Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 3 februari 2009 - Straatsburg
Verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking EG/VS *
 Hernieuwing van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied EG/Rusland *
 Wilde natuur in Europa
 Opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf
 Een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart
 Precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa
 Tweede strategische toetsing van het energiebeleid
 Bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties
 Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
 NTDTV Television in China via Eutelsat

Verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking EG/VS *
PDF 195kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika (COM(2008)0581 – C6-0392/2008 – 2008/0184(CNS))
P6_TA(2009)0032A6-0006/2009

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0581),

–   gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)(1),

–   gelet op artikel 170 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG­Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0392/2008),

–   gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0006/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de verlenging van de Overeenkomst;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika.

(1) PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.


Hernieuwing van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied EG/Rusland *
PDF 194kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst ter hernieuwing van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie (COM(2008)0728 – C6-0456/2008 – 2008/0209(CNS))
P6_TA(2009)0033A6-0005/2009

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0728),

–   gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)(1),

–   gelet op artikel 170 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG­Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0456/2008),

–   gelet op de artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0005/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Russische Federatie.

(1) PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.


Wilde natuur in Europa
PDF 137kWORD 45k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de wilde natuur in Europa (2008/2210(INI))
P6_TA(2009)0034A6-0478/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand(1) (vogelrichtlijn),

–   gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitat en de wilde flora en fauna(2) (habitatrichtlijn),

–   gezien het EU-ecologische netwerk van speciale beschermingszones dat door de twee hierboven genoemde richtlijnen in het leven is geroepen en de naam Natura 2000-netwerk draagt,

–   gezien het resultaat van de negende vergadering van de Conferentie van de Partijen (COP9) bij het verdrag inzake biologische diversiteit,

–   gezien het verslag nr. 3/2008 "European forests − ecosystem conditions and sustainable use" (Europese bossen − gesteldheid van de ecosystemen en duurzaam gebruik) van het Europees Milieuagentschap (EMA),

–   gelet op artikel 45 van zijn reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0478/2008),

A.   overwegende dat de effectieve bescherming en, waar nodig, het herstel van de laatste wilde natuur in Europa cruciaal zijn om het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 een halt toe te roepen,

B.   overwegende dat het doel het verlies van biologische verscheidenheid uiterlijk in 2010 tot staan te hebben gebracht, niet wordt gehaald en dat de negatieve maatschappelijke en economische gevolgen van het verlies van biologische verscheidenheid en afnemende ecosysteemdiensten reeds voelbaar worden,

C.   overwegende dat de Europese Unie voort zou moeten bouwen op huidige verwezenlijkingen zoals Natura 2000 en een aanzienlijk versterkt en ambitieus nieuw beleidskader voor biodiversiteit na 2010 zou moeten ontwikkelen,

D.   overwegende dat de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn een sterk en werkbaar kader vormen voor de bescherming van de natuur, met inbegrip van wilde natuur, tegen schadelijke ontwikkelingen,

E.   overwegende dat de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie inzake biodiversiteit en van de vogel- en de habitatrichtlijn lang niet naar behoren zijn geïntegreerd in sectorale beleidsterreinen zoals landbouw, regionale ontwikkeling, energie en transport,

F.   overwegende dat vele wilde natuurgebieden belangrijke opslagplaatsen van koolstofdioxide zijn, waarvan de bescherming zowel voor de biodiversiteit als voor klimaatbescherming belangrijk is,

G.   overwegende dat de gevolgen van invasieve uitheemse soorten voor de biodiversiteit een bijzonder ernstige bedreiging vormen voor de wilde natuur, waar de opsporing van invasieve soorten misschien niet mogelijk is en waar het kan gebeuren dat aanzienlijke ecologische en economische schade kan ontstaan voor er kan worden opgetreden,

Definiëren en in kaart brengen

1.   roept de Commissie op de term "wilde natuur" te definiëren; in de definitie moeten aspecten worden meegenomen zoals ecosysteemdiensten, waarde van behoud, klimaatverandering en duurzaam gebruik;

2.   roept de Commissie op het EMA en andere betrokken Europese organen opdracht te geven de laatste wilde natuur van Europa in kaart te brengen om de huidige verdeling, het niveau van biologische verscheidenheid en dekking van nog ongerepte gebieden en van gebieden waar de menselijke activiteiten tot een minimum beperkt blijven (opgesplitst naar hoofdhabitattype: boshabitat, zoetwaterhabitat en zeehabitat) vast te stellen;

3.   roept de Commissie op een studie uit te voeren naar de waarde en de voordelen van de bescherming van wilde natuur; deze dient met name de ecosysteemdiensten, het niveau van biologische verscheidenheid in wilde gebieden, aanpassing aan de klimaatverandering en duurzaam natuurtoerisme te omvatten;

Wilde natuur ontwikkelen

4.   roept de Commissie op een EU-strategie voor wilde natuur uit te werken die aansluit op de vogel- en habitatrichtlijnen en daarbij een ecosysteembenadering te volgen door vast te stellen welke soorten en biotopen bedreigd zijn en door prioriteiten te stellen;

5.   roept de Commissie en de lidstaten op om wilde natuurgebieden te ontwikkelen; benadrukt de noodzaak om speciale financiering te verstrekken voor het beperken van de fragmentatie, zorgvuldig beheer van, naar hun ongerepte toestand terugkerende gebieden, het uitwerken van compensatiemechanismen en -programma's, een betere bewustmaking, beter inzicht, en opneming van met wilde natuur verband houdende denkbeelden, zoals de rol van vrije natuurlijke processen en de structurele elementen die uit dergelijke processen voortkomen, in toezicht op en meting van de gunstige staat van instandhouding; is van oordeel dat deze werkzaamheden dienen plaats te vinden in samenwerking met de plaatselijke bevolking en andere belanghebbenden;

Bevorderen

6.   roept de Commissie en de lidstaten op om met lokale niet-gouvernementele organisaties, belanghebbenden en de plaatselijke bevolking samen te werken voor het bevorderen van de waarde van wilde natuur;

7.   roept de lidstaten op om informatiecampagnes te starten en te steunen om het grote publiek beter bewust te maken van wilde natuur en het belang daarvan en om het denkbeeld tot ontwikkeling te brengen dat de bescherming van de biologische verscheidenheid verenigbaar kan zijn met economische groei en banen;

8.   roept de lidstaten op om hun ervaringen met optimale werkmethoden en lessen die zij betreffende wilde natuur hebben geleerd uit te wisselen door prominente Europese deskundigen samen te brengen om het denkbeeld wilde natuur in de Europese Unie te onderzoeken en op de Europese agenda te plaatsen;

9.   verzoekt de Commissie en de lidstaten er, gezien de goed gedocumenteerde schade die het toerisme heeft toegebracht en nog steeds toebrengt aan een groot deel van het kostbaarste erfgoed van Europa, voor te zorgen dat toerisme, zelfs als de nadruk valt op het brengen van bezoekers naar de habitats en de flora en fauna van een gebied van wilde natuur, uiterst omzichtig wordt aangepakt, en dat er volledig gebruik wordt gemaakt van de ervaring die binnen en buiten Europa is opgedaan met het zo klein mogelijk houden van de gevolgen daarvan, zo nodig onder verwijzing naar artikel 6 van de habitatrichtlijn; gedacht moet worden aan modellen waar wilde-natuurgebieden voor het grootste deel gesloten zijn (behalve voor toegestaan wetenschappelijk onderzoek), maar waar een beperkt deel open staat voor duurzaam toerisme van hoge kwaliteit op basis van de wilde-natuurervaring en van economisch voordeel voor plaatselijke gemeenschappen;

Beter beschermen

10.   roept de Commissie en de lidstaten op specifieke aandacht te wijden aan effectieve bescherming van wilde natuur;

11.   verzoekt de Commissie onmiddellijke mogelijke gevaren in verband met wilde-natuurgebieden op te sporen;

12.   verzoekt de Commissie de nodige aanbevelingen op te stellen met richtsnoeren voor de lidstaten over de beste aanpak om te zorgen voor bescherming van natuurlijke habitats;

13.   roept de Commissie en de lidstaten op wilde natuur te beschermen door de vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn, de kaderrichtlijn water(3) en de richtlijn mariene strategie(4) op een betere en consequentere manier en met een betere financiering uit te voeren om de vernietiging van deze gebieden door schadelijke, niet duurzame ontwikkelingen te vermijden;

14.   spreekt zijn waardering uit voor het overzicht van vogel- en milieurichtlijnen om deze zo nodig te wijzigen ten einde bedreigde soorten en biotopen beter te beschermen;

15.   verzoekt de Commissie het Wild Europa Initiatief te aanvaarden, een samenwerkingsverband van een aantal natuurbeschermingsorganisaties waaronder IUCN, IUCN-WCPA, WWF, Birdlife International en PAN Parks, die grote belangstelling hebben voor wilde of bijna wilde gebieden;

Wilde natuur en Natura 2000

16.   roept de Commissie op in samenwerking met belanghebbenden, richtsnoeren te ontwikkelen betreffende de bescherming, het beheer, de duurzame exploitatie, het toezicht en de financiering van wilde natuurgebieden van het Natura 2000-netwerk, met name op het gebied van toekomstige uitdagingen zoals klimaatverandering, illegale kap en toenemende vraag naar goederen;

17.   is ernstig verontrust over het Europees beleid inzake biologische verscheidenheid ten gevolge van het gebrek aan financiële middelen voor het beheer van het Natura 2000-netwerk; verzoekt de Commissie in dit verband overeenkomstig de habitatrichtlijn voorbereidingen te treffen voor een bijdrage van de Gemeenschap aan de financiering van het beheer van locaties in de lidstaten;

18.   roept de Commissie op wilde natuurgebieden van het Natura 2000-netwerk een speciale status toe te kennen en rigoureuzer te beschermen;

19.   is van mening dat het beleid inzake de ontwikkeling van het platteland en de opneming van milieubescherming in de landbouwsector van de EU moeten worden opgevoerd; acht het Fonds voor plattelandsontwikkeling wat betreft middelen, programma en deskundigheid echter ontoereikend voor de financiering van biologische verscheidenheid en behoud van wilde natuur;

20.   roept de Commissie op te verzekeren dat het Natura 2000-netwerk verder zal worden versterkt tot een coherent en functionerend ecologisch netwerk waarin wilde natuurgebieden een centrale plaats innemen; wijst op de noodzaak van samenhangend beleid, met name in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, vervoer, energie en in de begroting ten einde de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 niet te ondergraven;

Invasieve uitheemse soorten

21.   roept de Commissie en de lidstaten op een krachtig wetgevingskader inzake invasieve uitheemse soorten uit te werken, waarin zowel de ecologische en economische gevolgen van deze soorten als de specifieke kwetsbaarheid van wilde natuur voor deze bedreiging aan bod komen;

Wilde natuur en klimaatverandering

22.   verzoekt de Commissie de gevolgen van de klimaatverandering voor de wilde natuur in het oog te houden en te evalueren;

23.   verzoekt de Commissie en de lidstaten instandhouding van de wilde natuur uit te roepen tot een van de prioriteiten in hun strategie voor de aanpak van de klimaatverandering;

24.   verzoekt de Commissie in het kader van de klimaatverandering onderzoek uit te voeren en richtsnoeren te verschaffen over het tijdstip en de manier waarop wilde natuur door ingrijpen van de mens kan worden beheerd met het oog op behoud ervan;

o
o   o

25.   uit zijn nadrukkelijke steun voor het versterken van beleidslijnen en maatregelen in verband met wilde natuur;

26.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.
(2) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(3) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(4) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).


Opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf
PDF 108kWORD 31k
Besluit van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf (2008/2176(IMM))
P6_TA(2009)0035A6-0008/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Miloslav Ransdorf, dat op 16 juni 2008 werd ingediend door de bevoegde autoriteit van de Tsjechische Republiek, en van de ontvangst waarvan op 9 juli 2008 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–   na Miloslav Ransdorf te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–   gelet op artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–   gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),

–   gelet op artikel 27, lid 4, van de Tsjechische grondwet,

–   gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0008/2009),

A.   overwegende dat Miloslav Ransdorf lid is van het Europees Parlement, verkozen bij de zesde rechtstreekse verkiezingen van 10-13 juni 2004, en dat zijn geloofsbrieven door het Parlement zijn onderzocht op 14 december 2004(2),

B.   overwegende dat overeenkomstig artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, de leden van het Europees Parlement, tijdens de zittingsduur hiervan, op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; overwegende dat op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad; en overwegende dat zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen,

C.   overwegende dat overeenkomstig artikel 27, lid 4, van de Tsjechische grondwet geen kamerlid of senator strafrechtelijk kan worden vervolgd zonder de toestemming van de vergadering waarvan hij of zij lid is en, als de vergadering in kwestie weigert haar toestemming te verlenen, strafrechtelijke vervolging definitief is uitgesloten,

1.   besluit de immuniteit van Miloslav Ransdorf op te heffen;

2.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Tsjechische Republiek.

(1) Zie Jurisprudentie van het Hof 1964, blz. 407, zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier) en Jur. 1986, blz. 2391, zaak 149/85 (Wybot/Faure).
(2) PB C 226 E van 15.9.2005, blz. 51.


Een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart
PDF 131kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart (2008/2134(INI))
P6_TA(2009)0036A6-0501/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 11 januari 2007 over een agenda voor een duurzame toekomst van de algemene en zakenluchtvaart (COM(2007)0869),

–   gezien het voorstel van 25 juni 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren (COM(2008)0388),

–   gezien het voorstel van 25 juni 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchthavens, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten, en tot intrekking van Richtlijn 2006/23/EG van de Raad (COM(2008)0390),

–   gezien Richtlijn 2008/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap(1),

–   gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 ter vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim(2), Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verrichting van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim(3) en Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het luchtruim in het gemeenschappelijk Europees luchtruim(4),

–   gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA-verordening)(5),

–   gezien Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van slots op communautaire luchthavens(6) (verordening betreffende toewijzing van slots),

–   gezien Verordening (EG) nr. 375/2007 van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties(7),

–   gezien Verordening (EG) nr. 376/2007 van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2042/2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen(8),

–   gezien Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gezamenlijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR)(9),

–   gezien het "Cost Effective Small Aircraft" (CESAR) project gefinancierd uit het 6e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 getiteld: "Gemeenschappelijk Europees luchtruim II: naar een beter presterende en duurzamere luchtvaart" (COM(2008)0389),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 24 januari 2007 getiteld: "Actieplan inzake de capaciteit, efficiëntie en veiligheid van de Europese luchthavens" (COM(2006)0819),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 30 april 2008 over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 95/93 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van "slots" op communautaire luchthavens, zoals gewijzigd (COM(2008)0227),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 15 maart 2007 over de stand van zaken met betrekking tot de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR) (COM(2007)0103),

–   gelet op Regel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0501/2008),

A.   overwegende dat de algemene en zakenluchtvaart uiteenlopende luchtvaartactiviteiten omvat; overwegende dat de term alle burgerluchtvaartactiviteiten, behalve het commerciële luchtvervoer, dekt, evenals burgerluchtvaartactiviteiten op verzoek en tegen betaling,

B.   overwegende dat deze sector ook hoogwaardige activiteiten omvat, uiteenlopend van gespecialiseerde luchtvaartwerkzaamheden (luchtcartografie, landbouwvluchten, brandbestrijding, verkeersbewaking) tot pilotenopleidingen en recreatieve luchtvaart,

C.   overwegende dat er op dit moment gebrek is aan gegevens en statische informatie over de algemene en zakenluchtvaart,

D.   overwegende dat de algemene en zakenluchtvaart het snelst groeiende segment van de burgerluchtvaart in Europa is; overwegende dat de algemene en zakenluchtvaart een aanvulling vormt op regulier luchtvervoer door commerciële luchtvaartmaatschappijen en zodoende specifieke sociale en economische voordelen biedt, zoals een toenemende mobiliteit van burgers, productiviteit van bedrijven en regionale cohesie,

E.   overwegende dat het economische belang van de algemene en zakenluchtvaart toeneemt, in het bijzonder voor de Europese productie-industrie, die haar aandeel in de wereldwijde markt continu heeft zien groeien en een aanzienlijk potentieel voor verdere groei heeft,

F.   overwegende dat het luchtvaartbeleid van de EU traditioneel is gericht op commercieel luchtvervoer, zonder voldoende aandacht te schenken aan het groeiende effect ervan op de algemene en zakenluchtvaart,

G.   overwegende dat regels die zijn bedoeld om de werking van uiterst complexe commerciële luchtvaartuigen te reguleren mogelijk een onevenredig grote financiële druk en druk van regelgeving leggen op exploitanten van kleine, particuliere luchtvaartuigen; overwegende dat, om die reden, "one-size-fits-all"-regelgeving en uniforme handhaving van regels in verschillende luchtvaartsectoren in bepaalde opzichten ongeschikt zijn gebleken,

H.   overwegende dat toegang tot het luchtruim en vliegvelden essentieel is voor de algemene en zakenluchtvaart, aangezien er een groeiende kloof is tussen vraag en capaciteit; overwegende dat de algemene en zakenluchtvaart steeds vaker met de luchtvaartsector in zijn geheel moet concurreren om toegang tot het luchtruim en vliegvelden,

1.   is over het algemeen ingenomen met de mededeling van de Commissie over de algemene en zakenluchtvaart, aangezien deze een degelijke analyse biedt van de problemen die de sector raken, en een aantal geschikte benaderingen vaststelt van de specifieke behoeften van deze sector, binnen een kader van een permanente dialoog tussen alle belanghebbenden;

