Protocol bij de Euro-mediteranne overeenkomst EG/Marokko in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***
191k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het ontwerp voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en van Roemenië tot de Europese Unie (13104/2007 – COM(2007)0404 – C6-0383/2008 – 2007/0137(AVC))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2007)0404),
– gezien de tekst van de Raad (13104/2007),
– gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 310 van het EG-Verdrag (C6-0383/2008),
– gelet op artikel 75, artikel 83, lid 7, en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0458/2008),
1. stemt in met de sluiting van het Protocol;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Marokko.
Protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Albanië in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***
191k
29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (7999/2008 – COM(2008)0139 – C6-0453/2008 – 2008/0057(AVC))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2008)0139),
– gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin en artikel 310 van het EG-Verdrag (C6-0453/2008),
– gelet op artikel 75, artikel 83, lid 7 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0496/2008),
1. stemt in met de sluiting van het Protocol;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Albanië.
Protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst EG/Kroatië in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ***
205k
29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van een protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (15019/2008 − COM(2007)0612– C6-0463/2008 – 2007/0215(AVC))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2007)0612),
– gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid3, tweede alinea, juncto artikel 300, lid 2,eerste alinea, tweede zin, en artikel 310 van het EG-Verdrag (C6-0463/2008),
– gelet op artikel 75, artikel 83, lid 7, en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0490/2008),
1. stemt in met het voorstel voor een besluit van de Raad;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Kroatië.
Overeenkomst EG/India inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *
186k
29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek India inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2008)0347 – C6-0342/2008 – 2008/0121(CNS))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0347),
– gelet op artikel 80, lid 2 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0342/2008),
– gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0471/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek India.
Bescherming van de euro tegen valsemunterij *
192k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (14533/2008 – C6-0395/2008 – 2007/0192A(CNS))
– gelet op artikel 123, lid 4, van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0395/2008),
– gelet op artikel 51, artikel 43, lid 1 en artikel 55, lid 3 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0499/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. verzoekt de Raad het Parlement opnieuw te raadplegen indien hij voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit ontwerp aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Bescherming van de euro tegen valsemunterij (lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen) *
192k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1339/2001 houdende uitbreiding van de werking van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (14533/2008 – C6-0481/2008 – 2007/0192B(CNS))
– gelet op artikel 308 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0481/2008),
– gelet op de artikel 51, artikel 43, lid 1 en artikel 55, lid 3 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0503/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan voorstel van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Waarborgen die worden verlangd van vennootschappen voor de bescherming van belangen van deelnemers in deze vennootschappen en van derden (gecodificeerde versie) ***I
195k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 48, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (gecodificeerde versie) (COM(2008)0544 – C6-0316/2008 – 2008/0173(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0544),
– gelet op de artikelen 251, lid 2, en 44, lid 2, onder g), van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0316/2008),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(1),
– gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0465/2008),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,
1. gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Belastingvrijstelling voor persoonlijke goederen afkomstig uit een lidstaat (gecodificeerde versie) *
193k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de belastingvrijstellingen bij definitief binnenbrengen uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren (gecodificeerde versie) (COM(2008)0376 – C6-0290/2008 – 2008/0120(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0376),
– gelet op artikel 93 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0290/2008),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(1),
– gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0466/2008),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,
1. gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Uitgaven op veterinair gebied (gecodificeerde versie) *
192k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (gecodificeerde versie) (COM(2008)0358 – C6-0271/2008 – 2008/0116(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0358),
– gelet op artikel 37 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0271/2008),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(1),
– gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0464/2008),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,
1. gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2182/2004 betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen (COM(2008)0514 VOL. I – C6-0332/2008 – 2008/0167(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0514 VOL.I),
– geraadpleegd door de Raad (C6-0332/2008),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0469/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Op euromunten lijkende medailles en penningen (toepassing op niet-deelnemende lidstaten) *
193k
29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2183/2004 tot uitbreiding van de toepassing van Verordening (EG) nr. 2182/2004 betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen tot de niet-deelnemende lidstaten (COM(2008)0514 VOL. II – C6-0335/2008 – 2008/0168(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0514 VOL. II),
– gelet op artikel 308 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0335/2008),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0470/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gewijzigde begroting nr. 9/2008
197k
33k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2008 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, Afdeling III − Commissie (16263/2008 – C6-0462/2008 – 2008/2311(BUD))
– gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,
– gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, definitief vastgesteld op 13 december 2007(2),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3),
– gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, ingediend door de Commissie op 31 oktober 2008 (COM(2008)0693),
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2008, opgesteld door de Raad op 27 november 2008 (16263/2008 – C6-0462/2008),
– gelet op artikel 69 en Bijlage IV van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0487/2008),
A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) nr. 9 op de algemene begroting 2008 de volgende punten omvat:
−
een nettoverhoging van de geraamde ontvangsten (1 198,7 miljard EUR) na de bijgestelde raming van eigen middelen en andere ontvangsten;
−
een daling van de betalingskredieten in de begrotingsonderdelen voor rubrieken 1a, 1b, 2, 3b en 4 (4 891,3 miljard EUR), rekening houdende met de in het kader van de globale overschrijving voorgestelde herschikkingen;
−
de opneming van de begrotingsaspecten betreffende de financiering van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden in 2008, zoals die voortvloeien uit de gezamenlijke verklaring van het Parlement en de Raad van 21 november 2008 inzake de financiering van de voedselfaciliteit,
B. overwegende dat het OGB nr. 9/2008 tot doel heeft deze budgettaire aanpassingen formeel te integreren in de begroting 2008,
C. overwegende dat de Raad het voorontwerp van gewijzigde begroting (VOGB) nr. 10/2008 heeft aangenomen als OGB nr. 9/2008, na de annulering van VOGB nr. 8/2008,
1. neemt kennis van het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008;
2. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2008 zonder wijzigingen;
3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 80/181/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden (11915/3/2008 – C6-0425/2008 – 2007/0187(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11915/3/2008 – C6-0425/2008),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0510),
– gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0476/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over de impact van het toerisme op kustregio's: aspecten van regionale ontwikkeling (2008/2132(INI))
– gezien Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS)(2),
– gezien Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie(3),
– gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds(4),
– gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)(5),
– gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)(6),
– gezien zijn standpunt van 23 oktober 2008 over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende luchthavengelden(7),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 september 2000 getiteld "Geïntegreerd beheer van kustgebieden: een strategie voor Europa" (COM(2000)0547),
– gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2007 getiteld "Een agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme" (COM(2007)0621),
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 maart 2006 getiteld "Een nieuw EU-toerismebeleid − Naar een sterker partnerschap voor het Europees toerisme" (COM(2006)0134), en onder verwijzing naar de resolutie van het Parlement van 29 november 2007 over dit onderwerp(8),
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2007 getiteld "Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie" (COM(2007)0575), en onder verwijzing naar de resolutie van het Parlement van 20 mei 2008 over dit onderwerp(9),
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008 getiteld "Naar 20-20 in 2020 − Kansen van klimaatverandering voor Europa" (COM(2008)0030),
– gezien het Groenboek van de Commissie van 7 juni 2006 getiteld "Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën" (COM(2006)0275),
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Brussel van 14 december 2007,
– gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 20 mei 2008 tot instelling van de Europese dag van de zee, die op 20 mei elk jaar gevierd zal worden,
– gelet op artikel 45 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0442/2008),
A. overwegende dat er binnen het grondgebied van de EU zes belangrijke kustzones te onderscheiden zijn – de Atlantische zone, de Baltische zone, de Zwarte Zeezone, de Middellandse Zeezone, de Noordzeezone en de ultraperifere regio's – elk met zijn eigen bestaansmiddelen en eigen toeristische mogelijkheden,
B. overwegende dat een aanzienlijk deel van de Europese bevolking aan de 89 000 km lange kust van het Europese vasteland woont,
C. overwegende dat de kustzone in het kader van het maritiem beleid van de EU wordt gedefinieerd als de strook of gebieden die tussen de kust en een lijn 50 km landinwaarts liggen,
D. overwegende dat kustgebieden zeer belangrijk zijn voor de Unie, omdat zich daar een belangrijk deel van de economische bedrijvigheid concentreert,
E. gezien de definitie van geïntegreerd beheer van de kuststrook en de rol van het toerisme bij het nastreven van dat doel,
F. overwegende dat een positieve ontwikkeling van kustregio's niet alleen ten goede komt aan de bewoners van de kustgebieden, maar aan alle burgers in de EU,
G. overwegende dat het toerisme, dat meestal de belangrijkste activiteit is in deze regio's, bijdraagt tot de sociale en economische ontwikkeling in de vorm van een hoger BBP en meer werkgelegenheid, maar dat het ook een negatieve invloed op de regio kan hebben daar toerisme meestal een seizoenbedrijf is dat werk biedt aan laaggeschoolden, de kust en het achterland nauwelijks geïntegreerd zijn, de economie weinig diversificatie vertoont en het natuurlijke en culturele erfgoed schade ondervindt,
H. overwegende dat in de verschillende operationele programma's voor de periode 2007-2013 vrijwel geen enkele specifieke verwijzing naar de kustzones voorkomt, zodat er maar weinig vergelijkbare en betrouwbare sociaaleconomische en financiële gegevens over het kusttoerisme beschikbaar zijn,
I. overwegende dat – bij ontstentenis van betrouwbare en vergelijkbare gegevens aangaande het kusttoerisme – de economische bijdrage van deze sector mogelijk wordt onderschat, als gevolg waarvan het economische belang van de bescherming van het maritieme milieu ook wordt onderschat en de middelen die daarvoor ter beschikking worden gesteld niet optimaal worden gebruikt,
J. overwegende dat bij gebrek aan informatie over de EU-middelen die in de kustzones zijn geïnvesteerd, de werkelijke invloed van de structuurfondsen op het kusttoerisme uit kwantitatief oogpunt moeilijk is vast te stellen, hoewel bekend is dat er daar ruim gebruik van wordt gemaakt,
K. overwegende dat het toerisme zich op het snijpunt van verschillende EU-beleidslijnen bevindt, die het vermogen om bij te dragen aan sociale en territoriale samenhang in belangrijke mate beïnvloeden,
L. overwegende dat de structuurfondsen de ontwikkeling van de kustzones in kwalitatieve zin positief kunnen beïnvloeden, waardoor lokale economieën nieuw leven wordt ingeblazen, private investeringen worden gestimuleerd en duurzaam toerisme wordt bevorderd,
M. overwegende dat een dergelijke invloed beter zichtbaar is in gebieden zoals de kleine eilanden van de ultraperifere gebieden of kustzones waar het kusttoerisme de belangrijkste economische factor is,
N. overwegende dat de kustgebieden sterk worden beïnvloed door hun geografische ligging en er een gestructureerde strategie moet worden ontwikkeld die rekening houdt met de specifieke eigenschappen van deze gebieden, het subsidiariteitsbeginsel respecteert en de gelijkgerichtheid van de bij de besluitvorming betrokken sectoren garandeert,
