Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 (C6-0309/2008 – 2008/2026(BUD)) en de nota van wijzigingen nr. 1/2009 (SEC(2008)2435) bij het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, Afdeling III - Commissie
– gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratomverdrag,
– gelet op Besluit 2000/597/EG, Euratom, van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(1),
– gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(2),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 april 2008 over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2009(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 april 2008 over het begrotingskader en de prioriteiten voor 2009(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 juli 2008 over de begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg, afdeling III – Commissie(6),
– gezien het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, ingediend door de Commissie op 16 mei 2008 (COM(2008)0300),
– gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, opgesteld door de Raad op 17 juli 2008 (C6-0309/2008),
– gezien de nota van wijzigingen nr. 1/2009 (SEC(2008)2435) bij het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009,
– gelet op artikel 69 van en bijlage IV bij zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A6-0398/2008),
Belangrijkste punten
1. herinnert eraan dat het zijn politieke prioriteiten en zijn evaluatie van het begrotingskader voor 2009 heeft uiteengezet in zijn twee reeds aangehaalde resoluties van 24 april 2008; merkt op dat deze beide resoluties een solide basis boden voor de daaropvolgende eerste evaluatie van het voorontwerp van begroting (VOB) voor 2009 van de Commissie, zoals uiteengezet in de reeds aangehaalde resolutie van 8 juli 2008 over het VOB; herinnert eraan dat het Parlement zich in zijn resolutie zeer kritisch heeft uitgelaten over het lage niveau van de betalingskredieten en de geringe beschikbare marges in de meeste rubrieken van het meerjarig financieel kader (MFK);
2. is ingenomen met de zes gezamenlijke verklaringen, gehecht aan deze resolutie, die het Europees Parlement en de Raad hebben aangenomen over de begroting 2009 in het begrotingsoverleg in eerste lezing van 17 juli 2008; heeft deze in aanmerking genomen bij de voorbereiding van zijn amendementen op de ontwerpbegroting; wijst er echter op dat op een aantal punten, zoals de evaluatie van de agentschappen, geen gezamenlijk standpunt met de Raad is bereikt;
3. betreurt het feit dat de Raad het toch al lage VOB-niveau nog verder heeft gereduceerd: de vastleggingskredieten in de ontwerpbegroting bedragen in totaal 133 933 miljoen EUR, hetgeen een verlaging betekent van 469 miljoen EUR ten opzichte van het VOB, en de betalingskredieten van 114 972 miljoen EUR liggen ruim 1 771 miljoen EUR onder het niveau van het VOB, hetgeen overeenkomt met 0,89% van het BNI, waarmee de betalingen tot een ongekend laag niveau zijn gereduceerd; wijst erop dat het verschil, in de omvang van vastleggingen en betalingen hierdoor nog verder toeneemt, hetgeen strijdig is met het evenwichtsbeginsel;
4. dringt erop aan het plafond voor rubriek 4 bij de eerste gelegenheid aan te passen aan de werkelijke behoeften; betreurt dat de Raad op deze manier niet bereid is tot de inzet van adequate middelen;
5. steunt de nota van wijzigingen nr. 1 bij het VOB 2009, die de Commissie op 9 september 2008 heeft goedgekeurd, daar deze een ietwat realistischer afspiegeling geeft van de behoeften in rubriek 4 dan het VOB; betreurt het evenwel dat het vanwege de opgelegde beperkingen door het MFK 2007-2013 niet in de positie is om de financiering van nieuwe onvoorziene en urgente behoeften over te nemen, zoals voedselhulp en de behoeften in verband met de wederopbouw van Georgië, Kosovo, Afghanistan en Palestina; wijst erop dat de EU slechts aan haar toezeggingen op het gebied van het buitenlands beleid zal kunnen voldoen als de door de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 (IIA) geboden mogelijkheden benut worden en de nodige politieke vastberadenheid aan de dag wordt gelegd;
6. is van mening dat de bedragen die de Raad heeft goedgekeurd voor de betalingskredieten bij lange na niet aansluiten bij de verschillende beleidsprioriteiten en verplichtingen van de EU; spreekt zijn verbazing uit over het feit dat de Raad formeel slechts 0,89% van het BNI voor betalingskredieten voorstelt, gezien de totale nog te betalen vastleggingen (RAL) die voor 2007 reeds 139 000 miljoen EUR bedragen; besluit derhalve het totale niveau van de betalingskredieten te verhogen tot 0,959%;
7. is van mening dat de EU-begroting in haar huidige opzet niet doelmatig en realistisch de doelen kan aanpakken die de EU zich heeft gesteld op het gebied van klimaatverandering; is van mening dat de Europese burger behoefte heeft aan een tastbaar Europees initiatief om het hoofd te bieden aan de gevolgen van klimaatverandering; betreurt dat de steun voor maatregelen inzake klimaatverandering in de EU-begroting nog steeds uiterst beperkt is; is ervan overtuigd dat serieuze pogingen moeten worden gedaan om meer financiële middelen bijeen te brengen en te bundelen om de voortrekkersrol van Europa bij het aanpakken van de gevolgen van de klimaatverandering te versterken; verzoekt de Commissie uiterlijk op 15 maart 2009 een ambitieus programma in te dienen om de kredieten in verband met klimaatverandering op aangepaste wijze op te voeren, en hierin de oprichting te overwegen van een specifiek fonds "klimaatverandering" dan wel de opneming van een speciale begrotingslijn, waardoor de begrotingstechnische mogelijkheden om deze problemen aan te pakken zouden worden vergroot, met name door middel van verzachtings-, aanpassings- en stabilisatiemaatregelen; is van mening dat het systeem voor de handel in emissierechten (ETS) eveneens dient te worden beschouwd als een mogelijk instrument op EU-niveau;
8. is niet bereid enigerlei nieuwe "earmarking" in de toelichting van de begroting 2009 te accepteren; heeft daarom alle voorgestelde nieuwe verwijzingen naar concrete bedragen en/of afzonderlijk genoemde organisaties of organen geschrapt, daar deze voorbestemming van middelen niet in overeenstemming is met het Financieel Reglement;
9. heeft besloten de geringe kortingen van de Raad op de begrotingslijnen voor administratieve uitgaven van sommige meerjarenprogramma's te accepteren, aangezien de Commissie zelf vaak middelen van deze lijnen opnieuw toewijst via overdrachten in het kader van een algemene verrekening; benadrukt echter dat deze kortingen in één jaarlijkse begrotingsprocedure in geen geval mag leiden tot kortingen op de algemene, via de medebeslissingsprocedure vastgestelde budgetten van de betreffende programma's; staat erop dat de Commissie de gekorte bedragen achteraf compenseert in latere jaren van de programmeringsperiode;
10. beschouwt groei en werkgelegenheid, de maatregelen tegen klimaatverandering en de versterking van de veiligheid en zekerheid van de burgers van de Europese Unie en van de sociale dimensie van de EU, bijvoorbeeld door middel van het groei- en werkgelegenheidsinitiatief en steun voor het MKB en onderzoek en ontwikkeling, alsook door de ondersteuning van de cohesie tussen de regio's, als de twee belangrijke prioriteiten van de begroting 2009; is van plan de kredieten op de begrotingslijnen ter dekking van deze prioriteiten te verhogen, in overeenstemming met zijn voorgaande resoluties;
Subrubriek 1 a
11. spreekt zijn verbazing uit over de kortingen die de Raad nog eens heeft toegepast op lijnen ter ondersteuning van de Lissabon-strategie, die tenslotte gebaseerd is op een besluit van de Europese Raad; wijst erop dat de doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid de kern zijn van de Lissabon-strategie, en dat de Commissie in haar VOB al enkele lijnen had verlaagd ten opzichte van het vorig jaar;
12. zal alles in het werk stellen om te zorgen voor een adequate financiering voor alle activiteiten en beleidsmaatregelen in deze rubriek die rechtstreekse en tastbare voordelen voor de Europese burgers kunnen brengen; is bereid de gehele beschikbare marge te gebruiken om proefprojecten en voorbereidende acties in deze subrubriek te financieren;
13. kan niet akkoord gaan met de poging van de Commissie om de besluiten van de begrotingsautoriteit in de begroting 2008 met betrekking tot het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT)terug te draaien; staat er derhalve op dat de begroting van het EIT wordt opgenomen in het beleidsgebied "Onderzoek" en dat de beheersstructuur, die van administratieve aard is, wordt gefinancierd binnen rubriek 5 van het MFK; besluit de nomenclatuur aldus te wijzigen;
14. wijst erop dat de uitbetaling van kredieten uit hoofde van begrotingslijn 06 03 04 (TEN's Energie) en de toekenning van TEN-E-status aan gasleidingen of -projecten die het vervoer van gas uit Rusland of via entiteiten die in laatste instantie door Rusland worden gecontroleerd, mogelijk maken, afhankelijk is van verwezenlijking van de NG3-route, zoals door de EU-coördinator wordt bevestigd;
Subrubriek 1 b
15. wijst nogmaals op het belang dat het hecht aan het solidariteitsprincipe binnen de Europese Unie; is van plan alles in het werk te stellen om voldoende financiële middelen te garanderen voor het cohesiebeleid zodat de huidige en toekomstige uitdagingen het hoofd kan worden geboden;
16. onderstreept dat uit deze subrubriek talloze belangrijke beleidsmaatregelen en activiteiten tegen klimaatverandering en ter stimulering van de groei voor banen worden gefinancierd;
17. betreurt het dat het VOB is gekort door de Raad, in het bijzonder met betrekking tot de middelen van het Europees Sociaal Fonds die zijn bestemd voor het concurrentievermogen en de werkgelegenheid van de regio's; herinnert de Raad eraan dat de Lissabon-strategie gebaseerd is op gezamenlijke financiering zowel uit de begroting van de Europese Unie als uit de begrotingen van de lidstaten;
Rubriek 2
18. merkt op dat de Commissie heeft verklaard dat het tegengaan van de klimaatverandering een van haar prioriteiten voor de begroting 2009 is; meent echter dat deze prioriteit niet voldoende weerspiegeld wordt in het VOB, en is daarom van plan sterker de nadruk te leggen op dit sleutelbeleid; stelt met het oog op de zichtbaarheid voor kredieten uitsluitend met dit doel in één enkele specifieke begrotingslijn te plaatsen; zal de middelen voor LIFE+ en het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling dienovereenkomstig aanvullen;
19. neemt nota van de recente voorstellen van de Commissie over de gezondheidscontrole van het GLB en staat op het standpunt dat elke verschuiving van de eerste naar de tweede pijler budgettair neutraal moet zijn;
20. neemt nota van de opvoering van begrotingslijnen voor drie nieuwe fondsen voor het gemeenschappelijke landbouw- en visserijbeleid, die alle drie zijn opgezet met het oog op aanpassing aan nieuwe situaties en het scheppen van kansen voor de toekomst, met name in achtergestelde en kwetsbare regio's: het fonds voor herstructurering van de melkveesector, het fonds voor steun voor de milieuvriendelijke schapen- en geitenhouderij in de Europese Unie en het Financieel instrument ad hoc − aanpassing van de vissersvloot aan de economische gevolgen van de gestegen brandstofprijzen; is van mening dat deze fondsen in de eerste plaats moeten worden gefinancierd met niet-gebruikte kredieten uit de landbouwbegroting;
21. merkt met voldoening op dat de Raad en de Commissie eindelijk instemmen met een schoolfruitprogramma en een substantieel jaarlijks bedrag beschikbaar willen stellen voor de bestrijding van obesitas en gezondheidsproblemen onder leerlingen, maar betreurt dat er al een jaar verloren is gegaan omdat de Raad het initiatief van het Europees Parlement in de begroting 2008 had verworpen;
Subrubriek 3 a
22. onderkent de wens van de Europese burgers ten aanzien van een veilig Europa en juicht de verhogingen in deze subrubriek ten opzichte van de begroting 2008 toe; wijst op het belang van het solidariteitsprincipe en van de waarborging van de hoogst mogelijke bescherming van de grondrechten;
23. benadrukt hoe belangrijk het is om via de EU-begroting voor voldoende middelen te zorgen voor het beleid inzake legale immigratie en de integratie van burgers uit derde landen, en tegelijk de illegale immigratie aan te pakken en de grensbewaking te versterken, onder meer door het Europees Vluchtelingenfonds uit te breiden om solidariteit tussen de lidstaten in de hand te werken;
Subrubriek 3 b
24. wijst erop dat subrubriek 3 b belangrijke beleidslijnen dekt die een rechtstreekse impact hebben op het dagelijks leven van de Europese burgers; spreekt nogmaals zijn teleurstelling uit over de geringe verhoging ten opzichte van 2008 die de Commissie voor deze subrubriek heeft voorgesteld, met name voor die activiteiten die belangrijk zijn voor een Europa van de burgers, waarvan een aantal zelfs een lager budget heeft gekregen;
25. kan niet accepteren dat de Raad deze begrotingslijnen voor de burgers nog verder heeft gekort, en zal ervoor zorgen dat adequate middelen worden uitgetrokken voor dit belangrijke beleidsgebied; wijst erop dat het gebruik zal maken van de geringe speelruimte die er in deze subrubriek overblijft om proefprojecten en voorbereidende acties te financieren om deze beleidssector een impuls te geven;
Rubriek 4
26. merkt op dat de Raad een belangrijke herschikking van de middelen in rubriek 4 heeft toegepast en beschouwt dit als een sterke aanwijzing dat de beschikbare middelen onder het plafond van het MFK veel te beperkt zijn; wijst erop dat de plafonds van rubriek 4 ertoe leiden dat steeds vaker een beroep zal moeten worden gedaan op de bepalingen van het IIA; is van mening dat de beschikbare middelen in hun huidige omvang de Europese Unie niet in staat stellen haar rol als mondiale partner op zich te nemen;
27. dringt er bij de Europese Raad op geen verregaande politieke toezeggingen te doen, zoals in zijn conclusies van 20 juni 2008 waarin de staatshoofden en regeringsleiders aandringen op een grotere financiële steun van de EU voor ontwikkelingslanden, of zich tegelijkertijd tot de benodigde begrotingsvoorstellen en –maatregelen te verplichten, wanneer er een duidelijke tegenspraak bestaat met de middelen die beschikbaar zijn onder de jaarlijkse plafonds van het huidige MFK;
28. concludeert nogmaals dat het een dringende noodzaak is dat de Europese Unie zich op grote schaal en concreet mobiliseert om de snel stijgende voedselprijzen en de daaruit voortkomende voedselcrisis aan te pakken, en wijst nogmaals op de noodzaak te reageren op een budgettair verantwoorde wijze; wijst erop dat de beschikbare marges binnen rubriek 2 niet gebruikt kunnen worden voor doeleinden van rubriek 4 aangezien het huidige plafond van rubriek 4 niet toereikend is voor de financiering van het instrument zonder bestaande prioriteiten in gevaar te brengen; is van mening dat beide takken van de begrotingsautoriteit alles in het werk moeten stellen en alle mogelijkheden van het IA moeten overwegen om de geplande bedragen voor voedselhulp binnen rubriek 4 te financieren; wijst er niettemin op dat het uiteindelijk besluit over het budget in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure zal worden genomen, en zal afhangen van een algemene evaluatie van de bestaande instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking met de ontwikkelingslanden;
29. rekent de steun voor het vredesproces in Palestina en Kosovo nog steeds tot zijn belangrijkste prioriteiten, waarvoor voldoende middelen in de EU-begroting moeten worden opgenomen; merkt echter op dat hiervoor wellicht een herprogrammering binnen rubriek 4 nodig is, met enige budgettaire compensatie uit andere begrotingslijnen; wijst op het belang van een werkend overheidsapparaat, wat nodig is om een correct gebruik van EU-kredieten te waarborgen;
30. is ingenomen met de wederopvoering van middelen op de lijn voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap; is eveneens ingenomen met de steun voor het opgraven, identificeren en teruggeven van stoffelijke overblijfselen van vermiste personen op Cyprus;
31. spreekt zijn steun uit voor het lanceren van de politiemissie in Kosovo in het kader van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid; verzoekt de Commissie echter een gedetailleerd programma en tijdschema aan te bieden voor de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX), met name voor wat betreft het overnemen van taken van de Missie van de Verenigde Naties in Kosovo (UNMIK) en de daarmee samenhangende behoeften aan en kosten van personeel, alsook de samenwerking met het verbindingskantoor van de Europese Commissie in Kosovo (ECLO); verzoekt de Commissie voorts om gedetailleerde informatie over de opleiding die wordt gegeven aan eenheden ter plaatse;
32. onderstreept dat het Georgië wil helpen bij zijn langdurige en kostbare wederopbouw en bereid is actief deel te nemen aan het vinden van een adequate financiële oplossing, zoals het heeft gesteld in zijn resolutie van 3 september 2008 over de situatie in Georgië(7); verzoekt de Commissie dan ook om voorstellen waardoor aan de toezeggingen van de EU kan worden voldaan; dringt er derhalve op aan dat men zich houdt aan het beleidsmatig en financieel gezonde uitgangspunt dat voor nieuwe behoeften nieuwe financiering gevonden moet worden; neemt in dit verband kennis van het voornemen van de Commissie na te gaan of in de periode 2008-2010 maximaal 500 miljoen EUR ter beschikking kan worden gesteld, en deze middelen eventueel in het kader van een donorconferentie aan Georgië in het vooruitzicht te stellen;
33. stelt vast dat de Energiegemeenschap steeds belangrijker wordt en spreekt zijn waardering uit voor het voornemen van Turkije om toe te treden; is van mening dat de toetreding van Oekraïne, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië tot de Energiegemeenschap moet worden vergemakkelijkt en dat er maatregelen moeten worden ontwikkeld voor energiesolidariteit tussen haar leden; ziet uit naar het verslag dat de Commissie in 2009 moet indienen over de ervaringen die zijn opgedaan met de tenuitvoerlegging van Besluit 2006/500/EG van de Raad van 29 mei 2006 betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap(8);
34. wijst erop dat de prioriteit van de EU inzake bestrijding van de klimaatverandering ook een externe component heeft en dat desbetreffende activiteiten, zoals de activiteiten in verband met het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering, gefinancierd moeten worden uit rubriek 4;
35. wijst erop dat het Wereldfonds voor de bestrijding van hiv/aids, tuberculose en malaria een doelmatig financieringsmechanisme is gebleken, maar betreurt dat het Wereldfonds geen uitvoerende eenheid is; herinnert de Commissie eraan dat voor de doelmatige tenuitvoerlegging van subsidies uit het Wereldfonds, meer middelen moeten worden uitgegeven aan technische bijstand;
36. wijst de Raad erop dat de Reserve voor noodhulp bestemd is voor de financiering van onvoorziene behoeften aan noodhulp en meent niet alleen dat de kredieten op deze begrotingslijn terecht zijn maar ook dat de schrapping van deze kredieten ondermijnend zou werken voor de capaciteit van de EU om adequaat op te treden bij eventuele crisissituaties in de eerste maanden van 2009; voert daarom het VOB-bedrag voor de Reserve voor noodhulp weer op, in overeenstemming met punt 25 van het IIA;
Rubriek 5
37. zal als algemeen principe de kortingen herstellen die de Raad op de in het VOB voor deze rubriek voorgestelde bedragen heeft aangebracht; merkt echter op dat er nog een aantal vragen open staat met betrekking tot specifieke aspecten van de toewijzing door de Commissie van personeel aan administratieve ondersteuning en coördinerende taken en tot de mogelijkheden van herschikking, alsook de behoefte aan aanvullende gegevens over haar vastgoedbeleid; heeft besloten een aantal bedragen in de reserve te plaatsen om ervoor te zorgen dat deze vragen tijdig worden beantwoord;