Evenredige regelgeving en subsidiariteit

2.   benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de belangen en specifieke kenmerken van de algemene en zakenluchtvaart bij het ontwikkelen van toekomstige beleidsinitiatieven op het gebied van luchtvervoer, met het oog op het versterken van de concurrentiepositie daarvan; roept in dit kader de Commissie op om ervoor te zorgen dat de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit bij het ontwerpen en uitvoeren van zowel de bestaande als de toekomstige luchtvaartwetgeving toegepast worden;

3.   wijst de Commissie op de noodzaak om, op een systematische basis, gesegmenteerde effectevaluaties uit te voeren met het oog op differentiatie van de regelgeving met betrekking tot verschillende categorieën ondernemingen en luchtruimgebruikers, indien noodzakelijk en voor zover dit de veiligheid niet in gevaar brengt;

4.   roept de Commissie op om, bij het vaststellen van uitvoeringsregels betreffende de veiligheid van de luchtvaart, erop toe te zien dat deze evenredig zijn en passen bij de complexiteit van de respectievelijke categorieën luchtvaartuigen en activiteiten;

5.   verwelkomt de recente aanpassing van onderhoudsvoorschriften voor luchtvaartuigen die niet zijn betrokken bij commercieel luchtvervoer en met name voor luchtvaartuigen die niet zijn geclassificeerd als "complexe gemotoriseerde luchtvaartuigen" als een goed voorbeeld van evenredige regelgeving;

6.   is van oordeel dat een zekere mate van flexibiliteit in de uitvoeringsfase wenselijk zou zijn voor zover het de algemene luchtvaart betreft; is ervan overtuigd dat dit zou kunnen worden bereikt door bepaalde toezichthoudende bevoegdheden te delegeren aan verenigingen en organisaties voor recreatieve en sportluchtvaart, onder degelijk toezicht van de bevoegde luchtvaartautoriteiten en op voorwaarde dat er zich geen belangenconflict voordoet;

7.   nodigt de Commissie uit om de mogelijkheid te onderzoeken vereenvoudigde veiligheidsprocedures en screeningsprocessen vast te stellen voor passagiers van de zakenluchtvaart, zonder dat dit hun veiligheid en beveiliging in gevaar brengt;

8.   stelt voor dat de Commissie voor vlotte onderlinge uitwisseling van de beste praktijken voor veiligheidsmaatregelen op kleine en middelgrote luchthavens zorgt;

Capaciteit van luchthavens en luchtruim

9.   merkt op dat het steeds moeilijker wordt voor de algemene en zakenluchtvaart om toegang te krijgen, niet alleen tot belangrijke, maar ook tot regionale luchthavens, aangezien de beschikbaarheid van slots en parkeerplaatsen onder druk komt te staan door de groeiende vraag vanuit het commerciële luchtvervoer;

10.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om deze problemen via hun luchthaveninstanties aan te pakken door maatregelen in te voeren ter optimalisatie van het gebruik van bestaande capaciteit, door betere planning en het inzetten van moderne technologieën, zoals voorzien in het Actieplan van de Commissie inzake de capaciteit, efficiëntie en veiligheid van de Europese luchthavens ("Het Actieplan van de Commissie");

11.   wacht het advies van de nieuwe Europese waarnemingspost voor de capaciteit van de luchthavens af, over de maatregelen voor uitbreiding van de capaciteit van het Europees netwerk van luchthavens, en verwacht van de waarnemingspost dat hij een belangrijke rol in de uitvoering van het Actieplan van de Commissie vervult;

12.   meent dat helikopters een belangrijk verbindingsmiddel over korte afstanden tussen verschillende luchthavens kunnen vormen en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om ze in hun strategieën voor capaciteitsuitbreiding niet uit het oog te verliezen;

13.   moedigt de lidstaten en de regionale en plaatselijke overheden aan om te investeren in de modernisering en bouw van kleine en middelgrote luchthavens, die van groot belang zijn voor de algemene en zakenluchtvaart;

14.   spoort de lidstaten aan om in de specifieke infrastructuur te investeren die voor stationering en gebruik van vliegtuigen in de algemene en zakenluchtvaart nodig is;

15.   spoort de lidstaten en de regionale en plaatselijke overheden aan om alle belanghebbende partijen in raadplegingsprocedures te betrekken om bestaande of eventueel nog aan te leggen luchthavens waar mogelijk voor specifiek gebruik door de algemene of zakenluchtvaart te bestemmen; als de plannen militaire luchthavens buiten gebruik omvatten, moeten ook de militaire overheden geraadpleegd worden;

16.   acht het van wezenlijk belang dat de luchtruimzones rond kleine en middelgrote luchthavens voldoen aan de eisen van het gebruik door de algemene en zakenluchtvaart en dat elke vorm van verandering in dergelijke zones door raadpleging van de betreffende gebruikers voorafgegaan wordt;

17.   onderstreept dat de zakenluchtvaart voorzover mogelijk adequate toegang moet krijgen tot belangrijke luchthavens, zodat de Europese regio's verbinding krijgen met de economische centra van Europa; nodigt de Commissie uit om te onderzoeken en eind 2009 een verslag voor te leggen aan het Parlement over de vraag of het noodzakelijk is de relevante bepalingen van de verordening betreffende toewijzing van slots aan te passen;

18.   benadrukt de noodzaak om op Europees niveau een geharmoniseerde benadering te ontwikkelen voor het garanderen van consistentie tussen luchthavenslots en vluchtplannen; roept de Commissie op voorstellen te doen voor passende maatregelen en spoort de Europese coördinatoren voor de luchthavens tot deelname aan de werkzaamheden aan;

19.   verwacht dat de introductie van een luchtverkeersbeheersysteem met de allernieuwste en innovatieve technologieën in het kader van de gezamenlijke SESAR-onderneming bijdraagt tot het bestrijden van de fragmentering van het Europese luchtruim en de voorspelde congestie daarvan, en tot een aanzienlijke verhoging van de luchtruimcapaciteit leidt, waarvan alle luchtruimgebruikers zullen profiteren, inclusief de algemene en zakenluchtvaart;

20.   onderstreept echter dat het SESAR-programma ten volle rekening moet houden met de specifieke kenmerken van de algemene en zakenluchtvaart en reële voordelen moet bieden aan de sector zonder deze onnodig te belasten;

21.   is van mening dat een van de doelstellingen zou moeten zijn om gebruikers van zichtvliegvoorschriften op een gebruiksvriendelijke en kosteneffectieve wijze toegang te verschaffen tot verkeersinformatie, meteorologische en aëronautische informatie;

22.   dringt erop aan dat de wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en SESAR niet leiden tot onevenredige en buitensporig kostbare technologische vereisten voor kleine luchtvaartuigen die worden geëxploiteerd onder zichtvliegvoorschriften, maar erkent zonder enig voorbehoud dat alle vliegtuigen die van het gecontroleerd luchtruim gebruik maken van uitrusting voorzien moeten zijn die een goed veiligheidsniveau waarborgt, zoals positie-instrumenten;

Milieuduurzaamheid

23.   is van oordeel dat de algemene en zakenluchtvaart een geringer effect heeft op het gebied van CO2-emissies en geluidsoverlast, in vergelijking met het commerciële luchtvervoer;

24.   acht het echter noodzakelijk om emissies terug te dringen door de milieuprestaties van kleinere luchtvaartuigen verder te verbeteren door het gebruik van schonere brandstoffen en door het bevorderen van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie; benadrukt op dit punt het belang van initiatieven als Clean Sky en CESAR;

25.   merkt op dat de richtlijn waarbij de luchtvaart in de regeling voor handel in broeikasgasemissierechten wordt opgenomen, niet geldt voor het grootste deel van de algemene en zakenluchtvaart;

26.   is van mening dat problemen met geluidsoverlast op nationaal en lokaal niveau moeten worden aangepakt, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, en dat geluidskaarten een hulpmiddel voor een evenwichtige methode zijn om de ontwikkeling van de luchthavens zonder geluidsoverlast van betekenis voor de omwonenden te verzekeren;

Andere zaken

27.   is van mening dat beleidsmakers moeten beschikken over adequate gegevens en statistische informatie over de algemene en zakenluchtvaart om de sector volledig te begrijpen en op die manier goed te kunnen reguleren; roept de Commissie en Eurostat daarom op om een systematische aanpak voor het verzamelen en delen van Europese en internationale gegevens te ontwikkelen en te implementeren;

28.   verwelkomt de verduidelijking door de Commissie van juridische definities, inclusief de definitie van gedeeltelijke eigendom, en herinnert eraan dat deze zaak wordt behandeld in de herziene EASA-verordening en in de daarop betrekking hebbende implementatieregels die op dit moment worden voorbereid;

29.   roept de Commissie op om passende maatregelen te nemen om de EU-fabrikanten van luchtvaartuigen voor de algemene en zakenluchtvaart meer toegang te geven tot wereldmarkten;

30.   acht het noodzakelijk dat er rekening wordt gehouden met de belangen van de algemene en zakenluchtvaart bij de ontwikkeling van het externe luchtvaartbeleid van de EU, met name op het gebied van trans-Atlantische vluchten;

31.   roept de Commissie op om de steun voor aëronautisch onderzoek, ontwikkeling en innovatie te versterken, met name door kleine en middelgrote ondernemingen die vaartuigen voor de algemene en zakenluchtvaart ontwikkelen en bouwen;

32.   is van mening dat het van wezenlijk belang is om de recreatieve en sportluchtvaart te bevorderen, evenals Europese vliegclubs, die een belangrijke bron van professionele vaardigheden vormen voor de gehele luchtvaartsector;

33.   vraagt de Commissie om rekening te houden met de belangrijke rol die de algemene en zakenluchtvaart in de beroepsopleiding van piloten vervult en kan blijven vervullen;

34.   vraagt de Commissie om eind 2009 bij het Europees parlement verslag uit te brengen over de vooruitgang in de aangelegenheden die in deze resolutie aan de orde komen;

o
o   o

35.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 8 van 13.1.2009, blz. 3.
(2) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.
(3) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.
(4) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.
(5) PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.
(6) PB L 14 van 22.1.1993, blz. 1.
(7) PB L 94 van 4.4.2007, blz. 3.
(8) PB L 94 van 4.4.2007, blz. 18.
(9) PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1.


Precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa
PDF 134kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa (2008/2139(INI))
P6_TA(2009)0037A6-0018/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2007, getiteld "Precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa" (COM(2007)0799) (de "mededeling van de Commissie"),

–   gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten(1),

–   gezien Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten(2),

–   gezien de interpretatieve mededeling van de Commissie over de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten op geïnstitutionaliseerde publiek-private samenwerking (geïnstitutionaliseerde PPS)(3),

–   gezien alle toepasselijke mededingingsregels betreffende staatssteun en intellectuele-eigendomsrechten,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 21 december 2007 over een Europees initiatief voor leidende markten (COM(2007)0860), en de raadpleging door de Commissie over het opzetten van netwerken voor overheidsopdrachten ter ondersteuning van dit initiatief,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008, getiteld "'Denk eerst klein' – Een 'Small Business Act' voor Europa" (COM(2008)0394), en het werkdocument van de Commissiediensten van 25 juni 2008 inzake de Europese gedragscode om openbare aanbestedingen toegankelijker te maken voor het MKB (SEC(2008)2193),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2006, getiteld "Kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU" (COM(2006)0502) en de resolutie van het Europees Parlement van 24 mei 2007(4),

–   gezien het werkdocument van de Commissiediensten van 23 februari 2007 getiteld "Guide on dealing with innovative solutions in public procurement: 10 elements of good practice" (SEC(2007)0280),

–   gezien het rapport van de groep onafhankelijke deskundigen inzake O&O en innovatie getiteld "Creating an Innovative Europe"(5) (het rapport-Aho),

–   gezien het advies van de Comité van de regio's over precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa(6),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken (A6-0018/2009),

A.   overwegende dat de Lissabon-strategie de lidstaten oproept hun investeringen in onderzoek en ontwikkeling te verhogen tot 3% van het BBP, een essentiële toezegging om innovatie en de kenniseconomie aan te sturen,

B.   overwegende dat het rapport-Aho overheidsopdrachten als strategisch instrument heeft aangemerkt om dit doel te bereiken,

C.   overwegende dat de Commissie en de lidstaten dienen mee te werken aan de ontwikkeling van de deskundigheid die nodig is om optimaal gebruik te maken van de aanbevelingen van het Commissieverslag,

D.   overwegende dat de Commissie op dit moment geen instrumenten ter beschikking staan om proefprojecten voor commerciële inkoop te bevorderen, en het initiatief geheel bij de lidstaten ligt,

1.   verwelkomt de mededeling van de Commissie en ondersteunt het voorgestelde model voor het delen van de risico's en voordelen bij precommerciële inkoop als een van de motoren van innovatie;

2.   steunt het rapport-Aho en in het bijzonder het standpunt dat de lidstaten overheidsopdrachten zouden moeten gebruiken om de vraag naar innovatieve goederen aan te sturen en tegelijkertijd de kwaliteit en de toegankelijkheid van de openbare diensten te verhogen;

3.   merkt op dat de overheidsinstellingen de resultaten van de nochtans talrijke Europese onderzoeksprogramma's nog niet hebben benut door middel van overheidsopdrachten;

4.   wijst op de aandacht die al is gegeven aan precommerciële inkoop, met name in de VS, China en Japan, waar de mogelijkheden actief worden geëxploiteerd via een reeks overheidsinstrumenten, zoals het DAPA-project in de VS (DAPA: Defence Acquisitions Performance Assessment);

5.   is van oordeel dat precommerciële inkoop onvoldoende is benut voor het aansturen van door innovatie geleide groei voor de EU en belangrijke mogelijkheden biedt voor het tot stand brengen van hoogkwalitatieve en gemakkelijk toegankelijke openbare diensten, zoals gezondheidszorg en vervoer, en voor het aangaan van de maatschappelijke uitdagingen van klimaatverandering, duurzame energie en vergrijzing;

6.   betreurt het dat veel overheden zich niet bewust zijn van het potentieel van precommerciële inkoop en zich nog niet gedragen als "intelligente klanten";

7.   is van oordeel dat de voordelen van dit initiatief alleen dan optimaal kunnen worden benut als de aanbestedende diensten innovatie opnemen als een van de doelstellingen in hun aanbestedingsprogramma;

8.   stelt vast dat precommerciële inkoop kan worden ontwikkeld binnen het bestaande rechtskader van de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG, waarin is bepaald dat zij alleen van toepassing zijn op diensten voor onderzoek en ontwikkeling(7) als de ingekochte diensten volledig worden vergoed door, en de resultaten in hun geheel toekomen aan, de aanbestedende dienst;

9.   dringt er bij de lidstaten op aan hun nationale wetgeving te toetsen om te waarborgen dat overheden in hun precommerciële inkoop niet beperkt zijn door niet-bestaande, onjuiste of onnodig ingewikkelde omzetting van de desbetreffende vrijstellingen of door omslachtige nationale aanbestedingsvoorschriften en inkoopmodellen;

10.   merkt op dat precommerciële inkoop weliswaar een specifieke benadering vereist, maar desondanks onderhevig moet zijn aan goede inkoopprincipes zoals transparantie en concurrentievermogen, teneinde te waarborgen dat de integrale eindoplossingen tegemoetkomen aan de behoeften van de consument;

11.   kan zich vinden in de mededeling van de Commissie waarin wordt voorzien in een conceptuele grondslag die gebruikt kan worden om precommerciële inkoop en de concrete tenuitvoerlegging ervan te reguleren, maar is desalniettemin van oordeel dat zich enkele leemten voordoen met betrekking tot de concrete toepassing van de voorgestelde procedure, met name op lokaal en regionaal vlak;

12.   is van mening dat lokale en regionale overheden vooralsnog over onvoldoende informatie beschikken betreffende de obstakels die een concrete toepassing van precommerciële inkoop in de weg staan en hen beletten werkelijk innovatieve oplossingen in het openbaar belang te stimuleren;

13.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan samen te werken om te waarborgen dat de aanbestedende diensten van plaatselijke, regionale en overige niet-centrale overheden de deskundigheid ontwikkelen die nodig is voor de uitvoering van innovatieve inkoop;

14.   roept de Commissie en de lidstaten op om richtsnoeren en opleidingsinstrumenten ter beschikking van de lagere overheden te stellen waarin het gebruik van precommerciële inkoop bij onderzoek en ontwikkeling wordt uitgelegd;

15.   is daarom verheugd over het initiatief van de Commissie om middelen beschikbaar te stellen voor de uitwisseling van goede praktijken en training in precommerciële inkoop binnen het werkprogramma 2009 van het Zevende Kaderprogramma;

16.   is ingenomen met het voornoemde werkdocument van de Commissiediensten over tien elementen van goede praktijk voor innovatieve oplossingen in overheidsinkoop en met de activiteiten die Pro Inno Europe in bredere zin ontplooit ter ondersteuning van innovatie; roept de Commissie op tot het opstellen van een soortgelijke handleiding met beste praktijken voor precommerciële inkoop;

17.   is van mening dat precommerciële inkoop vele mogelijkheden biedt als volgende stap naar de opname van innovatieve inkoopprocessen, maar erkent de behoefte aan specialistische inkoopvaardigheden en de noodzaak dat de lidstaten, in partnerschap met bedrijven, universiteiten en opleidingscentra, trainingsactiviteiten steunen ter ontwikkeling van beheersinstrumenten;

18.   vraagt de desbetreffende directoraten-generaal van de Commissie met elkaar samen te werken voor het ontwikkelen van een in de officiële talen te publiceren alomvattend, eenvoudig te begrijpen en juridisch waterdicht handboek, met realistische voorbeelden én uitleg over hoe deze juridische beginselen in de praktijk worden toegepast, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen en aanbestedende autoriteiten;

