Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2009 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2010 − Afdeling III − Commissie (2009/2005(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009,
– gezien de geactualiseerde financiële programmering van de Commissie voor 2007-2013, die op 30 januari 2009 is voorgelegd in overeenstemming met punt 46 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (IIA)(1),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Jaarlijkse beleidsstrategie voor 2010" (COM(2009)0073) en in het bijzonder deel II daarvan,
– gezien het reeds aangehaalde IIA van 17 mei 2006,
– gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,
– gelet op artikel 112, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0111/2009),
A. overwegende dat heel wat meerjaarlijkse programma's in 2010 zullen worden onderworpen aan een evaluatie halverwege de looptijd,
B. overwegende dat de samenstelling van het Europees Parlement en de Europese Commissie tegen eind 2009 zal vernieuwd zijn,
Begrotingsoverzicht
1. merkt op dat het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2007-2013 een uitdagend bedrag aan begrotingsmiddelen vastlegt voor 2010, namelijk 139 489 000 000 EUR aan vastleggingen, wat gelijkstaat met 1,02% van het BNI van de EU, en 133 505 000 000 EUR aan betalingskredieten, wat overeenkomt met 0,97% van het BNI van de EU (in lopende prijzen), en herinnert eraan dat de volgende aanpassing van het MFK in april 2009 plaatsvindt, kort voor de publicatie van het VOB 2010;
2. houdt rekening met het feit dat de bedragen die in het MFK voor elk begrotingsonderdeel worden vastgelegd, de maximumbedragen voor uitgaven zijn en het kader vormen voor de jaarlijkse begrotingen; verlangt dat de definitieve begroting dichter bij deze bovengrenzen ligt, hetgeen de financiering zou kunnen vergemakkelijken van tal van doelstellingen die voor de Europese Unie van vitaal belang zijn, zonder lopend beleid en lopende programma's in gevaar te brengen; merkt op dat sommige communautaire programma's nog steeds onvoldoende gefinancierd worden; stelt dat de Unie behoefte heeft aan ambitieuzere financiële en budgettaire beslissingen, zodat zij haar rol met name op het gebied van economische groei en werkgelegenheid alsmede buitenlandse beleid kan spelen, waarvoor de middelen krap zijn;
3. onderstreept dat het Parlement gebruik zal maken van alle beschikbare middelen die het IIA van 17 mei 2006 biedt, waaronder de ruimte van 5% voor de wetgever (punt 37 van het IIA) voor de MFK-periode 2007-2013, om uitvoering van zijn politieke prioriteiten te waarborgen;
4. merkt voorts op dat de ondermaatse uitvoering van de jaarlijkse begrotingen tot een nog lagere uitgevoerde begroting leidt, voornamelijk als gevolg van het ingewikkelde systeem van regels en voorschriften dat door zowel de Commissie als de lidstaten wordt opgelegd en als gevolg van de ontoereikende uitvoeringscapaciteit van de lidstaten, die resulteert in een aanzienlijk bedrag aan nog af te wikkelen verplichtingen (RAL's); vraagt de Commissie en de lidstaten met aandrang om de uitvoering te vergemakkelijken door de bureaucratische lasten die ze zichzelf opleggen, te verkleinen en waar mogelijk de beheersystemen, met name voor de structuurfondsen, te vereenvoudigen;
5. beklemtoont het belang van goede interinstitutionele samenwerking en van de verschaffing, in het kader hiervan, van alle noodzakelijke achtergrondinformatie door de Commissie aan de begrotingsautoriteit;
6. beschouwt een duidelijke en volledige presentatie van de begroting van de Unie als noodzakelijk; is van plan de financiële programmering van dichtbij te volgen zodat de juiste begrotingsbeslissingen kunnen worden genomen; juicht het toe dat de Commissie de presentatie van haar documenten over de financiële programmering heeft verbeterd; wenst evenwel dat de wijzigingen die de Commissie in haar financiële programmering heeft aangebracht, opvallender en duidelijker worden aangegeven; vraagt om meer duidelijkheid voor wat de toekenning van beleidsuitgaven en huishoudelijke uitgaven betreft; stelt vast dat een reeds aanzienlijk deel van wat in werkelijkheid huishoudelijke uitgaven zijn, gefinancierd wordt uit de beleidsuitgaven;