38. wijst erop dat in het VOB 2009 een totaalbedrag van 1 120 miljoen EUR voor de financiering van administratieve uitgaven buiten rubriek 5 is begroot; vindt dit een aanzienlijk bedrag;
39. wijst erop dat de administratieve uitgaven aanmerkelijk sneller blijven stijgen dan het gemiddelde inflatiecijfer in de EU, zodat de vrees bestaat dat de belastingbetaler geen waar voor zijn geld krijgt; verzoekt de Commissie alle administratieve uitgaven grondig tegen het licht te houden en daarbij verslag uit te brengen over de vooruitgang die sinds de hervorming van 2000 is geboekt, met bijzondere aandacht voor de effecten van de uitbreiding van 2004 en de noodzaak van een voortgezet streven naar efficiencywinst; verlangt dat de resultaten van deze screening uiterlijk op 31 juli 2009 beschikbaar zullen zijn;
40. is in dit verband bezorgd over het feit dat de bedragen die uit budgetten voor operationele programma's worden benut voor de financiering van uitvoerende agentschappen, constant stijgen en reeds een aanzienlijke omvang hebben bereikt, getuige het feit dat er in 2009 meer dan 1 300 personeelsleden mee zullen worden gefinancierd; wil graag een duidelijker beeld krijgen van het effect van de oprichting van uitvoerende agentschappen en de steeds verdere uitbreiding van hun taken op de directoraten-generaal die de verantwoordelijkheid droegen voor de uitvoering van de betreffende programma's voordat deze werd overgenomen door de agentschappen;
41. merkt op dat uit actuele gegevens is gebleken dat in de directoraten-generaal van de Commissie de verhouding tussen personeel in administratieve en coördinerende functies en personeel dat belast is met beleidstaken, aanzienlijk kan variëren; verzoekt de Commissie om een analyse van de oorzaken van deze discrepanties;
42. verwacht volledig geïnformeerd te worden over alle ontwikkelingen in verband met de zogenaamde "Holmquist"-personeelshervorming binnen de Commissie;
43. verzoekt het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen (EPSO) door te gaan met zijn inspanningen om de cycli van vergelijkende onderzoeken te stroomlijnen en te bekorten; is van mening dat aan EPSO voldoende personeel ter beschikking moet worden gesteld ter ondersteuning van de maatregelen om zijn interne procedures en methoden te verbeteren en het beheer van de reservelijsten te versnellen, ten einde te garanderen dat het de instellingen van geschikt personeel kan voorzien, al naargelang de behoeften, en kan zorgen voor adequate toelatingscriteria, met name voor AST-posten;
44. verzoekt de Raad om een tijdschema voor de onderhandelingen met het Parlement over de Commissievoorstellen met betrekking tot Verordening (EG) nr. 1073/1999 (OLAF) waardoor de doelmatigheid van het Europees Bureau voor fraudebestrijding wordt vergroot en het juridische kader van zijn taak helderder wordt omschreven;
45. betreurt het gebrek aan consistentie en samenhang dat regelmatig te bespeuren valt in het communicatiebeleid van de directoraten-generaal van de Commissie; is voorstander van de ontwikkeling van een samenhangende en herkenbare "EU-identiteit" die voor alle communicatiemaatregelen wordt gebruikt; wil daarom graag de afzonderlijke diensten van de Commissie aanmoedigen alle communicatie- en voorlichtingsactiviteiten die op hun niveau worden uitgevoerd, nauwkeurig op elkaar af te stemmen en te coördineren;
46. verzoekt de instellingen hun initiatieven stelselmatig te coördineren ten einde:
−
de gegevens omtrent hun rechten en de daadwerkelijke toepassing daarvan in de lidstaten toegankelijk te maken voor de burgers;
−
de toegankelijkheid en doorzichtigheid van de Europese wetgeving te verbeteren dankzij doelmatige zoekmachines, consolidering van teksten, en gebruik van het beste technisch model dat beschikbaar is voor formattering aan de bron van richtlijnen, verordeningen en besluiten/beschikkingen;
−
op basis van de middelen die op Europees en nationaal niveau beschikbaar zijn een digitale bibliotheek op te zetten over de Europese Unie;
47. is ingenomen met de hervormingen van de Europese School die onlangs zijn gestart door de Commissie maar dringt er bij de lidstaten op aan hun toezeggingen volgens de bestaande akkoorden na te komen; vestigt de aandacht op punt 47 van het IIA volgens welk de toestemming van de begrotingsautoriteit is vereist voor de oprichting van nieuwe scholen, indien dat begrotingsimplicaties heeft;
48. wijst op het belang van naleving van punt 47 van het IIA; verzoekt de Commissie heldere richtsnoeren in te dienen voor de bepaling van een adequate, gedetailleerde procedure voor de toepassing ervan;
49. verzoekt de Commissie het verslag in te dienen over de mogelijke oplossingen met betrekking tot het EU-mechanisme voor zekere gasvoorziening en diversificatie in de NG3-corridor, met inbegrip van de mogelijke rol van de Europese Investeringsbank bij de centrale aankoop van bulkgas in landen in de NG3-corridor die niet tot de traditionele leveranciers behoren (met een aandeel van minder dan 5% van de EU-markt) of bij het mogelijk maken van aankopen via rechtstreekse aankoop of door middel van het opzetten van een inkoopbureau;
De agentschappen
50. is ingenomen met het besluit van de Commissie om eindelijk in te gaan op het verzoek van de begrotingsautoriteit en rekening te houden met toegewezen inkomsten bij de opstelling van het VOB 2009 voor de gedecentraliseerde agentschappen; beschouwt dit als een absolute stap voorwaarts naar meer budgettaire transparantie; herhaalt echter wat het reeds gesteld heeft in zijn amendementen op de toelichting in de begroting 2008 met betrekking tot de agentschappen, en wel dat de agentschappen die in grote mate afhankelijk zijn van opbrengsten van vergoedingen nog steeds het instrument van toegewezen inkomsten zouden moeten kunnen gebruiken zodat zij over de nodige budgettaire flexibiliteit kunnen beschikken;
51. is verheugd over de mededeling van de Commissie van 11 maart 2008, getiteld "Europese agentschappen – Verdere ontwikkelingen" (COM(2008)0135), waarin zij aankondigt in 2009 een grondige evaluatie van de regelgevende agentschappen uit te uitvoeren; verlangt dat bij deze evaluatie bijzondere aandacht wordt besteed aan de effectiviteit, efficiëntie en invloed van het werk van de agentschappen, en dat tevens wordt aangegeven welke efficiencywinst bij de diensten van de Commissie zelf is geboekt door de uitbesteding van taken aan agentschappen; verlangt dat de evaluatie voor 30 juni 2009 afgerond wordt;
52. wijst op het gegeven dat in kleine agentschappen een zeer groot deel van het personeel (50% of meer) belast is met de interne administratie van het agentschap zelf; beschouwt de kostenefficiëntie van de kleine agentschappen als een van de kwesties die moet worden geëvalueerd door de interinstitutionele werkgroep over de toekomst van gedecentraliseerde agentschappen die in het najaar 2008 wordt opgezet;
53. neemt nota van het overschot van 290 miljoen EUR van het Harmonisatiebureau voor de interne markt in het lopende begrotingsjaar; verzoekt de Commissie te overwegen of het wenselijk is om overschotten van het bureau, die een direct gevolg zijn van de interne markt, te laten terugvloeien in de EU-begroting;
54. onderstreept dat het Voorzieningsagentschap van Euratom, dat in het leven is geroepen door het Euratom-Verdrag, een onafhankelijk agentschap is, waarvoor de subsidies op transparante wijze in de EU-begroting weergegeven moeten worden;
Proefprojecten en voorbereidende acties
55. herinnert eraan dat het IIA een totaalbedrag van 40 miljoen EUR voor proefprojecten per begrotingsjaar toestaat en een totaalbedrag van 100 miljoen EUR voor voorbereidende acties, waarvan 50 miljoen EUR kan worden toegekend aan nieuwe voorbereidende acties;
56. beschouwt deze projecten als een onontbeerlijk instrument voor het Parlement om nieuwe beleidsmaatregelen op te zetten die in het belang van de Europese burgers zijn; heeft een aantal interessante voorstellen nader onderzocht, waarvan slechts een klein aantal in de begroting 2009 kan worden opgenomen vanwege de beperkingen die door het IIA en de maxima van het MFK worden opgelegd;
57. dringt erop aan dat de voorgestelde projecten en acties die niet in de begroting 2009 zijn opgenomen omdat zij volgens de Commissie al vallen onder een bestaande rechtsgrondslag, dan ook werkelijk op basis van deze grondslag moeten worden uitgevoerd en verzoekt de Commissie van deze voorstellen eveneens verslag te doen in haar verslag over proefprojecten en voorbereidende acties; verwacht van de Commissie dat zij alles hieraan doet ongeacht de vraag of de projecten en acties uiteindelijk expliciet zullen worden vermeld in de desbetreffende toelichtingen van de rechtsgrondslagen in de begroting 2009; is van plan de uitvoering van deze projecten en acties krachtens hun respectieve rechtsgrondslagen gedurende het begrotingsjaar 2009 nauwlettend te volgen;
o o o
58. neemt nota van de adviezen van de gespecialiseerde commissies zoals opgenomen in verslag A6-0398/2008;
59. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, samen met de amendementen en wijzigingsvoorstellen op Afdeling III van het ontwerp van algemene begroting, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de overige betrokken instellingen en organen.
BIJLAGE
GEZAMENLIJKE VERKLARINGEN DIE TIJDENS HET BEGROTINGSOVERLEG VAN 17 JULI 2008 ZIJN OVEREENGEKOMEN
1.Programma's van de structuurfondsen, het Cohesiefonds en plattelandsontwikkeling voor de periode 2007-2013
"Het Europees Parlement en de Raad hechten het grootste belang aan een soepele en correcte uitvoering van de operationele programma's en projecten die door de lidstaten zijn ingediend met betrekking tot de nieuwe programma's van de structuurfondsen, het Cohesiefonds en Plattelandsontwikkeling voor de periode 2007-2013.
Om een herhaling van de ervaringen bij het begin van de programmeringsperiode 2000-2006 te voorkomen, vinden het Europees Parlement en de Raad, onder vaststelling van het feit dat het merendeel van deze beleidsprogramma's en -projecten is goedgekeurd, dat het thans van groot belang is te zorgen voor een vlotte en effectieve uitvoering door de overeenkomstige beheers- en controlesystemen zo spoedig mogelijk goed te keuren, binnen de termijnen die in de verordeningen worden gesteld.
Daarom zullen het Europees Parlement en de Raad nauwkeurig en regelmatig toezien op de stand van zaken betreffende de goedkeuring van deze beheers- en controlesystemen in de lidstaten, en betreffende de goedkeuring van grote projecten.
Hiertoe wordt de Commissie verzocht bij de begrotingsprocedure steeds op gezette tijden specifieke toezichtsinstrumenten ter beschikking te blijven stellen.
Tevens wordt de Commissie verzocht indien nodig een bijwerking te presenteren van haar betalingsprognoses voor 2009, en wel vóór eind oktober 2008."
2.Aanwerving in verband met de uitbreidingen van 2004 en 2007
"Het Europees Parlement en de Raad benadrukken nogmaals het belang van een volledige aanwerving in verband met de ambten voor de uitbreidingen van 2004 en 2007 en dringen er bij de instellingen en meer bepaald het EPSO op aan alles in het werk te stellen om het gehele proces voor de bezetting van deze ambten met ambtenaren te bespoedigen. Daarbij moeten de in artikel 27 van het ambtenarenstatuut vastgestelde criteria worden gehanteerd en moet er naar worden gestreefd om zo spoedig mogelijk tot een zo breed mogelijke, geografisch evenredige basis te komen.
Het Europees Parlement en de Raad zullen het lopende aanwervingsproces op de voet blijven volgen. Daartoe verzoeken zij elke instelling en het EPSO om tweemaal per jaar, te weten in maart en oktober, verslag uit te brengen over de stand van de aanwervingen in verband met de uitbreidingen in 2004 en 2007."
3.Solidariteitsfonds van de EU
"Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevestigen het belang van een soepele aanneming van besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EU-Solidariteitsfonds. Daarom prijzen het Europees Parlement en de Raad de Commissie, die heeft toegezegd dat vanaf nu elk voor beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds vereist voorontwerp van gewijzigde begroting uitsluitend dat doel zal dienen."
4.Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering en Reserve voor noodhulp
"Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevestigen het belang van een snelle procedure, waarbij terdege rekening wordt gehouden met het Interinstitutioneel Akkoord, voor de aanneming van besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering en de Reserve voor noodhulp."
5.Uitvoering van de begroting 2009
"Om een soepel verloop van de uitvoering van de begroting in 2009 te waarborgen en eventuele problemen ten gevolge van het aflopen van het mandaat van het Europees Parlement en de recesperiode voor de Europese verkiezingen te beperken, zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het volgende overeengekomen:
Transfers
De Commissie zal ervoor zorgen dat alle verzoeken om overschrijvingen tijdig worden ingediend vóór de laatste gewone vergadering van de Begrotingscommissie van het Europees Parlement, die is gepland voor 27 april 2009.
Wanneer die datum niet kan worden aangehouden, zullen alle na die datum ingediende verzoeken door de Begrotingscommissie worden behandeld nadat zij volgens een buitengewone procedure langs passende weg zijn meegedeeld.
Gewijzigde begrotingen
De Raad en de Commissie nemen er nota van dat zich tijdens de verkiezingsperiode urgente en onvoorziene besluiten kunnen aandienen; een overdracht van bevoegdheden van de plenaire vergadering aan de Begrotingscommissie zou onnodige vertragingen kunnen voorkomen."
6.Bijwerking van de financiële programmering uit hoofde van rubriek 5
"Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verzoeken de secretarissen-generaal van alle instellingen om vóór eind oktober een bijgewerkt verslag over de financiële programmering van de administratieve uitgaven uit hoofde van rubriek 5 voor te leggen."
UNILATERALE VERKLARINGEN
1.Betalingskredieten
1.1.
"De Raad verzoekt de Commissie een gewijzigde begroting in te dienen indien zou blijken dat de kredieten in de begroting 2009 niet volstaan om de uitgaven onder de subrubrieken 1a (Concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid) en 1b (Samenhang ter bevordering van groei en werkgelegenheid) en de rubrieken 2 (Bescherming en beheer van natuurlijke hulpbronnen) en 4 (De EU als mondiale partner) te dekken."
1.2.
"Het Europees Parlement zal in de loop van de procedure de betalingsbehoeften voor alle rubrieken voor het gehele jaar evalueren op basis van de prognoses die in de verschillende stadia van de procedure beschikbaar zijn."
2.Programma's van de structuurfondsen, het Cohesiefonds en plattelandsontwikkeling voor de periode 2007-2013
De Commissie is verzocht, vóór eind oktober 2008 bijgewerkte betalingsprognoses voor 2009 te presenteren. Gezien de mate van onzekerheid ten aanzien van de uitvoering in de lidstaten zal de Commissie zich voor die bijwerking ook moeten kunnen baseren op door de lidstaten te verstrekken bijgewerkte betalingsprognoses.
3.Evaluatie van de agentschappen
3.1
"De Raad prijst het voornemen van de Commissie om een grondige evaluatie te maken van de regelgevende agentschappen, zoals ze heeft aangekondigd in haar Mededeling "Europese agentschappen – Verdere ontwikkelingen" van 11 maart 2008. Hij prijst ook de toezegging van de Commissie om geen voorstellen voor nieuwe regelgevende agentschappen te doen voordat de evaluatie is afgerond, met de in bovengenoemde mededeling van de Commissie genoemde uitzonderingen.
De Raad en de Commissie zijn van mening dat deze evaluatie hen in staat moet stellen te beoordelen in welke mate de regelgevende agentschappen een toereikend instrument zijn, in de context van goed bestuur en gezond financieel beheer, voor het uitvoeren van Europees beleid, nu en in de toekomst. Daarom moet de evaluatie resultaten opleveren die horizontaal vergelijkbaar zijn, zo mogelijk op basis van gemeenschappelijke indicatoren.
Voorts zou de evaluatie in het bijzonder de volgende punten moeten behelzen:
− de reden van bestaan, het belang en de doelstelling van de agentschappen, overeenkomstig goed bestuur;
− het effect, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het werk van de agentschappen, en een goede organisatie ervan, vooral wat betreft bepalende factoren zoals mechanismen voor programmering, verslaglegging en toezicht;
− de begrotingsprocedure en de aansprakelijkheid van de agentschappen.
De evaluatie moet in het bijzonder gericht zijn op een beoordeling van:
− de samenhang van de doelstellingen en de activiteiten van de agentschappen met de prioriteiten en doelstellingen op de diverse beleidsterreinen van de EU;
− de doorzichtigheid van het werk van de agentschappen;
− de betrekkingen tussen de agentschappen en de Commissie en, voor zover zulks passend is, de banden tussen de regelgevende agentschappen en de nationale agentschappen;
− het beheer van de begrotingsmiddelen van de agentschappen.
Deze evaluatie moet de begrotingsautoriteit toereikende instrumenten en middelen bieden waarmee zij, in de context van de toewijzing van de communautaire bijdrage tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure, een beoordeling kan maken van de vergelijkbaarheid van de prestatiedoelstellingen, administratieve en operationele uitgaven, ontwikkelingen in het personeelsbestand (soorten en percentages vacatures) en het effect van de omvang van het agentschap.
De Commissie is voornemens het standpunt van de Raad te laten meetellen wanneer zij de reikwijdte en de opdracht van deze evaluatie vaststelt, zodat voor elke instelling de belangrijkste aspecten, met name inzake begroting, worden bestreken. Om betrouwbare, degelijke en volledige resultaten te verkrijgen is onafhankelijke externe deskundigheid vereist."
3.2.
"Het Europees Parlement prijst het voornemen van de Commissie om een grondige evaluatie te maken van de gedecentraliseerde agentschappen en bureaus, zoals ze heeft aangekondigd in haar mededeling "Europese agentschappen – Verdere ontwikkelingen" van 11 maart 2008.
Het is van oordeel dat een interinstitutionele werkgroep een werkbare structuur zou zijn voor de constructieve, resultaatgerichte discussie die hiertoe nodig is en onderstreept dat alle belangrijke spelers uit de institutionele en wetgevende sfeer en de vertegenwoordigers van de begrotingsautoriteit aan die werkgroep moeten deelnemen om tot bevredigende resultaten te komen.
Het Europees Parlement juicht met name toe dat is begonnen met een grondige evaluatie van de gedecentraliseerde agentschappen en bureaus, zoals omschreven in de Commissiemededeling. Deze evaluatie zou het mogelijk moeten maken te beoordelen in hoeverre de gedecentraliseerde agentschappen en bureaus een toereikend instrument zijn, in de context van goed bestuur en gezond financieel beheer, voor het uitvoeren van Europees beleid, nu en in de toekomst. Daarom moet de evaluatie resultaten opleveren die horizontaal vergelijkbaar zijn, zo mogelijk op basis van gemeenschappelijke indicatoren.
De prerogatieven van de begrotingsautoriteit zoals die gewaarborgd zijn voor de oprichting van de nieuwe gedecentraliseerde agentschappen en bureaus op grond van punt 47 van het IIA van 17 mei 2006 moeten volledig gehandhaafd worden bij het evaluatie- en controleproces inzake de reeds bestaande agentschappen en bureaus."
4.Follow-up van punt 32 van de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2008
"Het Europees Parlement herinnert eraan dat bij de financiering van nieuwe maatregelen de beginselen in acht moeten worden genomen die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement (met name het specialiteitsbeginsel) en in het IIA van 17 mei 2006 (met name de plafonds voor de verschillende rubrieken).
Het verzoekt de Commissie de nodige voorstellen voor de financiering van nieuwe maatregelen in te dienen in het kader van de begrotingsprocedures 2008-2009."