19.   spoort de Commissie aan om in het handboek met name praktijkvoorbeelden op te nemen van "risk-benefit sharing" volgens marktvoorwaarden; is daarnaast van mening dat de ondernemingen die in de precommerciële inkoop participeren de intellectuele-eigendomsrechten moeten krijgen, ook omdat de VS en Japan op basis van dit model tewerk gaan, hetgeen veel ondernemingen over de streep zal trekken om aan precommerciële inkoopprocedures deel te nemen;

20.   wijst er met name op dat precommerciële inkoop alleen geslaagd kan zijn als risico's en baten worden gedeeld volgens marktvoorwaarden en de deelnemende ondernemingen de intellectuele-eigendomsrechten behouden;

21.   roept de lidstaten en de Commissie op om binnen de innovatiebeleidsmix aan te geven welke overheidsproblemen op middellange en langere termijn vragen om een oplossing met in het kader van precommerciële inkoop ontwikkelde technologische middelen; is van oordeel dat dergelijke oplossingen prijsvragen en challenge funds, zoals het US Driverless Vehicle Challenge, kunnen omvatten;

22.   is van mening dat kennisoverdracht tussen technologisch innovatieve universiteiten, onderzoekscentra en aanbestedende diensten een wezenlijk onderdeel vormt van het welslagen van precommerciële inkoop;

23.   merkt op dat Europese agentschappen voor innovatie zoals VINNOVA in Zweden, Tekes in Finland, Senternovem in Nederland en Innovation Norway een fundamentele rol spelen bij de overdracht van kennis tussen prospectieve klanten en onderzoekers; door de samenwerking tussen alle partijen die aan onderzoek en ontwikkeling doen te bevorderen zetten zij aan tot precommerciële inkoop; moedigt de lidstaten derhalve aan om de werkzaamheden van deze agentschappen te bestuderen als referentie voor hun eigen activiteiten;

24.   onderstreept het belang van de EU-technologieplatforms, die een kader scheppen voor de definitie van onderzoeks- en ontwikkelingsprioriteiten en gebruiksklare innovaties koppelen aan de behoeften van prospectieve klanten; merkt ook op dat technologieplatforms opkomende marktontwikkelingen op het gebied van nieuwe technologieën kunnen afstemmen op de behoeften van de overheid; roept de Commissie derhalve op om een betere inbreng van de technologieplatforms bij de precommerciële inkoop te waarborgen;

25.   verwelkomt het initiatief voor leidende markten (ILM) van de Commissie als krachtige katalysator voor toepassing van precommerciële inkoop ter ondersteuning van innovatie met het oog op de ontwikkeling van belangrijke grote markten, en is met name ingenomen met het initiatief tot het opzetten van overheidsinkoopnetwerken ter ondersteuning van het ILM;

26.   is verheugd over de inspanningen van de Commissie in de Europese gedragscode van de Small Business Act om overheidsopdrachten toegankelijker te maken voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de EU;

27.   verwelkomt de verduidelijking van de Commissie dat aanbestedende diensten precommerciële inkoop kunnen uitvoeren in alle fasen van de ontwikkeling en invoering van nieuwe producten of diensten, en niet alleen voor fundamenteel onderzoek; merkt op dat deze algemene benadering een positieve uitwerking heeft op de toegankelijkheid van overheidsopdrachten voor het MKB;

28.   is ingenomen met het voorstel van de Commissie om klaarheid te scheppen in de rol die voor overheden is weggelegd bij het bevorderen van onderzoek en ontwikkeling en het stimuleren van innovatie via hun inkoopactiviteiten; benadrukt dat het inkoopbeleid van de lidstaten niet te veel verplichtingen mag opleggen, aangezien precommerciële inkoop vanuit praktisch oogpunt op verschillende manieren kan worden georganiseerd, afhankelijk van de specifieke projecten en behoeften en met volledige inachtneming van de communautaire regelgeving;

29.   beschouwt precommerciële inkoop als een belangrijk concept, maar vreest dat kleine en middelgrote ondernemingen er alleen warm voor zullen lopen als hen duidelijk wordt uitgelegd hoe het functioneert, in het bijzonder in een grensoverschrijdende context; wijst erop dat het belangrijkste beginsel van precommerciële inkoop - namelijk dat de overheidsdienst niet alle voordelen van onderzoek en ontwikkeling voor zichzelf houdt, maar dat elke onderneming de eigendomsrechten behoudt van de nieuwe ideeën die het genereert - borg staat voor juridische zekerheid en bescherming van de ideeën van de deelnemende ondernemingen;

30.   erkent dat het MKB kan profiteren van precommerciële inkoop in de vorm van risicodeling (gezien hun beperktere investeringsmogelijkheden), toenemende groei (in omvang en ervaring) in elke fase van het O&O-proces en het gestroomlijnde inschrijvingsproces vergeleken met de traditionele aanbesteding;

31.   roept de Commissie op deze strategieën te consolideren in een enkel overheidsinkoopbeleid gericht op het stimuleren van innovatie via overheidsoverdrachten, precommerciële inkoop, de ontwikkeling van leidende markten en groei van het MKB via overheidsopdrachten;

32.   is van oordeel dat overheidscampagnes, in het kader van een geconsolideerde strategie ter bevordering van innovatie via precommerciële inkoop, een gunstiger klimaat zouden scheppen voor aanbestedende diensten om meer te investeren in activiteiten die innovatie stimuleren met een rendement op langere termijn; ondersteunt in dit opzicht kansen op netwerken tussen plaatselijke, regionale en landelijke overheden ten behoeve van precommerciële inkoop;

33.   is van oordeel dat precommerciële inkoop het best zal functioneren als er voldoende stimulansen voor de overheid zijn om van de O&O-markten te profiteren en als er voldoende prikkels voor de leveranciers zijn om bij overheidsprojecten betrokken te raken; wijst er daarom op dat financiële stimuleringsmaatregelen van het grootste belang zijn voor de acceptatie van precommerciële inkoop en dat financiële prikkels in bepaalde lidstaten al bestaan, waarbij een aanzienlijk aandeel van de kosten van de eerste precommerciële inkoop door een centrale autoriteit kunnen worden aangevuld;

34.   is van mening dat binnen de Gemeenschapsprogramma's ter stimulering van innovatie financiële maatregelen zouden moeten worden overwogen om overheden in heel de EU aan te zetten tot gezamenlijke precommerciële inkoop van innovatieve technologie in leidende markten en andere gebieden van gezamenlijk Europees belang;

35.   merkt op dat dergelijke communautaire proefprojecten gebaat zouden zijn bij een automatisch Commissieonderzoek en publicatie in brede kring van praktijkervaringen en contractbepalingen, zodat overheidsafnemers kunnen terugvallen op degelijke precedenten die tevens kunnen worden gebruikt in een handleiding met beste praktijken;

36.   vindt dat er voor precommerciële inkoop een Europees proefproject moet worden ontwikkeld, teneinde aan de hand van een concreet implementatievoorbeeld duidelijk te maken dat het resulteert in juridische zekerheid voor en bescherming van ondernemingen, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, dat, in vergelijking met aanbestedende overheden en de grote ondernemingen die in de regel bij openbare aanbestedingen betrokken zijn, per definitie de zwakkere partij vormt;

37.   wijst erop dat het versterken van precommerciële inkoop nog altijd een van de vele manieren is waarop lidstaten meer kunnen halen uit innovatie en onderzoek; roept daarom de lidstaten op innovatie te bevorderen door alle belanghebbende partijen, met inbegrip van universiteiten, onderzoeksinstellingen en andere voor de stimulering van de economische ontwikkeling relevante organen in te schakelen, teneinde overheden nauwer te betrekken bij innoverende ondernemingen; stelt dat deze inzet deel moet uitmaken van een consistente strategie voor onderzoek, innovatie en ontwikkeling;

38.   beveelt de Commissie en de lidstaten aan ter bevordering van de mededinging het gebruik te stimuleren van elektronische inkoopsystemen en van dynamische procedures waardoor het precommerciële-inkoopproces kan worden vergemakkelijkt;

39.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
(2) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.
(3) PB C 91 van 12.4.2008, blz. 4.
(4) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 455.
(5) http://ec.europa.eu/invest-in-research/action/2006_ahogroup_en.htm.
(6) PB C 325 van 19.12.2008, blz. 44.
(7) Artikel 16, onder f), van Richtlijn 2004/18/EG en artikel 24, onder e), van Richtlijn 2004/17/EG.


Tweede strategische toetsing van het energiebeleid
PDF 251kWORD 103k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid (2008/2239(INI))
P6_TA(2009)0038A6-0013/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 "Tweede strategische toetsing van het energiebeleid - een Europese Unie-actieplan inzake energiezekerheid en -solidariteit" (COM(2008)0781) ("de mededeling over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid"),

–   gezien het Groenboek van de Commissie van 13 november 2008 "Naar een Europees energienetwerk voor een continue, duurzame en concurrerende energievoorziening" (COM(2008)0782),

–   gezien het rapport van de Commissie van 13 november 2008 over de tenuitvoerlegging van het programma inzake de trans-Europese energienetwerken in de periode 2002-2006 (COM(2008)0770),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 over Richtlijn 2004/67/EG van de Raad van 26 april 2004 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening (COM(2008)0769),

–   gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van de Raad houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (COM(2008)0775),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 "Energie-efficiëntie: verwezenlijking van de 20%-doelstelling" (COM(2008)0772),

–   gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over de energieprestaties van gebouwen (herschikking) (COM(2008)0780),

–   gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (herschikking) (COM(2008)0778),

–   gezien het voorstel van de Commissie van 13 november 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (COM(2008)0779),

–   gezien het voorstel van de Commissie van 26 november 2008 voor een richtlijn van de Raad houdende instelling van een communautair kader voor nucleaire veiligheid (COM(2008)0790),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 "Europa kan meer energie besparen door warmtekrachtkoppeling" (COM(2008)0771),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 "Windenergie op zee − Er is actie nodig om de doelstellingen van het energiebeleid voor 2020 en verder te realiseren" (COM(2008)0768),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 "Actualisering van het programma van indicatieve aard inzake kernenergie in de context van de tweede strategische evaluatie van de energiesituatie" (COM(2008)0776),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2007 "De wereldwijde klimaatverandering beperken tot 2 graden Celsius. Het beleid tot 2020 en daarna" (COM(2007)0002),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008 "Naar 20-20 in 2020 − Kansen van klimaatverandering voor Europa" (COM(2008)0030),

–   gezien het voorstel van de Commissie van 23 januari 2008 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2008)0019),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 "Een Europees economisch herstelplan" (COM(2008)0800),

–   gezien zijn standpunt van 4 april 2006 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van de Beschikkingen nrs. 96/391/EG en 1229/2003/EG(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 mei 2007 over "Evaluatie Euratom − 50 jaar Europees kernenergiebeleid"(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 september 2007 over de routekaart voor hernieuwbare energie in Europa(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 "Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid"(4),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2007 over conventionele energiebronnen en energietechnologie(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 januari 2008 over "Een actieplan voor energie-efficiëntie: Het potentieel realiseren"(6),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2008 over het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie(7),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juli 2008 over het Europees strategisch plan voor energietechnologie(8),

–   gezien zijn standpunt van 18 juni 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/54/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit(9),

–   gezien zijn standpunt van 9 juli 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas(10),

–   gezien zijn standpunt van 18 juni 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1228/2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit(11),

–   gezien zijn standpunt van 9 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1775/2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten(12),

–   gezien zijn standpunt van 18 juni 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers(13),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 over de steun voor demonstratie in een vroeg stadium van duurzame elektriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen(14),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0013/2009),

A.   overwegende dat een Europees energiebeleid drie prioritaire en even belangrijke doelstellingen in samenhang met elkaar moet nastreven, namelijk een zekere energievoorziening en solidariteit tussen de lidstaten, bestrijding van de klimaatverandering, die een sterk engagement met betrekking tot en uitvoering van de eigen doelstellingen van de Unie impliceert, en concurrentievermogen,

B.   overwegende dat alleen een volledige verandering van paradigma in het energiebeleid in de Europese Unie noodzakelijk is om de drie bovenstaande hoofddoelstellingen te verwezenlijken, en dat alleen deze tot een oplossing zal leiden met betrekking tot de werkgelegenheid, alsmede op sociaal, ecologisch en economisch vlak,

C.   overwegende dat de afhankelijkheid van de Europese Unie van conventionele energiebronnen en van een beperkt aantal energieproducenten een ernstig risico vormt voor de stabiliteit, de welvaart en de energievoorzieningszekerheid,

D.   overwegende dat de bevordering van de energie-efficiëntie een centrale rol moet spelen bij de vermindering van de afhankelijkheid van energie-import, verbetering van het concurrentievermogen en de bestrijding van de klimaatverandering,

E.   overwegende dat momenteel de vraag naar energie in de Europese Unie in de meeste sectoren nog steeds toeneemt, waarbij mogelijke energie-efficiëntie grotendeels onbenut blijft,

F.   overwegende dat de Europese Unie momenteel 50% van de energie die zij verbruikt importeert en dat dit kan oplopen tot 70% in 2030,

G.   overwegende dat de zekere energievoorziening van de Europese Unie nog meer onder druk staat door het gebrek aan visie over een economie die gebaseerd is op een laag energieverbruik en de zwakke investeringen, in het bijzonder op lokaal en regionaal niveau, waardoor in alle energiesectoren en regio's de capaciteit amper of niet voldoende is, zodat het met name noodzakelijk is de bestaande elektriciteitscentrales voor 2030 te vernieuwen voor een geraamd investeringsbedrag van 900 miljard EUR,

H.   overwegende dat de dalende olie- en gasprijzen een negatief effect hebben op de geplande investeringen, waardoor het noodzakelijk is alle belangrijke infrastructuurprojecten te ondersteunen die bijdragen tot de invoer van significante gasvolumes naar Europa, de diversificatie van de bronnen en routes en het vermijden van doorvoerrisico's,

I.   overwegende dat investeringen in de energie-infrastructuur extra worden gehinderd door de huidige economische crisis,

J.   overwegende dat Europa, ondanks dat in het scenario van de Commissie wordt uitgegaan van een dalende vraag naar conventionele bronnen in de komende twee decennia, alle geplande investeringen in nieuwe energie-importinfrastructuur moet steunen; overwegende dat dit een veilige overgang naar het nieuwe Europese energiesysteem garandeert dat naar verwachting tegen 2020 een feit zal zijn,

K.   overwegende dat de Europese Unie vanaf 2030 nieuwe duurzame energietechnologieën die concurrerend zijn en een lage CO2-uitstoot hebben, moet hebben ontwikkeld en geprogrammeerd en tezelfdertijd haar energieverbruik significant moet hebben verminderd om het dreigende tekort aan fossiel brandstoffen te ondervangen,

L.   overwegende dat de Europese Unie dringend werk moet maken van grote netwerkinvesteringen en de interne energiemarkt moet voltooien, en dat toekomstgerichte initiatieven, zoals de Europese transmissiesysteembeheerder en de invoering van een enkel Europees gasnet, moet worden aangemoedigd,

M.   overwegende dat de energiesector en investeringen in de energie-infrastructuur behoefte hebben aan een stabiel regelgevingskader en een nauwere samenwerking tussen de nationale regelgevers,

N.   overwegende dat de ontwikkeling van energienetten van essentieel belang is voor de vergroting van de zekerheid van de energievoorziening, die een van de hoogste prioriteiten van het Europees energiebeleid moet zijn,

O.   overwegende dat de elektriciteits- en gassector een stabiel en voorspelbaar regelgevingskader nodig hebben, en dat het daarom noodzakelijk is sterke bevoegdheden te verlenen aan het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators ("agentschap"), zodat het kan bijdragen tot de harmonisatie van nationale regelgevingskaders en eventuele onzekerheid als gevolg van de comitologieprocedure kan worden vermeden,

P.   overwegende dat de in de Europese Unie aanwezige conventionele energiebronnen moeten worden geëxploiteerd, in lidstaten waar zij voorhanden zijn in overeenstemming met de nationale en communautaire milieuwetgeving, om bij te dragen tot de doelstellingen inzake zekerheid van de energievoorziening,

1.   verzoekt de lidstaten deze strategische toetsing van het energiebeleid te beschouwen als de basis voor de tenuitvoerlegging van een energiebeleid voor Europa en voor het vastleggen van een ambitieus actieplan voor 2010 − 2012;

2.   bevestigt de drieledige doelstelling voor 2020, te weten een vermindering met 20% van de broeikasgasemissies, en met 30% in geval van een internationale overeenkomst, een vermindering van het energieverbruik met ten minste 20% en verwezenlijking van een aandeel van ten minste 20% voor hernieuwbare energie bij het eindverbruik; verzoekt de Europese Unie en de lidstaten de meest energie-efficiënte economie ter wereld te worden om actief bij te dragen aan het halen van de klimaatdoelstelling van 2°C; verzoekt de Europese Unie en de lidstaten voor 2050 een vermindering van de broeikasgasemissies met ten minste 80% te overwegen; verzoekt de Commissie in overleg met alle belanghebbenden mogelijke energiescenario's op te stellen die laten zien welke mogelijkheden er zijn om deze doelstellingen te bereiken en die de onderliggende technische en economische hypotheses aangeven;

3.   is er vast van overtuigd dat een beperking van het energieverbruik absolute voorrang moet krijgen om de doelstellingen op het punt van duurzame ontwikkeling, innovatie, schepping van werkgelegenheid en het concurrentievermogen te bereiken en dat het tevens een zeer doeltreffende en goedkope manier is om een energievoorziening veiliger te stellen;

