Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties (2008/2118(INI))
Het Europees Parlement,
− gelet op artikel 2, artikel 3, lid 2, en artikel 141 van het EG-Verdrag,
− gezien de resolutie van de Raad en van de ministers van Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in het kader van de Raad bijeen, van 29 juni 2000 betreffende de evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan het beroeps- en gezinsleven(1),
− onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 2000 over de mededeling van de Commissie "Een Europa voor alle leeftijden − Meer welvaart en solidariteit tussen de generaties"(2),
− onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2004 over het combineren van beroep, gezin en privéleven(3),
− gezien het Europese pact voor de jeugd, aangenomen door de Europese Raad van Brussel op 22 en 23 maart 2005,
− onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties(4),
− gezien de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2006 getiteld "Demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?" (COM(2006)0571),
− onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2007 over een regelgevend kader voor maatregelen ten behoeve van jonge vrouwen in de Europese Unie om gezin en studies met elkaar te verzoenen(5),
− gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2007 getiteld "Meer solidariteit tussen de generaties" (COM(2007)0244),
− gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie getiteld "Meer solidariteit tussen de generaties"(6),
− onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2007 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie − 2007(7),
− gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "De demografische toekomst van Europa: feiten en cijfers" (SEC(2007)0638),
− onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 februari 2008 over de demografische toekomst van Europa(8),
− onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 september 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen − 2008(9),
− gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
− gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0492/2008),
A. overwegende dat vrouwen en mannen gelijk zijn wat menselijke waardigheid en rechten en plichten betreft,
B. overwegende dat gelijke behandeling van vrouwen en mannen een leidend beginsel van de rechtsorde is en daarom deel moet uitmaken van en zichtbaar moet zijn in de uitlegging en toepassing van de rechtsregels,
C. overwegende dat er bij alle andere dimensies van kwaliteit op het werk nog steeds sprake is van aanzienlijke verschillen tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld op het gebied van de combinatie van werk en gezin, overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen slechts 62,4% bedraagt, tegenover 91,4% bij de mannen, overwegende dat 76,5% van de deeltijdse werknemers vrouwen zijn,
D. overwegende dat de Lissabon-strategie beoogt om ervoor te zorgen dat 60% van de arbeidsgeschikte vrouwen een baan hebben, overwegende dat de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van de Lissabon-strategie en de nieuwe geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid(10) − met name op het gebied van de werkgelegenheid van vrouwen en meer in het algemeen van volwassenen − in hoge mate worden bepaald door de wetenschap dat verkwisting van deze personele middelen en hun potentieel niet duurzaam is, en door de risico's op het gebied van de houdbaarheid van de pensioen- en sociale zekerheidsstelsels,
E. overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen de afwezigheid van directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht veronderstelt en in het bijzonder van discriminatie op grond van moederschap, gezinstaken of burgerlijke staat,
F. in overweging van de gegevens uit de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie van 12 oktober 2006, waaruit blijkt dat in de landen en regio's met een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen en die beschikken over socialezekerheidsstelsels, de geboortecijfers hoger zijn,
