bijlage bij de Slotakte van Amsterdam bepaalt dat de instelingen van de Gemeenschap bij het vaststellen van maatregelen krachtens artikel 95 van het EG-Verdrag rekening moeten houden met de behoeften van personen met een handicap.
(29) Radiofrequenties zouden moeten worden beschouwd als een schaars openbaar bezit met een belangrijke publieke en marktwaarde. Het is in het algemeen belang dat spectrum vanuit economisch, sociaal en milieuvriendelijk oogpunt, rekening houdend met de doelstellingen van culturele diversiteit en pluralisme van de media zo doelmatig en doeltreffend mogelijk wordt beheerd en dat obstakels voor een doelmatig gebruik ervan geleidelijk uit de weg worden geruimd.
(30)Hoewel spectrumbeheer binnen de bevoegdheid van de lidstaten blijft, kan alleen coördinatie en, waar nodig, harmonisatie op Gemeenschapsniveau waarborgen dat spectrumgebruikers volledig profiteren van de internationale markt en dat EU-belangen effectief wereldwijd kunnen worden behartigd.
(31)De bepalingen van deze richtlijn in verband met spectrumbeheer moeten consistent zijn met het werk van internationale en regionale organisaties die te maken hebben met radiospectrumbeheer, zoals de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU) en de Europese conferentie van post- en telecommunicatieadministraties (CEPT), zodat het efficiënte beheer en de harmonisatie van het gebruik van het spectrum wordt gewaarborgd in de hele Gemeenschap en wereldwijd.
(32)Om bij te dragen tot het halen van de doelstellingen in artikel 8 bis van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) moet in 2010 een door de lidstaten aangedreven spectrumtop worden gehouden en met deelname van het Europees Parlement, de Commissie en alle belanghebbenden. De top moet met name bijdragen tot meer consistentie in het spectrumbeleid van de EU in het algemeen, het verstrekken van richtsnoeren met betrekking tot de omschakeling van analoge naar digitale terrestrische televisie, en het vrijmaken van spectrum voor nieuwe elektronische-communicatiediensten, zodra de digitale omschakeling een feit is.
(33)Door de omschakeling van analoge naar digitale terrestrische televisie moet als gevolg van de superieure transmissie-efficiëntie van digitale technologie een aanzienlijke hoeveelheid spectrum in de EU vrijkomen, het zogenaamde "digital dividend". De lidstaten moeten hun digitale dividend zo snel mogelijk vrijgeven, opdat de burgers de voordelen van de beschikbaarheid van nieuwe, innoverende en concurrerende diensten kunnen genieten. Met het oog hierop moeten belemmeringen voor een efficiënte toewijzing of hertoewijzing van het digitale dividend die op nationaal niveau bestaan, worden verwijderd en moet een coherentere en geïntegreerdere aanpak van de toewijzing van het digitale dividend in de Gemeenschap worden nagestreefd.
(34) Radiofrequenties zouden zodanig moeten worden beheerd dat schadellijke interferentie wordt vermeden. Om dergelijke interferentie te voorkomen en ervoor te zorgen dat regelgevingsinterventie tot het hoognodige wordt beperkt zou het basisconcept van schadelijke interferentie dan ook naar behoren moeten worden gedefinieerd, rekening houdend met bestaande internationaal afgesproken frequentieplannen.
(35) Het huidige spectrumbeheer en het distributiesysteem is over het algemeen gebaseerd op administratieve besluiten die niet flexibel genoeg zijn om te kunnen worden aangepast aan technologische en economische ontwikkelingen, met name de snelle ontwikkeling van draadloze technologie en de stijgende vraag naar bandbreedte. De onnodige fragmentering van nationale beleidslijnen heeft de kosten opgedreven en geleid tot verlies van marktmogelijkheden voor spectrumgebruikers en heeft de innovatie vertraagd, hetgeen ten koste gaat van de interne markt, de consument en de economie als geheel. De voorwaarden voor toegang tot en gebruik van radiofrequenties kunnen variëren afhankelijk van het type exploitant terwijl de elektronische diensten die deze exploitanten verschaffen elkaar steeds meer overlappen zodat spanning ontstaat tussen houders van rechten, de kosten van toegang tot spectrum uiteenlopen en de werking van de interne markt potentieel wordt verstoord.
(36) De nationale grenzen spelen steeds minder een rol bij het vaststellen van optimaal radiospectrumgebruik. Fragmentering van het beheer van toegang tot spectrumrechten beperkt investeringen en innovatie en stelt exploitanten en fabrikanten van apparatuur niet in staat schaalvoordelen te verwezenlijken, zodat de ontwikkeling van een interne markt voor elektronische-communicatienetwerken en diensten die gebruik maken van radiospectrum wordt gehinderd.
(37) Flexibiliteit bij het beheer van spectrum en toegang tot spectrum zouden moeten worden uitgebreid door middel van technologie- en dienstenneutrale machtigingen om spectrumgebruikers zelf de beste technologieën en diensten te laten kiezen die zij willen toepassen in frequentiebanden die beschikbaar zijn voor elektronische communicatiediensten zoals aangegeven in de nationale frequentieallocatieplannen en in het reglement voor radiocommunicatie van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU) ("beginselen van technologie en dienstenneutraliteit"). Technologieën en diensten zouden administratief moeten worden vastgesteld telkens als doelstellingen van algemeen belang in het geding zijn.
(38)Beperkingen op het beginsel van technologieneutraliteit zouden gepast moeten zijn en alleen mogelijk mogen zijn wanneer schadelijke interferentie moet worden voorkomen, bijvoorbeeld door zendmaskers en limieten voor het zendvermogen op te leggen om te zorgen voor bescherming van de volksgezondheid door de blootstelling van het publiek aan elektromagnetische velden te beperken, om te zorgen voor een eerlijk gezamenlijk gebruik van spectrum, met name wanneer het gebruik ervan alleen is onderworpen aan algemene machtigingen, of om in overeenstemming met de communautaire wetgeving te voldoen aan een doelstelling van algemeen belang.
(39) Spectrumgebruikers zouden vrij moeten kunnen bepalen welke diensten zij via spectrum willen aanbieden afhankelijk van de overgangsmaatregelen in verband met eerder verworven rechten en de bepalingen van de nationale frequentieallocatieplannen en het reglement voor radiocommunicatie van de ITU. Uitzonderingen op het beginsel van dienstenneutraliteit die inhouden dat een specifieke dienst rekening moet houden met overwegingen van nationaal openbaar beleid of moet voldoen aan duidelijke doelstellingen van algemeen belang zoals de veiligheid van de mens, de noodzaak om sociale, regionale en territoriale samenhang te bevorderen of, een efficiënt gebruik van radiofrequenties en een doeltreffend spectrumbeheer, moeten mogelijk zijn, wanneer noodzakelijk. Deze doelstellingen zouden ook de bevordering van een nationaal audiovisueel en mediabeleid en culturele en taalkundige diversiteit moeten omvatten en pluralisme van de media zoals gedefinieerd in de nationale wetgeving in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht. Uitzonderingen zouden, behalve wanneer dit noodzakelijk is om de veiligheid van het menselijk leven te beschermen of te verzekeren dat deze doelstellingen worden verwezenlijkt, niet moeten leiden tot exclusief gebruik voor bepaalde diensten maar veeleer prioriteit moeten verlenen zodat andere diensten of technologieën zoveel mogelijk in dezelfde band kunnen bestaan. Om de houder van de machtiging in staat te stellen zelf de meest doelmatige manier te kiezen om de inhoud van diensten via radiofrequenties aan te bieden, mogen machtigingen om gebruik te maken van radiofrequenties geen voorschriften bevatten wat betreft de inhoud.
(40) De lidstaten zijn bevoegd de draagwijdte en de aard te definiëren van eventuele uitzonderingen wat betreft het bevorderen van culturele en taalkundige diversiteit, het nationale audiovisueel en mediabeleid en pluralisme van de media in overeenstemming met hun nationale wetgeving.
(41) Omdat de toewijzing van spectrum aan specifieke technologieën of diensten een uitzondering vormt wat betreft de beginselen van technologie- en dienstenneutraliteit en de regel dat aanbieders zelf de dienst die wordt verschaft of de technologie die wordt gebruikt kunnen kiezen, zou een voorstel voor een dergelijke toewijzing transparant moeten zijn en aan een openbare raadpleging moeten worden onderworpen.
(42) In het belang van flexibiliteit en efficientie zouden de nationale regelgevende instanties, spectrumgebruikers in banden die op geharmoniseerde basis zullen worden geïdentificeerd, ook de mogelijkheid moeten bieden om hun gebruiksrechten vrij over te dragen of te verhuren aan derden zodat de waarde van spectrum wordt bepaald door de markt. Omdat de nationale regelgevende instanties kunnen zorgen voor doelmatig gebruik van spectrum zouden zij maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat de handel in spectrum leidt tot een verstoring van de concurrentie waarbij spectrum niet wordt gebruikt.
▌
(43) Met het oog op de interne markt is wellicht ook een harmonisering op communautair niveau nodig van de identificatie van de handel in frequentiebanden, de voorwaarden voor deze handel of de overgang van de handel in rechten in specifieke banden, een minimumformaat voor de handel in rechten, eisen die moeten instaan voor centrale beschikbaarheid, toegankelijkheid en betrouwbaarheid van informatie die nodig is voor de handel in spectrum en de eisen ter bescherming van de concurrentie en om het hamsteren van spectrum te voorkomen. De Commissie zou dan ook de bevoegdheid moeten krijgen om uitvoeringsmaatregelen voor dergelijke harmonisatie vast te stellen.
(44) Voor de invoering van technologie- en dienstenneutraliteit en de handel in bestaande spectrumgebruiksrechten zijn wellicht overgangsregels nodig met inbegrip van maatregelen om te zorgen voor billijke concurrentie omdat bepaalde spectrumgebruikers bij het nieuwe systeem concurrentie kunnen aangaan met spectrumgebruikers die hun spectrumrechten hebben verworven onder veel zwaardere voorwaarden. Wanneer rechten zijn verleend in afwijking op de algemene regels of aan de hand van criteria die niet objectief, transparant, evenredig en niet-discriminerend zijn om te voldoen aan doelstellingen van algemeen belang, mag de situatie van houders van dergelijke rechten niet meer worden verbeterd ten koste van hun nieuwe concurrenten dan wat nodig is om dergelijke doelstellingen van algemeen belang te verwezenlijken. Spectrum dat overbodig is geworden om doelstellingen van algemeen belang te verwezenlijken zou opnieuw moeten worden toegewezen in overeenstemming met de Machtigingsrichtlijn.
(45) Om de werking van de interne markt te bevorderen en de ontwikkeling te steunen van grensoverschrijdende diensten, moet de Commissie het ETO kunnen raadplegen op het gebied van nummering. Om burgers van de lidstaten, met inbegrip van reizigers en gebruikers met een handicap in staat te stellen toegang te krijgen tot bepaalde diensten door in alle lidstaten dezelfde herkenbare nummers te gebruiken tegen vergelijkbare prijzen, zouden de bevoegdheden van de Commissie om technische uitvoeringsmaatregelen te nemen, daar waar nodig ook het toepasselijk tariefbeginsel of -mechanisme moeten bestrijken, evenals de invoering van één telefoonnummer in de EU waarmee een gebruiksvriendelijke toegang tot deze diensten wordt gegarandeerd.
(46) Vergunningen die zijn afgegeven aan ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en -diensten aanbieden zodat zij toegang krijgen tot openbaar of particuliere eigendom zijn fundamentele factoren bij het opzetten van elektronische-communicatienetwerken of nieuwe netwerkelementen. Onnodige complexiteit en vertraging bij de procedures voor het verlenen van toegangsrechten kunnen derhalve belangrijke obstakels vormen voor de ontwikkeling van conccurentie. Erkende ondernemingen zouden op eenvoudige wijze toegangrechten moeten kunnen verwerven. Nationale regelgevende instanties zouden het verwerven van toegangsrechten moeten kunnen coördineren, en relevante informatie toegankelijk moeten maken op hun websites.
(47) Het is noodzakelijk de bevoegdheden van lidstaten ten aanzien van de houders van rechten te versterken, om te zorgen voor eerlijke, efficiënte en milieuverantwoorde toegang tot of invoering van een nieuw netwerk, ongeacht eventuele verplichtingen voor een exploitant met aanmerkelijk marktmacht om toegang te verlenen tot zijn elektronische communicatienetwerk. De nationale regelgevende instanties zouden per geval gezamenlijk gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten als kabelgoten, masten en antennes, toegang tot gebouwen en een betere coördinatie van civiele werken moeten kunnen opleggen. Een verbetering van het gezamenlijk gebruik van faciliteiten kan de concurrentie aanzienlijk verbeteren en de totale financiële en milieukosten van de invoering van elektronische communicatieinfrastructuur voor ondernemingen sterk kunnen verlagen, met name de invoering van nieuwe glasvezelnetwerken. De nationale regelgevende instanties moeten de exploitanten met aanzienlijke marktmacht verplichtingen kunnen opleggen met betrekking tot de formulering van een referentieaanbod voor de verlening van toegang tot hun kabelgoten op eerlijke en niet discriminerende wijze.
(48) Betrouwbare en veilige communicatie van informatie speelt een steeds grotere rol in de economie en de samenleving in het algemeen. De complexiteit van systemen, technisch falen of menselijke fouten, ongelukken of aanvallen kunnen gevolgen hebben voor de werking en beschikbaarheid van de fysieke infrastructuur die belangrijke diensten verstrekt voor EU-burgers, met inbegrip van eAccessability diensten. Nationale regelgevende instanties moeten er dan ook voor zorgen dat de integriteit en veiligheid van openbare communicatienetwerken wordt gehandhaafd. Het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA)(12) zou moeten bijdragen tot een betere veiligheid van elektronische communicatie door onder meer expertise en adviezen te verstrekken en de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen. Zowel het ENISA als de nationale regelgevende instanties zouden moeten kunnen beschikken over de noodzakelijke middelen om hun taken uit te voeren, met inbegrip van bevoegdheden om voldoende informatie te kunnen verzamelen om de veiligheid van de netwerken of diensten te kunnen beoordelen en uitgebreide en betrouwbare gegevens over feitelijke incidenten op het gebied van de veiligheid die belangrijke gevolgen hebben gehad voor de exploitatie van netwerken of diensten. Omdat adequate beveiliging niet een eenmalige aangelegenheid is maar een voortdurend proces van toepassing, herziening en aanpassing, moeten aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten verplicht worden maatregelen te nemen om hun integriteit en veiligheid te beschermen, afgestemd op de ingeschatte risico's, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de meest recente technische mogelijkheden.
(49) Wanneer overeenstemming moet worden bereikt over een gemeenschappelijke reeks veiligheidseisen, moet de Commissie bevoegdheid krijgen om technische uitvoeringsmaatregelen goed te keuren om een passende beveiliging mogelijk te maken van elektronische communicatienetwerken en -diensten in de interne markt. Het ENISA moet bijdragen aan de harmonisatie van passende, technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen door deskundig advies te verstrekken. De nationale regelgevende instanties moeten de bevoegdheid hebben om bindende instructies te geven met betrekking tot de technische uitvoeringsmaatregelen die zijn goedkgekeurd overeenkomstig de Kaderrichtlijn. Om hun taken te vervullen moeten zij de bevoegdheid hebben onderzoek in te stellen en in geval van niet-naleving sancties op te leggen.
(50) Uit eerdere ervaringen bij de tenuitvoerlegging van het regelgevingskader blijkt dat een markt waar een onderneming vanuit een aangrenzende markt zijn aanmerkelijke macht vergroot niet de oorzaak van het probleem is maar veeleer het lijdende voorwerp van de gevolgen. De regelgevende instanties dienen de aanmerkelijke macht van een onderneming op een markt dan ook bij de bron aan te pakken en niet op de aangrenzende markten waar de gevolgen voelbaar zijn.
(51) In geval van transnationale markten zou de marktherzieningsprocedure moeten worden vereenvoudigd en doeltreffender moeten worden gemaakt door de Commissie in staat te stellen, rekening houdend met het advies van het ETO, de onderneming(en) met aanmerkelijke marktmacht aan te wijzen en een of meer specifieke verplichtingen op te leggen zodat regelgevingskwesties van transnationale aard onmiddellijk op communautair niveau kunnen worden aangepakt.
(52) Om marktdeelnemers zekerheid te verschaffen over regelgevingsvoorwaarden, moet een termijn worden vastgesteld voor marktherzieningen. Het is van belang dat marktanalyses op periodieke basis worden uitgevoerd en binnen een redelijke en passende tijdspanne. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het feit of al eerder een marktanalyse werd uitgevoerd van de markt in kwestie waarvan naar behoren kennisgeving wordt gedaan. Wanneer een nationale regelgevende instantie verzuimt binnen de vastgestelde termijn een analyse uit te voeren van de markt dan kan dit een gevaar betekenen voor de interne markt en leveren normale inbreukprocedures wellicht niet tijdig het gewenste effect op. De Commissie moet het ETO dan ook kunnen vragen de betrokken nationale regelgevende instanties bij te staan bij het uitvoeren van haar taken, en met name advies uit te brengen met onder meer een ontwerpmaatregel, de analyse van de markt in kwestie en de verplichtingen die de Commissie vervolgens kan opleggen.
(53) Omdat de sector van electronische communicatie een snel evoluerende sector is die gekenmerkt wordt door technologische innovatie en zeer dynamische markten moet de regelgeving op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze op Europees niveau kunnen worden aangepast omdat gebleken is dat uiteenlopende opvattingen van de nationale regelgevende instanties over de uitvoering van het regelgevingskader de ontwikkeling van de interne markt zouden kunnen belemmeren. De Commissie moet derhalve de bevoegdheid krijgen uitvoeringsmaatregelen te nemen op gebieden zoals de regelgeving inzake nieuwe diensten, nummering, benaming en adressering, consumenten-vraagstukken met inbegrip van eAccessibility, en de voorgeschreven boekhoudmaatregelen.
(54) Een belangrijke taak van het ETO is het verstrekken van adviezen in verband met grensoverschrijdende geschillen. De nationale regelgevende instanties moeten in die gevallen dan ook rekening houden met eventuele adviezen van het ETO.
(55) Uit ervaring die werd opgedaan bij de uitvoering van het regelgevingskader blijkt dat bestaande bepalingen die de nationale regelgevende instanties de bevoegdheid geven boetes op te leggen onvoldoende waren om aan te zetten tot naleving van de regelgeving. Adequate bevoegdheden op het gebied van de rechtshandhaving kunnen ertoe bijdragen dat het regelgevingskader tijdig wordt uitgevoerd zodat zekerheid bestaat over de regelgeving, hetgeen een belangrijke drijfveer is voor investeringen. Het gebrek aan doeltreffende bevoegdheden in geval van niet-naleving is van toepassing in het gehele regelgevingskader. De invoering van een nieuwe bepalingen in de Kaderrichtlijn om niet-nakoming van verplichtingen op grond van de Kaderrichtlijn en de specifieke richtlijnen aan te pakken moet dan ook zorgen voor toepassing van consequente en samenhangende beginselen op naleving en sancties voor het volledige regelgevingskader.
(56)Zowel investeringen als mededinging moeten worden aangemoedigd om de keuze van de consument te beschermen.
(57) Het bestaande regelgevingskader omvatte een aantal bepalingen om de overgang van het oude regelgevingskader van 1998 tot het nieuwe kader van 2002 te vergemakkelijken. Deze overgang is nu in alle lidstaten afgerond en de maatregelen zijn dan ook overbodig geworden zodat zij moeten worden ingetrokken.
(58) In bijlage I bij de Kaderrichtlijn is de lijst opgenomen van markten die moeten worden vermeld in de eerste Aanbeveling van de Commissie inzake markten voor relevante producten en diensten waarvoor voorafgaande regulering gerechtvaardigd kan zijn. Deze bijlage moet worden ingetrokken omdat voldaan is aan de doelstelling om te fungeren als basis voor het opstellen van de aanvankelijke versie van de Aanbeveling(13).
(59) In bijlage II bij de kaderrichtlijn zijn de criteria opgenomen die de nationale regelgevende instanties dienen te hanteren wanneer zij een evaluatie van gezamenlijke machtspositie maken overeenkomstig artikel 14, lid 2, tweede alinea, van de Kaderrichtlijn. Deze bijlage kan ║ misleidend zijn voor de nationale regelgevende instanties die een marktanalyse uitvoeren. Het concept van een gezamenlijke machtspositie is bovendien afhankelijk van de jurisprudentie van het ║ Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Bijlage II dient derhalve gewijzigd.
(60) Met functionele scheiding waarbij een verticaal geïntegreerde exploitant operationeel gescheiden bedrijfseenheden moet oprichten, wil men bewerkstelligen dat alle downstreamexploitanten, met inbegrip van de eigen downstreamafdelingen van de verticaal geïntegereerde exploitant, volledig gelijkwaardige toegangsproducten kunnen worden geleverd. Met functionele scheiding kan de concurrentie in verschillende relevante markten worden verbeterd door discriminatie minder aantrekkelijk te maken en door het makkelijker te maken om na te gaan of de niet-discriminatieverplichtingen worden nageleefd en door hierop toezicht te houden. ▌Om verstoring van de concurrentie op de interne markt te vermijden is voorafgaande goedkeuring van de voorstellen voor functionele scheiding door de Commissie vereist.
(61) De tenuitvoerlegging van functionele scheiding betekent niet dat er geen passende coördinatiemechanismen moeten zijn tussen de afzonderlijke bedrijfseenheden om er voor te zorgen dat de rechten van de moedermaatschappij op economisch toezicht en beheerstoezicht beschermd worden.
(62)De voortgaande marktintegratie van de interne markt voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten vergt betere coördinatie bij de toepassing van de ex-anteregulering waarin het EU-regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten voorziet.
(63) Wanneer een verticaal geïntegreerde onderneming een groot deel of alle plaatselijke toegangsnetwerkactiva wenst over te brengen in een afzonderlijk rechtpersoon met een andere eigenaar of door een afzonderlijke bedrijfseenheid op te richten die zich bezig houdt met toegangsproducten, moet de nationale regelgevende instantie nagaan welk effect dit heeft op de bestaande regelgevingsverplichtingen die zijn opgelegd aan de verticaal geïntegreerde exploitant om ervoor te zorgen dat eventuele nieuwe regelingen verenigbaar zijn met Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn) en Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstenrichtlijn). De desbetreffende nationale regelgevende instantie moet een nieuwe analyse uitvoeren van de markten waarop de gescheiden eenheid actief is en dienovereenkomstig verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken. Hiertoe moet de nationale regelgevende instantie de onderneming kunnen verzoeken informatie te verstrekken.
(64) Hoewel een nationale regelgevende instantie exploitanten die geen aanmerkelijke marktmacht bezitten verplichtingen onder sommige omstandigheden kan opleggen om eind-tot-eindverbindingen of interoperabiliteit van diensten tot stand te brengen of om efficiëntie en duurzame mededinging en maximale voordelen voor eindgebruikers te bevorderen, moet dit wel gebeuren in overeenstemming met het regelgevingskader en met name met de kennisgevingsprocedures.
(65) De Commissie heeft de bevoegdheid uitvoeringsmaatregelen goed te keuren om de voorwaarden voor toegang tot digitale televisie- en radiodiensten zoals beschreven in bijlage I aan te passen aan markt- en technologische ontwikkelingen. Dit geldt tevens voor de minimumlijjst van punten die met het oog op de transparantieverplichting moet worden bekend gemaakt.
(66)De Commissie dient een wetgevingsvoorstel voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad om harmonisatiemaatregelen vast te stellen voor de uitvoering van het Gemeenschapsbeleid inzake elektronische communicatie, die verder gaan dan technische uitvoeringsmaatregelen.