Ontwerp van algemene begroting voor het begrotingsjaar 2009 (afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII, IX)
233k
60k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, Afdeling I - Europees Parlement, Afdeling II - Raad, Afdeling IV - Hof van Justitie, Afdeling V - Rekenkamer, Afdeling VI - Europees Economisch en Sociaal Comité, Afdeling VII - Comité van de Regio's, Afdeling VIII - Europese Ombudsman en Afdeling IX - Europese toezichthouder voor gegevensbescherming) (C6-0310/2008 – 2008/2026B(BUD))
– gelet op Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(1),
– gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(2),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2009 – overige afdelingen(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2008 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2009(5),
– gezien het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, gepresenteerd door de Commissie op 16 mei 2008 (COM(2008)0300),
– gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, opgesteld door de Raad op 17 juli 2008 (C6-0310/2008),
– gelet op artikel 69 van en bijlage IV bij zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A6-0397/2008),
A. overwegende dat in het voorontwerp van begroting (VOB) voor alle instellingen een marge van 121 744 018 EUR onder het plafond van het financieel kader voor het begrotingsjaar 2009 is overgebleven,
B. overwegende dat er volgens het besluit van de Raad van 17 juli 2008 op de ontwerpbegroting (OB) een marge van 224 133 714 EUR onder dit plafond is overgebleven,
C. overwegende dat besloten is gedurende de gehele begrotingsprocedure 2009 een proefprocedure toe te passen voor nauwere samenwerking tussen het Bureau en de Begrotingscommissie, en voor onderlinge samenwerking in een vroeg stadium inzake alle punten met belangrijke budgettaire gevolgen,
D. overwegende dat de voorrechten van de plenaire vergadering met betrekking tot de goedkeuring van de begroting volledig gehandhaafd blijven, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag en die van het Reglement,
E. overwegende dat er op 16 april 2008, vooruitlopend op de goedkeuring van het voorontwerp van raming door het Bureau, vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen de delegaties van het Bureau en de Begrotingscommissie,
F. overwegende dat er op 30 september 2008, voorafgaand aan de stemmingen in de Begrotingscommissie en in de plenaire vergadering, eveneens een overlegvergadering tussen deze delegaties heeft plaatsgevonden,
Algemeen kader
1. is van mening dat de EU-instellingen, in aansluiting op zijn verzoek om met volledig op kosten gebaseerde en op de reële behoeften afgestemde ontwerpbegrotingen te komen, op een constructieve manier hebben samengewerkt, zodat in de uiteindelijke voorstellen ook recht is gedaan aan de verwachtingen van de burgers en aan de noodzakelijke financiële discipline;
2. onderstreept dat het alle instellingen heeft verzocht met een verklaring te komen omtrent de vraag hoe kan worden bepaald welke uitgaven specifiek zijn gerelateerd aan de eventuele inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; is er, afgaande op de ontvangen antwoorden, van overtuigd dat dergelijke uitgaven in de uiteindelijke ontwerpbegroting niet voorkomen;
3. is ingenomen met de door de Raad gevoerde strategie om bij de vaststelling van de ontwerpbegroting een meer gerichte aanpak te volgen in plaats van de in het verleden toegepaste lineaire procentuele aanpassingen;
4. onderstreept dat er over het geheel genomen nog ruimte is voor verbetering en voor een effectiever gebruik van begrotingsmiddelen op een aantal terreinen, naar zijn opvatting onder andere door nauwere interinstitutionele samenwerking, betere gebruikmaking van prestatiedoelstellingen, prognose-instrumenten en op optimale praktijken georiënteerde criteria, intensiever gebruik van personele mobiliteits- en herschikkingsmaatregelen om eventuele personeelsuitbreidingen onder controle te houden en door blijk te geven van een solide beheersing van alle uitgaven die verband houden met reiskosten, vergoedingen, vertaalkosten en in het bijzonder kosten voor gebouwen;
5. benadrukt nogmaals het belang van permanent parlementair toezicht op de uitvoering van begrotingsbesluiten, dat de basis vormt voor de vaststelling van de jaarlijkse begroting; is ervan overtuigd dat directe parlementaire controle alleen maar kan bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van de uitgaven, tot een directer toezicht op de deugdelijkheid van het financieel beheer en uiteindelijk tot herconcentratie van financiële steun op politieke prioriteiten; is van oordeel dat dit doel alleen kan worden bereikt met de volledige betrokkenheid van de beide budgettaire commissies en van de gespecialiseerde commissies;
6. heeft besloten onder het plafond van rubriek 5 (administratieve uitgaven) een marge van 76 269 100 EUR open te laten en de totale verhoging van de begroting derhalve tot 5,8% te beperken; onderstreept dat dit impliceert dat een deel van de door de Raad in de begroting van de instellingen aangebrachte besnoeiingen wordt hersteld, maar alleen in die gevallen waar de specifieke behoeften dit rechtvaardigen;
Afdeling 1 - Europees Parlement
7. onderstreept dat de beleidsprioriteiten die het in zijn resoluties over de begrotingsrichtsnoeren en de begrotingsraming van respectievelijk 10 april 2008 en 20 mei 2008 heeft uitgezet in een geest van budgettaire discipline, onder handhaving van de vastgestelde beleidsprioriteiten als leidraad hebben gefungeerd bij de formulering van de voorstellen voor 2009; is van mening dat de bereikte resultaten volledig met deze doelstellingen in overeenstemming zijn, in het bijzonder ten aanzien van de specifieke vereisten die 2009 als verkiezingsjaar voor het Parlement met zich meebrengt en de eisen die voortvloeien uit het nieuwe Statuut van de leden en uit de nieuwe zittingsperiode;
8. is bijzonder ingenomen met de verbeterde samenwerking tussen het Bureau en de Begrotingscommissie, die een solide grondslag heeft gelegd voor de voorbereidende werkzaamheden in de aanloop naar de eerste lezing van de begroting, alsook bij de uitwerking van de begrotingsrichtsnoeren en -raming; wijst met nadruk op de bereidheid van beide partijen om de proefprocedure die is ingesteld om eventuele geschillen in een vroeg stadium op te lossen voort te zetten en tot een succes te maken en tegelijkertijd vast te houden aan de prerogatieven van de respectieve organen;
9. is niettemin van mening dat er nog een aantal praktische problemen moeten worden rechtgezet om de samenwerking nog verder te bevorderen en te verbeteren, met name in de vorm van significante verbeteringen op het stuk van de noodzakelijke informatievoorziening en tijdige rapportage binnen redelijke termijnen in de aanloop naar de eerste lezing;
10. erkent dat er zich sinds de goedkeuring van de raming een reeks belangrijke ontwikkelingen met duidelijke budgettaire implicaties hebben voorgedaan, en dat er nu dan ook behoefte is aan een aantal aanpassingen; wijst in dit verband met name op de budgettaire veranderingen die zijn teweeggebracht door de opschorting van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, alsook door de voorbereidingen met het oog op de inwerkingtreding van het nieuwe statuut voor de medewerkers van de leden, door de geactualiseerde raming met betrekking tot het Statuut van de leden, en bovendien ook door de gestegen energieprijzen;
11. onderstreept dat bij de ondersteuning van de leden in de uitoefening van hun mandaat, in het bijzonder hun wetgevende taken, belangrijke vorderingen zijn gemaakt; wijst op de positieve evaluatie en de instelling van de nieuwe briefingdienst in de bibliotheek ter ondersteuning van de parlementaire werkzaamheden van de leden; onderstreept dat het voor de leden van groot belang is dat zij tijdig objectieve en feitelijke informatie krijgen over de onderwerpen die voor hun parlementaire werkzaamheden van belang zijn; verzoekt de administratie de presentatie van de antwoorden op vragen van leden nog verder te verbeteren, alle aanvragen – en niet alleen de briefings – op de website van de bibliotheek te publiceren en de bewuste informatie in meerdere talen beschikbaar te stellen; wenst hierover tegen begin 2010 een eerste informatieve evaluatie te ontvangen;
12. benadrukt dat het totale peil van zijn begroting 19,67% van de toegelaten uitgaven binnen rubriek 5 (huishoudelijke kredieten) van het meerjarig financieel kader bedraagt, d.w.z. dat het onder de zichzelf opgelegde limiet van 20% blijft; is verheugd over het feit dat dit een verdere besparing van 900 000 EUR ten opzichte van zijn standpunt van mei 2008 inhoudt; wijst erop dat dit te maken heeft met een combinatie van factoren zoals hierboven uiteengezet;
13. neemt kennis van de resultaten van het op 30 september 2008 tussen het Bureau en de Begrotingscommissie gevoerde overleg, waarbij de voornaamste budgettaire geschilpunten werden besproken en voor het merendeel opgelost; merkt evenwel op dat er nog enkele open punten waren waarover geen overeenstemming kon worden bereikt en die door het Parlement zullen moeten worden geregeld;
14. onderstreept de positieve resultaten en het constructieve karakter van dit overleg; kan op basis van zijn eerdere resoluties en nadere evaluatie van de raming en de nota van wijzigingen grotendeels instemmen met de door het Bureau voorgestelde wijzigingen inzake het organigram; kan evenwel niet alle voorstellen volledig goedkeuren;
15. erkent dat er ingrijpende personele herschikkingsinspanningen zijn en zullen worden geleverd om personeelsuitbreidingen en de daaraan verbonden kosten te beperken;
−
onderstreept dat ook rekening moet worden gehouden met de algehele effectiviteit van de inzet van personele middelen voor de vervulling van specifieke taken, en dat het Bureau en de administratie zich de komende jaren constant op deze problemen moeten blijven concentreren om de personele middelen optimaal te verdelen over de wetgevende kerntaken, de directe dienstverlening aan de leden en administratieve ondersteunende taken, alsook om de uitgangspunten en prioriteiten die daaraan ten grondslag liggen beter uit te dragen;
−
beschouwt de accuraat geformuleerde en gedetailleerde lijst van het aantal ambten die – zij het met vertraging en na vaststelling van de termijn voor de indiening van amendementen voor de eerste lezing – is ingediend wat dat betreft als een belangrijke positieve eerste stap; wenst voortaan voortdurend op de hoogte te worden gehouden omtrent deze aangelegenheid;
−
is ervan overtuigd dat de onderhavige voorstellen in positieve zin zullen bijdragen aan de versterking van de wetgevingscapaciteiten van het Parlement, ook in het kader van de comitologieprocedure, zoals eveneens is aangegeven in een onlangs bij wijze van follow-up aan zijn Begrotingscommissie voorgelegd verslag;
16. hecht zijn goedkeuring aan de wijzigingen die in het organigram voor het secretariaat zijn aangebracht, zoals vermeld in de ingediende begrotingsamendementen en die neerkomen op in totaal 88 posten en 1 283 opwaarderingen; houdt de kredieten voor een beperkt aantal posten in reserve in afwachting van een verdere analyse en tot er uiterlijk eind juni 2009 meer duidelijkheid ontstaat over het gebruik, de behoeften en de optimale verdeling van de middelen, zoals hierboven aangegeven;
17. is weliswaar een sterk voorstander van de spoedige openstelling van het Bezoekerscentrum, maar onderstreept niettemin dat er ook na het begrotingsoverleg nog verdere inspanningen moeten worden geleverd om tot een bevredigende en kosteneffectieve oplossing te komen; merkt op dat de beide delegaties het niet volledig eens konden worden over dit punt en besluit derhalve in dit stadium ten dele in te stemmen met de ingediende verzoeken, maar is volledig bereid om zo spoedig mogelijk en zodra het over de nodige informatie beschikt op deze kwestie terug te komen;
18. onderkent de behoeften van de fracties om in termen van personeelssterkte het hoofd te kunnen bieden aan hun toenemende verantwoordelijkheden en stemt derhalve in met 53 extra posten; is van mening dat overleg over de vraag hoe de personeelsbehoeften van de fracties en de daarmee samenhangende kredieten in een vroeger stadium beter in de begrotingsprocedure zouden kunnen worden geïntegreerd bijzonder wenselijk zou zijn, ten einde de meest noodzakelijke behoeften op een adequater tijdstip te kunnen beoordelen;
19. wijst erop dat het heeft besloten voorlichtingsactiviteiten in de lidstaten te ondersteunen in het kader van zijn strategie en zijn actieprogramma voor de Europese verkiezingen van 2009; is tevens voorstander van het idee om jongeren meer te betrekken bij de campagne om de EU-burgers te informeren over de rol van het Europees Parlement;
20. onderstreept dat inmiddels de nodige budgettaire voorzieningen zijn getroffen om de invoering te vergemakkelijken van een nieuwe regeling voor de medewerkers van de leden, en is bijzonder ingenomen met de werkzaamheden die momenteel gaande zijn om hierover voor het eind van het jaar een definitief akkoord te bereiken;
21. is ingenomen met het voorstel tot instelling van een kennisbeheersysteem om de beschikbare informatie beter te kunnen verspreiden en de diverse op administratief en politiek niveau bestaande informatiebronnen goed te beheren; verzoekt de administratie de resultaten van het eerste stadium van de beoogde tweefasenaanpak tegen eind maart 2009 te presenteren;
22. is, gezien de zeer omvangrijke bedragen die daarmee zijn gemoeid, van mening dat de begrotingsautoriteit rekening moet houden met de financiële beperkingen en de stijgende kosten voor de aankoop, het onderhoud en de renovatie van gebouwen in het komende jaar, met name gelet op het feit dat het Statuut van de leden in 2009 in werking zal treden; verzoekt het Bureau tegen september 2009, vóór de eerste lezing van de begroting, een strategisch programma voor te leggen; kan onder de gegeven omstandigheden niet akkoord gaan met een hogere reserve voor gebouwen en besluit de desbetreffende kredieten op 20 miljoen EUR te handhaven;
23. wijst er nogmaals op dat een duidelijker middellange- tot langetermijnvisie voor gebouwen, met inbegrip van planningsmaatregelen, wellicht een betere kostenbeheersing mogelijk zou maken; roept het Bureau ertoe op zijn inspanningen op dit gebied voort te zetten; wenst een definitief rapport te ontvangen omtrent de financiële, administratieve en juridische implicaties met betrekking tot het asbestprobleem, alsook omtrent de gevolgen van de plafondreparatiewerkzaamheden die in Straatsburg moesten worden uitgevoerd;
24. wijst er nog eens op dat de plenaire vergadering besloten heeft dat het na de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut van de leden niet meer mogelijk zal zijn nieuwe rechten in het vrijwillige pensioenfonds te verwerven; wijst erop dat de uitvoeringsbepalingen die het Bureau heeft vastgesteld de opbouw van nieuwe rechten alleen toestaan aan bij het pensioenfonds aangesloten leden die herkozen zijn, voor wie een overgangsregeling zal gelden en die geen recht hebben op een nationaal of Europees pensioen dat aan hun mandaat gekoppeld is; denkt daarom dat er nauwelijks leden zullen zijn die nog nieuwe rechten kunnen verwerven; verwacht van de Administratie een bijgestelde raming van de kredieten die na de inwerkingtreding van het Statuut van de leden nodig zullen zijn;
25. wacht op de resultaten van de studie over de CO2-voetafdruk van het Europees Parlement, waarin overeenkomstig het verzoek van het Parlement ook de kwestie van de CO2-compensatieregelingen ter sprake zou moeten komen; heeft besloten tot aanpassing van de nomenclatuur van de begrotingslijnen waarop een eventueel in de toekomst te treffen CO2-compensatieregeling van invloed zou zijn; wijst er echter nogmaals op dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om reizen waar mogelijk te beperken;
26. spreekt de wens uit dat er met ingang van de nieuwe zittingsperiode van het Parlement in alle gebouwen van het Parlement, alsook via het intranet een mobiliteitsbeheerscentrum wordt ingesteld waar nadere informatie kan worden verkregen omtrent de openbare transportverbindingen van en naar het Parlement, en waardoor het gebruik van openbaar vervoer als alternatief voor autogebruik wordt aangemoedigd;
27. neemt kennis van de suggestie om een leerstoel van het Europees Parlement te financieren ter ere van professor Bronislaw Geremek, en om een comité op te richten dat onder meer tot taak heeft een jaarlijkse prijs toe te wijzen; verzoekt het Bureau deze suggestie en de uitvoerbaarheid ervan te onderzoeken in samenwerking met de Commissie, teneinde hiervoor de benodigde middelen beschikbaar te stellen;
28. wijst op de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie juridische zaken en de Commissie verzoekschriften, alsook op het feit dat er in grote mate overeenstemming bestaat; benadrukt dat globaal genomen met de geuite zorgen rekening is gehouden in de begrotingsamendementen en de stemming;
Afdeling IV - Hof van Justitie
29. onderkent het belang van de toepassing van de nieuwe urgentieprocedure door het Hof van Justitie, waardoor de nationale rechtbanken binnen een veel kortere termijn dan eerst het geval was kunnen rekenen op een antwoord; hecht derhalve met betrekking tot de 39 nieuw te creëren posten zijn goedkeuring aan de ingediende ontwerpbegroting;
30. merkt op dat de sterke stijging van de begroting vooral te verklaren valt door het project voor de constructie van het nieuwe gebouw voor het Hof, waarover al in een eerder stadium overeenstemming is bereikt en dat nog jarenlang verregaande financiële consequenties zal hebben; dringt bij het Hof aan op indiening van een geactualiseerd rapport over de stand van de werkzaamheden in hun geheel en over de daaraan verbonden kostenimplicaties tot 2013;
31. is van mening dat de ontwikkeling van de gewone operationele begroting van het Hof, die momenteel iets hoger uitkomt dan 2,5%, veel bemoedigender is en dat het Hof zich over het algemeen duidelijk heeft ingespannen om de stijging van zijn uitgaven voor het begrotingsjaar 2009 binnen de perken te houden;
32. besluit de forfaitaire verlaging vast te stellen op 3,5%, een percentage dat dicht in de buurt komt van hetgeen het Hof zelf voorstelt, en brengt de desbetreffende kredieten terug op het niveau van het voorontwerp; merkt op dat de operationaliteit van het Hof aldus volledig kan worden gewaarborgd, terwijl niettemin op de oorspronkelijke voorstellen wordt bezuinigd;
Afdeling V - Rekenkamer
33. is ingenomen met de voorgenomen uitbreiding van de controlecapaciteit van de Rekenkamer en besluit derhalve de daarmee gepaard gaande 20 posten toe te wijzen, in overeenstemming met zowel de Rekenkamer als de Raad;
34. is van mening dat de kosten voor de financiering van de uitbreiding van het gebouw van de Rekenkamer voor de belastingbetaler zo laag mogelijk moeten worden gehouden; bevestigt daarom opnieuw zijn besluit om deze uitbreiding over een periode van vier jaar rechtstreeks via de begroting te financieren, in plaats van te trachten de veel hogere kosten die zouden voortvloeien uit een over 25 jaar gespreide huurkoopovereenkomst te maskeren; besluit derhalve een zo hoog mogelijk bedrag vervroegd af te lossen via de begroting 2009 en heeft daarom zijn goedkeuring gehecht aan een daarvoor bestemd krediet van 55 miljoen EUR;
35. besluit de kredieten voor een beperkt aantal uitgavenposten in verband met de verspreiding van de rapporten van de Rekenkamer onder het publiek, de uitvoering van een doelmatigheidscontrole bij de Rekenkamer zelf, verbetering van de rapportage en kinderopvangvoorzieningen voor het personeel te verhogen en om naast de bovenvermelde auditorsposten nog twee extra posten aan het organigram toe te voegen;
Afdeling VI - Europees Economisch en Sociaal Comité
36. heeft rekening gehouden met de problemen waarmee het EESC uit een oogpunt van personeelskredieten te kampen heeft en gaat er, op basis van de aangevoerde argumentatie, mee akkoord het percentage van de forfaitaire verlaging in te stellen op een niveau van 4,5%;
37. besluit om naast de twee nieuwe AD5-posten die al in de ontwerpbegroting waren opgenomen, ook nog twee AST-posten te creëren die door de Raad waren verworpen;
38. besluit een gedeelte van de kredieten voor reis- en vergaderkosten in de reserve te plaatsen, in afwachting van een duidelijk plan van het Comité om deze kosten onder controle te houden;
Afdeling VII - Comité van de Regio's
39. neemt ter kennis dat het Comité in verband met de uitbreiding extra personeel moet aanwerven en stemt in met de nieuwe posten in de ontwerpbegroting van de Raad;
40. kan daarnaast, na het Comité te hebben gehoord, akkoord gaan met een beperkt aantal van drie extra posten om de operationele capaciteit in bepaalde afdelingen te versterken;
41. besluit om, na de argumenten van het Comité te hebben gehoord, een forfaitair verlagingspercentage van 4,5% te introduceren; merkt op dat dit percentage zeer dicht in de buurt komt van het cijfer dat het Comité zelf heeft voorgesteld en niettemin een besparing oplevert;
Afdeling VIII - Europese Ombudsman
42. gaat akkoord met de in de ontwerpbegroting van de Raad gecreëerde drie nieuwe AD-posten ter verbetering van de capaciteit van de Ombudsman om de toename van het aantal ontvankelijke klachten te kunnen verwerken; kan daarnaast, na de Ombudsman te hebben gehoord, tevens instemmen met de toewijzing van drie tijdelijke AST-posten;
Afdeling IX - Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
43. hecht zijn goedkeuring aan deze afdeling van de ontwerpbegroting;
o o o
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, samen met de amendementen op de afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII en IX van het ontwerp van algemene begroting, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de overige betrokken instellingen en organen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake luchthavengelden (8332/2/2008 – C6-0259/2008 – 2007/0013(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (8332/2/2008 – C6-0259/2008)(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0820),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0375/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 23 oktober 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake luchthavengelden
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/12/EG.)
Stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Bosnië en Herzegovina ***
192k
29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (8225/2008 – COM(2008)0182 – C6-0255/2008 – 2008/0073(AVC))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (8225/2008-COM(2008)0182),
– gezien de ontwerpstabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (8226/2008),
– gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, laatste zin en artikel 310 van het EG-Verdrag (C6-0255/2008),
– gelet op artikel 101 van het EGKS-verdrag,
– gelet op artikel 75 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0378/2008),
1. stemt in met de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Bosnië en Herzegovina.