4.   doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om het energiebesparingsdoel van 20% vóór 2020 voor de lidstaten wettelijk verplicht te stellen en consequente maatregelen voor te stellen en uit te voeren waarmee gewaarborgd wordt dat dit doel wordt bereikt;

5.   verzoekt de Europese Unie en de lidstaten een verbetering van de energie-efficiëntie met 35% en een verhoging van het aandeel hernieuwbare energie met 60% tegen 2050 tot doel te stellen;

6.   verzoekt de Commissie alle geplande investeringen in nieuwe infrastructuur voor energie-import en hernieuwbare energietechnologieën te steunen om het negatieve effect te corrigeren van de dalende olie- en gasprijzen op de geplande investeringen;

Europees energiebeleid

7.   dringt er, met het oog op de toenemende bedreiging van de energiezekerheid in de Europese Unie, bij de lidstaten op aan eensgezind op te treden; merkt op dat de huidige praktijk haaks staat op dit streven; acht het absoluut noodzakelijk, omwille van de zekere energievoorziening en de solidariteit en met het oog op de doeltreffendheid van de onderhandelingen over een internationaal regelgevend kader, dat de Commissie het Parlement en de Raad een plan voor een Europees energiebeleid voorstellen, waarin rekening wordt gehouden met de respectieve bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten: internationale betrekkingen, energie-efficiëntie, bestrijding van de klimaatverandering, verdere ontwikkeling van de binnenmarkt, onderhandeling van internationale verdragen, opstellen van prognoses en overleg met producenten en doorvoerlanden, onderzoek op energiegebied en diversificatie van energieleveranties;

8.   dringt er bij de Commissie op aan bij te dragen tot de verwezenlijking van een Europa dat tegenover producenten uit derde landen met één stem spreekt, door de ontwikkeling van een onderlinge afhankelijkheid waar alle partijen baat bij hebben, en de versterking van de onderhandelingsmacht van ondernemingen uit de EU tegenover staatsbedrijven uit derde landen te ondersteunen;

9.   meent dat de solidariteit op energiegebied een van de belangrijkste Europese doelstellingen op Europees, regionaal en bilateraal niveau moet worden en dat de aantasting van de energievoorziening in een lidstaat de Europese Unie als geheel treft;

10.   onderstreept het belang van lokale initiatieven in verband met klimaatbeheersing; stemt in met maatregelen die de energie-efficiëntie en hernieuwbare energie beogen te stimuleren, zoals de financieringsprogramma's in het kader van het cohesiebeleid of groene belastingheffing, of de bijdrage van het "Convenant van burgemeesters" en ondersteunt in dit verband het idee van een "Convenant van eilanden" in het kader van de verspreiding van positieve praktijkvoorbeelden en de ontwikkeling van gemeenten en steden met een hoge energie-efficiëntie en hoog gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

11.   is van oordeel dat een passend Europees energiebeleid gestoeld moet zijn op een evenwichtige energiemix, gebaseerd op niet-koolstofhoudende energie, fossiele brandstoffen met een zo laag mogelijke CO2-uitstoot en nieuwe technologieën die het mogelijk maken de broeikasgasemissies van de vaste fossiele brandstoffen drastisch te verlagen;

12.   is van mening dat de lidstaten nationale strategieën moeten ontwikkelen om het vraagstuk van de energiearmoede op hun grondgebied aan te pakken;

13.   is ervan overtuigd, dat de taakverdeling tussen ondernemingen en de politiek, op grond waarvan de ondernemingen verantwoordelijk zijn voor de energievoorzieningszekerheid, deugdelijk is gebleken en derhalve in principe moet worden aangehouden; dringt erop aan bij de politiek dat zij in het licht van de almaar toenemende wereldwijde problemen de activiteiten van de ondernemingen in de toekomst sterker moet ondersteunen;

14.   herinnert aan de verplichtingen die de lidstaten zijn aangegaan met de ondertekening van het Verdrag van Lissabon, om klimaatveranderingen tegen te gaan en solidair te zijn bij een energiecrisis;

15.   meent dat de ratificatie van het Verdrag van Lissabon alle inspanningen voor het vaststellen van een gemeenschappelijk Europees energiebeleid verder zal versterken;

Voorzieningszekerheid

16.   is ingenomen met het Europese Unie-actieplan inzake energiezekerheid en –solidariteit;

Bevordering van de infrastructuur die nodig is om aan de behoeften van de Europese Unie te voldoen

17.   wijst op de grote achterstand bij de uitvoering van de prioritaire netwerken en netwerken van Europees belang voor het transport en energie; onderstreept dat de lage investeringen een vertragend effect hebben op de goede werking van de binnenmarkt en dat daardoor alle energiesectoren amper of geen voldoende capaciteit hebben; merkt tevens op dat de industrie hiervoor slechts ten dele verantwoordelijk is en verzoekt de lidstaten de burgers meer bij het beleid te betrekken, met name door hen te informeren over beter te informeren over nieuwe infrastructuur- en elektriciteitsproductieprojecten; dringt er bij de nationale regelgevende instanties op aan alles binnen hun beslissingsbevoegdheden in het werk te stellen om investeringen te bespoedigen;

18.   constateert dat de nieuwe investeringsgolf in die zin toekomstgericht moet zijn dat rekening wordt gehouden met de veranderende manier waarop energie verbruikt en geproduceerd wordt en dat gedecentraliseerde energiesystemen gecombineerd moeten worden met omvangrijke bronnen van hernieuwbare energie;

19.   wijst erop dat de Europese Raad een streefcijfer van 10% heeft vastgesteld voor de interconnectiecapaciteit voor gas en elektriciteit tussen lidstaten;

20.   staat positief tegenover het idee om de Europese financiering te verhogen ter stimulering van investeringen in de netwerken; neemt met belangstelling nota van het voorstel van de Commissie om – in het kader van het economisch herstelplan uit 2008 – 5 miljard EUR van de niet gebruikte begrotingskredieten van 2008/2009 voor nieuwe energieverbindingen te bestemmen; vraagt volledig betrokken te worden bij de beslissing over de definitieve lijst van projecten; vindt dat de Europese Investeringsbank een prominentere rol moet spelen in het verstrekken van financiering voor projecten inzake energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en O&O;

21.   roept de Commissie en de lidstaten op zich actief in te zetten voor een verhoging van het aantal operators op de energiemarkt en in het bijzonder maatregelen te nemen ter bevordering van de energieproductie door kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) en van hun toegang tot de markt;

22.   wijst op het belang van de ontwikkeling van onderlinge verbindingen tussen elektriciteits- en gasinfrastructuren door Midden- en Zuidoost-Europa heen volgens een noord-zuidas, waarbij het eraan herinnert dat de netwerken in de Oostzeeregio ontwikkeld en geïntegreerd moeten worden in het West-Europese netwerk; onderstreept dat er specifieke aandacht moet worden gegeven aan de ontwikkeling een plan voor de verbindingen tussen de Oostzeelanden voor gas, elektriciteit en opslag in 2009; steunt tevens de ontwikkeling van onderlinge verbindingen tussen eilanden, en afgelegen en geïsoleerde gebieden in de Europese Unie;

23.   dringt om dezelfde redenen aan op de ontwikkeling van onderlinge verbindingen met Zuidwest-Europa, in het bijzonder tussen het Iberisch schiereiland en Noord-Frankrijk;

24.   herinnert eraan dat er reeds tussen diverse landen grensoverschrijdende verbindingen bestaan; wijst erop dat regionale initiatieven, zoals het pentalaterale forum praktische en toepasbare oplossingen hebben ontwikkeld, die de integratie van de interne markt bevorderen; moedigt deze initiatieven aan hun succesvolle werkzaamheden voort te zetten;

25.   verzoekt de Commissie adequate maatregelen voor te stellen voor het aanmoedigen van interconnectie en ontwikkeling van elektriciteitsnetwerken voor de optimale integratie en compensatie van schommelingen in de productie van hernieuwbare energie on- en offshore;

26.   is ingenomen met het voorstel om een plan voor een offshorenetwerk in de Noordzee te presenteren om het enorme potentieel ervan aan windenergie te benutten; juicht in dit verband ook het realiseren toe van een Europese "supergrid" door verbinding van netwerken in de Noordzee, het Middellandse-Zeegebied en het Oostzeegebied;

27.   verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor adequate regulering en niet-discriminatoire toegang tot nieuwe infrastructuur, zoals het offshorenetwerk in de Noordzee;

28.   is van mening dat de EU grondig en zo snel mogelijk moet doorgaan met het diversifiëren en veilig stellen van haar energiebronnen; roept de Commissie en het Tsjechische voorzitterschap op om aan de eerstkomende Europese Raad een nieuw ambitieus en vooruitziend diversificatieplan voor te leggen;

29.   geeft zijn steun aan projecten voor diversificatie van energiebronnen en aanvoerroutes, in het bijzonder de ontwikkeling van een zuidelijke gaspijplijn, met inbegrip van het Nabucco-project, de Turks-Grieks-Italiaanse gasverbinding en het South-Stream-project; beklemtoont de noodzaak van samenwerking met de betrokken landen, met name in de Kaspische regio; acht het van groot belang dat levering uit andere landen in de regio, zoals Oezbekistan en Iran, op lange termijn, wanneer de politieke toestand dit toelaat, een verdere belangrijke bron van energievoorziening voor de Europese Unie zouden moeten zijn;

30.   spreekt ook zijn steun uit voor de volledige interconnectie van de Algerijns-Spaans-Franse en continentaal-Europese netten via het MEDGAZ-project, dat door de Commissie als project van Europees belang is aangemerkt in het plan voor prioritaire interconnectie, gericht op verdere diversifiëring van de gasaanvoerroutes naar Europa;

31.   pleit in het licht van de dalende eigen aardgaswinning en de verandering van de energiemix in talrijke lidstaten, voor een snelle tenuitvoerlegging van alle momenteel geplande projecten op het gebied van aardgas- en stroominfrastructuur teneinde te verzekeren dat ook in de toekomst aan de vraag kan worden voldaan;

32.   is van oordeel dat de betrekkingen en partnerschappen tussen belangrijke energieleveranciers, doorvoerlanden en afnemerlanden van groot belang zijn en verdiept moeten worden; wijst er evenwel op dat de verdieping van deze betrekkingen en partnerschappen in geen geval ten koste mag gaan van de fundamentele waarden van de Europese Unie, met name met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten; onderstreept in dit verband dat de opbouw van een vertrouwensbasis en sterkere en juridisch bindende afspraken tussen de Europese Unie en de productie- en doorvoerlanden hand in hand moeten gaan met de bevordering en eerbiediging van democratie, mensenrechten en rechtsstaat; dringt aan op de ontwikkeling en vaststelling van beleid en concrete maatregelen om deze doelstellingen te bereiken;

33.   pleit in dit verband voor het sluiten door de drie partijen, de EU, Rusland en Oekraïne, van een overeenkomst over de doorvoer van gas uit Rusland naar de EU, zodat de continuïteit van de voorziening in de komende jaren verzekerd is;

34.   verzoekt de Commissie weer alles in het werk te stellen om een oplossing te vinden voor nog openstaande vragen in verband met de voorwaarden voor de doorvoer van aardgas door Turkije via de Nabuccopijpleiding;

35.   meent dat voldoende LNG-capaciteit bestaande uit liquefactie-installaties in de producerende landen en LNG-terminals en hervergassingsinstallaties op schepen in de Europese Unie beschikbaar zou moeten zijn voor alle lidstaten, direct of via andere lidstaten op basis van een solidariteitsmechanisme; meent dat de nieuwe LNG-terminals beschouwd moeten worden als projecten van Europees belang gezien hun sleutelpositie voor het diversifiëren van de toevoerroutes;

36.   verzoekt de Commissie haar volle steun te geven aan investeringen in installaties voor strategische gasvoorraden, als belangrijk onderdeel van de zekerheid van de energievoorziening van de Europese Unie;

37.   denkt dat olieraffinagecapaciteit een belangrijke aanvullende factor is voor het verzekeren van de energievoorziening van de Europese Unie; merkt op dat het derhalve belangrijk is de transparantie van het evenwicht tussen vraag en aanbod te verbeteren voor de voor de behoeften van de Europese Unie noodzakelijke raffinagecapaciteit, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de bezorgdheid over de toekomstig beschikbaarheid van dieselbrandstof;

38.   streeft ernaar, steunend op het beginsel van de Europese solidariteit op energiegebied, de energievoorziening en -zekerheid van de Oostzeeregio tijdens de economische recessie veilig te stellen;

Interne energiemarkt

39.   verzoekt de Commissie en de lidstaten strategische richtsnoeren voor de langere termijn op te stellen, waarbij particuliere industriële ondernemingen worden gestimuleerd mee te werken aan de uitvoering ervan, die evenwicht houdt tussen marktmechanismen en regulering;

40.   acht het belangrijk een duidelijk en stabiel rechtskader te creëren door de onderhandelingen over het wetgevingspakket inzake de interne energiemarkt vóór het einde van deze zittingsperiode van het Parlement in 2009 af te ronden; ondersteunt de instelling van het onafhankelijke agentschap voor samenwerking tussen energieregulators, zoals voorzien in bovengenoemd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het agentschap, dat uitgerust is met ruime, onafhankelijke bevoegdheden, ook met betrekking tot de zekerheid van energievoorziening en netwerken; verzoekt de lidstaten de uitvoering van het derde energiepakket te bevorderen, en in het bijzonder met elkaar te beginnen samen te werken om regionale en bilaterale solidariteit te stimuleren met het oog op de waarborging van de energievoorziening op de interne markt;

41.   verzoekt de lidstaten en de Commissie om grote netwerkinvesteringen te ontwikkelen en de interne energiemarkt te voltooien via een aantal toekomstgerichte initiatieven zoals de Europese transmissiesysteembeheerder en de totstandbrenging van een enkel Europees gasleidingnet;

42.   roept de Commissie op de doelstelling van de ontwikkeling en voltooiing van een intelligent onderling verbonden elektriciteitsnetwerk te vervroegen naar 2020, als een belangrijk ingrediënt voor het bereiken van de 2020-doelstellingen;

43.   verzoekt de lidstaten samen te werken aan de uitwerking van een Europees strategisch plan voor programmering van de meerjarige investeringen die nodig zijn om te voldoen aan de toekomstige behoeften inzake de elektriciteitsproductie, op basis van onderzoek naar de verwachte energiebehoeften op de middellange termijn; is van mening dat ook in de gassector een indicatief meerjarenplan moet worden opgesteld, zodat de benodigde investeringen op Europees niveau in kaart kunnen worden gebracht;

44.   verzoekt de lidstaten en de relevante betrokkenen met relevante partijen in alle landen die met de geplande investeringen te maken kunnen krijgen, overleg te plegen over en te zorgen voor de coördinatie van toekomstige plannen voor infrastructuurinvesteringen (netten, pijplijnen, elektriciteitscentrales, enz.), om optimaal gebruik te maken van beschikbare middelen; gelooft dat de oprichting van een "Infrastructuurcoördinatiegroep" op Europees niveau de coördinatie zou kunnen helpen verbeteren en de ontwikkeling van een 10-jarennetwerkontwikkelingsplan, zoals voorgesteld in het pakket betreffende de interne energiemarkt, kan aanvullen;

45.   onderstreept dat de voltooiing van de interne energiemarkt pas geslaagd genoemd kan worden als belemmeringen voor investeringen zijn weggenomen en fysieke verbindingen zijn gebouwd, die alle lidstaten van de Europese Unie in één gemeenschappelijk energienetwerk verbinden en als deze markt op termijn de schommelingen van de energieprijzen kan voorkomen en een eerlijke markt voor alle producenten kan verzekeren, alsmede nieuwe energieproducenten en technologieën aansluiting op het net, toegang en integratie garandeert; benadrukt dat de onlangs herziene Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap(15) op duidelijke en voorspelbare wijze een CO2-evaluatie verschaft;

Externe betrekkingen op energiegebied

46.   is ingenomen met de mededeling over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid, en met name met de voorstellen met betrekking tot het extern energiebeleid die in grote lijnen overeenkomen met bovengenoemde resolutie van 26 september 2007; betreurt het gebrek aan gedetailleerde voorstellen en onderstreept nogmaals dat de inspanningen van de Europese Unie om een coherent en effectief gemeenschappelijk extern energiebeleid te ontwikkelen, verder moeten worden opgevoerd, waarbij opnieuw het accent moet liggen op energieproducerende landen;

47.   verzoekt de Commissie met de opneming van de zogenaamde "energiezekerheidsclausule" in handels-, associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met producerende en doorvoerlanden te ondersteunen, waarin een gedragscode en een verbod op onderbreking vanwege handelsgeschillen wordt opgenomen en uitdrukkelijk wordt voorzien in maatregelen die genomen moeten worden in geval van eenzijdige onderbreking of enige verandering van de contract- of leveringsvoorwaarden door een van de partijen;

48.   herinnert eraan dat de Europese Unie, zelfs met de tenuitvoerlegging van zeer ambitieuze en drastische plannen voor energie-efficiëntie en energiebesparingen, voor fossiele brandstoffen op de middellange termijn nog altijd afhankelijk blijft van leveringen uit derde landen; dringt derhalve aan op intensivering van het overleg met de producerende landen en meer in het algemeen op versterking van de samenwerking op internationaal niveau om de transparantie op de mondiale energiemarkt te verbeteren en de kwestie van duurzame ontwikkeling op de agenda te zetten;

49.   wijst op het belang van leveringsovereenkomsten voor de lange termijn voor de ontwikkeling van langdurige, op vertrouwen gebaseerde betrekkingen tussen producerende en verbruikende landen en merkt tevens op hoe belangrijk deze zijn voor het veiligstellen van de noodzakelijke investeringen, zowel upstream als downstream;