O. overwegende dat de kustzones bovendien vaak afgelegen gebieden zijn, zoals kleine eilanden, ultraperifere gebieden of kustzones die zeer afhankelijk zijn van het toerisme en die buiten het hoogseizoen beperkt toegankelijk zijn, waar ten behoeve van de territoriale samenhang een betere infrastructuur en meer regelmatige verbindingen tussen kust en binnenland zouden moeten komen, en waar door middel van strategieën voor territoriale marketing en geïntegreerde economische ontwikkeling die de mogelijkheden voor investeringen vergroten, de economische activiteit ook buiten het toeristisch hoogseizoen wordt bevorderd,
P. overwegende dat de kustgebieden, hoewel zij vergelijkbare problemen kennen, niet over specifieke instrumenten beschikken welke een gestructureerde benadering en betere communicatie mogelijk maken tussen de voornaamste actoren, die vaak onafhankelijk en geïsoleerd van elkaar werken,
Q. overwegende dat geïntegreerde oplossingen voor concrete problemen kunnen worden gevonden en uitgevoerd op lokaal en regionaal niveau wanneer de overheden samenwerken met de particuliere sector en zowel de milieubelangen als de belangen van de gemeenschap voor ogen houden,
R. overwegende dat het creëren van beleidsinstrumenten zal bijdragen tot beter geïntegreerde en duurzamer ontwikkelingsstrategieën en een sterkere economische mededinging, terwijl tegelijkertijd de natuurlijke en culturele rijkdommen behouden blijven, in maatschappelijke behoeften wordt voorzien en modellen voor ethisch verantwoord toerisme worden bevorderd,
S. overwegende dat dit de kwaliteit van de werkgelegenheid in de kustgebieden kan verbeteren en seizoensinvloeden kan helpen verminderen door het combineren van verschillende vormen van toerisme en andere maritieme activiteiten met als gevolg dat het aanbod op de hoge verwachtingen en wensen van de moderne toerist kan worden afgestemd en gekwalificeerde werkgelegenheid kan worden geschapen,
T. overwegende dat de doelstelling van Europese territoriale samenwerking in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1080/2006 op doeltreffende wijze kan bijdragen tot de verwezenlijking van de hierboven genoemde doelstellingen, door het opzetten van samenwerkingsprojecten en het ontwikkelen van partnerschapsnetwerken tussen de kustregio's en de aanbieders van toeristische activiteiten, en dat het in dit kader van groot belang is dat de Europese groepering voor territoriale samenwerking in Verordening (EG) nr. 1082/2006 wordt gebruikt als een instrument om samen met lokale en sociale partners stabiele partnerschappen tot stand te brengen op het gebied van de duurzame ontwikkeling van de kustregio's,
1. wijst erop dat het toerisme een cruciale factor is in de sociaaleconomische ontwikkeling van de kustgebieden in de EU en nauw samenhangt met de doelstellingen van de Lissabon-strategie; wijst erop dat er bij de activiteiten op het gebied van kusttoerisme meer rekening gehouden moet worden met de doelstellingen van de Göteborg-strategie;
2. moedigt de lidstaten langs de kust aan op nationaal en regionaal niveau specifieke strategieën en geïntegreerde plannen te ontwikkelen om het seizoensgebonden karakter van het toerisme in kustgebieden op te vangen en een stabiele werkgelegenheid alsmede een betere levenskwaliteit voor de plaatselijke gemeenschappen tot stand te brengen; benadrukt in dit verband de noodzaak om door productdiversificatie en alternatieve vormen van toerisme (bijvoorbeeld zakelijk, cultureel, medisch, sport-, plattelands- en zeetoerisme) traditionele, seizoensgebonden economische activiteiten om te zetten in activiteiten voor het hele jaar; merkt op dat diversificatie van producten en diensten meer groei en werkgelegenheid helpt creëren en de negatieve ecologische, economische en sociale effecten helpt terug te dringen;
3. benadrukt de noodzaak de rechten van de werknemers in de sector te beschermen door het bevorderen van hoogwaardige arbeid en de kwalificaties daarvoor, hetgeen onder andere betekent dat er adequate beroepsopleidingen, een uitgebreider gebruik van stabiele contractvormen, een billijk en passend beloningsniveau en verbetering van de arbeidsomstandigheden nodig zijn;
4. dringt aan op een geïntegreerde benadering van het kusttoerisme om dit te laten aansluiten op het beleid van de EU op het gebied van cohesie, maritieme aangelegenheden en visserij, milieu, vervoer, energie, sociale en gezondheidskwesties, en zo synergieën te creëren en met elkaar strijdige maatregelen te voorkomen; beveelt de Commissie aan de duurzame groei van het kusttoerisme binnen een dergelijk geïntegreerd kader in aanmerking te nemen, met name in verband met het maritiem beleid van de EU, als strategische doelstelling van haar werkprogramma voor 2010-2015 en tevens in de context van de tussentijdse herziening van het financiële kader voor 2007-2013;
5. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de voor het toerisme en de regionale ontwikkeling van de kustgebieden bevoegde regionale en lokale autoriteiten, de economische en sociale partners en de milieuorganisaties ten volle kunnen participeren in alle permanente structuren die in het kader van dit beleid worden gecreëerd alsmede in de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waarbij kustregio's zijn betrokken;
6. wijst op het fundamentele verband tussen een goed functionerende infrastructuur en een succesvolle toeristische regio en verzoekt de bevoegde autoriteiten derhalve plannen te ontwikkelen om de lokale infrastructuur zowel ten behoeve van de toeristen als van de lokale bevolking te optimaliseren; roept de lidstaten met een kust op alle noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat nieuwe projecten ter verbetering van de infrastructuur, waaronder olieraffinaderijen en andere faciliteiten, altijd met gebruikmaking van de nieuwste technologieën worden gerealiseerd, teneinde ervoor te zorgen dat het energiegebruik en de CO2-uitstoot omlaag worden gebracht en de energie-efficiëntie door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen wordt verbeterd;
7. dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de regio's op aan duurzame mobiliteitsketens in het openbaar personenvervoer en fiets- en wandelpaden, met name in grensoverschrijdende kustgebieden, te bevorderen en uitwisseling van goede praktijken te ondersteunen;
8. beveelt de Commissie aan met betrekking tot het kusttoerisme een holistische benadering te volgen bij zowel de territoriale samenhang als bij de uitvoering van haar strategie voor een geïntegreerd maritiem beleid, met name waar het de eilanden, de insulaire lidstaten, de ultraperifere regio's en andere kustzones betreft, aangezien deze gebieden in zeer sterke mate van het toerisme afhankelijk zijn;
9. dringt er bij de Commissie en de lidstaten ten zeerste op aan het kusttoerisme op te nemen in de prioriteitenlijst van de strategische richtsnoeren voor de volgende programmaperiode van de structuurfondsen, en in de beleidsplannen voor de kustgebieden van de Europese Unie, en daarnaast een innoverende strategie vast te stellen waarmee het kusttoerismeaanbod kan worden geïntegreerd;
10. verwelkomt derhalve de deelname van kustregio's aan programma's en projecten in het kader van INTERREG IV B en C die betrekking hebben op transnationale en interregionale samenwerking op het gebied van toerisme en beveelt de kustregio's aan om doeltreffend gebruik te maken van bestaande initiatieven en instrumenten van de EU voor kustgebieden (zoals de strategie voor het Middellandse Zeegebied, de strategie van de Baltische Zee en de synergie voor het Zwarte Zeegebied); beveelt de Commissie ten zeerste aan een grotere plaats in te ruimen voor kustgebieden in de nieuwe INTERREG-programma's voor de volgende programmaperiode;
11. neemt kennis van het advies van het Comité van de Regio's inzake het opzetten van een Europees Kustfonds en verzoekt de Commissie om met het oog op het volgende financieel kader te onderzoeken of een betere coördinatie mogelijk is van alle toekomstige financiële instrumenten die betrekking hebben op maatregelen in kustgebieden;
12. beveelt aan een kennispijler op te zetten als onderdeel van de geïntegreerde ontwikkeling van kustzones, en wel door het creëren van een Europees sectoraal netwerk onder auspiciën van het Europees Instituut voor technologie en innovatie dat voorzien is in Verordening (EG) nr. 294/2008 en het Zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling voorzien in Besluit nr. 1982/2006/EG;
13. beveelt de lidstaten met een kust aan voor wat betreft de programma's de geïntegreerde benadering te volgen, als er met de kust samenhangende projecten worden geselecteerd en uitgevoerd, en daarbij een sectoroverschrijdende methode te hanteren en de nadruk te leggen op het opzetten van publiek-private partnerschappen om de druk op de lokale overheden te verlichten;
14. verheugt zich over de prioriteiten voor het kust- en zeetoerisme die de Commissie heeft vastgesteld in de reeds aangehaalde agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme; stelt voor daar op het onlangs opgezette "European Tourist Destinations Portal" specifieke informatie aan toe te voegen over bestemmingen aan de kust en over netwerken, vooral de minder bekende en publiek gemaakte, om deze te kunnen promoten tot buiten de grenzen van de EU, inclusief op regionaal en lokaal niveau;
15. verzoekt de Commissie in dit verband het kust- en watertoerisme te erkennen als speerpuntthema voor 2010 in het kader van haar proefproject "Europese topbestemmingen";
16. betreurt het dat het huidige gebrek aan transparantie bij de uitgaven van de EU ten behoeve van de kustzones het onmogelijk maakt de voor het toerisme bestemde middelen in deze regio's te kwantificeren of de impact van de gesubsidieerde initiatieven aldaar te analyseren; verwelkomt in dit verband het feit dat bovengenoemd Groenboek over het toekomstig maritiem beleid voorziet in het opzetten van een database voor maritieme regio's die informatie zal bevatten over de ontvangers van gelden uit de communautaire fondsen (waaronder de structuurfondsen); onderstreept het belang van zulke initiatieven om transparantie op dit terrein te garanderen; nodigt de Commissie uit om de daarvoor geëigende middelen in te zetten teneinde deze gegevens voor statistiek en analyse te genereren en verzoekt de lidstaten te voldoen aan hun verplichting om de eindontvangers van subsidies openbaar te maken en daarmee een volledig overzicht te geven van de bestaande projecten;
17. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regio's om tezamen een volledige catalogus van gefinancierde kustprojecten op te stellen en op het internet bekend te maken teneinde de regio's in staat te stellen van de ervaring van anderen te leren en de academische wereld, kustgemeenschappen en andere belanghebbenden in staat te stellen om goede werkwijzen te identificeren en optimaal onder de lokale gemeenschappen te verspreiden; beveelt in dit verband aan een forum op te richten waar belanghebbenden met elkaar in contact kunnen komen en goede werkwijzen kunnen uitwisselen, en een werkgroep van vertegenwoordigers van de lidstaten in te stellen om actieplannen voor kusttoerisme te ontwikkelen en de uitwisseling van ervaringen op institutioneel niveau te bevorderen;
18. verzoekt de Commissie deze catalogus op internet ook te gebruiken om de burgers te tonen welke voordelen de EU de kustgebieden brengt, zodat wordt bijgedragen aan een positievere kijk op de EU-financiering en aan een positief beeld van de EU;
19. dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat Eurostat bij het voortdurend bijwerken van zijn database met sociaaleconomische gegevens over de kustregio's van de EU ook betrouwbare, homogene en actuele informatie over het toerisme opneemt, aangezien zulke gegevens van essentieel belang zijn voor een vlotter besluitvorming door de openbare sector en alleen zo vergelijkingen tussen regio's of tussen sectoren kunnen worden gemaakt; roept de lidstaten met een kust op haast te maken met de toepassing van de satellietrekening toerisme (Tourism Satellite Account) op hun grondgebied;
20. wijst erop dat er een sterk verband bestaat tussen milieu en kusttoerisme en dat beleidsmaatregelen ter ontwikkeling van het toerisme praktische maatregelen moeten omvatten die aansluiten bij een algemeen beleid van milieubescherming en -beheer; juicht het daarom toe dat in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (over de structuurfondsen 2007-2013) is vastgelegd dat duurzame ontwikkeling een van de beginselen is die van toepassing zijn op de uitvoering van alle uit de structuurfondsen gefinancierde maatregelen, waarvan de toepassing via adequaat toezicht moet worden gecontroleerd; dringt er ten zeerste op aan een soortgelijke bepaling op te nemen in de verordeningen voor de volgende programmaperiode; benadrukt dat dit een belangrijke bijdrage zou leveren aan de bevordering van ecotoerisme;
21. wijst erop dat met name kustregio's worden getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering, zoals de stijging van de zeespiegel, zanderosie en de toenemende frequentie en hevigheid van stormen; dringt er daarom op aan dat kustregio's een risico- en preventieplan in verband met de klimaatverandering opstellen;
22. verwijst naar de gevolgen van de klimaatverandering voor het kusttoerisme; nodigt derhalve de Commissie uit om enerzijds de EU-doelstellingen voor de vermindering van de CO2-uitstoot op consequente wijze te integreren in de beleidsvormen voor vervoer en toerisme, en anderzijds maatregelen te bevorderen voor de bescherming van een duurzaam kusttoerisme tegen de gevolgen van de klimaatverandering;
23. benadrukt in dit verband dat het belangrijk is om te bepalen welke bijdrage het toerisme kan leveren aan milieubescherming en -behoud; merkt op dat toerisme een gemakkelijke manier kan zijn om het milieubewustzijn te bevorderen door middel van gezamenlijke maatregelen van nationale en regionale overheden enerzijds en ondernemers in de toeristische sector en horeca anderzijds; is derhalve van mening dat inspanningen daartoe moeten worden gericht op de kustgebieden, omdat deze een overwegend toeristisch profiel hebben;
24. wijst op de noodzaak om bij de ontwikkeling van het toerisme de bescherming van historische kenmerken en archeologische schatten en het behoud van tradities en cultureel erfgoed in het algemeen te allen tijde te waarborgen en daarbij de actieve betrokkenheid van lokale gemeenschappen te bevorderen;
25. dringt aan op stimulansen voor duurzame ontwikkeling, opdat het cultureel en natuurlijk erfgoed en het sociaal weefsel in de kustgebieden behouden zouden blijven;
26. vraagt de Commissie er zorg voor te dragen dat een tenuitvoerlegging waarbij actief gestreefd wordt naar naleving van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie een voorwaarde is voor de financiering, door de EU, van kustprojecten die een impact op het zeemilieu hebben;