7. verzoekt de Commissie bij de voorbereiding van het Voorontwerp van Begroting (VOB) voor 2010 duidelijke, coherente en correcte activiteitenoverzichten voor ieder beleidsterrein op te stellen om alle relevante commissies van het Parlement toe te laten een diepgaand onderzoek in te stellen naar de tenuitvoerlegging van de verschillende EU-programma's en -beleidsmaatregelen; gaat in dit verband uit van een passende ontwikkeling en uitvoering van de belangrijke begrotingsbeslissingen die eerder zijn genomen, bijv. ten aanzien van Galileo, het EIT en voedselhulp;
8. wijst op het belang van het beginsel van "goed begrotingsbeleid"; verzoekt de Commissie een VOB voor te bereiden dat inspeelt op de huidige uitdagingen en een duurzame begroting biedt voor het lopende beleid; toont zich bijzonder bezorgd over de begrotingsbehoeften voor 2010 in rubriek 1a en rubriek 4 van het MFK; wenst te benadrukken dat het Flexibiliteitsinstrument bedoeld is voor het financieren van onvoorziene beleidsuitdagingen en dat het slechts een van de instrumenten vormt waarmee bijkomende middelen kunnen worden verkregen;
9. is verheugd over de instelling van een interinstitutionele werkgroep gedecentraliseerde agentschappen; wijst nog eens op het feit dat de financiële middelen voor de oprichting van nieuwe agentschappen zeer beperkt zijn ten gevolge van de bestaande marges onder elke rubriek, en herinnert de Commissie en de Raad aan de noodzaak van eerbiediging van punt 47 van het IIA van 17 mei 2006; herinnert de Commissie eraan dat zij bij de opstelling van het VOB 2010 voor bestaande gedecentraliseerde agentschappen rekening moet houden met bestemmingsontvangsten; dringt erop aan dat agentschappen die in hoge mate zijn aangewezen op ontvangsten in de vorm van vergoedingen, integraal van dit instrument gebruik moeten kunnen blijven maken, om over de nodige budgettaire flexibiliteit te beschikken;
10. steunt de verschillende steuninstrumenten in het kader van rubriek 4; wijst erop dat het voor het Parlement een voortdurende bron van zorg is dat rubriek 4 van het MFK te lijden heeft onder ernstige onderfinanciering; wijst erop dat, wil de Unie recht doen aan haar beloften en haar ambities een rol op wereldniveau te spelen, zij ervoor dient te zorgen dat de behoeften van de ontwikkelingslanden volledig worden weerspiegeld door de strategische keuzes van financieringsmechanismen op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking;
11. herinnert aan de procedure die in punt 23 van het IIA van 17 mei 2006 is omschreven; herinnert er evenwel aan dat er al diverse wijzigingen hebben plaatsgevonden, waardoor de beschikbare marges zijn versmald, en dat het daarom zonder extra geld moeilijk is nieuwe maatregelen te financieren; is voorstander van het zoeken naar langetermijnoplossingen waardoor de EU-begroting groot genoeg wordt om in alle behoeften te voorzien in plaats van kredieten tussen rubrieken te verschuiven; onderstreept dat de marges die in elke rubriek van het MFK (met name rubriek 2) beschikbaar zijn, wegens de veranderende economische omstandigheden niet als zeker kunnen worden beschouwd; acht het meer aangewezen om rechtstreeks in te grijpen in de uitgavencategorie die tekortkomingen vertoont teneinde het ontregelen van andere uitgavengebieden te vermijden; is van mening dat bij gebrek aan flexibiliteit binnen de rubrieken en tussen de rubrieken onderling een herziening van het MFK een weerspiegeling vormt van de meeste begrotingsbeginselen; betreurt het dat de Raad in de huidige context geen constructieve benadering heeft gekozen voor de toepassing van de bestaande flexibiliteitsmechanismen; is van mening dat bij de tussentijdse herziening van het MFK ook aan de orde moet komen dat voor bepaalde uitgavencategorieën chronisch te weinig middelen worden uitgetrokken;