50.   verzoekt de Europese Unie samen te werken met de landen van het Middellandse-Zeegebied en Noord-Afrika, gezien het belangrijke potentieel op gebied van energiebronnen van deze landen en de belangrijke ontwikkelingskansen voor Afrika; meent in het bijzonder dat het gebruik van zonne-energie moet worden onderzocht en bevorderd; dringt er derhalve op aan gemeenschappelijke doelstellingen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in het kader van het "Proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse-Zeegebied" te integreren;

51.   verzoekt de Europese Unie samen te werken met de landen van het Midden-Oosten, gezien hun belangrijke potentieel op gebied van energiebronnen;

52.   steunt de intentie om met Rusland te onderhandelen over een uitgebreide nieuwe overeenkomst ter vervanging van de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst uit 1997, met inbegrip van het energiehoofdstuk, dat volledig in overeenstemming moet zijn met de beginselen van het verdrag inzake het energiehandvest en de protocollen inzake doorvoer daarin; wijst erop dat Rusland het verdrag inzake het energiehandvest heeft ondertekend en dat Oekraïne het heeft geratificeerd; herinnert eraan dat dit onder meer voorziet in een mechanisme voor de regeling van geschillen, bijvoorbeeld geschillen tussen de verdragspartijen over doorvoer of handel;

53.   wijst erop dat Oekraïne moet worden betrokken bij de Europese permanente dialoog met Rusland omdat Oekraïne een sleutelrol speelt als doorvoerland;

54.   dringt er bij de Commissie op aan de uitbreiding van het Energiegemeenschapsverdrag tussen de Europese Unie en Zuidoost-Europa naar andere derde landen en de totstandbrenging van nieuwe regionale energiemarkten met naburige landen naar het voorbeeld van de Zuidoost-Europese energiegemeenschap, zoals de Euromediterrane energiegemeenschap, te overwegen om de zekerheid van de energietoevoer veilig te stellen;

55.   wijst erop dat ook Turkije moet worden betrokken bij de Europese permanente dialoog met de Kaspische regio/Kaukasus omdat Turkije een sleutelrol kan spelen als doorvoerland; herinnert Turkije tezelfdertijd aan zijn verbintenissen als kandidaat-lidstaat tot overname van het acquis communautaire;

56.   benadrukt het geopolitieke belang van de Zwarte-Zeeregio voor de energieveiligheid van de Europese Unie en voor de diversificatie van de bronnen voor haar energievoorziening;

57.   roept de lidstaten op de energiebetrekkingen met de landen in Latijns-Amerika in het kader van de bestaande en toekomstige associatie- en samenwerkingsovereenkomsten verder te verdiepen;

58.   verzoekt de lidstaten de euro te gebruiken als instrument ter structurering van de internationale financiële betrekkingen om prijsschommelingen als gevolg van de facturering van de olie- en gasaankopen te verminderen; verzoekt de Europese Unie de kwestie van buitenlandse investeringen in de Europese energiesector verder uit te diepen door toepassing van de wederkerigheidsclausule; is van mening dat de Europese Unie, zoals voorgesteld door het Parlement en de Commissie, een efficiënte derde-land-clausule moet toepassen op de overname van een transmissiesysteem of transmissiesysteembeheerder, zolang de wederkerigheid bij de markttoegang niet is verzekerd;

59.   roept de Commissie op om verschillende mogelijkheden te analyseren teneinde de volatiliteit van de aardolie- en aardgasprijzen te verminderen; wijst met name op de rol van transparantie en voldoende reserveproductiecapaciteiten, evenals de katalyserende werking van financiële speculaties voor de totstandkoming van de marktprijs; wijst het gebruik van strategische olievoorraden ter beperking van prijsschommelingen op economische gronden van de hand;

60.   roept de lidstaten op hun maatregelen inzake beveiliging van de aanvoerwegen, met name over zee, op te voeren en te coördineren;

61.   roept de lidstaten op positieve voorbeelden uit de praktijk op internationaal niveau kenbaar te maken en de technologische samenwerking met deze landen te intensiveren om de kennis en ervaring op dit gebied te vergroten; roept de lidstaten in het bijzonder op hun technologische samenwerking te intensiveren met Japan, waarvan de economie volledig afhankelijk is van de energie-import en dat een van de meest efficiënte, energiesystemen ter wereld heeft ontwikkeld;

62.   merkt op dat het stijgende energieverbruik en de toenemende uitstoot van broeikasgassen door China een enorme uitdaging vormen voor de milieudoelstellingen en de waarborging van de energielevering; roept op tot betere samenwerking tussen de EU en China om de overdracht van technologieën met een lage koolstofemissie te stimuleren, in het bijzonder energiebesparing en hernieuwbare energie; benadrukt dat het van essentieel belang is CO2-afvang en -opslag (CCS) te ontwikkelen en in te zetten in China, gezien de belangrijke rol van steenkool in de economie van dat land;

63.   wijst op het belang van de energiedialoog tussen de Europese Unie en de OPEC en dringt er bij de Commissie op aan om de energiedialoog met Noorwegen te intensiveren;

Respons op crisissituaties via het beheer van olie- en gasvoorraden

64.   is ingenomen met de wens van de Commissie Richtlijn 2006/67/EG van 24 juli 2006 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (Gecodificeerde versie) (16) te herzien en stelt de publicatie van wekelijkse en niet maandelijkse gegevens voor, om de markt transparant te maken en buitensporige reacties op de Amerikaanse situatie te vermijden;

65.   wijst erop dat de lidstaten geen solidariteit hebben getoond door meer gas naar de getroffen lidstaten te sturen tijdens de recente gascrisis tussen Oekraïne en Rusland; verzoekt de Raad en de Commissie met klem een solidariteitsmechanisme overeenkomstig het Verdrag van Lissabon in het leven te roepen, dat de EU in staat stelt om efficiënt, snel en samenhangend te handelen in crisissituaties die ontstaan door onderbreking van de voorziening, schade aan kritische infrastructuur of andere gebeurtenissen;

66.   verwelkomt, in het licht van de aangehaalde recente gascrisis, die gevolgen had voor het grondgebied van de Unie, het voornemen van de Commissie om het raamwerk van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad van 26 april 2004 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening(17) te verbeteren en roept de Commissie op voor het einde van 2009 een voorstel in te dienen tot wijziging van deze richtlijn in overeenstemming met de voorstellen in bovengenoemde mededeling COM(2008)0769;

67.   benadrukt dat de belangrijkste elementen van de herziening van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad verplicht moeten zijn en effectieve nationale en communautaire noodplannen moeten inhouden, die onder meer een gemeenschappelijke verklaring van een noodsituatie vastleggen, alsmede toewijzing van de beschikbare voorraden en de infrastructuurcapaciteit van getroffen landen, gecoördineerde distributie, het in gang zetten van noodmaatregelen in niet-getroffen of minder getroffen landen om de hoeveelheid beschikbaar gas voor de getroffen markten te vergroten met gebruikmaking van alle mogelijke middelen, zoals bijvoorbeeld contracten die opgeschort kunnen worden, overstappen op andere brandstoffen, onttrekking aan voorraden, flexibiliteit van de voorziening; meent dat het van essentieel belang is de werking van de markt te verbeteren door transparantie en een grotere beschikbaarheid van gas op de markt; roept de EU en haar lidstaten op gasopslag met snelle beschikbaarheid te ontwikkelen;

68.   stelt voor dat een beter gebruik wordt gemaakt van informatietechnologieën voor volledige of gedeeltelijke onderbrekingen van de energievoorziening in geval van een crisis en meent dat met het oog hierop, onder controle van de regelgever, een regeling kan worden ingevoerd om de consumptie na een collectief besluit te verminderen;

Energie-efficiënte

69.   meent dat de verbetering van de energie-efficiëntie met ten minste 20% voor 2020 een prioriteit is met het oog op de te leveren bijdrage aan de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen, en tevens een zeer doeltreffende en goedkope manier is om de zekerheid van de energievoorziening te vergroten; roept derhalve de Commissie en de lidstaten op om direct een juridisch bindend streefcijfer voor energie-efficiëntie van ten minste 20% voor 2020 aan te nemen; roept de Commissie en de lidstaten op om meer bewustmakingscampagnes te voeren en praktische informatie over mogelijke oplossingen voor vergroting van de energie-efficiënte toegankelijk te maken en onderwijs- en opleidingsprogramma's over energie op scholen en aan universiteiten in de gehele Europese Unie te stimuleren;

70.   benadrukt het belang van rigoureuze en tijdige tenuitvoerlegging en handhaving van wetgeving op het gebied van energiebesparing en energie-efficiëntie door de lidstaten en de Commissie; benadrukt het belang van verplichte maatregelen voor aanbestedingen op communautair en nationaal niveau teneinde de vraag naar innovatieve producten en diensten die de energie-efficiëntie verhogen te stimuleren; roept derhalve op tot een ambitieuze aanpak in de toekomstige wetgeving met betrekking tot energiebesparing en energie-efficiëntie (in het bijzonder in de bouw-, industrie- en transportsector, alsmede op het gebied van stedenbouw en elektrische apparatuur);

71.   juicht het voornemen van de Commissie toe de ontwikkeling op het gebied van warmtekrachtkoppeling nauwlettend te volgen en roept de Commissie op om in het kader van de actualisering van het actieplan inzake energie-efficiëntie in 2009 nieuwe ondersteunende maatregelen voor te leggen; herinnert de Commissie eraan dat besparing van primaire energie, kosteneffectiviteit en voorzieningszekerheid de prioritaire doelstellingen zijn van het warmtekrachtkoppelingsproces, ongeacht van welke technologie gebruik wordt gemaakt; meent dat het moet aan de markt worden overgelaten om de beste en meest geschikte technologieën te ontwikkelen en te kiezen; pleit ervoor een strategie te ontwikkelen voor het bevorderen en financieren van infrastructuren zoals warmte- en/of koudenetten waarmee gebruik wordt gemaakt van plaatselijke grondstoffen zoals geothermie, warmtekrachtkoppeling, etc.;

72.   steunt het internationale partnerschap voor de samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie, om uniforme normen te bevorderen en het stellen van ambitieuze doelen in de hele wereld aan te moedigen;

73.   dringt aan op een efficiënter oliegebruik, met name in de vervoerssector die de grootste consument van deze energie is; dringt erop aan ambitieuze doelstellingen voor de middellange termijn (2020) voor een efficiënte brandstofconsumptie door voertuigen aan te nemen, en tegelijk de lidstaten te stimuleren in het kader van hun beleid voor goederen- en personenvervoer, in het bijzonder in stedelijke regio's, te zoeken naar alternatieve energiebronnen en aandrijvingstechnologieën, zoals elektromotoren; is van mening dat het bewerkstelligen van een significante verschuiving in de transportmodi ("modal shift) in de richting van milieuvriendelijkere mogelijkheden, bijvoorbeeld een verschuiving van particulier autovervoer naar openbaar vervoer, een essentieel onderdeel zou moeten zijn van de strategie van de Europese Unie voor het terugdringen van de broeikasgasemissies in de transportsector;

74.   meent dat een voortrekkersrol van voertuigen de Europese automobielsector zou kunnen helpen de internationale afzetmarkten te heroveren, met name op Aziatische concurrenten;

75.   betreurt dat op het gebied van het Europese goederenvervoer de spoorwegen slechts 10% voor hun rekening nemen; roept de lidstaten op om beter gebruik te maken van het vervoer per spoor en over het water; verlangt dat de activiteiten tot het verkrijgen van een optimale combinatie tussen de vervoersmodaliteiten spoorwegen, binnenvaart en weg worden geïntensiveerd;

76.   benadrukt het belang van de aanneming van de noodzakelijke mix van beleidsmaatregelen om de energie-efficiëntie van zowel bestaande als nieuwe elektrische apparaten te verbeteren;

Beter gebruik van de binnenlandse energiebronnen en van de beste technologieën van de EU

77.   meent dat hernieuwbare energie zoals wind- en zonne-energie, hydraulische energie, biomassa, aardwarmte en mariene bronnen de belangrijkste potentiële energiebronnen van de Europese Unie zijn, die kunnen helpen de energieprijzen te stabiliseren en de toenemende afhankelijkheid op energiegebied te beperken, en juicht het initiatief toe om een mededeling in te dienen over de verwijdering van obstakels voor hernieuwbare energie; benadrukt in dit verband dat een eventueel nieuw initiatief niet mag leiden tot uitstel van bestaande projecten;

78.   is van mening dat de exploitatie van inheemse fossiele brandstoffen, in het bijzonder aardgasvelden onder land en zee, kan bijdragen aan het verbeteren van de energieonafhankelijkheid van Europa en waar mogelijk moet worden ontwikkeld, in overeenstemming met de nationale en Europese milieuwetgeving; verzoekt de lidstaten en de Commissie in de regelgeving de juiste balans te vinden tussen milieubescherming en productiekansen op het grondgebied van de Europese Unie, zowel op het land als op zee;

79.   herinnert eraan dat het, gezien het feit dat hernieuwbare bronnen onregelmatige bronnen zijn, van essentieel belang is te zorgen voor goede verbindingen met het elektriciteitsnet op communautair niveau, waarbij bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan de lidstaten en regio's met een geïsoleerde ligging ten aanzien van de energiemarkt van de EU, teneinde de lidstaten de nodige middelen te verschaffen om te kunnen voldoen aan de doelstelling om tegen 2020 voor 20% gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen;

80.   verzoekt de Commissie, de lidstaten en de lokale overheden de betrekkingen tussen de landbouw- en energiesector op baanbrekende wijze te ontwikkelen via een plan om de daken van landbouwinstallaties van apparaten voor vernieuwbare energie zoals zonnepanelen te voorzien; roept de lidstaten en lokale overheden op plaatselijk stimulansen te creëren voor het gebruik van afgewerkte olie en duurzame lokale bronnen van biomassa, en tegelijkertijd te zorgen voor een evenwicht tussen de energiegewassen en de gewassen bestemd als voedsel;

81.   dringt er bij de Commissie op aan om aan het Parlement verslag uit te brengen over de technische hindernissen en normen die KMO's in de weg staan om te kunnen investeren in de productie van energie en om deze productie via bestaande netwerken te kunnen distribueren;

82.   verzoekt de Commissie meer prioriteit te geven aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van elektriciteitsopslag, op ICT gebaseerde verbinding van verdeelde opwekkingsfaciliteiten ("virtuele elektriciteitscentrales"), intelligente energienetten en vergroting van de capaciteit van de infrastructuur om prioritaire aansluiting van hernieuwbare energie mogelijk te maken;

83.   verzoekt de Commissie de Europese ontwikkelingshulp te herdefiniëren en daarin een nieuwe energiepijler op te nemen; meent in dit verband dat de projecten voor zonne-energiecentrales in Noord-Afrika in de eerste plaats bestemd moeten zijn voor de lokale behoeften;

84.   herinnert eraan dat bruinkool en steenkool nog steeds belangrijke tijdelijke elementen zijn van de energiemix en in de energievoorziening van de Europese Unie, vanwege de grote nationale voorraden, en een alternatief vormen voor olie en gas; onderstreept echter dat de CO2-uitstoot hoger is dan van andere primaire energiebronnen; dringt derhalve aan op terugdringing van deze uitstoot door middel van modernisering van krachtcentrales door CSS-technologieën en verzoekt de Commissie alle financiële mogelijkheden te overwegen om de 12 demonstratieprojecten voor 2015 te bouwen;

85.   onderkent dat het meeverbranden van biomassa in moderne kolencentrales nu al een rendement van 45% oplevert en dat in het kader van warmtekrachtkoppeling zelfs een rendement van 90% bereikt kan worden; roept de Commissie en de lidstaten derhalve op om het bijmengen van biobrandstoffen in met fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales te stimuleren;

86.   deelt de conclusie van de Commissie volgens welke het belangrijk is om het aandeel van kernenergie in de energiemix te behouden en om in deze context onverwijld de vaststelling van een geharmoniseerd regelgevend en economisch kader te bevorderen dat de noodzakelijke investeringsbesluiten vergemakkelijkt; verzoekt de Commissie een concrete routekaart op te stellen voor investeringen in kernenergie; acht het absoluut noodzakelijk dat er over het veilig gebruik van deze energiebron een onbevooroordeeld maatschappelijk debat op gang wordt gebracht; roept de Commissie op, als integraal deel van het Europees Nabuurschapsbeleid, steeds wanneer er in de buurlanden van de Europese Unie een nieuwe kerncentrale wordt gepland of een oude centrale wordt gemoderniseerd, de aanneming van het communautair acquis inzake nucleaire veiligheid door deze landen te bevorderen;

87.   herinnert aan het belang van kernenergie, die in 15 van de 27 lidstaten wordt geproduceerd en in nog meer lidstaten wordt gebruikt, en circa een derde van de totale vraag naar elektriciteit in de Europese Unie dekt; herinnert er ook aan dat er momenteel in vier lidstaten in totaal zes nieuwe kerncentrales worden gebouwd;

88.   wijst erop dat het concurrentievermogen van kernenergie in grote mate onafhankelijk is van prijsfluctuaties van brandstoffen dankzij het lage aandeel van de brandstof uranium in de productiekosten;

89.   benadrukt dat de Europese kernindustrie op wereldschaal een leidende positie heeft voor alle technologieën van de nucleaire kringloop, met name verrijking, wat een aanzienlijke bijdrage levert aan de zekerheid van de energievoorziening van de Unie;