(67) Door de toegang tot radiofrequentiemiddelen voor marktspelers te vergemakkelijken zullen de obstakels voor de toegang tot de markt uit de weg worden geruimd. Daarnaast betekent technologische vooruitgang een vermindering van het risico van schadelijke interferentie in bepaalde frequentiebanden en worden ook individuele gebruiksrechten minder noodzakelijk. Voorwaarden voor het gebruik van spectrum om elektronische-communicatiediensten te verstrekken moeten derhalve normaal gesproken worden vastgelegd in algemene machtigingen behalve wanneer individuele rechten nodig zijn, afhankelijk van het spectrumgebruik, ter bescherming tegen schadelijke intereferentie of om te voldoen aan specifieke doelstellingen van algemeen belang.
(68) De invoering van de eisen van diensten- en technologieneutraliteit bij het toewijzen zal samen met de mogelijkheid om rechten over te dragen tussen ondernemingen de vrijheid en middelen om elektronische communicatiediensten te verstrekken en audiovisuele mediadiensten aan het publiek aan te bieden vergroten en het zo makkelijker maken doelstellingen van algemeen belang te verwezenlijken. Bepaalde doelstellingen van algemeen belang die zijn opgelegd aan omroepen voor het verlenen van audiovisuele diensten kunnen het gebruik van specifieke criteria voor spectrumtoewijzing vereisen, wanneer het van fundamenteel belang lijkt te zijn te voldoen aan specifieke doelstellingen van algemeen belang die zijn vastgelegd in de nationale wetgeving. Het gebruik van specifieke criteria om spectrum toe te wijzen aan omroepen zou alleen gerechtvaardigd zijn wanneer die van fundamenteel belang zijn om te voldoen aan bepaalde doelstellingen van algemeen belang die zijn vastgelegd in de nationale wetgeving. Procedures die verband houden met het nastreven van doelstellingen van algemeen belang moeten onder alle omstandigheden transparant, objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn.
(69)Elke volledige of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting de vergoedingen of kosten te betalen die zijn vastgesteld voor het gebruik van spectrum moet objectief en transparant zijn en gebaseerd op andere verplichtingen van algemeen belang in de nationale wetgeving.
(70) Omdat een individueel gebruiksrecht beperkingen betekent voor de vrije toegang tot radiofrequenties mag een dergelijk niet-verhandelbaar recht slechts een beperkte geldigheidsduur hebben. Wanneer de geldigheidsduur van gebruiksrechten wel kan worden verlengd, moeten de lidstaten eerst een herziening uitvoeren, met inbegrip van een openbare raadpleging, waarbij rekening wordt gehouden met de markt, de dekking en de technologische ontwikkelingen. Gezien de spectrumschaarste moeten individuele rechten die aan ondernemingen worden verleend regelmatig worden herzien. Bij deze herziening moeten de lidstaten de belangen van de houders van rechten afwegen tegen de noodzaak de invoering aan te moedigen van de handel in spectrum en een meer flexibel gebruik van spectrum door middel van daar waar mogelijk algemene machtigingen.
(71) Nationale regelgevende instanties moeten de bevoegdheid hebben te zorgen voor een doeltreffend spectrumgebruik en nummers en wanneer er sprake is van ongebruikt spectrum en onbenutte nummers maatregelen kunnen nemen om hamsteren te voorkomen omdat dat een belemmering kan vormen voor nieuwkomers op de markt.
(72) Het wegnemen van juridische en administratieve obstakels voor een algemene machtiging of gebruiksrecht voor spectrum of nummers met Europese implicaties moet de ontwikkeling van technologie en diensten ten goede komen en een bijdrage leveren aan het verbeteren van de mededinging. Hoewel de coördinatie van technologische voorwaarden voor de beschikbaarheid en het doelmatig gebruik van radiofrequenties overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking)(14) wordt georganiseerd, kan het met het oog op de doelstellingen van de interne markt ook nodig zijn, de selectieprocedures en -voorwaarden te coördineren of te harmoniseren die van toepassing zijn op rechten en machtigingen op bepaalde banden, op het gebruiksrecht voor nummers en op algemene machtigingen. Dit geldt met name voor elektronische communicatiediensten die van nature een internemarktdimensie hebben of grensoverschrijdend potentieel, zoals satellietdiensten. Verschillen bij de toewijzing van spectrum tussen lidstaten onderling of tussen de EU en derde landen zou de ontwikkeling van deze diensten belemmeren, rekening houdend met de besluiten van de ITU en de CEPT. De Commissie, bijgestaan door het communicatiecomité en zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van het ETO, moet dan ook technische uitvoeringsmaatregelen kunnen nemen om dergelijke doelstellingen te kunnen bereiken. Op grond van door de Commissie genomen uitvoeringsmaatregelen kunnen de lidstaten rechten beschikbaar stellen voor spectrum en/of nummers op hun hele grondgebied en daar waar nodig andere bestaande nationale gebruiksrechten intrekken. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten geen nieuwe gebruiksrechten verlenen voor de relevante spectrumband of nummerreeks op grond van nationale procedures.
(73) Dankzij technologische en marktontwikkelingen konden elektronische-communicatiediensten worden ingevoerd die de geografische grenzen van de lidstaten overschrijden. Krachtens artikel 16 moet de Commissie het functioneren van de nationale machtigingsstelsels en de ontwikkeling van grensoverschrijdende dienstverlening in de Gemeenschap evalueren. De bepalingen van artikel 8 van de Machtigingsrichtlijn met betrekking tot de geharmoniseerde toewijzing van radiofrequenties zijn niet doeltreffend gebleken om te voorzien in de behoeften van een onderneming die diensten in de gehele Gemeenschap wenst te verstrekken en moet dan ook worden aangepast.
(74) Hoewel de lidstaten verantwoordelijk moeten blijven voor het verlenen van machtigingen en het toezien op de naleving van gebruiksvoorwaarden, moeten zij geen verdere voorwaarden, criteria of procedures opleggen die de juiste uitvoering van een geharmoniseerde of gecoördineerde selectie of machtigingsprocedure beperken, veranderen of vertragen. Indien dit gerechtvaardigd is om de uitvoering van coördinatie van harmonisatiemaatregelen te vergemakkelijken kunnen deze overgangsafwijkingen inhouden of in het geval van spectrum, een mechanisme voor het gezamenlijk gebruik van spectrum als overgangsmaatregel waardoor een lidstaat dergelijke maatregelen niet hoeft toe te passen mits dit geen onnodige verschillen creëert voor de mededinging of regelgeving tussen lidstaten.
(75) Nationale regelgevende instanties moeten doelmatige actie kunnen nemen om toezicht te houden op en naleving van de voorwaarden van de algemene machtiging of van het gebruiksrecht, met inbegrip van de bevoegdheid om doelmatige financiële sancties en/of administratieve sancties op te leggen wanneer deze voorwaarden niet worden nageleefd.
(76) Bij de voorwaarden voor die machtigingen moet rekening worden gehouden met specifieke omstandigheden die betrekking hebben op de toegankelijkheid voor gebruikers met een handicap en de noodzaak van openbare autoriteiten en hulpdiensten om onderling en met het publiek te communiceren voor, tijdens of na grote rampen. Rekening houdend met het belang van technische innvoatie moeten de lidstaten eveneens machtigingen kunnen verstrekken om spectrum te gebruiken voor experimentele doeleinden, afhankelijk van specifieke beperkingen en voorwaarden die strikt gemotiveerd moeten worden door de experimentele aard van dergelijke rechten.
(77) Verordening (EG) nr. 2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 18 December 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk(15) heeft bewezen doeltreffend te zijn in de eerste fase van marktopening. Op grond van de Kaderrichtlijn moet de Commissie toezicht houden op de overgang van het regelgevend kader van 1998 naar het kader van 2002 en voorstellen op tafel leggen om die verordening te gelegener tijd in te trekken. Volgens het kader van 2002 hebben de nationale regelgevende instanties tot taak de markt voor ongebundelde toegang tot metalen aansluitnetwerken en subnetten voor het verstrekken van breedband en spraakdiensten te analyseren zoals omschreven in de Aanbeveling inzake relevante markten voor producten en diensten. Omdat alle lidstaten deze markt ten minste een maal hebben geanalyseerd en passende verplichtingen gebaseerd op het kader van 2002 zijn vastgesteld is Verordening (EG) nr. 2887/2000 overbodig geworden en deze verordening moet derhalve worden ingetrokken.
(78) De ║ voor de tenuitvoerlegging van de Kader-, Toegangs-, en Machtigingsrichtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(16).
(79)In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen in verband met de kennisgeving overeenkomstig artikel 7 van de Kaderrichtlijn; de harmonisering op het gebied van spectrum en nummering alsmede op verwante gebieden als veiligheid van netwerken en diensten; de identificatie van transnationale markten; de uitvoering van de normen; de geharmoniseerde toepassing van de bepalingen van het regelgevingskader. Ook zouden bevoegdheden moeten worden gegeven om uitvoeringsmaatregelen te nemen om de bijlagen I en II bij de Toegangsrichtlijn aan te passen aan de markt- en technologische ontwikkelingen en om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen voor de harmonisering van de machtigingsvoorschriften, de procedures en voorwaarden voor machtigingen voor elektronische communicatienetwerken en -diensten. Daar het maatregelen van algemene aard zijn, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijnen te wijzigen door hen aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten ze worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure ║ met toetsing ║. Gezien het feit dat de behandelingswijze van de regelgevingsprocedure met toetsing binnen de normale termijn in bepaalde uitzonderlijke situaties het tijdig vaststellen van uitvoeringsmaatregelen zou kunnen belemmeren, moeten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie snel handelen teneinde het tijdig vaststellen van dergelijke maatregelen te waarborgen.
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn)
Richtlijn 2002/21/EG wordt als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:"
1. Bij deze richtlijn wordt een geharmoniseerd kader voor de regulering van elektronische-communicatiediensten, elektronische-communicatienetwerken, bij-behorende faciliteiten en bijbehorende diensten vastgesteld, evenals bepaalde aspecten van eindapparatuur, met als doel de toegankelijkheid voor gebruikers met een handicap te verbeteren en het gebruik van elektronische communicatie door minder begunstigde gebruikers aan te moedigen. De richtlijn legt taken van de nationale regelgevende instanties vast alsmede een reeks procedures om de geharmoniseerde toepassing van het regelgevingskader in de gehele Gemeenschap te waarborgen.
"
(2) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
(a) Punt b) wordt vervangen door:"
b)
"transnationale markten": markten die de Gemeenschap of een groot deel daarvan bestrijken en zich bevinden in één of meer lidstaten;
"
(b) Punt d) wordt vervangen door:"
d)
"openbaar communicatienetwerk" een elektronische-communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische-communicatiediensten aan te bieden ter ondersteuning van de overdracht van informatie tussen netwerkaansluitpunten met inbegrip van niet-actieve netwerkelementen;
"
(c)
Punt e) wordt vervangen door:"
e)
"bijbehorende faciliteiten": de bij een elektronisch-communicatienetwerk en/of een elektronische-communicatiedienst behorende faciliteiten die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of dienst mogelijk maken en/of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en een aantal adresvertaalsystemen omvatten, voorwaardelijke toegangssystemen en elektronische programmagidsen, alsmede fysieke infrastructuur zoals toegang tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, torens en andere ondersteuningsgebouwen, kabelgoten, leidingen, masten, antennes, mangaten en kasten en alle andere niet-actieve netwerkelementen.
"
(d)
Punt l) komt als volgt te luiden:"
l)
"bijzondere richtlijnen": Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn), Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn), Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstenrichtlijn) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (║ richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)*
____________________ * PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
"
(e) De volgende punten q), r), en s) worden toegevoegd:"
q)
"indeling": de aanwijzing van een specifieke frequentieband of nummerreeks voor gebruik door een of meer soorten diensten, daar waar passend onder duidelijk omschreven voorwaarden;
r)
"toewijzing": de toestemming die door een nationale regelgevende instantie wordt verleend aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon om een radiofrequentie of radiofrequentiekanaal te gebruiken, of een nummer (of nummerblok(ken));
s)
"schadelijke interferentie": interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsdiensten in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de van toepassing zijnde internationale, communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommu-nicatiedienst op een andere wijze ernstig doet achteruitgaan, hindert of herhaaldelijk onderbreekt.
"
(3) Artikel 3, lid 3, wordt vervangen door:"
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties hun bevoegdheden op onafhankelijke, onpartijdige, transparante wijze en tijdig uitoefenen. Nationale regelgevende instantie vragen of aanvaarden geen instructies van andere instanties in verband met de dagelijkse uitvoering van de taken die hen op grond van de nationale wetgeving tot omzetting van het Gemeenschapsrecht zijn toegewezen. Alleen beroepsinstanties die zijn opgezet in overeenstemming met artikel 4 of de nationale gerechtshoven zijn bevoegd besluiten van de nationale regelgevende instanties te schorsen of ongedaan te maken.
Lidstaten moeten ervoor zorgen dat het hoofd van een nationale regelgevende instantie of zijn/haar plaatsvervanger alleen kan worden ontslagen indien hij niet meer aan de tevoren in de nationale wetgeving vastgestelde eisen voor de uitoefening van dat ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten. Het besluit om het hoofd van een nationale regelgevende instantie te ontslaan moet een omstandige motivering omvatten en moet openbaar woren gemaakt op het moment van ontslag.
Lidstaten moeten ervoor zorgen dat nationale regelgevende instanties beschikken over voldoende financiële en menselijke hulpbronnen om de hen toegewezen taken uit te voeren en dat zij over afzonderlijke jaarlijkse begrotingen beschikken. De begroting wordt openbaar gemaakt.
3 bis.3 bis. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de doelstellingen van het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO) voor wat het bevorderen van de coördinatie van de regelgeving en van de coherentie betreft, actief worden ondersteund door de nationale regelgevende instanties.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de nationale regelgevende instanties over voldoende financiële middelen en personeel beschikken om de hun toegewezen taken te kunnen uitvoeren en actief te kunnen deelnemen aan en bijdragen tot de werkzaamheden van het ETO. Nationale regelgevende instanties moeten over afzonderlijke jaarlijkse begrotingen beschikken en deze begrotingen worden openbaar gemaakt.
3 ter.3 ter. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de nationale regelgevende instanties zoveel mogelijk rekening houden met de gemeenschappelijke standpunten van het ETO bij het nemen van eigen beslissingen voor hun thuismarkten."
"
(4) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
(a) Lid 1 wordt vervangen door:"
1. De lidstaten zorgen ervoor dat er op nationaal niveau doeltreffende regelingen voorhanden zijn krachtens welke iedere gebruiker of onderneming die elektronische-communicatienetwerken en/of -diensten aanbiedt, die door een beslissing van een nationale regelgevende instantie is getroffen, het recht heeft om tegen die beslissing beroep in te stellen bij een lichaam van beroep dat onafhankelijk is van de betrokken partijen. Dit lichaam, bijvoorbeeld een rechtbank, dient de juiste deskundigheid te bezitten om zijn taken effectief te kunnen uitoefenen. De lidstaten dragen er zorg voor dat de feiten van de zaak op afdoende wijze in aanmerking worden genomen dat er een doeltreffend mechanisme voor het instellen van beroep aanwezig is en dat de procedure voor het lichaam van beroep niet onnodig langdurig is. De lidstaten stellen maximumtermijnen vast voor de behandeling van dergelijke verzoeken.
In afwachting van de uitkomst van het beroep wordt de beslissing van de nationale regelgevende instantie gehandhaafd, behalve wanneer voorlopige maatregelen worden verleend. Voorlopige maatregelen kunnen alleen worden verleend, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving, indien de gevolgen van het besluit dringend moeten worden geschorst om te voorkomen dat de partij die om dergelijke maatregelen vraagt ernstige en onherstelbare schade wordt toegebracht en indien dit noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van evenwicht.
"
(b)De volgende leden worden toegevoegd:"
3.Beroepsinstanties mogen in de loop van een beroepsprocedure om het advies van de OETR vragen alvorens een besluit te nemen.
4. De lidstaten verzamelen informatie over het onderwerp van beroepen, het aantal verzoeken voor beroep, de duur van de beroepsprocedures, het aantal besluiten om voorlopige maatregelen te verlenen die worden genomen in overeenstemming met lid 1, en de redenen voor dergelijke besluiten. De lidstaten stellen dergelijke informatie ieder jaar beschikbaar aan de Commissie en de Europese Autoriteit voor elektronische-communicatiemarkt (hierna "de Autoriteit genoemd").
"
(5) Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:"
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en -diensten aanbieden, alle, ook financiële, informatie verstrekken die de nationale regelgevende instanties nodig hebben om de naleving te waarborgen van deze richtlijn, van de besluiten die zijn genomen in overeenstemming ermee en van de specifieke richtlijnen. ▌Zij dienen dergelijke informatie op verzoek onverwijld en volgens de door de nationale regelgevende instantie vastgestelde termijnen en mate van detail te verstrekken. De door de nationale regelgevende instantie gevraagde informatie dient in evenredigheid te zijn met de uitvoering van die taak. De nationale regelgevende instantie geeft de redenen voor haar verzoek om informatie en leeft de communautaire en nationale wetgeving na inzake de vertrouwelijkheid van commerciële informatie.
"
(6) De artikelen 6 en 7 worden vervangen door:"
Artikel 6
Raadpleging en transparantie
Behalve in gevallen die vallen onder de artikelen 7, lid 10, 20, of 21, en tenzij anders bepaald in de uitvoeringsmaatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 9 quater, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat wanneer de nationale regelgevende instanties voornemens zijn maatregelen te nemen in overeenstemming met deze richtlijn of de specifieke richtlijnen of waar zij voornemens zijn beperkingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 9, lid 3, en 9, lid 4, die een belangrijke impact hebben op de relevante markt, de belanghebbende partijen de mogelijkheid wordt geboden binnen een redelijke periode opmerkingen in te dienen over de ontwerp-maatregel.
De nationale regelgevende instanties publiceren hun nationale raadplegingsprocedures.
De lidstaten dragen zorg voor de oprichting van een enkel informatiepunt waar inzage verkregen kan worden in alle lopende raadplegingsprocedures.
De resultaten van de raadpleging worden door de nationale regelgevende instanties openbaar gemaakt, behalve in geval van vertrouwelijke informatie overeenkomstig het communautair en nationaal recht betreffende zakelijke vertrouwelijkheid. In geval van ongerechtvaardigde verspreiding van vertrouwelijke informatie zorgen de nationale regelgevende instanties ervoor dat op verzoek van de betrokken ondernemingen zo spoedig mogelijk adequate maatregelen worden getroffen.
Artikel 7
Versterking van de interne markt voor elektronische communicaties
1. De nationale regelgevende instanties houden bij de uitvoering van de in deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen omschreven taken zoveel mogelijk rekening met de doelstellingen van artikel 8, waaronder die welke verband houden met de werking van de interne markt.
2. Nationale regelgevende instanties werken op transparante wijze met elkaar en met de Commissie en het ETO samen om te zorgen voor de consistente toepassing in alle lidstaten van deze richtlijn en van de bijzondere richtlijnen. Hiertoe moeten zij met name samenwerken met de Commissie en het ETO om na te gaan welke soorten instrumenten en oplossingen het meest geschikt zijn om bepaalde soorten situaties op de markt aan te pakken.
3. Behalve wanneer anders bepaald in de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 7 ter, nadat de in artikel 6 bedoelde openbare raadpleging is afgesloten, zorgt een nationale regelgevende instantie ervoor dat, wanneer zij voornemens is een maatregel te nemen die:
a)
valt binnen de draagwijdte van de artikelen 15 of 16 van deze Richtlijn, de artikelen 5 of 8 van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn), en
b)
van invloed is op de handel tussen de lidstaten,
de ontwerpmaatregel tegelijkertijd toegankelijk is voor de Commissie, het ETO en de nationale regelgevende instanties in andere lidstaten, vergezeld van een motivering, overeenkomstig artikel 5, lid 3, en brengt zij de Commissie, het ETO en de andere nationale regelgevende instanties daarvan op de hoogte. De nationale regelgevende instanties, het ETO en de Commissie krijgen één maand de tijd om opmerkingen in te dienen bij de nationale regelgevende instantie in kwestie. De periode van één maand kan niet worden verlengd.
4. Indien een maatregel als bedoeld in lid 3 betrekking heeft op:
a)
het definiëren van een relevante markt die verschilt van de markten die in de aanbeveling overeenkomstig artikel 15, lid 1, zijn gedefinieerd; of
b)
het al dan niet aanwijzen van een onderneming die, hetzij individueel of gezamenlijk met anderen, aanzienlijke marktmacht bezit overeenkomstig artikel 16, leden 3, 4 of 5; ║
▌
en van invloed zou zijn op de handel tussen de lidstaten, en de Commissie de nationale regelgevende instantie heeft meegedeeld dat de ontwerpmaatregel een belemmering voor de interne Europese markt opwerpt of indien zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van de ontwerpmaatregel met het Gemeenschapsrecht en met name met de in artikel 8 genoemde doelstellingen, wordt de vaststelling van de maatregel met nog eens twee maanden uitgesteld. Deze periode kan niet worden verlengd.
5. De Commissie kan binnen de in lid 4 bedoelde periode van 2 maanden een beslissing nemen die de nationale regelgevende instantie in kwestie ertoe verplicht de ontwerpmaatregel in te trekken. De Commissie moet zoveel mogelijk rekening houden met het advies van het ETO dat werd ingediend overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad van ... [tot oprichting van een Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO)]* alvorens een besluit te nemen. Dit besluit gaat vergezeld van een gedetailleerde en objectieve analyse van de redenen waarom de Commissie van mening is dat de ontwerpmaatregel niet moet worden genomen, samen met specifieke voorstellen tot wijziging van de ontwerpmaatregel.
6. Uiterlijk drie maanden nadat de Commissie overeenkomstig lid 5 een besluit heeft genomen waarin de nationale regelgevende instantie wordt verzocht een ontwerpmaatregel in te trekken, moet de nationale regelgevende instantie de ontwerpmaatregel wijzigen of intrekken. Wanneer de ontwerpmaatregel wordt gewijzigd moet de nationale regelgevende instantie een openbare raadpleging houden in overeenstemming met de in artikel 6 bedoelde procedures en de Commissie opnieuw in kennis stellen van de gewijzigde ontwerpmaatregelen overeenkomstig de bepalingen van lid 3.
7. De betrokken nationale regelgevende instantie houdt zoveel mogelijk rekening met opmerkingen van andere nationale regelgevende instanties, van het ETO en van de Commissie en kan, uitgezonderd in de in lid 4 genoemde gevallen, de uiteindelijke ontwerpmaatregel goedkeuren en, in voorkomend geval, aan de Commissie meedelen. Andere nationale instanties die functies uitoefenen in het kader van deze richtlijn of de specifieke richtlijn moeten eveneens zoveel mogelijk rekening houden met de opmerkingen van de Commissie.
▌
8. In uitzonderlijke omstandigheden kan een nationale regelgevende instantie die oordeelt dat er een dringende noodzaak is om te handelen, in afwijking van de procedure genoemd in de leden 3 en 4, teneinde de concurrentie te waarborgen en de belangen van de gebruikers te beschermen, onmiddellijk evenredige en voorlopige maatregelen vaststellen. Zij deelt die maatregelen onverwijld volledig met redenen omkleed mede aan de Commissie, de andere nationale regelgevende instanties en het ETO. Een besluit van de nationale regelgevende instantie om dergelijke maatregelen permanent te maken of de periode waarvoor zij van toepassing zijn, te verlengen, valt onder de bepalingen van de leden 3 en 4.
____________
* PB L ...
"
(7)De volgende artikelen worden toegevoegd:"
Artikel 7 bis
Procedure voor de consequente toepassing van oplossingen
1.Wanneer een nationale regelgevende instantie voornemens is een maatregel vast te stellen om een verplichting voor een exploitant op te leggen, te wijzigen of in te trekken in toepassing van artikel 16 juncto de artikelen 5 en 9 tot 13 bis van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn) en artikel 17 van Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstrichtlijn), krijgen de Commissie en de nationale regelgevende instanties van andere lidstaten een periode van één maand vanaf de kennisgeving van de ontwerpmaatregel waarin opmerkingen kunnen worden gemaakt bij de nationale regelgevende instantie in kwestie.