G. overwegende dat de drie grootste uitdagingen van de Europese Unie – demografische veranderingen, globalisering en klimaatverandering – een zekere solidariteit tussen de generaties vereisen, op basis van een breed pact tussen de generaties, maar ook tussen mannen en vrouwen,
H. overwegende dat het pact tussen mannen en vrouwen en generaties gebaseerd moet zijn op de mogelijkheid zelf het eigen werk- en privéleven in te vullen en de economische en productieve eisen van een baan te verenigen met de mogelijkheid werktijden en taken zelf in te delen, binnen een kader van in de wetgeving en contractueel vastgelegde rechten en plichten,
I. overwegende dat de onderlinge verantwoordelijkheid tussen de generaties vraagt om een actieve aanpak van de overheid en om betrokkenheid van alle sociale actoren, teneinde kwalitatief hoogwaardige diensten van algemeen belang en adequate en voldoende socialezekerheidsstelsels te waarborgen,
J. overwegende dat het percentage vrouwen op de arbeidsmarkt verbonden is met culturele veranderingen en hervormingen gericht op het uitvoeren van beleidsmaatregelen om werk, gezin en privéleven beter te combineren en van beleid dat herverdeling van de rollen beoogt, overwegende dat deze beleidsmaatregelen betrekking hebben op verschillende, maar sterk aan elkaar gerelateerde aspecten, die variëren van een tijdelijke vermindering van het aantal uren door een voltijds contract om te zetten in een deeltijdcontract, en zwangerschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- en gezinsverlof, tot het netwerk van persoonsgebonden diensten,
K. overwegende dat demografische veranderingen grote gevolgen hebben voor het werk- en privéleven van mensen, dat de schaarste aan diensten, lage lonen, langzame integratie in de arbeidsmarkt, langdurige opeenvolging van tijdelijke contracten en onvoldoende stimulansen voor jonge mannen en vrouwen tot gevolg hebben dat zij het vormen van een gezin en het krijgen van kinderen uitstellen, overwegende dat de rigide werkorganisatie en de moeilijke re-integratie na een periode van zorg, de keuzevrijheid op het gebied van bijvoorbeeld het combineren van werk en gezin bemoeilijken,
L. erop wijzend dat non-discriminatie op basis van geslacht in de eerste plaats en gewoonlijk niet uitsluitend vrouwen/moeders betreft, maar ook mannen/vaders, overwegende dat elk politiek optreden op dit gebied zich niet meer alleen op vrouwen mag concentreren, maar dat het Europese en nationale beleid vanaf nu ook de behoeften en mogelijkheden van mannen/vaders op dat gebied in aanmerking moet nemen,
M. overwegende dat de nodige aandacht moet worden besteed aan het feit dat mensen die zorgtaken uitoefenen gediscrimineerd worden wegens de opname van zwangerschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- of gezinsverlof, om te achterhalen of deze discriminatie een vorm van discriminatie op grond van geslacht is, overwegende dat het noodzakelijk is op Europees niveau tot een definitie te komen van het begrip meervoudige discriminatie,
N. erop wijzend dat het concept van solidariteit tussen generaties zich niet alleen beperkt tot kinderopvang, maar zich ook uitstrekt tot de verantwoordelijkheid voor ouderen en zorgbehoevenden, en aldus bijdraagt tot respect voor de menselijke waardigheid en de bevordering daarvan onder toekomstige generaties,
O. overwegende dat op het gebied van de solidariteit tussen generaties ernstige armoede geen discriminerende factor mag zijn, en dat ook de allerarmste gezinnen betrokken moeten blijven bij en activiteiten moeten blijven ondernemen op het gebied van solidariteit tussen de generaties,
P. overwegende dat degenen die hun tijd en capaciteiten besteden aan de opvang en opvoeding van kinderen of aan de verzorging van ouderen, door de maatschappij erkend moeten worden en dat dit kan worden bewerkstelligd door deze mensen eigen rechten toe te kennen, met name wat betreft sociale zekerheid en pensioen,