90.   juicht de algemeen ondersteunde houding van de Commissie ten aanzien van kernenergie toe; wijst er echter op dat het vraagstuk van de definitieve opslagplaatsen voor radioactieve afvalstoffen, ondanks het immense belang voor de perceptie door het publiek, onvoldoende aandacht krijgt; dringt er bij de betrokken lidstaten op aan om hun inspanningen om oplossingen voor het vraagstuk van de opslagplaatsen voor alle soorten radioactieve afvalstoffen te vinden, maar met name voor hoogradioactieve afvalstoffen, te intensiveren;

91.   acht het van essentieel belang de Europese burger te verzekeren dat kernenergie in de Europese Unie veilig en transparant wordt gebruikt, en op het technisch hoogst mogelijke veiligheidsniveau, met name wat betreft de verwerking van kernafval; verwelkomt het bovenvernoemd voorstel van de Commissie voor een richtlijn tot vaststelling van een Gemeenschapskader voor de nucleaire veiligheid; roept de Commissie en de Raad op om samen met de Internationaal Agentschap voor atoomenergie modellen en procedures te ontwikkelen om te voorkomen dat het vreedzaam gebruik van kernenergie leidt tot verspreiding van kernwapens;

92.   benadrukt dat de Commissie noch in haar herziene indicatieve programma, noch in de strategische toetsing de ontwikkeling van kerntechnologie voor 2050 heeft onderzocht, zoals was voorgesteld in het referentiedocument van het Technologieplatform inzake duurzame kernenergie, of de plaats die wordt ingeruimd voor het ITER-project inzake beheerste kernfusie;

Naar 2050

93.   verzoekt de Commissie en de lidstaten een Europees energiebeleid op te bouwen dat een massale omschakeling naar energietechnologieën met een lage CO2-emissie en een hoge energie-efficiëntie mogelijk maakt om aan de energiebehoeften te voldoen; wijst erop dat als de energie-efficiëntie en energiebesparingen een prioriteit blijven, alsook de verdere ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, de energiebehoeften tegen 2050 kunnen worden gedekt met energiebronnen met een lage uitstoot;

94.   herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat voor de overgang naar een zeer efficiënt energiesysteem een systematische aanpak vereist is die is gebaseerd op synergie tussen verschillende sectoren; onderstreept dat het van essentieel belang is alle maatregelen te evalueren op basis van hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-emissies; is van mening dat hiervoor de ontwikkeling van lokale geïntegreerde oplossingen een prioriteit zou moeten zijn;

95.   ziet de wereldwijde en Europese uitdagingen op de lange termijn op het gebied van energie en klimaatverandering als een unieke kans om in alle delen van de economie nieuwe bedrijfsmodellen mogelijk te maken om groene innovatie en groen ondernemerschap te stimuleren;

96.   verzoekt de Commissie de haalbaarheid te onderzoeken van projecten voor de ontwikkeling van windmolenplatforms in de Noordzee en zonne-energiecentrales in Afrika;

97.   hecht zijn goedkeuring aan de uitwerking van een beleidsagenda voor 2030 en een routekaart voor een energiebeleid in 2050, in het kader van het strategisch plan voor energietechnologieën; verzoekt de Commissie met het oog hierop de ontwikkelingen te onderzoeken van de samenstelling van de energiemix volgens verschillende scenario's, afhankelijk van de ontwikkeling van de energievraag, de potentiële energiebronnen, de effecten op het milieu, de geschatte energieprijs en de CO2-uitstoot;

98.   dringt erop aan bij de Commissie dat de routekaart de mogelijkheid biedt onderzoek, ontwikkeling en onderwijs op het gebied van energietechnologieën te sturen, om de kosten van hernieuwbare energiebronnen en energieopslag te verminderen, het succes te verzekeren van kernreactoren van de vierde generatie en van CCS, en met name een alternatief te vinden voor olie voor het vervoer, waarbij de prioriteit wordt gelegd bij zonne-energie, waarvan de bron onbeperkt is;

99.   wijst erop dat het onderzoek naar de omzetting van kernafval en kernfusie voortdurend moet worden gestimuleerd, met het oog op een energiebron op de zeer lange termijn;

o
o   o

100.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten.

(1) PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 114.
(2) PB C 76 E van 27.3.2008, blz. 114.
(3) PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 82.
(4) PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 206.
(5) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 424.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0033.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0096.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0354.
(9) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0294.
(10) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0347.
(11) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0295.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0346.
(13) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0296.
(14) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0545.
(15) PB L 275 van 25.10.2003, blz.32.
(16) PB L 217 van 8.8.2006, blz. 8.
(17) PB L 127 van 29.4.2004, blz. 92.


Bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties
PDF 159kWORD 66k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2009 over de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties (2008/2118(INI))
P6_TA(2009)0039A6-0492/2008

Het Europees Parlement,

−   gelet op artikel 2, artikel 3, lid 2, en artikel 141 van het EG-Verdrag,

−   gezien de resolutie van de Raad en van de ministers van Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in het kader van de Raad bijeen, van 29 juni 2000 betreffende de evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan het beroeps- en gezinsleven(1),

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 2000 over de mededeling van de Commissie "Een Europa voor alle leeftijden − Meer welvaart en solidariteit tussen de generaties"(2),

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2004 over het combineren van beroep, gezin en privéleven(3),

−   gezien het Europese pact voor de jeugd, aangenomen door de Europese Raad van Brussel op 22 en 23 maart 2005,

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties(4),

−   gezien de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2006 getiteld "Demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?" (COM(2006)0571),

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2007 over een regelgevend kader voor maatregelen ten behoeve van jonge vrouwen in de Europese Unie om gezin en studies met elkaar te verzoenen(5),

−   gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2007 getiteld "Meer solidariteit tussen de generaties" (COM(2007)0244),

−   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie getiteld "Meer solidariteit tussen de generaties"(6),

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2007 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie − 2007(7),

−   gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "De demografische toekomst van Europa: feiten en cijfers" (SEC(2007)0638),

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 februari 2008 over de demografische toekomst van Europa(8),

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 september 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen − 2008(9),

−   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

−   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0492/2008),

A.   overwegende dat vrouwen en mannen gelijk zijn wat menselijke waardigheid en rechten en plichten betreft,

B.   overwegende dat gelijke behandeling van vrouwen en mannen een leidend beginsel van de rechtsorde is en daarom deel moet uitmaken van en zichtbaar moet zijn in de uitlegging en toepassing van de rechtsregels,

C.   overwegende dat er bij alle andere dimensies van kwaliteit op het werk nog steeds sprake is van aanzienlijke verschillen tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld op het gebied van de combinatie van werk en gezin, overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen slechts 62,4% bedraagt, tegenover 91,4% bij de mannen, overwegende dat 76,5% van de deeltijdse werknemers vrouwen zijn,

D.   overwegende dat de Lissabon-strategie beoogt om ervoor te zorgen dat 60% van de arbeidsgeschikte vrouwen een baan hebben, overwegende dat de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van de Lissabon-strategie en de nieuwe geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid(10) − met name op het gebied van de werkgelegenheid van vrouwen en meer in het algemeen van volwassenen − in hoge mate worden bepaald door de wetenschap dat verkwisting van deze personele middelen en hun potentieel niet duurzaam is, en door de risico's op het gebied van de houdbaarheid van de pensioen- en sociale zekerheidsstelsels,

E.   overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen de afwezigheid van directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht veronderstelt en in het bijzonder van discriminatie op grond van moederschap, gezinstaken of burgerlijke staat,

F.   in overweging van de gegevens uit de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie van 12 oktober 2006, waaruit blijkt dat in de landen en regio's met een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen en die beschikken over socialezekerheidsstelsels, de geboortecijfers hoger zijn,

G.   overwegende dat de drie grootste uitdagingen van de Europese Unie – demografische veranderingen, globalisering en klimaatverandering – een zekere solidariteit tussen de generaties vereisen, op basis van een breed pact tussen de generaties, maar ook tussen mannen en vrouwen,

H.   overwegende dat het pact tussen mannen en vrouwen en generaties gebaseerd moet zijn op de mogelijkheid zelf het eigen werk- en privéleven in te vullen en de economische en productieve eisen van een baan te verenigen met de mogelijkheid werktijden en taken zelf in te delen, binnen een kader van in de wetgeving en contractueel vastgelegde rechten en plichten,

I.   overwegende dat de onderlinge verantwoordelijkheid tussen de generaties vraagt om een actieve aanpak van de overheid en om betrokkenheid van alle sociale actoren, teneinde kwalitatief hoogwaardige diensten van algemeen belang en adequate en voldoende socialezekerheidsstelsels te waarborgen,

J.   overwegende dat het percentage vrouwen op de arbeidsmarkt verbonden is met culturele veranderingen en hervormingen gericht op het uitvoeren van beleidsmaatregelen om werk, gezin en privéleven beter te combineren en van beleid dat herverdeling van de rollen beoogt, overwegende dat deze beleidsmaatregelen betrekking hebben op verschillende, maar sterk aan elkaar gerelateerde aspecten, die variëren van een tijdelijke vermindering van het aantal uren door een voltijds contract om te zetten in een deeltijdcontract, en zwangerschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- en gezinsverlof, tot het netwerk van persoonsgebonden diensten,

K.   overwegende dat demografische veranderingen grote gevolgen hebben voor het werk- en privéleven van mensen, dat de schaarste aan diensten, lage lonen, langzame integratie in de arbeidsmarkt, langdurige opeenvolging van tijdelijke contracten en onvoldoende stimulansen voor jonge mannen en vrouwen tot gevolg hebben dat zij het vormen van een gezin en het krijgen van kinderen uitstellen, overwegende dat de rigide werkorganisatie en de moeilijke re-integratie na een periode van zorg, de keuzevrijheid op het gebied van bijvoorbeeld het combineren van werk en gezin bemoeilijken,

L.   erop wijzend dat non-discriminatie op basis van geslacht in de eerste plaats en gewoonlijk niet uitsluitend vrouwen/moeders betreft, maar ook mannen/vaders, overwegende dat elk politiek optreden op dit gebied zich niet meer alleen op vrouwen mag concentreren, maar dat het Europese en nationale beleid vanaf nu ook de behoeften en mogelijkheden van mannen/vaders op dat gebied in aanmerking moet nemen,

M.   overwegende dat de nodige aandacht moet worden besteed aan het feit dat mensen die zorgtaken uitoefenen gediscrimineerd worden wegens de opname van zwangerschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- of gezinsverlof, om te achterhalen of deze discriminatie een vorm van discriminatie op grond van geslacht is, overwegende dat het noodzakelijk is op Europees niveau tot een definitie te komen van het begrip meervoudige discriminatie,

N.   erop wijzend dat het concept van solidariteit tussen generaties zich niet alleen beperkt tot kinderopvang, maar zich ook uitstrekt tot de verantwoordelijkheid voor ouderen en zorgbehoevenden, en aldus bijdraagt tot respect voor de menselijke waardigheid en de bevordering daarvan onder toekomstige generaties,

O.   overwegende dat op het gebied van de solidariteit tussen generaties ernstige armoede geen discriminerende factor mag zijn, en dat ook de allerarmste gezinnen betrokken moeten blijven bij en activiteiten moeten blijven ondernemen op het gebied van solidariteit tussen de generaties,

P.   overwegende dat degenen die hun tijd en capaciteiten besteden aan de opvang en opvoeding van kinderen of aan de verzorging van ouderen, door de maatschappij erkend moeten worden en dat dit kan worden bewerkstelligd door deze mensen eigen rechten toe te kennen, met name wat betreft sociale zekerheid en pensioen,

Q.   overwegende dat de opvoedkundige rol van ouders ten opzichte van kinderen en van kinderen ten aanzien van ouderen en zorgbehoevenden en de rol van vrouwen en mannen als verzorgers van ouderen en zorgbehoevenden van essentieel belang is voor de bevordering van het algemeen welzijn en als zodanig door de respectieve beleidssectoren moet worden erkend, inclusief voor vrouwen en mannen die er vrijwillig voor kiezen zich daar volledig of gedeeltelijk aan te wijden,

R.   overwegende dat de Commissie sinds oktober 2003 met de sociale partners overleg pleegt over het combineren van werk, gezin en privéleven, overwegende dat dit overleg in de tweede fase is beland en gebaseerd is op het ontwerpen van de noodzakelijke beleidsinstrumenten om hoogwaardig werk te kunnen combineren met de gezinsverantwoordelijkheden van vrouwen en mannen,

S.   in overweging van de sleutelrol van mannen bij het verwezenlijken van reële gelijkheid,

T.   in overweging van de beginselen van flexizekerheid voor vrouwen, zoals omschreven in de resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2007 over gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid(11), en overwegende dat de werktijdenregeling in de meeste delen van Europa niet echt tegemoetkomend lijkt te zijn voor mensen met kinderen en dat werknemers met kinderen minder kans hebben op een baan met een flexibele werktijdenregeling dan werknemers zonder kinderen(12),

U.   overwegende dat er alleen een juist evenwicht tussen gezinsplanning, privéleven en professionele ambities kan worden bereikt als de betrokkenen zowel in economisch als in maatschappelijk opzicht daadwerkelijk vrij zijn in hun keuze en door de politieke en economische besluitvorming op Europees en nationaal niveau worden ondersteund, zonder dat daaruit nadelen voortvloeien, en als de noodzakelijke infrastructuur voorhanden is,

V.   overwegende dat vooral voor vrouwen/moeders het risico bestaat op "gedwongen" deeltijdwerk, omdat deze keuze hen vaak wordt opgedrongen bij gebrek aan betaalbare kinderopvang, en dat tevens het risico bestaat dat overschakeling van voltijds naar deeltijdwerk wordt geweigerd, zodat het combineren van werk, gezins- en privéleven moeilijk, zoniet onmogelijk wordt gemaakt,

1.   onderstreept dat het beginsel van solidariteit tussen de generaties een van de sleutelbeginselen is van het Europees sociaal model, vraagt met het oog op de instandhouding van dit beginsel, om een actieve aanpak van de overheden op de verschillende niveaus en een rol voor alle sociale actoren, teneinde kwalitatief hoogwaardige sociale diensten van algemeen belang te waarborgen, voor gezinnen, jongeren en alle personen die zorgbehoevend zijn;

2.   wijst erop dat zorgbeleid en het verstrekken van zorgdiensten fundamenteel medebepalend zijn voor het tot stand brengen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen; hekelt het gebrek aan betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogstaande zorgdiensten in de meeste lidstaten, hetgeen verband houdt met het feit dat zorgwerk niet gelijk verdeeld is tussen mannen en vrouwen, wat dan weer negatieve gevolgen heeft voor de mogelijkheid van vrouwen om deel te nemen aan alle aspecten van het maatschappelijk, economisch, cultureel en politiek leven;

3.   benadrukt dat betaalbare kinderopvangfaciliteiten van goede kwaliteit, die werken op uren die passen voor de ouders en de kinderen, alsook betaalbare zorgstructuren van goede kwaliteit voor ouderen en andere zorgbehoevenden, cruciale elementen moeten zijn van het sociaal model van de EU en sleutelelementen om de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt en betaald werk te vergemakkelijken, waarbij zij hun bekwaamheden benutten om economisch onafhankelijk te worden;

4.   wijst de lidstaten op de verplichtingen die zij in 2002 tijdens de Europese Raad in Barcelona zijn aangegaan, te weten om alle obstakels die een gelijkwaardige deelname van vrouwen en mannen aan de arbeidsmarkt in de weg staan, weg te nemen en om tegen 2010 te voorzien in opvang voor 90% van de kinderen tussen de drie jaar en de schoolplichtige leeftijd in en voor ten minste 33% van de kinderen onder de drie jaar; roept de lidstaten op soortgelijke doelen voor de zorg voor bejaarde en zieke familieleden na te streven;

5.   wijst op de uitgesproken ongelijke verdeling van de huishoudelijke en gezinstaken tussen vrouwen en mannen, wat vooral vrouwen doet kiezen voor flexibele arbeidsformules of zelfs het opgeven van hun baan, wat niet zonder gevolgen blijft voor de loopbaanontwikkeling van vrouwen, voor de blijvende loonkloof tussen mannen en vrouwen, en voor het opbouwen van pensioenrechten;

6.   vreest dat het voorstel van het Tsjechische voorzitterschap voor kinderopvang thuis als een "volwaardig alternatief voor een professionele carrière" de traditionele verdeling van werk tussen mannen en vrouwen in de hand werkt, dat wil zeggen de traditionele opvatting dat een werkende een man is, die voltijds beschikbaar is en voor wiens persoonlijke behoeften gezorgd wordt door de 'onzichtbare handen' van vrouwen die het huishouden beredderen en voor het gezin zorgen;

7.   is ernstig bezorgd over het feit dat, met name in tijden van economische recessie, het voorstel van het Tsjechische voorzitterschap de vrouwen ertoe dwingt hun baan op te geven om hun 'natuurlijke' weg te volgen, namelijk te zorgen voor kinderen en andere zorgbehoevenden; dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan dat zij hun uiterste best doen om de doelstellingen van Barcelona inzake kinderopvang te realiseren;

8.   onderstreept dat volledige arbeidsdeelname van een ouder of van beide ouders tegen een toereikend inkomen armoede onder werkenden voorkomt en het risico van armoede helpt te bestrijden bij eenoudergezinnen, die gemiddeld veel vaker (32%) in armoede leven;

9.   wijst erop dat de pensioenregelingen in de lidstaten nog steeds zo zijn ingericht dat tal van vrouwen uitsluitend een van het arbeidsverleden van hun echtgenoot afgeleid pensioen ontvangen, zodat de meeste ouderen die in armoede leven vrouwen zijn;