2.Als de ontwerpmaatregel gaat over het opleggen, wijzigen of intrekken van een andere verplichting dan degene die is neergelegd in artikel 13 bis van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn), kan de Commissie, binnen dezelfde periode, de nationale regelgevende instantie in kwestie en het ETO op de hoogte stellen van de redenen waarom zij vindt dat de ontwerpmaatregel een belemmering voor de interne markt opwerpt of waarom zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van de maatregel met het Gemeenschapsrecht. In een dergelijk geval zal het vaststellen van de maatregel worden uitgesteld tot twee maanden na de mededeling van de Commissie.
Bij uitblijven van een dergelijke mededeling kan de nationale regelgevende instantie in kwestie de ontwerpmaatregel vaststellen, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eventuele opmerkingen die door de Commissie of door andere nationale regelgevende instanties zijn gemaakt.
3.Binnen de periode van twee maanden zoals genoemd in lid 2, zullen de Commissie, het ETO en de nationale regelgevende instantie in kwestie nauw samenwerken, met als doel het aanwijzen van de meest geschikte en effectieve maatregel in het licht van de doelstellingen die zijn neergelegd in artikel 8, waarbij rekening wordt gehouden met de standpunten van marktdeelnemers en de noodzaak om de ontwikkeling van een consequente regelgevingspraktijk te waarborgen.
Binnen dezelfde periode van twee maanden zal het ETO, handelend met volstrekte meerderheid, een advies goedkeuren waarin de geschiktheid en effectiviteit van de ontwerpmaatregel wordt bevestigd, of waarin wordt aangegeven dat de ontwerpmaatregel gewijzigd moet worden en specifieke bepalingen hiertoe worden geleverd. Dit advies is met redenen omkleed en wordt openbaar gemaakt.
Als het ETO de geschiktheid en effectiviteit van de ontwerpmaatregel heeft bevestigd, kan de nationale regelgevende instantie in kwestie de ontwerpregel vaststellen,waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met eventuele opmerkingen die door de Commissie en het ETO zijn gedaan. De nationale regelgevende instantie maakt openbaar hoe zij rekening met deze opmerkingen heeft gehouden.
Als het ETO heeft aangegeven dat de ontwerpmaatregel moet worden gewijzigd, kan de Commissie, zo veel mogelijk rekening houdend met het advies van het ETO, een besluit nemen waarin zij de nationale regelgevende instantie in kwestie verplicht om de ontwerpmaatregel te wijzigen, hiervoor de redenen geeft en hiertoe specifieke voorstellen doet.
4.Als de onwerpmaatregel gaat over het opleggen, wijzigen of intrekken van de verplichting die is neergelegd in artikel 13 bis van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn), zal de ontwerpmaatregel niet eerder worden vastgesteld dan na een periode van nog eens twee maanden die ingaat op het einde van de in lid 1 bedoelde periode van een maand.
Binnen de in de eerste alinea bedoelde periode van twee maanden werken de Commissie, het ETO en de betrokken nationale regelgevende instantie nauw samen om na te gaan of de voorgestelde ontwerpmaatregel in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 13 bis van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn), en met name of het de meest passende en doeltreffende maatregel is. Hierbij wordt rekening gehouden met het standpunt van de marktdeelnemers en met de noodzaak tot ontwikkeling van consistente regelgevingspraktijken. Bij gemotiveerd verzoek van het ETO of van de Commissie wordt deze termijn van twee maanden verlengd met nogmaals twee maanden.
Binnen de in de tweede alinea bedoelde maximumperiode keurt het ETO, handelend met volstrekte meerderheid, een advies goed waarin de geschiktheid en effectiviteit van de ontwerpmaatregel wordt bevestigd, of waarin wordt aangegeven dat de ontwerpmaatregel niet mag worden goedgekeurd en redenen hiervoor worden opgegeven. Dit advies is met redenen omkleed en wordt openbaar gemaakt.
Alleen wanneer de Commissie en het ETO de geschiktheid en effectiviteit van de ontwerpmaatregel hebben bevestigd, mag de regelgevende instantie in kwestie de ontwerpmaatregel vaststellen, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met eventuele opmerkingen die door de Commissie en het ETO zijn geformuleerd. De nationale regelgevende instantie maakt openbaar hoe zij rekening met deze opmerkingen heeft gehouden.
5.Uiterlijk drie maanden nadat de Commissie overeenkomstig lid 3, alinea 4 van dit artikel, een met redenen omkleed besluit heeft genomen waarin een nationale regelgevende instantie in kwestie wordt verzocht om de ontwerpmaatregel te wijzigen, moet de nationale regelgevende instantie in kwestie de ontwerpmaatregel wijzigen of intrekken. Wanneer de ontwerpmaatregel moet worden gewijzigd, moet de nationale regelgevende instantie een openbare raadpleging houden in overeenstemming met de in artikel 6 bedoelde raadplegings- en transparantieprocedure, en de Commissie opnieuw in kennis stellen van de gewijzigde ontwerpmaatregel overeenkomstig artikel 7.
6.De nationale regelgevende instantie kan de voorgestelde ontwerpmaatregel om het even wanneer tijdens de procedure intrekken.
Artikel 7 ter
Uitvoeringsbepalingen
║ De Commissie kan zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van het ETO aanbevelingen en/of richtsnoeren vaststellen in verband met artikel 7 die het formaat, de inhoud en de gedetailleerdheid van de kennisgeving definiëren overeenkomstig artikel 7, lid 3, de omstandigheden waaronder kennisgeving niet vereist zou zijn, en de berekening van de termijnen.
▌
"
(8) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
(a) In lid 1 komt de tweede alinea als volgt te luiden:"
Tenzij anders bepaald in artikel 9 met betrekking tot radiofrequenties of tenzij anderszins noodzakelijk teneinde te voldoen aan de doelstellingen in de leden 2 tot 4, houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met de wenselijkheid van verordeningen die technologisch neutraal worden gemaakt en moeten zij ervoor zorgen dat de nationale regelgevende instanties bij het uitvoeren van de regelgevingstaken die in deze richtlijn en de specifieke richtlijnen zijn gespecificeerd, met name die welke moeten zorgen voor doeltreffende mededinging, hetzelfde doen.
"
(b) In lid 2 worden de punten a) en b) en c) vervangen door:"
a)
zij zorgen ervoor dat de gebruikers, met inbegrip van gebruikers met een handicap, oudere gebruikers en gebruikers met speciale sociale behoeften optimaal profiteren wat betreft keuze, prijs en kwaliteit, en dat de leveranciers compensatie krijgen voor alle bijkomende nettokosten waarvan zij kunnen bewijzen dat deze als gevolg van de oplegging van verplichtingen van algemeen belang zijn ontstaan;
b)
zij zorgen ervoor dat er in de sector elektronische communicatie geen verstoring of beperking van de concurrentie is, met name voor het leveren van en toegang tot inhoud en diensten in alle netwerken;
c)
zij moedigen efficiënte marktgerichte investeringen op het gebied van infrastructuur aan en vergemakkelijken deze en steunen innovaties; en
"
(c)Lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
(i) punt c) wordt geschrapt;
(ii) punt d) wordt vervangen door:"
d)
zij werken samen met de Commissie en het ETO om de ontwikkeling van een consistente regelgevende praktijk en de consistente toepassing van deze richtlijn en van de bijzondere richtlijnen te waarborgen.
"
(d)Lid 4 wordt als volgt gewijzigd:
i)
punt e) wordt vervangen door:"
e)
zij schenken aandacht aan de behoeften van specifieke maatschappelijke groepen, met name gebruikers met een handicap, oudere gebruikers en gebruikers met speciale sociale behoeften;
"
ii)
punten (g) en (h)worden toegevoegd. "
g)
"(g) zij passen het beginsel toe dat eindgebruikers toegang moeten hebben tot alle legitieme inhoud en deze moeten kunnen verspreiden en alle legitieme toepassingen en/of diensten van hun keuze moeten kunnen gebruiken en dragen hiertoe bij tot de bevordering van wettige inhoud overeenkomstig artikel 33 van Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstrichtlijn).
h)
zij passen het beginsel toe volgens welk er, zonder voorafgaande beslissing van de rechter geen enkele beperking aan de rechten en fundamentele vrijheden van de eindgebruikers dient te worden opgelegd, met name overeenkomstig artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie over de vrijheid van meningsuiting en informatie, behalve wanneer de openbare veiligheid bedreigd wordt, waarbij de beslissing van de rechter nadien mag volgen."
"
(e)Het volgende nieuwe lid wordt ingevoegd:"
5.De nationale regelgevende instanties zullen bij het nastreven van de beleidsdoelen zoals bedoeld in de leden 2, 3 en 4, objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele regelgevingsbeginselen hanteren, onder andere door:
a)
de voorspelbaarheid in de regelgeving te bevorderen door continuïteit in de rechtsmiddelen voor verschillende marktherzieningen, indien mogelijk;
b)
te waarborgen dat er bij gelijke omstandigheden geen discriminatie plaatsvindt bij de behandeling van ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en -diensten leveren;
c)
de mededinging in het voordeel van de consumenten te vrijwaren en waar mogelijk op infrastructuur gebaseerde mededinging te stimuleren;
d)
door de markt aangestuurde investeringen en innovatie in nieuwe en betere infrastructuur te bevorderen via de stimulering van gedeelde investeringen en het garanderen van adequate risicodeling tussen de investeerders en de ondernemingen die toegang tot de nieuwe faciliteiten genieten;
e)
zo veel mogelijk rekening te houden met de diversiteit van voorwaarden met betrekking tot concurrentie en consumenten die in de diverse geografische gebieden binnen een lidstaat bestaan;
f)
regelgevende verplichtingen ex ante uitsluitend daar op te leggen waar geen effectieve en duurzame concurrentie is en de verplichtingen te verlichten of op te heffen zodra deze er wel is.
"
(9)De volgende artikelen worden ingevoegd:"
Artikel 8 bis
Comité voor Radiospectrumbeleid
1.Hierbij wordt een Comité voor Radiospectrumbeleid (CRSB) ingesteld om bij te dragen aan de verwezenlijking van de in de leden 1, 3 en 5 van artikel 8 ter beschreven doelstellingen.
Het CRSB zal advies verstrekken aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over kwesties inzake radiospectrumbeleid.
Het CRSB zal bestaan uit hoge vertegenwoordigers van de bevoegde nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor het radiospectrumbeleid in elke lidstaat. Elke lidstaat heeft één stem en de Commissie onthoudt zich van stemmen.
2. Het CRSB keurt op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie of op eigen initiatief met volstrekte meerderheid adviezen goed.
3. Het CRSB dient jaarlijks een verslag over zijn werkzaamheden in bij het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 8 ter
Strategische planning en coördinatie van het radiospectrumbeleid in de Europese Unie
1.De lidstaten werken met elkaar en met de Commissie aan de strategische planning, de coördinatie en de harmonisatie van het gebruik van radiospectrum in de Europese Unie. Hiertoe houden zij onder andere rekening met de aspecten van de EU-beleidsterreinen in verband met economie, veiligheid, gezondheid, algemeen belang, vrijheid van meningsuiting, cultuur, wetenschap, maatschappij en techniek, alsmede met de diverse belangen van gemeenschappen van radiospectrumgebruikers, met als doel het radiospectrumgebruik te optimaliseren en schadelijke interferentie te voorkomen.
2.De activiteiten in het kader van het radiospectrumbeleid in de Europese Unie gelden onverminderd:
a)
de maatregelen die overeenkomstig het Gemeenschapsrecht op communautair of nationaal niveau worden genomen ter verwezenlijking van doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder wat regulering van de inhoud en audiovisueel en mediabeleid betreft;
b)
de bepalingen van Richtlijn 1999/5/EG; en tevens
c)
het recht van de lidstaten hun radiospectrum te organiseren en te gebruiken voor openbare orde, openbare veiligheid en defensie.
3.De lidstaten zorgen voor de coördinatie van de aanpak van het radiospectrumbeleid in de Europese Unie en, indien van toepassing, voor geharmoniseerde voorwaarden met betrekking tot de beschikbaarheid en het doelmatige gebruik van het radiospectrum, nodig met het oog op de totstandbrenging en werking van de interne markt op EU-beleidsterreinen als elektronische communicatie, transport en onderzoek en ontwikkeling.
4.De Commissie kan, naar behoren rekening houden met het advies van het CRSB, een wetgevingsvoorstel indienen om een actieprogramma voor het radiospectrum in te stellen voor de strategische planning en harmonisatie van het gebruik van radiospectrum in de Europese Unie of andere wetgevingsmaatregelen met als doel het radiospectrumgebruik te optimaliseren en schadelijke interferentie te voorkomen.
5.De lidstaten zorgen voor de effectieve coördinatie van de belangen van de Europese Unie in internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van radiospectrumkwesties. Telkens als dit nodig is om deze effectieve coördinatie te garanderen, kan de Commissie, naar behoren rekening houdend met het advies van het CRSB, aan het Europees Parlement en de Raad gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen voorstellen, inclusief, indien nodig, een onderhandelingsmandaat.
"
(10) Artikel 9 wordt vervangen door:"
Artikel 9
Beheer van de radiofrequenties voor elektronische-communicatiediensten
1. Naar behoren rekening houdend met het feit dat radiofrequenties een publiek goed zijn dat een belangrijke maatschappelijke, sociale en economische waarde heeft, zorgen de lidstaten ervoor dat de radiofrequenties voor elektronische communicatiediensten op hun grondgebied overeenkomstig de artikelen 8 en 8 ter efficiënt worden beheerd. Zij zorgen ervoor dat de bestemming en toewijzing van die radiofrequenties door de nationale regelgevende instanties gebaseerd zijn op objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele criteria. Hierbij handelen zij overeenkomstig internationale overeenkomsten en kunnen zij rekening houden met overheidsbeleidsoverwegingen.
2. De lidstaten bevorderen de harmonisatie van het gebruik van radiofrequenties in de Gemeenschap in overeenstemming met de noodzaak een daadwerkelijk en efficiënt gebruik daarvan te waarborgen en met als doel voordelen voor de consumenten, zoals schaalvoordelen en interoperabiliteit van diensten. Hierbij handelen zij overeenkomstig de artikelen 8 ter en 9 quater van deze richtlijn en Beschikking nr. 676/2002/EG (radiospectrumbeschikking).
3. Tenzij anders bepaald in de tweede alinea of in de overeenkomstig artikel 9 quater vastgestelde maatregelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle soorten van technologie die wordt gebruikt voor elektronische-communicatiediensten kunnen worden gebruikt in de radiofrequentiebanden die beschikbaar zijn voor elektronische communicatiediensten, overeenkomstig de radioverordeningen van de ITU.
De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen voorzien voor de soorten van technologie die wordt gebruikt voor elektronische-communicatiediensten, waneer dit noodzakelijk is om:
a)
de mogelijkheid van schadelijke interferentie te vermijden;
b)
de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden,
c)
de technische kwaliteit van de dienstverlening te garanderen,
d)
te zorgen voor maximalisering van de verdeling van de radiofrequentie,
e)
efficiënt gebruik van radiofrequenties te waarborgen.
f)
de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang na te streven in overeenstemming met lid 4.
4. Tenzij anders bepaald in de tweede alinea ▌moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle soorten van elektronische communicatiediensten kunnen worden aangeboden in de radiofrequentiebanden die beschikbaar zijn voor elektronische communicatiediensten, zoals aangewezen in hun nationale frequentie-allocatieplannen en in de radioverordeningen van de ITU. De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen voorzien voor de soorten van elektronische communicatiediensten die geleverd moeten worden.
Maatregelen die ertoe strekken dat een elektronische-communicatiedienst in een specifieke band die beschikbaar is voor elektronische-communicatiediensten moet worden aangeboden, worden met redenen omkleed om te zorgen voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang in de nationale wetgeving in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, zoals veiligheid van het menselijk leven, het bevorderen van sociale, regionale of territoriale samenhang, het vermijden van een ondoelmatig gebruik van radiofrequenties of doelstellingen van cultuur- of mediabeleid, zoals culturele en taalkundige diversiteit en pluralisme van de media te bevorderen.
Een maatregel die het verschaffen van andere elektronische-communicatiediensten in een specifieke band verbiedt kan alleen worden opgelegd wanneer dit gerechtvaardigd wordt door de noodzaak de veiligheid van het menselijk leven te beschermen.
5. De lidstaten moeten de noodzaak van de in de leden 3 en 4 bedoelde beperkingen en maatregelen regelmatig evalueren en de resultaten van deze evaluaties openbaar maken.
6. De leden 3 en 4 zijn van toepassing op de bestemming en toewijzing van radiofrequenties met ingang van ...*.
___________
*Datum van de omzetting van deze richtlijn.
"
(11) De volgende artikelen 9 bis, 9 ter en 9 quater worden ingevoegd:"
Artikel 9 bis
Herziening van beperkingen op bestaande rechten
1. Voor een periode van vijf jaar die ingaat op ...*, kunnen de lidstaten ervoor zorgen dat houders van rechten op het gebruik van radiofrequenties die vóór die datum zijn verleend en die geldig zullen blijven gedurende een periode van niet minder dan vijf jaar na die datum, een aanvraag kunnen indienen bij de bevoegde nationale ▌instantie om beperkingen op hun rechten overeenkomstig artikel 9, de leden 3 en 4 opnieuw te onderzoeken.
Alvorens zij een besluit neemt, stelt de nationale ▌instantie de houder van het recht in kennis van haar herevaluatie van de beperkingen, met vermelding van het recht na de herevaluatie en geeft hij deze houder een redelijke termijn om zijn verzoek terug te trekken.
Wanneer de houder zijn verzoek intrekt blijft het recht ongewijzigd tot het verstrijken ervan of tot het eind van de periode van vijf jaar, afhankelijk van wat eerder is.
2. Wanneer de in lid 1 vermelde houder van rechten een aanbieder is van inhoud voor radio- en televisieomroepdiensten en het recht om radiofrequenties te mogen gebruiken is verleend om te voldoen aan een specifieke doelstelling van algemeen belang, inclusief de levering van omroepdiensten, blijft het recht om het deel van de radiofrequenties te gebruiken dat nodig is om een deze doelstelling te verwezenlijken, ongewijzigd. Het deel van de radiofrequenties dat onnodig wordt voor de verwezenlijking van die doelstelling ▌wordt onderworpen aan een nieuwe toewijzingsprocedure in overeenstemming met artikel 9, de leden 3 en 4 van deze richtlijn en artikel 7, lid 2, van de Machtigingsrichtlijn.
"
3. Na de in lid 1 bedoelde periode van vijf jaar nemen de lidstaten alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat artikel 9, de leden 3 en 4, van toepassing is op alle overige toewijzingen en bestemmingen van radiofrequenties die bestonden op de datum waarop deze richtlijn in werking trad.
4. Bij de toepassing van dit lid nemen de lidstaten passende maatregelen om billijke mededinging te waarborgen.
Artikel 9 ter
Overdracht van individuele rechten op het gebruik van radiofrequenties
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen individuele rechten op het gebruik van radiofrequenties kunnen overdragen of verhuren in de banden waarin dit is voorzien in de uitvoeringsmaatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig lid 9 quater mits deze overdracht of dit verhuur in overeenstemming is met de nationale procedures en de nationale frequentieallocatieplannen.
In andere banden kunnen de lidstaten toestaan dat ondernemingen individuele rechten op het gebruik van radiofrequenties in overeenstemming met nationale procedures overdragen of verhuren aan andere ondernemingen.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat het voornemen van een onderneming om de rechten op het gebruik van radiofrequenties over te dragen alsook de eigenlijke overdracht ervan worden meegedeeld aan de bevoegde nationale ▌instantie die verantwoordelijk is voor de verlening van individuele rechten op het gebruik van radiofrequenties en bekend worden gemaakt. Wanneer het gebruik van de radiofrequenties is geharmoniseerd door de toepassing van artikel 9 quater en de Radiospectrumbeschikking of andere communautaire maatregelen, moet die overdracht in overeenstemming zijn met dergelijk geharmoniseerd gebruik.
Artikel 9 quater
Harmoniseringmaatregelen voor radiofrequentiebeheer
Om bij te dragen aan de ontwikkeling van de interne markt, kan de Commissie om de beginselen van de artikelen 8 ter, 9, 9 bis en 9 ter te bereiken, passende technische uitvoeringsmaatregelen nemen om:
a)
het actieprogramma voor het radiospectrum toe te passen dat op grond van artikel 8 ter, lid 4, is ingesteld;
(b)
▌de banden te identificeren waarvoor gebruiksrechten tussen ondernemingen onderling kunnen worden overgedragen of verhuurd;
c)
de voorwaarden die gekoppeld zijn aan dergelijke rechten ▌te harmoniseren;▌
d)
de banden te identificeren waarvoor het beginsel van dienstenneutraliteit geldt;
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. ▌
____________
*Datum van de omzetting van deze richtlijn.
(12) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
(a) Lid 2 wordt vervangen door:"
2. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat nummerplannen en -procedures zo worden toegepast dat alle aanbieders en gebruikers van nummers binnen de Europese Unie gelijke behandeling genieten. In het bijzonder zorgen de lidstaten ervoor dat een onderneming waaraan een nummerreeks is toegewezen, andere aanbieders en gebruikers niet discrimineert wat de nummersequenties betreft die worden gebruikt om toegang te geven tot hun diensten.
"
(b) Lid 4 wordt vervangen door:"
4. De lidstaten ondersteunen harmonisatie van specifieke nummers of nummerreeksen binnen de Gemeenschap wanneer dat de werking van de interne markt bevordert of de ontwikkeling steunt van pan-Europese diensten. De Commissie kan passende technische uitvoeringsmaatregelen nemen op dit gebied door bijvoorbeeld te zorgen voor grensoverschrijdende toegang tot nationale nummers die gebruikt worden voor essentiële diensten zoals inlichtingen. De uitvoeringsmaatregelen kunnen het ETO specifieke verantwoordelijkheden verlenen bij de toepassing van die maatregelen.
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. ▌
"
(13) In artikel 11, lid 1, worden de woorden "handelt op basis van doorzichtige en openbare procedures die zonder discriminatie en onverwijld worden toegepast" vervangen door de volgende tekst:"
handelt op basis van eenvoudige, doorzichtige en openbare procdures die zonder discriminatie en onverwijld worden toegepast, en neemt in ieder geval een besluit binnen vier maanden na de toepassing, en
"
(14) Artikel 12 wordt vervangen door:"
Artikel 12
Collocatie en gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten voor aanbieders van elektronische communicatienetwerken
1. Wanneer een onderneming die elektronische-communicatienetwerken aanbiedt, krachtens de nationale wetgeving het recht heeft om faciliteiten te installeren op, over of onder openbaar of particulier eigendom, dan wel een procedure kan volgen voor de onteigening of het gebruik van eigendom, moeten de nationale regelgevende instanties het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom, met inbegrip van toegang tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, masten, antennes, torens en andere ondersteuningsgebouwen, kabelgoten, leidingen, mangaten en kasten en alle andere niet-actieve netwerkelementen, ten volle rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, verplicht kunnen stellen.
2. De lidstaten kunnen de in lid 1, bedoelde houders van rechten het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom (met inbegrip van fysieke collocatie) voorschrijven of maatregelen treffen om de coördinatie van publieke werken te vergemakkelijken om het milieu, de volksgezondheid en de openbare veiligheid te beschermen of om stedenbouwkundige of planologische redenen, doch zulks pas na een passende periode van openbare raadpleging waarin alle belanghebbende partijen in staat zijn gesteld hun standpunt naar voren te brengen. Dergelijke regelingen inzake gedeeld gebruik of coördinatie kunnen een omslagregeling bevatten voor de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties de nodige bevoegdheden hebben om, na een passende periode van openbare raadpleging waarin alle belanghebbende partijen de kans krijgen hun standpunt naar voren te brengen, de in lid 1 bedoelde houders van rechten het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom (met inbegrip van fysieke collocatie) voor te schrijven, teneinde efficiënte investeringen in infrastructuur te stimuleren en innovatie te bevorderen. Dergelijke regelingen inzake gedeeld gebruik of coördinatie kunnen een omslagregeling voor de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom bevatten en bij deze regelingen wordt voor een adequate risicodeling tussen de betrokken ondernemingen gezorgd.