12. toont zich bereid om rekening te houden met de bevindingen van de tussentijdse herziening betreffende alle aspecten van de uitgaven en middelen van de EU, waaronder de korting voor het VK, het verslag over de tenuitvoerlegging van het IIA dat de Commissie op grond van het IIA van 17 mei 2006 uiterlijk eind 2009 moet indienen, en de tussentijdse evaluatie van de lopende meerjarenprogramma's;
Reageren op de uitdagingen
13. herhaalt dat in de EU-begroting 2010 een oplossing moet worden gevonden voor enorme uitdagingen; wijst erop dat het hoofddoel erin bestaat de Europese burgers op de eerste plaats te zetten en hun meer veiligheid te verschaffen, wat bijzondere aandacht vereist voor de recente financiële en economische crisis en de impact hiervan op de groei, concurrentiekracht, werkgelegenheid en cohesie, een betere en eenvoudiger uitvoering van de structuurfondsen; de bevordering van een zekere energievoorziening en van de veiligheid van het vervoer; alsmede de interne veiligheid, in het bijzonder de strijd tegen het terrorisme; immigratie, demografische uitdagingen en ook het punt van de klimaatverandering en de bescherming van het milieu, de sociale samenhang, de veiligheid van de burger en de versterking van de rol van de Unie in de wereld;
14. vraagt dat de Commissie bij de opstelling van het VOB rekening houdt met bovengenoemde omstandigheden; verwacht van de Commissie dat ze degelijke en nuttige voorstellen doet die de begrotingsautoriteit in staat stellen een inhoudsvol debat te voeren over de begroting;
15. is er verheugd over dat de Commissie zich heeft voorgenomen aan het economisch en sociaal herstel bij te dragen, de energie-efficiëntie te versterken, de klimaatverandering te bestrijden en door te gaan met haar hulpverlening, met name aan Kosovo, het Midden-Oosten, Afghanistan en Georgië, zoals vermeld in de jaarlijkse beleidsstrategie voor 2010; verwacht van de Commissie, nu een aantal van de voornaamste prioriteiten is vastgesteld, dat deze hun weerspiegeling in het VOB vinden en dat voldoende financiële middelen beschikbaar worden gesteld;
Reageren op de wereldwijde financiële en economische crisis
16. vestigt de aandacht op het feit dat de lidstaten in deze periode van wereldwijde financiële en economische crisis individuele steunmaatregelen hebben genomen; is ervan overtuigd dat de Unie snel moet reageren met aanvullende en onderling gecoördineerde maatregelen die een rechtstreeks effect op de economie hebben, en de lidstaten moet steunen met begeleidende acties die gericht zijn op stimulering van de economische groei aangezien hiermee investeringen van de particuliere sector aangemoedigd zouden worden die er ook toe zouden kunnen bijdragen het gevaar van banenverlies weg te nemen, die banen zouden creëren en die kmo's op korte en ook op de langere termijn zouden steunen;
17. onderstreept dat de huidige economische crisis kan worden gezien als gelegenheid tot verhoging van de investeringen in groene technologie, hetgeen wellicht wijzigingen in bestaande financiële programma's zal vereisen;
18. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de economische crisis aan te pakken en wijst nogmaals op zijn bereidheid tot onderhandelingen om met de Raad zo snel mogelijk de passende budgettaire oplossing te vinden; is van mening dat het besluit over de financieel te steunen projecten zou worden vergemakkelijkt door een geografisch evenwichtig voorstel; verzoekt de Raad zijn verantwoordelijkheid te nemen en gestalte te geven aan de Europese dimensie van het herstelplan;
19. is bezorgd dat met name de kmo's te lijden zullen hebben van de economische crisis en afgesneden worden van dringend noodzakelijk kapitaal; onderstreept daarom dat het van belang is de EU-middelen ter ondersteuning van de kmo's te verhogen, vooral ondernemingen die actief zijn op de gebieden onderzoek alsmede ontwikkeling en innovatie; wijst er in dit verband op dat het Kaderprogramma concurrentievermogen en innovatie (CIP) doeltreffend steun kan verlenen voor hun innovatieve activiteiten;
