Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2213(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0067/2009

Ingediende teksten :

A6-0067/2009

Debatten :

Stemmingen :

PV 12/03/2009 - 7.1
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2009)0125

Aangenomen teksten
PDF 136kWORD 54k
Donderdag 12 maart 2009 - Straatsburg
Betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers
P6_TA(2009)0125A6-0067/2009

Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2009 over betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers (2008/2213(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 23 mei 2008 getiteld "Betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers"(COM(2008)0317) en de begeleidende werkdocumenten van de Commissie, met name de effectbeoordeling (SEC(2008)1911) en de uitgebreide samenvatting daarvan (SEC(2008)1912),

–   gezien Beschikking 2006/973/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma "Mensen" tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)(1),

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 3 december 2008(2),

–   gezien de mededelingen van de Commissie van 20 juni 2001 getiteld "Een mobiliteitsstrategie voor de Europese onderzoeksruimte" (COM(2001)0331), en van 18 juli 2003 getiteld "Onderzoekers in de Europese onderzoekruimte: een beroep, meerdere loopbanen"(COM(2003)0436), en Aanbeveling 2005/251/EG van de Commissie van 11 maart 2005 betreffende het Europese handvest voor onderzoekers en de gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers(3),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0067/2009),

A.   overwegende dat Europa meer onderzoekers nodig heeft die o.a. grensverleggend onderzoek kunnen verrichten, omdat deze onmisbaar zijn voor de groei van de productiviteit en het concurrentievermogen van Europa en bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de Lissabon-strategie,

B.   overwegende dat het nodig is om de terugkeer te vergemakkelijken van Europese wetenschappers die werken buiten de Europese Unie en de toegang te vergemakkelijken van wetenschappers uit derde landen die willen werken in de Europese Unie, om te voorzien in het tekort aan onderzoekers,

C.   overwegende dat het mogelijk maken van aantrekkelijke loopbanen voor onderzoekers in de EU van het grootste belang is om de beschikbaarheid van hooggeschoold personeel te waarborgen en dergelijk personeel uit derde landen aan te trekken,

D.   overwegende dat de Europese Unie te kampen heeft met negatieve economische tendensen, dat daarom de nadruk moet worden gelegd op opleiding en onderzoek en al het mogelijke gedaan moet worden om de werkgelegenheid, de zekerheid en de mobiliteit van onderzoekers te waarborgen, zodat zij in de Europese Unie blijven,

E.   overwegende dat mobiliteit van onderzoekers een van de belangrijkste voorwaarden voor de volledige verwezenlijking van de Europese Onderzoeksruimte (EOR) is,

F.   overwegende dat vrij verkeer van onderzoekers moet worden gegarandeerd opdat Europa een goede ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek kan waarborgen, en overwegende dat geharmoniseerde samenwerking tussen de publieke en private sectoren in dezen daarom van cruciaal belang is,

G.   overwegende dat de beschikbaarheid van informatie over werkgelegenheidskansen voor onderzoekers in veel gevallen beperkt is omdat veel selectieprocedures intern in de onderzoeksinstellingen plaatsvinden,

H.   overwegende dat het onderzoekspersoneel in Europa aan het vergrijzen is en er daarom dringend initiatieven nodig zijn om onderzoeksloopbanen aan te bieden aan en aantrekkelijk te maken voor jonge mensen, in het bijzonder vrouwen,

I.   overwegende dat de promotiesystemen in veel onderzoeksinstellingen nog steeds star zijn en meer zijn gebaseerd op anciënniteit dan op de prestaties van onderzoekers,

J.   overwegende dat gecompliceerde sollicitatieprocedures en een gebrek aan administratieve vaardigheden, bijvoorbeeld met betrekking tot het invullen van formulieren in een buitenlandse taal en het aanvragen van patenten, onderzoekers ontmoedigen om deel te nemen aan mobiliteitsprojecten,

K.   overwegende dat het belang van het delen van kennis met de industrie, het bedrijfsleven en de samenleving nog niet door veel universiteiten wordt onderkend, hetgeen tot een gebrek aan banden met bedrijven en een verzwakking van de concurrentie in de EU leidt,

L.   overwegende dat taalvaardigheden een belangrijke rol spelen met betrekking tot de mobiliteit van onderzoekers omdat de mobiliteit naar landen waar meer wijdverspreide talen worden gesproken hierdoor wordt bevorderd, waardoor andere landen minder kans krijgen om te profiteren van het werk van mobiele onderzoekers,

M.   overwegende dat mobiliteit een essentieel onderdeel is van de doctoraalopleidingen omdat de ervaringen en carrièremogelijkheden van onderzoekers hierdoor worden verbreed,