Q. overwegende dat de opvoedkundige rol van ouders ten opzichte van kinderen en van kinderen ten aanzien van ouderen en zorgbehoevenden en de rol van vrouwen en mannen als verzorgers van ouderen en zorgbehoevenden van essentieel belang is voor de bevordering van het algemeen welzijn en als zodanig door de respectieve beleidssectoren moet worden erkend, inclusief voor vrouwen en mannen die er vrijwillig voor kiezen zich daar volledig of gedeeltelijk aan te wijden,
R. overwegende dat de Commissie sinds oktober 2003 met de sociale partners overleg pleegt over het combineren van werk, gezin en privéleven, overwegende dat dit overleg in de tweede fase is beland en gebaseerd is op het ontwerpen van de noodzakelijke beleidsinstrumenten om hoogwaardig werk te kunnen combineren met de gezinsverantwoordelijkheden van vrouwen en mannen,
S. in overweging van de sleutelrol van mannen bij het verwezenlijken van reële gelijkheid,
T. in overweging van de beginselen van flexizekerheid voor vrouwen, zoals omschreven in de resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2007 over gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid(11), en overwegende dat de werktijdenregeling in de meeste delen van Europa niet echt tegemoetkomend lijkt te zijn voor mensen met kinderen en dat werknemers met kinderen minder kans hebben op een baan met een flexibele werktijdenregeling dan werknemers zonder kinderen(12),
U. overwegende dat er alleen een juist evenwicht tussen gezinsplanning, privéleven en professionele ambities kan worden bereikt als de betrokkenen zowel in economisch als in maatschappelijk opzicht daadwerkelijk vrij zijn in hun keuze en door de politieke en economische besluitvorming op Europees en nationaal niveau worden ondersteund, zonder dat daaruit nadelen voortvloeien, en als de noodzakelijke infrastructuur voorhanden is,
V. overwegende dat vooral voor vrouwen/moeders het risico bestaat op "gedwongen" deeltijdwerk, omdat deze keuze hen vaak wordt opgedrongen bij gebrek aan betaalbare kinderopvang, en dat tevens het risico bestaat dat overschakeling van voltijds naar deeltijdwerk wordt geweigerd, zodat het combineren van werk, gezins- en privéleven moeilijk, zoniet onmogelijk wordt gemaakt,
1. onderstreept dat het beginsel van solidariteit tussen de generaties een van de sleutelbeginselen is van het Europees sociaal model, vraagt met het oog op de instandhouding van dit beginsel, om een actieve aanpak van de overheden op de verschillende niveaus en een rol voor alle sociale actoren, teneinde kwalitatief hoogwaardige sociale diensten van algemeen belang te waarborgen, voor gezinnen, jongeren en alle personen die zorgbehoevend zijn;
2. wijst erop dat zorgbeleid en het verstrekken van zorgdiensten fundamenteel medebepalend zijn voor het tot stand brengen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen; hekelt het gebrek aan betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogstaande zorgdiensten in de meeste lidstaten, hetgeen verband houdt met het feit dat zorgwerk niet gelijk verdeeld is tussen mannen en vrouwen, wat dan weer negatieve gevolgen heeft voor de mogelijkheid van vrouwen om deel te nemen aan alle aspecten van het maatschappelijk, economisch, cultureel en politiek leven;
3. benadrukt dat betaalbare kinderopvangfaciliteiten van goede kwaliteit, die werken op uren die passen voor de ouders en de kinderen, alsook betaalbare zorgstructuren van goede kwaliteit voor ouderen en andere zorgbehoevenden, cruciale elementen moeten zijn van het sociaal model van de EU en sleutelelementen om de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt en betaald werk te vergemakkelijken, waarbij zij hun bekwaamheden benutten om economisch onafhankelijk te worden;
4. wijst de lidstaten op de verplichtingen die zij in 2002 tijdens de Europese Raad in Barcelona zijn aangegaan, te weten om alle obstakels die een gelijkwaardige deelname van vrouwen en mannen aan de arbeidsmarkt in de weg staan, weg te nemen en om tegen 2010 te voorzien in opvang voor 90% van de kinderen tussen de drie jaar en de schoolplichtige leeftijd in en voor ten minste 33% van de kinderen onder de drie jaar; roept de lidstaten op soortgelijke doelen voor de zorg voor bejaarde en zieke familieleden na te streven;