20. vreest dat de huidige marge in rubriek 1a, geschat op 111 599 000 EUR, niet volstaat om de gevolgen van de economische crisis adequaat aan te pakken;
21. is van mening dat de enorme mogelijkheden van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) groei en innovatie bevorderen en zo bijdragen tot het halen van de doelstellingen van de Lissabon-strategie en het overwinnen van de huidige economische crisis; onderstreept dat de Europese onderzoeksruimte meer dan ooit een hoeksteen vormt van een Europese kennismaatschappij en herinnert er ook aan dat er een oplossing moet worden gevonden voor de versnippering van onderzoekactiviteiten, -programma's en –beleidsvormen in geheel Europa; wijst in dit verband op het belang van een adequate financiering om de uitvoering van deze projecten te verzekeren;
22. dringt aan op een snel akkoord over het voorstel tot wijziging van de bestaande verordening inzake het fonds aanpassing aan de mondialisering, teneinde beter te kunnen inspelen op de gevolgen van bedrijfsverplaatsingen, afnemende productie en banenverlies, en om werknemers te kunnen helpen bij het terugkeren op de arbeidsmarkt;
Verschaffen van energiezekerheid en vervoersveiligheid
23. erkent dat er als gevolg van de recente energiecrisis een enorme behoefte is aan projecten die de Unie door middel van diversificatie van hulpbronnen en de koppeling van energiemarkten van een ononderbroken energievoorziening kunnen verzekeren; onderstreept dat een zekere energievoorziening van de Unie en het beginsel van energiesolidariteit topprioriteiten op de EU-agenda zijn en ook een adequate plaats in de EU-begroting moeten vinden; ziet hogere investeringen op energiegebied ook als instrument om de economische crisis te bestrijden en is voorstander van het idee om uitgaven uit de EU-begroting voor centrale energie-infrastructuurprojecten naar voren te halen;
24. merkt op dat de recente gastoevoercrisis en de volatiliteit van de olieprijzen nogmaals de kwetsbaarheid van het Europese energievoorzieningssysteem hebben aangetoond; onderstreept dat het gebrek aan alternatieve (hernieuwbare) energiebronnen, alternatieve vervoerswegen voor energie, opslagcapaciteit voor energiebronnen en onderlinge connecties tussen de lidstaten op het vlak van energietransport schadelijk is voor de onafhankelijkheid van Europa op energiegebied en voor het welzijn van de Europese bevolking; vindt dat de Unie beter op perioden van energietekort moet zijn voorbereid;
25. wil dieper ingaan op de mogelijkheden om de EU-financiering op deze vlakken te verhogen; verwacht van de Commissie acties ter ondersteuning van de verwezenlijking van gediversifieerde gastransportroutes, met inbegrip van het Nabucco-project; wijst in dit verband op de rol van de Europese Investeringsbank bij het creëren van hefboomeffecten en het helpen aantrekken van deelnemers uit de particuliere sector, weliswaar rekening houdend met de kwestie van democratische verantwoording;
26. is zich ervan bewust dat aan vervoer, en met name het TEN-T-programma, altijd grote prioriteit is toegekend door het Parlement; onderstreept het belang van de ontwikkeling van de nodige infrastructuur voor het vervoer per spoor, over zee en over de weg en wil de projectuitvoering in 2010 versnellen; wijst op het belang dat de EU hecht aan vermindering van de effecten van de klimaatverandering, en is van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan voorstellen waarmee de mogelijkheden van energiebesparing kunnen worden benut;
Bescherming van het milieu en bestrijding van de klimaatverandering
27. herinnert eraan dat de strijd tegen de klimaatverandering ook verband met de zekerheid van de energievoorziening houdt en dat het promoten van energie-efficiëntie en energiebesparing alsmede meer gebruik van hernieuwbare energiebronnen eveneens instrumenten zijn waarmee de zekerheid van de energievoorziening kan worden vergroot;