4.De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties, een gedetailleerde inventaris opmaken van de aard, beschikbaarheid en geografische ligging van de in lid 1 bedoelde faciliteiten, op basis van de informatie die door de in lid 1 bedoelde houders van rechten wordt verstrekt, en deze inventaris beschikbaar stellen voor de belanghebbende partijen.
5.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten adequate coördinatieprocedures instellen, in samenwerking met de nationale regelgevende instanties, met betrekking tot de in lid 2 bedoelde publieke werken en andere relevante openbare faciliteiten of eigendom. Deze procedures kunnen procedures inhouden om ervoor te zorgen dat de belanghebbende partijen beschikken over informatie over adequate openbare faciliteiten of eigendom en over publieke werken die aan de gang of gepland zijn, dat zij tijdig op de hoogte worden gebracht van deze werken en dat deling zo veel als mogelijk wordt vergemakkelijkt.
6. Maatregelen die door een regelgevende instantie zijn genomen in overeenstemming met dit artikel moeten objectief, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn.
"
(15) Het volgende Hoofdstuk III bis wordt ingevoegd:"
HOOFDSTUK III BIS
VEILIGHEID EN INTEGRITEIT VAN NETWERKEN EN DIENSTEN
Artikel 13 bis
Veiligheid en integriteit
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die openbare communicatienetwerken of publiek beschikbare elektronische communicatiediensten passende technische en organisatorische maatregelen nemen om de veiligheid van hun netwerken of diensten te waarborgen. Gelet op de laatste technologische ontwikkelingen zorgen deze maatregelen voor een veiligheidsniveau dat is afgestemd op de risico's die zich voordoen. Er worden met name maatregelen genomen om de impact van veiligheidsincidenten op gebruikers en onderling verbonden netwerken te voorkomen en zo laag mogelijk te houden.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden passende maatregelen nemen om te zorgen voor de integriteit van hun netwerken zodat kan worden gezorgd voor de continuïteit van de diensten die via deze netwerken worden geleverd. De bevoegde nationale instanties raadplegen de aanbieders van elektronische-communicatiediensten alvorens specifieke maatregelen vast te stellen inzake de veiligheid en integriteit van elektronische-communicatienetwerken.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die openbare communicatienetwerken of publiek beschikbare elektronische communicatie-diensten aanbieden de bevoegde nationale ▌instantie in kennis stellen van een inbreuk op de veiligheid of integriteit die een belangrijke impact hadden op de exploitatie van netwerken of diensten.
In voorkomend geval moet de bevoegde nationale ▌instantie in kwestie de bevoegde nationale instanties in andere lidstaten en de het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) hiervan op de hoogte brengen. Wanneer bekendmaking van de inbreuk in het algemeen belang is kan de bevoegde nationale ▌instantie het publiek informeren.
Eenmaal per jaar dient de bevoegde nationale ▌instantie een samenvattend verslag in bij de Commissie over de kennisgevingen die zij heeft ontvangen en de maatregelen die overeenkomstig dit lid zijn genomen.
4. De Commissie, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van de ENISA, kan passende technische uitvoeringsmaatregelen nemen om de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde maatregelen te harmoniseren, met inbegrip van maatregelen die de omstandigheden, het formaat en de procedures definiëren die van toepassing zijn op de kennisgevingseisen. De aanneming van deze technische uitvoeringsmaatregelen dient lidstaten er niet van te weerhouden aanvullende eisen in te voeren teneinde de doelstellingen als uiteengezet in lid 1 en 2 na te streven.
Technische uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot inbreuken dienen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van Richtlijn 2002/58/EG.
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn ║ te wijzigen door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Artikel 13 ter
Toepassing en handhaving
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde nationale ▌instanties de bevoegdheid hebben om ondernemingen die openbare communicatienetwerken of publiek beschikbare elektronische communicatiediensten aanbieden bindende instructies te geven met het oog op de uitvoering van de bepalingen van artikel 13 bis. Deze bindende instructies dienen evenredig en economisch en technisch haalbaar te zijn en binnen een redelijke termijn van kracht te worden.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde nationale ▌instanties de bevoegdheid hebben ondernemingen die openbare communicatienetwerken of publiek beschikbare elektronische communicatiediensten aanbieden te vragen om:
a)
de informatie te verschaffen die nodig is om de veiligheid en integriteit van hun diensten en netwerken te beoordelen, met inbegrip van gedocumenteerd veiligheidbeleid; en tevens
b)
een gekwalificeerde onafhankelijke instantie opdracht te geven een veiligheidscontrole uit te voeren en de resultaten ervan beschikbaar te stellen aan de nationale regelgevende instantie.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde nationale ▌instanties alle nodige bevoegdheden hebben om gevallen van niet-naleving te onderzoeken, evenals de effecten ervan op de beveiliging en integriteit van de netwerken.
4. Deze bepalingen zijn onverminderd artikel 3 van deze richtlijn.
"
(16)Artikel 14, lid 3, wordt vervangen door:"
Wanneer een onderneming een aanmerkelijke marktmacht heeft op een specifieke markt en de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de marktmacht op de ene markt op de andere markt zo kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot, kunnen rechtsmiddelen, gericht op het voorkomen van dergelijke vergroting worden opgelegd in de verbonden markt, in overeenstemming met de artikelen 9, 10, 11 en 13 van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn). Wanneer deze middelen ontoereikend blijken, kunnen rechtsmiddelen worden opgelegd overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstrichtlijn).
"
(17) Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
(a) Het kopje wordt vervangen door:"
Procedure voor identificatie en definitie van markten
"
(b) In lid 1 komt de eerste alinea als volgt te luiden:"
1. Na openbare raadpleging en overleg met het ETO neemt de Commissie een aanbeveling aan inzake relevante markten voor producten en diensten (hierna "de aanbeveling" genoemd). Daarin worden de markten voor producten en diensten in de sector elektronische communicatie vermeld waarvan de kenmerken zodanig kunnen zijn dat het opleggen van regulerende verplichtingen als beschreven in de specifieke richtlijnen gerechtvaardigd kan zijn, onverminderd markten die in bepaalde gevallen uit hoofde van het mededingingsrecht kunnen worden gedefinieerd. De Commissie definieert de markten overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht.
"
(c)Het volgende lid wordt ingevoegd:"
2 bis.Uiterlijk ...* zal de Commissie richtsnoeren voor nationale regelgevende instanties publiceren met betrekking tot beschikkingen gericht op het opleggen, wijzigingen of intrekken van verplichtingen voor ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht.
_____________
*Datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2008/..../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... [tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG...].
"
(d) Lid 3 wordt vervangen door:"
3. De nationale regelgevende instanties bepalen, zoveel mogelijk rekening houdend met de aanbeveling en de richtsnoeren, de relevante markten die overeenkomen met de nationale omstandigheden, met name relevante geografische markten binnen hun grondgebied, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht. De nationale regelgevende instanties volgen de procedures van de artikelen 6 en 7 voordat zij markten definiëren die verschillen van de in de aanbeveling genoemde.
"
(e) Lid 4 wordt vervangen door:"
4. De Commissie kan, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van het ETO dat is gegeven in overeenstemming met artikel 7 van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot oprichting van het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO)], een beschikking vaststellen waarin transnationale markten worden gedefinieerd.
Deze beschikking, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.▌
"
(18) Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
(a) Lid 1 en lid 2 worden vervangen door:"
1. De nationale regelgevende instanties voeren een analyse uit van de relevante markten, rekening houdend met de markten die in de aanbeveling staan vermeld, en houden daarbij zoveel mogelijk rekening met de richtsnoeren. De lidstaten zorgen ervoor dat deze analyse, in voorkomend geval, in samenwerking met de nationale mededingingsinstanties wordt uitgevoerd.
2. Wanneer een nationale regelgevende instantie krachtens artikel 17, de leden 3 van Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstenrichtlijn), of artikel 8 van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn) moet bepalen of ten aanzien van ondernemingen verplichtingen moeten worden opgelegd, gehandhaafd, gewijzigd of ingetrokken, bepaalt zij overeenkomstig de richtsnoeren op basis van haar analyse volgens lid 1, van dit artikel of een relevante markt daadwerkelijk concurrerend is.
"
(b) Lid 5 en lid 6 worden vervangen door:"
5. In het geval van transnationale markten die worden omschreven in de beschikking als bedoeld in artikel 15, lid 4, verzoekt de Commissie het ETO een marktanalyse uit te voeren waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de richtsnoeren en een advies te geven over het opleggen, handhaven, wijzigen of opheffen van wettelijke verplichtingen als bedoeld in lid 2, van dit artikel.
De Commissie, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van het ETO, kan een beschikking geven waarin een of meer ondernemingen kunnen worden aangemerkt als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht op die markt, en een of meer specifieke verplichtingen opleggen krachtens de artikelen 9 tot 13 bis van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn) en artikel 17 van Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstenrichtlijn). Op deze wijze streeft de Commissie de in artikel 8 uiteengezette beleidsdoelstellingen na.
6. Voor de in de leden 3 en 4 van dit artikel genoemde maatregelen gelden de procedures van de artikelen 6 en 7. De nationale regelgevende instanties voeren een analyse uit van de relevante markt:
a)
binnen twee jaar na een eerdere kennisgeving van een ontwerpmaatregel met betrekking tot die markt;
b)
voor markten waarvoor nog niet eerder kennisgeving is gedaan bij de Commissie, binnen een jaar na goedkeuring van een herziene aanbeveling inzake relevante markten of;
c)
voor lidstaten die net zijn toegetreden tot de Unie, binnen één jaar na hun toetreding.
"
(c) Het volgende lid 7 wordt ingevoegd:"
7. Wanneer een regelgevende instantie haar analyse van een in de aanbeveling geïdentificeerde relevante markt niet binnen de in artikel 16, lid 6, vastgestelde termijn heeft uitgevoerd, kan de Commissie het ETO om advies vragen met inbegrip van een ontwerpmaatregel, de analyse van de specifieke markt en de specifieke verplichtingen die moeten worden opgelegd. Het ETO houdt een openbare raadpleging over de ontwerpmaatregel in kwestie.
▌
"
(19) Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
(a) In lid 1, in de eerste zin, worden de woorden "artikel 22, lid 2" vervangen door "artikel 22, lid 3" en in de derde zin worden de woorden "volgens de procedure van artikel 22, lid 2," vervangen door de woorden"║ passende uitvoeringsmaatregelen nemen".
(b)In lid 2 moet de derde alinea worden vervangen door het volgende:"
Indien dergelijke normen en/of specificaties ontbreken, moedigen de lidstaten de toepassing aan van internationale normen of aanbevelingen die door de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU), de Europese Conferentie van de administraties van posterijen en van telecommunicatie (CEPT), de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) of de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) zijn aangenomen.
"
(c) In lid 6, worden de woorden "schrapt zij die normen en/of specificaties van de in lid 1 bedoelde lijst van normen en/of specificaties volgens de procedure van artikel 22, lid 3", vervangen door "neemt zij passende uitvoeringsmaatregelen en schrapt zij die normen en/of specificaties van de in lid 1 bedoelde lijst van normen en/of specificaties".
(d) Het volgende lid 6 bis wordt ingevoegd:"
6 bis. De uitvoeringsmaatregelen zoals bedoeld in de leden 1, 4 en 6, die beogen niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing ▌.
"
(20) Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
(a) In lid 1, wordt het volgende punt c) toegevoegd:"
c)
leveranciers van digitale tv-diensten en apparatuur om samen te werken bij het aanbieden van interoperabele tv-diensten voor eindgebruikers met een handicap.
"
(b) Lid 3 wordt geschrapt.
(21) Artikel 19 wordt vervangen door:"
Artikel 19
Harmonisatieprocedures
1. De Commissie kan, wanneer zij vaststelt dat verschillen bij de tenuitvoerlegging door de nationale regelgevende instanties van de in deze richtlijn en de specifieke richtlijnen gespecificeerde taken obstakels opwerpen voor de interne markt, onverminderd artikel 9 van deze Richtlijn en de artikelen 6 en 8 van Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn), zoveel mogelijk rekening houdend met een eventueel advies van het ETO, een besluit vaststellen inzake de geharmoniseerde toepassing van de bepalingen van deze richtlijn en de specifieke richtlijnen bij de verwezenlijking van de in artikel 8 uiteengezette doelstellingen.
▌
2. Het in lid 1 bedoelde besluit dat beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn ║ te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. ▌
3. Maatregelen die zijn goedgekeurd overeenkomstig lid 1, kunnen de identificatie omvatten van een geharmoniseerde of gecoördineerde aanpak van de volgende vraagstukken:
a)
consequente uitvoering van regelgevingsaanpakken met inbegrip van regelgevende behandeling van nieuwe diensten, subnationale markten en grensoverschrijdende zakelijke elektronische-communicatiediensten;
b)
nummering, benaming en adressering, met inbegrip van nummerreeksen, de portabiliteit van nummers en identificatienummers en adresvertaalsystemen en toegang tot de hooddiensten en toegang tot de 112-hulpdiensten;
c)
consumentenvraagstukken die niet zijn opgenomen in Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstrichtlijn), in het bijzondertoegang tot van elektronische communicatiediensten en apparatuur voor eindgebruikers met een handicap;
d)
financiële verslaglegging, inclusief de berekening van investeringsrisico's.
▌
"
(22) Artikel 20, lid 1, wordt vervangen door:"
1. Wanneer op een onder deze richtlijn of de bijzondere richtlijnen vallend gebied een geschil in verband met de bestaande verplichtingen ontstaat tussen ondernemingen die diensten aanbieden waarbij een van de partijen een onderneming is die elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbiedt in een lidstaat, neemt de betrokken nationale regelgevende instantie op verzoek van een van beide partijen en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen in lid 2, een bindend besluit om het geschil te beslechten, en wel zo spoedig mogelijk of in ieder geval binnen vier maanden, met uitzondering van uitzonderlijke omstandigheden. De betrokken lidstaten zorgen ervoor dat alle partijen volledig met de nationale regelgevende instantie samenwerken.
"
(23) Artikel 21 wordt vervangen door:"
Artikel 21
Beslechting van grensoverschrijdende geschillen
1. Wanneer op een onder deze richtlijn of de specifieke richtlijnen vallend gebied een grensoverschrijdend geschil ontstaat, en indien dat onder de bevoegdheid van nationale regelgevende instanties van ten minste twee lidstaten valt, is de procedure van de leden 2, 3 en 4 van toepassing.
2. Elke partij kan het geschil voorleggen aan de betrokken nationale regelgevende instanties. De bevoegde nationale regelgevende instanties coördineren hun werkzaamheden binnen het ETO om, voor zover mogelijk via de aanneming van een gemeenschappelijk besluit, een oplossing voor het geschil te vinden, overeenkomstig de doelstellingen van artikel 8. Verplichtingen die ondernemingen worden opgelegd door de nationale regelgevende instanties in het kader van de oplossing van een geschil zijn in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn en de specifieke richtlijnen.
Elke nationale regelgevende instanties die bevoegd is in een dergelijk geschil kan het ETO verzoeken om overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot oprichting van het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO)] een aanbeveling te geven over de maatregelen die moeten worden genomen in overeenstemming met de bepalingen van de Kaderrichtlijn en/of de bijzondere richtlijnen om het geschil op te lossen.
Wanneer een dergelijk verzoek is gericht tot het ETO moet de nationale regelgevende instantie met bevoegdheid voor alle aspecten van het geschil het advies van het ETO afwachten overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot oprichting van het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO)] alvorens maatregelen te nemen om het geschil op te lossen, onverminderd de mogelijkheid voor nationale regelgevende instanties om daar waar nodig urgente maatregelen te nemen.
Alle door een nationale regelgevende instantie aan een onderneming opgelegde verplichtingen om een geschil op te lossen moeten de bepalingen van deze richtlijn of de bijzondere richtlijn in acht nemen en zoveel mogelijk rekening houden met de overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot oprichting van het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO)] door het ETO gegeven aanbeveling.
3. De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde nationale regelgevende instanties gezamenlijk besluiten een geschil niet te beslechten wanneer er andere mechanismen bestaan, met inbegrip van bemiddeling, die beter zouden kunnen bijdragen tot het tijdig beslechten van het geschil overeenkomstig artikel 8.
Zij stellen de partijen onverwijld daarvan in kennis. Wanneer het geschil binnen vier maanden niet is beslecht, indien het geschil niet voor de rechter is gebracht en indien een van beide partijen daarom verzoekt, coördineren de nationale regelgevende instanties hun werkzaamheden om, voor zover mogelijk via de aanneming van een gemeenschappelijk besluit, een oplossing voor het geschil te vinden, overeenkomstig artikel 8, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de door het ETO overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot oprichting van het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO)] gegeven aanbeveling.
4. De procedure van lid 2, laat het recht van elk van beide partijen onverlet om een zaak bij de rechtbank aanhangig te maken.
"
(24) Het volgende artikel 21 bis wordt ingevoegd:"
Artikel 21 bis
Sancties
De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn en de specifieke richtlijnen vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten geëigend, doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op ...(17) in kennis van die bepalingen en geven onverwijld kennis van eventuele latere wijzigingen.
"
(25) Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
(a)Het volgende nieuwe lid wordt ingevoegd:"
1 bis.Als afwijking van lid 1 wordt de Commissie voor de goedkeuring van maatregelen overeenkomstig artikel 9 quater bijgestaan door het comité dat is opgericht overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Beschikking nr. 676/2002/EG.
"
(b) Lid 3 wordt vervangen door:"
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, de leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
"
(c) Lid 4 wordt vervangen door:"
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, de leden 1, 2, 4, en 6 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
"
(26) Artikel 27 wordt geschrapt.
(27)Bijlage I wordt geschrapt en bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn)
Richtlijn 2002/19/EG wordt als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
(a)
Punt a), wordt vervangen door:"
a)
"toegang": het beschikbaar stellen van faciliteiten en/of diensten aan een andere onderneming, onder uitdrukkelijke voorwaarden, hetzij op exclusieve hetzij op niet-exclusieve basis, met het oog op het aanbieden van elektronische communicatiediensten, inclusief het aanbieden van diensten voor de informatiemaatschappij of inzake inhoud voor radio- en televisieomroepen. Deze term bestrijkt onder meer toegang tot netwerkelementen en verwante faciliteiten waarbij eventueel apparatuur kan worden verbonden met vaste of niet-vaste middelen (dit houdt met name toegang in tot het aansluitnet en tot faciliteiten en diensten die noodzakelijk zijn om diensten te kunnen aanbieden via het aansluitnet); toegang tot materiële infrastructuur waaronder gebouwen, kabelgoten en masten; toegang tot relevante programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen; toegang tot nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit; toegang tot de nodige abonnee-informatie en tot mechanismen voor de terugbetaling van aan eindgebruikers aangerekende bedragen aan de aanbieders van inlichtingendiensten; toegang tot vaste en mobiele netwerken, met name voor roaming; toegang tot voorwaardelijke toegangssystemen voor digitale-televisiediensten; en toegang tot virtuele netwerkdiensten.
"
(b)
Punt e), wordt vervangen door:"
e)
"aansluitnet": fysieke circuit dat het netwerkaansluitpunt verbindt met een hoofdverdeler of een soortgelijke voorziening in het vaste openbare elektronische communicatienetwerk.
"
(2) Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:"
1. Exploitanten van openbare communicatienetwerken zijn gerechtigd en, wanneer hun daarom wordt verzocht door daartoe overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn) gemachtigde ondernemingen, verplicht te onderhandelen over interconnectie met het doel algemeen beschikbare elektronische communicatiediensten, inhoud voor radio- en televisieomroepen of diensten voor de informatiemaatschappij aan te bieden, teneinde de verlening en de interoperabiliteit van de diensten in de gehele Gemeenschap te waarborgen. Exploitanten verlenen andere ondernemingen toegang en interconnectie onder voorwaarden die verenigbaar zijn met de verplichtingen die door de nationale regelgevende instantie worden opgelegd uit hoofde van de artikelen 5 tot en met 8. De voorwaarden voor interconnectie mogen echter niet zodanig zijn dat hierdoor ongerechtvaardigde hindernissen worden opgeworpen aan de interoperabiliteit.
"
(3) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
(a) De leden 1 en 2 worden vervangen door:"
Met het oog op de doelstellingen van artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn), bevorderen, en waar nodig waarborgen de nationale regelgevende instanties overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn passende toegang en interconnectie, alsook interoperabiliteit van diensten, en oefenen zij daarbij hun bevoegdheid uit op een wijze die bevorderlijk is voor efficiëntie, duurzame concurrentie, investeringen en innovatie en die de eindgebruikers het grootste voordeel biedt.
De nationale regelgevende instanties moeten in het bijzonder, onverminderd maatregelen overeenkomstig artikel 8 ten aanzien van ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht:
a)
verplichtingen kunnen opleggen, voor zover noodzakelijk om eind-tot-eindverbindingen of een rechtvaardige en redelijke toegang tot diensten van derden, zoals inlichtingendiensten, te waarborgen, aan ondernemingen die de toegang tot de eindgebruikers controleren; hetgeen in gevallen waarin zulks gerechtvaardigd is ook de verplichting inhoudt om te zorgen voor interconnectie van hun netwerken waar dat niet reeds gebeurd is of hun diensten interoperabel te maken, inclusief via mechanismen voor de terugbetaling van aan eindgebruikers aangerekende bedragen aan de aanbieders van diensten, tegen rechtvaardige, transparante en redelijke voorwaarden;
b)
exploitanten kunnen verplichten, voorzover noodzakelijk om de toegang van eindgebruikers tot door de lidstaat gespecificeerde digitale radio- en televisieomroepdiensten te waarborgen, toegang tot de andere in bijlage I, deel II, bedoelde faciliteiten aan te bieden op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.
2. Overeenkomstig lid 1, opgelegde verplichtingen en voorwaarden zijn objectief, transparant, evenredig en niet-discriminerend en worden toegepast volgens de procedure van de artikelen 6, 7 en 7 bis van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).
Bij de beoordeling van de evenredigheid van de op te leggen verplichtingen en voorwaarden houden de nationale regelgevende instanties rekening met de verschillende mededingingsvoorwaarden in de verschillende regio's in hun lidstaat.
"
(b) De leden 3 en 4 worden geschrapt.
(4) Artikel 6, lid 2, wordt vervangen door:"
2. In het licht van de markt- en technologische ontwikkelingen kan de Commissie uitvoeringsmaatregelen nemen om bijlage I te wijzigen. Deze maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. ▌
Bij de voorbereiding van de in dit lid bedoelde bepalingen kan de Commissie worden bijgestaan door het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO).
"
(5) Artikel 7 wordt geschrapt.
(6) Artikel 8, wordt als volgt gewijzigd:
(a) In lid 1 wordt "de artikelen 9 tot en met 13" vervangen door " de artikelen 9 tot en 13 bis"
(b)Lid 2 wordt vervangen door:"
2.Wanneer een overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) verrichte marktanalyse uitwijst dat een exploitant een aanmerkelijke macht op een specifieke markt bezit, leggen de nationale regelgevende instanties hem, waar passend, de in de artikelen 9, 10, 11, 12 en 13 van deze richtlijn genoemde verplichtingen op volgens de procedure van artikel 7 bis van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).
"
(c) Lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
(i) De eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:
−
bij het eerste streepje, wordt "de artikelen 5, leden 1, 2 en 6" vervangen door "artikel 5, de leden 1 en 6".