10.   verzoekt de lidstaten meer aandacht te besteden aan de structurele factoren die bijdragen tot de ongelijkheid in pensioenregelingen, inclusief de organisatie van zorg en het combineren van beroeps- en privéleven, ongelijkheden op de arbeidsmarkt, beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen en rechtstreekse discriminatie op het gebied van pensioenen die tot de tweede of derde pijler behoren;

11.   roept de Commissie op een voorstel in te dienen voor een nieuwe richtlijn betreffende specifieke rechten en voorzorgsmaatregelen voor wat betreft het combineren van werk en gezinsleven wanneer er hulpbehoevende gezinsleden zijn (kinderen, ouderen en personen met een handicap);

12.   verzoekt onderzoeksorganen en -instanties zowel kwalitatief als kwantitatief meer te investeren in de milieutechnische verbetering van producten voor kinderen en hulpbehoevenden en voor huishoudelijk gebruik in het algemeen;

13.   vraagt Eurostat maatregelen te ontwikkelen om de toestand inzake kinderopvang en zorg voor hulpbehoevenden te kunnen visualiseren aan de hand van naar geslacht opgesplitste gegevens;

14.   verzoekt de Commissie met concrete initiatieven te komen om de verworven kennis bij de uitoefening van educatieve taken, bij de dienstverlening ten behoeve van zorgbehoevenden en in het huishouden zodanig ten nutte te maken dat bij herintrede op de arbeidsmarkt met die competenties rekening kan worden gehouden; wijst erop dat de waardering van transversale vaardigheden een integrerend onderdeel vormt van de zogenoemde "bekwaamheidsbeoordeling" volgens de beste tradities die voortkomen uit de nationale ervaringen met systemen om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar af te stemmen;

15.   verzoekt de Commissie een bewustmakingcampagne op gang te brengen en proefprojecten te lanceren om een evenwichtige participatie van vrouwen en mannen in het beroeps- en gezinsleven te bevorderen;

16.   verzoekt ook de lidstaten de instelling van flexibele werktijden voor ouders (op basis van vrije keuze) en flexibele openingstijden voor instellingen voor kinderopvang te overwegen teneinde zowel mannen als vrouwen in staat te stellen werk en gezinsleven beter met elkaar te combineren;

17.   verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar goede praktijken van de lidstaten op het gebied van zorgvoorzieningen en deze in alle lidstaten ingang te doen vinden, zodat kan worden aangetoond dat verzorgers een centrale rol spelen op het gebied van de solidariteit tussen de generaties en om in de praktijk de ontwikkeling van een zorgstrategie in de lidstaten te stimuleren;

18.   verzoekt de lidstaten de operationele programma's van de Commissie in het kader van de Europese Alliantie voor het gezin te ondersteunen en te bevorderen; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van instrumenten voor de stelselmatige uitwisseling van goede praktijken en het onderzoek daarnaar te intensiveren;

19.   verzoekt de overheden de noodzakelijke maatregelen te treffen opdat werkende moeders en vaders in aanmerking kunnen komen voor beleidsmaatregelen om het combineren van werk, gezins- en privéleven te ondersteunen en toegang te krijgen tot de desbetreffende instrumenten;

20.   verzoekt de lidstaten prioriteit te verlenen aan verlofstelsels (ouderschapsverlof, adoptieverlof, solidariteitsverlof) die van toepassing zijn op personen die hun beroepsactiviteit wensen te onderbreken om een zorgbehoevende te verzorgen;

21.   is van oordeel dat maatregelen moeten worden genomen met het oog op een betere gebruikmaking van zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof, en vooral van het verlof voor werkende vaders, aangezien in alle lidstaten slechts een klein percentage van de mannen gebruik maakt van hun recht op verlof;

22.   benadrukt dat iedereen die zijn reguliere beroepsactiviteit wil onderbreken of verminderen om zich in te zetten voor activiteiten ten behoeve van de solidariteit tussen generaties, in aanmerking zou moeten kunnen komen voor flexibele werktijden; roept derhalve het midden- en kleinbedrijf op tot meer volontaristische samenwerking en de overheden tot meer financiële flexibiliteit bij de toewijzing van overheidssteun uit de begroting;

23.   verzoekt de Commissie samen met de lidstaten en de sociale partners over te gaan tot herziening van het beleid om werk en privéleven beter op elkaar te kunnen afstemmen door:

   te garanderen dat de kosten van het moederschap niet alleen hoeven te worden gedragen door het bedrijf, maar ook door de gemeenschap, teneinde discriminerend gedrag binnen bedrijven tegen te gaan en het demografisch herstel te ondersteunen,
   de toegankelijkheid van zorg- en hulpdiensten voor personen die niet voor zichzelf kunnen zorgen (kinderen, gehandicapten en ouderen) alsook de flexibiliteit van deze diensten te verbeteren door een minimumaantal voorzieningen ook 's nachts open te houden, zodat zowel kan worden voldaan aan de eisen die worden gesteld door het werk als aan de bescherming van het privéleven;

24.   juicht het voorstel toe om in Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(13) een specifiek artikel op te nemen over het combineren van werk, gezins- en privéleven, en wijst op de noodzaak hiermee rekening te houden bij het reguleren van de wekelijkse werktijd en wachtdiensten;

25.   verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat iedereen die tijdelijk zijn beroepsactiviteit heeft onderbroken om zich te wijden aan de opvoeding van kinderen of aan de verzorging van ouderen of zorgbehoevenden, zich (opnieuw) op de arbeidsmarkt kan begeven en het recht behoudt zijn vroegere functie te hervatten en professioneel promotie te maken;

26.   wijst erop dat voor vrouwen een eigen inkomen en betaald werk essentieel blijven voor hun economische zelfstandigheid en voor een grotere gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de maatschappij als geheel;

27.   dringt erop aan dat de solidariteit jegens ouderen moet worden versterkt, maar dat er omgekeerd ook solidariteit jegens kinderen en jongeren moet zijn; en dat ouderen hun wijsheid, kennis en ervaring overdragen terwijl jongere generaties energie, vitaliteit, levensvreugde en hoop te bieden hebben;

28.   is van oordeel dat de solidariteit tussen generaties bevorderd dient te worden door middel van een doordacht fiscaal beleid (in de vorm van overdrachten, kortingen en vrijstellingen), maatregelen ten behoeve van de actieve bevolking, maatregelen om specifieke vaardigheden bij te brengen, geïntegreerde netwerken van faciliteiten voor kinderen, ouderen, mensen met een handicap en hulpbehoevenden, waarbij moet worden nagegaan in hoeverre dit in positieve of negatieve zin van invloed is op bepaalde keuzes en op de combinatie van werk, gezins- en privéleven;

29.   herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat het noodzakelijk is positieve actie te ondernemen ten gunste van vrouwen en mannen, in het bijzonder om hun terugkeer op de arbeidsmarkt na een periode van zorg voor familie (opvoeding van kinderen en/of zorg voor een zieke of gehandicapte ouder) te vergemakkelijken, door het bevorderen van beleidsmaatregelen om te kunnen integreren of herintegreren op de arbeidsmarkt, zodat zij weer financieel onafhankelijk kunnen zijn;

30.   verzoekt de lidstaten te streven naar een fiscaal beleid dat rekening houdt met de financiële verplichtingen van een gezin, vooral met de kosten voor kinderopvang en voor de verzorging van ouderen en zorgbehoevenden, en dat moet worden verwezenlijkt via een fiscaal stelsel of een systeem van belastingverlagingen;

31.   verzoekt de lidstaten hun belastingstelsels te herzien en belastingtarieven in te stellen op basis van individuele rechten, en dringt derhalve aan op individualisering van pensioen- en socialezekerheidsrechten;

32.   verzoekt de instellingen van de Unie en de lidstaten om ter wille van de concretisering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen specifieke maatregelen te nemen voor vrouwen, om duidelijke gevallen van feitelijke ongelijkheid ten opzichte van mannen te corrigeren; meent dat dergelijke maatregelen, die van toepassing moeten blijven zolang dergelijke situaties nog bestaan, redelijk dienen te zijn en in ieder geval in verhouding moeten staan tot het te bereiken doel;

33.   verzoekt nationale en lokale overheden programma's voor jongeren te ontwikkelen waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen generaties, zodat de jongere generaties begrijpen dat de huidige niveaus van welvaart en welzijn te danken zijn aan de inspanningen en opofferingen van eerdere generaties en de problemen die zij hebben moeten overwinnen;

34.   verzoekt de instellingen van de Unie en alle overheidsinstanties het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen op actieve wijze te integreren in de aan te nemen en toe te passen wet- en regelgeving, in het te voeren overheidsbeleid en in de te ontwikkelen activiteiten;

35.   verzoekt de media om positieve en consistente aandacht te besteden aan de relaties tussen de generaties, door in te gaan op de problemen van de respectieve generaties, door middel van discussies waaraan moet worden deelgenomen door verschillende leeftijdsgroepen en, meer in het algemeen, door een positieve benadering van de bijdrage van oudere generaties aan de samenleving;

36.   benadrukt de noodzaak om het beginsel van gelijke behandeling en gelijke kansen in alle opzichten te integreren in het economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid, teneinde segregatie op de werkvloer te voorkomen en verschillen in beloning weg te nemen, en tegelijk het ondernemerschap onder vrouwen te stimuleren;

37.   is van mening dat de veranderingen in het gezinsmodel en de toenemende integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt een herziening van het traditionele zorgstelsel voor hulpbehoevenden noodzakelijk maken; pleit bij de lidstaten voor uitbreiding en aanvulling van de beschermende activiteiten die door hun sociale diensten worden ontplooid om te waarborgen dat het recht op bevordering van persoonlijke zeggenschap op voet van gelijkheid kan worden uitgeoefend en dat ook de zorg voor hulpbehoevenden effectief kan worden verstrekt;

38.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité, alsmede aan de nationale parlementen en bureaus voor de statistiek van de lidstaten, aan het IAB, aan de OESO en aan het UNDP.

(1) PB C 218 van 31.7.2000, blz. 5.
(2) PB C 232 van 17.8.2001, blz. 381.
(3) PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 492.
(4) PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 131.
(5) PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 112.
(6) PB C 120 van 16.5.2008, blz. 66.
(7) PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 324.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0066.
(9) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0399.
(10) Zie mededeling van de Commissie van 11 december 2007 - Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2008-2010) (COM(2007)0803).
(11) PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 174.
(12) Eurostat, La vie des hommes et des femmes en Europe, 2008, blz. 89.
(13) PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9.


Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
PDF 125kWORD 46k
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 3 februari 2009 over de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (2008/2144(INI))
P6_TA(2009)0040A6-0012/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien het door Roberta Angelilli namens de UEN­Fractie ingediende voorstel voor een aanbeveling aan de Raad over de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (B6-0216/2008),

–   gelet op artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het recht van kinderen op bescherming en zorg is vastgelegd,

–   gelet op artikel 34 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 en het Facultatieve Protocol van 25 mei 2000 daarbij inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie (hierna: "het Facultatieve Protocol"),

–   gelet op Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie(1) ("het Kaderbesluit"),

–   gezien het op 16 november 2007 gepubliceerde verslag van de Commissie op basis van artikel 12 van het Kaderbesluit van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (COM(2007)0716) ("het Commissieverslag"),

–   gelet op het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van de Raad van Europa van 13 juli 2007 ("het Verdrag van de Raad van Europa"),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 januari 2008: Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind(2),

–   gezien de conclusies van het "Pact van Rio de Janeiro om seksuele uitbuiting van kinderen te voorkomen en te stoppen", die van 25-28 november 2008 op het derde wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen en jongeren zijn gedaan,

–   gelet op artikel 114, lid 3, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0012/2009),

A.   overwegende dat het Verdrag van de Raad van Europa, dat door twintig EU-lidstaten is ondertekend, het eerste internationale juridische instrument is waarmee de diverse vormen van seksueel misbruik van kinderen tot strafbaar feit worden verklaard, inclusief misbruik dat bijvoorbeeld is begaan met gebruikmaking van geweld, dwang of bedreigingen, zelfs binnen het gezin,

B.   overwegende dat zeven lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa nog steeds niet hebben ondertekend en dat acht lidstaten het Facultatieve Protocol nog steeds niet hebben geratificeerd,

C.   overwegende dat kinderen steeds meer gebruik maken van nieuwe technologie en dat een steeds aanzienlijker deel van het sociale leven van kinderen en jongeren online plaatsheeft, waar voortdurend evoluerende geavanceerde technologie en communicatie-instrumenten worden gebruikt; overwegende dat het internet bijgevolg steeds meer wordt gebruikt door potentiële en effectieve zedendelinquenten voor de voorbereiding van seksueel misbruik van kinderen, in het bijzonder via grooming en kinderpornografie,

1.   doet de volgende aanbevelingen aan de Raad:

   a) die lidstaten die dit niet reeds hebben gedaan aanmoedigen om alle relevante internationale verdragen te ondertekenen, ratificeren en implementeren, allereerst het Verdrag van de Raad van Europa, aangezien dit Verdrag bijkomende bescherming van de rechten van kinderen biedt ten opzichte van het Kaderbesluit, maar ook het Facultatieve Protocol,
   b) de lidstaten bijstaan met betrekking tot de verbetering van hun wetgeving alsmede de extraterritoriale samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied; vragen dat zedendelicten jegens kinderen onder 18 jaar in de hele EU altijd worden geclassificeerd als uitbuiting van een minderjarige, dit conform bovengenoemde resolutie van het Parlement van 16 januari 2008;
   c) de lidstaten in staat stellen de vereiste van dubbele strafbaarheid expliciet niet toepasselijk te verklaren voor de vaststelling van de bevoegdheid met betrekking tot overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden;
   d) de lidstaten aansporen om alle soorten seksueel misbruik van kinderen strafbaar te stellen;
   Uitvoering van het Kaderbesluit
   e) de lidstaten die het Kaderbesluit nog niet volledig hebben uitgevoerd, helpen dit zo spoedig mogelijk te doen; er moet met name nadruk worden gelegd op de goedkeuring van wetgeving voor de definitie van kinderpornografie overeenkomstig artikel 1, onder b), van het Kaderbesluit, door te voorzien in mechanismen voor de bescherming van slachtoffers en door artikel 8, lid 1, onder b), van het Kaderbesluit inzake extraterritoriale bevoegdheid (sekstoerisme) uit te voeren;
   f) vragen om effectieve bescherming tegen seksuele uitbuiting van kinderen door sekstoerisme in alle lidstaten als een misdrijf te beschouwen; verlangen dat alle burgers van de EU die een zedenmisdrijf jegens kinderen in een land binnen of buiten de EU begaan, onder een uniforme extraterritoriale strafwetgeving vallen, die in de hele EU van toepassing zal zijn;
   g) in samenwerking met de Commissie en de lidstaten het toezicht op de uitvoering van het Kaderbesluit verbeteren, om tijdig volledige informatie te verkrijgen via de instelling van mechanismen die de lidstaten in staat stellen relevante informatie, inclusief de definities van misdaden, op te nemen in adequate thematische velden en zo de vergelijking van de rechtstelsels van de lidstaten te vereenvoudigen;
   h) de lidstaten aanmoedigen om in detail verslag uit te brengen over de stand van zaken wat betreft grensoverschrijdende samenwerking en met name over de vraag of wettelijk in samenwerking met NGO's is voorzien dan wel of deze samenwerking in de praktijk voorkomt;
   i) de lidstaten aanmoedigen verslag uit te brengen over de bestemming van activa die in beslag zijn genomen bij een bewezen geval van kinderprostitutie of kinderpornografie;
   Herziening van het Kaderbesluit
  j) het Kaderbesluit herzien op basis van het voorstel van het voorzitterschap van de Raad, een voorstel van een andere lidstaat of een voorstel van de Commissie, om het beschermingspeil op zijn minst te verhogen tot het peil waarin het Verdrag van de Raad van Europa voorziet, met onder andere een krachtigere focus op misbruiken die verband houd met het internet en andere communicatietechnologie; beveelt aan de volgende elementen in het voorstel op te nemen:
   de instelling van nationale beheerssystemen voor zedendelinquenten, met risicobeoordeling en interventieprogramma's om het risico van recidive te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, alsmede therapieën die voor zedendelinquenten beschikbaar zijn. Deze interventieprogramma's en de vrijwillige therapie moeten kunnen worden gefinancierd uit middelen van de algemene begroting van de EU om te garanderen dat in de hele EU het welzijn van de kinderen centraal staat;
   versterking van de op mensenrechten gebaseerde en op het slachtoffer gerichte benadering;
   het strafbaar stellen van grooming (kinderen benaderen voor seksuele doeleinden) en het gebruik van een definitie van grooming op basis van artikel 23 van het Verdrag van de Raad van Europa;
   het strafbaar stellen van het ontplooien van seksuele activiteiten met een persoon die meerderjarig is voor seksuele contacten maar jonger dan 18 jaar, als gebruik wordt gemaakt van dwang, geweld of dreigementen of als misbruik wordt gemaakt van een erkende positie van vertrouwen, gezag of invloed jegens het kind, ook binnen het gezin, van een bijzonder kwetsbare situatie van het kind, met name door een geestelijke of lichamelijke handicap, of van een situatie van afhankelijkheid, of nog in gevallen waar geld of andere vormen van vergoeding of waardering als betaling in ruil voor het ontplooien van seksuele activiteiten door het kind worden gegeven;
   het strafbaar stellen van het dwingen van een kind tot een huwelijk;
   het strafbaar stellen van het bewust bijwonen van pornografische voorstellingen met kinderen en het met opzet ervoor zorgen dat kinderen getuige van seksueel misbruik of seksuele activiteiten zijn;
   het strafbaar stellen van providers van chatrooms of internetfora voor pedofielen;
   maatregelen om ervoor te zorgen dat de lidstaten, in het kader van een algemene strategie van internationale samenwerking op het gebied van diplomatie, administratie en rechtshandhaving, adequate stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat illegaal materiaal in verband met kindermisbruik aan de bron van het internet worden gehaald, waarbij maximaal bescherming wordt verleend aan slachtoffers, en samen te werken met internetproviders om websites buiten werking te stellen die worden gebruikt om overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden te plegen of te adverteren voor de mogelijkheid deze te plegen;
   het werk van de Commissie steunen om samen met de grootste creditcardondernemingen de technische mogelijkheid te onderzoeken tot het sluiten of anderszins belemmeren van het internetbetaalsysteem voor websites die betrokken zijn bij de internetverkoop van kinderpornografisch materiaal; tegelijk andere actoren in het bedrijfsleven, zoals banken, wisselkantoren, internetleveranciers en zoekmachine-ondernemingen aanmoedigen om actief deel te nemen aan de inspanningen tegen kinderpornografie en andere commerciële uitbuiting van kinderen;
   de lidstaten aanmoedigen om ouders te voorzien van gemakkelijk hanteerbare programma's waarmee zij de toegang van kinderen tot pornografische websites kunnen blokkeren;
   maatregelen nemen om de slachtoffers van seksuele uitbuiting aan te moedigen om bij de nationale gerechten een verzoek tot strafrechtelijke vervolging of een civielrechtelijke vordering tegen zedendelinquenten in te dienen;
   een herziening van artikel 5, lid 3, van het Kaderbesluit, dat slechts een minimale basis biedt om te voorkomen dat veroordeelde zedendelinquenten toegang krijgen tot kinderen via een baan of vrijwilligersactiviteiten die regelmatig contact met kinderen inhouden, waarbij onder andere moet worden overwogen of de lidstaten moeten worden verplicht ervoor te zorgen dat sollicitanten voor bepaalde posten voor werk met kinderen worden onderworpen aan een controle van hun strafblad, alsmede de vaststelling van duidelijke regels of richtsnoeren voor werkgevers met betrekking tot hun verplichtingen op dit gebied;
   internationale samenwerking bevorderen door gebruik te maken van de instrumenten waarin in artikel 38 van het Verdrag van de Raad van Europa is voorzien;
   een verplichting voor degenen wier werk regelmatig contact met kinderen inhoudt, om melding te maken van situaties waar zij redelijke grond hebben om misbruik te vermoeden;
   de herkenning van misbruikte kinderen verbeteren door personeel dat regelmatig contact met hen heeft, hiervoor op te leiden en door rechtshandhavingspersoneel dat mogelijk contact met misbruikte kinderen heeft, hiervoor op te leiden;
   zorg dragen voor de grootst mogelijke bescherming van kinderen gedurende rechtszittingen alsmede gedurende onderzoek, om trauma's te voorkomen, door te voorzien in specifieke regelingen voor de manier om bij kindslachtoffers bewijzen te verzamelen;
   advertenties verbieden waarin het plegen van overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden wordt aangemoedigd;
   het strafbaar stellen van uitlokking van, medeplichtigheid aan en poging tot alle overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden;
   de lidstaten aanmoedigen tot het nemen van elke noodzakelijke maatregel om discriminatie en stigmatisering van de slachtoffers van kindermisbruik te voorkomen;
   de lijst van verzwarende omstandigheden voor de bepaling van de straffen voor overeenkomstig het Kaderbesluit vastgestelde misdaden aanvullen met een lijst van verzwarende omstandigheden overeenkomstig artikel 28 van het Verdrag van de Raad van Europa;
   uitbuiting van een gezagpositie door een delinquent (binnen het gezin, in het onderwijs, in beroepsomstandigheden, enz.) kwalificeren als verzwarende omstandigheid;
   k) alle lidstaten aanmoedigen om het alarmsysteem voor vermiste kinderen in te voeren, om de samenwerking op Europees niveau te verbeteren;
   l) samen met de lidstaten en de Commissie een actieprogramma opzetten om kinderen waarvan met behulp van pornografische beelden is vastgesteld dat zij seksueel zijn misbruikt, passende bescherming en steun te bieden;