28. wijst op het feit dat de klimaatverandering een algemeen erkende impact heeft op het milieu, de economie en de maatschappij in Europa; herhaalt in deze context zijn overtuiging dat de EU-begroting nog altijd onvoldoende maatregelen omvat om de klimaatverandering te matigen, aangezien er aanzienlijke aanvullende EU-middelen voor energie-eficiëntie en technologie op het gebied van hernieuwbare energie nodig zijn en moeten worden aangewend om de doelstellingen van de EU voor 2020 te kunnen halen; benadrukt dat het alle inspanningen steunt voor de verhoging en de terbeschikkingstelling in voldoende mate van financiële middelen om de gevolgen van de klimaatverandering te verzachten; herinnert de Commissie eraan dat de begrotingsautoriteit zich in 2009 heeft uitgesproken voor extra middelen om de bestrijding van de klimaatverandering te ondersteunen; verzoekt de Commissie uitvoering te geven aan deze verhoging; herinnert aan zijn resolutie van 23 oktober 2008 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009(2), waarin de Commissie wordt verzocht uiterlijk op 15 maart 2009 met een ambitieus plan te komen voor een adequate verhoging van de middelen om de klimaatverandering tegen te gaan, met aandacht voor de oprichting van een specifiek "klimaatveranderingsfonds" of de instelling van een speciale begrotingslijn waardoor de armslag om met deze problematiek om te gaan zou toenemen;
29. moedigt de Commissie aan tot een passende verhoging vanaf 2009 van de financiële steun voor het gebruik van nieuwe, duurzame (met name koolstofvrije) energietechnologie;
30. brengt in herinnering dat het onze verantwoordelijkheid is ten opzichte van de toekomstige generaties om kosteneffectieve maatregelen te nemen ter bescherming van het milieu; herhaalt dat EU-acties in een wereldwijde context moeten worden genomen, en betreurt daarom dat Europese acties niet gevolgd worden door acties van andere actoren, wat ernstige gevolgen heeft voor de concurrentiekracht van de Unie;
31. herinnert aan zijn resolutie van 20 november 2008 over het Europees ruimtevaartbeleid(3) en herhaalt zijn standpunt dat de Raad en de Commissie specifieke aanbevelingen en voorstellen op dit beleidsterrein met een passende financiering moeten indienen;
Vergroting van de interne veiligheid
32. herhaalt dat de financiering van maatregelen als grensbewaking, bescherming van de burgerbevolking en de strijd tegen het terrorisme behouden moeten blijven en in 2010 nog moet worden verhoogd, aangezien hiermee rechtstreeks op punten van bezorgdheid onder de Europese burgers wordt ingegaan; wijst erop dat bevordering van de voedselveiligheid ook een prioriteit blijft; betreurt het dat de financiering van deze activiteiten volgens de financiële programmering van januari 2009 in rubriek 3a slechts een bescheiden stijging te zien geeft en voor het burgerschap, rubriek 3b, volgens de jaarlijkse beleidsstrategie (JBS) vrijwel onveranderd blijft in vergelijking met de begroting voor 2009, hoewel het hier toch gaat om een reactie op essentiële zorgen die onder de Europese burgers leven;
33. is van mening dat er in verband met het probleem van illegale immigratie bijzondere aandacht moet worden verleend aan grensbewaking en dat de Unie de inspanningen van de lidstaten moet steunen;
Verbetering van de kwaliteit van de uitgaven
34. benadrukt dat het verbeteren van de uitvoering en de kwaliteit van de uitgaven een leidend beginsel moet vormen opdat de EU-begroting tot optimale resultaten zou leiden; roept de Commissie en de lidstaten op hun inspanningen in deze zin te vergroten en nauwlettend toe te zien op de uitvoering van het beleid, in het bijzonder van rubriek 1b betreffende het structuurbeleid;
35. vraagt dat de Commissie de begrotingsautoriteit hiervan op de hoogte houdt en dat ze nadenkt over geschikte acties om de uitvoering te bevorderen; wil zich in overeenstemming met de gemeenschappelijke verklaring van 21 november 2008 verder buigen over manieren om de uitvoering van het structuurfonds en het cohesiefonds te versnellen; wenst eveneens de uitvoering van andere beleidsterreinen te bespoedigen;