27. verzoekt de Commissie alle beschikbare evaluatie-instrumenten te gebruiken om de toepassing van dit principe in de kustzones gedurende de programmeringsperiode, alsmede het delen van de verantwoordelijkheden tussen de verschillende beslissingsniveaus te verzekeren;
28. beklemtoont dat de druk die op kustgebieden wordt uitgeoefend door de wildgroei van materiële infrastructuurprojecten ten koste gaat van de ontwikkeling en aantrekkelijkheid van het kusttoerisme, die eerder bevorderd kan worden door hoogwaardige toeristische dienstverlening, die van essentieel belang is voor het concurrentievermogen en de groei van hoogwaardige werkgelegenheid in de kustregio's; dringt er daarom bij de kustregio's op aan alternatieve investeringen te bevorderen, zoals investeringen in diensten op het gebied van informatietechnologie en communicatie, nieuwe kansen voor traditionele lokale producten en de opleiding van hooggekwalificeerde werknemers in de toeristische sector; wenst dat opleidingsprogramma's zo worden opgezet dat er een reservoir van geschoolde werknemers ontstaat die kan omgaan met de toegenomen complexiteit en variëteit van de toeristische sector;
29. verzoekt de lidstaten om een adequaat beleid te ontwikkelen op het gebied van stedenbouw en ruimtelijke ordening dat strookt met het kustlandschap;
30. wijst erop dat hoge kwaliteit het fundamentele comparatieve voordeel is van het Europese toeristisch product in de EU; dringt bij de lidstaten maar ook de regionale en lokale overheid aan op verbetering en promotie van de kwaliteit van de toeristische diensten, zoals veiligheid, volledige en moderne infrastructuur, sociale verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemingen en milieuvriendelijke economische activiteiten;
31. verzoekt de Commissie om in haar beleid van maritieme clusters ook die diensten en productiesectoren op te nemen welke in het kader van het kusttoerisme een rol spelen en aldus een vruchtbare wisselwerking mogelijk te maken tussen al degenen die de zee gebruiken als bron om hun concurrentievermogen te verbeteren, duurzaamheid te betrachten en bij te dragen tot de economische ontwikkeling van de kust; meent verder dat medische zorg, welzijn, onderwijs, technologie en sport eveneens aspecten zijn die als kustdiensten in de maritieme clusters behoren te figureren, aangezien het voor de ontwikkeling van deze zones cruciale elementen zijn;
32. onderstreept het belang van bereikbaarheid voor de ontwikkeling van de kustregio's; verzoekt de Commissie en de nationale en regionale kustautoriteiten derhalve oplossingen te vinden waardoor een optimale aansluiting via vervoer over land, door de lucht en over water wordt gewaarborgd; herhaalt zijn verzoek aan deze instanties om, gezien de vervuiling van de zee in veel havensteden en langs de kusten, de aansluiting van in de havens aangemeerde vaartuigen op het landnetwerk te bevorderen; verzoekt de lidstaten om te onderzoeken of maatregelen genomen kunnen worden als verlaging van de luchthavengelden overeenkomstig de procedure die wordt beschreven in zijn bovengenoemd standpunt van 23 oktober 2008, ten einde de aantrekkelijkheid van de kustregio's te vergroten en hun concurrentievermogen te verbeteren; wijst in dit verband ook op de noodzaak om de naleving van de voorschriften voor de veiligheid van de luchthavens en de luchtvaart te verbeteren, onder meer door − waar nodig − brandstofopslagtanks bij luchthavens te verwijderen;
33. vraagt de lidstaten en de regionale autoriteiten te streven naar betere havens en luchthavens in de kustgebieden en op de eilanden, om tegemoet te kunnen komen aan de behoeften van het toerisme, en daarbij serieus rekening te houden met de bestaande milieucapaciteiten en de esthetische aspecten en het natuurlijk milieu te eerbiedigen;
34. wijst erop dat territoriale cohesie een horizontaal concept is dat geldt voor de EU als geheel, dat de aansluiting tussen de kust en het binnenland kan verbeteren, doordat de kustgebieden en het binnenland elkaar aanvullen en wederzijds beïnvloeden (bijvoorbeeld door kustactiviteiten te verbinden met het plattelands- en stadstoerisme, de toeristische mogelijkheden buiten het hoogseizoen te verbeteren, de bekendheid van lokale producten te vergroten en de diversificatie ervan te bevorderen); merkt op dat het bovengenoemde Groenboek over het toekomstige maritiem beleid insulaire regio's apart vermeldt en erkent dat zij met bijzondere ontwikkelingsproblemen kampen als gevolg van hun permanente natuurlijke belemmeringen; wijst erop dat dergelijke problemen voor de kustregio's in het algemeen gelden en verzoekt de Commissie rekening te houden met de noodzaak om bij de toekomstige tenuitvoerlegging van de territoriale samenhang het kusttoerisme op te nemen in het geïntegreerde beheer van de kustzones en de ruimtelijke planning voor de zee;
35. roept de lokale en regionale kustautoriteiten op om plannen voor territoriale marketing in samenwerking met buurgemeenschappen op het land of langs de kust aan te moedigen en kansengelijkheid in de ontwikkeling van toerisme en het reizen te bevorderen, teneinde op die wijze de mededinging in de toeristische sector te vergroten zonder evenwel de algemene mededinging schade te berokkenen;
36. moedigt de kustregio's aan deel te nemen in interregionale samenwerkingsprojecten, zoals, bijvoorbeeld, het project over onderwerp IV van het initiatief "Regio's voor Economische Verandering", met de bedoeling om aldus voor het kusttoerisme thematische netwerken te creëren en de reeds bestaande netwerken te versterken, en verder om de uitwisseling van ervaringen en goede werkwijzen te bevorderen;
37. beveelt de bevoegde nationale, regionale en lokale overheden aan om in het kader van hun samenwerkingsprogramma's strategische projecten ten behoeve van het kusttoerisme te bevorderen, technische ondersteuning voor de voorbereiding van de projecten te bieden, en voor deze maatregelen geëigende financiële middelen beschikbaar te stellen en daarbij voorrang te geven aan het gebruik van de structuurfondsen voor de ontwikkeling van een duurzaam milieuvriendelijk toerisme in de kustregio's, zowel tem aanzien van convergentie als van concurrentievermogen en werkgelegenheid; is in dit verband van oordeel dat speciale aandacht geschonken moet worden aan de ontwikkeling van communicatielijnen en informatietechnologie;
38. roept de Commissie op komend jaar ten minste één specifieke, aan het kusttoerisme gewijde manifestatie te organiseren, bij voorkeur op 20 mei, de Europese Dag van de Zee, om het contact en de communicatie tussen de partners en de uitwisseling van goede werkwijzen te vergemakkelijken, bijvoorbeeld bij het toepassen van het Geïntegreerd Model voor Kwaliteitsbeheer in de EU; nodigt in dit verband alle actoren uit hun met Gemeenschapsgeld gefinancierde projecten voor te leggen die direct of indirect verband houden met het kusttoerisme;
39. is van mening dat de bevordering van het zeetoerisme, onder meer door het stimuleren van economische activiteiten in verband met deze sector, de burgers van de Unie kan helpen een duurzamer levenswijze en meer ecologisch bewustzijn te ontwikkelen; verzoekt de lidstaten daarom investeringen met dit doel in hun kustregio's te bevorderen;
40. roept de Commissie op een praktische gids op te stellen over financiering van kusttoerisme door de EU, teneinde belangstellende partijen bij het zoeken naar financiering op weg te helpen;
41. erkent de belangrijke bijdrage die de groei van het cruisetoerisme kan vormen voor de ontwikkeling van de kustgemeenschappen, mits het evenwicht gegarandeerd is tussen risico's en beloning, en tussen de vaste kosten voor investeringen te land en de flexibiliteit van cruiseoperators, en voorts de milieubelangen voldoende beschermd zijn;
42. nodigt de Commissie uit de kustgemeenschappen te steunen bij het aanleren van optimale praktijken en het leren hoe zij de meeste waarde uit het cruisetoerisme in het bijzonder en het kusttoerisme in het algemeen naar de lokale gemeenschap kunnen laten terugvloeien;
43. roept de kustregio's op agentschappen voor locale en regionale ontwikkeling op te zetten en te ondersteunen om aldus netwerken te creëren tussen beroepsbeoefenaren, instellingen, deskundigen en overheden die in dezelfde regio opereren en dito partijen in andere landen, ten behoeve van raadpleging en informatieverstrekking aan mogelijke openbare of particuliere belanghebbenden;
44. beveelt de lidstaten met een kust aan rekening te houden met de duurzaamheid van samenwerkingsprojecten in de post-financieringsfase, en dan niet alleen in financiële zin, maar vooral waar het de voortzetting van de samenwerking tussen de partners betreft en koppeling met de relevante lokale sectoren;
45. beveelt de lidstaten met een kust aan om ervoor te zorgen dat de geselecteerde projecten goed zichtbaar zijn en de procedures voor de toegang tot financiering te vereenvoudigen ten einde particulier kapitaal aan te trekken voor het kusttoerisme en het opzetten van partnerschappen tussen openbare autoriteiten en particuliere entiteiten, inzonderheid KMO's, te vergemakkelijken; beveelt aan vooral te werken aan het soort duurzaam zee- en kusttoerisme dat bijdraagt tot een gezonde flora en fauna (bevordering van ecotoerisme, visserijtoerisme, walvistoerisme, enz.); meent dat deze doelstellingen vorm kunnen krijgen in de context van een ieder jaar op 20 mei te vieren Europese Dag van de Zee;
46. nodigt milieuverenigingen, de van de zee afhankelijke economische sectoren, culturele organisaties, de wetenschappelijke gemeenschap, burgerlijke entiteiten en lokale inwoners uit om aan alle etappen van projecten deel te nemen, waaronder inbegrepen hun monitoring achteraf, teneinde de duurzaamheid van zulke projecten op de lange termijn te garanderen;
47. verzoekt tot slot de Commissie om regelmatig te controleren in welke mate gemeenschapsfinanciering voor kustgebieden bijdraagt tot regionale ontwikkeling van deze gebieden, met de bedoeling om goede werkwijzen te verspreiden en partnerschapsnetwerken tussen de verschillende betrokkenen te steunen via een observatorium voor duurzaam kusttoerisme;
48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Comité van de Regio's.
– onder verwijzing naar het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 2005,
– gezien Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten(1), inzonderheid overweging 37 van Richtlijn 2007/65/EG en artikel 26 van Richtlijn 89/552/EEG,
– gezien Besluit nr. 854/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 tot vaststelling van een communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe on line-technologieën(2),
– gezien Besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007)(3),
– gezien Aanbeveling 2006/952/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten(4),
– onder verwijzing naar Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren(5),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2007 getiteld "Een Europese aanpak van mediageletterdheid in de digitale omgeving" (COM(2007)0833),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "Media pluralism in the Member States of the European Union" (Pluralisme in de media van de lidstaten van de Europese Unie) (SEC(2007)0032),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2005 "i2010 – Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid" (COM(2005)0229),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2002 over mediaconcentratie(6),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2005 over de toepassing van artikelen 4 en 5 van Richtlijn 89/552/EEG Televisie zonder grenzen, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, voor de periode 2001-2002(7),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 april 2006 over de overgang van analoge naar digitale omroep: een kans voor het Europese audiovisuele beleid en de culturele diversiteit?(8),
– gezien de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over interculturele competenties(9) en over een Europese aanpak van mediageletterdheid in de digitale omgeving(10),
– gezien de Grünwald-verklaring van de UNESCO over media-educatie van 1982,
– gezien de Agenda van Parijs van de UNESCO − twaalf aanbevelingen voor media-educatie van 2007,
– gezien de aanbeveling van het comité van ministers aan de lidstaten om kinderen vaardiger te maken in de nieuwe informatie- en communicatieomgeving, een aanbeveling van de Raad van Europa (Rec(2006)12),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0461/2008),
A. overwegende dat de media van invloed zijn op de politiek en het dagelijks leven in onze maatschappij, dat een sterke concentratie in het medialandschap een gevaar kan vormen voor het pluralisme van de media en dat mediageletterdheid daarom van centraal belang is voor de politieke vorming en de actieve deelneming van de burgers van de Unie,
B. overwegende dat alle soorten media, de audiovisuele en de gedrukte, klassieke en digitale media zich vermengen en dat er op technisch en inhoudelijk gebied een samensmelting plaatsvindt van de verschillende mediavormen; tevens overwegende dat nieuwe massamedia dankzij innovatieve technologieën steeds dieper op alle levensterreinen door zullen dringen en deze nieuwe media om een actievere rol van de mediagebruiker vragen en dat ook social communities, weblogs en videospelletjes mediavormen zijn,
C. overwegende dat voor de jonge mediagebruiker vooral het internet de eerste bron van informatie is en dat jongeren in de omgang met het internet over een onsystematische, op de eigen behoefte georiënteerde kennis beschikken, terwijl volwassenen zich voor hun informatievoorziening hoofdzakelijk wenden tot radio, televisie, kranten en tijdschriften; bijgevolg overwegende dat in het hedendaagse medialandschap mediageletterdheid ervoor moet zorgen dat het hoofd kan worden geboden aan de uitdagingen van de nieuwe media – met name als het gaat om de daarmee geboden mogelijkheden tot interactief optreden en creatieve participatie – en de vereiste kennis voorhanden is voor de traditionele media, die nog steeds een hoofdbron van informatie zijn voor de burgers,
D. overwegende dat de nieuwe communicatietechnologieën de onwetende gebruiker kunnen overladen met een lawine aan informatie zonder onderscheid naar relevantie, en dat de kwantitatieve overdaad net zo'n groot probleem kan vormen als het ontbreken van informatie,
E. overwegende dat een goede, door eerbiediging van andermans rechten en vrijheden gekenmerkte vorming in de omgang met informatietechnologie en media de professionele kwalificatie van het individu sterk verbetert en bijdraagt aan het behalen van de economische doelstellingen van Lissabon,