Zeepiraterij
127k
45k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 over zeepiraterij
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2008 over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2008 over het banaliseren van het vermoorden van burgers in Somalië(2),
– gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 15 september 2008 (13028/2008),
– gezien de conclusies van de Raad Externe Betrekkingen van 26 mei 2008 (9868/2008),
– gezien Gemeenschappelijk Optreden 2008/749/GBVB van de Raad van 19 september 2008 inzake de militaire coördinatie door de Europese Unie ter ondersteuning van Resolutie 1816(2008) van de VN-Veiligheidsraad (EU NAVCO)(3) en gezien Resolutie 1838(2008) van de VN-Veiligheidsraad,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1988 ter onderdrukking van illegale handelingen tegen de veiligheid van de zeescheepvaart,
– gezien Resoluties 1814(2008) van 15 mei 2008 en 1816(2008) van 2 juni 2008 van de VN-Veiligheidsraad over de situatie in Somalië,
– gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat piraterij op open zee een toenemende bedreiging vormt voor het menselijk leven en de veiligheid, met name in de zee voor de kust van Somalië en de Hoorn van Afrika, onder meer voor de humanitaire hulp voor circa 3,5 miljoen hulpbehoevenden,
B. overwegende dat er verder klachten zijn over de toeneming van piraterij in andere delen van de wereld, zoals het Kanaal van Mozambique en bepaalde wateren nabij India of in het Caribische gebied;
C. overwegende dat het voortduren van de conflicten en de politieke instabiliteit in Somalië aanleiding hebben gegeven tot handelingen van piraterij en gewapende roofovervallen,
D. overwegende dat er in het afgelopen jaar criminele aanvallen hebben plaatsgevonden op communautaire vissers-, koopvaardij- en passagiersschepen en dat die in de internationale wateren nabij de kusten van Afrika in aantal en frequentie zijn toegenomen, hetgeen gevaren oplevert voor het leven van de bemanningsleden en een buitengewoon negatief effect op de internationale handel,
E. overwegende dat een ongehinderde doorvaart voor schepen die legitieme handel op de open zeeën bedrijven, een absolute voorwaarde is voor de internationale handel,
F. overwegende dat een dergelijke piraterij een onmiddellijke bedreiging vormt voor de zeelieden, wier bestaan afhankelijk is van de veilige en legale uitoefening van hun handel en beroep ter zee,
G. overwegende dat EU-vissers op open zee het doelwit zijn geweest van piraten en dat de bedreiging van piraterij ertoe geleid heeft dat een groot aantal EU-vissersschepen zich op honderden kilometers afstand van de Somalische kust heeft teruggetrokken of hun visserijactiviteit in dit gebied hebben beperkt,
H. overwegende dat een aantal slachtoffers van piraterij gewone burgers waren die vreedzame activiteiten ontplooiden aan bood van vakantieschepen voor de kust van de Hoorn van Afrika,
I. overwegende dat dergelijke piraterij ten dele voortvloeit uit het geweld en de politieke instabiliteit in Somalië en in de rest van de Hoorn van Afrika, maar daar ook aan bijdraagt, en gelet op de consequenties die dit heeft voor de burgerbevolking van Somalië, die hierdoor wordt blootgesteld aan bedreigingen, verminderde ontwikkelingskansen en de onderbreking van voedselhulp en andere humanitaire steun,
J. overwegende dat in 2007 de volgende feiten gemeld werden: 20 bemanningsleden zijn vermoord, 153 gewond of aangevallen en 194 ontvoerd,
K. overwegende dat, als reactie op de verergering van dit verschijnsel, de VN-Veiligheidsraad momenteel werkt aan een nieuwe resolutie, die gericht is op het mobiliseren van de internationale gemeenschap met het oog op een betere toepassing van de bestaande instrumenten voor het indammen en voorkomen van piraterij in het kader van het zeerecht of van de resoluties van de Veiligheidsraad,
1. doet een beroep op de federale overgangsregering van Somalië om, in samenwerking met de VN en de Afrikaanse Unie, op te treden tegen piraterij en gewapende roofovervallen voor de kust van Somalië tegen schepen die humanitaire hulp vervoeren, en deze als criminele daden te vervolgen door het arresteren van de daders in het kader van het vigerende internationale recht;
2. neemt kennis van Gemeenschappelijk Optreden 2008/749/GBVB, waarin een militaire coördinatieactie, genaamd EU NAVCO, wordt opgezet ter ondersteuning van Resolutie 1816(2008) van de VN-Veiligheidsraad;
3. verzoekt de lidstaten die zitting hebben in de VN-Veiligheidsraad de in Resolutie 1816(2008) bedoelde autorisaties te hernieuwen, zoals in Resolutie 1838(2008) was overeengekomen;
4. verzoekt de Commissie te zoeken naar manieren om vissersschepen uit de EU of onder andere vlaggen varend die vissen in internationale wateren van de noordwestelijke Indische Oceaan bescherming te bieden tegen piraterij, eventueel door samen te werken met de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan;
5. betreurt het dat de Raad heeft nagelaten het Parlement te raadplegen over het besluit tot het op gang brengen van deze operatie in het kader van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) en dringt er bij de Raad op aan om aan het Parlement informatie te verstrekken over de reikwijdte van deze actie en over de precieze taken die de "EU-coördinatiecel" binnen de Europese Raad zal ondernemen ter ondersteuning van de maritieme missie in het kader van het EVDB: EU NAVCO;
6. verzoekt de Raad een duidelijk onderscheid te maken tussen het toekomstige EVDB-mandaat en de piraterijbestrijdingstaken van zijn lidstaten in het kader van de operatie "Enduring Freedom-Hoorn van Afrika", die bestemd is voor het bestrijden van terroristische activiteiten; verlangt duidelijke richtsnoeren voor de inhechtenisneming en vervolging van gevangen genomen piraten; verzoekt de Raad stappen te nemen om te voorkomen dat de EU NAVCO-operatie betrokken raakt in het lopende conflict in Somalië; verzoekt om een effectieve coördinatie met andere schepen in de regio, met name Amerikaanse en Russische schepen;
7. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan te zorgen voor een zo spoedig mogelijke herziening en actualisering van de rechtsinstrumenten van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) op het gebied van piraterij en gewapende roofovervallen opdat de daders kunnen worden vervolgd en veroordeeld;
8. verzoekt de Raad en de Commissie om er bij de kuststaten en alle lidstaten op aan te dringen dat zij het Protocol van 2005 bij het Verdrag inzake de onderdrukking van illegale handelingen tegen de veiligheid van de zeescheepvaart ratificeren;
9. verzoekt de lidstaten die dit nog niet zouden hebben gedaan de relevante bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee en het VN-Verdrag ter onderdrukking van illegale handelingen tegen de veiligheid van de zeescheepvaart, op grond waarvan de rechtsbevoegdheid duidelijk kan worden vastgesteld en bijgevolg met volstrekte rechtszekerheid strafrechtelijke vervolging kan worden ingesteld tegen gearresteerde piraten of daders van gewapende overvallen op zee, zo spoedig mogelijk in hun nationale wetgeving om te zetten;
10. is ingenomen met het voornemen van de Commissie tot verbetering van de coördinatie met de Europese agentschappen die verantwoordelijkheid zijn voor toezicht op het maritieme verkeer, en onderstreept daarbij in het bijzonder de preventie van illegale activiteiten (mensen- en drugssmokkel en illegale immigratie) met speciale nadruk op de internationale wateren; dringt er bij de Raad op aan de dreiging van terrorisme niet op een hoop te gooien met de kwestie van illegale immigratie en mensen- en drugssmokkel;
11. is ingenomen met het initiatief van de Commissie tot bevordering van onderhandelingen over een beter beheer van de maritieme ruimte met derde landen en spreekt zijn krachtige steun uit voor de toegenomen samenwerking met de buurlanden in het belang van de bescherming van de zeegebieden welke zich buiten de nationale territoriale wateren bevinden;
12. veroordeelt categorisch de handel in wapens en munitie met georganiseerde bendes die zich schuldig maken aan piraterij; verzoekt de bevoegde internationale organisaties te streven naar passende preventieve maatregelen, zodat de wapens niet in handen komen van die bendes;
13. doet een beroep op de Commissie om het Parlement informatie te verstrekken over eventuele besluiten die zij zou nemen met betrekking tot de financiering van projecten die samenhangen met zeer belangrijke zeeroutes rondom de Hoorn van Afrika, de Straat van Bab al Mandeb en de Golf van Aden;
14. dringt er bij de Commissie op aan te overwegen hoe praktische steun kan worden gegeven aan de agenda's van Sana en Dar es Salaam van de IMO, en met name aan de oprichting van een regionaal maritiem informatiecentrum of -systeem dat hiermee in verbinding staat;
15. spreekt zijn tevredenheid uit over de vooruitgang die de Europese Raad heeft geboekt bij de voorbereiding van een EU-actie van de zeemacht tegen de piraterij, met als doel de veiligheid van de vrachtschepen die een corridor in de Golf van Aden volgen, te waarborgen;
16. betreurt het dat de actie van de Raad niet gericht is op de visgronden in de regio en dringt erop aan dat snel maatregelen in die zin worden genomen;
17. verzoekt de Commissie in het kader van het nieuwe geïntegreerde maritieme beleid een communautair systeem op te zetten voor de wederzijdse samenwerking en coördinatie, dat het marineschepen die onder de vlag van een lidstaat varen in internationale wateren mogelijk maakt om de visserij- en koopvaardijschepen van andere lidstaten te beschermen, en wel bij een zo spoedig mogelijke gelegenheid;
18. juicht daarom de aanneming door het Parlement toe van een amendement tijdens de eerste lezing van de algemene begroting van de Unie voor 2009, teneinde een nieuwe begrotingslijn te creëren ter financiering van een pilootproject om de mogelijkheden te onderzoeken voor de financiering, het beheer en de coördinatie van een communautair actieplan ter bescherming van de communautaire schepen die door wateren varen welke door de internationale piraterij worden bedreigd;
19. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan in het kader van de VN en de IMO actieve steun te geven aan het door diverse lidstaten geopperde initiatief om het recht van achtervolging ter zee en in de lucht uit te breiden tot de territoriale wateren van de kuststaten, op voorwaarde dat de betrokken landen daarmee instemmen, en ook om een mechanisme te ontwikkelen voor de gecoördineerde bijstand tegen gevallen van piraterij op zee; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarnaast zich op actieve wijze in te zetten voor de goedkeuring van een nieuwe resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aangezien de geldigheid van Resolutie 1816(2008) op 2 december 2008 zal verstrijken;
20. verzoekt de Commissie en de Verenigde Naties om, naast het beveiligen van de konvooien en het uitoefenen van het recht op vervolging van de agressors, aandacht te blijven besteden aan de politieke samenwerking en normalisatie met de landen in de regio, teneinde hen in staat te stellen de misdaad op zee beter te voorkomen en te bestrijden en de verschillende achtergronden ervan aan te pakken;
21. verzoekt de Raad en de lidstaten de doelstellingen van de militaire mariene operatie van de EU uit te leggen in het kader van Resolutie 1816(2008) van de VN-Veiligheidsraad tot onderdrukking van gewapende roofovervallen voor de kust van Somalië; erkent dat Resoluties 1816(2008) en 1838(2008) van de Veiligheidsraad van de VN zijn opgesteld onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest als enige manier om het gebruik van geweld te legitimeren; benadrukt echter dat piraterij noch het optreden daartegen beschouwd mogen worden als oorlogshandelingen te behandelen; verzoekt de Europese Raad om de piraterij aan te pakken als een criminele handeling in het kader van het vigerende internationale recht;
22. verzoekt de Raad niets onverlet te laten om ervoor te zorgen dat de netwerken van misdaadorganisaties die van deze acties profiteren worden geïdentificeerd en ontmanteld;
23. dringt erop aan dat de Commissie en de internationale gemeenschap de vereiste menselijke en financiële middelen inzetten om bij te dragen aan de totstandbrenging van een democratisch en stabiel bestel in Somalië om doeltreffend en op lange termijn de piraterij op zee te bestrijden;
24. verzoekt de Raad en de lidstaten duidelijke en juridisch onaanvechtbare regels op te stellen voor het inzetten van de zeemacht in het kader van deze militaire acties;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen
159k
95k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 over de ontwerpverordening van de Commissie van 2 juni 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat met prospectussen en reclame verband houdende elementen betreft en over de ontwerpbeschikking van de Commissie van 2 juni 2008 betreffende het gebruik door effectenuitgevende instellingen van derde landen van nationale standaarden voor jaarrekeningen van bepaalde derde landen en van de International Financial Reporting Standards voor de opstelling van hun geconsolideerde financiële overzichten
– gezien Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten(1), inzonderheid op artikel 7, lid 1 daarvan
– gezien Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de harmonisatie van transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten(2), inzonderheid op artikel 23, lid 4, derde alinea daarvan,
– gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen(3),
– gezien Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast(4),
– gezien de ontwerpverordening van de Commissie van 2 juni 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 809/2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat met prospectussen en reclame verband houdende elementen betreft,
– gezien de ontwerpbeschikking van de Commissie van 2 juni 2008 betreffende het gebruik door effectenuitgevende instellingen van derde landen van nationale standaarden voor jaarrekeningen van bepaalde derde landen en van de International Financial Reporting Standards voor de opstelling van hun geconsolideerde financiële overzichten,
– gezien Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2007 over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 809/2004 ten aanzien van de standaarden voor jaarrekeningen die worden gebruikt om historische informatie in prospectussen op te stellen en over het ontwerpbesluit van de Commissie inzake het gebruik dat effectenuitgevende instellingen uit derde landen maken van informatie die is opgesteld volgens internationaal aanvaarde standaarden voor jaarrekeningen(6),
– gelet op artikel 81 van zijn Reglement,
Met betrekking tot de ontwerpverordening en de ontwerpbeschikking
1. neemt nota van de vooruitgang die de Commissie heeft geboekt op het vlak van de eliminatie van de afstemmingsvereisten ten aanzien van Europese uitgevende instellingen in derde landen; is ingenomen met de maatregelen die voor de erkenning van de op de US Generally Accepted Accounting Principles (US-GAAP's) en de International Financial Reporting Standards (IFRS) gebaseerde standaarden zijn genomen;
2. is van oordeel dat de algemeen aanvaarde beginselen voor jaarrekeningen van derde landen (GAAP's van derde landen) als gelijkwaardig aan de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 aangenomen IFRS dienen te worden beschouwd wanneer beleggers tot hetzelfde besluit komen, ongeacht de vraag of de jaarrekeningen die zij te zien krijgen op zulke IFRS of op de GAAP's van derde landen zijn gebaseerd, en wanneer de controlezekerheid en de handhaving op het niveau van de entiteiten voor beleggers voldoende betrouwbaar zijn;
3. is van oordeel dat de regelgevende instanties een actieve dialoog met hun internationale tegenhangers dienen te blijven voeren over de toepassing en de consistente handhaving van de IFRS, en de samenwerking en de uitwisseling van informatie dienen te bevorderen;
4. stelt vast dat de door de International Accounting Standards Board (IASB) afgekondigde IFRS een solide basis voor regelgevers vormen om te komen tot een wereldwijde convergentie van standaarden voor jaarrekeningen; is van oordeel dat het wereldwijde gebruik van internationaal geaccepteerde standaarden voor jaarrekeningen de transparantie en de vergelijkbaarheid van de financiële overzichten ten goede zou komen, en zowel bedrijven als beleggers veel voordeel kan opleveren;
5. is van mening dat de convergentie van standaarden voor jaarrekeningen een belangrijke taak is maar onderstreept dat het er uiteindelijk om gaat dat de IFRS in elke jurisdictie worden aangenomen, met eerbiediging van haar eigen democratisch en wettelijk kader;
6. is ingenomen met Verordening (EG) nr. 1569/2007 waarin de definitie van gelijkwaardigheid is opgenomen en een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van GAAP's van derde landen; onderstreept dat Verordening (EG) nr. 1569/2007 voorschrijft dat in de beschikking van de Commissie het uitgevende instellingen van de Gemeenschap is toegestaan in het betrokken derde land van overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS gebruik te maken;
7. stelt vast dat de VS slechts financiële verklaringen erkennen die uit hoofde van IFRS zijn voorbereid, zoals door de IASB vastgesteld; erkent echter dat de VS instemmen met een korte overgangsperiode, gedurende welke uit hoofde van in het kader van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vastgestelde IFRS aangenomen financiële verklaringen eveneens zonder afstemmingsvereisten worden geaccepteerd;
8. onderstreept dat bepaalde derde landen nog niet openlijk hebben verklaard wanneer de IFRS op hun binnenlandse emittenten zullen worden toegepast;
9. is van mening dat de ontwerpverordening van de Commissie en de ontwerpbeschikking van de Commissie moeten stroken met de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1569/2007 en met de onderhavige resolutie;
10. is ingenomen met de onlangs door bepaalde derde landen gepresenteerde routekaarten voor overschakeling op IFRS; verzoekt de Commissie de voortgang met de implementatie van deze routekaarten in het oog te houden teneinde de erkenning van gelijkwaardigheid af te schaffen als op een tevoren vastgesteld tijdstip wordt overgeschakeld;
11. stelt vast dat voorstellen zijn ingediend om het beheer van de IASB te versterken;
12. neemt kennis van het verslag van de Commissie van 22 april 2008 over de vooruitgang die is geboekt op het vlak van de eliminatie van de afstemmingsvereisten en van het streven van de met de vaststelling van standaarden voor de jaarrekeningen belaste instanties in derde landen om deze te laten samenvallen met de IFRS;
13. stelt voor de ontwerpverordening van de Commissie als volgt te wijzigen:
(3) Met het oog op de toetsing van de gelijkwaardigheid van de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving (Generally Accepted Accounting Principles – GAAP) van een derde land met goedgekeurde IFRS voorziet Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast in een definitie van gelijkwaardigheid en in een mechanisme voor de toetsing van de gelijkwaardigheid van de GAAP van een derde land.
(3) Met het oog op de toetsing van de gelijkwaardigheid van de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving (Generally Accepted Accounting Principles – GAAP) van een derde land met goedgekeurde IFRS voorziet Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast in een definitie van gelijkwaardigheid en in een mechanisme voor de toetsing van de gelijkwaardigheid van de GAAP van een derde land. Verordening (EG) nr. 1569/2007 schrijft tevens voor dat de Commissie tot het besluit dient te komen dat het uitgevende instellingen van de Gemeenschap is toegestaan in het betrokken derde land van overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS gebruik te maken.
(6) In zijn advies [van respectievelijk maart 2008, mei 2008 en …] heeft het CEER aanbevolen de US GAAP en de Japanse GAAP als gelijkwaardig met de IFRS aan te merken voor toepassing binnen de Gemeenschap. Voorts heeft het CEER aanbevolen binnen de Gemeenschap tijdelijk, maar uiterlijk tot 31 december 2011, financiële overzichten te aanvaarden die conform de GAAP van China, Canada en Zuid-Korea zijn opgesteld.
(6) In zijn advies [van respectievelijk maart 2008, mei 2008 en oktober 2008] heeft het CEER aanbevolen de US GAAP en de Japanse GAAP als gelijkwaardig met de IFRS aan te merken voor toepassing binnen de Gemeenschap. Voorts heeft het CEER aanbevolen binnen de Gemeenschap tijdelijk, maar uiterlijk tot 31 december 2011, financiële overzichten te aanvaarden die conform de GAAP van China, Canada, Zuid-Korea en India zijn opgesteld.
(7) In 2006 hebben de US Financial Accounting Standards Board en de IASB een memorandum van overeenstemming gesloten waarin zij hun streven herbevestigden om tot een onderlinge afstemming tussen de US GAAP en de IFRS te komen en waarin een werkprogramma was opgenomen om dit doel te bereiken. Als gevolg van dit werkprogramma zijn talrijke belangrijke verschillen tussen de US GAAP en de IFRS weggewerkt. Daarnaast heeft de dialoog tussen de Commissie en de US Securities and Exchange Commission ertoe geleid dat uitgevende instellingen van de Gemeenschap die hun financiële overzichten conform de IFRS opstellen, van alle aanpassingsvereisten zijn ontslagen. Het verdient bijgevolg aanbeveling de US GAAP met ingang van 1 januari 2009 als gelijkwaardig met de goedgekeurde IFRS aan te merken.
(7) In 2006 hebben de US Financial Accounting Standards Board en de IASB een memorandum van overeenstemming gesloten waarin zij hun streven herbevestigden om tot een onderlinge afstemming tussen de US GAAP en de IFRS te komen en waarin een werkprogramma was opgenomen om dit doel te bereiken. Als gevolg van dit werkprogramma zijn talrijke belangrijke verschillen tussen de US GAAP en de IFRS weggewerkt. Daarnaast heeft de dialoog tussen de Commissie en de US Securities and Exchange Commission ertoe geleid dat uitgevende instellingen van de Gemeenschap die hun financiële overzichten conform de door de IASB vastgestelde IFRS opstellen, van alle aanpassingsvereisten zijn ontslagen. Het verdient bijgevolg aanbeveling de US GAAP met ingang van 1 januari 2009 als gelijkwaardig met de goedgekeurde IFRS aan te merken.