36. verwacht van de Commissie dat zij een voorstel indient voor de volgende reguliere herziening van het Financieel Reglement, waaronder echte vereenvoudigingsvoorstellen; verwacht van de Commissie dat zij druk uitoefent op de Raad om de arbeidsomstandigheden van OLAF bij de fraudebestrijding te ontwikkelen en te verbeteren, rekening houdend met de voorstellen die het Parlement in verband met Verordening (EG) nr. 1073/1999 heeft gedaan;
37. verzoekt de Commissie om via haar bevoegde diensten, waaronder OLAF, Bulgarije en Roemenië te steunen bij hun inspanningen op het gebied van controle- en samenwerkingsmechanismen en het beheer van EU-middelen; doet een beroep op de Commissie om de ontwikkelingen in Kosovo en de Balkanlanden ten aanzien van de besteding en het behoorlijke beheer van EU-middelen van nabij te volgen en een organisatie op te zetten als opvolger van de internationale task force, die de bestrijding van fraude en onregelmatigheden moet voortzetten;
38. verlangt een grotere efficiëntie van de huishoudelijke uitgaven in vergelijking met de beleidsuitgaven; is van mening dat de efficiëntie van de openbare EU-administratie van cruciaal belang is om optimaal gebruik te maken van de EU-begroting; heeft de huishoudelijke uitgaven in het vorige begrotingsjaar verminderd in vergelijking met de beleidsuitgaven en verzoekt de Commissie om deze tendens voort te zetten;
39. stelt bezorgd vast dat een stijgend aantal werknemers in dienst van de Europese Unie niet zichtbaar is in de door de begrotingsautoriteit goedgekeurde personeelsplannen van de instellingen en dat de financiering voor deze werknemers niet afkomstig is uit rubriek 5 van het MFK; is vastbesloten om de screeningsoperatie met betrekking tot het personeel van de Commissie en de evenwichtige vertegenwoordiging van de lidstaten verder te zetten; zal ook nauwlettend toezien op het gebouwenbeleid van de Commissie in Brussel;
Bescherming van de prerogatieven van het EP
40. beklemtoont dat proefprojecten en voorbereidende acties het Parlement de mogelijkheid bieden om de weg vrij te maken voor nieuwe beleidsmaatregelen en activiteiten die de acties van de Europese Unie verrijken; benadrukt dat het Parlement, ondanks het feit dat het vrije gebruik van dit instrument zoals voorzien in het IIA van 17 mei 2006 belemmerd wordt door de beperkte marges, van plan is om gebruik te maken van de volledige bedragen die in bijlage II, deel D, van het IIA van 17 mei 2006 opzijgezet zijn voor proefprojecten en voorbereidende acties, indien de voorstellen dit vereisen;
41. herinnert aan de ontegenzeggelijk positieve resultaten, zowel wat deelname als uitvoering betreft, van de verschillende Erasmus-proefprojecten die het Parlement de afgelopen jaren heeft opgestart (Erasmus voor leerlingen in het beroepsonderwijs, Erasmus voor jonge ondernemers, Erasmus voor de middelbare school, Erasmus voor het openbaar bestuur) alsmede van het traditionele Erasmus-programma; bevestigt de noodzaak van verdere investeringen van de Unie op dit gebied; is van mening dat een substantiële verhoging van de totale middelen voor alle Erasmus-lijnen nodig is om het aantal jongeren dat deelneemt aan het "Europese Erasmus-beleid" aanzienlijk te verhogen (tot 1 miljoen per jaar); is ervan overtuigd dat deze maatregel van essentieel belang is om op de juiste wijze te reageren op de moeilijkheden die Europa bij het integratieproces ondervindt en om een oplossing voor de huidige economische crisis te vinden;
42. wijst erop dat er voldoende geld beschikbaar moet worden gesteld voor het communicatiebeleid, en met name dat het moet aansluiten bij de doelstellingen die genoemd worden in de gezamenlijke verklaring "Communiceren over Europa in partnerschap" die het Parlement, de Raad en de Commissie in oktober 2008 hebben goedgekeurd;
43. onderstreept dat het inspanningen heeft geleverd om zijn richtsnoeren voor de begroting 2010 in een vroeg stadium goed te keuren; verwacht bijgevolg dat de Commissie deze richtsnoeren in aanmerking neemt bij de voorbereiding van het VOB;
o o o
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.