5. wijst op de uitgesproken ongelijke verdeling van de huishoudelijke en gezinstaken tussen vrouwen en mannen, wat vooral vrouwen doet kiezen voor flexibele arbeidsformules of zelfs het opgeven van hun baan, wat niet zonder gevolgen blijft voor de loopbaanontwikkeling van vrouwen, voor de blijvende loonkloof tussen mannen en vrouwen, en voor het opbouwen van pensioenrechten;
6. vreest dat het voorstel van het Tsjechische voorzitterschap voor kinderopvang thuis als een "volwaardig alternatief voor een professionele carrière" de traditionele verdeling van werk tussen mannen en vrouwen in de hand werkt, dat wil zeggen de traditionele opvatting dat een werkende een man is, die voltijds beschikbaar is en voor wiens persoonlijke behoeften gezorgd wordt door de 'onzichtbare handen' van vrouwen die het huishouden beredderen en voor het gezin zorgen;
7. is ernstig bezorgd over het feit dat, met name in tijden van economische recessie, het voorstel van het Tsjechische voorzitterschap de vrouwen ertoe dwingt hun baan op te geven om hun 'natuurlijke' weg te volgen, namelijk te zorgen voor kinderen en andere zorgbehoevenden; dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan dat zij hun uiterste best doen om de doelstellingen van Barcelona inzake kinderopvang te realiseren;
8. onderstreept dat volledige arbeidsdeelname van een ouder of van beide ouders tegen een toereikend inkomen armoede onder werkenden voorkomt en het risico van armoede helpt te bestrijden bij eenoudergezinnen, die gemiddeld veel vaker (32%) in armoede leven;
9. wijst erop dat de pensioenregelingen in de lidstaten nog steeds zo zijn ingericht dat tal van vrouwen uitsluitend een van het arbeidsverleden van hun echtgenoot afgeleid pensioen ontvangen, zodat de meeste ouderen die in armoede leven vrouwen zijn;
10. verzoekt de lidstaten meer aandacht te besteden aan de structurele factoren die bijdragen tot de ongelijkheid in pensioenregelingen, inclusief de organisatie van zorg en het combineren van beroeps- en privéleven, ongelijkheden op de arbeidsmarkt, beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen en rechtstreekse discriminatie op het gebied van pensioenen die tot de tweede of derde pijler behoren;
11. roept de Commissie op een voorstel in te dienen voor een nieuwe richtlijn betreffende specifieke rechten en voorzorgsmaatregelen voor wat betreft het combineren van werk en gezinsleven wanneer er hulpbehoevende gezinsleden zijn (kinderen, ouderen en personen met een handicap);
12. verzoekt onderzoeksorganen en -instanties zowel kwalitatief als kwantitatief meer te investeren in de milieutechnische verbetering van producten voor kinderen en hulpbehoevenden en voor huishoudelijk gebruik in het algemeen;
13. vraagt Eurostat maatregelen te ontwikkelen om de toestand inzake kinderopvang en zorg voor hulpbehoevenden te kunnen visualiseren aan de hand van naar geslacht opgesplitste gegevens;
14. verzoekt de Commissie met concrete initiatieven te komen om de verworven kennis bij de uitoefening van educatieve taken, bij de dienstverlening ten behoeve van zorgbehoevenden en in het huishouden zodanig ten nutte te maken dat bij herintrede op de arbeidsmarkt met die competenties rekening kan worden gehouden; wijst erop dat de waardering van transversale vaardigheden een integrerend onderdeel vormt van de zogenoemde "bekwaamheidsbeoordeling" volgens de beste tradities die voortkomen uit de nationale ervaringen met systemen om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar af te stemmen;
15. verzoekt de Commissie een bewustmakingcampagne op gang te brengen en proefprojecten te lanceren om een evenwichtige participatie van vrouwen en mannen in het beroeps- en gezinsleven te bevorderen;
16. verzoekt ook de lidstaten de instelling van flexibele werktijden voor ouders (op basis van vrije keuze) en flexibele openingstijden voor instellingen voor kinderopvang te overwegen teneinde zowel mannen als vrouwen in staat te stellen werk en gezinsleven beter met elkaar te combineren;
17. verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar goede praktijken van de lidstaten op het gebied van zorgvoorzieningen en deze in alle lidstaten ingang te doen vinden, zodat kan worden aangetoond dat verzorgers een centrale rol spelen op het gebied van de solidariteit tussen de generaties en om in de praktijk de ontwikkeling van een zorgstrategie in de lidstaten te stimuleren;
18. verzoekt de lidstaten de operationele programma's van de Commissie in het kader van de Europese Alliantie voor het gezin te ondersteunen en te bevorderen; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van instrumenten voor de stelselmatige uitwisseling van goede praktijken en het onderzoek daarnaar te intensiveren;
19. verzoekt de overheden de noodzakelijke maatregelen te treffen opdat werkende moeders en vaders in aanmerking kunnen komen voor beleidsmaatregelen om het combineren van werk, gezins- en privéleven te ondersteunen en toegang te krijgen tot de desbetreffende instrumenten;
20. verzoekt de lidstaten prioriteit te verlenen aan verlofstelsels (ouderschapsverlof, adoptieverlof, solidariteitsverlof) die van toepassing zijn op personen die hun beroepsactiviteit wensen te onderbreken om een zorgbehoevende te verzorgen;
21. is van oordeel dat maatregelen moeten worden genomen met het oog op een betere gebruikmaking van zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof, en vooral van het verlof voor werkende vaders, aangezien in alle lidstaten slechts een klein percentage van de mannen gebruik maakt van hun recht op verlof;
22. benadrukt dat iedereen die zijn reguliere beroepsactiviteit wil onderbreken of verminderen om zich in te zetten voor activiteiten ten behoeve van de solidariteit tussen generaties, in aanmerking zou moeten kunnen komen voor flexibele werktijden; roept derhalve het midden- en kleinbedrijf op tot meer volontaristische samenwerking en de overheden tot meer financiële flexibiliteit bij de toewijzing van overheidssteun uit de begroting;
23. verzoekt de Commissie samen met de lidstaten en de sociale partners over te gaan tot herziening van het beleid om werk en privéleven beter op elkaar te kunnen afstemmen door:
−
te garanderen dat de kosten van het moederschap niet alleen hoeven te worden gedragen door het bedrijf, maar ook door de gemeenschap, teneinde discriminerend gedrag binnen bedrijven tegen te gaan en het demografisch herstel te ondersteunen,
−
de toegankelijkheid van zorg- en hulpdiensten voor personen die niet voor zichzelf kunnen zorgen (kinderen, gehandicapten en ouderen) alsook de flexibiliteit van deze diensten te verbeteren door een minimumaantal voorzieningen ook 's nachts open te houden, zodat zowel kan worden voldaan aan de eisen die worden gesteld door het werk als aan de bescherming van het privéleven;
24. juicht het voorstel toe om in Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(13) een specifiek artikel op te nemen over het combineren van werk, gezins- en privéleven, en wijst op de noodzaak hiermee rekening te houden bij het reguleren van de wekelijkse werktijd en wachtdiensten;
25. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat iedereen die tijdelijk zijn beroepsactiviteit heeft onderbroken om zich te wijden aan de opvoeding van kinderen of aan de verzorging van ouderen of zorgbehoevenden, zich (opnieuw) op de arbeidsmarkt kan begeven en het recht behoudt zijn vroegere functie te hervatten en professioneel promotie te maken;
26. wijst erop dat voor vrouwen een eigen inkomen en betaald werk essentieel blijven voor hun economische zelfstandigheid en voor een grotere gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de maatschappij als geheel;
27. dringt erop aan dat de solidariteit jegens ouderen moet worden versterkt, maar dat er omgekeerd ook solidariteit jegens kinderen en jongeren moet zijn; en dat ouderen hun wijsheid, kennis en ervaring overdragen terwijl jongere generaties energie, vitaliteit, levensvreugde en hoop te bieden hebben;