−
bij het tweede streepje, "Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatie-sector*" wordt vervangen door "Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)**
____________
* PB L 24 van 30.1.1998, blz. 1.
** PB L 201 van 31.7.2002, blz.37. ║".
(ii) De volgende zin wordt toegevoegd als de tweede zin van de tweede alinea:"
De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van het ETO dat is ingediend overeenkomstig artikel 4, onder m), van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot oprichting van het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO)].
"
(7)Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
Lid 1 wordt vervangen door:"
1.De nationale regelgevende instanties kunnen overeenkomstig artikel 8 verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot interconnectie en/of toegang opleggen op grond waarvan exploitanten nader genoemde informatie, zoals boekhoudkundige informatie, technische specificaties, netwerkkenmerken, beperkingen op de toegang tot diensten en toepassingen, beleid inzake verkeersbeheer, eisen en voorwaarden voor levering en gebruik, alsmede tarieven, openbaar moeten maken.
"
Lid 4 wordt vervangen door:"
4.Onverminderd lid 3 zorgen de nationale regelgevende instanties ervoor dat wanneer is vastgesteld dat een exploitant beschikt over aanzienlijke marktmacht in een relevante markt overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) met betrekking tot lokale toegang op een vaste locatie, er een referentieofferte wordt gepubliceerd die ten minste de in bijlage II genoemde elementen bevat.
"
(c)
Lid 5, wordt vervangen door:" 5. De Commissie kan de nodige wijzigingen van bijlage II goedkeuren om deze aan te passen aan de technologische en marktontwikkelingen. Deze maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie de in artikel 14, lid 4, bedoelde urgentieprocedure toepassen. Bij de uitvoering van de bepalingen van dit lid kan de Commissie worden bijgestaan door het ETO."
(8) Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:"
Artikel 12
Verplichtingen inzake toegang tot en gebruik van bepaalde netwerkfaciliteiten
1.Een nationale regelgevende instantie kan exploitanten overeenkomstig artikel 8 de verplichting opleggen in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van bepaalde netwerkonderdelen en bijbehorende faciliteiten, onder andere wanneer de nationale regelgevende instantie van mening is dat het weigeren van toegang of het opleggen van onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte detailhandelsmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.
Van exploitanten wordt onder meer verlangd dat zij:
a)
derden toegang verlenen tot bepaalde netwerkelementen en/of faciliteiten, met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk;
b)
te goeder trouw onderhandelen met ondernemingen die verzoeken om toegang;
c)
reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;
d)
op groothandelsbasis bepaalde diensten aanbieden voor doorverkoop door derden;
e)
open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten of virtuele netwerkdiensten;
f)
collocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van faciliteiten aanbieden, inclusief gedeeld gebruik van kabelgoten, gebouwen of toegang tot gebouwen, antennes, torens en andere ondersteuningsgebouwen, masten, mangaten, kasten en andere niet-actieve netwerkelementen;
(f bis) derde partijen een referentieaanbod voorleggen voor de verlening van toegang tot kabelgoten;
g)
bepaalde diensten aanbieden die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind-tot-eind-diensten, inclusief faciliteiten voor intelligente netwerkdiensten of roaming binnen mobiele netwerken;
h)
toegang verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om billijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;
i)
zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten;
j)
toegang verschaffen aan verwante diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten.
De nationale regelgevende instanties kunnen aan die verplichtingen voorwaarden verbinden aangaande billijkheid, redelijkheid en opportuniteit.
2.Wanneer de nationale regelgevende instanties overwegen de in lid 1 genoemde verplichtingen op te leggen, en in het bijzonder bij hun evaluatie van de vraag of dergelijke verplichtingen wel evenredig zijn met de doelstellingen van artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) betrekken zij met name de volgende factoren in hun overwegingen:
a)
de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, in het licht van het tempo van de marktontwikkeling, rekening houdend met de aard van en het soort interconnectie en toegang, inclusief de levensvatbaarheid van andere toeleveringstoegangsproducten, zoals toegang tot kabelgoten;
b)
de haalbaarheid van de voorgestelde toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;
c)
de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, rekening houdend met de gedane openbare investeringen en de aan de investering verbonden risico's, inclusief een adequate risicodeling tussen de ondernemingen die toegang tot de nieuwe faciliteiten genieten;
d)
de noodzaak om op lange termijn de concurrentie in stand te houden, in het bijzonder concurrentie op het niveau van de infrastructuur;
e)
in voorkomend geval, ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten;
f)
het verlenen van pan-Europese diensten.
3. Als een exploitant in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel de verplichting wordt opgelegd toegang te verlenen, kunnen de nationale regelgevende instanties conform de Gemeenschapswetgeving technische of operationele voorwaarden opleggen aan de aanbieder en/of de gebruikers van die toegang, wanneer dat nodig is om de normale werking van het netwerk te garanderen. Verplichtingen om specifieke technische normen of specificaties te volgen moeten in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) vastgestelde normen en specificaties.
"
(9)Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
(a)Lid 1 wordt vervangen door:"
1.Een nationale regelgevende instantie mag, overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, verplichtingen opleggen met betrekking tot kostendekking en prijsregulering, met inbegrip van verplichtingen voor kostenoriëntatie van prijzen en verplichtingen betreffende kostentoerekeningssystemen, voor de levering van specifieke soorten interconnecties en/of toegang, in situaties waar uit een marktanalyse blijkt dat een gebrek aan effectieve concurrentie betekent dat de exploitant in kwestie prijzen op een buitensporig hoog niveau kan houden, of een prijsklem kan toepassen, ten nadele van eindgebruikers. De nationale regelgevende instanties houden rekening met de door de exploitant gedane investeringen en laten toe dat hij een redelijke opbrengst verkrijgt uit zijn kapitaalinbreng, en zij nemen, onverminderd artikel 19, lid 3, onder d, van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn), de aangegane risico's in aanmerking, alsmede de adequate risicodeling tussen de investeerders en de ondernemingen die toegang tot de nieuwe faciliteiten genieten, inclusief gedifferentieerde regelingen voor risicodeling op korte en op lange termijn.
"
Het volgende lid wordt toegevoegd:"
5. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat de regeling voor de toegangsprijzen voor langetermijncontracten met risicodeling zijn afgestemd op de oplopende langetermijnkosten van een efficiënte exploitant, rekening houdend met de berekende graad van penetratie door de exploitant van nieuwe markten en het feit dat toegangsprijzen voor kortetermijncontracten de risicopremie inhouden. Deze risicopremies worden geleidelijk afgeschaft met de toenemende marktpenetratie. Onderzoek naar 'margin squeeze' wordt niet toegepast op kortetermijncontracten waarbij een risicopremie wordt geheven.
"
(10) De volgende artikelen 13 bis en 13 ter worden ingevoegd:"
Artikel 13 bis
Functionele scheiding
1. Een nationale regelgevende instantie kan in overeenstemming met de bepalingen van artikel 8, lid 3, en met name de tweede alinea, als een uitzonderlijke maatregel, een verplichting opleggen aan verticaal geïntegreerde ondernemingen om activiteiten die verband houden met het aanbieden van producten voor vaste toegang op groothandelsniveau in een onafhankelijke bedrijfseenheid te plaatsen.
Die bedrijfseenheid moet toegangsproducten en diensten leveren aan alle ondernemingen met inbegrip van andere bedrijfseenheden binnen de moedermaatschappij, binnen de dezelfde tijdspanne, en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en diensten en door middel van dezelfde systemen en processen.
2. Wanneer een nationale regelgevende instantie voornemens is functionele scheiding verplicht te stellen, dient het hiertoe een voorstel in te dienen bij de Commissie met:
a)
bewijs dat het opleggen en over een redelijke periode handhaven van passende verplichtingen van de in de artikelen 9 tot en met 13 beschreven verplichtingen, naar behoren rekening houdend met de beste praktijken op het gebied van regelgeving, met het oog op doelmatige concurrentie naar aanleiding van een gecoördineerde analyse van de relevante markten in overeenstemming met de in artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) uiteengezette analyseprocedure, heeft gefaald en ook niet na langere tijd zou kunnen leiden tot doelmatige mededinging en dat er belangrijke en aanhoudende mededingingsproblemen/markttekortkomingen zijn vastgesteld in verschillende van de geanalyseerde groothandelmarkten;
b)
bewijs dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen vooruitzicht is op op infrastructuur gebaseerde mededinging;
c)
een analyse van de verwachte impact op de regelgevende instantie, de onderneming, met name het personeel hiervan en de stimuli voor de onderneming om in haar netwerk te investeren, en andere belanghebbenden, met name een analyse van de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en eventuele gevolgen voor de consument;
d)
een analyse van de redenen waarom deze verplichting het efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde mededingingsproblemen / markttekortkomingen op te lossen.
3. De nationale regelgevende instantie neemt in haar voorstel een ontwerp op van de voorgestelde maatregel, die de volgende elementen omvat:
a)
de exacte aard en het niveau van scheiding ▌;
b)
de identificatie van de activa van de afzonderlijke bedrijfseenheid en de producten of diensten die door deze eenheid moeten worden geleverd;
c)
de bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de dienovereenkomstige stimulerende structuur;
d)
voorschriften om te zorgen voor naleving van de wetgeving;
e)
voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures, met name naar de belanghebbenden toe;
f)
een toezichtprogramma om te zorgen voor naleving, met inbegrip van de publicatie van een jaarverslag.
4. Naar aanleiding van het besluit van de Commissie inzake de ontwerpmaatregelen die moet worden genomen in overeenstemming met artikel 8, lid 3, voert de nationale regelgevende instantie een gecoördineerde analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn aan het toegangsnetwerk overeenkomstig de in artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) beschreven procedure. Op basis van deze beoordeling moet de nationale regelgevende instantie in overeenstemming met de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken.
5. Een onderneming die functionele scheiding kreeg opgelegd kan worden onderworpen aan alle in de artikelen 9 tot en met 13 vermelde verplichtingen op elke specifieke markt wanneer is vastgesteld dat het een onderneming betreft met aanmerkelijke marktmacht overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn), of andere verplichtingen die op grond van lid 3 van artikel 8 door de Commissie zijn goedgekeurd.
Artikel 13 ter
Vrijwillige scheiding door een verticaal geïntegreerde onderneming
1. Ondernemingen waarvan is vastgesteld dat zij aanmerkelijke marktmacht hebben in een of verschillende markten in overeenstemming met artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) delen de nationale regelgevende instantie vooraf mee of zij voornemens zijn hun plaatselijke toegangsnetwerkactiva over te dragen of een belangrijk deel ervan aan een afzonderlijke rechtseenheid met een verschillende eigenaar, of een afzonderlijke bedrijfseenheid op te richten om alle kleinhandelaren, met inbegrip van de eigen kleinhandelafdelingen, volledige equivalente toegangsproducten aan te bieden
2. De nationale regelgevende instantie onderzoekt welk het effect de voorgenomen transactie zal hebben op de bestaande regelgevende verplichtingen op grond van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).
Hiertoe voert de nationale regelegevende instantie een gecoördineerde analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn aan het toegangsnetwerk in overeenstemming met de in artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) beschreven procedure.
Op basis van dit onderzoek moet de nationale regelgevende instantie, overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken.
3. De juridisch en/of operationeel gescheiden bedrijfseenheden kunnen worden onderworpen aan alle in de artikelen 9 tot en met 13 vermelde verplichtingen op alle specifieke markten waar is vastgesteld dat de onderneming aanmerkelijke marktmacht heeft overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn), of andere verplichtingen die de Commissie op grond van artikel 8, lid 3, heeft toegestaan.
"
(11) Artikel 14, lid 3, wordt vervangen door:"
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, lid 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
"
▌
(12)Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 3
Wijzigingen van Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn)
Richtlijn 2002/20/EG wordt als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 2, lid 2, wordt vervangen door:"
2. De volgende definitie is eveneens van toepassing:
"algemene machtiging": regelgeving door de lidstaten waarbij rechten worden verleend voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken of -diensten en specifieke sectorgebonden verplichtingen worden vastgesteld die overeenkomstig de richtlijn kunnen gelden voor alle of voor specifieke soorten elektronische-communicatienetwerken en -diensten, overeenkomstig deze richtlijn.
"
2) ║ Artikel 3, lid 2, wordt vervangen door:
a)
'De artikelen 5, 6 en 7' worden vervangen door 'de artikelen 5, 6, 6 bis en 7'.
Aan artikel 3, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:"
Ondernemingen die grensoverschrijdende elektronische-communicatiediensten verlenen aan ondernemingen in diverse lidstaten, worden in alle lidstaten op dezelfde wijze behandeld en zijn verplicht tot niet meer dan één vereenvoudigde kennisgeving per betrokken lidstaat.
"
(3) Artikel 5 wordt vervangen door:"
''Artikel 5
Gebruiksrechten voor radiofrequenties en nummers
1. De lidstaten vergemakkelijken het gebruik van radiofrequenties krachtens algemene machtigingen. Lidstaten kunnen individuele gebruiksrechten verlenen om:
a)
de mogelijkheid van schadelijke interferentie te vermijden;
b)
de technische kwaliteit van de dienstverlening te garanderen;
c)
efficiënt spectrumgebruik te waarborgen;
d)
te voldoen aan andere doelstellingen van algemeen belang die zijn gedefinieerd in nationale wetgeving die stroken met het Gemeenschapsrecht; of
e)
een maatregel aangenomen overeenkomstig artikel 6 bis in acht nemen.
2. De lidstaten verlenen individuele gebruiksrechten op verzoek aan alle ondernemingen, met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 6, 6 bis, 7 en 11, lid 1, onder c), van deze richtlijn en alle andere regels die een efficiënt gebruik van deze middelen moeten waarborgen overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).
Onverminderd de door de lidstaten aangenomen specifieke criteria en procedures voor het verlenen van gebruiksrechten voor radiofrequenties aan aanbieders van inhoud voor radio- en televisieomroepen welke noodzakelijk zijn om de doelstellingen van algemeen belang overeenkomstig het Gemeenschapsrecht na te streven worden dergelijke rechten verleend door middel van procedures die open, objectief, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn, en in het geval van frequenties, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 9 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn). De procedures kunnen bij uitzondering niet open zijn in gevallen waarin kan worden aangetoond dat het verlenen van individuele gebruiksrechten voor gebruik van radiofrequenties voor aanbieders van diensten inzake inhoud voor radio- en televisiediensten van fundamenteel belang is om te kunnen voldoen aan een specifieke verplichting die door de lidstaten van te voren is gedefinieerd en gemotiveerd als noodzakelijk met het oog op het algemeen belang overeenkomstig de communautaire wetgeving.
Bij het verlenen van gebruiksrechten specificeren de lidstaten of en onder welke voorwaarden deze kunnen worden overgedragen door de houder van de rechten. In het geval van radiofrequenties zijn deze bepalingen overeenkomstig de artikelen 9 en 9 ter van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).
Wanneer lidstaten gebruiksrechten verlenen voor een bepaalde termijn, moet de duur zijn aangepast aan de betrokken dienst, gelet op het nagestreefde doel, naar behoren rekening houdend met het feit dat een passende periode voor de afschrijving van investeringen nodig is.
Wanneer individuele rechten om radiofrequenties te mogen gebruiken die worden verleend voor een periode van 10 jaar of meer en die niet kunnen worden overgedragen of verhuurd tussen ondernemingen overeenkomstig artikel 9 ter van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn), zorgt de bevoegde nationale instantie ervoor dat deze criteria om individuele gebruiksrechten te verlenen nog steeds van toepassing zijn en in acht moeten worden genomen voor de duur van de vergunning. Wanneer deze criteria niet langer van toepassing zijn, worden de individuele gebruiksrechten veranderd in een algemene machtiging voor het gebruik van radiofrequenties, mits dit vooraf wordt aangemeld en na een redelijke periode, of het recht kan vrij worden overgedragen of verhuurd tussen ondernemingen.
3. Besluiten over de verlening van gebruiksrechten worden zo spoedig mogelijk, doch voor nummers uiterlijk binnen drie weken na ontvangst van de volledige aanvraag, door de nationale regelgevende instantie genomen, meegedeeld en gepubliceerd, en voor radiofrequenties die in het nationale frequentieplan zijn toegewezen voor elektronische-communicatiediensten binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag door de bevoegde instantie. Deze laatstgenoemde termijnen laten de toepasselijke internationale overeenkomsten betreffende het gebruik van radiofrequenties of van posities in de ruimte onverlet.
4. Indien na overleg met de belanghebbende partijen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) is beslist dat gebruiksrechten voor nummers van uitzonderlijke economische waarde via vergelijkende en op mededinging gebaseerde selectieprocedures moeten worden verleend, kunnen de lidstaten de maximumperiode van drie weken met ten hoogste drie extra weken verlengen.
Artikel 7 is van toepassing op de vergelijkende en op mededinging gebaseerde selectieprocedure voor radiofrequenties.
5. De lidstaten beperken het aantal te verlenen gebruiksrechten niet, tenzij dat noodzakelijk is om een efficiënt gebruik van radiofrequenties te waarborgen overeenkomstig artikel 7.
6. De bevoegde nationale instanties zorgen ervoor dat radiofrequenties daadwerkelijk en efficiënt worden gebruikt in overeenstemming met artikel 8, lid 2, en artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn). Zij zorgen er ook voor dat de mededinging niet wordt verstoord als gevolg van een overdracht of accumulatie van gebruiksrechten voor radiofrequenties.▌"
"
(4) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
(a) Lid 1 wordt vervangen door:"
1. De algemene machtiging voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en -diensten en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en gebruiksrechten voor nummers kunnen alleen aan de in de bijlage I genoemde voorwaarden worden onderworpen. Deze voorwaarden moeten niet-discriminerend, evenredig en transparant zijn en in het geval van gebruiksrechten voor radiofrequenties in overeenstemming met artikel 9 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn).
"
(b) In lid 2 wordt "de artikelen 16, 17, 18 en 19 van Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstenrichtlijn)' vervangen door "artikel 17 van Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstenrichtlijn)".
(c) In lid 3 wordt het woord "bijlage" vervangen door "bijlage I"."
(5) De volgende artikelen 6 bis ▌wordt ingevoegd:"
Artikel 6 bis
Harmonisatiemaatregelen
1. Onverminderd artikel 5, leden 1 en 2 van deze richtlijn, en artikelen 8 ter en 9 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn), kan de Commissie uitvoeringsmaatregelen goedkeuren:
a)
om frequentiebanden te identificeren waarvan het gebruik moet worden onderworpen aan algemene machtigingen ▌;
b)
om nummerreeksen te identificeren die op communautair niveau geharmoniseerd moeten worden;
c)
om procedures voor het verlenen van algemene machtigingen of individuele rechten voor het gebruik van radiofrequenties of nummers aan ondernemingen die pan-Europese elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbieden, te harmoniseren;
d)
om de in de bijlage II vermelde voorwaarden met betrekking tot het verlenen van algemene machtigingen of individuele gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers aan ondernemingen die pan-Europese elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbieden, te harmoniseren.
▌
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn ║ te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14 bis, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. ▌
2. De in lid 1, bedoelde maatregelen kunnen, in voorkomend geval, toelaten dat de lidstaten een met redenen omkleed verzoek indienen voor een gedeeltelijke vrijstellingen/of tijdelijke afwijking van die maatregelen.
De Commissie gaat na of het verzoek gerechtvaardigd is, rekening houdend met de specifieke situatie in de lidstaat en kan een gedeeltelijke vrijstelling of tijdelijke afwijking verlenen of beide, mits de uitvoering van de uitvoeringsmaatregelen als bedoeld in lid 1 geen al te grote vertraging oploopt, noch leidt tot te grote verschillen in de concurrentiepositie of de regelgeving van de lidstaten.
▌
"
(6) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
(a) Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
(i) De inleidende zin vervangen door:"
1. Wanneer een lidstaat overweegt het aantal gebruiksrechten voor radiofrequenties te beperken of de duur van bestaande rechten te verlengen op andere wijze dan in overeenstemming met de in dergelijke rechten gespecificeerde voorwaarden, dient hij onder meer:
"
(ii) Punt c), wordt vervangen door:"
c)
elk besluit tot beperking van het verlenen van gebruiksrechten of het verlengen van gebruiksrechten met opgave van redenen bekend te maken;
"
(b) Lid 3 wordt vervangen door:"
3. Wanneer de verlening van gebruiksrechten voor radiofrequenties moet worden beperkt, verlenen de lidstaten deze rechten op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige selectiecriteria. Dergelijke selectiecriteria moeten naar behoren belang hechten aan de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) en aan de eisen van artikel 9 van die Richtlijn.
"
(c) In lid 5 wordt "artikel 9" vervangen door "artikel 9 bis".
▌"
7) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
(a) De leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:"
1. De nationale regelgevende instanties houden toezicht op de naleving van de voorwaarden van de algemene machtiging of van het gebruik van gebruiksrechten en met de specifieke in artikel 6, lid 2, bedoelde verplichtingen overeenkomstig artikel 11.
De nationale regelgevende instanties kunnen eisen dat ondernemingen die onder de algemene machtiging vallende elektronische-communicatienetwerken en -diensten aanbieden of gebruiksrechten hebben ten aanzien van radiofrequenties of nummers, de nodige informatie verstrekken om na te gaan of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de algemene machtiging of de gebruiksrechten of aan de specifieke verplichtingen van artikel 6, lid 2, overeenkomstig artikel 11.
2. Indien een nationale regelgevende instantie van oordeel is dat een onderneming niet voldoet aan een of meerdere voorwaarden voor de algemene machtiging of de gebruiksrechten of aan de specifieke verplichtingen van artikel 6, lid 2, deelt zij dit aan de onderneming mee en geeft zij de onderneming een redelijke gelegenheid om haar standpunt kenbaar te maken.
3. De instantie in kwestie kan eisen dat de in lid 2 bedoelde inbreuk wordt gestopt, hetzij onmiddellijk hetzij binnen een redelijke termijn en neemt passende en evenredige maatregelen met het oog op naleving.
In dit verband mogen de lidstaten de desbetreffende instanties de bevoegdheid geven om het volgende op te leggen:
a)
ontmoedigende geldelijke sancties waar zulks passend is, waaronder eventueel periodieke sancties met terugwerkende kracht; en tevens
b)
opdracht om de levering van een dienst of dienstenbundel te staken die bij verderzetting zou leiden tot een aanzienlijke verstoring van de mededinging, zolang de toegangsverplichtingen die na een marktanalyse uitgevoerd overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) zijn opgelegd, niet worden nageleefd.
"
(b) Lid 4 wordt vervangen door:"
4. Niettegenstaande het bepaalde in de leden 2 en 3 moeten de lidstaten de desbetreffende instantie de bevoegdheid geven om waar zulks passend is geldelijke sancties op te leggen aan ondernemingen indien zij binnen een door de nationale regelgevende instantie bepaalde redelijke termijn geen informatie verstrekken overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van artikel 11, lid 1, onder a) of onder b), van deze richtlijn of van artikel 9 van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn).
"
(c) Lid 5 wordt vervangen door:"
5. De nationale regelgevende instanties kunnen, bij ernstige of herhaaldelijke niet-nakoming van de voorwaarden voor de algemene machtiging of de gebruiksrechten of van de specifieke verplichtingen van artikel 6, lid 2, wanneer de in lid 3, van dit artikel bedoelde maatregelen om naleving van de voorwaarden te verzekeren hebben gefaald, een onderneming beletten verder elektronische-communicatienetwerken of -diensten aan te bieden, of de gebruiksrechten opschorten of intrekken. Sancties en straffen die doelmatig, evenredig en ontmoedigend zijn kunnen worden toegepast om de periode van een inbreuk te bestrijken, zelfs indien de inbreuk vervolgens is rechtgezet.