F. overwegende dat de toegang op grote schaal tot communicatietechnologieën eenieder de mogelijkheid biedt om informatie op mondiale schaal te verspreiden, en dat iedere burger derhalve een potentiële journalist is, en mediageletterdheid niet alleen noodzakelijk is om informatie te begrijpen, maar ook om media-inhoud te kunnen vervaardigen en verspreiden, en dat computervaardigheden alleen dan ook niet automatisch tot een grotere mediageletterdheid leiden,
G. overwegende dat de ontwikkeling van de telecommunicatienetwerken en de vooruitgang bij de verspreiding van de informatie- en communicatietechnologieën (ICT) grote verschillen vertonen tussen niet alleen de lidstaten maar ook de regio's, met name als het gaat om de verafgelegen en plattelandsgebieden, waardoor de digitale kloof in de EU steeds groter dreigt te worden,
H. overwegende dat scholen een wezenlijke rol spelen bij de ontwikkeling van een kundig oordeel en een goede oriëntatie binnen de beschikbare communicatiestructuren, dat er tussen de verschillende lidstaten en de regio's grote verschillen bestaan op het gebied van media-educatie, evenals in de mate waarin ICT in het onderwijs is geïntegreerd en wordt ingezet, en dat media-educatie allereerst is aangewezen op docenten die zelf over mediageletterdheid en de nodige kwalificaties op dit terrein beschikken,
I. overwegende dat media-educatie van doorslaggevende betekenis is voor het bereiken van een hoog niveau van mediageletterdheid, dat een belangrijk deel van de politieke vorming uitmaakt die mensen helpt als actief staatsburger op te treden en hen bewuster maakt van zowel hun rechten als hun plichten; voorts overwegende dat goed geïnformeerde, politiek mondige burgers de basis voor een pluralistische maatschappij vormen en dat bij eigenhandig samenstellen van media-inhouden en producten vaardigheden verworven worden die een dieper inzicht in de grondslagen en de waarde van beroepsmatig geproduceerde media-inhouden kunnen verschaffen,
J. overwegende dat mediapedagogiek voor ouderen minder gangbaar is dan voor jongeren en dat bij de houding van ouderen ten opzichte van nieuwe media angst en andere beletsels niet zelden een rol spelen,
K. overwegende dat de bedreigingen van de veiligheid van persoonsgegevens steeds subtieler en steeds talrijker worden, en deze een verhoogd risico opleveren voor onwetende gebruikers,
L. overwegende dat mediageletterdheid een onontbeerlijke sleutelkwalificatie in de informatie- en communicatiemaatschappij vormt,
M. overwegende dat media kansen bieden op wereldwijde communicatie en een verruimde blik, tot de fundamenten van democratische maatschappijvormen behoren en zowel kennis als informatie overdragen, en dat de nieuwe digitale media positieve, participatieve en creativiteit bevorderende mogelijkheden bieden en dat dit een grotere betrokkenheid van de burgers bij de politieke besluitvorming met zich meebrengt,
N. overwegende dat er momenteel niet voldoende gegevens beschikbaar zijn om het niveau van mediageletterdheid in de Europese Unie nauwkeurig te bepalen,
O. overwegende dat ook de Unesco gewezen heeft op de doorslaggevende betekenis van mediageletterdheid, bijvoorbeeld in de verklaring van Grünwald over media-educatie (1982) en in de twaalf aanbevelingen voor de media-educatie uit de Agenda van Parijs (2007),
Algemeen
1. is ingenomen met de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie over een Europese aanpak van mediageletterdheid in de digitale omgeving, vindt echter dat de formulering van een Europees concept ter bevordering van de mediageletterdheid, in het bijzonder waar het gaat om de integratie van de klassieke media en de onderkenning van het belang van media-educatie, voor verbetering vatbaar is;
2. is ingenomen met de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over interculturele competenties; verwacht dat de lidstaten zich nadrukkelijk inzetten voor de bevordering van mediageletterdheid en stelt voor de contactgroep van lidstaten, die is voorzien in Richtlijn 89/552/EEG betreffende audiovisuele mediadiensten, te versterken met deskundigen op het gebied van educatie;
3. dringt er bij de Commissie op aan een aanbeveling goed te keuren en een actieplan op te stellen inzake mediageletterdheid; verzoekt de Commissie met klem om in de loop van het jaar 2009 een bijeenkomst van het contactcomité AVMS (audiovisuele mediadiensten) te organiseren met als doel te komen tot regelmatige informatie-uitwisseling en efficiënte samenwerking;
4. verlangt dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de regeling van elektronische en audiovisuele communicatie op verschillende niveaus meewerken ter verbetering van de mediageletterdheid; erkent de bijzondere noodzaak dat op nationaal niveau gedragscodes en initiatieven tot coregulering en zelfregulering worden ontwikkeld; onderstreept dat alle partijen moeten worden betrokken bij het bevorderen van systematisch onderzoek en regelmatige analyse van de verschillende aspecten en dimensies van mediageletterdheid;
5. beveelt de Commissie aan om de deskundigheid van de adviesgroep Mediageletterdheid ook in te zetten bij de discussie over media-educatieve aspecten en om de leden van deze adviesgroep vaker bij elkaar te laten komen en daarnaast regelmatig te overleggen met de vertegenwoordigers van alle lidstaten;
6. is van mening dat, naast beleidsvormers, journalisten, de televisie- en radio-omroepen en de rest van de mediabranche, vooral kleine, plaatselijke instellingen als bibliotheken, volkshogescholen, buurt- en cultuurcentra, mediawerkplaatsen, bij- en omscholingsinstituten, burgermedia (bijv. open kanalen) actief aan een vergroting van de mediageletterdheid bij kunnen dragen;
7. verzoekt de Commissie, gelet op artikel 26 van Richtlijn 89/552/EEG, indicatoren voor mediageletterdheid te ontwikkelen ten behoeve van een langdurige bevordering van mediageletterdheid in de Europese Unie;
8. stelt vast dat mediageletterdheid neerkomt op een aantal vaardigheden; het onafhankelijk kunnen gebruiken van de verschillende media, het kunnen begrijpen van en kritisch kunnen oordelen over de verschillende aspecten van media en media-inhoud, het zelf kunnen communiceren binnen de verscheidenheid aan mediacontexten en het zelf kunnen ontwikkelen en verspreiden van media-inhoud; stelt tevens vast dat het bij een veelheid aan beschikbare bronnen vooral aankomt op de vaardigheid om gericht informatie uit de data- en beeldenstroom van de nieuwe media te filteren en deze informatie in perspectief te zien;
9. benadrukt dat mediageletterdheid van fundamenteel belang is voor het beleid inzake consumentenvoorlichting, voor de bewustwording van en het vertrouwd raken met de vraagstukken inzake intellectuele eigendomsrechten, voor een actieve en democratische participatie van de burgers en voor de bevordering van de interculturele dialoog;
10. moedigt de Commissie aan om haar beleid ter bevordering van mediageletterdheid in samenwerking met alle overige organen van de Europese Unie alsmede met lokale en regionale instanties uit te bouwen en de samenwerking met Unesco en de Raad van Europa te versterken;
Doelgroepen en doelstellingen
11. benadrukt dat de doelgroep van activiteiten op het gebied van media-educatie alle ingezetenen van de Europese Unie moet omvatten, te weten kinderen, jongeren, volwassenen, ouderen en personen met een handicap;
12. wijst erop dat mediageletterdheid begint in het gezin, met opvoeding in het selecteren van de door de media aangeboden diensten en wijst in dit verband op het belang van media-educatie voor ouders, omdat zij een bepalende rol spelen bij de ontwikkeling van gewoontes bij kinderen in het gebruik van media-apparatuur, en dat zij wordt voortgezet op school maar ook in het levenslang leren, en wordt ondersteund door de activiteiten van de nationale, openbare en regelgevende instanties en het werk van media-instanties en mediaprofessionals;
13. stelt vast dat het doel van media-educatie bestaat uit een competente en creatieve omgang met media en media-inhoud, een kritisch oordeel over mediaproducten, een begrip van het functioneren van de media-industrie en het zelfstandig kunnen ontwikkelen van media-inhoud;
14. beveelt aan dat media-educatie ook aandacht besteedt aan het auteursrechtelijk oogpunt van mediagebruik, het belang van de eerbiediging van de intellectuele eigendomsrechten, in het bijzonder ten aanzien van het internet, gegevensbeveiliging en bescherming van de privacy en het recht op eigen beeldvorming; benadrukt de noodzaak dat men zich bij gebruik van nieuwe mediavaardigheden bewust is van de mogelijke risico's omtrent de veiligheid van informatie en persoonsgegevens en van de risico's in verband met cybergeweld;
15. wijst erop dat reclame vandaag een belangrijke sector is van mediadiensten; benadrukt dat mediageletterdheid ook criteria moet omvatten voor het beoordelen van de op reclamegebied toegepaste instrumenten en praktijken;
Waarborg van toegang tot informatie- en communicatietechnologie
16. roept de Europese politiek op om de digitale kloof tussen de verschillende lidstaten en tussen stad en land te verkleinen door de uitbouw van de infrastructuur voor informatie- en communicatietechnologie en vooral door het beschikbaar stellen van breedbandverbindingen op nog onontsloten locaties;
17. is van mening dat de toegang tot breedbandinternet een ook voor diensten van algemeen belang belangrijk is en dat hiervoor een breed en kwalitatief hoogwaardig aanbod tegen billijke prijzen beschikbaar hoort te zijn en roept op tot het beschikbaar stellen van een betaalbare breedbandaansluiting voor elke burger van de Europese Unie;
Media-educatie op scholen en als onderdeel van de lerarenopleiding
18. benadrukt dat media-educatie deel zou moeten uitmaken van het formele onderwijs waartoe alle kinderen toegang hebben en dat media-educatie een integraal onderdeel is van het leerplan op alle opleidingsniveaus;
19. verzoekt mediageletterdheid als negende sleutelcompetentie op te nemen in het Europese referentiekader voor een leven lang leren, zoals vervat in Aanbeveling 2006/962/EG;
20. beveelt aan dat mediascholing zoveel mogelijk op de praktijk gericht is en verbonden is aan leervakken in de richting economie, politiek, literatuur, maatschappij, kunst en informatietechnologie en stelt de vorming van een specifieke discipline 'media-educatie' en een interdisciplinaire aanpak voor in combinatie met buitenschoolse projecten;
21. geeft onderwijsinstellingen het advies om het maken van mediaproducties te bevorderen (gedrukt, audio/video/nieuwe media), waarbij zowel de leerlingen van scholen als het onderwijskader worden betrokken, als middel om praktische vorming te bieden op het gebied van mediageletterdheid;
22. roept de Commissie op om in de aangekondigde opzet van indicatoren voor mediageletterdheid zowel de kwaliteit van het onderwijs als de opleiding van leerkrachten te verdisconteren;
23. stelt vast dat naast pedagogische en onderwijspolitieke aspecten ook de technische uitrusting en de toegang tot nieuwe technologieën een wezenlijke rol spelen en benadrukt dat een sterke verbetering van de infrastructuur van scholen ten doel gesteld moet worden om computers, internet en passend onderwijs voor alle schoolkinderen toegankelijk te maken;
24. benadrukt dat mediascholing in het bijzonder onderwijs een bijzondere betekenis heeft omdat bij vele beperkingen juist de media een betekenisvolle functie hebben in het overbruggen van communicatiehindernissen;
25. beveelt aan dat een mediapedagogische module voor alle leraren en leraressen voor alle opleidingsniveaus als deel van de lerarenopleiding verplicht gesteld wordt om te komen tot een intensieve scholing op dit gebied; roept de verantwoordelijke nationale instanties derhalve op om docenten van alle vakken en schooltypes de beschikking te geven over audiovisuele lesmiddelen en hen in te voeren in de problematiek van de media-educatie;
26. benadrukt dat een regelmatige uitwisseling van informatie, optimale praktijken en – op onderwijskundig vlak – van pedagogische methoden tussen de lidstaten noodzakelijk is;
27. roept de Commissie op, in het vervolgprogramma van MEDIA 2007 een zelfstandige passage over de bevordering van mediageletterdheid op te nemen, aangezien het programma in zijn huidige vorm slechts weinig bijdraagt aan de bevordering van mediageletterdheid; steunt bovendien de inspanningen van de Commissie om een nieuw programma, Media Mundus genaamd, te ontwikkelen, dat ten doel heeft de internationale samenwerking binnen de audiovisuele sector te ondersteunen; wenst dat mediageletterdheid een prominentere plaats inneemt in andere steunprogramma's van de EU, met name in Lifelong Learning, eTwinning, Safer Internet en het Europees Sociaal Fonds;
Media-educatie voor ouderen
28. benadrukt dat media-educatie voor ouderen plaats moet vinden op locaties waar ouderen zich doorgaans ophouden, zoals bijvoorbeeld verenigingen, verpleeg- en verzorgingstehuizen, instellingen voor begeleid wonen, vrije tijd en hobbygroepen, activiteiten- en seniorenkringen;
29. stelt vast dat vooral ouderen door digitale netwerken de mogelijkheid geboden wordt om actief te blijven deelnemen aan het dagelijks leven en de eigen zelfstandigheid zo lang mogelijk te behouden;
30. wijst erop dat er bij de media-educatie voor ouderen rekening gehouden dient te worden met de eigen leef- en ervaringswereld van ouderen en de eigen manier waarop zij met media omgaan;
o o o
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
Oprichting van een Europese Stichting voor opleiding (herschikking) ***II
194k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (herschikking) (11263/4/2008 – C6-0422/2008 – 2007/0163(COD))
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11263/4/2008 – C6-0422/2008),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0443),
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2007)0707),
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0473/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1 van het EG-Verdrag te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft – Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing – Deel vier (COM(2008)0071 – C6-0065/2008 – 2008/0032(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0071),
– gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 47, lid 2, 55, 71, lid 1, 80, lid 2, 95, 152, lid 4, letters a) en b), 175, lid 1, en 285, lid 1, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0065/2008),
– gezien de schriftelijke toezegging die de vertegenwoordiger van de Raad van 4 december 2008 om het voorstel als gewijzigd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0301/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2009 van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft − Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing − Deel vier
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. .../2009.)
Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2001/470/EG van de Raad betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (COM(2008)0380 – C6-0248/2008 – 2008/0122(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0380),
– gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 61, onder c), en 67, lid 5, tweede streepje, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0248/2008),
– gelet op artikel 61, onder d) en artikel 66 van het EG-Verdrag,
– gelet op het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,
– gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0457/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring in de bijlage;
3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. .../2009/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2001/470/EG van de Raad betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Beschikking nr. 568/2009/EG.)
BIJLAGE
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie om vertegenwoordigers van het Hof van Justitie, op het niveau en de wijze welke het Hof passend acht, uit te nodigen de vergaderingen van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken bij te wonen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (herschikking) (COM(2008)0419 – C6-0258/2008 – 2008/0141(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0419),
– gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 137 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0258/2008),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 10 december 2008 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van het EG-Verdrag,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(1),
– gezien de brief d.d. 9 oktober 2008 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken overeenkomstig artikel 80 bis, lid 3, van zijn Reglement,
– gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0454/2008),
A. overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,
1. gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en zoals dit hieronder is geamendeerd;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/38/EG.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (COM(2007)0765 – C6-0468/2007 – 2007/0279(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0765),
– gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0468/2007),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0410/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/43/EG.)
Typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (COM(2007)0851 – C6-0007/2008 – 2007/0295(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0851),
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0007/2008),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0329/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 december 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. .../2009.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat bepaalde inkomstengenererende projecten betreft (13874/2008 – C6-0387/2008 – 2008/0186(AVC))
– gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2008)0558 - 13874/2008),
– gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 161, eerste alinea, van het EG-Verdrag (C6-0387/2008),
– gelet op artikel 75, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0477/2008),
1. stemt in met het voorstel voor een verordening van de Raad;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen *
478k
237k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (COM(2008)0786 – C6-0449/2008 – 2008/0224(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0786),
– gelet op artikel 283 van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0449/2008),
– gelet op artikel 21 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement(1),
– gezien de politieke verklaring van het Parlement ter plenaire vergadering van 16 december 2008(2),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0483/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. is van mening dat de bedragen die in het wetgevingsvoorstel zijn aangegeven in overeenstemming zijn met het plafond van rubriek 5, administratieve uitgaven, van het meerjarig financieel kader;
4. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
5. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;
6. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst;
7. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement48 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 1
(1) Overeenkomstig artikel 21 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement hebben de leden recht op assistentie door persoonlijke medewerkers die door hen vrijelijk worden aangewezen. Momenteel nemen de leden al hun personeel rechtstreeks in dienst op grond van aan nationaal recht onderworpen overeenkomsten, en vergoedt het Europees Parlement de kosten van deze medewerkers tot een bepaald plafond.
(1) Overeenkomstig artikel 21 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement hebben de leden recht op assistentie door persoonlijke medewerkers die door hen vrijelijk worden aangewezen.
Amendement 49 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)Momenteel nemen de leden al hun personeel rechtstreeks in dienst op grond van aan nationaal recht onderworpen overeenkomsten, en vergoedt het Europees Parlement de kosten van deze medewerkers tot een bepaald plafond.
Amendement50 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 2
(2) Een beperkt deel van deze medewerkers (hierna "parlementaire medewerkers" genoemd") verlenen één of meerdere leden assistentie in de lokalen van het Europees Parlement in Straatsburg, Brussel en Luxemburg. De overigen werken voor de leden in het land waar deze leden gekozen zijn.
(2) Op 9 juli 2008 heeft het Bureau van het Europees Parlement de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement1 vastgesteld. Overeenkomstig artikel 34 van deze uitvoeringsbepalingen maken de leden gebruik van:
a) "geaccrediteerde parlementaire medewerkers", die werkzaam zijn in één van de drie vergaderplaatsen van het Parlement en onderworpen zijn aan de specifieke, op basis van artikel 283 van het Verdrag aangenomen rechtsregeling, en wier arbeidsovereenkomsten rechtstreeks worden opgesteld en beheerd door het Europees Parlement, en
b) natuurlijke personen, die de leden bijstaan in de lidstaat waar zij verkozen zijn en die een arbeidsovereenkomst of een dienstverleningsovereenkomst met hen hebben afgesloten, conform het toepasselijke nationale recht en overeenkomstig de in de voornoemde uitvoeringsbepalingen vastgelegde voorwaarden, hierna plaatselijke medewerkers genoemd.
_____________ 1 PB C ...
Amendement51 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 3
(3) In tegenstelling tot laatstgenoemden zijn parlementaire medewerkers in het algemeen ontheemden. Zij zijn werkzaam binnen de gebouwen van het Europees Parlement in een Europese, meertalige en multiculturele omgeving en verrichten taken die direct verband houden met de werkzaamheden van het Europees Parlement.
(3) In tegenstelling tot de plaatselijke medewerkers zijn geaccrediteerde parlementaire medewerkers in het algemeen ontheemden. Zij zijn werkzaam binnen de gebouwen van het Europees Parlement in een Europese, meertalige en multiculturele omgeving en verrichten taken die direct verband houden met de werkzaamheden van één lid of meerdere leden van het Europees Parlement in de uitoefening van hun functies als leden van het Europees Parlement.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 4
(4)Dit is bovendien bevestigd door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen dat heeft erkend dat de parlementaire medewerkers, met het oog op de toepassing van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen in sommige opzichten kunnen worden beschouwd als personen die functies vervullen voor het Parlement.
Schrappen
Amendement52 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 5
(5) Om die redenen en om transparantie, non-discriminatie en rechtszekerheid door de toepassing van gemeenschappelijke regels te garanderen, dient ervoor te worden gezorgd dat deze medewerkers, met uitzondering van de personen die voor de leden werken in de lidstaat waar deze leden gekozen zijn en met inbegrip van de personen die plaatselijk werkzaam zijn voor de leden die zijn gekozen in een van de drie lidstaten waar de vergaderplaatsen van het Parlement gevestigd zijn, worden aangesteld op grond van een rechtstreekse overeenkomst met het Europees Parlement.
(5) Om die redenen en om transparantie en rechtszekerheid door de toepassing van gemeenschappelijke regels te garanderen, dient ervoor te worden gezorgd dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden aangesteld op grond van een rechtstreekse overeenkomst met het Europees Parlement. Daarentegen moeten plaatselijke medewerkers, ook diegenen die werken voor leden die zijn gekozen in een van de drie lidstaten waar het Parlement zijn vergaderplaatsen heeft, uit hoofde van bovengenoemde Bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, door leden van het Europees Parlement aangesteld blijven op basis van overeenkomsten die zijn gesloten onder het toepasselijke nationale recht in de lidstaat waar de leden zijn verkozen.
Amendement53 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 6
(6) Op deze medewerkers dient dan ook de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden te worden toegepast, teneinde met hun bijzondere situatie rekening te houden.
(6) Op geaccrediteerde parlementaire medewerkers dient dan ook de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden te worden toegepast, ten einde rekening te houden met hun bijzondere situatie, de bijzondere taken die zij dienen te vervullen en hun specifieke functies en verplichtingen tegenover het lid of de leden van het Europees Parlement voor wie zij opdracht krijgen te werken.
Amendement54 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 7
(7) De invoering van deze specifieke categorie van personeelsleden heeft geen invloed op artikel 29 van het Statuut dat bepaalt dat interne vergelijkende onderzoeken alleen openstaan voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen.
(7) De invoering van deze specifieke categorie van personeelsleden heeft geen invloed op artikel 29 van het Statuut dat bepaalt dat interne vergelijkende onderzoeken alleen openstaan voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen en geen enkele bepaling van deze verordening mag derhalve zo worden geïnterpreteerd dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers bevoorrechte dan wel rechtstreekse toegang krijgen tot posten van ambtenaren of andere categorieën personeelsleden van de Europese Gemeenschappen of tot interne vergelijkende onderzoeken voor deze posten.
Amendement55 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis)Zoals ook het geval is voor arbeidscontractanten zijn de artikelen 27 tot en met 34 van het Statuut niet van toepassing op geaccrediteerde parlementaire medewerkers.
Amendement56 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 8
(8) De parlementaire medewerkers vormen dus een categorie van personeel die eigen is aan het Europees Parlement, met name gelet op het feit dat zij ondersteuning bieden aan parlementsleden in hun hoedanigheid van democratisch gekozen vertegenwoordigers aan wie een mandaat is toevertrouwd, bij de uitvoering van hun taken.
(8) De geaccrediteerde parlementaire medewerkers vormen dus een categorie van andere personeelsleden die eigen is aan het Europees Parlement, met name gelet op het feit dat zij onder de leiding en het gezag van een lid of meerdere leden van het Europees Parlement en in een relatie van wederzijds vertrouwen rechtstreeks assistentie verlenen aan dat lid of die leden in de uitoefening van hun functies als leden van het Europees Parlement.
Amendement57 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 9
(9) Een beperkte wijziging van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is bijgevolg noodzakelijk om er deze nieuwe personeelscategorie in op te nemen.
(9) Een wijziging van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is bijgevolg noodzakelijk om er deze nieuwe categorie andere personeelsleden in op te nemen, rekening houdende enerzijds met de specifieke aard van de taken, functies en verantwoordelijkheden van geaccrediteerde parlementaire medewerkers, die zo zijn geformuleerd dat zij de leden van het Europees Parlement in de uitoefening van hun functies onder hun leiding en gezag rechtstreeks assistentie kunnen verlenen, en anderzijds met de contractuele relatie tussen deze geaccrediteerde parlementaire medewerkers en het Parlement.
Amendement58 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis)In gevallen waarin de bepalingen van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, rechtstreeks of mutatis mutandis, van toepassing zijn op geaccrediteerde parlementaire medewerkers, moeten deze factoren in aanmerking worden genomen en moet in het bijzonder nauwgezet rekening worden gehouden met het wederzijdse vertrouwen dat de relatie tussen de geaccrediteerde parlementaire medewerkers en het lid of de leden van het Europees Parlement die zij assisteren, moet kenmerken.
Amendement59 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 10
(10) Gezien de aard van de functies van de medewerkers dient slechts te worden voorzien in één enkele categorie medewerkers, evenwel verdeeld over verschillende rangen die dienen te worden toegekend op grond van bij intern besluit van het Parlement vast te stellen criteria.
(10) Gezien de aard van de functies van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers dient slechts te worden voorzien in één enkele categorie geaccrediteerde parlementaire medewerkers, evenwel verdeeld over verschillende rangen die op aanwijzing van de betrokken leden dienen te worden toegekend overeenkomstig de specifieke uitvoeringsbepalingen die worden vastgelegd bij intern besluit van het Parlement.
Amendement60 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 11
(11) De tussen het Europees Parlement en de parlementaire medewerkers gesloten overeenkomsten dienen te steunen op het wederzijdse vertrouwen tussen de parlementaire medewerker en het lid/de leden van het Europees Parlement aan wie hij assistentie verleent.
(11) De tussen het Europees Parlement en de geaccrediteerde parlementaire medewerkers gesloten overeenkomsten dienen te steunen op het wederzijdse vertrouwen tussen de geaccrediteerde parlementaire medewerker en het lid/de leden aan wie hij assistentie verleent. De duur van deze overeenkomsten moet direct aansluiten bij de duur van het mandaat van de betrokken leden.
Amendement61 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis)Geaccrediteerde parlementaire medewerkers hebben een wettelijke vertegenwoordiging - buiten het stelsel dat van toepassing is op de ambtenaren en andere personeelsleden van het Europees Parlement. Hun vertegenwoordigers moeten optreden als gesprekspartner ten aanzien van de bevoegde autoriteit van het Europees Parlement, rekening houdend met het feit dat een officiële band moet worden opgebouwd tussen de wettelijke vertegenwoordiging van het personeel en de zelfstandige vertegenwoordiging van de medewerkers.
Amendement62 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 12
(12) Ten aanzien van de invoering van deze nieuwe personeelscategorie dient het beginsel van begrotingsneutraliteit te worden nageleefd. In dat opzicht zal het Europees Parlement het totaalbedrag van de bijdragen die nodig zijn om de pensioenregeling te financieren, met uitzondering van de bijdrage uit hoofde van artikel 83, lid 2, van het Statuut, die maandelijks op het salaris van de betrokken persoon wordt ingehouden, overmaken aan de algemene begroting van de Europese Unie.
(12) Ten aanzien van de invoering van deze nieuwe personeelscategorie dient het beginsel van begrotingsneutraliteit te worden nageleefd.
Amendement64 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)De middels een intern besluit vastgestelde uitvoeringsbepalingen van het Europees Parlement moeten verdere regels omvatten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van het beginsel van goed financieel beheer, zoals vastgesteld in Titel II van het Financieel Reglement1,
_____________ 1Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).
Amendement 65 Voorstel voor een verordening - wijzigingsbesluit Artikel 1 bis (nieuw)
Artikel 1 bis
De kredieten die zijn ingeschreven in de afdeling van de algemene begroting van de Europese Unie die op het Europees Parlement betrekking heeft en die dienen ter dekking van de parlementaire medewerkers, waarvan de jaarlijkse bedragen in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure worden vastgesteld, dekken het geheel van de kosten die rechtstreeks verband houden met de parlementaire medewerkers, zowel de geaccrediteerde parlementaire medewerkers als de plaatselijke medewerkers.