Wijziging 4 Ontwerpverordening - wijzigingsbesluit Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)De regering van India en het Institute of Chartered Accountants van India hebben in juli 2007 publiekelijk toegezegd IFRS uiterlijk 31 december 2011 goed te keuren en nemen de nodige maatregelen om een tijdige en complete overgang op IFRS voor die datum te waarborgen.
Wijziging 5 Ontwerpverordening - wijzigingsbesluit Artikel 1 - punt 1 Verordening (EG) nr. 809/2004 Artikel 35, lid 5 bis
5 bis. Uitgevende instellingen van derde landen zijn niet onderworpen aan een vereiste uit hoofde van bijlage I, rubriek 20.1; bijlage IV, rubriek 13.1; bijlage VII, rubriek 8.2; bijlage X, rubriek 20.1, of bijlage XI, rubriek 11.1, om historische financiële informatie aan te passen die in een prospectus is opgenomen en relevant is voor de boekjaren vóór boekjaren die op of na 1 januari 2012 aanvangen, dan wel aan een vereiste uit hoofde van bijlage VII, rubriek 8.2 bis; bijlage IX, rubriek 11.1; of bijlage X, rubriek 20.1 bis, om een beschrijving te geven van de verschillen tussen de ingevolge Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde International Financial Reporting Standards en de standaarden voor jaarrekeningen in overeenstemming waarmee dergelijke informatie is opgesteld, mits de historische financiële informatie is opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van de Volksrepubliek China, Canada of de Republiek Korea.
5 bis. Uitgevende instellingen van derde landen zijn niet onderworpen aan een vereiste uit hoofde van bijlage I, rubriek 20.1; bijlage IV, rubriek 13.1; bijlage VII, rubriek 8.2; bijlage X, rubriek 20.1, of bijlage XI, rubriek 11.1, om historische financiële informatie aan te passen die in een prospectus is opgenomen en relevant is voor de boekjaren vóór boekjaren die op of na 1 januari 2012 aanvangen, dan wel aan een vereiste uit hoofde van bijlage VII, rubriek 8.2 bis; bijlage IX, rubriek 11.1; of bijlage X, rubriek 20.1 bis, om een beschrijving te geven van de verschillen tussen de ingevolge Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde International Financial Reporting Standards en de standaarden voor jaarrekeningen in overeenstemming waarmee dergelijke informatie is opgesteld, mits de historische financiële informatie is opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van de Volksrepubliek China, Canada of de Republiek Korea of de Republiek India.
Wijziging 6 Ontwerpverordening - wijzigingsbesluit Artikel 1 bis (nieuw)
Artikel 1 bis
De Commissie blijft, met de technische steun van het CESR, het streven van derde landen om over te schakelen op de IFRS op de voet volgen en voert tijdens het convergentieproces een actieve dialoog met de autoriteiten. De Commissie brengt in 2009 verslag uit over de ter zake geboekte vooruitgang aan het Europees Parlement en het Europees Securities Committee (ESC).
Wijziging 7 Ontwerpverordening - wijzigingsbesluit Artikel 1 ter (nieuw)
Artikel 1 ter
Door derde landen gepubliceerde data voor de overschakeling op IFRS dienen als referentiedata voor de afschaffing van de erkenning van de gelijkwaardigheden van de derde landen in kwestie.
14. stelt voor de ontwerpbeschikking van de Commissie als volgt te wijzigen:
Door de Commissie voorgestelde tekst
Wijziging
Wijziging 8 Ontwerpbesluit Overweging 5
(5) Met het oog op de toetsing van de gelijkwaardigheid van de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving (Generally Accepted Accounting Principles – GAAP) van een derde land met goedgekeurde IFRS voorziet Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast in een definitie van gelijkwaardigheid en in een mechanisme voor de toetsing van de gelijkwaardigheid van de GAAP van een derde land.
(5) Met het oog op de toetsing van de gelijkwaardigheid van de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving (Generally Accepted Accounting Principles – GAAP) van een derde land met goedgekeurde IFRS voorziet Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast in een definitie van gelijkwaardigheid en in een mechanisme voor de toetsing van de gelijkwaardigheid van de GAAP van een derde land. Verordening (EG) nr. 1569/2007 schrijft tevens voor dat de Commissie tot het besluit dient te komen dat het uitgevende instellingen van de Gemeenschap is toegestaan in het betrokken derde land van overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS gebruik te maken.
Wijziging 9 Ontwerpbesluit Overweging 7
In zijn advies [van respectievelijk maart 2008, mei 2008 en …] heeft het CEER aanbevolen de US GAAP en de Japanse GAAP als gelijkwaardig met de IFRS aan te merken voor toepassing binnen de Gemeenschap. Voorts heeft het CEER aanbevolen binnen de Gemeenschap tijdelijk, maar uiterlijk tot 31 december 2011, financiële overzichten te aanvaarden die conform de GAAP van China, Canada en Zuid-Korea zijn opgesteld.
(7) In zijn advies [van respectievelijk maart 2008, mei 2008 en oktober 2008] heeft het CEER aanbevolen de US GAAP en de Japanse GAAP als gelijkwaardig met de IFRS aan te merken voor toepassing binnen de Gemeenschap. Voorts heeft het CEER aanbevolen binnen de Gemeenschap tijdelijk, maar uiterlijk tot 31 december 2011, financiële overzichten te aanvaarden die conform de GAAP van China, Canada, Zuid-Korea en India zijn opgesteld.
Wijziging 10 Ontwerpbesluit Overweging 8
(8) In 2006 hebben de US Financial Accounting Standards Board en de IASB een memorandum van overeenstemming gesloten waarin zij hun streven herbevestigden om tot een onderlinge afstemming tussen de US GAAP en de IFRS te komen en waarin een werkprogramma was opgenomen om dit doel te bereiken. Als gevolg van dit werkprogramma zijn talrijke belangrijke verschillen tussen de US GAAP en de IFRS weggewerkt. Daarnaast heeft de dialoog tussen de Commissie en de US Securities and Exchange Commission ertoe geleid dat uitgevende instellingen van de Gemeenschap die hun financiële overzichten conform de IFRS opstellen, van alle aanpassingsvereisten zijn ontslagen. Het verdient bijgevolg aanbeveling de US GAAP met ingang van 1 januari 2009 als gelijkwaardig met de goedgekeurde IFRS aan te merken.
(8) In 2006 hebben de US Financial Accounting Standards Board en de IASB een memorandum van overeenstemming gesloten waarin zij hun streven herbevestigden om tot een onderlinge afstemming tussen de US GAAP en de IFRS te komen en waarin een werkprogramma was opgenomen om dit doel te bereiken. Als gevolg van dit werkprogramma zijn talrijke belangrijke verschillen tussen de US GAAP en de IFRS weggewerkt. Daarnaast heeft de dialoog tussen de Commissie en de US Securities and Exchange Commission ertoe geleid dat uitgevende instellingen van de Gemeenschap die hun financiële overzichten conform de door de IASB vastgestelde IFRS opstellen, van alle aanpassingsvereisten zijn ontslagen. Het verdient bijgevolg aanbeveling de US GAAP met ingang van 1 januari 2009 als gelijkwaardig met de goedgekeurde IFRS aan te merken.
Wijziging 11 Ontwerpbesluit Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis)De regering van India en het Institute of Chartered Accountants van India hebben in juli 2007 publiekelijk toegezegd IFRS uiterlijk 31 december 2011 goed te keuren en nemen de nodige maatregelen om een tijdige en complete overgang op IFRS voor die datum te waarborgen.
Wijziging 12 Ontwerpbesluit Artikel 1 - lid 1 - inleidende formule
Met ingang van 1 januari 2009 mag een uitgevende instelling van een derde land haar geconsolideerde jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten niet alleen overeenkomstig de ingevolge Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS opstellen, maar ook conform de volgende standaarden:
Met ingang van 1 januari 2009 mogen, naast de overeenkomstig de ingevolge Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS, de volgende standaarden beschouwd worden als gelijkwaardig aan ingevolge Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS, met betrekking tot geconsolideerde jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten.
Wijziging 13 Ontwerpbesluit Artikel 1 - lid 2
2. Vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2012 begint, mag een uitgevende instelling van een derde land haar geconsolideerde jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten opstellen overeenkomstig de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van de Volksrepubliek China, Canada of de Republiek Korea.
2. Vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2012 begint, mag een uitgevende instelling van een derde land haar geconsolideerde jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten opstellen overeenkomstig de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van de Volksrepubliek China, Canada, de Republiek Korea of de Republiek India.
Wijziging 14 Ontwerpbesluit Artikel 1 bis (nieuw)
Artikel 1 bis
De Commissie blijft, met de technische steun van het CESR, het streven van derde landen om over te schakelen op de IFRS op de voet volgen en voert tijdens het convergentieproces een actieve dialoog met de autoriteiten. De Commissie brengt in 2009 verslag uit over de ter zake geboekte vooruitgang aan het Europees Parlement en het European Securities Committee (ESC).
Wijziging 15 Ontwerpbesluit Artikel 1 ter (nieuw)
Artikel 1 ter
Door derde landen gepubliceerde data voor de overschakeling op IFRS dienen als referentiedata voor de afschaffing van de erkenning van de gelijkwaardigheden van de derde landen in kwestie.
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 over de gevolgen van maatregelen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart en van bodyscanners voor de mensenrechten, de privacy, de persoonlijke waardigheid en de gegevensbescherming
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 6 van het EU-verdrag, artikel 80, lid 2, van het EG-verdrag en Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart(1),
– gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Commissie een voorstel ingediend heeft voor een verordening van de Commissie ter aanvulling van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart, waarbij voor het screenen van passagiers in luchthavens van de EU als een van de toegestane methoden is voorzien in het gebruik van "bodyscanners", d.i. apparaten die gescande beelden van personen produceren alsof zij naakt waren, wat neerkomt op een virtuele fouillering,
B. overwegende dat de body scanners één van de mogelijke technische oplossingen zijn om een hoog veiligheidsniveau te handhaven in de Europese luchthavens,
C. overwegende dat, in het geval van het gebruik van body scanners, een Europees kader voor het waarborgen van de rechten van de Europese passagiers essentieel is om te voorkomen dat elke luchthaven eigen regels toepast,
D. overwegende dat de ontwerpmaatregel verre van louter technisch is en serieuze gevolgen heeft voor het recht op privacy, het recht op gegevensbescherming en het recht op persoonlijke waardigheid, en dat ter zake dan ook uitgebreide en adequate garanties moeten worden geboden,
E. overwegende dat de Commissie de ontwerpmaatregel niet vergezeld heeft doen gaan van een beoordeling van het effect ervan op de grondrechten, zoals voorgeschreven in de mededeling van de Commissie van 27 april 2005 over de naleving van het Handvest van de grondrechten in wetgevingsvoorstellen van de Commissie (COM(2005)0172); dat de Commissie noch de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming, conform artikel 28, lid 2 van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(2), noch de Groep gegevensbescherming artikel 29, noch het Europees Bureau voor de grondrechten geraadpleegd heeft; en dat evenmin onderzoek is gedaan naar de mogelijke effecten van dergelijke apparaten op de gezondheid van de passagiers,
F. overwegende dat om de bovengenoemde redenen twijfels rijzen omtrent de gegrondheid van deze maatregel, en de proportionaliteit en noodzakelijkheid ervan in een democratische samenleving,
G. overwegende dat deze ontwerpmaatregel betreffende methoden om passagiers te screenen, die onderzocht werd met toepassing van de regelgevingsprocedure met toetsing (comitologieprocedure), gevolgd zal worden door uitvoeringsmaatregelen betreffende screeningsvoorschriften en -procedures, die zullen worden vastgesteld via procedures waarbij het Europees Parlement nagenoeg geen zeggenschap heeft,
H. overwegende dat er in deze uiterst delicate kwestie, die de grondrechten van de burgers raakt, niet is gezorgd voor een ruim, transparant en open debat waarbij de passagiers, de belanghebbenden en de instellingen op EU- en op nationaal niveau zouden zijn betrokken,
I. overwegende dat het noodzakelijk is om voor daadwerkelijke veiligheid te zorgen in de luchtvaartsector,
J. overwegende dat het besluit van de Commissie om het verbod op vloeistoffen uiterlijk in april 2010 af te schaffen een stap in de goede richting is,
1. is van oordeel dat de voorwaarden voor het treffen van een besluit ter zake nog niet zijn vervuld, aangezien essentiële informatie nog steeds ontbreekt, en verzoekt de Commissie vóór het verstrijken van de termijn van drie maanden:
-
een beoordeling van het effect op de grondrechten te verrichten;
-
de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming, de Groep gegevensbescherming artikel 29 en het Europees Bureau voor de grondrechten te raadplegen;
-
een wetenschappelijke en medische beoordeling uit te voeren van de mogelijke gevolgen van dergelijke technologieën voor de gezondheid;
-
de economische en commerciële gevolgen te beoordelen en een kosten-batenanalyse te verrichten;
2. is van oordeel dat de voorgestelde maatregel de uitvoeringsbevoegdheden waarin in het basisinstrument is voorzien kan overschrijden, aangezien het hier niet gaat om louter technische bepalingen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, maar om maatregelen die serieuze gevolgen hebben voor de grondrechten van de burgers;
3. is wat dat betreft van oordeel dat alle maatregelen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, inclusief het gebruik van bodyscanners, in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel, zoals gerechtvaardigd en noodzakelijk is in een democratische samenleving, en verzoekt de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming, de Groep gegevensbescherming artikel 29 en het Europees Bureau voor de grondrechten dan ook met spoed, uiterlijk begin november 2008, advies uit te brengen over bodyscanners;
4. behoudt zich het recht voor met de juridische diensten van de Europese Unie te onderzoeken of dergelijke maatregelen verenigbaar zijn met de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en in voorkomend geval de nodige acties te ondernemen;
5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.
Stabilisatie-en associatieovereenkomst EG/Bosnië en Herzegovina
141k
60k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 over de sluiting van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Bosnië en Herzegovina anderzijds
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki (19-20 juni 2003) en de daaraan gehechte bijlage: "De agenda van Thessaloniki voor de westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie",
– gezien het besluit van de Raad van 7 november 2005 om onderhandelingen te beginnen met Bosnië en Herzegovina (BiH) over een stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO),
– gezien het feit dat de SAO op 4 december 2007 is geparafeerd en op 16 juni 2008 is ondertekend,
– gezien de ontwerpstabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Bosnië en Herzegovina anderzijds (8226/2008),
– gezien de routekaart voor visumliberalisatie die de Commissie op 5 juni 2008 aan BiH heeft gepresenteerd,
– gezien de Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap enerzijds en Bosnië-Herzegovina anderzijds, de daaraan gehechte bijlagen en protocollen, alsmede de gemeenschappelijke verklaring en de verklaring van de Gemeenschap die aan de slotakte zijn gehecht,
– gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de SAO de eerste alomvattende internationale overeenkomst tussen BiH en de Europese Unie is waarin een contractuele relatie tussen de twee partijen tot stand wordt gebracht, die de overgang van BiH naar een volledig functionerende staat, waarvan de toekomst in de Europese Unie ligt - zoals is verklaard tijdens de bovengenoemde Europese Raad van Thessaloniki - zal vergemakkelijken,
B. overwegende dat de SAO de economie van BiH kan stimuleren, daar zij bepalingen bevat die het land verplichten om zijn markt te liberaliseren, waardoor het concurrentievermogen van zijn bedrijven zal groeien en investeringen worden aangetrokken, om zijn rechtsstelsel te moderniseren door het efficiënter en transparanter te maken, en om de wet- en regelgeving van BiH geleidelijk aan te passen aan het acquis communautaire,
C. overwegende dat de interimovereenkomst, die sinds 1 juli 2008 van kracht is; voorziet in de gedeeltelijke afschaffing van de meeste handelsbeperkingen tussen beide partijen en de economie van BiH op korte termijn onder druk kan zetten als gevolg van concurrentie van producten uit de EU en daling van douane-inkomsten,
D. overwegende dat de SAO bepalingen bevat inzake de versterking van de instellingen, de consolidering van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van minderheden,
E. overwegende dat de overeenkomst samenwerking tussen de partijen voorschrijft op gevoelige gebieden zoals visumregeling, grensbewaking, asiel en migratie, witwassen, bestrijding van terrorisme en bestrijding van de georganiseerde misdaad,
F. overwegende dat de uitvoering van de overeengekomen hervorming van het politieapparaat van BiH gezien moet worden als onderdeel van het streven van het land om beter in staat te zijn om bovengenoemde kwesties aan te pakken,
G. overwegende dat de overeenkomst ook ten doel heeft het peil van het algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleidingen, evenals het jeugdbeleid en het jeugdwerk, met inbegrip van niet-formele scholing, in BiH te verbeteren,
H. overwegende dat er grotere inspanningen nodig zijn om de verdeling langs etnische lijnen op te heffen en een werkelijke verzoening tussen de partijen tot stand te brengen; overwegende dat deze inspanningen in het bijzonder op de jongere generaties moeten worden gericht, door middel van gemeenschappelijke onderwijsprogramma's in beide entiteiten en door ontwikkeling van een gemeenschappelijk begrip van de recente ragische gebeurtenissen die zich in het land hebben afgespeeld,
I. overwegende dat BiH nog steeds in veel opzichten een land is dat is verdeeld langs etnische lijnen, wat een beletsel vormt voor de overgang van het land naar een goed functionerende staat en democratie,
J. overwegende dat het EU-lidmaatschap voor BiH als één enkele staat haalbaar is, maar niet voor de entiteiten, die geen autonome soevereiniteit genieten; overwegende dat het dus in het belang van de entiteiten is om ervoor te zorgen dat BiH een volledig functionele staat is die aan alle criteria en verplichtingen voor het lidmaatschap kan voldoen,
K. overwegende dat er nog steeds 125 072 personen officieel als ontheemd staan geregistreerd, waarvan, volgens de regering van BiH, 8 000 binnenlands ontheemden nog steeds in collectieve centra leven, vooral omdat er in de gebieden waar zij vandaan komen geen passende woonruimte, infrastructuur en werkgelegenheid is,
L. gezien het feit dat de non-gouvernementele organisaties (NGO's) die in BiH actief zijn uitstekend werk hebben verricht met hun pogingen het draaglijker maken van de situatie van de binnenlands ontheemden en vluchtelingen,
M. overwegende dat er ook 45 000 mensen officieel geregistreerd zijn die hulp nodig hebben bij de terugkeer naar hun woonplaats van voor de oorlog,
N. overwegende dat oorlogsmisdaden op nationaal en plaatselijk niveau met gelijke vasthoudendheid, middelen en doelmatigheid moeten worden vervolgd,
1. verwelkomt de ondertekening van deze belangrijke overeenkomst en verzoekt alle EU-lidstaten met klem deze snel te ratificeren; is ervan overtuigd dat deze de Europese vooruitzichten van BiH consolideert en voor dit land een unieke gelegenheid vormt om vrede, stabiliteit en welvaart tot stand te brengen;
2. herinnert de politieke leiders er in het bijzonder aan dat zij de hoofdverantwoordelijkheid dragen om deze kans te grijpen door voldoende blijk te geven van een vooruitziende blik en vastberadenheid bij de gezamenlijke uitvoering van hervormingen op alle niveaus - staat, entiteit en lokaal bestuur - om het land te moderniseren en het efficiënter te maken en meer in overeenstemming te brengen met de EU-normen, met name door alle onnodige wettelijke en bestuursrechtelijke belemmeringen af te schaffen en de administratieve structuren te stroomlijnen; is van mening dat de federale overheidsinstanties snel concrete stappen in deze richting moeten nemen;
3. herinnert in dit verband aan de verplichting van BiH om in overeenstemming met de SAO en de interim-overeenkomst onder andere:
a.
geleidelijk alle kwantitatieve beperkingen op producten uit de EU af te schaffen,
b.
alle douaneheffingen af te schaffen volgens overeengekomen schema's,
c.
de goederenstroom via alle vervoermiddelen over het hele grondgebied van BiH te vereenvoudigen, en
d.