N.   overwegende dat mobiliteit voor enkele lidstaten van belang is om oplossingen te vinden voor de problemen die ze hebben bij het opleiden van hun eigen jonge onderzoekers op gebieden waar geen kritische massa van promovendi of een adequate onderzoeksinfrastructuur aanwezig is,

O.   overwegende dat de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen, bedrijven en de industrie moet worden verbeterd om te zorgen voor uitwisseling van kennis, een betere innovatie en een efficiënter gebruik van financiële middelen,

P.   overwegende dat deelname aan EU-onderzoeksprogramma's een uitstekende manier is om de loopbanen van onderzoekers te bevorderen omdat hiermee concurrentie op internationaal niveau, toegang tot multinationale onderzoeksnetwerken en een betere financiering van hun eigen onderzoeksfaciliteiten mogelijk wordt gemaakt,

Q.   overwegende dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in de wetenschap, de ingenieurswereld en op verantwoordelijke posities in het algemeen,

Open rekrutering en portabiliteit van subsidies

1.   verwelkomt en steunt het initiatief van de Commissie voor een Europees partnerschap voor onderzoekers en is van mening dat de voorgestelde maatregelen de grootste belemmeringen voor het creëren van een EOR wellicht op doeltreffende wijze wegnemen;

2.   onderstreept dat een Europees onderzoekssysteem van wereldniveau, dat is gebaseerd op een omvattend partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten, alleen tot stand kan komen bij een volledige inzet van alle partners op regionaal, nationaal en Europees niveau;

3.   onderstreept de noodzaak om met concrete voorstellen invulling te geven aan het voorgestelde initiatief, en te zorgen voor spoedige verwezenlijking van de doelstellingen van het bovengenoemd specifieke programma "Mensen";

4.   verlangt een betere beschikbaarheid en transparantie van de informatie over vacatures voor onderzoekers en meer openheid in de rekruteringsprocedures van publieke instellingen; is van mening dat de informatie over vacatures bekend moet worden gemaakt op de website van de desbetreffende onderzoeksinstelling en op de website van EURAXESS;

5.   signaleert naast de noodzaak van de definitie en invoering van één Europees loopbaanmodel op onderzoeksgebied ook de noodzaak van een geïntegreerd informatiesysteem voor vacatureplaatsen en opleidingscontracten op onderzoeksgebied in de Europese Unie en is van mening dat dit van essentieel belang is voor het creëren van één Europese arbeidsmarkt voor onderzoekers;

6.   benadrukt voorts, gezien de noodzakelijke bijdrage van alle partners, het belang van enerzijds de vastberadenheid van de lidstaten deel te nemen aan dit proces en anderzijds van de verantwoordelijkheid van de Commissie om het proces en de actie bij de partners te begeleiden door ondersteunend materiaal en gedetailleerde informatie te produceren en te verspreiden en de uitwisseling van beste praktijken mogelijk te maken;

7.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om normen te ontwikkelen voor de wederzijdse erkenning van onderzoekskwalificaties, en in het bijzonder van niet-formele kwalificaties;

8.   beklemtoont de grote rol van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 betreffende de vaststelling van het Europese kwalificatiekader voor een leven lang leren(4) (EKK) , en roept de Commissie op de lidstaten te stimuleren en bij te staan bij het opstellen van hun eigen nationale kwalificatiekaders om zich tegen 2010 te kunnen aansluiten bij het EKK;

9.   dringt er bij de lidstaten op aan om hernieuwde inspanningen te verrichten om de in bovengenoemd Europese handvest voor onderzoekers en de gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers neergelegde beginselen te implementeren;

10.   moedigt de lidstaten en publieke onderzoeksinstellingen aan om de noodzakelijke ondersteunende diensten aan onderzoekers te verstrekken door de sollicitatieprocedures te vereenvoudigen en de toegang van onderzoekers tot financiering te vergemakkelijken, o.a. via individuele onderzoekssubsidies, wat de vrijheid van onderzoekers bevordert om zelf hun onderwerp te kiezen; verzoekt in dit verband de lidstaten en de Commissie om te zorgen voor uniforme aanvraagformulieren in het kader van mobiliteitsprojecten voor onderzoekers;

11.   roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op rekening te houden met de mobiliteits- en partnerschapsprogramma 's met derde landen, zoals Erasmus Mundus, in het kader van de behoefte aan beroepsmobiliteit en -interactie van alle deelnemende onderzoekers;