Amendement67 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Artikel 2
Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening zal het Europees Parlement een verslag overleggen over de uitvoering van deze verordening teneinde vast te stellen of het noodzakelijk is de regels die op parlementaire medewerkers van toepassing zijn, aan te passen.
Het Europees Parlement dient uiterlijk op 31 december 2011 een verslag in over de uitvoering van deze verordening teneinde vast te stellen of het noodzakelijk is de regels die op parlementaire medewerkers van toepassing zijn, aan te passen.
Op basis van dit verslag kan de Commissie alle voorstellen indienen die zij voor het beoogde doel nodig acht.
Amendement66 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 1 Verordening (EEG) nr. 31, (EURATOM) nr. 11 Artikel 1
(1) in artikel 1 wordt na "- bijzonder adviseur" het volgende streepje ingevoegd:
(1) in artikel 1 wordt na "- bijzonder adviseur" het volgende streepje ingevoegd:
" – parlementair medewerker;"
" – geaccrediteerd parlementair medewerker;"
(Deze wijziging geldt voor de hele tekst)
Amendement68 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 2 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Artikel 5 bis
Als "parlementair medewerker" in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het door een of meerdere leden gekozen personeelslid dat door het Europees Parlement wordt aangeworven op grond van een rechtstreekse overeenkomst, teneinde een of meerdere leden van het Europees Parlement assistentie te verlenen, zoals bepaald in artikel 125, lid 1.
Als "geaccrediteerd parlementair medewerker" in de zin van deze regeling worden aangemerkt de door een of meer leden gekozen personen die door het Europees Parlement worden aangeworven op grond van een rechtstreekse overeenkomst, teneinde in de gebouwen van het Europees Parlement in een van de drie vergaderplaatsen van het Parlement rechtstreekse assistentie te verlenen aan het lid of de leden in de uitoefening van hun functies als lid van het Europees Parlement, onder de leiding en het gezag van deze leden en in een relatie van wederzijds vertrouwen met hen die het gevolg is van de keuzevrijheid waarin artikel 21 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement voorziet.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 1 – artikel 125 – lid 1
1.Een "parlementair medewerker" is een personeelslid dat door het Europees Parlement wordt aangeworven om in de gebouwen van het Europees Parlement in een van de drie plaatsen waar het Europees Parlement zijn werkzaamheden verricht een of meerdere leden assistentie te verlenen bij de uitoefening van zijn (hun) parlementair mandaat. Hij of zij verricht taken die rechtstreeks verband houden met de werkzaamheden van het Europees Parlement.
Schrappen
De parlementaire medewerker wordt aangeworven om deeltijds of voltijds taken uit te voeren zonder te zijn aangesteld om een ambt te vervullen dat voorkomt in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op het Europees Parlement betrekking heeft.
Amendement69 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 1 – artikel 125 – lid 2
2. Het Europees Parlement stelt bij intern besluit de bepalingen vast die voor de aanstelling van parlementaire medewerkers gelden.
1. Het Europees Parlement stelt bij intern besluit uitvoeringsmaatregelen voor de toepassing van deze Titel vast.
Amendement70 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 1 – artikel 125 – lid 3
3. De parlementaire medewerker wordt bezoldigd uit de daarvoor bestemde algemene kredieten in de afdeling van de begroting die op het Europees Parlement betrekking heeft.
2. Geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden niet tewerkgesteld in een ambt dat is opgenomen in de lijst van ambten dat is gevoegd bij de afdeling van de begroting die op het Europees Parlement betrekking heeft. Hun bezoldiging wordt opgevoerd onder de desbetreffende begrotingslijn en zij worden bezoldigd uit de daarvoor bestemde kredieten in de afdeling van de begroting die op het Europees Parlement betrekking heeft.
Amendement71 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 1 – artikel 126 – lid 1
1. De parlementaire medewerkers worden ingedeeld in rangen.
1. De geaccrediteerde parlementaire medewerker wordt naar rang ingedeeld op aanwijzing van het lid/de leden dat/die de medewerker assisteert, overeenkomstig de in artikel 125, lid 1, genoemde uitvoeringsbepalingen. Voor indeling in de rangen 14-19 overeenkomstig artikel 134 moeten geaccrediteerde parlementaire medewerkers minimum een universitair diploma of evenwaardige beroepservaring hebben.
Amendement72 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 1 – artikel 126 – lid 2
2. De bepalingen van artikel 1 sexies van het Statuut betreffende sociale maatregelen en arbeidsomstandigheden zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De bepalingen van artikel 1 sexies van het Statuut betreffende sociale maatregelen en arbeidsomstandigheden zijn van overeenkomstige toepassing indien deze maatregelen verenigbaar met de bijzondere aard van de taken en verantwoordelijkheden van geaccrediteerde parlementaire medewerkers zijn.
Als afwijking van artikel 7 worden de regels inzake de zelfstandige vertegenwoordiging van geaccrediteerde parlementaire medewerkers vastgesteld met de in artikel 125, lid 1 bedoelde uitvoeringsbepalingen, rekening houdend met het feit dat een formeel verband tussen de statutaire personeelsvertegenwoordiging en de zelfstandige vertegenwoordiging van de medewerkers wordt ingesteld.
Amendement73 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 2 – artikel 127
De artikelen 11 tot en met 26 bis van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing. Het Europees Parlement stelt bij intern besluit de praktische toepassingsvoorwaarden vast, rekening houdend met de bijzondere aard van de band tussen het lid en de medewerker.
De artikelen 11 tot en met 26 bis van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing. In het bijzonder gelet op het specifieke karakter van de functies en taken van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers en het wederzijdse vertrouwen dat de relatie tussen hen en het lid of de leden van het Europees Parlement die zij assisteren, moet kenmerken, wordt in de op grond van artikel 125, lid 1, vastgestelde uitvoeringsbepalingen voor dit gebied rekening met de bijzondere aard van de band tussen het lid en de geaccrediteerde parlementaire medewerker gehouden.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 1 – artikel 128 – lid 1
1. De bepalingen van artikel 1 quinquies van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De bepalingen van artikel 1 quinquies van het Statuut zijn van overeenkomstige toepassing, rekening houdend met de relatie van wederzijds vertouwen tussen het lid van het Europees Parlement en zijn geaccrediteerde parlementaire medewerker(s) met dien verstande dat de leden van het Europees Parlement bij hun keuze van geaccrediteerde parlementaire medewerkers ook kunnen uitgaan van onderlinge politieke verwantschap.
Amendement74 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 3 – artikel 128 – lid 2 – inleidende formule
2. De parlementaire medewerker wordt gekozen door het lid/de leden van het Europees Parlement aan wie hij assistentie zal moeten verlenen. Onverminderd de aanvullende criteria die kunnen worden opgelegd uit hoofde van de in artikel 125, lid 2, bedoelde bepalingen, kan de medewerker worden aangeworven indien hij:
2. De geaccrediteerde parlementaire medewerker wordt gekozen door het lid/de leden van het Europees Parlement aan wie hij assistentie zal moeten verlenen. Onverminderd de aanvullende criteria die kunnen worden opgelegd uit hoofde van de in artikel 125, lid 1, bedoelde uitvoeringsbepalingen kan de medewerker worden aangeworven indien hij:
Amendement 28 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 3 – artikel 128 – lid 2 – letter e
(e) het bewijs levert van een grondige kennis van één van de talen van de Gemeenschappen en van voldoende kennis van een andere taal van de Gemeenschappen, voor zover zulks nodig is voor de uitoefening van zijn taken en
(e) een grondige kennis heeft van één van de talen van de Gemeenschappen en voldoende kennis van een andere taal van de Gemeenschappen en
Amendement 29 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 3 – artikel 129
Artikel 129
Schrappen
1.De parlementaire medewerker dient een proeftijd van drie maanden te volbrengen. 2.Wanneer de parlementaire medewerker tijdens zijn proeftijd wegens ziekte of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan op verzoek van het lid de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. 3.Indien blijkt dat de parlementaire medewerker niet de nodige kwaliteiten bezit om zijn functie te blijven uitoefenen, stelt het lid van het Europees Parlement uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de proeftijd een beoordelingsrapport op over de geschiktheid van de parlementaire medewerker voor het vervullen van zijn taken, en over zijn prestaties en zijn gedrag. De betrokkene wordt door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan in kennis gesteld van dit rapport en kan zijn opmerkingen binnen acht dagen schriftelijk kenbaar maken. De parlementaire medewerker wordt in voorkomend geval door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan ontslagen, op voorwaarde dat hij vóór het einde van de proeftijd in kennis is gesteld van het rapport. 4.Wanneer een parlementair medewerker tijdens zijn proeftijd wordt ontslagen, ontvangt hij een vergoeding, gelijk aan een derde van zijn basissalaris vermenigvuldigd met het aantal maanden werkelijk gepresteerde dienst.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 3 – artikel 130 – lid 1
1. Alvorens tot aanwerving kan worden overgegaan, dient de parlementaire medewerker zijn lichamelijke geschiktheid te bewijzen door zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek bij de medische dienst van het Europees Parlement, zodat het Europees Parlement kan nagaan of hij aan de in artikel 128, lid 2, onder d), gestelde voorwaarden voldoet.
1. De geaccrediteerde parlementaire medewerker dient zijn lichamelijke geschiktheid te bewijzen door zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek bij de medische dienst van het Europees Parlement, zodat het Europees Parlement kan nagaan of hij aan de in artikel 128, lid 2, onder d), gestelde voorwaarden voldoet.
Amendement 31 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 3 – artikel 131 – lid 1
1. De overeenkomsten van de parlementaire medewerkers worden gesloten voor een bepaalde tijd. Onverminderd de bepalingen van Artikel 140 lopen de overeenkomsten af uiterlijk aan het eind van de zittingsperiode tijdens welke zij zijn gesloten.
1. De overeenkomsten van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden gesloten voor een bepaalde tijd en vermelden de rang waarin de medewerker is ingedeeld. Een vast contract wordt tijdens een parlementaire zittingsperiode niet meer dan twee keer verlengd. Tenzij anders is gespecificeerd in het contract zelf, loopt het contract af aan het eind van de zittingsperiode waarin het is gesloten. Onverminderd de bepalingen van artikel 140 lopen de overeenkomsten af uiterlijk aan het eind van de zittingsperiode tijdens welke zij zijn gesloten.
Amendement75 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 3 – artikel 131 – lid 2
2. Het Europees Parlement stelt bij intern besluit de criteria vast die gelden voor de indeling bij aanwerving.
2. In de in artikel 125, lid 1, genoemde uitvoeringsbepalingen wordt een transparant kader voor indeling vastgesteld, rekening houdend met artikel 128, lid 2, onder f).
Amendement 33 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 4 – artikel 132 – lid -1 (nieuw)
-1.Geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden aangeworven om deeltijds of voltijds taken uit te voeren.
Amendement76 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 4 – artikel 132 – lid 2
2. De medewerker kan slechts in dringende gevallen of bij buitengewone toevloed van werk worden verplicht tot het verrichten van overuren.
2. De geaccrediteerde parlementaire medewerker kan slechts in dringende gevallen of bij buitengewone toevloed van werk worden verplicht tot het verrichten van overuren. Artikel 56, lid 1, is van overeenkomstige toepassing. In de in artikel 125, lid 1 bedoelde uitvoeringsbepalingen kunnen hierover regels worden vastgesteld.
Amendement77 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 5 – artikel 133
Behoudens andersluidende bepalingen in de artikelen 134 en 135, zijn artikel 19, artikel 20, leden 1 tot en met 3, en artikel 21 van onderhavige regeling, en artikel 16 van de bijlage VII bij het Statuut, inzake de nadere bepalingen betreffende bezoldiging en vergoeding, van overeenkomstige toepassing. De voor de vergoeding van de kosten van dienstreizen geldende regels zijn vervat in de in artikel 125, lid 2, bedoelde bepalingen.
Behoudens andersluidende bepalingen in de artikelen 134 en 135, zijn artikel 19, artikel 20, leden 1 tot en met 3, en artikel 21 van onderhavige regeling, en artikel 16 van de bijlage VII bij het Statuut, inzake de nadere bepalingen betreffende bezoldiging en vergoeding, van overeenkomstige toepassing. De voor de vergoeding van de kosten van dienstreizen geldende regels zijn vervat in de in artikel 125, lid 1, bedoelde uitvoeringsbepalingen.
Amendement78 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 5 – artikel 134 – tabel
Door de Commissie voorgestelde tekst
Rang
1
2
3
4
5
6
7
Basissalaris voltijds medewerker
1 193,00
1 389,85
1 619,17
1 886,33
2 197,58
2 560,18
2 982,61
Rang
8
9
10
11
12
13
14
Basissalaris voltijds medewerker
3 474,74
4 048,07
4 716,00
5 494,14
6 400,67
7 456,78
8 687,15
Amendement
Rang
1
2
3
4
5
6
7
Basissalaris voltijds medewerker
1.619,17
1.886,33
2.045,18
2.217,41
2.404,14
2.606,59
2.826,09
Rang
8
9
10
11
12
13
14
Basissalaris voltijds medewerker
3.064,08
3.322,11
3.601,87
3.905,18
4.234,04
4.590,59
4.977,17
Rang
15
16
17
18
19
Basissalaris voltijds medewerker
5.396,30
5.850,73
6.343,42
6.877,61
7.456,78
Amendement79 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 5 – artikel 135
In afwijking van de laatste alinea van artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut, kan de ontheemdingstoelage niet lager zijn dan 250 EUR.