28. is van oordeel dat de solidariteit tussen generaties bevorderd dient te worden door middel van een doordacht fiscaal beleid (in de vorm van overdrachten, kortingen en vrijstellingen), maatregelen ten behoeve van de actieve bevolking, maatregelen om specifieke vaardigheden bij te brengen, geïntegreerde netwerken van faciliteiten voor kinderen, ouderen, mensen met een handicap en hulpbehoevenden, waarbij moet worden nagegaan in hoeverre dit in positieve of negatieve zin van invloed is op bepaalde keuzes en op de combinatie van werk, gezins- en privéleven;
29. herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat het noodzakelijk is positieve actie te ondernemen ten gunste van vrouwen en mannen, in het bijzonder om hun terugkeer op de arbeidsmarkt na een periode van zorg voor familie (opvoeding van kinderen en/of zorg voor een zieke of gehandicapte ouder) te vergemakkelijken, door het bevorderen van beleidsmaatregelen om te kunnen integreren of herintegreren op de arbeidsmarkt, zodat zij weer financieel onafhankelijk kunnen zijn;
30. verzoekt de lidstaten te streven naar een fiscaal beleid dat rekening houdt met de financiële verplichtingen van een gezin, vooral met de kosten voor kinderopvang en voor de verzorging van ouderen en zorgbehoevenden, en dat moet worden verwezenlijkt via een fiscaal stelsel of een systeem van belastingverlagingen;
31. verzoekt de lidstaten hun belastingstelsels te herzien en belastingtarieven in te stellen op basis van individuele rechten, en dringt derhalve aan op individualisering van pensioen- en socialezekerheidsrechten;
32. verzoekt de instellingen van de Unie en de lidstaten om ter wille van de concretisering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen specifieke maatregelen te nemen voor vrouwen, om duidelijke gevallen van feitelijke ongelijkheid ten opzichte van mannen te corrigeren; meent dat dergelijke maatregelen, die van toepassing moeten blijven zolang dergelijke situaties nog bestaan, redelijk dienen te zijn en in ieder geval in verhouding moeten staan tot het te bereiken doel;
33. verzoekt nationale en lokale overheden programma's voor jongeren te ontwikkelen waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen generaties, zodat de jongere generaties begrijpen dat de huidige niveaus van welvaart en welzijn te danken zijn aan de inspanningen en opofferingen van eerdere generaties en de problemen die zij hebben moeten overwinnen;
34. verzoekt de instellingen van de Unie en alle overheidsinstanties het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen op actieve wijze te integreren in de aan te nemen en toe te passen wet- en regelgeving, in het te voeren overheidsbeleid en in de te ontwikkelen activiteiten;
35. verzoekt de media om positieve en consistente aandacht te besteden aan de relaties tussen de generaties, door in te gaan op de problemen van de respectieve generaties, door middel van discussies waaraan moet worden deelgenomen door verschillende leeftijdsgroepen en, meer in het algemeen, door een positieve benadering van de bijdrage van oudere generaties aan de samenleving;
36. benadrukt de noodzaak om het beginsel van gelijke behandeling en gelijke kansen in alle opzichten te integreren in het economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid, teneinde segregatie op de werkvloer te voorkomen en verschillen in beloning weg te nemen, en tegelijk het ondernemerschap onder vrouwen te stimuleren;
37. is van mening dat de veranderingen in het gezinsmodel en de toenemende integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt een herziening van het traditionele zorgstelsel voor hulpbehoevenden noodzakelijk maken; pleit bij de lidstaten voor uitbreiding en aanvulling van de beschermende activiteiten die door hun sociale diensten worden ontplooid om te waarborgen dat het recht op bevordering van persoonlijke zeggenschap op voet van gelijkheid kan worden uitgeoefend en dat ook de zorg voor hulpbehoevenden effectief kan worden verstrekt;
38. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité, alsmede aan de nationale parlementen en bureaus voor de statistiek van de lidstaten, aan het IAB, aan de OESO en aan het UNDP.