een volledige inventaris op te maken van alle hulpprogramma's in het land, alle hulpprogramma's aan te passen aan de EU-wetgeving en een onafhankelijke instantie voor overheidssteun in het leven roepen;
4. is van mening dat de SAO de economie van BiH een krachtige impuls kan geven omdat deze bepalingen bevat die het land verplichten tot marktliberalisering, waardoor het concurrentievermogen van zijn bedrijfsleven wordt vergroot en het land aantrekkelijker wordt voor investeerders, en tot het moderniseren van zijn wettelijk kader door dit efficiënter en transparanter te maken; spoort de autoriteiten van BiH aan de nodige maatregelen te nemen om de rechtstreekse buitenlandse investeringen in het land te vergroten;
5. is van mening dat bovengenoemde maatregelen betekenen dat de bestuurlijke capaciteit van BiH op alle niveaus versterkt moet worden, ook op het niveau van de staat, die erop moet toezien en ervoor moet zorgen dat de verplichtingen die uit de SAO voortvloeien worden nageleefd, ongeacht de vraag welke organen verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de SAO;
6. herinnert eraan dat beide entiteiten vooruitgang moeten boeken in het privatiseringsproces, maar benadrukt dat dit proces onder transparante omstandigheden, binnen een adequaat regulerings- en rechtskader, moet worden uitgevoerd en dat de opbrengsten ervan moeten worden geïnvesteerd om een duurzame economische ontwikkeling in het land te bevorderen;
7. roept het parlement van BiH op om in nauwe samenwerking met de parlementen van de entiteiten toe te zien op de tenuitvoerlegging van de SAO en de vaststelling van wetgeving betreffende de SAO en het Europees partnerschap te vergemakkelijken;
8. is ervan overtuigd dat bepalingen betreffende samenwerking op gebieden zoals visumverstrekking, grensbewaking, migratie en bestrijding van de georganiseerde misdaad en terrorisme een krachtige impuls zullen vormen in BiH om op basis van de onlangs goedgekeurde politiehervorming verder te gaan met de bevordering van samenwerking tussen de verschillende politie-instanties en de harmonisatie van procedures en praktijken; roept de politiemissie van de EU in BiH op om bij te dragen aan dit proces;
9. uit zijn tevredenheid over het feit dat de overeenkomst tevens het beginsel huldigt dat bij de toegang tot de stelsels van onderwijs en beroepsopleiding van BiH niet gediscrimineerd mag worden op grond van geslacht, etnische origine of religie; denkt dat serieuze pogingen moeten worden ondernomen om de huidige segregationistische structuren in het land te doorbreken; is van mening dat onderwijs en de vertrouwdheid die mensen met elkaar krijgen door vanaf jonge leeftijd samen te leven essentieel zijn voor het verzoeningsproces;
10. meent dat de EU samenwerking op het gebied van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek moet bevorderen, met inbegrip van uitwisseling van docenten, tussen BiH en andere landen van de regio en tussen deze landen en de lidstaten van de EU; wijst in dit verband op de bijdrage die EU-programma's kunnen leveren aan deze doelstelling en de noodzaak om dringend een nationaal agentschap op te richten dat zich bezig houdt met de uitvoering van deze programma's, die nu zijn open gesteld voor landen van de westelijke Balkan;
11. verzoekt de onderwijsinstanties in BiH met klem om nu eindelijk het nationale agentschap te installeren dat nodig is om de deelname van de burgers van BiH mogelijk te maken aan de mobiliteitsprogramma's van de Gemeenschap die op verzoek van het Parlement open zijn gesteld voor de landen in de westelijke Balkan; is van mening dat de desbetreffende communautaire programma's niet alleen de mobiliteit van studenten en onderzoekers moeten vergroten, maar ook de samenwerking over en weer tussen onderwijsinstellingen van de entiteiten moeten bevorderen;
12.
is tevens van mening dat het EU-instrument voor pretoetredingssteun (IPA)(1), met het oog op de eventuele sociale en economische effecten van de inwerkingtreding van de interim-overeenkomst, steun moet verstrekken aan de modernisering van de socialezekerheidsstelsels en de arbeidswetgeving van het land, alsmede aan arbeidsmarktorganisaties en vakbonden, de verbetering van de vervoersinfrastructuur ten behoeve van de economische ontwikkeling en aan milieubeleid, om de vervuiling te verminderen, de energieconsumptie efficiënter te maken en het afvalbeheer te verbeteren; is in dit verband ingenomen met de benoeming, na langdurige onderhandelingen, van de nationale coördinator voor het pretoetredingsinstrument, zoals gevraagd was door de Commissie;
13.
verzoekt de Commissie maatregelen te ontwikkelen die zijn toegesneden op de bijzondere omstandigheden in BiH om het proces van toetreding tot de EU te ondersteunen en te vergemakkelijken;
14.
dringt er bij de Europese Commissie op aan om het land te betrekken bij al haar initiatieven voor de bevordering van intermenselijke contacten, de ontwikkeling van een maatschappelijk middenveld en de versterking van de economische en sociale ontwikkeling van BiH;
15.
is bezorgd over het gebrek aan vooruitgang met betrekking tot de terugkeer van vluchtelingen en binnenlands ontheemden, bijvoorbeeld in Posavina in de Republika Srpska; onderstreept nogmaals de noodzaak om ervoor te zorgen dat lokale overheden meer betrokken zijn bij en zich inzetten voor het terugkeerproces, de noodzaak om gerichte activiteiten aan de basis te organiseren om de steun onder de bevolking voor terugkerende vluchtelingen en ontheemden te vergroten, de noodzaak om de bestaande infrastructuur en de publieke voorzieningen te verbeteren in de gebieden waar deze personen terugkeren, de noodzaak om arbeidsmogelijkheden voor terugkerende personen te scheppen en de noodzaak om pensioen-, ziektekostenverzekerings- en onderwijssystemen in heel BiH te harmoniseren, zodat kan worden gewaarborgd dat de terugkeer onder veilige en waardige omstandigheden plaatsvindt, duurzaam is en daadwerkelijk bijdraagt tot het proces van verzoening;
16.
herinnert in dit verband aan de belofte om de Verklaring van Sarajevo van 2005 ten uitvoer te leggen;
17.
is ervan overtuigd dat er meer inspanningen moeten worden verricht om de terugkeer van vluchtelingen en binnenlands ontheemden te vergemakkelijken, vooral vanwege de noodzaak om tegen 2011 een nieuwe volkstelling te houden, op basis van gedisaggregeerde gegevens, ten einde een geactualiseerd overzicht van de samenstelling van de bevolking van BiH te verkrijgen;
18.
roept de autoriteiten van BiH op om werk te maken van de problemen van de 8 000 bewoners van de resterende collectieve centra, voor wie een veilige en waardige terugkeer mogelijk niet haalbaar is, en naar passende, waardige en duurzame oplossingen voor deze personen te zoeken;
19.
meent dat er meer inspanningen moeten worden verricht voor de rechten van minderheden in BiH, gezien de beperkte vorderingen op dit gebied; verwelkomt in dit opzicht de wijziging van de kieswet in april van dit jaar, die de verkiezing van kandidaten die tot nationale minderheden behoren mogelijk maakt; betreurt het echter dat het aan de gemeentebesturen is overgelaten om te bepalen hoeveel zetels er beschikbaar zijn voor de nationale minderheden; benadrukt voorts dat de adviesraden inzake minderheden, die onlangs zijn ingesteld in de Republika Srpska en die volgens de plannen ook worden opgezet in de federatie BiH, operationeel moeten worden; betreurt tenslotte de nog steeds aanwezige discriminatie tegen 'anderen' in de grondwet en kieswetten van BiH;
20.
is bezorgd over het klimaat van intolerantie jegens lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen (LHBT), onder verwijzing naar met name de incidenten bij de opening van het eerste Sarajevo Queer Festival op 24 september 2008, en dringt er bij de nationale en lokale overheden van BiH op aan de nodige maatregelen te nemen om het grondrecht op vreedzame samenkomst volledig te waarborgen, ook voor LHBT in BiH;
21.
verlangt dat er meer middelen uit worden getrokken voor het verwezenlijken van de nationale actiestrategie inzake mijnen, die ten doel heeft om in 2009 alle mijnen in BiH te hebben opgeruimd; wijst erop dat de belangrijkste uitdaging op dit gebied het gebrek aan financiële middelen voor de uitvoering van deze strategie is, en dringt er daarom bij de bevoegde autoriteiten op aan de middelen beschikbaar te stellen die nodig zijn om dit project met de grootst mogelijke spoed uit te voeren en te voltooien;
22.
verzoekt de Commissie te voorzien in EU-middelen voor het VN-programma voor ontwapening, teneinde de vernietiging van overtollige wapens, militaire uitrusting en munitie van de onder toezicht van de VN staande strijdkrachten in BiH te kunnen voortzetten, en maatregelen te treffen om uit te sluiten dat deze wapens worden doorverkocht aan malafide handelaars, landen of regimes;
23.
herinnert in dit verband aan de noodzaak om de reeds bestaande bepalingen inzake teruggave van eigendom daadwerkelijk uit te voeren, en dringt er bij de autoriteiten van BiH op aan hun aarzelingen op dit vlak te overwinnen;
24.
is er tevens van overtuigd dat er meer moet worden gedaan om het vraagstuk van vermiste personen en schadevergoedingen aan hun families op te lossen, en spreekt in dit verband zijn voldoening uit over het werk dat wordt verricht door de internationale commissie voor vermiste personen en het instituut voor vermiste personen in BiH; dringt er bij de betreffende instanties op het niveau van de entiteiten met klem op aan het werk van de organen op staatsniveau te steunen door hun alle relevante informatie te sturen die zij verzamelen;
25.
is van mening dat meer aandacht besteed moet worden aan de berechting van oorlogsmisdaden op het niveau van districten en kantons ten einde te verduidelijken of en hoe zaken tussen rechters op het hoogste niveau en lagere niveaus verdeeld moeten worden, en dat verzekerd moet worden dat rechtbanken en aanklagers over voldoende middelen beschikken, dat getuigen zich voldoende kunnen laten beschermen, dat de grensoverschrijdende samenwerking tussen politie en justitie wordt versterkt en dat de regelgeving die van toepassing is op nationaal, kantonaal en lokaal niveau wordt geharmoniseerd; verzoekt de Commissie en de landen van de westelijke Balkan stappen te ondernemen om de regionale en internationale samenwerking op dit gebied aanzienlijk te verbeteren;
26.
steunt in dit verband de strategie voor de vervolging van oorlogsmisdaden die momenteel in BiH wordt ontwikkeld en die, door verduidelijking van het aantal mogelijke gevallen van oorlogsmisdaden, moet bijdragen aan de inventarisatie van de politieke, financiële en wetgevende besluiten die moeten worden genomen en de middelen die moeten worden vrijgemaakt om deze zaken te behandelen;
27.
maakt zich zorgen over het klimaat van intimidatie tegen de media, mensenrechtenactivisten en middenveldorganisaties in het algemeen in de Republika Srspka, en dringt er bij de politieke leiders op aan om te erkennen dat onafhankelijke media en NGO's een belangrijke rol spelen in het democratische leven in hun entiteit;
28.
betreurt het feit dat de Republika Srpska had gedreigd om zich unilateraal terug te trekken uit het staatsbedrijf voor de transmissie van elektriciteit en haar eigen onderneming op te richten door haar eerdere steun voor de overeengekomen hervorming in te trekken; wijst erop dat dit de Bosnische inspanningen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces (SAP) zou hebben ondergraven; dringt er tegelijkertijd bij de autoriteiten van de federatie op aan dat zij de lang verbeide wetgeving op het gebied van de stroomvoorziening tot stand brengen;
29.
dringt aan op adequate maatregelen in reactie op de bilaterale overeenkomst over immuniteit die BiH, ter zake van het Internationaal Strafhof, met de Verenigde Staten heeft gesloten en die niet in overeenstemming is met het gemeenschappelijk standpunt en de richtsnoeren dienaangaande van de EU;
30.
betreurt het dat hoewel BiH voor grote uitdagingen staat in de strijd tegen corruptie, de georganiseerde misdaad, mensenhandel, witwassen van geld en drugshandel, de vooruitgang op dit gebied wordt gehinderd door politieke inmenging en een gebrek aan politieke wil en gebrekkige coördinatie tussen de verschillende agentschappen en politiekorpsen die op entiteitbasis zijn georganiseerd; dringt er bij de autoriteiten van BiH op aan om snel verdere actie te ondernemen om deze problemen aan te pakken;
31.
is van mening dat het debat over de toekomstige constitutionele structuur van het land geleid moet worden door het parlement van BiH; dringt in dit verband aan op een transparant en open maatschappelijk debat, waarbij het maatschappelijk middenveld volledig wordt betrokken; is ook van oordeel dat elk besluit over een constitutionele structuur het resultaat moet zijn van een vrijwillige overeenkomst tussen de verschillende politieke partijen in BiH; is desondanks van mening dat de internationale gemeenschap en de Speciale Vertegenwoordiger van de EU een belangrijke rol te vervullen hebben bij de facilitering, en verzoekt deze om in samenwerking met de Venetië-commissie van de Raad van Europa de steun te verlenen die nodig is om dit debat te voeren;
32.
roept de lokale politici op om de noodzaak van een structurele staatshervorming in BiH te erkennen; herinnert er echter aan dat deze hervorming alleen kan slagen als deze is gebaseerd op realistische uitgangspunten;
33.
herinnert eraan dat versterking van de centrale staat geen verzwakking van de entiteiten inhoudt, maar de voorwaarden schept voor een efficiënt bestuur dat zich op veel gebieden inzet voor het algemeen belang van de burgers van BiH, bijvoorbeeld bij het tot stand brengen van een interne markt; waarschuwt er tegelijkertijd voor dat het constitutionele debat door de entiteiten niet gebruikt mag worden om zich bevoegdheden en prerogatieven toe te eigenen die eigen zijn aan een soevereine staat;
34.
herinnert de autoriteiten van BiH aan hun verplichting om volledig samen te werken met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië, in het bijzonder met betrekking tot de arrestatie van de resterende voortvluchtigen, door mogelijke getuigen op te sporen en te beschermen en het Tribunaal alle documenten en andere bewijzen te overleggen die nodig zijn voor het uitvoeren van gerechtelijke procedures en onderzoeken;
35.
betreurt het feit dat de electorale autoriteiten niet tegemoet zijn gekomen aan de zorgen van burgers van BiH die tijdens de oorlog naar het buitenland zijn vertrokken maar desondanks hun kiesrecht willen uitoefenen; is van mening dat er in goede samenwerking met de buurlanden een oplossing moet worden gevonden om deze burgers in staat te stellen zich te registreren;
36.
is van mening dat de sluiting van het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger,met versterking van de rol van de Speciale Vertegenwoordiger van de EU, voor zowel de internationale gemeenschap als de leiders ter plaatse het uiteindelijke doel moet blijven; dringt er daarom bij de politieke leiders op aan om hun verantwoordelijkheden in dit opzicht na te komen en zich terdege in te spannen om te voldoen aan de vijf doelstellingen en twee voorwaarden die zijn vastgesteld door de Peace Implementation Council om de overgang van een Hoge Vertegenwoordiger naar een speciale vertegenwoordiger van de EU via een proces van consensus te verwezenlijken;
37.
is met name ontevreden over het gebrek aan vooruitgang bij het tot stand brengen van een regeling voor het district Brcko; waarschuwt politieke leiders in BiH dat de uitspraak van het Hof van Arbitrage over de status van Brcko onherroepelijk is en niet in twijfel kan worden getrokken;
38.
roept de politici van Bosnië ook op om de noodzaak van een redelijke verdeling van eigendom tussen de staat en de andere bestuurslagen, een van de doelstellingen voor de sluiting van het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger, te erkennen; dringt er bij hen op aan serieuze onderhandelingen te beginnen om een oplossing voor dit reeds lang bestaande probleem te vinden; herinnert eraan dat de staat de noodzakelijke middelen dient toegewezen te worden om zijn taken te kunnen vervullen;
39.
herinnert de vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap eraan dat hun gesprekspartners in BiH de instellingen van dit land zijn en niet de leiders van de belangrijkste politieke partijen; is daarom van mening dat de instellingen van BiH moeten worden betrokken bij en zelfs de hoofdrolspelers moeten worden in het hervormingsproces dat dit land moet uitvoeren;
40.
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering van Bosnië en Herzegovina en de Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor Bosnië en Herzegovina.
Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82).
Herdenking van de Holodomor, de kunstmatig veroorzaakte hongersnood in Oekraïne (1932-1933)
109k
32k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 over de herdenking van de Holodomor, de kunstmatig veroorzaakte hongersnood in Oekraïne (1932-1933)
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
– gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide,
– gezien de gezamenlijke verklaring tijdens de 58e plenaire vergadering van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties naar aanleiding van de 70e verjaardag van de Holodomor in Oekraïne, die werd ondersteund door 63 landen, waaronder alle (toenmalige) 25 lidstaten van de EU,
– gezien de Oekraïense wet inzake de "Holodomor in Oekraïne van 1932-1933", die op 28 november 2006 is aangenomen,
– gezien de verklaring van de Voorzitter van het Europees Parlement van 21 november 2007 bij het begin van de herdenking van de 75e verjaardag van de Holodomor-hongersnood in Oekraïne,
– gezien de slotverklaring en de aanbevelingen van de tiende bijeenkomst van het Parlementair Samenwerkingscomité EU-Oekraïne, die op 27 februari 2008 zijn goedgekeurd,
– gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden een grondbeginsel is waarop de EU gegrondvest is,
B. overwegende dat het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide een aantal daden strafbaar stelt die worden gepleegd met het doel om een bepaalde nationale, etnische, raciale of godsdienstige groepering geheel of gedeeltelijk te vernietigen, namelijk het doden van leden van de groep, het berokkenen van ernstige lichamelijke of geestelijke schade aan leden van die groep, het bewust blootstellen van de groep aan levensomstandigheden die gericht zijn op de gehele of gedeeltelijke fysieke vernietiging ervan, het nemen van maatregelen om geboorten binnen de groep te verhinderen, en het met geweld overdragen van kinderen van de groep naar een andere groep,
C. overwegende dat de Holodomor-hongersnood van 1932-1933, waarbij miljoenen Oekraïners om het leven kwamen, op cynische en wrede wijze door het regime van Stalin werd gepland om het Sovjetbeleid van collectivisering van de landbouw er tegen de wil van de Oekraïense plattelandsbevolking door te drukken,
D. overwegende dat het herdenken van misdaden tegen de menselijkheid in de Europese geschiedenis een herhaling van soortgelijke misdaden in de toekomst moet helpen voorkomen,
E. overwegende dat de Europese integratie gebaseerd is op de bereidheid om in het reine te komen met de tragische geschiedenis van de twintigste eeuw en dat deze verzoening met een pijnlijk verleden geenszins op een gevoel van collectieve schuld wijst, maar een stabiele basis vormt om te bouwen aan een Europese toekomst die steunt op gemeenschappelijke waarden en gezamenlijke en onderling afhankelijke toekomstperspectieven,
1. richt de volgende verklaring tot het Oekraïense volk en met name tot de overlevenden van de Holodomor en de familieleden en verwanten van de slachtoffers:
a)
erkent de Holodomor (de kunstmatig veroorzaakte hongersnood van 1932-1933 in Oekraïne) als een afschuwelijke misdaad tegen het Oekraïense volk en tegen de menselijkheid;
b)
veroordeelt met klem deze daden, die tegen de Oekraïense plattelandsbevolking gericht waren en gepaard gingen met massale vernietiging en schendingen van de mensenrechten en de vrijheden;
c)
uit zijn sympathie met het Oekraïense volk, dat onder deze tragedie geleden heeft, en betuigt zijn respect aan degenen die zijn omgekomen ten gevolge van de kunstmatig veroorzaakte hongersnood van 1932-1933;
d)
verzoekt de landen die bij het uiteenvallen van de Sovjetunie zijn ontstaan om hun archieven over de Holodomor van 1932-1933 in Oekraïne open te stellen voor een uitgebreid onderzoek, zodat alle oorzaken en gevolgen aan het licht kunnen worden gebracht en ten gronde kunnen worden onderzocht;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering en het parlement van Oekraïne, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa en de secretaris-generaal van de Raad van Europa.
Werkzaamheden van de Europese Ombudsman (2007)
135k
54k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 over het jaarverslag over de activiteiten van de Europese ombudsman in 2007 (2008/2158(INI))
– gezien het jaarverslag over de activiteiten van de Europese ombudsman in 2007,
– gezien artikel 195 van het EG-Verdrag,
– gezien artikel 43 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2001 over de wijziging van artikel 3 van het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt(2),
– gezien de kaderovereenkomst van 15 maart 2006 tussen het Europees Parlement en de ombudsman inzake samenwerking, die op 1 april 2006 van kracht is geworden,
– gezien de mededeling van 5 oktober 2005 van de Commissie over de machtiging tot het aannemen en doorsturen van mededelingen aan de ombudsman en tot het autoriseren van ambtenaren om voor de ombudsman te verschijnen (SEC (2005)1227),
– gezien het schrijven van de Europese ombudsman aan de Voorzitter van het Europees Parlement van juli 2006 betreffende de procedure voor de herziening van het statuut van de ombudsman,
– gezien zijn ontwerpbesluit van 22 april 2008(3) en zijn resolutie van 18 juni 2008 over de aanneming van een besluit van het Europees Parlement tot wijziging van zijn Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt(4),
– onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de activiteiten van de Europese ombudsman,
– gelet op artikel 195, lid 2, tweede en derde zin van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A6-0358/2008),
A. overwegende dat het jaarverslag van de Europese ombudsman over 2007 op 10 maart 2008 officieel is aangeboden aan de Voorzitter van het Europees Parlement en dat de ombudsman, Nikiforos Diamandouros, zijn verslag op 19 mei 2008 heeft voorgelegd aan de Commissie verzoekschriften in Straatsburg,
B. overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, oorspronkelijk afgekondigd in december 2000, werd ondertekend op 12 december 2007, en opnieuw werd bevestigd door de voorzitters van het Parlement, de Commissie en de Raad, en overwegende dat de verplichting tot een juridisch bindend handvest, opgenomen in het Verdrag van Lissabon, waarvan de ratificatie hangende is, het toenemende besef weerspiegelt dat burgers in het centrum van een doorzichtig, toegankelijk en benaderbaar Europa moeten worden geplaatst dat zich bewust is van de bezorgdheid van zijn burgers,
C. overwegende dat artikel 41 van het Handvest bepaalt dat eenieder er recht op heeft dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld,
D. overwegende dat artikel 43 van het Handvest bepaalt dat iedere burger van de Unie of iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat het recht heeft zich tot de ombudsman van de Unie te wenden over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak,
E. overwegende dat het van essentieel belang is dat de Europese instellingen en organen ten volle gebruik maken van de nodige budgettaire middelen om te voldoen aan hun verplichting ervoor te zorgen dat de burgers snelle en zinvolle antwoorden ontvangen op hun vragen, klachten en verzoekschriften,
F. overwegende dat hoewel er al zeven jaar is verstreken sinds het Parlement zijn aangehaalde resolutie van 6 september 2001 aangenomen heeft, waarin het zijn goedkeuring hechtte aan de Europese code van goed administratief gedrag van de Europese ombudsman, de andere grote instellingen van de Unie nog steeds niet zijn ingegaan op het dringende verzoek van het Parlement om zich in hun werkwijze te richten naar de bepalingen van deze gedragscode,
G. overwegende dat in 2007 ongeveer 16% minder klachten zijn ontvangen dan in 2006, maar dat het aantal ontvankelijke klachten zowel absoluut als relatief gestegen is van 449 (12% van het totaal) tot 518 (16% van het totaal) in 2007,
H. overwegende dat uit de 348 afgesloten onderzoeken, waarvan er 341 waren gekoppeld aan klachten en 7 onderzoeken op eigen initiatief waren, blijkt dat in 95 gevallen (of 25,7% van de onderzochte klachten) geen wanbeheer kon worden vastgesteld,
I. overwegende dat het jaar 2007 een verdubbeling kende van het aantal zaken van wanbeheer die werden afgehandeld door de instellingen of organen zelf na een klacht bij de ombudsman (129 zaken), hetgeen een toenemende bereidheid weerspiegelt van de instellingen en organen om de klachten aan de ombudsman te beschouwen als een mogelijkheid om misstanden te corrigeren en om met de ombudsman samen te werken in het voordeel van de burgers,
J. overwegende dat in 2007 5 zaken werden afgesloten nadat een minnelijke schikking werd getroffen, en dat aan het eind van 2007 nog 31 voorstellen voor een minnelijke schikking in behandeling waren,
K. overwegende dat de ombudsman in 2007 meer gebruik is gaan maken van informelere procedures om problemen op een flexibele manier op te lossen en deze aanpak in de toekomst verder zal blijven ontwikkelen, hetgeen blijk geeft van de bereidheid van de ombudsman en van de instellingen om burgers te helpen,
L. overwegende dat de ombudsman in 2007 55 onderzoeken heeft afgerond met een kritische opmerking en dat een kritische opmerking bij de klager bevestigt dat zijn of haar klacht gerechtvaardigd is en bij de instelling of het orgaan aangeeft wat er verkeerd is gegaan, zodat wanbeheer in de toekomst kan worden voorkomen,
M. overwegende dat er in 2007 acht ontwerpaanbevelingen zijn gedaan, zeven ontwerpaanbevelingen uit 2006 tot een beslissing in 2007 hebben geleid en dat één geval heeft geleid tot de indiening van een speciaal verslag bij het Europees Parlement,
N. overwegende dat noch de kritische opmerkingen in besluiten ter afronding van gevallen van wanbeheer waarin geen minnelijke schikking getroffen kon worden, noch de aanbevelingen en eventuele speciale verslagen van de ombudsman bindend zijn, daar deze niet zozeer tot taak heeft om wanbeheer ongedaan te maken, maar prikkels te geven voor zelfcorrectie van de instellingen en organen van de Europese Unie,
O. overwegende dat wanbeheer gedefinieerd is als verzuim door de betrokken instelling of instantie om de voor haar bindende rechtsregels en beginselen na te leven, met inbegrip van verplichtingen die de instelling of instantie zelf is aangegaan maar die niet rechtstreeks uit de Verdragen of afgeleide wetgeving voortvloeien,
P. overwegende dat de Ombudsman als prioriteit heeft gesteld dat behoorlijk bestuur door de EU-instellingen en -organen moet worden bevorderd en dat inspanningen in die richting die meer inhouden dan louter vermijden van onrechtmatige handelingen, moeten worden gestimuleerd,
Q. overwegende dat de ombudsman in 2007 één speciaal verslag heeft ingediend bij het Europees Parlement en dat het indienen van een speciaal verslag bij het Parlement een waardevol middel is waarmee de ombudsman de politieke steun kan trachten te krijgen van het Parlement en zijn Commissie verzoekschriften om burgers tegemoet te komen van wie rechten zijn geschonden, en om het verbeteren van de normen van het Europees bestuur te bevorderen,
R. overwegende dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice het Parlement hetzelfde recht heeft als de lidstaten, de Raad en de Commissie om een zaak op grond van onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvereisten, schending van het EG-Verdrag of enige rechtsregel voor zijn toepassing, of machtsmisbruik aanhangig te maken bij het Europees Hof van Justitie,
S. overwegende dat de kritische opmerkingen van de ombudsman met betrekking tot wanbeheer, als opgenomen in zijn verslag over 2007 (kritische opmerkingen, ontwerpaanbevelingen en speciale verslagen), kunnen dienen als basis om herhaling van fouten en tekortkomingen in de toekomst te voorkomen dankzij gepaste maatregelen van de instellingen en andere organen van de EU,
T. overwegende dat de samenwerking die de Europese ombudsman tot stand heeft gebracht in het kader van het Europees netwerk van ombudsmannen, al meer dan tien jaar functioneert als flexibel instrument voor de uitwisseling van informatie en ervaringen over de beste bestuurspraktijken en de verwijzing van indieners van klachten naar de ombudsmannen of vergelijkbare organen die beter in staat zijn hen te helpen,
U. overwegende dat de rol van de Europese ombudsman als beschermer van de Europese burgers sinds zijn installatie twaalf jaar geleden is geëvolueerd dankzij zijn autonomie en het democratisch toezicht van het Europees Parlement op de transparantie van zijn werkzaamheden,
V. overwegende dat de activiteiten van de ombudsman en van de Commissie verzoekschriften gescheiden moeten blijven en, als algemene regel gericht op het vermijden van conflicten met betrekking tot hun respectieve prerogatieven, wederzijdse definitieve verwijzingen moeten bevatten naar hun respectieve dossiers,
1. hecht zijn goedkeuring aan het jaarverslag over 2007 dat de Europese ombudsman heeft voorgelegd en spreekt zijn waardering uit voor de opbouw ervan met een synopsis van de verrichte activiteiten en een thematische analyse van de besluiten en de problemen die zich in de verschillende fasen van de procedure hebben voorgedaan; is echter van mening dat verdere inspanningen moeten worden gedaan om de tabellen voor de statistieken te verbeteren, waarin de combinatie van cijfers en percentages tot verwarring kan leiden;
2. wenst dat alle Europese instellingen en organen worden voorzien van de nodige budgettaire en personele middelen om ervoor te zorgen dat de burgers een snel en zinvol antwoord krijgen op hun vragen, klachten en verzoekschriften;
3. is van oordeel dat de ombudsman zijn bevoegdheden steeds op actieve en evenwichtige wijze uitoefent, zowel wat betreft het onderzoek en de behandeling van klachten en de uitvoering en afronding van onderzoeken als het onderhouden van constructieve betrekkingen met de instellingen en organen van de Europese Unie en de bewustmaking van de burgers van hun rechten tegenover de instellingen en organen;
4. moedigt de Europese ombudsman aan om zijn inspanningen te blijven voortzetten en zijn werkzaamheden doeltreffend, transparant en flexibel te promoten, zodat een echte cultuur van dienstverlening aan de burgers kan worden opgebouwd in de instellingen en organen van de EU;
5. is van mening dat de term "wanbeheer" uitgebreid moet worden geïnterpreteerd in die zin dat het niet alleen betrekking heeft op een onrechtmatige bestuurlijke handelingen die een schending van in de Verdragen of de afgeleide wetgeving neergelegde bindende rechtsregels of beginselen, maar bijvoorbeeld ook op gevallen waarin het bestuursorgaan zelf bepaalde verplichtingen is aangegaan zoals een bestuurlijke gedragscode, of gevallen waarin beleid of politieke verklaringen legitieme en redelijke verwachtingen bij burgers hebben gewekt;
6. steunt het streven van de Ombudsman naar bevordering van behoorlijk bestuur door aanvullende opmerkingen en suggesties aan instellingen en organen, ook wanneer hij bij zijn onderzoekingen geen gevallen van wanbeheer heeft ontdekt, maar blijft van oordeel dat verbeteringen nodig zijn uitgaande van de doelstelling dat binnen het bestuurlijk apparaat van de EU een burgervriendelijke en op dienstverlening georiënteerde cultuur moet worden ontwikkeld;
7. beschouwt de rol van de ombudsman in het uitbreiden van openheid en verantwoording in het besluitvormingsproces en het bestuur van de Europese Unie als een essentiële bijdrage aan een Unie waarin besluiten "in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen", zoals bepaald in artikel 1, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in samenwerking met de diensten van de ombudsman in iedere lidstaat, zodat de EU in nauw contact staat met de burgers van Europa;
8. herhaalt zijn oproep, uitgedrukt in eerdere resoluties aan alle instellingen en organen van de EU om een gemeenschappelijke aanpak aan te nemen met betrekking tot de code van goed administratief gedrag;
9. onderstreept dat de door de Europese ombudsman voorgestelde code van goed administratief gedrag waaraan het Europees Parlement in zijn reeds aangehaalde resolutie op 6 september 2001 zijn goedkeuring heeft gehecht, betrekking heeft op het personeel van alle communautaire instellingen en organen en is bijgewerkt en bekendgemaakt op de website van de ombudsman, in tegenstelling tot de andere gedragscodes;
10. wijst op de noodzaak van verdere versteviging van het openbaar profiel van de ombudsman, wiens doel het is om burgers, bedrijven, NGO's en andere eenheden te voorzien van informatie, en is van mening dat kwalitatief hoogstaande informatie kan helpen om het aantal klachten te verminderen dat niet binnen het werkterrein van de ombudsman valt; roept de ombudsman tegelijkertijd op om klachten die niet binnen zijn werkterrein vallen, onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde instanties door middel van het meest geschikte netwerk op nationaal en lokaal niveau;
11. erkent de stijging van het absolute aantal ontvankelijke klachten, maar oordeelt dat het cijfer met betrekking tot ontvankelijke klachten – 16% – onbevredigend blijft; adviseert met het oog hierop een versterkte informatiecampagne uit te voeren onder Europese burgers, die zo is opgezet dat deze zich bewuster worden van de functies en bevoegdheden van de Europese ombudsman;
12. verwelkomt de in het algemeen constructieve samenwerking tussen de ombudsman en de instellingen en organen van de EU en onderschrijft zijn rol als extern controlemechanisme en bovendien als waardevolle bron van voortdurende verbetering van het Europees bestuur;
13. verzoekt de ombudsman ervoor te zorgen dat de Commissie correct gebruik maakt van haar discretionaire bevoegdheden tot opening van een overtredingsprocedure op grond van artikel 226 van het EG-Verdrag dan wel straffen voor te stellen op grond van artikel 228 van het EG-Verdrag en daarbij zorgvuldig alle vertraging of nalatigheid te vermijden, zodat niet in strijd wordt gehandeld met de opdracht van de Commissie om toe te zien op de toepassing van het recht van de EU;
14. is van oordeel dat, als een instelling weigert een aanbeveling in een speciaal verslag van de ombudsman op te volgen hoewel het Parlement de aanbeveling heeft goedgekeurd, het Parlement rechtmatig gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om bij het Hof van Justitie een zaak aanhangig te maken betreffende de handeling of nalatigheid waarop de aanbeveling van de ombudsman betrekking heeft;
15. neemt nota van het feit dat de ombudsman een speciaal verslag heeft ingediend waarin kritiek wordt geuit ten aanzien van de Commissie voor het niet afhandelen van een klacht betreffende de Europese arbeidstijdenrichtlijn, waarover het Parlement op 3 september 2008 een resolutie heeft aangenomen(5);
16. is van mening dat wanneer de ombudsman en de Commissie verzoekschriften, handelend binnen hun respectieve mandaten en bevoegdheden, overlappende kwesties onderzoeken, zoals respectievelijk de manier waarop de Commissie inbreukprocedures heeft uitgevoerd en de inbreuk zelf, ze een nuttige synergie kunnen bereiken door middel van nauwe samenwerking;
17. spreekt zijn waardering uit voor de betrekkingen die de ombudsman in het kader van de instellingen met betrekking tot de eerbiediging van de wederzijdse bevoegdheden en prerogatieven onderhoudt met de Commissie verzoekschriften;
18. erkent het nut van het Europees netwerk van ombudsmannen uit een oogpunt van subsidiariteit van de buitengerechtelijke middelen; verwelkomt de samenwerking tussen de Europese ombudsman en ombudsmannen en vergelijkbare organen op nationaal, regionaal en lokaal niveau in de lidstaten en dringt aan op verdere versterking van de uitwisseling van de beste bestuurspraktijken, om aldus de harmonisatie mogelijk te maken van optimale werkmethoden in de lidstaten;
19. verwelkomt de verklaring van het Europese netwerk van ombudsmannen van oktober 2007 en ziet die als een belangrijke bijdrage tot het geven van meer bekendheid aan de Europese dimensie van het werk van ombudsmannen en tot de verduidelijking van de dienst die zij verlenen aan mensen met klachten over zaken die binnen de werkingssfeer van het EU-recht vallen;
20. is ingenomen met de initiatieven van de Europese ombudsman om op grote schaal bekendheid te geven aan zijn werk en dat van de nationale ombudsmannen, en adviseert de ombudsman zijn inspanningen om een en ander bij de burgers onder de aandacht te brengen voort te zetten;
21. stimuleert de ombudsman om grote nadruk op zich zelf te blijven vestigen bij evenementen die burgers en dus mogelijke indieners van klachten betreffen, omdat het duidelijk is dat de afbakening van verantwoordelijkheden en besluitvormingsprocessen tussen de Europese, nationale en regionale niveaus nog steeds veel te ingewikkeld is voor veel burgers en bedrijven;
22. verwelkomt de campagne voor betere informatie die is bevorderd door de communicatiestrategie die de ombudsman heeft vastgesteld, die leidt tot een grotere kennis van de burgerrechten en de bevoegdheden van de Commissie, evenals een beter begrip van de bevoegdheidssfeer van de Europese ombudsman; dringt er echter op aan dat hij, in het licht van het nog steeds grote aantal klachten dat buiten zijn werkterrein valt, zijn inspanning intensiveert om regelmatiger uitgebreidere informatie te bieden over dat werkterrein;
23. verwelkomt, gezien het feit dat elke instelling een eigen website heeft waar klachten, verzoekschriften, enz. kunnen worden gedeponeerd, wat het voor de burgers moeilijk maakt om te bepalen bij welke instantie ze moeten zijn, de ontwikkeling van een interactief handboek als hulpmiddel voor burgers om het meest geschikte forum voor de oplossing van hun problemen vast te stellen;
24. stelt voor om, met het oog op een vermindering van het aantal niet ontvankelijke klachten die bij de Europese ombudsman worden ingediend, dit idee nader uit te werken en een gemeenschappelijke website van de Europese instellingen op te zetten die burgers helpt en rechtstreeks doorverwijst naar de bevoegde instantie die hun klacht in behandeling kan nemen;
25. stelt voor dat de ombudsman maatregelen treft om het aantal klachten waarbij geen actie mogelijk is, te verminderen;
26. roept de Europese ombudsman op zich ertoe te verbinden om elke klacht die onder de bevoegdheid van een nationale of regionale ombudsman valt, na instemming van de indiener in kwestie, rechtstreeks door te zenden;
27. stelt voor dat de ombudsman, met het oog op een betere en efficiëntere dienstverlening aan de burgers, hen in kennis blijft stellen van de interne procedures en uiterste termijnen voor de behandeling van klachten, en van de gehanteerde criteria voor het nemen van besluiten in de verschillende onderzoeksstadia van een klacht;
28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Europese ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten en hun ombudsmannen of soortgelijke bevoegde organen.
– onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over Venezuela, vooral die van 24 mei 2007 over de kwestie van de zender "Radio Caracas Televisión" in Venezuela(1),
– gezien het verslag van september 2008 van Human Rights Watch over de toestand van de rechten van de mens de tien laatste jaren in Venezuela, getiteld "A Decade under Chavez. Political intolerance and lost opportunities for advancing human rights in Venezuela",
– gezien artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Venezolaanse overheid verschillende lijsten met namen van burgers gebruikt (lijst-Tascón, -Maisanta, -Russián) om ambtenaren in openbare dienst te ontslaan, burgers hun recht op het vervullen van een openbaar ambt te ontnemen en hun administratieve dienstverlening en procedures te ontzeggen,
B. overwegende dat de gebruikmaking van die lijsten met politieke doeleinden de burgerlijke en politieke rechten van tegenstanders van het heersend regiem in Venezuela inperkt, meer in het bijzonder hun passieve kiesrecht en het recht van de burgers om vrij hun plaatselijke, regionale en nationale overheden te kiezen,
C. overwegende dat de hoge toezichthoudende instantie (Contralor General de la República) een administratieve maatregel uitgevaardigd heeft die een groot aantal vertegenwoordigers van de oppositie van hun rechten berooft zodat ze zich bij de komende regionale en gemeentelijke verkiezingen in november as. geen kandidaat kunnen stellen,
D. overwegende dat de Venezolaanse overheden de directeur van de ngo Human Rights Watch, José Miguel Vivanco, en de onderdirecteur voor Noord- en Zuid-Amerika Daniel Wilkinson op willekeurige gronden uitgewezen hebben omwille van een kritisch verslag over de toestand van de burgerlijke vrijheden en de eerbiediging van de rechten van de mens in de 10 jaar dat president Hugo Chávez zijn mandaat heeft uitgeoefend,
E. overwegende dat die feiten alleen maar de laatste in een lange reeks ingrepen van de regering zijn om de oppositie, dissidenten en internationale waarnemers in Venezuela de mond te snoeren,
F. overwegende dat studentenleider Julio Soto van de Copei-partij, tevens voorzitter van de federatie van universitaire centra van de universiteit van de deelstaat Zulia, op 1 oktober 2008 in de stad Maracaibo in zijn auto met kogels doorzeefd is - een onder raadselachtige omstandigheden begane misdaad, die totnogtoe onopgehelderd is gebleven,
1. spreekt zijn bezorgdheid uit over de lijst van personen die door de controleur-generaal van de republiek onbevoegd verklaard zijn om zich kandidaat te stellen voor de verkiezingen;
2. dringt er bij de Venezolaanse regering op aan om de bewuste politieke onbevoegdverklaringen bij wijze van administratieve maatregel, in het licht van artikel 42 en 65 van de Venezolaanse grondwet te bekijken, die onherroepelijk alleen de rechterlijke macht de bevoegdheid daartoe verleent, zoals gebruikelijk in elke rechtstaat;
3. dringt er bij de Venezolaanse regering eveneens op aan om uitvoering te geven aan de internationale overeenkomsten die Venezuela ondertekend en geratificeerd heeft, zoals de Amerikaanse conventie van de rechten van de mens voor wat betreft de politieke rechten van artikel 23, leden 1, sub b, en 2 en de artikelen 2 en 25 van het internationaal verdrag over de burgerlijke en politieke rechten;
4. keurt met beslistheid de willekeurige vervolging af alsook de uitwijzing van de activisten voor de rechten van de mens, die het als bijzonder ernstig precedent beschouwt vanwege het gevaar voor de vrijheid van mening en meningsuiting, die met elke democratische samenleving onverbrekelijk verbonden zijn;
5. spreekt zijn krachtige veroordeling van de moord op de studentenleider Julio Soto uit, biedt zijn familie en nabestaanden zijn deelneming aan en vraagt de Venezolaanse overheden om alles in het werk te stellen om de misdaad zo spoedig mogelijk op te helderen en de daders en hun opdrachtgevers voor de rechter te brengen zodat de misdaad niet ongestraft blijft;
6. vraagt de regering-Chávez om al deze praktijken te beëindigen en zich voor meer democratie in Venezuela in te zetten, met volledige inachtneming van de principes die in de grondwet van 1999 neergelegd zijn;
7. verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te laten toekomen aan de Raad en de Commissie, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse parlementaire vergadering, het parlement van de Mercosur, en regering en parlement van de Bolivariaanse republiek Venezuela.