In afwijking van de laatste alinea van artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut, kan de ontheemdingstoelage niet lager zijn dan 350 EUR.
Amendement80 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 6 – artikel 137 – lid 1
1. In afwijking van de tweede alinea van artikel 96, lid 3, en onverminderd de andere bepalingen van dat artikel, mogen de uit hoofde van dat artikel berekende bedragen niet lager zijn dan 700 EUR en niet hoger dan 2 000 EUR.
1. In afwijking van de tweede alinea van artikel 96, lid 3, en onverminderd de andere bepalingen van dat artikel, mogen de uit hoofde van dat artikel berekende bedragen niet lager zijn dan 850 EUR en niet hoger dan 2 000 EUR.
Amendement81 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 6 – artikel 137 – lid 3
3.Het Europees Parlement maakt het totaalbedrag van de bijdragen die nodig zijn om de pensioenregeling te financieren, met uitzondering van de bijdrage uit hoofde van artikel 83, lid 2, van het Statuut, die maandelijks op het salaris van de betrokken persoon wordt ingehouden, over aan de algemene begroting van de Europese Unie.
Schrappen
Amendement82 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 8 – artikel 139
Het bepaalde in titel VII van het Statuut betreffende verzoeken en beroep is van overeenkomstige toepassing.
Het bepaalde in titel VII van het Statuut betreffende verzoeken en beroep is van overeenkomstige toepassing. In de in artikel 125, lid 1 bedoelde uitvoeringsbepalingen kunnen aanvullende regels met betrekking tot de interne procedures worden vastgesteld.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 9 – artikel 140 – lid 1 – letter d
(d) na afloop van de opzeggingstermijn die is vastgesteld in de overeenkomst en op grond waarvan de parlementaire medewerker of het Europees Parlement de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens opgeschort;
(d) rekening houdend met het feit dat vertrouwen de basis vormt van de relatie tussen het lid en zijn geaccrediteerde parlementaire medewerker, na afloop van de opzeggingstermijn die is vastgesteld in de overeenkomst en op grond waarvan de geaccrediteerde parlementaire medewerker of het Europees Parlement, handelend op verzoek van het lid of de leden van het Europees Parlement ter assistering van wie de geaccrediteerde parlementaire medewerker is aangenomen, het recht heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens opgeschort;
Amendement 44 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 9 – artikel 140 – lid 2
2. Wanneer de overeenkomst afloopt conform lid 1, onder c), of wanneer het Europees Parlement de overeenkomst opzegt conform lid 1, onder d), heeft de parlementaire medewerker recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris voor de periode tussen het tijdstip waarop zijn dienst eindigt en het tijdstip waarop zijn overeenkomst afloopt. De vergoeding mag evenwel niet meer bedragen dan drie maanden basissalaris.
2. Wanneer de overeenkomst afloopt conform lid 1, onder c), heeft de geaccrediteerde parlementaire medewerker recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris voor de periode tussen het tijdstip waarop zijn dienst eindigt en het tijdstip waarop zijn overeenkomst afloopt. De vergoeding mag evenwel niet meer bedragen dan drie maanden basissalaris.
Amendement83 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 9 – artikel 140 – lid 3
3. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 50 die van overeenkomstige toepassing zijn, kan de aanstelling zonder opzeggingstermijn worden beëindigd indien de parlementaire medewerker opzettelijk of uit nalatigheid ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan neemt daartoe een met redenen omkleed besluit nadat de parlementaire medewerker in staat is gesteld zich te verdedigen.
3. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 50 die van overeenkomstige toepassing zijn, kan de aanstelling zonder opzeggingstermijn worden beëindigd indien de geaccrediteerde parlementaire medewerker opzettelijk of uit nalatigheid ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan neemt daartoe een met redenen omkleed besluit nadat de geaccrediteerde parlementaire medewerker in staat is gesteld zich te verdedigen.
Specifieke bepalingen inzake de tuchtprocedure worden vastgesteld in de in artikel 125, lid 1 bedoelde uitvoeringsbepalingen.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage – punt 3 Verordening (EEG) nr. 31, (Euratom) nr. 11 Hoofdstuk 9 – artikel 140 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.De perioden waarin geaccrediteerde parlementaire medewerkers werkzaam zijn worden niet beschouwd als "dienstjaren" in de zin van artikel 29, leden 3 en 4 van het Statuut van de ambtenaren.
Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1).
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over het voorstel voor een richtlijn van de Commissie tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft
– gezien Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking)(1), en in het bijzonder artikel 150, lid 1 hiervan,
– gezien het voorstel voor een richtlijn van de Commissie tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft,
– gezien het voorstel van de Commissie van 1 oktober 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG voor wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer (COM(2008)0602) (voorstel voor een herziening van de RKV),
– gezien het voorstel van de Commissie van 12 november 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (COM(2008)0704) (voorstel voor een verordening inzake ratingbureaus),
– gezien artikel 5 bis, lid 3, onder b), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(2),
– gelet op de artikelen 81, leden 2 en 4, sub b), van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Commissie een voorstel heeft ingediend voor een herziening van de RKV,
B. overwegende dat de Commissie ook een voorstel voor een richtlijn heeft ingediend tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft, inclusief bepalingen betreffende openbaarmaking door externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI's),
C. overwegende dat de Commissie vervolgens een voorstel voor een verordening inzake ratingbureaus heeft ingediend,
D. overwegende dat op een coherente en consistente wijze moet worden omgegaan met verplichtingen inzake openbaarmaking en transparantie voor EKBI's en ratingbureaus,
E. overwegende dat de door de Commissie voorgestelde openbaarmakingsverplichtingen voor EKBI's verder gaan dan een technische aanpassing en derhalve een zorgvuldige behandeling door het Parlement vereisen en dat om die reden de medebeslissingsprocedure zou moeten worden toegepast,
F. overwegende dat een dergelijke coherentie en consistentie en zorgvuldige behandeling door het Parlement vereisen dat de bepaling inzake de openbaarmakingsverplichtingen voor EKBI's volgens de medebeslissingsprocedure moet worden behandeld, hetzij in het kader van het voorstel voor een herziening van de RKV, hetzij in het kader van het voorstel voor een verordening inzake ratingbureaus,
G. overwegende dat het Parlement de resterende technische amendementen steunt,
1. verzet zich tegen de goedkeuring van het voorstel voor een richtlijn van de Commissie tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad voor wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft;
2. is van mening dat het voorstel voor een richtlijn van de Commissie de uitvoeringsbevoegdheden waarin in richtlijn 2006/48/EG is voorzien, overschrijdt;
3. verzoekt de Commissie de voorgestelde maatregel in te trekken en de commissie een nieuwe ontwerpmaatregel voor te leggen;
4. stelt voor het voorstel voor een richtlijn als volgt te wijzigen:
Door de Commissie voorgestelde tekst
Wijziging
Wijziging 1 Ontwerprichtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2006/48/EG Bijlage VI – Deel 2 – punt 7
3) bijlage VI, deel 2, punt 7, komt als volgt te luiden:
Schrappen
"7. De bevoegde autoriteiten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de beginselen van de door de EKBI voor de opstelling van haar kredietbeoordelingen toegepaste methodologie publiek bekend zijn, zodat potentiële gebruikers kunnen oordelen of deze kredietbeoordelingen op redelijke wijze zijn verkregen. De bevoegde autoriteiten nemen voorts de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de EKBI, wat kredietbeoordelingen met betrekking tot securitisatieposities betreft, verplicht is permanent beknopte informatie te verstrekken over de structuur van de transactie, de ontwikkeling van de activa in de pool en de wijze waarop dit haar kredietbeoordeling beïnvloedt. Deze beknopte informatie wordt beschikbaar gesteld aan alle kredietinstellingen die voor de toepassing van artikel 96 van de kredietbeoordelingen gebruikmaken."
5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden
134k
54k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2008 over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden (verzoekschriften nrs. 0045/2006, 1476/2006, 0079/2003, 0819/2003, 1010/2005, 0052/2007, 0306/2007, 0444/2007, 0562/2007 en andere) (2008/2126(INI))
– gezien verzoekschriften nrs. 0045/2006, 1476/2006, 0079/2003, 0819/2003, 1010/2005, 0052/2007, 0306/2007, 0444/2007, 0562/2007 en andere,
– gezien eerdere beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften over verzoekschrift nr. 0045/2006 en andere,
– gezien Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (gecodificeerde versie)(1),
– gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt ('Richtlijn oneerlijke handelspraktijken')(2),
– gezien Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en van de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming)(3),
– gezien Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen(4),
– gezien het onderzoek getiteld "Misleidende praktijken van 'ondernemingen achter bedrijvengidsen' met het oog op de huidige en toekomstige wetgeving voor de interne markt gericht op de bescherming van consumenten en kleine en middelgrote ondernemingen" (IP/A/IMCO/FWC/2006-058/LOT4/C1/SC6), waartoe opdracht is gegeven door de Commissie interne markt en consumentenbescherming,
– gelet op artikel 192, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0446/2008),
A. overwegende dat het Parlement meer dan 400 verzoekschriften heeft ontvangen van kleine bedrijven (slechts een fractie van het werkelijke aantal) die beweren het slachtoffer te zijn geworden van misleidende reclame door ondernemingen achter bedrijvengidsen en als gevolg daarvan te kampen hebben gehad met psychologische spanningen, schuldgevoelens, verlegenheid, frustraties en financieel verlies,
B. overwegende dat uit deze klachten blijkt dat het hanteren van misleidende en frauduleuze handelspraktijken door sommige ondernemingen achter bedrijvengidsen een wijdverbreid en georganiseerd verschijnsel is, dat duizenden bedrijven treft met een grensoverschrijdende organisatie en derhalve met activiteiten in twee of meer lidstaten binnen en buiten de Europese Unie en dat een aanzienlijke financiële impact heeft op dergelijke bedrijven, en overwegende dat er geen bestuursrechtelijk mechanisme of juridisch instrument is voor een grensoverschrijdende, doeltreffende en effectieve samenwerking tussen de nationale wetshandhavende instanties,
C. overwegende dat het misleidende karakter van deze praktijken duidelijker wordt indien deze in elektronische vorm of via internet gebeuren (zie verzoekschrift nr. 0079/2003),
D. overwegende dat de gehekelde handelspraktijken doorgaans bestaan uit de benadering van bedrijven door de onderneming achter een bedrijvengids, gewoonlijk via e-mail, met het verzoek hun bedrijfsnaam en contactgegevens te vervolledigen of te updaten, waarbij deze bedrijven de valse indruk krijgen dat zij zullen worden opgenomen in een gratis bedrijvengids, maar waarbij de bedrijven die op dit verzoek ingaan, later ontdekken dat ze eigenlijk ongewild een contract van over het algemeen minstens drie jaar hebben ondertekend dat hen ertoe verbindt te worden opgenomen in een bedrijvengids tegen een jaarlijkse kostprijs van ongeveer 1 000 EUR,
E. overwegende dat de formulieren die bij deze praktijken worden gebruikt, doorgaans dubbelzinnig zijn en moeilijk te begrijpen, en dat ze bedrijven de verkeerde indruk geven van een gratis opname in een bedrijvengids terwijl ze deze bedrijven eigenlijk ongewild contracten laten afsluiten voor de opname in een bedrijvengids,
F. overwegende dat er aangaande ondernemingen achter bedrijvengidsen gericht op relaties tussen bedrijven geen specifieke EU-wetgeving noch nationale wetgeving in de lidstaten bestaat, en overwegende dat de lidstaten zelf kunnen beslissen om meer uitgebreide en verder strekkende wetgeving in te voeren,
G. overwegende dat Richtlijn 2006/114/EG eveneens betrekking heeft op transacties tussen bedrijven, en "misleidende reclame" omschrijft als "elke vorm van reclame die op enigerlei wijze, daaronder begrepen haar opmaak, de personen tot wie zij zich richt of die zij bereikt, misleidt of kan misleiden en die door haar misleidende karakter hun economische gedrag kan beïnvloeden, of die om die redenen een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen"; overwegende echter dat de interpretatie van wat "misleidend" is, in de praktijk een belangrijke hindernis vormt bij het bestrijden van dergelijke praktijken van ondernemingen achter bedrijvengidsen gericht op relaties tussen bedrijven,
H. overwegende dat volgens Richtlijn 2005/29/EG "marketingmateriaal voorzien van een factuur of een soortgelijk document waarin om betaling wordt gevraagd, waardoor bij de consument de indruk wordt gewekt dat hij het aangeprezen product al heeft besteld terwijl dat niet het geval is" verboden is; overwegende echter dat deze richtlijn niet van toepassing is op misleidende praktijken tussen bedrijven en daarom in zijn huidige vorm niet kan worden gebruikt om de indieners van de verzoekschriften te helpen; overwegende echter dat de richtlijn geen beletsel vormt voor een systeem van nationale regelgeving over oneerlijke handelspraktijken dat onder alle omstandigheden kan worden toegepast op consumenten en ondernemingen,