"
(d) Lid 6 wordt vervangen door:"
6. Ongeacht het bepaalde in de leden 2, 3 en 5 kan de betrokken instantie, wanneer zij over bewijzen beschikt dat een inbreuk op de voorwaarden voor de algemene machtiging of op de specifieke verplichtingen van artikel 6, lid 2, een directe en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of ernstige economische of bedrijfstechnische problemen voor andere aanbieders of gebruikers van elektronische-communicatienetwerken of -diensten of voor gebruikers van het radiospectrum tot gevolg zal hebben, in afwachting van een definitief besluit tussentijdse spoedmaatregelen nemen om een eind te maken aan de situatie. De betrokken onderneming krijgt vervolgens een redelijke gelegenheid om haar standpunt kenbaar te maken en oplossingen voor te stellen. In voorkomend geval kan de instantie in kwestie de voorlopige maatregelen bevestigen die geldig zijn voor maximaal drie maanden.
"
(e)Het volgende lid wordt ingevoegd:"
6 bis.De lidstaten zorgen er conform de nationale wetgeving voor dat de maatregelen die de nationale instanties overeenkomstig de leden 5 en 6 nemen, aan gerechtelijke controle worden onderworpen.
"
(8)Artikel 11, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
a)║ In punten a) en b) wordt het woord "bijlage" vervangen door "bijlage I".
(b)Aan lid 1, eerste alinea, wordt het volgende punt toegevoegd:"
g)
stimuleren van efficiënt gebruik en zorgen voor effectief beheer van radiofrequenties.
"
(9) Artikel 14 wordt vervangen door:"
Artikel 14
Wijziging van rechten en verplichtingen
1. Lidstaten zorgen ervoor dat de rechten, voorwaarden en procedures inzake algemene machtigingen en gebruiksrechten of rechten om faciliteiten te installeren alleen kunnen worden gewijzigd in objectief met redenen omklede gevallen en op evenredige wijze, in voorkomend geval rekening houdend met de specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de overdraagbare gebruiksrechten voor radiofrequenties. Het voornemen om dergelijke wijzigingen aan te brengen, zal op passende wijze worden bekendgemaakt en de belanghebbende partijen, met inbegrip van gebruikers en consumenten, zullen over een adequate termijn kunnen beschikken om hun standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen kenbaar te maken; deze termijn bedraagt behoudens uitzonderlijke gevallen ten minste vier weken.
2. De lidstaten mogen de rechten om faciliteiten te installeren of gebruiksrechten voor radiofrequenties niet vóór het verstrijken van de periode waarvoor zij verleend zijn beperken of intrekken, behalve in met redenen omklede gevallen en, waar nodig, in overeenstemming met de relevante nationale bepalingen inzake compensatie voor de intrekking van rechten.
"
(10) Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:"
Artikel 14 bis
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het communicatiecomité.
2.Als afwijking van lid 1 wordt de Commissie voor de goedkeuring van maatregelen overeenkomstig artikel 6 bis, lid 1, punten a), c) en d), bijgestaan door het Radiospectrumcomité, opgericht conform artikel 3, lid 1, van Beschikking nr. 676/2002/EG.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, lid 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
▌
"
(11) Artikel 15, lid 1, wordt vervangen door:"
1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle relevante informatie over rechten, voorwaarden, procedures, bijdragen, heffingen en besluiten betreffende algemene machtigingen en gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren op zodanige wijze wordt gepubliceerd en geactualiseerd dat alle belanghebbende partijen gemakkelijk toegang hebben tot deze informatie.
"
(12) In artikel 17 worden de leden 1 en 2 vervangen door:"
1. Onverminderd artikel 9 bis van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn) zorgen de lidstaten ervoor dat de machtigingen die op 31 december 2009 reeds bestaan in overeenstemming worden gebracht met de artikelen 5, 6 en 7 en bijlage I van deze Richtlijn op uiterlijk [31 december 2010].
2. Wanneer de toepassing van lid 1 leidt tot een beperking van de rechten of een verzwaring van de verplichtingen in het kader van reeds bestaande machtigingen, kunnen de lidstaten de geldigheid van die rechten of verplichtingen verlengen tot uiterlijk 30 september 2011, mits dit geen afbreuk doet aan de rechten van andere ondernemingen krachtens het Gemeenschapsrecht. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van deze verlengingen en de redenen daarvoor.
"
(13) De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage ║ bij deze richtlijn.
(14) Een nieuwe bijlage II, waarvan de tekst is opgenomen in ║ bijlage ║ bij deze richtlijn, wordt toegevoegd.
Artikel 4
Toetsing
1.De Commissie evalueert periodiek de werking van deze richtlijn en van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn), Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn) en Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn) en brengt uiterlijk drie jaar na de in artikel 6, lid 1, bedoelde datum van toepassing verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad. In haar verslag beoordeelt de Commissie of er, gelet op de ontwikkelingen op de markt en zowel rekening houdend met de mededinging als met consumentenbescherming, nog steeds behoefte is aan de bepalingen betreffende sectorspecifieke ex-anteregulering in de artikelen 8 tot 13 bis van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn) en artikel 17 van Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstrichtlijn) dan wel of deze moeten worden gewijzigd of ingetrokken. Voor dit doel kan de Commissie bij de nationale regelgevende instanties en het ETO informatie opvragen die onverwijld wordt toegezonden.
2.Als de Commissie vaststelt dat de in lid 1 genoemde bepalingen moeten worden gewijzigd of ingetrokken, dient zij zonder onnodige vertraging een voorstel in bij het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 5
Intrekking
Verordening (EG) nr. 2887/2000 wordt ingetrokken.
Artikel 6
Omzetting
(1) De lidstaten dienen uiterlijk op [ ] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf [ ].
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
(2) De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 7
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de […] dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 8
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te ║,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitter De Voorzitter
BIJLAGE
1.Bijlage II bij Richtlijn 2002/21/EG wordt vervangen door:"
BIJLAGE II
Criteria die de nationale regelgevende instanties dienen te hanteren wanneer zij een evaluatie van gezamenlijke machtspositie maken overeenkomstig artikel 14, lid 2, tweede alinea.
Van twee of meer ondernemingen kan worden geconstateerd dat zij een gezamenlijke machtspositie hebben in de zin van artikel 14 indien zij, ook al zijn er geen structurele of andere banden tussen hen, opereren op een markt die wordt gekenmerkt door een gebrek aan doeltreffende mededinging en waarop geen van de ondernemingen aanzienlijke marktmacht heeft. Behoudens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen betreffende gezamenlijke machtspositie, zal dit waarschijnlijk het geval zijn als de markt geconcentreerd is en een aantal passende volgende kenmerken vertoont, waarvan de volgende het meest relevant zijn in het kader van elektronische communicatie:
−
geringe elasticiteit van de vraag;
−
vergelijkbare marktaandelen;
−
hoge juridische en economische drempels bij het betreden van de markt;
−
verticale integratie met collectieve leveringsweigering;
−
geen tegenwicht aan de koperszijde;
−
geen potentiële concurrentie.
Deze lijst is niet exhaustief en de criteria zijn niet cumulatief. De lijst is veeleer slechts bedoeld ter illustratie van de factoren die als bewijs zouden kunnen dienen ter ondersteuning van beweringen dat er sprake is van een gezamenlijke machtspositie.
"
2.In bijlage II bij Richtlijn 2002/19/EG worden de titel, de definities, deel A en deel B, punt 1 vervangn door:"
Bijlage II
Minimumlijst van punten die moeten voorkomen in het door exploitanten met aanmerkelijke marktmacht (AMM) te publiceren referentieaanbod voor groothandelstoegang tot netwerkinfrastructuur, inclusief gedeelde en volledig ontbundelde toegang op een vaste locatie
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a)
"subnetwerk": een gedeeltelijk aansluitnetwerk dat het netwerkaansluitpunt verbindt met een concentratiepunt of een nader bepaald tussenliggend aansluitpunt in het vaste openbare elektronische-communicatienetwerk;
b)
"ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk": volledig ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk; dit begrip behelst geen verandering in de eigendom van het aansluitnetwerk;
c)
"volledig ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk": het verlenen van toegang aan een ontvanger tot het aansluitnetwerk of het subnetwerk van de exploitant met AMM, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van de volledige capaciteit van de netwerkinfrastructuur;
d)
"gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk": het verlenen van toegang aan een ontvanger tot het aansluitnetwerk of subnetwerk van de exploitant met AMM, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van een gespecificeerd deel van de capaciteit van de netwerkinfrastructuur, zoals een deel van de frequentie of een equivalent;
A.Voorwaarden voor ontbundelde toegang
1.Netwerkelementen waartoe toegang wordt aangeboden, met in het bijzonder de volgende elementen, tezamen met passende bijbehorende faciliteiten:
a)
ontbundelde toegang tot aansluitnetten en subnetwerken;
b)
gedeelde toegang op passende punten in het netwerk die een functionaliteit mogelijk maakt die equivalent is aan ontbundelde toegang, waar een dergelijke toegang technisch of economisch niet haalbaar is;
c)
toegang tot kabelgoten voor de installatie van toegangs- en omleidingsnetwerken;
2.Informatie over de plaatsen van de fysieke aansluitpunten, waaronder straatkasten en distributienetwerken, beschikbaarheid van aansluitnet-werken en subnetwerken, kabelgoten en omleidingsnetwerken op bepaalde delen van het toegangsnet en beschikbaarheid in kabelgoten;
3.Technische voorwaarden die verband houden met toegang tot en gebruik van aansluitnetwerken, subnetwerken en kabelgoten, met inbegrip van de technische kenmerken van de tweeaderige metaalleiding, glasvezel of een equivalent, kabeldistributeurs en van kabelgoten en bijbehorende faciliteiten;
4.Procedures voor het bestellen en verstrekken, gebruiksbeperkingen.
B.Collocatiediensten
1.Informatie over de bestaande desbetreffende plaatsen of de locatie van de apparatuur en de geplande aanpassing hiervan van de exploitanten met AMM.
3. De bijlage bij Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn) wordt als volgt gewijzigd:
(1) Het opschrift "bijlage" wordt vervangen door het opschrift "bijlage I".
"
(2) De eerste alinea komt als volgt te luiden: opschrift "
"Deze bijlage bevat de volledige lijst van voorwaarden die kunnen worden verbonden aan algemene machtigingen (deel A), rechten om radiofrequenties te gebruiken (deel B) en rechten om nummers te gebruiken (deel C) als bedoeld in artikel 6, lid 1, en artikel 11, lid 1, onder a), van deze richtlijn, binnen de grenzen zoals aangegeven in de artikelen 5, 6, 7, 8 en 9 van Richtlijn 2002/21/EG (de Kaderrichtlijn)."
"
(3) Deel A wordt als volgt gewijzigd:
(a) Punt 4 wordt vervangen door:"
4. Toegankelijkheid van nummers van de nationale nummerplannen van de lidstaten voor eindgebruikers, nummer van ETNS en UIFN, met inbegrip van voorwaarden overeenkomstig Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstrichtlijn).
"
(b) Punt 7 wordt vervangen door:"
7. Voor de sector elektronische communicatie specifieke bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)*.
"
_______________
PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
(c) Punt 8 wordt vervangen door:"
8. Voor de sector elektronische communicatie specifieke voorschriften inzake consumentenbescherming met inbegrip van voorwaarden overeenkomstig Richtlijn 2002/22/EG (Universele dienstenrichtlijn), en voorwaarden inzake toegankelijkheid voor gebruikers met een handicap overeenkomstig artikel 7 van die Richtlijn.
"
(d) In de punten 11 en 16 wordt, "Richtlijn 97/66/EG" vervangen door "Richtlijn 2002/58/EG".
(e) Het volgende punt 11 bis wordt toegevoegd:"
11 bis. Voorwaarden voor het gebruik voor mededelingen van overheidsinstanties aan het algemene publiek om het publiek te waarschuwen voor imminente dreigingen en om de gevolgen van grote rampen te verzachten.
"
(f) In punt 12 worden de termen "voorwaarden en uitzendingen voor het publiek" geschrapt.
(g)Het volgende punt wordt toegevoegd:"
19.Transparantieverplichtingen voor publieke communicatienetwerk-providers om eind-tot-eindverbindingen te waarborgen, met inbegrip van onbeperkte toegang tot inhoud, diensten en toepassingen, overeenkomstig de doelstellingen van artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG, openbaarmaking van beperkingen van de toegang tot diensten en toepassingen en van het beleid inzake verkeersbeheer en, waar nodig en proportioneel, toegang voor de nationale regelgevende instanties tot de informatie die noodzakelijk is om de juistheid van de openbaargemaakte informatie te controleren.
"
(4) Deel B wordt als volgt gewijzigd:
(a) Punt 1 wordt vervangen door:"
1. Verplichting om een dienst aan te bieden of een soort technologie te gebruiken waarvoor de gebruiksrechten voor de frequentie zijn verleend, met inbegrip van in voorkomend geval de dekkingsvereisten.
"
(b) Punt 2 wordt geschrapt.
▌
(c) Punt 7 wordt vervangen door:"
7. Vrijwillige toezeggingen die de onderneming die het gebruiksrecht heeft verkregen, in de loop van een op mededinging gebaseerde of een vergelijkende selectieprocedure heeft gedaan. Indien een dergelijke toezegging de facto overeenkomt met een of meerdere verplichtingen die zijn vermeld in de artikelen 9 tot en met 13 bis van Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn), wordt deze toezegging uiterlijk 1 januari 2010 geacht te zijn verlopen.
"
(d) Het volgende punt 9 wordt toegevoegd:"
9. Specifieke verplichtingen voor experimenteel gebruik van radiofrequenties.
"
(5)Deel C wordt als volgt gewijzigd:
(a)
Punt 1 wordt vervangen door:" 1.Aanwijzing van de dienst waarvoor het nummer moet worden gebruikt, met inbegrip van alle vereisten met betrekking tot het verlenen van die dienst en, ter voorkoming van twijfel, tariefbeginselen en maximumprijzen die van toepassing kunnen zijn op specifieke nummerreeksen teneinde de bescherming van de consument te waarborgen overeenkomstig artikel 8, lid 4, letter b van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn)."
(b)Punt 8 wordt vervangen door:"
8. Vrijwillige toezeggingen die de onderneming die het gebruiksrecht heeft verkregen, in de loop van een op mededinging gebaseerde of een vergelijkende selectieprocedure heeft gedaan.
"
4. De volgende bijlage II wordt toegevoegd aan Richtlijn 2002/20/EC (Machtigingsrichtlijn):"
BIJLAGE II
Voorwaarden die geharmoniseerd kunnen worden overeenkomstig artikel 6 bis, lid 1, onder d)
(1) Voorwaarden gekoppeld aan gebruiksrechten voor radiofrequenties:
a)
de duur van het gebruiksrecht voor radiofrequenties;
b)
de territoriale werkingssfeer;
c)
de mogelijkheid het recht over te dragen aan andere spectrumgebruikers evenals de hieraan verbonden voorwaarden en procedures;
d)
de methode om de gebruiksvergoedingen te bepalen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan systemen die zijn vastgesteld door lidstaten die de verplichting om gebruiksvergoedingen te betalen hebben vervangen door een verplichting te voldoen aan specifieke doelstellingen van algemeen belang;
e)
het aantal gebruiksrechten dat aan elke onderneming wordt verleend;
f)
de in deel B van bijlage I vermelde voorwaarden.
(2) Voorwaarden gekoppeld aan het recht om nummers te gebruiken:
g)
de duur van het recht om het nummer/de nummers in kwestie te mogen gebruiken;
h)
het grondgebied waarbinnen zij geldig zijn;
i)
alle specifieke diensten of gebruiken waarvoor de nummers moeten worden voorbehouden;
j)
de overdracht en draagbaarheid van de gebruiksrechten;
k)
de methode om vergoedingen te bepalen voor het gebruik (indien van toepassing) van rechten voor het gebruik van nummers;
Aanbeveling van de Commissie van 11 februari 2003 betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronische communicatiesector die overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen (PB L 114 van 8.5.2003, blz. 45).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 september 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt (COM(2007)0699 – C6-0428/2007 – 2007/0249(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0699),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0428/2007),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0316/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. stelt vast dat de Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn het nieuwe Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO) via subrubriek 1a van het meerjarig financieel kader 2007 - 2013 te financieren, gedeeltelijk door herschikking en gedeeltelijk door een stijging in de periode 2009 - 2013; wijst er echter op dat de begrotingsautoriteit tot dusverre nog geen enkele informatie heeft ontvangen over de details van deze operatie, zodat het nog altijd niet duidelijk is welke programma's of prioriteiten worden getroffen, wat de gevolgen daarvan zijn gedurende de financiële periode en of er in subrubriek 1a voldoende marge overblijft;
3. wijst erop dat het voorgestelde ETO ook administratieve taken zal vervullen en de Commissie zal bijstaan; is derhalve van mening dat alle mogelijkheden van het meerjarig financieel kader 2007 - 2013, inclusief rubriek 5 waar nog voldoende marges beschikbaar lijken te zijn, moeten worden onderzocht om het nieuwe orgaan te financieren;
4. onderstreept dat de bepalingen van punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA) van toepassing zijn op de oprichting van het ETO; benadrukt dat, mocht de wetgevingsautoriteit besluiten tot oprichting van een dergelijk orgaan, het Parlement onderhandelingen zal aanknopen met de andere tak van de begrotingsautoriteit om tijdig tot een akkoord te komen over de financiering van dit orgaan overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het IIA;
5. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 september 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie║,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn)(5), Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn)(6), Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigings-richtlijn)(7), Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn)(8) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)(9) (hierna samen "de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen" genoemd), alsmede de resolutie van het Europees Parlement van 21 juni 2007 over consumentenvertrouwen in een digitale omgeving(10), beogen een interne markt voor elektronische communicatie in de Gemeenschap tot stand te brengen waarbij een hoge mate van investeringen, innovatie en consumentenbescherming wordt gewaarborgd via verhoogde concurrentie.
(2) Het regelgevingskader voor elektronische communicatie uit 2002 creëert een regelgevingsstelsel waarvoor de nationale regelgevende instanties ("NRI's") instaan, en bepaalt dat deze autoriteiten met elkaar en met de Commissie moeten samenwerken om de ontwikkeling van een consistente regelgeving en de consistente toepassing in de Gemeenschap van het regelgevingskader te waarborgen, waarbij echter ruimte wordt gelaten voor regelgevingsconcurrentie tussen de NRI's in het licht van de specifieke omstandigheden op de nationale markt.
▌
(3) De NRI's beschikken over aanzienlijke vrijheid bij de toepassing van het regelgevingskader op grond van hun uitstekende kennis van de plaatselijke markt. Deze vrijheid mag echter niet ten koste gaan van de ontwikkeling van een coherente regelgeving en de consistente toepassing van het regelgevingskader aangezien het zaak is een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en de voltooiing van de interne markt.
(4)Het Europees Telecomregelgeversorgaan (ETO) moet worden opgericht om te zorgen voor de coördinatie tussen de NRI's van de lidstaten zonder de bestaande benaderingen van de regelgeving zodanig te harmoniseren dat de regelgevingsconcurrentie ondermijnd wordt.
(5) Met het oog op de consistente toepassing van de relevante voorschriften in alle lidstaten heeft de Commissie bij Besluit 2002/627/EG van de Commissie(11) de Europese Groep van regelgevende instanties (ERG) opgericht om de Commissie te adviseren en bij te staan bij de consolidering van de interne markt en – meer algemeen – als interface tussen NRI's en de Commissie te fungeren.
(6) De ERG heeft een positieve bijdrage geleverd door maatregelen ter bevordering van een consistente regelgeving te ondersteunen, althans voor zover dit mogelijk was. De ERG is echter van nature een losse groepering die hoofdzakelijk op vrijwillige samenwerking berust en waarvan de institutionale status niet de belangrijke verantwoordelijkheden weerspiegelt die de NRI's bij de toepassing van het regelgevingskader uitoefenen.
(7) Daarom wordt gepleit voor een solidere institutionele basis voor de oprichting van een instantie die de vakkennis en de ervaring van de NRI's bundelt, en voor een duidelijk gedefinieerde reeks bevoegdheden. Deze instantie moet ▌autoriteit in de ogen van haar leden uitoefenen en de sector reguleren via de kwaliteit van haar output.
(8) De verslagen van de Commissie van 20 februari 2006 en van 29 maart 2007 over de toepassing van het regelgevingskader van 2002(12) en de openbare raadpleging over de mededeling van de Commissie van 29 juni 2006 aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de herziening van het regelgevingskader van de EU voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten beklemtonen dat de mechanismen voor een consistente regelgeving moeten worden versterkt met het oog op de voltooiing van de interne markt voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten. Het blijvende gebrek aan een interne markt voor elektronische communicatie is het belangrijkste probleem waarvoor de hervorming van het regelgevingskader een oplossing moet vinden. De fragmentatie van de regelgeving en inconsistenties als gevolg van de los gecoördineerde activiteiten van de NRI's dreigen het concurrentievermogen van de sector in gevaar te brengen, evenals de belangrijke voordelen voor de consument als gevolg van grensoverschrijdende concurrentie en transnationale en zelfs Gemeenschapswijde diensten.
(9) Vooral de vertragingen bij de uitvoering van marktanalysen krachtens Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn), de uiteenlopende benaderingen van de NRI's ten aanzien van het opleggen van verplichtingen om het door de marktanalyse vastgestelde gebrek aan reële concurrentie te verhelpen, de aan gebruiksrechten verbonden heterogene voorwaarden, de verschillende selectieprocedures voor Gemeenschapswijde diensten, de verschillende nummers in de Gemeenschap voor Gemeenschapswijde diensten en de problemen van NRI's bij het beslechten van grensoverschrijdende geschillen leiden tot ineffeciënte oplossingen en creëren obstakels voor de interne markt.
(10)De huidige aanpak om te zorgen voor een grotere samenhang tussen de NRI's door middel van de uitwisseling van informatie en kennis over praktische ervaringen is al succesvol gebleken in de korte tijd die na het gebruik ervan is vertreken. Intensievere coördinatie tussen alle regelgevende instanties op nationaal en Europees niveau is echter nodig om de interne markt voor elektronische-communicatiediensten te begrijpen en verder te ontwikkelen ten einde de samenhang van de regelgeving te versterken.
(11) Daarom moet een nieuw ▌orgaan worden opgericht, het ETO. Het ETO zou een reële bijdrage leveren aan de voltooiing van de interne markt door de Commissie en de NRI's bij te staan. Het zou als referentiepunt fungeren en vertrouwen scheppen door zijn onafhankelijkheid, de kwaliteit van zijn advies en informatie, de transparantie van zijn procedures en werkmethoden, en de toewijding bij de uitvoering van zijn taken.
(12)Het ETO zou via het bundelen van vakkennis de capaciteit van de NRI's moeten versterken – zonder hun bestaande taken over te nemen of lopende werkzaamheden over te doen – en de Commissie zo bijstaan bij de uitvoering van haar taken.
(13)Het ETO zal de ERG vervangen en als exclusief forum fungeren voor de samenwerking tussen NRI's en tussen deze instanties en de Commissie bij de uitvoering van al hun taken in het kader van het regelgevingskader.
(14)Het ETO moet worden opgericht binnen de bestaande institutionele structuur en het bestaande machtsevenwicht van de Gemeenschap. Het moet voor technische kwesties onafhankelijk kunnen fungeren en over juridische, administratieve en financiële autonomie beschikken. Daarom is het noodzakelijk ▌dat het ETO een communautair orgaan met rechtspersoonlijkheid is dat de uit hoofde van deze verordening toegewezen taken uitvoert.
(15)Het ETO moet voortbouwen op nationale en communautaire inspanningen en daarom zijn taken in nauwe samenwerking met de NRI's en de Commissie uitvoeren en open staan voor contacten met het bedrijfsleven, consumentengroepen, culturele belangengeroepen en andere betrokken partijen.
(16)Het ETO moet een belangrijke rol spelen in het kader van de mechanismen voor de consolidering van de interne markt voor elektronische communicatie en voor de uitvoering van marktanalysen in bepaalde omstandigheden.