12.   moedigt de lidstaten en de Commissie aan tot herziening van de noodzakelijke voorwaarden voor de introductie van portabiliteit van individuele onderzoekssubsidies, voor zover dit financiers in de gelegenheid stelt om beter aan hun onderzoeksbehoeften te voldoen en onderzoekers toegang geeft tot onderzoeksfaciliteiten waarover de instellingen in hun eigen land niet beschikken; is van mening dat de herziening in het bijzonder betrekking zou moeten hebben op de gevolgen van portabiliteit voor onderzoeksinstellingen in de lidstaten en het gevaar van "ongelijke verdeling van onderzoekers" binnen de Europese Unie en van en naar derde landen;

13.   overweegt dat het verhogen van de mobiliteit van onderzoekers en het versterken van de middelen van instellingen die onderzoekers van andere lidstaten aantrekken het ontstaan van kenniscentra aanmoedigen en dat die kennis daardoor tevens in de Europese Unie zal worden verspreid;

14.   benadrukt het belang van volledig open en transparante selectie- en promotieprocessen voor mannelijke en vrouwelijke onderzoekers; verzoekt de lidstaten zorg te dragen voor een betere verdeling van het aantal mannen en vrouwen bij organen die verantwoordelijk zijn voor aanstelling en promotie van onderzoekers;

15.   overweegt dat de mobiliteit van onderzoekers in Europa voorrang moet krijgen teneinde ervoor te zorgen dat kennis wordt verspreid en dat innovatief grensverleggend onderzoek in diverse disciplines toegewijde en competente onderzoekers en ruimere financiële middelen aantrekt;

16.   verzoekt om specifieke maatregelen zoals het beschikbaar stellen van speciale visa voor onderzoekers, opdat de uitwisseling van onderzoekers en wetenschappers met derde landen eenvoudiger wordt;

17.   overweegt dat toegenomen mobiliteit moet worden bereikt door versterking van de belangen en voordelen voor onderzoeksinstellingen en universiteiten bij gastonderzoekers van andere lidstaten, door middel van een "research voucher"-systeem; meent dat met deze research voucher geld kan worden verstrekt aan onderzoekers en kunnen onderzoekers worden gevolgd die deelnemen aan onderzoek bij instellingen in andere lidstaten dan hun eigen lidstaat; meent verder dat deze extra steun voor mobiliteit een aanvulling zou moeten zijn op de bestaande financieringssystemen en dat de research voucher een drijfveer zal zijn voor lidstaten en voor onderzoeksinstellingen om te concurreren in het aantrekken van de meest getalenteerde onderzoekers;

Voldoen aan de behoeften inzake sociale zekerheid en aanvullend pensioen van mobiele onderzoekers

18.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de mogelijkheid te onderzoeken om een Europees pensioenfonds op te zetten dat gericht is op onderzoekers, ongeacht de duur van het onderzoekscontract;

19.   wijst erop dat een lidstaat alleen een volledig nationaal actieplan kan opstellen dat leidt tot een breed Europees partnerschap wanneer de visies van onderzoekers, nationale onderzoeksinstituten en belanghebbenden in het onderzoeksbeleid daarin worden opgenomen;

Aanbieden van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden

20.   verzoekt de lidstaten en publieke onderzoeksinstellingen om onderzoekers die uit andere landen komen de benodigde ondersteunende diensten aan te bieden, zoals toegang tot huisvesting, scholen en kinderopvang; is van mening dat op alle recruteringswebsites voor onderzoekers bekendheid moet worden gegeven aan deze diensten;

21.   verzoekt om meer flexibiliteit in de arbeidsomstandigheden voor zowel vrouwelijke als mannelijke onderzoekers, zodat deze hun werk beter kunnen combineren met hun gezinsleven, en roept op om een einde te maken aan de ongelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke onderzoekers;

22.   verzoekt de lidstaten om met maatregelen te komen die de hereniging mogelijk maken van echtgenoten die beiden werkzaam zijn als onderzoeker;

23.   dringt er bij de lidstaten op aan, met het oog op het voorkomen van een braindrain in de EU, om beter gebruik te maken van de mogelijkheden die de financieringsregelingen in het kader van bovengenoemd specifiek programma "Mensen" bieden; verzoekt de lidstaten om het voor onderzoekers aantrekkelijker te maken om terug te keren naar hun oorspronkelijke instellingen door hun salarissen te verhogen of andere voordelen te bieden die ervoor zorgen dat de economische voorwaarden vergelijkbaar zijn met de economische voorwaarden van de onderzoekers tijdens hun mobiliteitsperiode;

24.   verzoekt de lidstaten en publieke onderzoeksinstellingen om de loopbanen van onderzoekers te verbeteren door middel van hervormingen die de arbeidsmarkten voor onderzoekers concurrerender maken en beperkingen wegnemen die betrekking hebben op de verbondenheid van onderzoekers aan een instelling; stelt zich op het standpunt dat onderzoekers bij hun aanstelling hun verblijf aan een buitenlandse hogere onderwijsinstelling moeten kunnen laten meetellen;