I. overwegende dat Richtlijn 2005/29/EG geen beletsel vormt voor de lidstaten om de nationale wetgeving op dit gebied ook te laten gelden voor bedrijven; overwegende dat dit echter leidt tot verschillende beschermingsniveaus voor bedrijven die slachtoffer zijn van misleidende praktijken van ondernemingen achter bedrijvengidsen in verschillende lidstaten,
J. J overwegende dat Verordening (EG) nr. 2006/2004 'intracommunautaire inbreuk' definieert als "elke handeling of omissie die in strijd is met de wetgeving ter bescherming van de belangen van de consument ... die schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten die woonachtig zijn in een andere lidstaat of in andere lidstaten dan de lidstaat waar de handeling of omissie haar oorsprong vond of plaatshad, waar de verantwoordelijke verkoper of dienstverlener gevestigd is, of waar bewijsmateriaal of vermogensbestanddelen met betrekking tot de handeling gevonden kunnen worden"; overwegende echter dat de richtlijn niet van toepassing is op misleidende praktijken tussen bedrijven en daarom in zijn huidige vorm niet kan worden gebruikt om de indieners van de verzoekschriften te helpen,
K. overwegende dat de meeste indieners de bedrijvengids 'European City Guide' vermelden (tegen de activiteiten van deze bedrijvengids zijn reeds juridische en bestuurlijke stappen ondernomen), maar dat ook andere ondernemingen achter bedrijvengidsen worden vermeld, zoals 'Construct Data Verlag', 'Deutscher Adressdienst GmbH' en 'NovaChannel'; overwegende echter dat andere ondernemingen achter bedrijvengidsen wél wettige handelspraktijken hanteren,
L. overwegende dat deze misleidende handelspraktijken vooral gericht zijn op kleine bedrijven, maar ook op vaklui en zelfs entiteiten zonder winstoogmerk zoals niet-gouvernementele organisaties, liefdadigheidsorganisaties, scholen, bibliotheken en plaatselijke sociale verenigingen zoals muziekverenigingen,
M. overwegende dat ondernemingen achter bedrijvengidsen vaak gevestigd zijn in een andere lidstaat dan die waar het slachtoffer zich bevindt, waardoor het slachtoffer meer moeite heeft bescherming te vinden bij de nationale autoriteiten omdat er in de lidstaten geen eensluidende definitie bestaat van het begrip misleidend; overwegende dat slachtoffers vaak geen steun ontvangen van nationale wettelijke kaders en consumentenbeschermingsorganisaties aangezien deze hen meedelen dat de wet bedoeld is voor de bescherming van consumenten en niet van bedrijven; overwegende dat de slachtoffers voornamelijk kleine bedrijven zijn en dat de meeste slachtoffers bijgevolg over onvoldoende middelen beschikken om via een geding voor de rechter een oplossing af te dwingen, en overwegende dat zelfregulerende mechanismen voor bedrijvengidsen weinig zin hebben omdat bedrijven die zich met misleidende reclame bezighouden, daar geen rekening mee zullen houden,
N. overwegende dat ondernemingen achter bedrijvengidsen die dergelijke praktijken hanteren, hun slachtoffers meedogenloos onder druk zetten om te betalen, of dit laten doen door incassobureaus; overwegende dat de slachtoffers verklaren dat zij zich door deze benaderingen bang en bedreigd voelen en overwegende dat velen uiteindelijk tegen hun wil in toch betalen om niet meer te worden lastiggevallen,
O. overwegende dat slachtoffers die weigeren te betalen, zelden juridisch zijn vervolgd, op een paar uitzonderingen na,
P. overwegende dat een aantal lidstaten initiatieven heeft genomen om dit probleem aan te pakken, met name initiatieven ter bewustmaking onder bedrijven die potentieel getroffen kunnen worden, en overwegende dat deze aanpak niet mogelijk is zonder instanties voor gegevensuitwisseling, adviezen, alarmering van de handhavingsautoriteiten en in sommige gevallen klachtenregistraties,
Q. overwegende dat Oostenrijk zijn nationale Wet inzake oneerlijke handelspraktijken sinds 2000 heeft aangepast en dat in artikel 28 bis van deze wet nu staat dat het verboden is om naar bedrijven toe en met competitieve doeleinden reclame te maken voor registratie in gidsen zoals de gouden gids, de telefoongids of andere lijsten, aan de hand van betaalformulieren, postwissels, facturen, aanbod voor rectificatie of op andere gelijkaardige wijze, en dat het verboden is dergelijke registraties rechtstreeks aan te bieden zonder ondubbelzinnig en op grafisch goed zichtbare wijze duidelijk te maken dat dergelijke reclame in wezen een contractaanbieding vormt,
R. overwegende dat deze misleidende praktijken sinds een aantal jaar worden toegepast, een groot aantal slachtoffers hebben gemaakt en de interne markt aanzienlijk schaden en verstoren,
1. toont zich bezorgd over het door de indieners van de verzoekschriften aangekaarte probleem, dat wijdverbreid en grensoverschrijdend lijkt te zijn en grote financiële gevolgen heeft voor voornamelijk kleine bedrijven;
2. is van mening dat de communautaire instellingen wegens het grensoverschrijdende karakter van dit probleem de plicht hebben om een gepaste oplossing voor de slachtoffers te vinden zodat de geldigheid van op basis van misleidende reclame afgesloten contracten effectief kan worden betwist, tenietgedaan of beëindigd, en zodat slachtoffers het geld dat ze betaald hebben, kunnen terugvorderen;
3. vraagt slachtoffers met aandrang om gevallen van oplichting te melden aan de nationale autoriteiten en verzoekt de lidstaten om kleine en middelgrote ondernemingen te informeren over mogelijkheden tot klachtenregistratie bij de overheid en bij niet-gouvernementele organisaties door te zorgen voor open communicatielijnen en door slachtoffers op de hoogte te stellen van adviesmogelijkheden, zodat ze gepaste begeleiding kunnen krijgen alvorens over te gaan tot de betaling van de vergoedingen die ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen van hen eisen; roept de lidstaten op om een centrale database voor deze klachten op te zetten en te beheren;
4. betreurt dat de communautaire wetgeving ondanks het wijdverbreide voorkomen van deze praktijken geen wezenlijke bescherming noch een effectieve oplossing kan bieden of niet naar behoren wordt opgelegd op nationaal niveau, en dat de nationale autoriteiten al evenmin in staat blijken een oplossing te bieden;
5. is ingenomen met de inspanningen van Europese en nationale bedrijfsorganisaties om hun leden beter bewust te maken van het probleem en vraagt hen hun inspanningen in samenwerking met basisbewegingen nog op te drijven, zodat minder mensen in de val lopen van de praktijken van ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen; drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat een aantal bedrijfsorganisaties op grond van vermeende smaad of soortgelijke beschuldigingen voor de rechter is gedaagd door ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen die werden vernoemd bij de bewustmakingsactiviteiten van deze bedrijfsorganisaties;
6. toont zich verheugd over de actie die bepaalde lidstaten zoals Italië, Spanje, Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en vooral Oostenrijk hebben ondernomen om ondernemingen achter bedrijvengidsen te verhinderen gebruik te maken van misleidende praktijken; meent echter dat deze inspanningen onvoldoende blijven en dat de coördinatie van de controle op internationaal niveau onverminderd nodig is;
7. verzoekt de Commissie en de lidstaten zich meer in te spannen en volledig samen te werken met nationale en Europese vertegenwoordigende organisaties van het bedrijfsleven om dit probleem beter bekend te maken zodat meer mensen ervan op de hoogte zijn en in staat zijn niet in te gaan op misleidende reclame die hen in ongewilde contracten kan doen terechtkomen;
8. vraagt de Commissie dit soort oplichting aan te pakken in het kader van haar initiatief voor een wet ten behoeve van kleine ondernemingen ('Small Business Act' voor Europa), zoals voorgesteld in de mededeling getiteld "Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw", en om samen te werken met het Enterprise Europe Network, het SOLVIT-netwerk en de relevante DG-diensten om meer informatie en ondersteuning te geven inzake deze problemen;
9. betreurt het feit dat Richtlijn 2006/114/EG, die van toepassing is op transacties tussen bedrijven, zoals het geval waarvan hier sprake is, klaarblijkelijk geen doeltreffende oplossing kan bieden ofwel niet naar behoren wordt uitgevoerd door de lidstaten; verzoekt de Commissie om vóór december 2009 verslag uit te brengen over de haalbaarheid en mogelijke gevolgen van een wijziging van Richtlijn 2006/114/EG die strekt tot de opname van een 'zwarte' of 'grijze' lijst van praktijken die als misleidend worden beschouwd;
10. brengt in herinnering dat de Commissie, ondanks het feit dat ze niet bevoegd is voor het rechtstreeks afdwingen van de naleving van Richtlijn 2006/114/EG door individuele personen of bedrijven, als hoedster van de Verdragen de plicht heeft erop toe te zien dat de lidstaten deze richtlijn naar behoren uitvoeren; verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat de lidstaten Richtlijn 2005/29/EG onverkort en daadwerkelijk omzetten zodat de bescherming in alle lidstaten is gewaarborgd, en de beschikbare juridische en procedurele instrumenten aan te scherpen, zoals in Oostenrijk, Spanje en Nederland is gebeurd via Richtlijn 84/450/EEG, waarmee zij voldoet aan haar plicht als hoedster van de Verdragen voor wat betreft de bescherming van bedrijven, zonder afbreuk te doen aan het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverlening;
11. vraagt dat de Commissie haar toezicht op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/114/EG verscherpt, vooral in die lidstaten waarvan men weet dat er ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen gevestigd zijn, en met name in Spanje, waar de onderneming is gevestigd die het vaakst wordt genoemd door de indieners van de verzoekschriften, en in de Tsjechische Republiek en Slowakije, waar een vonnis is uitgesproken tegen slachtoffers dat vragen doet rijzen over de uitvoering van Richtlijn 2006/114/EG in deze landen; vraagt dat de Commissie aan het Parlement verslag uitbrengt over haar bevindingen;
12. betreurt dat Richtlijn 2005/29/EG niet van toepassing is op transacties tussen bedrijven en dat de lidstaten klaarblijkelijk terughoudend staan tegenover een uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn; stelt echter vast dat de lidstaten het toepassingsgebied van hun nationale consumentenwetgeving unilateraal kunnen uitbreiden tot transacties tussen bedrijven, en moedigt de lidstaten er actief toe aan dit ook te doen en tevens te zorgen voor samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten, zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 2006/2004, zodat dergelijke grensoverschrijdende activiteiten waarbij ondernemingen achter bedrijvengidsen uit EU-landen of derde landen betrokken zijn, beter kunnen worden opgespoord; verzoekt de Commissie bovendien om vóór december 2009 verslag uit te brengen over de haalbaarheid en mogelijke gevolgen van een zodanige uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG dat met name de bepalingen van punt 21 van bijlage I voortaan ook betrekking hebben op contracten tussen bedrijven;
13. is ingenomen met het voorbeeld van Oostenrijk, dat een specifiek verbod met betrekking tot misleidende bedrijvengidsen heeft opgenomen in zijn nationale wetgeving, en vraagt dat de Commissie gezien het grensoverschrijdende karakter van dit probleem wetgeving voorstelt om het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG uit te breiden op basis van het Oostenrijkse model, en wel zodanig dat nadrukkelijk wordt verboden reclame te maken voor bedrijvengidsen tenzij toekomstige klanten ondubbelzinnig en op grafisch goed zichtbare wijze worden geïnformeerd over het feit dat deze reclame in wezen een aanbieding is voor een betaalcontract;
14. stelt vast dat de nationale wetgeving vaak ontoereikend is om verhaal aan te tekenen tegen ondernemingen achter bedrijvengidsen die in andere lidstaten gevestigd zijn, en dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan effectievere grensoverschrijdende samenwerking tussen de nationale autoriteiten te vergemakkelijken, zodat zij slachtoffers op doeltreffender wijze kunnen helpen;
15. betreurt dat Verordening (EG) nr. 2006/2004 niet van toepassing is op transacties tussen bedrijven en daarom niet kan worden gebruikt bij de aanpak van misleidende bedrijvengidsen; vraagt dat de Commissie wetgeving voorstelt voor een dienovereenkomstige uitbreiding van de toepassing van de verordening;
16. is ingenomen met het voorbeeld van België, waar al wie slachtoffer is geworden van misleidende praktijken, gerechtelijke stappen kan ondernemen in het land waar hij verblijft;
17. merkt op dat de ervaring in Oostenrijk leert dat het recht van slachtoffers op een collectieve rechtsvordering tegen ondernemingen achter bedrijvengidsen via bedrijfsverenigingen of soortgelijke organisaties, een effectief rechtsmiddel blijkt te zijn dat kan worden overgenomen in de initiatieven die momenteel worden overwogen door DG Concurrentie in de Commissie, betreffende vorderingen tot schadevergoeding wegens overtreding van de EG-mededingingsregels, en DG Gezondheid en consumentenbescherming betreffende een collectieve vordering voor consumenten op Europees niveau;
18. dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor een duidelijk herkenbare nationale instantie waarbij slachtoffers van misleidende reclame klacht kunnen indienen en bijstand kunnen krijgen, ook wanneer deze slachtoffers bedrijven zijn, zoals hier het geval is;
19. vraagt de Commissie beste-praktijkrichtsnoeren op te stellen voor nationale handhavingsinstanties, die deze instanties kunnen volgen wanneer ze te maken krijgen met gevallen van misleidende reclame;
20. vraagt dat de Commissie de internationale samenwerking met derde landen en met de bevoegde internationale organisaties voortzet, zodat ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen die in derde landen gevestigd zijn, geen schade kunnen berokkenen aan ondernemingen in de Europese Unie;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.