(17)Het ETO moet de Commissie en de NRI's, alsook het Europees Parlement, wanneer dit hierom verzoekt, bijgevolg advies verlenen in overeenstemming met het communautaire regelgevingskader voor elektronische communicatie en zo helpen bij de daadwerkelijke toepassing ervan.
▌
(18) ▌De jaarlijkse evaluatie van het ETO moet best practices en resterende problemen opsporen en het niveau van voordelen voor de in de Europese Unie reizende burgers helpen verbeteren.
(19) In het kader van de doelstellingen van Beschikking 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (radiospectrumbeschikking)(13) kan de Commissie waar van toepassing het onafhankelijk deskundig advies van het ETO inwinnen over het gebruik van de radiofrequenties in de Gemeenschap. Het advies kan specifiek technisch onderzoek impliceren, evenals economische en sociale effectbeoordelingen en analysen met betrekking tot beleidsmaatregelen inzake frequenties. Het kan ook kwesties omvatten met betrekking tot de uitvoering van artikel 4 van Beschikking 676/2002/EG, waarbij het ETO gevraagd kan worden de Commissie te adviseren over de resultaten die bereikt zijn in het kader van opdrachten van de Commissie aan de Europese Conferentie van de Administraties van Posterijen en van Telecommunicatie (CEPT).
(20)Hoewel de elektronische- communicatiesector een van de belangrijkste sectoren is voor de verschuiving naar een geavanceerdere Europese kenniseconomie, en technologische en marktontwikkelingen ▌het potentieel voor de verlening van elektronische-communicatiediensten over de grenzen van individuele lidstaten heen hebben vergroot, bestaat het gevaar dat verschillende wettelijke en regelgevingsvoorwaarden voor het verlenen van deze diensten uit hoofde van de nationale wetgevingen het verlenen van dergelijke grensoverschrijdende diensten in toenemende mate zal belemmeren. ▌
(21)De Commissie erkent dat de mondiale telecommunicatiemarkt mondiaal en grensoverschrijdend van aard is, en stelt vast dat deze markt verschilt van de telecommunicatiediensten die uitsluitend op nationale basis worden verleend en dat er wordt uitgegaan van een interne markt voor alle mondiale telecommunicatie-diensten (GTS) die moet worden onderscheiden van louter nationale telecommunicatiediensten. GTS zijn een specifiek geval, waar een harmonisatie van de machtigingsvoorwaarden nodig kan zijn. Het wordt algemeen erkend dat deze diensten, die bestaan uit beheerde commerciële data- en audiodiensten voor multinationale ondernemingen die in diverse landen, en vaak op diverse continenten, zijn gevestigd, inherent een grensoverschrijdend karakter hebben en binnen Europa altijd pan-Europees zijn. Het ETO moet een gemeenschappelijke benadering van de regelgeving ontwikkelen, zodat alle delen van Europa de economische voordelen van geïntegreerde, naadloze diensten kunnen genieten.
(22) Bij grensoverschrijdende geschillen tussen ondernemingen over rechten of plichten in het kader van het regelgevingskader voor elektronische communicatie moet het ETO de achtergrond van het geschil kunnen onderzoeken en de betrokken NRI's adviseren over de meest geschikte maatregelen om het geschil in overeenstemming met het regelgevingskader op te lossen.
(23)Investeren en innoveren zijn nauw met elkaar verbonden in de elektronische-communicatiesector. Het ETO moet bijdragen aan de ontwikkeling van best practices op het gebied van de regelgeving en aan een consistente toepassing van de regelgeving in de sector elektronische communicatie door de uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten te bevorderen en geschikte en gemakkelijk toegankelijke informatie ter beschikking van het publiek te stellen. Het ETO moet economische en technische kwesties aan de orde kunnen stellen en toegang hebben tot de meest recente informatie om de economische en technische uitdagingen van de zich voortdurend ontwikkelende informatiemaatschappij te kunnen aangaan ▌.
▌
(24) ▌Om de transparantie van de kleinhandelsprijzen voor het voeren en ontvangen van gereguleerde roaminggesprekken in de Gemeenschap te verbeteren en roamende klanten te helpen bij beslissingen over het gebruik van hun mobiele telefoons in het buitenland moet het ETO ervoor zorgen dat alle belanghebbende partijen over actuele informatie over de toepassing van Verordening (EG) nr. 717/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap ║(14) beschikken en moet het de monitoringresultaten jaarlijks publiceren.
(25)Het ETO moet ook de voor de uitvoering van haar taken noodzakelijke studies kunnen bestellen en ervoor zorgen dat de door haar met de Commissie en de lidstaten gelegde links dubbel werk voorkomen.
▌
(26) De structuur van het ETO moet slank en op zijn taken berekend zijn. Zij moet aangepast zijn aan de specifieke behoeften van het communautaire systeem voor regelgeving inzake elektronische communicatie. Vooral de specifieke rol van de NRI's en hun onafhankelijkheid, zowel op nationaal als Europees niveau, moeten ten volle worden gerespecteerd.
(27)Het ETO moet over de nodige bevoegdheden beschikken om zijn taken doeltreffend en vooral onafhankelijk uit te voeren. De raad van regelgevers moet daarom onafhankelijk van marktbelangen functioneren en geen instructies vragen of ontvangen van regeringen of andere particuliere of overheidsinstanties.
(28) Voor een vlot functioneren van het ETO is het noodzakelijk dat de algemeen directeur wordt benoemd op grond van verdiensten, bewezen administratieve en managementvaardigheden en kennis en ervaring op het gebied van elektronische-communicatienetwerken, -diensten en -markten. Hij/zij moet zijn/haar taken volledig onafhankelijk en flexibel uitvoeren in het kader van de interne organisatie van het ETO. De algemeen directeur moet ervoor zorgen dat het ETO zijn taken doeltreffend en onafhankelijk uitvoert.
(29) Om ervoor te zorgen dat de taken van het ETO doeltreffend worden uitgevoerd moet de algemeen directeur over de nodige bevoegdheden beschikken om – na akkoord van de raad van regelgevers – alle adviezen vast te stellen en ervoor te zorgen dat het ETO functioneert in overeenstemming met de algemene daartoe vastgestelde beginselen.
▌
(30)Het ETO moet niet alleen onafhankelijk en transparant functioneren, maar ook open staan voor contacten met onder andere het bedrijfsleven, de consumenten, de vakbonden, overheidsinstanties, onderzoekscentra en andere belanghebbende partijen. Indien nodig, moet het ETO de Commissie bijstaan bij het verspreiden en uitwisselen van best practices onder bedrijven.
(31) De procedures van het ETO moeten daarom waarborgen dat dit orgaan toegang heeft tot deskundige knowhow en ervaring op het gebied van elektronische communicatie, en met name op technisch complexe en snel veranderende gebieden ▌.
▌
(32) Om de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het ETO te waarborgen moet het ETO over een autonome begroting kunnen beschikken. Eenderde van zijn middelen moet afkomstig zijn uit de algemene begroting van de Europese Unie, terwijl tweederde afkomstig moet zijn van de NRI's. De lidstaten dienen erop toe te zien dat de NRI's voor dit doel over adequate en onvoorwaardelijke financiering beschikken. Deze financieringsmethode moet de onafhankelijkheid van het ETO zowel ten opzichte van de lidstaten als van de Commissie onverlet laten.
(33) Waar mogelijk moet het ETO belanghebbende partijen raadplegen en de mogelijkheid geven om ontwerpmaatregelen binnen een redelijke termijn te becommentariëren.
(34) De Commissie moet de nodige maatregelen kunnen nemen, indien ondernemingen de informatie waarover het ETO moet kunnen beschikken om zijn taken efficiënt uit te voeren, niet verstrekken. De lidstaten moeten ook voor een geschikt kader zorgen om doeltreffende, evenredige en ontradende straffen op te kunnen leggen aan ondernemingen die verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet naleven.
(35)De NRI's moeten erop toezien dat het ETO binnen zijn werkterrein, bij het verwezenlijken van zijn doelstellingen en bij het uitvoeren van zijn taken vooral de voor de communautaire instellingen geldende bepalingen inzake de behandeling van gevoelige documenten naleeft. Zo nodig moet voor een coherente en veilige uitwisseling van informatie in het kader van deze verordening worden gezorgd.
(36)De NRI's moeten erop toezien dat het ETO het Gemeenschapsrecht toepast met betrekking tot de toegang van het publiek tot documenten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(15) en met betrekking tot de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(16).
(37)Voor 1 januari 2014 moet een evaluatie plaatsvinden om te beoordelen of het noodzakelijk is het mandaat van het ETO te verlengen. Indien verlenging gerechtvaardigd is, moeten de procedurele en begrotingsregelingen, alsmede het personeelsbestand worden herzien,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ONDERWERP, WERKINGSSFEER, DEFINITIES EN TAKEN
Artikel 1
Onderwerp en werkingssfeer
1. Het Europees Telecomregelgeversorgaan ("ETO") wordt opgericht met de in deze verordening vastgesteld verantwoordelijkheden. De Commissie adviseert het ETO bij de uitoefening van zijn functies uit hoofde van de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen, zoals uiteengezet in deze verordening.
2. Het ETO opereert binnen de werkingssfeer van de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen en doet een beroep op de knowhow van de NRI's. Door de uitvoering van de in hoofdstuk II en III opgesomde taken draagt het ETO bij aan de verbetering van nationale regelgeving in de sector van de elektronische communicatie en het beter functioneren van de interne markt voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, en met name de bevordering van een doelmatige en samenhangende toepassing van het regelgevingskader inzake elektronische communicatie en de ontwikkeling van Gemeenschapswijde elektronische communicatie ▌.
3. Het ETO voert zijn taken uit in samenwerking met de NRI's en de Commissie.
Het ETO dient als instrument voor de uitwisseling van informatie en de goedkeuring van samenhangende besluiten door de NRI's. Het vormt een organisationele basis voor de besluitvorming door de NRI's. Het keurt gemeenschappelijke standpunten en opmerkingen goed. Voorts adviseert het de Commissie en helpt het de NRI's bij alle aangelegenheden die onder de taken vallen welke door de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen aan de NRI's zijn toegewezen.
4. Bij al haar activiteiten – en met name bij het opstellen van adviezen – streeft het ETO dezelfde doelstellingen na als de krachtens artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) aan de NRI's toegewezen doelstellingen.
5.Een besluit wordt vastgesteld tot oprichting van een bureau dat het ETO van passende middelen moet voorzien, welk besluit de volgende bepalingen bevat:
a) een bepaling die inhoudt dat het bureau deel uitmaakt van de administratie van de Gemeenschap voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en de begrotingsverantwoordelijkheden;
b) een apart personeelsstatuut voor het bureau, voorzover noodzakelijk voor de zelfstandige uitvoering van de taken van het ETO;
c) regels voor de eerste bijeenkomst en het eerste voorzitterschap van het ETO.
Het bureau wordt in Brussel gevestigd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities van artikel 2 van Richtlijn 2002/21/EG, artikel 2 van Richtlijn 2002/19/EG, artikel 2 van Richtlijn 2002/20/EG, artikel 2 van Richtlijn 2002/22/EG, artikel 2 van Richtlijn 2002/58/EG en artikel 2 van Beschikking 676/2002/EG ║ van toepassing.
Artikel 3
Taken van het ETO
Het ETO voert in het kader van deze verordening de volgende taken uit:
a)
op verzoek van het Europees Parlement of van de Commissie dan wel op eigen initiatief adviezen uitbrengen en het Europees Parlement en de Commissie bijstaan door hun aanvullende technische steun te verlenen met betrekking tot alles wat met elektronische communicatie te maken heeft;
b)
gemeenschappelijke standpunten, richtsnoeren en best practices ontwikkelen voor het opleggen van regelgevingsoplossingen op nationaal niveau en toezien op de tenuitvoerlegging daarvan in de lidstaten;
c)
de Gemeenschap, de lidstaten en de NRI's bijstaan in het kader van betrekkingen, besprekingen en uitwisselingen met derde partijen;
d)
advies verlenen aan marktspelers (met inbegrip van consumenten en consumentenorganisaties) en NRI's over regelgeving;
e)
informatie uitwisselen, verspreiden en verzamelen en studies uitvoeren over zaken die met haar activiteiten verband houden;
f)
ervaringen uitwisselen en innovatie op het gebied van de elektronische communicatie bevorderen;
g)
de NRI's adviseren over grensoverschrijdende geschillen en waar toepasselijk over e-toegankelijkheid;
h)
gemeenschappelijk standpunten opstellen over pan-Europese problemen zoals GTS ten einde de consistentie in de regelgeving op te voeren en een pan-Europese markt en pan-Europese regels te bevorderen.
HOOFDSTUK II
TAKEN VAN HET ETO TER VERSTERKING VAN DE INTERNE MARKT
Artikel 4
Rol van het ETO bij de toepassing van het regelgevingskader
1. Op verzoek van de Commissie brengt het ETO adviezen uit over alle kwesties met betrekking tot elektronische communicatie zoals voorzien in deze verordening. Het ETO mag ook op eigen initiatief adviezen over deze kwesties uitbrengen aan de Commissie of de NRI's.
2. Teneinde de geharmoniseerde toepassing van de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen te bevorderen, verzoekt de Commissie het ETO tevens om bijstand bij de voorbereiding van aanbevelingen of besluiten die overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) door de Commissie moeten worden aangenomen. Het Europees Parlement kan het ETO ook om dergelijke bijstand vragen als dit redelijkerwijs vereist is met betrekking tot een onderzoek of wetgeving binnen het kader van de functies van het ETO.
3. De in lid 1 bedoelde kwesties zijn:
a)
ontwerpmaatregelen van NRI's met betrekking tot het definiëren van markten, het aanwijzen van ondernemingen met aanzienlijke marktmacht en het voorschrijven van oplossingen overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG (kader-richtlijn);
▌
b)
de vaststelling van transnationale markten overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn);
c)
normalisatiekwesties overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn);
d)
analysen van specifieke nationale markten overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) en, indien nodig, van subnationale markten;
e)
transparantie en informatie voor eindgebruikers overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn);
f)
kwaliteit van de dienst overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn);
g)
doeltreffende toepassing van het alarmnummer '112' overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn);
▌
h)
nummerportabiliteit overeenkomstig artikel 30 van Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn);
i)
een betere toegang van eindgebruikers met een handicap tot elektronische-communicatiediensten en -apparatuur overeenkomstig artikel 33 van Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn);
j)
maatregelen van NRI's overeenkomstig artikel 5 en artikel 8, lid 3), van Richtlijn 2002/19/EG (toegangsrichtlijn);
k)
transparantiemaatregelen voor de ontbundeling van het aansluitnet overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2002/19/EG (toegangsrichtlijn);
l)
voorwaarden voor toegang tot digitale televisie- en radiodiensten overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2002/19/EG (toegangsrichtlijn) en interoperabiliteit van digitale interactieve televisiediensten overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn);
m)
kwesties die tot de bevoegdheid van het ETO behoren, zoals afgebakend in de kaderrichtlijn en bijzondere richtlijnen, voorzover zij van invloed zijn op of beïnvloed worden door het beheer van het spectrum;
n)
maatregelen ter waarborging van de opstelling van gemeenschappelijke pan-Europese voorschriften en eisen voor de aanbieders van GTS.
4. Bovendien kan de Commissie het ETO verzoeken de specifieke taken van de artikelen 5 tot en met 18 uit te voeren.
5. De Commissie en de NRI's houden zoveel mogelijk rekening met de adviezen die door het ETO worden uitgebracht. Wanneer het ETO alternatieve oplossingen voorstelt, in het licht van uiteenlopende marktvoorwaarden en de noodzakelijke consistentie van de diverse nationale regelgevingsbenaderingen, overwegen de NRI's welke oplossing het best in hun regelgevingsbenadering past. De NRI's en de Commissie maken de wijze waarop het advies van het ETO in aanmerking is genomen, openbaar.
Artikel 5
Raadpleging van het ETO over de definitie en de analyse van nationale markten en over oplossingen
1. De Commissie stelt het ETO ervan in kennis wanneer zij handelt overeenkomstig artikel 7, leden 4 en 8, van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn).
2. Het ETO brengt uiterlijk 4 weken na de inkennisstelling bij de Commissie advies uit over de betreffende ontwerpmaatregel. Het advies omvat een gedetailleerde en objectieve analyse van de vraag of de ontwerpmaatregel een obstakel voor de interne markt vormt en met het Gemeenschapsrecht verenigbaar is – en met name met de doelstellingen van artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn). Zo nodig verzoekt de Commissie het ETO aan te geven welke veranderingen aan de ontwerpmaatregel moeten worden aangebracht om deze doelstellingen zo doeltreffend mogelijk te verwezenlijken.
3. Op verzoek verstrekt het ETO de Commissie alle beschikbare informatie om de taken van lid 2 uit te voeren.
Artikel 6
Beoordelingen van nationale markten door het ETO
1. Als het ETO krachtens artikel 16, lid 7, van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) van de Commissie het verzoek krijgt een specifieke markt in een lidstaat te analyseren, brengt zij advies uit en verstrekt zij de Commissie de nodige informatie – met inbegrip van de resultaten van de openbare raadpleging en de marktanalyse. Als het ETO vindt dat er op die markt onvoldoende concurrentie is, omvat haar advies – na een openbare raadpleging – een ontwerpmaatregel waarin de ondernemingen worden vermeld die volgens haar moeten worden aangewezen als ondernemingen met een aanzienlijke marktmacht op die markt, evenals de verplichtingen die moeten worden opgelegd.
2. Zo nodig raadpleegt het ETO de relevante nationale concurrentie-autoriteiten alvorens advies bij de Commissie uit te brengen.
3. Op verzoek verstrekt het ETO de Commissie alle beschikbare informatie om de taken van lid 1 uit te voeren.
Artikel 7
Definitie en analyse van transnationale markten
1. Op verzoek brengt het ETO bij de Commissie advies uit over de gepaste definitie van transnationale markten.
2. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) een transnationale markt heeft vastgesteld, kan het ETO op verzoek bijstand verlenen aan de NRI's die betrokken zijn bij de gezamenlijke marktanalyse overeenkomstig artikel 16, lid 5, van die richtlijn ▌.
▌
3. Op verzoek verstrekt het ETO de Commissie alle beschikbare informatie om de taken van lid 1 en lid 2 uit te voeren.
Artikel 8
Harmonisering van nummering en nummerportabiliteit
▌
1. Op verzoek van de Commissie werkt het ETO met de NRI's samen rond kwesties in verband met fraude of het misbruik van nummervoorraden in de Gemeenschap, met name voor grensoverschrijdende diensten. Het ETO kan advies uitbrengen over maatregelen die op communautair of nationaal niveau worden genomen om fraude, misbruik en andere problemen voor de consument inzake nummering aan te pakken.
2. Op verzoek van de Commissie brengt het ETO advies bij de Commissie uit over de reikwijdte van en de technische parameters voor verplichtingen inzake het porteren van nummers of abonnee-identificatiemiddelen en aanverwante informatie tussen netwerken en over de vraag of het gepast is dergelijke verplichtingen op communautair niveau uit te breiden.
Artikel 9
Toepassing van het Europees alarmnummer 112
▌
1. Op verzoek van de Commissie brengt het ETO advies bij de Commissie uit over de technische kwesties in verband met de toepassing van het Europees alarmnummer 112 overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn).
2. Alvorens krachtens lid 1 advies uit te brengen, raadpleegt het ETO de bevoegde nationale instanties en organiseert zij een openbare raadpleging overeenkomstig artikel 31.
Artikel 10
Advies over radiofrequenties voor elektronische communicatie
1. Het ETO verleent op verzoek advies aan de Commissie, aan de Beleidsgroep Radiospectrum ("RSPG") of het Radiospectrumcomité ("RSC"), waar nodig, met betrekking tot zaken die binnen het kader van de taken van het ETO vallen welke van invloed zijn op of worden beïnvloed door het gebruik van radiofrequenties voor elektronische communicatie in de Gemeenschap. Het ETO dient waar nodig nauw samen te werken met de RSPG en het RSC.
2. De in lid 1 vermelde activiteiten kunnen verband houden met de uitvoering van Beschikking 676/2002/EG (radiospectrumbeschikking) en laten de taakverdeling uit hoofde van artikel 4 van die beschikking onverlet.
3. De Commissie kan het ETO verzoeken aan de RSPG of het RSC advies uit te brengen in verband met het advies van het RSC aan de Commissie over de ontwikkeling van de in artikel 6, lid 3, van Beschikking 676/2002/EG (radiospectrumbeschikking) vermelde gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen, op voorwaarde dat deze doelstellingen onder de elektronische-communicatiesector vallen.
4. Het ETO levert waar nodig een bijdrage aan verslagen die worden gepubliceerd door de Commissie, de RSPG, het RSC dan wel andere relevante organen over toekomstige frequentieontwikkelingen in de elektronische-communicatiesector en beleidsmaat-regelen waarin op potentiële behoeften en uitdagingen wordt gewezen.
Artikel 11
Harmonisering van voorwaarden en procedures in verband met algemene machtigingen en gebruiksrechten
1. De Commissie kan het ETO verzoeken aan de Commissie, de RSPG of het RSC advies uit te brengen over de reikwijdte en de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen waarin artikel 6a van Richtlijn 2002/20/EG (machtigingsrichtlijn) voorziet. Dit kan met name inhouden dat het ETO de voordelen voor de interne markt voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten van de door de Commissie krachtens artikel 6a van Richtlijn 2002/20/EG (machtigingsrichtlijn) genomen [uitvoerings]maatregelen beoordeelt en vaststelt welke diensten met een Gemeenschapswijd potentieel van deze maatregelen zouden profiteren.
▌
2. Op verzoek van de Commissie, de RSPG, het RSC of andere relevante organen verduidelijkt of vervolledigt het ETO het krachtens lid 1 uitgebrachte advies binnen de in dat verzoek vermelde termijn.
▌
Artikel 12
Intrekking van in het kader van gemeenschappelijke procedures verleende gebruiksrechten voor radiofrequenties en nummers
De Commissie kan het ETO verzoeken aan de Commissie, de RSPG of het RSC advies uit te brengen over de intrekking van gebruiksrechten die zijn verleend in het kader van de gemeenschappelijke procedures waarin artikel 6b van Richtlijn 2002/20/EG (machtigingsrichtlijn) voorziet.
Dit advies onderzoekt of er zich ernstige en herhaalde inbreuken hebben voorgedaan op de aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden.
▌
Artikel 13
Eigen initiatief
Het ETO kan op eigen initiatief aanhet Europees Parlement en de Commissie advies uitbrengen, met name inzake de in artikel 4, lid 2, artikel 7, lid 1, artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 1, en de artikelen 12, 14, 21 en 22 vermelde zaken, of over andere zaken die het van belang acht.
HOOFDSTUK III
EXTRA TAKEN VAN HET ETO▌
Artikel 14
Grensoverschrijdende geschillen
1. Als het ETO krachtens artikel 21 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) een verzoek van een NRI ontvangt om een aanbeveling ter beslechting van een geschil, licht zij alle partijen bij het geschil en alle betrokken NRI's in.
2. Het ETO onderzoekt de oorzaken van het geschil en verzoekt de partijen en de betrokken NRI's om informatie.
3. Behalve in uitzonderlijke omstandigheden doet het ETO uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek een aanbeveling. De aanbeveling beschrijft welke maatregelen de betrokken NRI's volgens het ETO overeenkomstig de kaderrichtlijn en/of de bijzondere richtlijnen moeten nemen.
4. Het ETO kan weigeren een aanbeveling te doen als zij vindt dat andere mechanismen beter geschikt zijn om het geschil tijdig overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG( kaderrichtlijn) te beslechten. Zij brengt in dat geval de partijen en de betrokken NRI's onverwijld op de hoogte.
Als het geschil na vier maanden niet is beslecht of als de partijen geen beroep op een ander mechanisme hebben gedaan, handelt het ETO overeenkomstig de leden 2 en 3 op verzoek van een NRI.
Artikel 15
Uitwisselen, verspreiden en verzamelen van informatie
1. Rekening houdend met het elektronische-communicatiebeleid van de Gemeenschap bevordert het ETO de uitwisseling van informatie zowel tussen de lidstaten als tussen de lidstaten, NRI's en de Commissie over de stand van zaken en de ontwikkeling van regelgevende activiteiten in verband met elektronische-communicatienetwerken en -diensten. Gezien de verschillen in marktsituatie en de noodzakelijke constitentie van de diverse nationale regelgevingsbenaderingen kan het ETO binnen het geharmoniseerde regelgevingskader alternatieve oplossingen ontwikkelen.
2. Het ETO stimuleert de uitwisseling van informatie en bevordert regelgevende best practices en technische ontwikkelingen in de Gemeenschap en elders, met name door:
a)
informatie te verzamelen, te verwerken en te publiceren over de technische kenmerken, de kwaliteit en de prijs van elektronische-communicatiediensten en over elektronische-communicatiemarkten in de Gemeenschap;
b)
studies te bestellen of uit te voeren over elektronische-communicatienetwerken en -diensten en de regulering ▌ervan;
c)
opleidingen voor de NRI's te organiseren of te bevorderen over onderwerpen die onder de taken van het ETO vallen zoals neergelegd in de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen.
3. Het ETO stelt deze informatie in een gemakkelijk toegankelijke vorm ter beschikking van het publiek. De vertrouwelijkheid wordt naar behoren geëerbiedigd.
▌
Artikel 16
Toezicht op en rapportage over de elektronische-communicatiesector
1. De Commissie kan het ETO verzoeken toezicht te houden op de ontwikkelingen op de elektronische-communicatiemarkt, en met name op de kleinhandelsprijzen van producten en diensten waarvan de consumenten zeer vaak gebruikmaken
2. Het ETO publiceert een jaarverslag over de ontwikkelingen in de elektronische-communicatiesector – met inbegrip van consumentenkwesties – met een overzicht van de resterende obstakels voor de voltooiing van de interne markt voor elektronische communicatie. Het verslag bevat ook een overzicht en een analyse van de informatie over nationale beroepsprocedures waarin de lidstaten krachtens artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) voorzien, en van de mate waarin in de lidstaten wordt gebruikgemaakt van de in artikel 34 van Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn) vermelde procedures voor buitengerechtelijke beslechting van geschillen. Het verslag wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, dat kan besluiten hierover advies uit te brengen.
3. De Commissie kan het ETO verzoeken advies uit te brengen over mogelijke maatregelen om de bij de evaluatie van de in lid 1 vermelde kwesties vastgestelde problemen te verhelpen, in combinatie met de publicatie van het jaarverslag. Dit advies wordt voorgelegd aan het Europees Parlement.
4. De Commissie kan het ETO verzoeken regelmatig een verslag te publiceren over de in artikel 18 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) vermelde interoperabiliteit van digitale interactieve televisiediensten.
Artikel 17
Elektronische toegankelijkheid
1.Het ETO verleent op verzoek van de Commissie of advies aan de Commissie en de NRI's over methoden om de interoperabiliteit van, de toegang tot en het gebruik van elektronische-communicatiediensten en eindapparatuur te verbeteren en schenkt daarbij vooral aandacht aan grensoverschrijdende interoperabiliteit, alsmede aan de bijzondere behoeften van gehandicapte eindgebruikers en bejaarden.
▌
Artikel 18
Extra taken
Het ETO kan op verzoek van de Commissie specifieke extra taken uitvoeren, indien alle leden het hierover eens zijn.
HOOFDSTUK IV
ORGANISATIE VAN HET ETO
Artikel 19
Organen van het ETO
Het ETO bestaat uit:
a)
een raad van regelgevers,
▌
b)
een algemeen directeur.
▌
Artikel 20
De raad van regelgevers
1. De raad van regelgevers bestaat uit een lid per lidstaat die het hoofd of de benoemde hoge vertegenwoordiger van de onafhankelijke NRI is met verantwoordelijkheid voor de dagelijkse toepassing van het regelgevingskader in die lidstaat. De NRI's benoemen een plaatsvervanger per lidstaat. De Commissie neemt deel als waarnemer met de voorafgaande toestemming van de raad.
2. De raad van regelgevers kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter. De vicevoorzitter vervangt automatisch de voorzitter als deze zijn of haar taken niet kan uitoefenen. De ambtstermijn van de voorzitter en vicevoorzitter bedraagt tweeënhalf jaar, overeenkomstig de verkiezingsprocedures zoals neergelegd in het reglement van orde.
3. De voorzitter roept de raad van regelgevers ten minste viermaal per jaar in gewone zitting bijeen. De raad van regelgevers kan in uitzonderingsgevallen ook bijeenkomen op initiatief van zijn voorzitter, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste eenderde van zijn leden. De raad van regelgevers kan eenieder wiens advies van belang kan zijn, uitnodigen om als waarnemer aan zijn vergaderingen deel te nemen. De leden van de raad van regelgevers kunnen zich op de door het reglement van orde bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen. ▌
4. De besluiten van de raad van regelgevers worden met een meerderheid van tweederde van de aanwezige leden genomen tenzij anders bepaald in deze verordening, de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen. Deze besluiten worden ter kennis van de Commissie gebracht.
De raad van regelgevers keurt het reglement van orde van het ETO met tweederde meerderheid goed. Het reglement van orde waarborgt dat de leden van de raad van regelgevers steeds tijdig voor elke vergadering de volledige agenda en de ontwerpvoorstellen krijgen zodat zij vóór de stemming amendementen kunnen voorstellen.
5. Elk lid heeft één stem. Het reglement van orde bepaalt de nadere bijzonderheden van de stemming, met name de voorwaarden waaronder een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de eventuele quorumvoorschriften.
6. Bij de uitoefening van de taken die hem bij deze verordening worden toebedeeld, is de raad van regelgevers onafhankelijk en vraagt of aanvaardt hij geen instructies van lidstaten of van publieke of particuliere belangengroeperingen.
7. Het ETO verzorgt voor de raad van regelgevers het secretariaat.
Artikel 21
Taken van de raad van regelgevers
1. ▌De raad van regelgevers ▌benoemt de algemeen directeur overeenkomstig lid 7. De raad van regelgevers neemt alle besluiten met betrekking tot de uitoefening van de taken van het ETO als vermeld in artikel 3.
▌
2. Na raadpleging van de Commissie, stelt de raad van regelgevers overeenkomstig artikel 23, lid 3 en in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 25 vastgestelde ontwerpbegroting jaarlijks vóór 30 september ▌het werkprogramma van het ETO voor het volgende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. ▌
▌
3. De raad van regelgevers treedt als tuchtraad op ten aanzien van de algemeen directeur ▌.
▌
4. De raad van regelgevers stelt, namens het ETO, de bijzondere bepalingen vast inzake het recht van toegang tot de documenten van het ETO overeenkomstig artikel 36.
5. De raad van regelgevers stelt het jaarverslag over de activiteiten van het ETO op en doet dit uiterlijk op 15 juni toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Rekenkamer. Het Europees Parlement kan de voorzitter van de raad van regelgevers of de algemeen directeur vragen zich tot het Parlement te richten voor relevante zaken met betrekking tot de werkzaamheden van het ETO.
▌
6. De raad van regelgevers geeft de algemeen directeur aanwijzingen voor de uitoefening van zijn of haar taken.
7. De raad van regelgevers benoemt de algemeen directeur. De raad neemt dit besluit met een meerderheid van drievierde van zijn leden. De algemeen directeur neemt niet deel aan de voorbereiding van of de stemming over dit besluit.
8. De raad van regelgevers keurt het in lid 5 van dit artikel en artikel 23, lid 7, vermelde afzonderlijke hoofdstuk in het jaarverslag goed over raadgevende werkzaamheden.
▌
Artikel 22
De algemeen directeur
1. Het ETO wordt geleid door de algemeen directeur, die bij de uitoefening van zijn/haar taken verantwoording schuldig is aan en optreedt volgens de instructies van de raad van regelgevers. De algemeen directeur verlangt of aanvaardt verder geen instructies van regeringen of andere organen.
2. De algemeen directeur wordt ▌op grond van verdiensten en de bekwaamheden en ervaring op het gebied van elektronische-communicatienetwerken en -diensten door de raad van regelgevers benoemd ▌. Vóór de benoeming kan de geschiktheid van de door de raad van regelgevers gekozen kandidaat worden onderworpen aan een niet-bindend advies van het Europees Parlement en de Commissie. Hiertoe wordt de kandidaat verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.
3. De ambtstermijn van de algemeen directeur bedraagt vijf jaar. ▌
4. ▌De raad van regelgevers kan ▌, rekening houdend met het evaluatieverslag, de ambtstermijn van de algemeen directeur, eenmaal met ten hoogste drie jaar verlengen, als dit op grond van de taken en verplichtingen van het ETO kan worden verantwoord.
De raad van regelgevers stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de algemeen directeur te verlengen. In de maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn of haar ambtstermijn kan de algemeen directeur worden gevraagd een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.
Indien de ambtstermijn niet wordt verlengd, blijft de algemeen directeur in functie totdat er een opvolger is aangewezen.
5. De algemeen directeur kan alleen uit zijn of haar ambt worden ontzet nadat de raad van regelgevers, rekening houdend met het advies van het Europees Parlement, daartoe heeft besloten. De raad van regelgevers neemt dit besluit met een meerderheid van drievierde van zijn leden.
6. Het Europees Parlement en de Raad kunnen de algemeen directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn of haar taken. Zonodig kan de bevoegde commissie van het Europees Parlement de algemeen directeur verzoeken vragen van leden te beantwoorden.
Artikel 23
Taken van de algemeen directeur
1. De algemeen directeur treedt op als vertegenwoordiger van het ETO en is met de leiding ervan belast.
2. De algemeen directeur bereidt de agenda van de raad van regelgevers voor en neemt, zonder stemrecht, deel aan de werkzaamheden van de raad van regelgevers.
▌
3. De algemeen directeur stelt jaarlijks het ontwerpwerkprogramma van het ETO voor het volgende jaar op en dient het voor 30 juni van dat jaar bij de raad van regelgevers ▌in. De raad van regelgevers stelt het ontwerpwerkprogramma vast overeenkomstig artikel 21, lid 2.
▌
4. De algemeen directeur ziet toe op de uitvoering van het jaarlijks werkprogramma van het ETO, die geschiedt volgens de aanwijzingen van de raad van regelgevers ▌.
5. De algemeen directeur neemt de nodige maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota's, om ervoor te zorgen dat het ETO overeenkomstig deze verordening functioneert.
6. De algemeen directeur maakt een raming van de ontvangsten en uitgaven van het ETO krachtens artikel 25 en voert de begroting van het ETO uit krachtens artikel 26.
7. De algemeen directeur stelt jaarlijks het ontwerpjaarverslag over de activiteiten van het ETO op met een hoofdstuk over de raadgevende werkzaamheden van het ETO en een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.
8. De raad van regelgevers kan de uitoefening van de in artikel 38, lid 3, vermelde bevoegdheden jegens het personeel van het ETO aan de algemeen directeur delegeren.
▌
HOOFDSTUK V
FINANCIËLE VOORWAARDEN
Artikel 24
Begroting van het ETO
1. De ontvangstenen middelen van het ETO bestaan met name uit:
a)
een subsidie van de Gemeenschap, die in de juiste rubrieken van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (afdeling Commissie) wordt opgenomen, zoals is besloten door de begrotingsautoriteit en overeenkomstig punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(17);
b)
een financiële bijdrage van iedere NRI. De lidstaten zien erop toe dat de NRI's de noodzakelijke financiële middelen hebben om deel te nemen aan de werkzaamheden van het ETO.
c)
de helft van het personeel bestaat uit gedetacheerde nationale deskundigen (GND) afkomstig van de nationale instanties;
d)
de raad van regelgevers stelt uiterlijk zes maand na inwerkingtreding van deze verordening de hoogte vast van de financiële bijdrage die iedere lidstaat overeenkomstig punt (b) dient te leveren;
e)
uiterlijk op 1 januari 2014 wordt bezien of de structuur van de financiën en de naleving door de lidstaten aangepast zijn.
2. De uitgaven van het ETO bestaan uit administratieve, infrastructurele, operationele en personeelskosten.
3. De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.
4. Van alle inkomsten en uitgaven ▌wordt een prognose gemaakt voor elk boekjaar, dat samenvalt met een kalenderjaar. Alle inkomsten en uitgaven worden in de begroting van het ETO opgenomen.
5. De organisatie- en financieringsstructuur van het ETO voor januari 2014 opnieuw bezien.
Artikel 25
Opstellen van de begroting
1. De algemeen directeur stelt jaarlijks uiterlijk 15 februari een voorontwerp van begroting op voor de operationele uitgaven en het werkprogramma voor het volgende boekjaar en zendt dit voorontwerp aan de raad van regelgevers, tezamen met een voorlopige personeelsformatie. De raad van regelgevers maakt jaarlijks op basis van het ontwerp van de algemeen directeur een raming van de ontvangsten en uitgaven van het ETO voor het volgende boekjaar. De raad van regelgevers dient deze raming, die tevens een ontwerp-personeelsformatie bevat, uiterlijk 31 maart bij de Commissie in. ▌
2. De Commissie dient de raming tezamen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie in bij het Europees Parlement en de Raad (hierna "de begrotingsautoriteit").
3. Op basis van de ramingen voert de Commissie in het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie de vooruitzichten op die zij noodzakelijk acht met betrekking tot de personeelsformatie, en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag.
4. De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor het ETO vast.
5. De raad van regelgevers stelt de begroting van het ETO op. Deze wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.
6. De raad van regelgeveres stelt de begrotingsautoriteit onverwijld in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, met name vastgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Als een van de takken van de begrotingsautoriteit advies wil uitbrengen, stelt deze het ETO binnen twee weken na ontvangst van de informatie over het bouwproject in kennis van zijn voornemen om een dergelijk advies uit te brengen. Indien het ETO geen antwoord ontvangt, kan het doorgaan met zijn plannen.
Artikel 26
Uitvoering van en toezicht op de begroting
1. De algemeen directeur treedt op als ordonnateur en voert de begroting van het ETO uit.
2. De algemeen directeur stelt een jaarlijks activiteitenverslag op voor het ETO, samen met een betrouwbaarheidsverklaring. Deze documenten worden openbaar gemaakt.
3. Uiterlijk 1 maart na afloop van het boekjaar zendt de rekenplichtige van het ETO de voorlopige rekeningen, vergezeld van het verslag over het financieel en begrotingsbeheer tijdens het boekjaar, toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer. De rekenplichtige van het ETO zendt het verslag over het financieel en begrotingsbeheer uiterlijk 31 maart van het volgende jaar ook toe aan het Europees Parlement en de Raad. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 ║.
4. Uiterlijk 31 maart na afloop van het boekjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het ETO, vergezeld van het verslag over het financieel en begrotingsbeheer tijdens het boekjaar, toe aan de Rekenkamer. Het verslag over het financieel en begrotingsbeheer tijdens het boekjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van het ETO overeenkomstig artikel 129 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 ║ stelt de algemeen directeur op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het ETO op en zendt hij/zij deze voor advies toe aan de raad van regelgevers.
6. De raad van regelgevers brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het ETO.
7. De algemeen directeur zendt deze definitieve rekeningen, vergezeld van het advies van de raad van regelgevers, uiterlijk 1 juli na afloop van het boekjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
8. De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.
9. Uiterlijk 15 oktober zendt de algemeen directeur de Rekenkamer een antwoord op haar opmerkingen toe. Hij/zij zendt een kopie van dit antwoord ook toe aan de raad van regelgevers, het Europees Parlement en de Commissie.
10. Overeenkomstig artikel 146, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 verstrekt de algemeen directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor een goed verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken boekjaar.
11. Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, vóór 15 mei van het jaar N + 2, kwijting aan de algemeen directeur voor de uitvoering van de begroting van het boekjaar N.
Artikel 27
Interne controlesystemen
De interne controleur van de Commissie is verantwoordelijk voor de controle van de interne controlesystemen van het ETO.
Artikel 28
Financiële voorschriften
Na overleg met de Commissie stelt de raad van regelgevers de financiële voorschriften op die van toepassing zijn op het ETO. Deze voorschriften mogen afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(18) indien de specifieke eisen van de werking van het ETO dit noodzakelijk maken en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.
Artikel 29
Fraudebestrijdingsmaatregelen
1. Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(19) zonder enige beperking van toepassing.
2. Het ETO treedt toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(20) en treft onverwijld passende voorzieningen die op alle werknemers van het ETO van toepassing zijn
3. De financieringsbesluiten, akkoorden en toepassingsinstrumenten die daaruit voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en OLAF zo nodig een controle ter plekke kunnen uitvoeren bij de begunstigden van de kredieten van het ETO en bij de personeelsleden die bevoegd zijn voor de toekenning van deze kredieten.
HOOFDSTUK VI
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 30
Verlenen van informatie aan het ETO
1. Ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en -diensten verlenen, verstrekken alle informatie – met inbegrip van financiële informatie – waarom het ETO verzoekt om zijn in deze verordening beschreven taken uit te voeren. De ondernemingen verstrekken deze informatie onmiddellijk op verzoek en binnen de termijn en met alle details die door het ETO worden verlangd. De Commissie kan het ETO verzoeken toe te lichten waarom het verzoek om informatie gerechtvaardigd is.
2. De NRI's verstrekken het ETO alle informatie die zij nodig heeft om haar taken in het kader van deze verordening uit te voeren. Als de verstrekte informatie verwijst naar eerder door ondernemingen op verzoek van de NRI verstrekte informatie, worden deze ondernemingen daarvan op de hoogte gebracht.
3. Indien noodzakelijk wordt de vertrouwelijkheid gewaarborgd van de gegevens die overeenkomstig dit artikel worden verstrekt. Artikel 35 is van toepassing.
Artikel 31
Raadpleging
Het ETO raadpleegt ▌, wanneer het voornemens is een advies uit te brengen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening – zo nodig de belanghebbende partijen en ▌geeft hen de kans om het ontwerpadvies binnen een redelijke termijn te becommentariëren. Het ETO maakt de resultaten van de raadplegingsprocedure voor iedereen toegankelijk, behalve als het om vertrouwelijke informatie gaat.
Artikel 32
Toezicht, handhavingsmaatregelen en sancties
▌
1. De NRI's controleren samen met het ETO of de ondernemingen aan de verplichtingen uit hoofde van deze verordening voldoen.
2. De Commissie wijst ondernemingen op het feit dat zij niet voldoen aan een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 30. Indien noodzakelijk kan de Commissie op verzoek van het ETO de namen van deze ondernemingen bekendmaken.
▌
4.
Artikel 33
Belangenverklaring
De personeelsleden van het ETO, de leden van de raad van regelgevers en de algemeen directeur van het ETO leggen een jaarlijkse verbintenisverklaring en een belangenverklaring af, waarin zij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Deze verklaringen worden op schrift gesteld.
Artikel 34
Transparantie
1. Het ETO voert haar werkzaamheden met een hoge mate van transparantie uit.
2. Het ETO zorgt ervoor dat het publiek en alle belanghebbende partijen waar nodig over objectieve, betrouwbare en gemakkelijk toegankelijke informatie beschikken, met name over de resultaten van zijn werkzaamheden. Het maakt ook de belangenverklaringen van de leden van de raad van regelgevers en de algemeen directeur bekend.
3. Op voorstel van de algemeen directeur kan de raad van regelgevers belanghebbende partijen toestaan sommige werkzaamheden van het ETO als waarnemer bij te wonen.
4. Het ETO legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde transparantiebepalingen vast.
Artikel 35
Geheimhouding
1. Het ETO maakt informatie die zij verwerkt of ontvangt met het verzoek om die informatie als vertrouwelijk te behandelen, niet aan derden bekend.
2. Leden van de raad van regelgevers van het ETO, de algemeen directeur, externe deskundigen en personeelsleden van het ETO zijn onderworpen aan de geheimhoudingsplicht van artikel 287 van het Verdrag, zelfs na afloop van hun functie.
3. Het ETO legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde geheimhoudingsregels vast.
4. Onverminderd artikel 36 neemt het ETO de nodige maatregelen overeenkomstig Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom(21) ter bescherming van vertrouwelijke informatie waartoe zij toegang heeft of die zij van de lidstaten of de NRI's ontvangt. De lidstaten nemen gelijkwaardige maatregelen overeenkomstig de nationale wetgeving. Er wordt rekening gehouden met de ernst van de aan de wezenlijke belangen van de Gemeenschap of een of meer van haar lidstaten toegebrachte potentiële schade. De lidstaten en de Commissie nemen de veiligheidsclassificatie van de initiator van een document in acht.
Artikel 36
Toegang tot documenten
1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 ║ is van toepassing op de documenten van het ETO.
2. De raad van regelgevers stelt de praktische maatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast binnen zes maanden nadat het ETO haar werkzaamheden is begonnen.
▌
Artikel 37
Rechtspositie
1. Het ETO is een orgaan van de Gemeenschap met rechtspersoonlijkheid.
2. In elke lidstaat geniet het ETO de ruimste rechtsbevoegdheid die door de nationale wetgeving aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en in rechte optreden.
3. Het ETO wordt vertegenwoordigd door haar algemeen directeur.
4. Het ETO is gevestigd in […]. Totdat haar lokalen gereed zijn, bieden de lokalen van de Commissie onderdak aan het ETO .
Artikel 38
Personeel
1. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschap gezamenlijk hebben vastgesteld met het oog op de toepassing van dit statuut en deze regeling, zijn van toepassing op het personeel van het ETO.
2. De raad van regelgevers stelt in overleg met de Commissie de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen.
3. Het ETO oefent ten aanzien van haar personeel de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsook die welke krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen zijn verleend aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag.
4. De raad van regelgevers kan bepalingen vaststellen waardoor uit de lidstaten gedetacheerde nationale deskundigen bijhet ETO kunnen aangesteld.
Artikel 39
Voorrechten en immuniteiten
Het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het ETO en haar personeel.
Artikel 40
Aansprakelijkheid van het ETO
1. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het ETO overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door het ETO zelf of door het personeel ervan bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.
2. De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van het ETO ten aanzien van het ETO wordt beheerst door de desbetreffende voor het personeel van het ETO geldende voorschriften.
Artikel 41
Bescherming van persoonsgegevens
Bij de verwerking van persoonsgegevens is het ETO onderworpen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001.
Artikel 42
Deelname van derde landen
Het ETO staat open voor de deelname van Europese landen die met de Gemeenschap overeenkomsten hebben gesloten en daarbij Gemeenschapsrecht op het gebied van deze verordening hebben goedgekeurd en toepassen. Overeenkomstig de betreffende bepalingen van deze overeenkomsten worden afspraken gemaakt met gedetailleerde voorschriften voor de deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het ETO, en met name voor de aard en de omvang van deze deelname. Krachtens een besluit van de raad van regelgevers kunnen deze afspraken voorzien in een vertegenwoordiging zonder stemrecht in de bijeenkomsten van de raad van regelgevers.
Artikel 43
Comité voor communicatie
1. Bij de uitvoering van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Comité voor communicatie, dat is opgericht bij artikel 22 van Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen gelden de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(22), gelet op de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen gelden artikel 5bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG, gelet op de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 44
Evaluatie en herziening
De Commissie publiceert uiterlijk drie jaar na het begin van de werkzaamheden een evaluatieverslag over de werkzaamheden van het ETO. De resultaten van het ETO en zijn werkmethoden worden geëvalueerd in het licht van zijn in deze verordening en in de jaarlijkse werkprogramma's vastgestelde doelstelling, opdracht en taken. Het evaluatieverslag houdt rekening met de standpunten van de betrokken partijen op zowel communautair als nationaal niveau en wordt bij het Europees Parlement en de Raad ingediend. Het Europees Parlement brengt advies uit over het evaluatieverslag.
Voor 1 januari 2014 vindt een evaluatie plaats om t