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 februari 2008 over de situatie in Noord-Kivu(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2008 over de toestand in de Democratische Republiek Congo en verkrachting als oorlogsmisdaad(2) en onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over schendingen van de rechten van de mens in de Democratische Republiek Congo (DRC),
– gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 22 november 2007 over de toestand in de Democratische Republiek Congo, met name in het oosten van het land, en de gevolgen daarvan voor de regio(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over het antwoord van de EU op onstabiele situaties in ontwikkelingslanden(4),
– gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2007 getiteld "Aanzet tot een antwoord van de EU op onstabiele situaties - engagement voor duurzame ontwikkeling, stabiliteit en vrede onder moeilijke omstandigheden" (COM(2007)0643) en het bijhorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2007)1417),
– gezien Resolutie 60/1 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 24 oktober 2005 over de resultaten van de wereldtop van 2005, inzonderheid de paragrafen 138 tot en met 140 over de verantwoordelijkheid voor bescherming van de bevolking,
– gezien de verklaring van de Raad van 10 oktober 2008 over de toestand in het oostelijke deel van de DRC,
– gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de gevechten tussen het Congolese leger, de rebellen van de ontslagen generaal Laurent Nkunda en de soldaten van de Forces démocratiques pour la libération du Rwanda (FDLR) alsook de troepen van het Oegandese Verzetsleger van de Heer (LRA) al maandenlang leiden tot onnoemelijk leed onder de burgerbevolking van de oostelijke provincies van de DRC,
B. overwegende dat het conflict in de DRC sinds 1998 het leven heeft gekost aan 5.400.000 mensen en nog steeds,
C. overwegende dat en hevige gevechten rondom het grensdorp Rumangabo in de buurt van Goma hebben plaats gevonden, en dat een strategisch belangrijk militair kamp werd ingenomen door de rebellen van Nkunda, waar ze wapens en bevoorrading in handen kregen,
D. overwegende dat de hernieuwde gevechten in Noord-Kivu volgens de verslagen van de UNHCR hebben geleid tot een hoog aantal slachtoffers en meer dan 100 000 ontheemden, en overwegende dat er eveneens wordt bericht dat de hevige strijd van het LRA in de provincie Ituri ertoe heeft geleid dat honderden lijken in de rivier werden gedumpt en dat 50 000 personen ontheemd achterbleven,
E. overwegende dat er, sinds de ondertekening van het vredesakkoord van Goma op 23 januari 2008, zowel door de rebellen van Laurent Nkunda als door de soldaten van de FDLR en het Congolese leger zelf in de oostelijke delen van de DRC slachtingen werden aangericht, jonge meisjes, moeders en grootmoeders werden verkracht en burgers en kindsoldaten gedwongen werden geronseld, naast een hele reeks andere gewelddaden en ernstige schendingen van de mensenrechten,
F. overwegende dat de VN-missie in de DRC (MONUC) onder hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties een mandaat heeft om alle nodige middelen in te zetten om een halt toe te roepen aan elke poging tot geweldpleging die het politieke proces zou bedreigen, van de kant van welke buitenlandse of Congolese gewapende groep dan ook en met name de voormalige FAR (voormalige Rwandese strijdkrachten) en de Interhamwes, en om de voortdurend onder bedreiging van lichamelijk geweld levende burgerbevolking te beschermen,
G. gezien de toezeggingen die tijdens de conferentie voor vrede, veiligheid en ontwikkeling in Goma zijn gedaan ten aanzien van een geleidelijke demobilisatie en uitvoering van het staakt-het-vuren, met inbegrip van het neerleggen van de wapens door alle strijdende partijen, ontwapening van alle niet-regeringstroepen, de terugkeer en hernieuwde vestiging van alle ontheemden in de oostelijke delen van de DRC en de instelling van een tijdelijk mechanisme voor toezicht op het staakt-het-vuren,
H. overwegende dat het Congolese leger niet over de nodige personele, technische en financiële middelen beschikt om zijn taken in de oostelijke provincies van de DRC te kunnen vervullen, wat de beschermende rol die het vervult ten opzichte van de bevolking in gevaar brengt, alsook zijn opdracht om te zorgen voor herstel van vrede,
I. overwegende dat het absoluut noodzakelijk is een politieke oplossing voor de crisis in de oostelijke provincies van de DRC te vinden, om de vrede en de democratie te consolideren en de stabiliteit en de ontwikkeling in de regio te bevorderen ten behoeve van het welzijn van alle volkeren in het gebied van de Grote Meren,
J. overwegende dat de burgeroorlog in de regio, die nu al vier jaar woedt, wordt gekenmerkt door een systematische plundering van de rijkdommen van het land door zowel bondgenoten als vijanden van de Congolese regering,
K. overwegende dat verschillende humanitaire organisaties als gevolg van de vijandelijkheden eind 2007 gedwongen waren hun activiteiten te staken, en dat gezondheidscentra niet meer worden bevoorraad of zelfs zijn verlaten door het verplegend personeel,
L. overwegende dat jarenlange voortdurende inspanningen nodig zijn en aanzienlijk bedragen moeten worden geïnvesteerd, zowel door de Congolese regering als door de internationale gemeenschap, om de gezondheidstoestand aanzienlijk te verbeteren en de sterfte te laten dalen in de DRC in het algemeen en in de oostelijke provincies van de DRC in het bijzonder,
M. overwegende dat humanitaire werkers hebben vastgesteld dat de gezondheidstoestand van de lokale en de ontheemde bevolking steeds slechter wordt en dat het doorgaan van de gevechten verhindert dat de hulpverleners toegang hebben tot bepaalde gebieden, die dringend voedselhulp en medische verzorging behoeven,
N. overwegende dat de bevolking van de oostelijke provincies van de DRC op dit moment ook bijzonder kwetsbaar is als gevolg van ondervoeding en dat de gegevens van de medische hulpprogramma's van Artsen zonder grenzen een alarmerende aanwijzing geven van de mate van ondervoeding in de oostelijke provincies van de DRC,
O. overwegende dat de EU de recente verklaringen van Laurent Nkunda, waarin hij oproept de verkozen en wettelijke regering van de DRC omver te werpen, ten stelligste veroordeelt,
1. is uitermate bezorgd over de hernieuwde gevechten tussen het Congolese leger en opnieuw opduikende milities in Noord-Kivu en de voorheen gepacificeerde regio Ituri;
2. is diep geschokt over de moordpartijen, de misdaden tegen de mensheid en de seksuele gewelddaden tegen vrouwen en meisjes die al jarenlang in de oostelijke provincies van de DRC plaatsvinden en roept alle bevoegde nationale en internationale autoriteiten op de daders, wie zij ook zijn, stelselmatig te vervolgen en te berechten, en roept de VN-Veiligheidsraad op met spoed alle nodige maatregelen te nemen die kunnen verhinderen dat wie dan ook de burgerbevolking van de oostelijke provincies van de DRC aanvalt;
3. roept het Congrès National pour la Défense du Peuple (CNDP) op onmiddellijk en onvoorwaardelijk het vredesproces te hervatten, waartoe het zich in januari 2008 in Goma heeft verbonden;
4. dringt er bij alle actoren op aan de rechtsstaat te herstellen en de straffeloosheid te bestrijden, met name in verband met de massale verkrachtingen van vrouwen en meisjes en het ronselen van kindsoldaten;
5. roept de regering van de DRC op samen met Rwanda en MONUC een plan te ontwikkelen om de leiders van de genocide onder de FDLR te isoleren en gevangen te nemen en om degenen die niet betrokken waren bij de genocide en die bereid zijn te demobiliseren de kans te geven zich in de DRC te vestigen of opnieuw in Rwanda te integreren;
6. roept de internationale gemeenschap en de VN-Veiligheidsraad op MONUC te versterken door het geschikte materieel en personeel te leveren, om haar mandaat te kunnen uitvoeren, zoals in New York werd gevraagd door Alan Doss, hoofd van MONUC, na verslag te hebben uitgebracht aan de VN-Veiligheidsraad;
7. is verheugd over het feit dat de president van de DRC en zijn ministers publiekelijk hebben verklaard dat ze MONUC steunen met betrekking tot de bijdrage die wordt geleverd aan de nationale veiligheid;
8. roept MONUC op de beschuldigingen te onderzoeken dat het Congolese leger samenspant met de FDLR met betrekking tot de controle over de lucratieve mineraalhandel in Noord-Kivu, en deze praktijken een halt toe te roepen;
9. bevestigt zijn steun voor de Congolese autoriteiten bij het zoeken naar een politieke oplossing voor de crisis en roept alle partijen op het staakt-het-vuren te eerbiedigen;
10. merkt met bezorgdheid op dat het LRA recentelijk aanvallen heeft uitgevoerd op zestien plaatsen in Dungu, Province Oriental en Ituri, oostelijke gebieden in de DRC, waarbij rapporten van de UNHCR over ongeveer tachtig vermiste kinderen, de vrees bevestigen dat er opnieuw kindsoldaten gedwongen worden geronseld;
11. benadrukt dat het in etnische groepen indelen van personen tijdens het relocatieproces potentieel gevaarlijk is onder de gegeven omstandigheden;
12. pleit voor nultolerantie voor seksueel geweld tegen meisjes en vrouwen, dat als wapen in de strijd wordt gebruikt, en eist harde bestraffing van de daders van deze misdaden; wijst op het belang van de toegang tot gezondheidszorg in conflictsituaties en in vluchtelingenkampen;
13. roept alle partijen op hun toezeggingen na te komen om de burgerbevolking te beschermen en de mensenrechten te eerbiedigen, zoals is vastgelegd in de vredesovereenkomst van Goma en het Nairobi-communiqué, en om deze spoedig toe te passen;
14. roept de regeringen van de DRC en Rwanda op het recente verbale geweld stop te zetten en de constructieve dialoog te hervatten en het conflict te beëindigen;
15. moedigt de regeringen van het Grote-Merengebied aan een dialoog op te starten met als doel hun inspanningen te bundelen om zo de spanningen te verminderen en het geweld een halt toe te roepen in de oostelijke delen van de DRC, vóór het conflict zich verspreidt over de hele regio;
16. verzoekt de Raad en de Commissie onmiddellijk grootschalige medische hulp- en reïntegratieprogramma's voor de burgerbevolking in het oosten van de DRC uit te voeren, met bijzondere aandacht voor steun aan vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van seksueel geweld, zowel om te voorzien in de onmiddellijke behoeften als ter voorbereiding van de vereiste wederopbouw straks; wijst op de belangrijke rol die vrouwen spelen bij de wederopbouw van verwoeste gemeenschappen;
17. roept de openbare aanklager van het Internationaal Strafhof op de wreedheden die sinds juni 2003 in Kivu en Ituri plaatsvinden te onderzoeken en degenen die het duidelijkst verantwoordelijk zijn te vervolgen en ervoor te zorgen dat zich daaronder ook de belangrijkste militieleiders bevinden die nog niet gearresteerd zijn, alsook degenen die verantwoordelijk zijn voor slachtingen en seksueel geweld;
18. pleit voor de daadwerkelijke invoering van controlemechanismen, zoals het proces van Kimberley, ter bepaling van de herkomst van grondstoffen die in de EU worden ingevoerd;
19. verzoekt de Raad en elke EU-lidstaat specifieke hulp te verlenen aan de bevolking in de oostelijke delen van de DRC;
20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de VN-Veiligheidsraad, de mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de regeringen en parlementen van het Grote-Merengebied.
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 19 juni 2008(1), 24 april 2008(2), 27 september 2007(3), 21 juni 2007(4) en 14 december 2006(5) over Birma,
– gezien de conclusies van de Raad over Birma/Myanmar van 29 april 2008 , aangenomen op de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen te Luxemburg en het Gemeenschappelijk Standpunt 2006/318/GBVB van de Raad van 27 april 2006 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar(6),
– gezien het rapport van 3 september 2008 (A/63/341)van Tomás Ojea Quintana, speciale VN-rapporteur over de situatie van de mensenrechten in Birma,
– gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het op 24 oktober 2008 precies 13 jaar geleden is dat Daw Aung San Suu Kyi, secretaris-generaal van de Nationale Liga voor Democratie (NLD), ten onrechte als politieke gevangene werd opgesloten; overwegende dat daarnaast nog steeds 2 120 personen in vreselijke omstandigheden opgesloten blijven, hoofdzakelijk omdat ze de wens te kennen hebben gegeven van Birma een democratisch land te maken; overwegende dat Navanethem Pillay, de pas aangestelde Hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, op 3 oktober 2008 de Birmaanse militaire autoriteiten formeel heeft verzocht alle politieke gevangenen vrij te laten,
B. overwegende dat leiders van Aziatische en Europese landen op de verjaardag van de gevangenneming van Daw Aung San Suu Kyi de zevende Azië-Europa-bijeenkomst (ASEM) in China op 24 en 25 oktober 2008 zullen bijeenroepen,
C. overwegende dat de Birmaanse militaire junta met opzet weigert preventieve of beschermende maatregelen te nemen om de deelstaat Chin in het westen van het land te vrijwaren van de dreigende ernstige hongersnood,
D. overwegende dat de Birmaanse autoriteiten in september 2008 gedurende vijf dagen met geweld wijdverspreid protest hebben onderdrukt dat zes weken eerder was begonnen,
E. overwegende dat de mensenrechtensituatie is blijven verslechteren, de politieke repressie geëscaleerd is en de militaire junta haar beloften niet is nagekomen die ze na de saffraanrevolutie van september 2007 aan de internationale gemeenschap heeft gedaan,
F. overwegende dat de Verenigde Staten in 2003 de invoer hebben verboden van alle Birmaanse kledij, die in feitelijke slavernij wordt vervaardigd, en dat de Raad van de Europese Unie er tot nu toe niet is in geslaagd onder de lidstaten een consensus over gelijkaardige maatregelen te bereiken,
G. overwegende dat de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft aangekondigd dat hij overweegt een gepland bezoek aan Birma in december 2008 te annuleren mocht de nationale situatie de komende maanden niet merkelijk verbeteren,
H. overwegende dat de Verenigde Naties in augustus 2008 hebben onthuld dat de Birmaanse militaire autoriteiten op frauduleuze wijze een deel van de humanitaire hulp voor Birma aanslaan door te knoeien met wisselkoersen,
I. overwegende dat de Birmaanse militaire autoriteiten de internettoegang tot vrije media hebben lamgelegd, de verspreiding van onafhankelijke informatie hebben belemmerd en zogenaamde cyberdissidenten gevangen hebben genomen omdat ze probeerden hun politieke mening vrij te uiten,
1. veroordeelt de voortdurende gevangenhouding van Daw Aung San Suu Kyi, die sedert haar overwinning bij de laatste democratische verkiezingen in 1990 met tussenpozen onder huisarrest staat, en dringt aan op haar onmiddellijke vrijlating;
2. betreurt dat het aantal politieke gevangenen na de saffraanrevolutie van september 2007 gestegen is van 1 300 tot 2 000, en dat ondanks de vrijlating in september 2008 van U Win Tin, een ervaren journalist en secretaris van de NLD, en zes andere leiders, 23 NLD-leden vervolgens zijn gearresteerd;
3. laakt de arbitraire beschuldigingen voor de arrestatie van tal van dissidenten, evenals de erbarmelijke omstandigheden waarin politieke gevangenen opgesloten zijn, onder meer het wijdverspreid gebruik van marteling en dwangarbeid; is uitermate bezorgd over het stelselmatig ontzeggen van medische behandelingen aan politieke gevangenen en dringt erop aan dat het Internationale Comité van het Rode Kruis opnieuw bezoeken mag brengen;
4. dringt er bij de ASEM-landen op aan op hun top de Birmaanse militaire autoriteiten gezamenlijk op te roepen alle politieke gevangenen vrij te laten;
5. veroordeelt met klem de etnische zuivering tegen de Karen-minderheid, ook tegen diegenen die in het aangrenzende Thailand hun redding zoeken; verzoekt de internationale gemeenschap in dit opzicht meer druk op de junta uit te oefenen om een einde te maken aan militaire acties tegen burgers, en, waar nodig, meer humanitaire steun te verlenen aan de getroffen bevolking, onder meer via grensoverschrijdende mechanismen;
6. verzoekt de Commissie aan te dringen op de opheffing van alle beperkingen die de Birmaanse militaire autoriteiten hebben opgelegd voor hulpverlening aan door de orkaan Nargis getroffen gebieden, en een gedetailleerd verslag op te stellen over de efficiëntie van haar bijstand en de nog vereiste hoeveelheid bijstand;
7. verzoekt de Birmaanse autoriteiten dringend hun humanitaire verantwoordelijkheid op te nemen, met name ten aanzien van de dreigende hongersnood in de deelstaat Chin;
8. wijst erop dat 37 bezoeken van VN-gezanten gedurende de afgelopen 20 jaar tot geen enkele hervorming door de Birmaanse Staatsraad voor vrede en ontwikkeling (SPDC) hebben geleid, en vestigt de aandacht op de verklaring van de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad van 11 oktober 2007 over de situatie in Myanmar (S/PRST/2007/37), die de SPDC eveneens naast zich heeft neergelegd; dringt aan op een tijdschema en referentiepunten voor een hervorming, en verzoekt de VN-Veiligheidsraad verdere acties tegen Birma te ondernemen als dit tijdschema en deze referentiepunten niet worden geëerbiedigd;
9. verzoekt de Birmaanse regering geleidelijk de vier mensenrechtenpijlers toe te passen waarom de speciale VN-rapporteur heeft verzocht, met name: vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging; invrijheidstelling van gewetensgevangenen; overgang naar een meerpartijendemocratie en een burgerregering; en een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke macht;
10. verzoekt de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties in december 2008 hoe dan ook een tweede bezoek aan Birma te brengen, ongeacht de situatie, om persoonlijk dringend op te roepen tot de vrijlating van alle politieke gevangenen en tot volledige betrokkenheid van de NLD bij de voorbereiding van de verkiezingen van 2010, en te benadrukken dat aan de verzoeken van de VN moet worden voldaan;
11. verzoekt de Europese Raad zijn vergadering van 11-12 december 2008 aan te grijpen om Verordening (EG) nr. 194/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar(7) te herzien, de gerichte sancties uit te breiden tot toegang tot internationale bankdiensten van door het Birmaanse leger gecontroleerde of ermee gelieerde bedrijven, concerns en firma's, een einde te maken aan de invoer van alle in Birma vervaardigde kledij, en uitverkoren generaals en hun familie niet langer toegang te verlenen tot persoonlijke zakentransacties, gezondheidszorg, winkelen en buitenlands onderwijs;
12. verzoekt de Commissie uit te leggen welke stappen zij denkt te ondernemen ten aanzien van de onthulling van de Verenigde Naties dat een deel van alle humanitaire hulp voor Birma verdwijnt als gevolg van door de staat opgezette wisselkoersfraude;
13. uit zijn grootste bezorgdheid over het feit dat het 'onderzoeksorgaan' dat de Birmaanse militaire autoriteiten hebben opgericht om een onderzoek in te stellen naar de doden, arrestaties en verdwijningen als gevolg van de vreedzame demonstraties in september 2007, geen antwoorden heeft geformuleerd, en verzoekt de Birmaanse autoriteiten de werking van een onderzoekscommissie met een VN-mandaat te bevorderen;
14. roept de regeringen van China, India en Rusland op hun grote economische en politieke invloed bij de Birmaanse autoriteiten aan te wenden om substantiële verbeteringen in het land te bewerkstelligen en te stoppen met de levering van wapens en andere strategische goederen;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de speciaal afgezant van de EU voor Birma, de Birmaanse staatsraad voor vrede en ontwikkeling, de regeringen van de Associatie van Zuidoost-Aziatische landen (ASEAN) en de ASEM, het ASEM-secretariaat, de interparlementaire Myanmar-groep van de ASEAN, Daw Aung San Suu Kyi, de NLD, de secretaris-generaal van de VN, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN en de speciale mensenrechtenrapporteur van de VN voor Birma.