o
o   o

2.   verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Commissie en de lidstaten.

(1) PB L 13 van 20.1.2004, blz. 44.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0012.


NTDTV Television in China via Eutelsat
PDF 135kWORD 60k
Verklaring van het Europees Parlement over de hervatting van de tv-uitzendingen van NTDTV Television in China via Eutelsat
P6_TA(2009)0041P6_DCL(2008)0086

Het Europees Parlement,

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ondertekend en afgekondigd op 7 december 2000, dat de vrijheid en het pluralisme van de media verdedigt,

–   gelet op artikel 116 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de EU gebaseerd is op en gedefinieerd wordt door het vasthouden aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden en de rechtsstaat,

B.   overwegende dat de vrijheid van meningsuiting, met name van de media, met inbegrip van internet, in China ernstig beperkt wordt,

C.   overwegende dat NTDTV een televisiezender zonder winstoogmerk is, die als enige onafhankelijke omroep sinds 2004 in het Chinees uitzendt in China,

D.   overwegende dat Eutelsat de uitzendingen van NTDTV in China op 16 juni 2008, enkele weken voor de Olympische Spelen, heeft geschorst, zogezegd om technische redenen, en geen andere verklaring heeft gegeven,

1.   dringt er bij Eutelsat op aan het doorzenden van NTDTV naar China onverwijld te hervatten en aan te geven waarom de transmissie onderbroken is;

2.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de noodzakelijke stappen te ondernemen om de uitzendingen van NTDTV in China te helpen hervatten en steun te verlenen aan de toegang tot ongecensureerde informatie voor miljoenen Chinese burgers;

3.   verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten:

Lijst van ondertekenaars

Vittorio Agnoletto, Vincenzo Aita, Gabriele Albertini, Jim Allister, Alexander Alvaro, Jan Andersson, Georgs Andrejevs, Laima Liucija Andrikienė, Emmanouil Angelakas, Roberta Angelilli, Rapisardo Antinucci, Elspeth Attwooll, Marie-Hélène Aubert, Jean-Pierre Audy, Margrete Auken, Liam Aylward, Pilar Ayuso, Maria Badia i Cutchet, Mariela Velichkova Baeva, Paolo Bartolozzi, Domenico Antonio Basile, Alessandro Battilocchio, Katerina Batzeli, Edit Bauer, Jean Marie Beaupuy, Christopher Beazley, Zsolt László Becsey, Glenn Bedingfield, Angelika Beer, Bastiaan Belder, Ivo Belet, Irena Belohorská, Jean-Luc Bennahmias, Giovanni Berlinguer, Thijs Berman, Johannes Blokland, Godfrey Bloom, Sebastian Valentin Bodu, Herbert Bösch, Guy Bono, Mario Borghezio, Erminio Enzo Boso, Costas Botopoulos, Catherine Boursier, John Bowis, Sharon Bowles, Iles Braghetto, Mihael Brejc, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, Kathalijne Maria Buitenweg, Nicodim Bulzesc, Colm Burke, Philip Bushill-Matthews, Simon Busuttil, Jerzy Buzek, Maddalena Calia, Martin Callanan, Mogens Camre, Luis Manuel Capoulas Santos, Marco Cappato, Marie-Arlette Carlotti, Giorgio Carollo, David Casa, Paulo Casaca, Pilar del Castillo Vera, Jean-Marie Cavada, Călin Cătălin Chiriţă, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Ole Christensen, Philip Claeys, Luigi Cocilovo, Carlos Coelho, Richard Corbett, Dorette Corbey, Thierry Cornillet, Michael Cramer, Jan Cremers, Gabriela Creţu, Brian Crowley, Magor Imre Csibi, Marek Aleksander Czarnecki, Ryszard Czarnecki, Dragoş Florin David, Chris Davies, Antonio De Blasio, Arūnas Degutis, Jean-Luc Dehaene, Panayiotis Demetriou, Jean-Paul Denanot, Gérard Deprez, Marielle De Sarnez, Marie-Hélène Descamps, Albert Deß, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Jolanta Dičkutė, Gintaras Didžiokas, Koenraad Dillen, Giorgos Dimitrakopoulos, Beniamino Donnici, Bert Doorn, Den Dover, Mojca Drčar Murko, Petr Duchoň, Bárbara Dührkop Dührkop, Andrew Duff, Árpád Duka-Zólyomi, Christian Ehler, Lena Ek, Saïd El Khadraoui, James Elles, Maria da Assunção Esteves, Harald Ettl, Jill Evans, Robert Evans, Göran Färm, Hynek Fajmon, Richard Falbr, Carlo Fatuzzo, Markus Ferber, Emanuel Jardim Fernandes, Francesco Ferrari, Anne Ferreira, Elisa Ferreira, Petru Filip, Roberto Fiore, Hélène Flautre, Karl-Heinz Florenz, Alessandro Foglietta, Hanna Foltyn-Kubicka, Brigitte Fouré, Carmen Fraga Estévez, Juan Fraile Cantón, Monica Frassoni, Duarte Freitas, Ingo Friedrich, Daniel Petru Funeriu, Urszula Gacek, Milan Gaľa, Gerardo Galeote, José Manuel García-Margallo y Marfil, Iratxe García Pérez, Elisabetta Gardini, Giuseppe Gargani, Salvador Garriga Polledo, Jas Gawronski, Eugenijus Gentvilas, Georgios Georgiou, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Claire Gibault, Lutz Goepel, Bruno Gollnisch, Ana Maria Gomes, Donata Gottardi, Genowefa Grabowska, Vasco Graça Moura, Luis de Grandes Pascual, Nathalie Griesbeck, Lissy Gröner, Elly de Groen-Kouwenhoven, Mathieu Grosch, Françoise Grossetête, Ignasi Guardans Cambó, Umberto Guidoni, Cristina Gutiérrez-Cortines, Fiona Hall, David Hammerstein, Małgorzata Handzlik, Malcolm Harbour, Satu Hassi, Christopher Heaton-Harris, Anna Hedh, Roger Helmer, Erna Hennicot-Schoepges, Jeanine Hennis-Plasschaert, Esther Herranz García, Luis Herrero-Tejedor, Jim Higgins, Jens Holm, Mary Honeyball, Milan Horáček, Ján Hudacký, Ian Hudghton, Stephen Hughes, Alain Hutchinson, Jana Hybášková, Sophia in 't Veld, Mikel Irujo Amezaga, Marie Anne Isler Béguin, Ville Itälä, Carlos José Iturgaiz Angulo, Caroline Jackson, Lily Jacobs, Anneli Jäätteenmäki, Stanisław Jałowiecki, Mieczysław Edmund Janowski, Lívia Járóka, Georg Jarzembowski, Elisabeth Jeggle, Rumiana Jeleva, Anne E. Jensen, Pierre Jonckheer, Romana Jordan Cizelj, Madeleine Jouye de Grandmaison, Aurelio Juri, Jelko Kacin, Filip Kaczmarek, Gisela Kallenbach, Syed Kamall, Othmar Karas, Piia-Noora Kauppi, Metin Kazak, Tunne Kelam, Glenys Kinnock, Wolf Klinz, Dieter-Lebrecht Koch, Silvana Koch-Mehrin, Eija-Riitta Korhola, Miloš Koterec, Sergej Kozlík, Guntars Krasts, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Ģirts Valdis Kristovskis, Urszula Krupa, Wiesław Stefan Kuc, Helmut Kuhne, Sepp Kusstatscher, Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, Joost Lagendijk, André Laignel, Jean Lambert, Alexander Graf Lambsdorff, Vytautas Landsbergis, Carl Lang, Esther De Lange, Raymond Langendries, Anne Laperrouze, Kurt Joachim Lauk, Vincenzo Lavarra, Henrik Lax, Johannes Lebech, Bernard Lehideux, Klaus-Heiner Lehne, Lasse Lehtinen, Jörg Leichtfried, Jo Leinen, Jean-Marie Le Pen, Marine Le Pen, Fernand Le Rachinel, Katalin Lévai, Janusz Lewandowski, Marcin Libicki, Marie-Noëlle Lienemann, Peter Liese, Kartika Tamara Liotard, Alain Lipietz, Pia Elda Locatelli, Eleonora Lo Curto, Antonio López-Istúriz White, Andrea Losco, Patrick Louis, Caroline Lucas, Astrid Lulling, Florencio Luque Aguilar, Elizabeth Lynne, Marusya Ivanova Lyubcheva, Jules Maaten, Linda McAvan, Arlene McCarthy, Mary Lou McDonald, Mairead McGuinness, Edward McMillan-Scott, Eugenijus Maldeikis, Ramona Nicole Mănescu, Vladimír Maňka, Erika Mann, Thomas Mann, Marian-Jean Marinescu, Catiuscia Marini, Sérgio Marques, David Martin, Hans-Peter Martin, Jan Tadeusz Masiel, Véronique Mathieu, Marios Matsakis, Maria Matsouka, Jaime Mayor Oreja, Erik Meijer, Íñigo Méndez de Vigo, Rosa Miguélez Ramos, Marianne Mikko, Francisco José Millán Mon, Gay Mitchell, Claude Moraes, Eluned Morgan, Luisa Morgantini, Philippe Morillon, Roberto Musacchio, Cristiana Muscardini, Sebastiano (Nello) Musumeci, Riitta Myller, Pasqualina Napoletano, Juan Andrés Naranjo Escobar, Michael Henry Nattrass, Catherine Neris, Bill Newton Dunn, Annemie Neyts-Uyttebroeck, James Nicholson, null Nicholson of Winterbourne, Rareş-Lucian Niculescu, Angelika Niebler, Lambert van Nistelrooij, Ljudmila Novak, Cem Özdemir, Péter Olajos, Jan Olbrycht, Seán Ó Neachtain, Gérard Onesta, Janusz Onyszkiewicz, Dumitru Oprea, Josu Ortuondo Larrea, Miroslav Ouzký, Siiri Oviir, Reino Paasilinna, Justas Vincas Paleckis, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Marco Pannella, Pier Antonio Panzeri, Georgios Papastamkos, Neil Parish, Alojz Peterle, Maria Petre, Markus Pieper, Sirpa Pietikäinen, Józef Pinior, Mirosław Mariusz Piotrowski, Umberto Pirilli, Paweł Bartłomiej Piskorski, Gianni Pittella, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Zita Pleštinská, Anni Podimata, Zdzisław Zbigniew Podkański, Bernard Poignant, José Javier Pomés Ruiz, Nicolae Vlad Popa, Miguel Portas, Horst Posdorf, Bernd Posselt, Christa Prets, Pierre Pribetich, Jacek Protasiewicz, John Purvis, Luís Queiró, Karin Resetarits, Herbert Reul, José Ribeiro e Castro, Frédérique Ries, Karin Riis-Jørgensen, Giovanni Rivera, Maria Robsahm, Ulrike Rodust, Bogusław Rogalski, Zuzana Roithová, Luca Romagnoli, Raül Romeva i Rueda, Dariusz Rosati, Wojciech Roszkowski, Dagmar Roth-Behrendt, Paul Rübig, Leopold Józef Rutowicz, Eoin Ryan, Guido Sacconi, Aloyzas Sakalas, Katrin Saks, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Antolín Sánchez Presedo, Manuel António dos Santos, Salvador Domingo Sanz Palacio, Jacek Saryusz-Wolski, Toomas Savi, Lydia Schenardi, Agnes Schierhuber, Carl Schlyter, Frithjof Schmidt, Olle Schmidt, Pál Schmitt, György Schöpflin, Inger Segelström, Czesław Adam Siekierski, Eva-Riitta Siitonen, José Albino Silva Peneda, Kathy Sinnott, Marek Siwiec, Peter Skinner, Alyn Smith, Csaba Sógor, Renate Sommer, Søren Bo Søndergaard, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, Jean Spautz, Francesco Enrico Speroni, Bart Staes, Grażyna Staniszewska, Peter Šťastný, Gabriele Stauner, Petya Stavreva, Dirk Sterckx, Catherine Stihler, Margie Sudre, David Sumberg, Gianluca Susta, Eva-Britt Svensson, Hannes Swoboda, István Szent-Iványi, Konrad Szymański, Hannu Takkula, Charles Tannock, Andres Tarand, Salvatore Tatarella, Britta Thomsen, Marianne Thyssen, Gary Titley, Patrizia Toia, László Tőkés, Ewa Tomaszewska, Witold Tomczak, Antonios Trakatellis, Helga Trüpel, Claude Turmes, Evangelia Tzampazi, Thomas Ulmer, Vladimir Urutchev, Inese Vaidere, Nikolaos Vakalis, Adina-Ioana Vălean, Frank Vanhecke, Johan Van Hecke, Anne Van Lancker, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Ioannis Varvitsiotis, Ari Vatanen, Yannick Vaugrenard, Armando Veneto, Riccardo Ventre, Donato Tommaso Veraldi, Marcello Vernola, Alejo Vidal-Quadras, Cornelis Visser, Oldřich Vlasák, Dominique Vlasto, Graham Watson, Henri Weber, Manfred Weber, Renate Weber, Anja Weisgerber, Åsa Westlund, John Whittaker, Andrzej Wielowieyski, Jan Marinus Wiersma, Anders Wijkman, Glenis Willmott, Iuliu Winkler, Lars Wohlin, Janusz Wojciechowski, Corien Wortmann-Kool, Jan Zahradil, Zbigniew Zaleski, Andrzej Tomasz Zapałowski, Stefano Zappalà, Tatjana Ždanoka, Dushana Zdravkova, Vladimír Železný, Roberts Zīle, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka

Juridische mededeling - Privacybeleid