25.   uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan flexibelere contracten voor ervaren onderzoekers en onderzoekers aan het einde van hun loopbaan wat niet alleen de mobiliteit blokkeert, maar ook de juiste uitwisseling van kennis en ervaring verhindert; betreurt het dat de particuliere sector vaak niet over dezelfde regelingen beschikt als de publieke sector waar het gaat om arbeidsvoorwaarden en personeelsbeheer;

26.   verzoekt de lidstaten om de deelname aan het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)(5) te vergemakkelijken door efficiënte ondersteunende diensten aan te bieden, met name nationale contactpunten, om beter gebruik te kunnen maken van cofinancieringsmogelijkheden;

27.   verzoekt de lidstaten en publieke onderzoeksinstellingen om prikkels in te voeren die de mobiliteit van onderzoekers vergroten, bijvoorbeeld dat mobiliteit als zwaarwegend pluspunt zou moeten worden beschouwd bij aanstelling en promotie na terugkeer van hun verblijf in een andere lidstaat;

28.   is van mening dat de lidstaten hun budget voor onderzoek moeten blijven verhogen met het oog op het creëren van arbeidsplaatsen van hoge kwaliteit die voldoen aan de fundamentele ethische beginselen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

Versterken van de opleiding, vaardigheden en ervaring van Europese onderzoekers

29.   moedigt de lidstaten aan om de ervaring van onderzoekers in de industriële sector te erkennen, zodat deze ervaring bevorderlijk wordt voor hun carrièremogelijkheden, teneinde de mobiliteit tussen de private en de publieke sector te vergroten;

30.   verzoekt de lidstaten om te investeren in toegepast onderzoek, zodat er een betere samenwerking tot stand zal komen tussen universiteiten, onderzoeksinstituten en de particuliere sector;

31.   dring er bij de lidstaten op aan om de carrièremogelijkheden van jonge onderzoekers te verbeteren, bijvoorbeeld door meer middelen beschikbaar te stellen en besluiten over promotie eerder te baseren op prestaties dan anciënniteit, zoals innovatief vermogen, stages bij bedrijven, enz.;

32.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de wettelijke status van promovendi in lidstaten te herzien, teneinde de mogelijkheid van een uniforme promovendusstatus in de arbeidswetgeving van de lidstaten te onderzoeken;

33.   dringt er bij de lidstaten op aan om de loopbaanperspectieven van jonge onderzoekers te verbeteren door onder meer interdisciplinaire opleidingen te ondersteunen en de waarde van interdisciplinaire mobiliteit te erkennen;

34.   roept de lidstaten op innovatie te bevorderen door interdisciplinaire, multidisciplinaire en internationale mobiliteit van senior onderzoekers te ondersteunen, waarmee ondermeer een bijdrage zou worden geleverd aan de scholing van jonge onderzoekers;

35.   pleit met nadruk voor een betere opleiding van onderzoekers gedurende hun hele loopbaan om hun inzetbaarheid en hun kansen op promotie te verbeteren;

36.   benadrukt dat de basis voor uitmuntend onderzoek in een op kennis gebaseerde samenleving al in het onderwijs moet worden gelegd en verzoekt de lidstaten daarom hun beloftes in verband met de onderwijsbegroting in te lossen;

37.   roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op om in de algemene begroting een grotere plaats voor wetenschappelijk onderzoek in te ruimen, overeenkomstig de gemaakte afspraak om tegen 2010 een groei van 3% te bereiken en gemiddeld 600 000 onderzoekers meer op te leiden;

38.   benadrukt dat er speciale aandacht moet worden geschonken aan promovendi daar zij doorgaans aan het begin van een onderzoeksloopbaan staan; is van mening dat de mobiliteit van jonge onderzoekers, met name in netwerken van excellentie, hen beter in staat stelt om bij te dragen aan de ontwikkeling van het onderzoek in Europa;

39.   dringt er bij de lidstaten op aan betere banden en mobiliteit van onderzoekers en managers tussen de academische gemeenschap en de industrie te ondersteunen door deze beide werelden te versterken met behulp van speciale regelingen, zoals de Franse regeling "Conventions Industrielles de Formation par la Recherche" (CIFRE);

40.   is van mening dat meer uitwisselingen in het kader van de op onderzoek gerichte EU-programma's voor hoger onderwijs toekomstige generaties Europese onderzoekers zullen voorbereiden en de onderzoekssector dynamischer zullen maken;

o
o   o

41.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 400 van 30.12.2006, blz. 271.
(2) PB C 175 van 28.7.2009, blz. 81.
(3) PB L 75 van 22.3.2005, blz. 67.
(4) PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.
(5) PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid